101
Onder ambtenaren Verhalen van verandering
3
onder ambtenaren Verhalen van verandering
< Inhoud >
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Ministerie van Veiligheid en Justitie
< Inhoud >
4 5
6
< Inhoud >
Iedere dag verandert er iets. Langzaam. Je merkt het niet op.
7
Tot je op een dag naar het geheel kijkt,en ziet dat er iets is veranderd.”
— Pieter de Groot, Bureau Secretaris-Generaal Ministerie van Veiligheid en Justitie —
Inhoud
8
9
Voor korte routes door het boek: klik op de links
Ter introductie
Verhalen van collega's
Verhalen van collega's (vervolg)
Het verhaal van
Het verhaal van
Het verhaal van
Het verhaal van
Het verhaal van
Het verhaal van
Het verhaal van
Het verhaal van
Het verhaal van
Heiko Lesterhuis
Reinier ter Kuile
Suzanne van Melis
Harke Heida
Anneke van Dijk
Marcel Cramwinckel
Lenie Buijs - Visser
Geran Kaai & Jan-Willem Schaper
Siep Eilander
Heiko’s dag
Reinier & Haïti
Suzanne & de rechtsstaat
Harke & de RaRa-aanslag
Anneke & de Koninkrijksrelaties
Marcel & de vorming van de nationale politie
Lenie & haar mijnheer Meurs
Geran en Jan-Willem & de eerste begroting van “Ivo”
Heiko’s idee van de toekomst
Reinier’s blik op het werk van straks
Suzanne’s missie
Harke’s perspectief op BZK & V&J
Anneke’s vergelijking van toen en toekomst
Lenie’s beeld van toen en toekomst
Geran, Jan-Willem & hun idee van ambtelijke excellentie
Marcel’s beeld van een stevige ambtenaar
Portret van een functioneel gebouw De totstandkoming van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken aan de Schedeldoekshaven 1972-1978
Gebiedsontwikkeling rond de Schedeldoekshaven
Programma van eisen Het ontwerp nader bekeken Kennismaking met de nieuwbouw
Functionele indeling Verborgen en praktische kunst “Als een uit de lucht gevallen meteoriet…..”
Verantwoording en dank Colofon
10
Ter introductie
11
In de afgelopen maanden zijn we als voormalige bewoners van de Schedeldoekshaven 100 en 200 ingetrokken in ons nieuwe pand aan de Turfmarkt 147. Een verandering in een continuüm aan bewegingen die we meemaken. In onze omgeving. In ons vak. Voor wat betreft onze visie op het werk. We laten een gebouw achter ons, maar hebben herinneringen eraan vastgelegd. Hoe zijn de ministeries destijds tot hun eerste Siamese Tweeling gekomen? Wat vertellen wensen over een nieuwe behuizing over de ambtenarij en overheid? Het verhaal van Ruud vertelt het u. Ons vak en de ervaringen van onze mensen gaan mee de toekomst in. Met een aantal collega’s keken we kort voor de verhuizing terug op aansprekende momenten in hun werk op de ministeries van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook spraken zij over de veranderingen in het werk en de organisatie. Lees de verhalen van Heiko, Reinier, Suzanne, Harke, Anneke, Marcel, Lenie, en Geran & Jan-Willem. En daarnaast de herinneringen & impressies van vele anderen. De verhalen geven een caleidoscopische schets van het werk in onze ambtelijke organisaties. Vol routines én bijzondere momenten. Van de mensen die het werk doen. Wat begon als een terugblik werd een verhaal van verandering. Misschien wel omdat mensen verandering niet alleen meemaken, maar deze ook zelf maken. Lees hun verhalen, die – conform de eisen van deze tijd – zowel digitaal als in boekvorm verkrijgbaar zijn. Wij zijn nieuwsgierig naar de toekomst.
< Inhoud >
De makers & de begeleidingscommissie.
12
13
Villa Kakelbont “BZK is als Villa Kakelbont. Ketens “Kijk binnen onze Justitieketens! Onze ketenorganisaties rapporteren steeds meer op grond van vergelijkbare gegevens en aansluitende typen informatie.
eind jaren ’90, was dat zo. Iedereen werkte een beetje ratjetoe door elkaar. Ik zat in de projectgroep die na de moord op Pim Fortuyn
We leven steeds meer in een
de onderzoekscommissie
gekwantificeerde omgeving.
van faciliteiten en informatie
De beleidsagenda voor 2012 bevat 20 gekwantificeerde doelstellingen. We zien in ketens steeds meer sturing op output. Dat kan als je uitvoeringsorganisaties hebt. Maar niet bij partners waarover je niets te zeggen hebt.”
< Inhoud >
Zeker in de glanstijd,
— Geran Kaai, Ministerie van VenJ —
moest voorzien. Dan zie je dat de organisatie na de eerste klap toch in staat bleek om erg professioneel te handelen. Daar lag toen de veerkracht van Villa Kakelbont.”
— Helen Bader, Ministerie van BZK —
14
Verhalen van collega's
< Inhoud >
Patricia Gerrits
15
16
17
“Een minister kan menen het gemak te dienen door te zeggen dat hij alles meteen al wil ondertekenen. Maar als een
“Een groot deel van de fouten die
minister een brief de eerste keer al tekent, wordt
worden gemaakt en die ik ook
het stuk alsnog gescand en teruggestuurd naar de
maak, houden in dat er regels zijn
behandelend medewerker. Die maakt een tekenexem-
geschonden. Maar dat betekent
plaar. Dan gaat het naar de postkamer. Vervolgens
niet altijd dat je een fout hebt
doen mensen van de postkamer het in het teken-
gemaakt. Soms heeft iemand
boek. Zo werkt Digidoc nu. Die digitale proce-
domme regels gemaakt.”
dure laat zich niet zomaar veranderen. Dus zal de minister nóg een keer
< Inhoud >
moeten tekenen.”
— Heiko Lesterhuis, Ministerie van BZK —
— Reinier ter Kuile, Ministerie van VenJ —
18
19
Heiko Lesterhuis Kamerbewaarder en secretarieel medewerker Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Alle jaren, alle dagen. Hoe gaat dat, als er gasten komen voor de bewindspersonen? Beveiligingsmedewerker: “Heiko geeft van te voren aan ons door wie er komen, en of er bijzonderheden zijn rond de ontvangst.” Heiko Lesterhuis: “Ik ken niet iedere beveiligingscollega bij naam. Ik bel erg veel met ze, maar ik heb met zoveel mensen contact dat ik de neiging heb namen te vergeten.” Beveiligingsmedewerker: “Meestal komt hij de gasten ophalen. Dan komt hij vaak een paar minuten eerder naar beneden en maken we een praatje. Soms staat hij een beetje te springen, of maakt hij een grap.” Heiko Lesterhuis: “Ja, we maken wel een onderscheid tussen ‘hoge gasten’ en ‘gewone gasten’. Hoge gasten, dat zijn functionarissen als ministers en staatssecretarissen, de gouverneur van de Antillen, en mr. Pieter van Vollenhoven. Een hoge gast gaat niet door de draaideur. Met een hoge gast gaan we via de schuifdeur naar binnen. Ik laat dat ook vooraf aan de beveiliging weten.” En dan? Heiko Lesterhuis: “Ik verwelkom ze. Vervolgens gaan we samen naar boven. Ik vraag de gasten altijd of ze een voorkeur hebben voor de lift of voor de trap. Als ze voor de lift kiezen, zeg ik vaak: ‘Gelukkig dat u daarvoor kiest’. Ik heb daar zo mijn eigen redenen voor. Maar als ik mijn mond even open doe, is ook meteen het ijs gebroken. Ik wil voorkomen dat het te stil is in de rit naar boven. Ik word nerveus van stiltes. Er zijn soms ook gasten die het erg spannend vinden om naar de minister te gaan. Dan is het toch je rol om mensen een beetje op hun gemak te stellen.”
< Inhoud >
Verandert het contact met gasten als u ze vaker ziet? Heiko Lesterhuis: “Staatssecretaris Weekers is vorig jaar zo vaak langs gekomen dat de etiquette op een gegeven moment minder werd en het contact informeler.”
20
E
“Extern moet je stijl uitstralen als ministerie” “Heb je me gezien, bij de NOS? Ik legde zó de tekenboeken neer!” Heiko Lesterhuis spreidt zijn arm wijd en legt vervolgens bij wijze van herhaling met lichte buiging een fictieve map op een fictieve tafel. Uitgeleide doen van de vertrekkende bewindspersonen en het verwelkomen van de nieuwe bewindspersonen - dat zijn dagen die Lesterhuis graag meemaakt. Vanwege het bijzondere moment zelf, maar vooral ook vanwege de voorbereidingen in de dagen ervoor. “Vaak is iedereen met zijn eigen werk bezig. Maar bij zo’n wisseling van de wacht zijn we op de derde samen bezig om dit evenement goed te laten verlopen.” Hij heeft er de laatste jaren de nodige ervaring mee opgedaan. Binnengekomen ten tijde van Paars II met Klaas de Vries en Roger van Boxtel als ministers en Gijs de Vries als staatssecretaris, heeft hij vervolgens gewerkt voor de bewindspersonen van de kabinetten Balkenende I tot en met IV en – tot nog toe – Rutte I en II. En tussentijds: Thom de Graaf ging, Alexander Pechtold kwam; Guusje Ter Horst ging met haar collega PvdA-bewindspersonen, buurman Ernst Hirsch Ballin nam de waarneming op zich; Piet-Hein Donner nam een andere baan, en werd opgevolgd door Liesbeth Spies. Het wisseltempo lag hoog, de laatste jaren. Steeds weer opnieuw afscheid nemen en vervolgens zo snel mogelijk de wensen van de nieuwe zittenden zien te achterhalen. “Soms is het afscheid best lastig, zeker als je ziet dat een bewindspersoon er zelf moeite mee heeft. Maar het is toch verbazend hoe snel je dan weer loyaal bent aan je nieuwe baas.” In 2012 hoorden de mensen van Bestuursondersteuning, vroeger eenvoudigweg Bureau-SG genaamd, vrij laat die week in oktober dat het kabinet Rutte-II de maandag erop zou aantreden. Lesterhuis: “We hebben de vrijdag ervoor aan het einde van de middag nog een overleg gehad om de Grote Dag voor te bereiden. Er moesten nog mappen komen voor de overdrachtsformulieren en een paar mooie pennen. Een collega was in de weken voorafgaand aan het aantreden al druk in de weer geweest met de introductiedossiers en een beleidsadviseur had de organisatie van de overdracht op zich genomen. Wij ondersteuners kregen iedere dag een update: wat zijn de plannen, hoe laat worden de bewindspersonen beëdigd, wat betekent dat voor de verwachte aankomsttijd van de nieuwe bewindspersonen?” Voor het eerst zou de beëdiging live worden uitgezonden. Dat ging niet helemaal goed. Gevolg: de kersverse kabinetsleden moesten voor een draaiende camera nogmaals de belofte doen. De ministers Plasterk en Blok moeten een paar minuten later dan verwacht bij het ministerie zijn aangekomen.
< Inhoud >
“Het moment zelf is altijd een John Lanting-achtige situatie, met allemaal deuren die open en dicht gaan”, zegt directeur Bestuursondersteuning Martijn Wolthuis. Opdat maar op het juiste moment zichtbaar is wat
21
zichtbaar moet zijn. “We zijn de hele dag bezig met een dergelijke overdracht, maar wel in alle rust”, vult Lesterhuis het beeld aan. Nou ja, op hemzelf na dan. Als het spannend wordt wil hij zijn pas wel eens wat versnellen. En als de gelegenheid het toelaat, zingt hij toch graag een lied van vaderlandse bodem. “De overdracht was van tien voor half twee tot tien over half twee. In de Thorbeckezaal. De leden van de voltallige Bestuursraad zijn er dan, de NOS en een paar persfotografen. In het nieuwe gebouw hebben we ook weer een Thorbeckezaal….” Lesterhuis denkt even na of het plaatje dat hij geeft nu volledig is. “Soms stoppen vertrekkende bewindspersonen een overdrachtspen in hun tas. Zo’n pen staat dan toch voor een herinnering.” In de dagen erna keert op de derde verdieping Laagbouw van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties langzaam maar zeker de normale gang van zaken terug. “Mijnheer Blok drinkt zijn koffie en thee zonder suiker. Mijnheer Plasterk drinkt bijna niets. Maar twee, drie kopjes per dag”. Te weinig, vindt Lesterhuis. “Juist als je het druk hebt, moet je genoeg drinken.” Lesterhuis schiet onmiddellijk in zijn rol als kamerbewaarder als hem wordt gevraagd naar gewoontes van de nieuwe bewindspersonen. “Ik zorg graag”, licht hij toe. Drie van de vijf dagen die zijn werkweek beslaat staat hij in de vroege ochtend op, trekt zijn nette pak aan en strikt zijn das. Op zijn kamerbewaardersdagen behoort Lesterhuis tot de vroege vogels. Het is immers de bedoeling dat de kamerbewaarder op het ministerie aanwezig is voordat de ambtelijke en politieke leiding het ministerie betreden om een nieuwe werkdag te beginnen. Hij heeft dan al de eventueel achtergelaten kopjes en glazen weggehaald en op de kamer van de bewindspersonen en de secretaris-generaal de verlichting aangedaan. Vanachter zijn balie aan het einde van de gang ziet hij precies wie er de gang op komt. Hoe vaak heeft hij het wel niet waargenomen, een zijn richting oplopende bewindspersoon met in zijn of haar kielzog de chauffeur met de beroemde zwarte ministerstas? Of als het te veel tassen zijn: een klein karretje waar ze op kunnen worden vervoerd. Hij ziet ze de lantaarns passeren, zoals hij de verticaal geplaatste wandverlichting op de gelambriseerde ministersgang noemt. Zodra ze hem naderen, wenst hij ze goedemorgen. “Als minister Donner binnenkwam, bleef hij even voor mijn bureau stilstaan, knikte en groette: goedemorgen.” Hij weet dan al of ze dan trek hebben in een kopje koffie of thee. Soms zitten de eerste gesprekspartners al op de minister te wachten in het donker-maïsgele zitje voor hem. Op de vroege tijdstippen zijn het meestal ambtenaren. Minister Remkes had er een handje van om eventuele wachtenden vanuit zijn draf naar de werkkamer meteen uit te nodigen: ‘Loop maar mee, jongens’. Zelfs als Lesterhuis even van zijn plek was. Eigenlijk niet zoals het hoort. Was plotseling zijn zitje leeg! Maar dan zorgde hij alsnog voor een snelle inventarisatie van de koffie- en theeliefhebbers. En zo gaat dagelijks de kop van de dag af.
22
De rest van de dag beweegt hij mee op de agenda’s van de twee bewindspersonen en de secretaris-generaal: bezoek ophalen en zorgen dat gasten zich welkom voelen, een klopje op de deur geven op het moment dat een overleg volgens de agenda aan beëindiging toe is, samen met de dames van de pantry de lunch verzorgen en soms ook een avondmaal. Op rustigere momenten helpt hij ook een handje bij het verwerken van de stukkenstroom. Blijven de politieke en ambtelijke top tot laat in huis, dan heeft Lesterhuis een lange werkdag. Want een golden rule voor de kamerbewaarder is dat hij komt voordat zij er zijn, en pas vertrekt nadat zij het pand hebben verlaten. Tenzij ze tegen hem zeggen dat het goed is als hij wat eerder naar huis gaat. “Het is ontzettend leuk werk om te doen. Enerzijds zou ik het best leuk vinden om het vijf dagen te doen. Maar steeds dergelijk lange dagen maken is te veel.” Dus zijn het er drie. De andere twee dagen versterkt hij het team als secretarieel medewerker. “De combinatie maakt het werk ook levendiger, het maakt dat ik met iedereen contact heb.” Daar gaat het hem om.
Voor de minister! Contact met anderen is voor Lesterhuis essentieel. Om het werk te kunnen doen, maar ook om als werknemer een beetje gelukkig te zijn. “De collega’s van de Servicedesk, de beveiligers, de secretaresses, en de dames van de pantry heb ik hard nodig in mijn werk als kamerbewaarder.” Het liefst gaat hij even langs, als hij zaken heeft te regelen. Als dat niet lukt, pakt hij de telefoon. “Vanuit mijn rol moet ik wel eens op het laatste moment een zaal reserveren. Dan is het wel zo netjes als je laat weten waarom het nodig is. Bovendien: als ik het digitaal doe, kan het gebeuren dat het mis gaat omdat een zaal dan is gereserveerd.” Het komt toch regelmatig voor dat hij een gezelschap uit een vergaderruimte moet zien te krijgen voor een overleg van de minister. Zijn waarom? “Het is voor de minister! Als het nodig is, moeten anderen dan even wijken.” Dat doet hij liever met warmte, dan via de minder persoonlijke digitale communicatie. “Ik kan dit werk niet alleen doen.”
< Inhoud >
Naast de bewoners van de derde ziet Lesterhuis ook de andere bewoners van het pand regelmatig de gang betreden. Voor een overleg, omdat een directeur of voorlichter één van de secretaresses belt met het verzoek of de bewindspersoon vijf minuten heeft voor een spoedoverlegje of even ruggespraak, om stukken na te brengen… “Jongere ambtenaren willen nog wel eens met opgeheven hoofd en vol trots langslopen: ik moet bij de minister zijn. Soms hebben ze een beker met koffie van buiten bij zich. Een papieren beker. Dan zeg ik: ‘Weg met die beker’. Je hebt ook mensen die jou niet zien staan, die niet groeten en meteen gaan zitten.” De directeuren-generaal hebben dat helemaal niet, bedenkt hij zich. “Dat vind ik typerend voor dit ministerie. De DG’s zijn ontzettend leuke mensen die totaal niet bezig zijn met belangrijkheid of status. Zij lijken losser te zijn dan veel ambtenaren om hen heen.” En dan zijn er natuurlijk de gasten. Leuk vindt hij ze, de Commissarissen van de Koningin en de burgemees-
23
ters. Vriendelijke mensen vaak. “Soms zie je ze de avond ervoor op televisie, en dan zie ik ze de volgende dag in mijn zitje. Hij herinnert zich ook hoe juist mr. Pieter van Vollenhoven het initiatief nam om een enigszins onrustige beveiligingscollega te kalmeren met een joviale grap. Of bijzondere en drukke periodes, zoals de tijd waarin staatssecretaris Ank Bijleveld in het licht van ’10-'10-'10 de nieuwe Koninkrijksrelaties voor elkaar aan het onderhandelen was. “De Antilliaanse delegaties wilden wel eens uit meer mensen bestaan dan vooraf was aangekondigd. Zodra ik dat merkte, vroeg ik de beveiliging om ze in te schrijven en naar boven te sturen. Dan ving ik ze bij de lift op.” Lesterhuis merkt het wanneer een overleg met genoegen of juist in een gespannen sfeer wordt gevoerd. Maar mocht er iets zijn, dan gaat het hem niet aan en sluit hij de oren. Zijn de bewindspersonen je dankbaar voor wat je doet? “Ik ga ervan uit dat ze tevreden zijn, dankbaar vind ik een groot woord. Maar ik denk dat ministers en staatssecretarissen het wel prettig vinden dat ze kunnen zijn hoe ze willen zijn. Zij doen zwaar werk en staan soms onder hoge druk. Ik heb wel eens gasten in een aparte kamer laten wachten omdat een minister even de ruimte nodig had om te mopperen en weer tot zichzelf te komen.” Lesterhuis vindt het wel mooi, het protocollaire aan zijn werk. “Hij streeft een hoog niveau van dienstverlening na”, zegt directeur Wolthuis. Voor hij in 2002 bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties begon, werkte hij als hofmeester voor het ministerie van Defensie. Een militaire functie, waarbij je kunt worden ingezet als kok, slager of kelner. En toen in 1985 het toenmalige kabinet op een verhit Binnenhof het besluit moest nemen over de plaatsing van kruisrakketen, was Lesterhuis degene die de stukken bracht. De Bestuursondersteuning heette daar ook geen Bestuursondersteuning, noch BSG, maar Kabinet van de Minister. Zo. Traditie is hem daar met de paplepel ingegoten. Met veel plezier vervult hij dan ook zijn nevenfunctie als lakei. In 2012 is hij nog met de majesteit op werkbezoek in Luxemburg geweest. “Ik krijg dan een telefoontje: ‘We gaan naar Luxemburg, ga je mee?’ Ik neem hier dan vrij. Verder hoef ik he-le-maal niets te doen aan de voorbereidingen. Zelfs mijn koffer wordt voor me gepakt. Op de dag van vertrek ga ik naar het Paleis Noordeinde en krijg daar een draaiboek. Dan weet ik precies hoe laat ik waar moet staan. Daar ben ik heel serieus. Dat kan ik hier ook zijn, maar je moet ook wel nu en dan een lolletje kunnen maken. Mensen zien mij hier als iemand die vrolijk zingend over de gang gaat.” Het is die combinatie, zegt hij, die het werken in de toren voor hem al die jaren zo genoeglijk maakte: oog voor traditie, mét kwinkslag. En de openheid die daarvoor nodig is. “Hier kan ik de mensen gastvrij ontvangen, alle deuren staan in principe open. Ik kan hier contact maken met mensen”. Hoe dat in de toekomst moet gaan … “Dit gebouw is wel erg stoffig aan het worden. En ik mis de bloemen. Bloemen staan voor sfeer, voor
24
gastvrijheid. Maar ze zijn wegbezuinigd. Ik weet dat er bezuinigd moet worden. Maar nu is alles zo kaal. Extern moet je stijl uitstralen als ministerie.”
Gastvrij BZK Lesterhuis heeft bij wijze van voorbereiding al een paar keer een voorschouw gehouden in het nieuwe gebouw. De laatste keer was eind oktober 2012, toen is hij samen met collega-kamerbewaarder Wim Vogels van Veiligheid en Justitie naar ‘hun’ nieuwe achtste verdieping gegaan. Vogels ging linksaf, Lesterhuis rechtsaf. “Wij zitten in het grijze gebouw, en hebben rode en blauwe tinten. Erg warm. Wim was even wat beteuterd, want mijn kamer is iets groter en heeft een doorzichtige branddeur, waardoor ik net iets meer uitzicht heb.” Maar na de vergelijkende verkenning van de toekomstige werkplekken moesten er ook alvast zaken worden geïnventariseerd: wat hebben we nodig aan servies voor de nieuwe gezamenlijke pantry, wat gaan we doen met de gezamenlijke ontvangstruimte? In de hal op de eigen verdieping is een vergaderruimte voor twintig personen. Maar Lesterhuis is op voorhand verzot geraakt op de vergaderruimte op de 36e verdieping – “overal ramen!”- en weet nu al: die gaat hij regelmatig reserveren. Het oude servies van de departementen gaat mee om dienst te doen in die vergaderzaal. Lesterhuis klinkt een stuk opgetogener dan een paar maanden eerder, toen hij nog niet op verkenning uit was geweest. Kort voor de Kerst inpakken, pal erna verhuizen. Als eerste. Naar een eigen kamer, mét naambordje: Heiko Lesterhuis. Daar kan hij mooi een paar foto’s ophangen. Een aantal mensen elders in het gebouw betreurt het dat zij dat in hun flexsituatie niet meer kunnen.
< Inhoud >
Toch zit er nog enige aarzeling in zijn houding: hoe vanuit zijn nieuwe werkplek en in en rond die enorme hal, waar de foto’s van bewindspersonen van weleer opnieuw een plek zullen krijgen, opnieuw een open, gastvrije sfeer en optimale dienstverlening te creëren? Dat vraagt om goede spelverdeling. De gasten ophalen is nog overzichtelijk. Die haalt hij via de geblindeerde lift die in de buurt van zijn werkkamer uitkomt. Hij begeleidt ze dan naar de gastenruimte, en gaat zelf terug naar zijn plek. Zo heeft de beveiliging het bedacht. Hij vindt het wat minder dan de situatie van vroeger, waarbij het makkelijk contact maken was met de wachtende gasten. Verder ziet hij het al voor zich: mensen, waaronder collega’s die hun weg zoeken in het nog nieuwe gebouw, die een plintlift nemen en dan ook bij hem uitkomen. Voor een gesloten deur. Directeuren-generaal die via de interne liften, die in de hal uitkomen, zomaar naar de minister gaan. Hij wil geen schermkijker zijn, maar contact hebben en de zaken goed kunnen regelen. Hij is geen beveiligingsbeambte, maar kamerbewaarder! Leuk was dat altijd, als DG Uijlenbroek kwam aansnellen met de vraag: ‘Ik zit nu bij de SG, maar ik ben een paar stukken vergeten. Bel jij even naar mijn secretaresse, zodat zij ze kan komen brengen?’ Dan regelde
25
Lesterhuis dat. Met het wegvallen van Lesterhuis’ achtervang verkenden de directeuren ook de mogelijkheden tot samenwerking tussen de twee departementale kamerbewaarders. Incidenteel kan, maar regulier wordt lastig. De voltallige ambtelijke en politieke top bedienen van twee ministeries, terwijl nu al regelmatig een beroep moet worden gedaan op de collega’s van Protocol als er dubbele afspraken zijn? De heren van Bestuursondersteuning moeten nog even doorpuzzelen, zo is de voorlopige conclusie. Maar het zàl Lesterhuis lukken, is zijn stellige voornemen: opnieuw een gastvrij en open ministerie van BZK creëren. Met mensen die elkaar opzoeken en niet alleen via beeldschermen werken. “Ik zie het als een uitdaging om net zo’n sfeer te creëren als in het oude gebouw. Ik zal nog meer op grond van de agenda moeten werken, want op de interne liften heb ik geen zicht.” Brrr…die binnenloopmomentjes. Hij is al aan het bedenken hoe hij het netwerk van directe collega’s wat anders kan benutten om de boel toch soepel te laten verlopen. “De koffierondes gaan verdwijnen, dus ik wil kijken hoe we de dames van de pantry ook kunnen betrekken bij de gastenontvangst.” Er is een hotlijn met de secretaresses: “Als ik even bij de minister bezig ben en er staan mensen voor de deur, kunnen zij op een reserveknop drukken.” En contact, contact, contact. Zodat het ogen zijn die kunnen overzien of er iets moet gebeuren. ‘Ga er maar van uit dat het bagger wordt in het begin, en er van alles misloopt. Dan kan het alleen maar meevallen’, zei de directeur vooraf. Dan wordt het: even oplossen en doorzingen. Hij hoopt dat zijn baas bij diens evenknie van Veiligheid en Justitie heeft geregeld dat er in de gezamenlijke ontvangstruimte voor gasten een bloemetje komt te staan. Lesterhuis heeft het in het oude gebouw al geleerd: de moderne tijd komt met horten en stoten. De post voor de achtste gaat voorlopig nog niet via de kluisjes, de traditionele postronde blijft voor hen voorlopig bestaan. Ook kennen ze in het nieuwe gebouw nog het bakje voor de stukken. “Digidoc heeft voor ons het werk leuker gemaakt. Nu printen wij de stukken nog uit, en kijken we of het lettertype en de wijze van ondertekenen goed is. Als een medewerker haast heeft, komt hij of zij het bij ons ophalen. Dat vinden ze niet altijd leuk. Maar het moet.” Het duurt waarschijnlijk nog wel even, “maar ik denk dat we over een paar jaar zover zijn dat bewindspersonen zeggen: ‘Ik ga alles digitaal afdoen.’ We merken nu al dat die wens bestaat.” Wat wil je terugzien in het nieuwe gebouw? “Collegiaal gedrag. Wees vriendelijk. Niet alleen tegen de ministers, maar ook tegen elkaar. En als iemand twee deuren verder mailtjes gaat sturen, is er iets mis. Dus blijf bij elkaar binnenlopen. Ook bij mij. Als nieuwelingen op een rustig moment eens de kamer van de minister willen zien kunnen ze mij bellen.” Net als in het oude gebouw het geval was. Welkom.
26
27
< Inhoud >
“Op een dag merk ik tot mijn ergernis dat de portretten zijn verdwenen uit het (oud-) VROM-gebouw. Na wat telefoontjes blijkt dat de portretten naar het gebouw van IenM zijn verhuisd aan de Plesmanweg. Met hulp van Nicole Stolk, hoofd DCB, lukt het mij de afspraak te maken met IenM om een deel van de portretten terug te krijgen. Maar dan blijkt dat het moeilijk ligt. Want waar horen ministers als Winsemius, Dekker, Kamp en Nijpels nu meer bij; bij Volkshuisvesting of bij Milieu en Ruimtelijke Ordening? In het geval van de ministers Cramer, Vogelaar, Van der Laan, De Boer en Alders en de staatssecretarissen Heerma, Brokx, Remkes en Van Geel is het duidelijk óf Ruimtelijke Ordening/Milieu óf Volkshuisvesting. Maar over de bewindspersonen die op beide beleidsvelden hebben gewerkt moet een salomonsoordeel worden geveld. (...) Het is niet leuk voor ons BZK’ers dat de ministers Kamp, Dekker en Winsemius niet in de galerij bij BZK komen te hangen. Nicole Stolk heeft gelukkig dé oplossing. Het zijn foto’s en die kunnen tenslotte worden bijgemaakt. Met als historisch effect dat drie ministers op twee ministeries komen te hangen.”
— Mark Frequin, ministerie van BZK, in zijn boek ‘Met ministers op de tandem. Bewegingen van een topambtenaar.’ —
— Jan-Willem Schaper, Ministerie van VenJ —
28
H
29
erinnering
M
Minder regels
+ + + + + + +++++++++++++++ +++++++++++++++ ++++++++++++++++ +++++++++++++ + ++++++++++++++ +++++++++++ ++++++++ +++++++++++++++++++++++ +++++++++++++++++++++
“In 2004-2005 ging het bij de ministeries alleen maar over minder regels en minder overlast. Ik zat in die tijd nog bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en deed daar een opschoning van de BZK-wetgeving. Regeldruk komt door het aantal regels, vond men. Bij de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, waar ik toen werkte,
“Samen met Nette Mikoen ben ik vaste medewerker van de pantry op de derde. Ik doe dit werk nu twintig jaar. Het grootste deel van mijn tijd zit ik op de zalenverdieping van de Hoogbouw, één dag in de week hier bij Bestuursondersteuning. In de Hoogbouw babbelen we er op los, hier gaat het er rustiger aan toe. Hier doen wij ons werk en hebben wij geen oren. In het nieuwe gebouw gaan we de pantry delen met de collega’s van VenJ. Ik blijf het bijzonder vinden als ik bij grote overleggen de koffie en thee mag brengen. Het is toch een vorm van service.”
zeiden ze: het gaat niet om het aantal regels. Je kunt in één wet één regel uitwerken, maar ook alle regels in één wet stoppen. Maar men besloot toch regels te gaan tellen. BZK stond erg hoog, Justitie bovenaan. Niemand wilde op de eerste of tweede plaats staan. We hebben allerlei scenario’s doorgewerkt met als doel de administratieve lasten rond de Kieswet terug te dringen. Langere zittingsperiodes. Kabinetten die maar minder vaak moeten vallen. Nogal wat ideeën hebben de minister nooit gehaald. In 2005 bedachten we het digitaal stemmen bij bepaalde verkiezingen. Die lag lastig bij BZK omdat men bang was dat anderen dan de stemgerechtigden op de knop zouden drukken. We probeerden toch actie te ondernemen en steun te krijgen bij de ministeries. Maar toen werden de stemcomputers onveilig verklaard.
< Inhoud >
Nederland ging terug naar papier. Dat was de omgekeerde richting.”
— Camla Sewdajal, Eurest —
— Suzanne van Melis, Ministerie van VenJ —
30
31
Reinier ter Kuile Directeur Justitieel Jeugdbeleid Ministerie van Veiligheid en Justitie Donderdag 14 januari 2010. Directeur Reinier ter Kuile had op de derde etage laagbouw van Veiligheid en Justitie net een overleg met minister Hirsch Ballin en staatssecretaris Albayrak achter de rug. Twee dagen eerder had een aardbeving de Haïtiaanse hoofdstad Port-au-Prince en omgeving zwaar getroffen. De gebeurtenis had in de toren het dossier interlandelijke adoptie plots actueel gemaakt. “De bewindspersonen zaten nog op de voor hen gebruikelijke plaats aan de vergadertafel. Er was een nota onderweg met een advies, maar we moesten snelheid maken. Ik ben achter ze gaan staan. Ik informeerde ze over berichten die ik had gekregen over de situatie in Haïti. Er bleken kinderen in getroffen tehuizen te zitten die al waren gekoppeld aan Nederlandse adoptieouders. De situatie in de tehuizen werd met het uur nijpender. Wij wilden kijken of het mogelijk was deze kinderen versneld naar Nederland te halen. Een adoptieorganisatie had daar sterk op aangedrongen. Maar voor ik daarover het overleg aanging, wilde ik weten of ik ruimte had om er verder op te handelen. De minister, verantwoordelijk voor interlandelijke adoptie, en de staatssecretaris, verantwoordelijk voor de toelating, draaiden zich naar me om. Ze stelden nog een paar vragen. Tot mijn verbazing zeiden ze daarna meteen: Go, ga maar door.” “Het was de start van een krankzinnige week”, zo herinnert Ter Kuile zich. “Wij hebben een team gevormd dat elke dag om half negen bij elkaar kwam om de actualiteit en het werk van die dag te bespreken. Met mensen van mijn eigen directie en de Centrale Autoriteit, de directies Voorlichting, Wetgeving, Vreemdelingenbeleid, en de IND. Daarnaast hadden we als team intensieve contacten met de adoptieorganisaties, Buitenlandse Zaken, de Raad voor de Kinderbescherming, het Landelijk Overleg Voorzitters Familiekamers en zelfs adoptieouders. Al die partijen waren nodig om een overkomst van die kinderen en een goed verloop van het proces bij aankomst mogelijk te maken. Vrijwel iedere dag kwam er wel een vraag of voorwaarde naar voren waar we nog iets voor moesten regelen. Enerzijds wilden we vanwege de humanitaire situatie adoptiekinderen versneld naar Nederland halen. Anderzijds moesten we er ook voor zorgen dat er geen kinderen in het vliegtuig terecht zouden komen die niet naar Nederland mochten. De emoties liepen soms hoog op.
< Inhoud >
Op donderdag 21 januari 2010 landde het vliegtuig met 105 Haïtiaanse kinderen op het vliegveld in Eindhoven. En daarnaast een aantal kinderen dat door zou vliegen naar Luxemburg. Baby’s in de armen van hulpverleners. “Stel je de positie van de adoptieouders voor. Eerst horen ze van ons dat de adoptie jaren kan duren, en dan krijgen ze op zaterdagavond een telefoontje met de boodschap dat hun kind over een paar dagen in Nederland zal zijn. Eén moeder heeft gezegd: ‘Ik ben er nog niet klaar voor’.”
32
H
“Het werk draait om contacten tussen mensen op een plek waar besluiten worden genomen” In de laatste maanden in het oude gebouw vond Reinier ter Kuile dat zijn werkkamer aan verandering toe was. In mei 2012 oogde zijn directeurskamer op de 15e verdieping traditioneel: bureau om stukken aan af te doen, grote plant, ovale tafel. Gastvrijheid verliep via de ordenende gratie van zijn secretaresse. Begin juli stonden er vier bureaus en was Ter Kuiles naambordje vervangen door het bordje ‘flexwerkkamer’. Het duurde even voor een projectsecretaris het aandurfde om in de voormalige directeurskamer te gaan zitten werken. Volgens de secretaresses was Ter Kuile er zelf niet vaak te vinden – steeds hier of daar in overleg. Inmiddels is de oefentijd voorbij. De directeur Justitieel Jeugdbeleid van het ministerie van Veiligheid en Justitie is graag op plekken waar beweging is. Niet altijd een vriend van de procedurelen. Geen probleem dat de agenda regelmatig wordt omgegooid. Behalve als er een pittige bespreking op komst is waarbij hij een fors aantal vertegenwoordigers van ministeries, lagere overheden, uitvoeringsorganisaties en zorg- en veldorganisaties op één lijn moet zien te krijgen. “Het kan soms erg lastig zijn om die partijen elkaars taal te laten spreken. Als ik me dan niet goed kan voorbereiden of kort voor het overleg moet afzeggen omdat iets anders spoed heeft, dan word ik daar niet altijd blij van.” De directie heeft in de loop der jaren heel wat voorzitterschappen van dergelijke overleggen voor hem verzameld. Huiselijk geweld. Veiligheidshuizen. Jeugdketens. Mag hij de boel een beetje vloeibaar maken. En met bestuurders van gemeenten en organisaties waar je verder weinig over te zeggen hebt is het toch anders praten dan met eigen taakorganisaties. “Er zitten stevige onderhandelaars tussen.” Belangrijk, een netwerk hebben om dingen voor elkaar te krijgen? “Essentieel. Voor een klein deel kan ik me op mijn kamer opsluiten, en iets bij iemand neerleggen. Maar als het allemaal wildvreemden zijn, gebeurt er niets: mensen gaan niet voor je rennen, je kunt niet inhoudelijk sparren als iedereen zijn kaarten voor de borst houdt. Mensen zijn vaak bang om te bellen als ze iemand niet goed kennen. Ik doe dat wel en mensen zeggen zelden nee.”
< Inhoud >
Het was een ontmoeting met een jongen uit Soweto die maakte dat Ter Kuile rechten en bestuurskunde ging studeren en vervolgens de mensenrechtenwereld instapte. Tijdens een verregende fietsvakantie waren hij en een vriendje bij toeval in Taizé beland, waar een oecumenische gemeenschap elke zomer jongeren uit de hele wereld trekt voor een week bezinning. Die zomer was er ook een Zuid-Afrikaanse delegatie onder leiding van bisschop Tutu. “Ik deelde een kamer met de jongen uit Soweto. Ik raakte met hem aan de praat. De volgende dagen was hij helemaal gestresst. Hij bleek geschokt te zijn over het feit dat hij samen met een blanke jongen op een kamer sliep. Iemand met wie hij ook gewoon kon praten, als leeftijdgenootjes van 16, 17 onder elkaar. Dat maakte grote indruk op me.” Hij was van plan wiskunde of kunstgeschiedenis te gaan studeren, zijn vriend Nederlands. “Maar nu zeiden we tegen elkaar: dat kan helemaal niet, we moeten iets gaan doen waarmee we iets aan dat soort situaties kunnen veranderen.”
33
Hoe wordt een internationaal opererende mensenrechtenactivist ambtenaar? “Mijn toenmalige vriendin, nu vrouw, vond het op een gegeven moment tijd worden dat ik naar huis kwam, nadat ik jaren in risicogebieden had gewerkt. Ook vond ze dat het goed zou zijn als ik eens bij een grote organisatie zou gaan werken. In de mensenrechtenwereld opereerde ik vrijwel baasloos. Het leek haar goed voor mijn ontwikkeling als ik eens iemand tegen zou komen die me vertelde dat ik iets niet goed deed”. Dus startte hij in 1991 zijn rijksloopbaan bij de directie Wetgeving. Twintig jaar later typeert hij zichzelf als een overheidsdienaar met een mensenrechtenhart. “Als belangengroep kun je de vinger op zere plekken leggen. Maar soms zijn er andere oplossingen nodig dan deze groepen voorstellen. Ik wil aan die knop kunnen draaien.”
Versnelde adoptie door ‘Haïti’ In de vroege ochtend van 12 januari 2010 kreeg coördinerend beleidsmedewerker Joël van Andel een telefoontje van een adoptieorganisatie met het bericht dat er een aardbeving was geweest in Haïti. Grote delen van Port-au-Prince en omgeving waren verwoest. Mogelijk bevonden zich onder de slachtoffers ook adoptiekinderen. De uitvoering van het Haags Adoptieverdrag valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. Het ministerie herbergt ook de Centrale Autoriteit Interlandelijke Adoptie, die de taak heeft te zorgen voor een ordelijk verloop van adoptieprocedures. Van Andel en coördinator Janneke Kouwenhoven van de Centrale Autoriteit hadden er in de dagen na de eerste berichten over de aardbeving de handen vol aan om benodigde informatie bij elkaar te krijgen. Ter Kuile: “Ik hoorde van de aardbeving. Ik was die dinsdag nog niet gefocused op Haïti. We hoorden al snel dat er twee paar adoptieouders in Haïti waren om hun kindje op te halen. Zij waren gedood in de aardbeving. De eerste dagen lag daar onze focus. Een derde echtpaar was gewond. Die mensen moesten worden gerepatrieerd. Dat was onze eerste zorg. In die tijd hielden twee organisaties zich bezig met adopties uit dat land, de Vereniging Wereldkinderen en de Nederlandse Adoptiestichting (NAS). Door de aardbeving waren kindertehuizen zwaar beschadigd. Eén van die organisaties, de NAS, riep plots: we gaan zélf die kinderen halen! Ze waren al bezig een vliegtuig te regelen, ondanks dat ze dat niet konden betalen. Het is niet gebruikelijk dat adoptie wordt gezien als een vorm van rampenhulpverlening. Dat dreigde nu wel te gebeuren. Organisaties als Unicef en United Adoptees hebben hierover ook kritiek geuit in de media. Als we even de ogen hadden gesloten en niet hadden geluisterd, dan was het momentum voorbij gegaan en was er niets gebeurd. Dat heb ik me wel gerealiseerd.” Maar het momentum kreeg een ander verloop. “Met de minister en staatssecretaris zochten we naar de balans tussen de regels en het humanitaire belang van de kinderen en de aanstaande adoptieouders. Toen we eenmaal zagen hoe het kon worden aangepakt, liep het als een trein.”
34
< Inhoud >
“Die donderdag polste ik de bewindspersonen op het idee van een luchtbrug. We hadden voor de volgende dag een overleg belegd met de adoptieorganisaties. Ik wilde weten of ik ruimte had een plan uit te werken. Die ruimte kreeg ik. De volgende ochtend spraken we er op mijn kamer over met de adoptieorganisaties. De vraag was: welke kinderen kunnen we laten overkomen op grond van het beleid, en hoe kunnen we dat organiseren? Daar hoorde ook bij: zorgen dat er geen kinderen op het vliegtuig terecht zouden komen die niet naar Nederland mochten. De NAS wilde veel meer kinderen laten overkomen dan ik voor mogelijk hield. De adoptieorganisatie onderhield relaties met drie kindertehuizen, en wilde die huizen leeg hebben. Dat kan niet zomaar, zei ik. We konden het ons niet permitteren dat we zouden meewerken aan kinderhandel of kinderontvoering. We hadden voor ieder kind dat op het vliegtuig zou worden gezet toestemming nodig van de Haïtiaanse autoriteiten. De minister had dat nadrukkelijk aangegeven. Ik kreeg het verwijt dat ik kinderen in de steek liet, als ze stierven lag het aan mij. De emoties liepen hoog op. Er waren momenten dat het hard tegen hard was. Ik heb een paar keer streng moeten zijn en moeten zeggen: als je zo doorgaat, kan ik straks voor geen enkel kind iets betekenen. Ik heb het overleg tussentijds stil moeten leggen. Vanwege de ernst van de situatie wil je zoveel mogelijk kunnen helpen. Maar wel op zo’n manier dat je achteraf niet de haren uit je hoofd trekt van spijt. Ik had de rol rationeel te blijven.” “De kinderen zaten in verschillende stadia van het adoptieproces. Ik stelde voor de ui te gaan afpellen. De eerste groep betrof kinderen die al gematcht waren aan Nederlandse ouders en waarbij de Haïtiaanse kinderrechter akkoord had gegeven op de adoptie. Ook de Nederlandse Centrale Autoriteit had al goedkeuring afgegeven. Voor deze kinderen waren alleen uitreis- en inreispapieren nodig. Hier lagen geen problemen. Dan hadden we een tweede groep, waarbij de kinderen waren gematcht aan adoptieouders en er een akkoord was van de Centrale Autoriteit. Maar er lag nog geen uitspraak van de Haïtiaanse rechter. Er was één Haïtiaanse rechter die deze zaken behandelde. Hij was getroffen door de aardbeving. Ook de dossiers lagen onder het puin. We moesten nieuwe dossiers samenstellen op grond van informatie die de adoptieorganisaties en de Centrale Autoriteit hadden liggen. Dan zou het nog gaan om toestemming aan Haïtiaanse zijde. Toen kwam groep drie. Die was moeilijk. Daarbij ging het om kinderen die voor adoptie waren afgestaan en voor wie in Nederland potentiële adoptieouders bestonden. De dossiers waren al aan de NAS in Nederland aangeboden, maar er had nog geen matching plaatsgehad. De NAS wilde kijken of ze voor negen kinderen nog ouders konden vinden. Dat was een onzekere situatie. Ik zei: hier maak ik pas op de plaats. Ga aan de slag met de dossiers voor de tweede groep. Ik ga kijken wat ik voor de derde groep kan doen.”
35
“De goedkeuring van de minister kwam stapsgewijs. Eerst over de eerste groep. Voorlichting bracht een persbericht uit. Volgende dag: pats, persbericht over groep twee. En dag drie een nieuw bericht over de laatste groep. Het uitvogelen van deze categorisering kostte ons 24 tot 48 uur. Een enkeling had er kritiek op. Maar het gaf ook een verhaal hoe je op een verantwoorde manier met de zaak kon omgaan. Later is deze werkwijze ook door andere landen overgenomen.” “Dat weekend vertrok een vlucht met hulpgoederen naar Haïti. Eén IND’er had het mandaat gekregen om te beslissen wie mee kon en wie niet. Hij en niemand anders zou mogen beslissen. Die man moest vooral op grond van foto’s de identiteit van de kinderen vaststellen. En we hadden hem gezegd: als er mensen aan de vliegtuigtrap staan die niet op de lijst staan, moet je ze weigeren. Ik benijdde hem niet. Nederlandse diplomaten in de regio verzorgden het proces van toestemming door de Haïtiaanse autoriteiten.” “Wij werkten intussen in Nederland met de Raad voor de Kinderbescherming aan de voorbereiding voor de plaatsing van de kinderen. Naar Nederlands recht moeten jongeren onder de 18 jaar een voogd hebben. Waar kinderen al waren gekoppeld aan ouders, werden de adoptieouders voogd. Voor de andere twee groepen was dat niet mogelijk. Dan ga je kijken in je netwerk. Zo kwamen we op Nidos, de voogdijorganisatie voor minderjarige asielzoekers. Die had ervaring met buitenlandse kinderen, en was ook bekend met traumaverwerking. Een adviseur van Wetgeving had gekeken naar de ministeriële regeling, op grond waarvan Nidos werkt. Willen we Nidos als tijdelijk voogd kunnen laten optreden, zo was de boodschap, dan moet de regeling worden aangepast. Het ging om een kleine aanpassing, maar toch, ook hier gelden procedures. Vervolgens hebben we gezorgd dat die regeling zo snel mogelijk in de Staatscourant werd gepubliceerd. Tussen het moment van de aardbeving en de landing van het vliegtuig op het vliegveld Eindhoven zat anderhalve week.” Op 20 januari 2010 schreef de minister aan de Tweede Kamer: “Ik realiseer mij dat deze beslissingen onzekerheden en risico’s met zich meebrengen. Echter gezien de zorgwekkende omstandigheden in Haïti heb ik tot deze bijzondere maatregelen besloten. Expliciete voorwaarde voor mijn toestemming was de instemming van de Haïtiaanse autoriteiten. De Haïtiaanse minister-president heeft op 17 januari 2010 schriftelijk verklaard toestemming te verlenen voor het overbrengen van de kinderen uit de drie bovengenoemde groepen uit Nederland. Als voorwaarde heeft hij gesteld dat na aankomst van de kinderen in Nederland, in nauwe samenwerking met de Haïtiaanse overheid, begonnen zal worden met een zorgvuldige afhandeling van de adoptieprocedures. Hieraan zal vanzelfsprekend gevolg worden gegeven.” De Raad voor de Kinderbescherming in Haarlem deed in alle zaken het onderzoek naar de kinderen en aspirant-adoptieouders. Het Landelijk Overleg Voorzitters Familiekamers stemde in met het voorstel dat alle
36
adoptiezaken via de rechtbank in Utrecht zouden verlopen. In de maanden erna werden onderzoeken en adoptieprocedures afgerond en de kinderen bij adoptieouders geplaatst. Ter Kuile: “Iedereen was bezig om oplossingen te vinden voor een lastig vraagstuk. In de jaren daarvoor was Justitie tot de conclusie gekomen dat het ministerie beter moest omgaan met crises en incidenten. Er waren intussen instrumenten ontwikkeld. Wij hebben in dit geval gewerkt met het concept van de crisistafel: korte lijnen, werken met een vaste ploeg mensen, die op zo’n moment ook de verantwoordelijkheid heeft voor de afstemming en de besluitvorming. Je zag in een korte periode en in hevige mate wat je in het dagelijks werk ook ziet: we werken weliswaar binnen de context van democratische en bestuurlijke processen, maar je hebt daarbij óók altijd te maken met mensen. Mensen met goede en slechte momenten, humeuren en passies. De buitenwacht ziet een grote organisatie, met procedures en lijnverantwoordelijkheden. Maar uiteindelijk draait het werk om contacten tussen mensen op een plek waar besluiten vallen. Dat is het mooie ervan.”
Persincidenten Veiligheid en Justitie is een dienstbare organisatie, meent Ter Kuile. “In eerste instantie aan de bewindslieden, in tweede instantie aan het kabinet, in derde instantie aan de parlementaire democratie, in vierde instantie aan de maatschappij.” De ordelijkheid van een mooi rijtje dienstbaarheden neemt niet weg dat het soms worstelen is met de realiteit tussen binnen- en buitenwereld. Vindt die maatschappij zomaar dat-ie op de eerste plaats thuishoort. Stelt de democratie andere vragen dan zo mooi is vormgegeven via de beleidsprocessen. Moet de organisatie veranderd worden. Gebeurt er een incident. Komen er vragen van de pers. Het bestuursdepartement heeft volgens Ter Kuile sinds enige jaren de blik sterker gericht op de uitvoering en wordt meer dan voorheen geleefd door persincidenten. “Een gebeurtenis als de Schipholbrand heeft een ontzettende impact. In de samenleving, maar ook op de organisatie. Wij produceren het ene stuk papier na het andere en sturen het dan naar de Tweede Kamer. Maar als beleid en praktijk niet met elkaar matchen.…” Dan komt er vroeg of laat hommeles, wil hij maar zeggen.
< Inhoud >
Het werk wordt meer geregeerd door persincidenten, zegt u. Wat ziet u als bron? “De toegenomen snelheid van media en social media. Berichten gaan in een mailtje naar een Kamerlid, die leest het en kan het bericht niet beoordelen op feitelijke juistheid. Dus stelt men vragen. En die vragen verschijnen weer in de krant.”
37
Hoe probeert u ermee om te gaan? “Ik creëer onrust in de uitvoeringsorganisaties wanneer ik vaak vraag om dossiers. Eerdere zaken hebben onzettende consequenties gehad, ook voor betrokkenen. Dus die worden zenuwachtig als wij zeggen: de Kamer wil meer weten over dat en dat dossier, lever het maar in. Terwijl het soms om een canard gaat, of de betreffende persoon zelfs niet bestaat. Ik zou het prettig vinden als met name in individuele gevallen afspraken gemaakt kunnen worden met Kamerleden, dat de casus eerst wordt voorgelegd. We kunnen dan informatie geven op grond waarvan Kamerleden kunnen beoordelen of de situatie die zij aangereikt hebben gekregen correct of niet correct was weergegeven. Het kan Kamerleden helpen beslissen of zij een basis hebben voor vragen.” Wat houdt u tegen om via de bewindspersonen zo’n deal te maken? “Het is de vraag om de Kamer dat wil. Op mijn terrein weet ik dat fracties er bij elk incident in springen, puur om politieke redenen.” Hoe ziet u de toegenomen aandacht voor de uitvoering? “Voordat we starten met beleid, stellen we ons vaker de vraag: is wat wij willen überhaupt wel mogelijk? Dan gaan we eerst met de uitvoering overleggen. Ik denk dat het straks onvoorstelbaar voor ons is dat we dat vroeger minder of niet deden.” Vrij denkend aan de toekomst ziet hij een klein bestuursdepartement. “Pakweg 250 mensen die goed kunnen schrijven, politiek onderlegd zijn en vraagstukken als opdrachtgever goed kunnen uitzetten. Maar die niet alles zelf doen. Als de uitvoering een probleem ziet, kun je ook aan hen vragen een voorstel te doen. Bij de Raad voor de Kinderbescherming zit ook een clubje mensen dat heel goed ziet wat er moet gebeuren, hoe dat gedaan kan worden en wie daar bij nodig zijn. Vervolgens kijkt iemand op het bestuursdepartement iemand of het, kijkend naar de politieke meerderheden, zo kan of dat het anders moet.” Ziet u ook veranderingen komen op het gebied van de buiten- en binnenwereld? “Ja. Ik voorzie dat wij actiever informatie in de buitenwereld gaan ophalen en naar de buitenwereld gaan brengen. Het zou mij niet verbazen als we in de toekomst via social media, zoals dat nu al gebeurt met de internetconsultatie, zaken meer gaan uitzetten. In eerste instantie bij betrokken organisaties, maar later ook via burgerinitiatieven.” U voelt zich niet geroepen? “Ik heb wel een paar dossiers. Maar op dit moment zou ik er expliciet toestemming voor vragen. Omdat we het niet gewend zijn.”
38
Van wie wilt u dan toestemming? “Ook van de politiek. We blijven nu in een coconnetje: we halen informatie bij onze partners, verwerken dat en gaat dan via de minister naar buiten. Vervolgens komt er een mooi persbericht. Gooi je het eerder in consultatie, dan ligt het stuk als concept op straat. Dus bewindslieden zouden wel moeten zeggen: daar ga ik mee akkoord.”
39
Waarin gaat u zelf een leermeester zijn voor anderen? “In het denken in creatievere oplossingen in plaats van het denken in problemen. Als mensen daar een sparringpartner in zoeken, zijn ze welkom.” Wat is uw les geweest in de afgelopen jaren? “Je kunt hier wel degelijk verschil maken!”
De Commissie-Wallage heeft ruim 10 jaar geleden een mooi rapport geschreven over de toekomst van overheidscommunicatie. Daar wordt dit al voorgesteld. “Voor dossiers buiten het regeerakkoord zie ik wel mogelijkheden. Maar ik zie spanning ontstaan bij sexy onderwerpen waar iedereen een mening over wil hebben.” De verhuizing geeft aanleiding tot een zoektocht om anders te gaan werken. Ter Kuiles eerste directeur Wetgeving kon in de jaren negentig zijn managementstijl nog vormgeven door met gehaaste pas over de gangen te lopen. Dan hoorde je net voorbij je kamer zijn voeten remmen. Kwam hij teruglopen om even een praatje te maken of een vraag te stellen. Ter Kuile: “We zullen een andere stijl van leidinggeven moeten uitvinden. Dat is nog makkelijk gezegd. Mensen zeggen: het gaat om meer resultaatgericht sturen en om ruimte geven. Maar ik denk dat het met name om richting geven gaat. Ik vond het een eye opener dat een paar mensen zeiden: ‘Nog meer ruimte? We zwemmen nu al!’ Dat signaal betekent voor mij dat ik aan het begin met iemand zal gaan zitten en zal moeten formuleren wat ik van hem of haar nodig heb. Als een medewerker dan antwoordt: ‘Prima, je ziet me over een maand terug’, dan is dat goed. Als hij of zij vraagt om tussentijds te kunnen sparren, kan dat ook. Het gaat om de aard en vakvolwassenheid van mensen, ongeacht of iemand 25 of 60 jaar oud is. Waar iemand zit, maakt dan niet zoveel meer uit.” Wat als de politieke of ambtelijke top tussentijds om informatie vraagt? “Dan zeg ik: we zijn ermee bezig, over een maand heb je het.” “In het verleden kozen mensen voor een ambtelijke carrière toen ze 25 waren en bleven ze tot aan hun pensioen.” Veranderingen in de sociale en professionele samenhang gaat volgens Ter Kuile het nodige vragen van de ambtelijke top. “Je houdt mensen niet op de plek waar ze nu zitten. Het patroon is dat jonge mensen na een paar jaar een sabbatical nemen en denken: ik zie daarna wel. Het zal nooit gaan om een heel aantrekkelijk salaris. De onderwerpen zijn boeiend, maar je moet mensen wel de kans geven te snuffelen en de kneepjes van het vak door te krijgen. Als je goede mensen kweekt en ze ook laat gaan, dan vertelt zich dat voort. Dat vraagt om een ambtelijke top die ten eerste ontwikkelingen ziet aankomen en verbanden kan leggen, en ten tweede weet te enthousiasmeren en inspireren. Dàn komen ze terug.”
Als we relaxed zijn, zijn we goed in staat tot openheid. Als het spannend wordt, klappen we dicht. De afwegingen zijn nooit de 100% goede afwegingen, het is zelden zwart-wit. In de afwegingen hebben mensen een moment van reflectie achter de deur nodig. Maar dat bijt wel met het feit dat je transparant probeert te zijn, en dat je het op het moment dat het moeilijk wordt niet meer bent.” - Reinier ter Kuile -
< Inhoud >
- Reinier ter Kuile -
dat het moeilijk wordt niet meer bent.” probeert te zijn, en dat je het op het moment Maar dat bijt wel met het feit dat je transparant moment van reflectie achter de deur nodig. In de afwegingen hebben mensen een
40
41
“Toen ik binnenkwam bij Grondwetszaken, zat ik op de tweede laagbouw. Bij CZW ben in in de
hoogbouw
terecht gekomen. Bij Justitie weer in de laagbouw.
Binnen Justitie ben ik destijds overgestapt naar Vreemdelingenzaken. Toen heb ik ook in de Plaspoelpolder en de Terminal gezeten. Als directeur CZW kwam ik weer terecht in de
hoogbouw , en in 2004 zijn we overgegaan naar het pand aan
de Herengracht. In zo’n statig pand, met rood tapijt op de vloer, ontstaat een aparte werksfeer. Ik heb de torens aan de Schedeldoekshaven altijd prettig gevonden, maar het
< Inhoud >
gebouw is intussen star en versleten.”
— Harke Heida, Ministerie van VenJ —
“Bij de Adviesraad had ik wel een computer maar geen m@il. Pas toen ik in 1995 op het bestuursdepartement van VROM begon, was er een intern m@ilsysteem. Nu, 17 jaar verder, zijn de toepassingen enorm toegenomen. Mensen ervaren e-m@il niet als ‘we hebben nooit contact’. Het hebben van digitale mogelijkheden betekent niet dat je elkaar niet meer bij het koffieapparaat treft. Ik denk niet dat er veel verandert in het nieuwe gebouw. Het concept is dat je niet elke ochtend standaard naar een eigen kamer loopt, maar naar een bureau dat nog leeg is. Je deelt daardoor je kamer met andere collega’s, dat levert andere gesprekken op. Mensen worden er misschien ook in hun gedachtegang wat flexibeler van. Ik hoop wel dat de verhouding tussen plekken en mensen die in dienst zijn in verhouding blijft. Bij V&W steeg het aantal ambtenaren, je had gewoon geen plek. Dat leverde een hoop wrevel op.”
— Suzanne van Melis, Ministerie van VenJ —
42
43
Suzanne van Melis coördinerend raadadviseur wetgevingskwaliteitsbeleid Ministerie van Veiligheid en Justitie 13 februari 2008. In de gymzaal van het Haagse Media College van de Johan de Witt Scholengroep kregen de ministers Hirsch Ballin van Justitie en Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een advies overhandigd van de Commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat. Suzanne van Melis, door het ministerie uitgeleend voor het voeren van het secretariaat van de commissie, had gedacht: als je een commissie laat buigen over de vraag hoe de kernwaarden van de rechtsstaat beter aan de man kunnen worden gebracht, moet je de presentatie niet willen houden in een zaaltje op het ministerie of in Nieuwspoort. De titel van het advies luidde immers: ‘Onverschilligheid is geen optie. De rechtsstaat maken we samen.’ Het werd een school. Van Melis: “Met de commissie hadden we een interactieve bijeenkomst voorbereid. Er waren mensen uit de hoek van de politie, sport, media, wetenschap, het onderwijs en de ouders en kinderen van de school. Kinderen van de school deden het geluid en het licht. De commissieleden zaten tafels voor, waarbij onderwerpen uit het advies met de deelnemers werden besproken. Zoals wel vaker gebeurt, werd het programma op het laatste moment nog aangepast. Omdat Ter Horst eerder weg moest, hebben zij en minister Hirsch Ballin op een eerder moment het rapport aangeboden gekregen en een reactie gegeven. Het leek nu een beetje een tussendoortje, want het programma ging daarna gewoon door. Maar al met al was het een levendige bijeenkomst.” Op het ministerie hadden meerderen aan haar gevraagd: ‘Wat ga je nu weer allemaal doen, waarom tuig je het zo op?’ “Het hielp wel dat ik steun kreeg van commissievoorzitter Van de Donk. Daardoor kwam er hier wat extra ruimte voor.” “De bijeenkomst met de debattafels heeft duidelijk laten zien dat de rechtsstaat u in ieder geval niet onverschillig laat”, aldus minister Hirsch Ballin in zijn speech die dag. “En dat is een understatement: ook vanmiddag was er duidelijk spanning aanwijsbaar tussen verschillende interpretaties van haar kernwaarden. En tegelijkertijd ben ik blij te constateren dat er ook veel energie is bij iedereen om er samen uit te komen.”
< Inhoud >
“Zoiets moet ik misschien maar eens vaker doen”, blikt Van Melis terug. “Hier in huis had men het hele proces maar een beetje vreemd gevonden. Het idee van een commissie was traditioneel, maar de samenstelling was voor het normale doen van Justitie apart. Bij de directie Wetgeving denkt men toch vaak in eerste instantie aan vakgenoten, en binnen Justitie aan taakorganisaties. Maar de minister wilde anders.”
44
A
“Als ik te grote stappen zet, plegen mensen verzet of vallen af” Er is niet veel dat Suzanne van Melis zichtbaar doet fronsen, maar dit is er toch echt een: de manier waarop de voorbereidingen voor de ICT-voorzieningen in het nieuwe gebouw worden aangepakt. “Binnen de directie Wetgeving denken we: als je buiten de deur met je laptop toch niet in de digitale werkomgeving kunt, waarom dan geen vaste computer? Met een tablet erbij, zodat je die kunt gebruiken om in de vergadering naar de stukken kijken. Als je niets hebt om stukken op mee te nemen naar overleggen buiten de deur, heb je geen andere keuze dan ze te printen en gewoon weer een schriftje te gebruiken.” Haar irritatie medio 2012 treft niet eens zozeer de ICT zelf. “Ik ben best van de inspraak, maar er kan ook sneller worden doorgepakt. Hoor ik eerst dat er een besluit genomen is, gaat het toch weer anders. Vervolgens denk ik: nù horen we wat we gaan krijgen. Gaan we toch weer inventariseren. Ik ben een medewerker van Veiligheid en Justitie. Wat voor werk word ik geacht te doen, en wat is daarvoor nodig? Daar waar je niets te bieden hebt, heeft het ook geen zin om nóg een keer te gaan praten. Dan denk ik: neem een besluit en dan gaan we dat gewoon ook doen.” Frons. Het ziet ernaar uit dat de Directie Wetgeving en Juridische Zaken er voor het eindejaarscabaret een nieuw onderwerp bij heeft.
< Inhoud >
De coördinator wetgevingskwaliteitsbeleid bij het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft vier ministeries van binnen gezien en met de collega’s van Verkeer en Waterstaat het nieuwe werken meegemaakt. Terugkeer van het nieuwe werken naar het oude was voor haar niet bijster moeilijk, zegt ze. En nu is gewoon het omgekeerde weer het geval. De posters die de vaalwitte kastdeuren op haar eenpersoons werkkamer op de vierde verdieping sieren – ze bedenkt er wel wat op. Ze is drs. in plaats van mr. Dat krijg je als je juridische bestuurswetenschappen hebt gestudeerd. Van Melis: “Zodra je bij een directeur Wetgeving of destijds bij Verkeer en Waterstaat het hoofd Juridische Zaken zit, gaat dat plots tellen. Zou dat wel een echte jurist zijn? Ik heb niet de neiging mezelf als een echte jurist te beschouwen.” Een meer generalistisch ingestelde adviseur bij de specialistendirectie? Nu wil het op het departement nog wel eens zo zijn dat ze met een klus worden geconfronteerd die niet feilloos past in de taakomschrijving van een van de beleidsdirecties of uitvoeringsorganisaties. Maar ja, het ministerie heeft er toch een beetje mee te maken, of er is om een andere reden geen ontkomen aan. De gewoonte wil dan dat ze om zich heen gaan kijken. ‘Rechtsstaat, dat heeft toch met jullie te maken?’ Dan komen er klussen naar Van Melis toe. Of trekt zij ze aan. “Toen Guusje ter Horst bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aantrad, nam ze het idee van een Huis voor democratie ter hand. Zij ging op zoek naar partijen die dat wilden steunen. De eerste reactie vanuit
45
de lijn was: is dat niet meer iets voor BZK en OCW? De minister zei: ‘Als het een Huis voor democratie en rechtsstaat wordt, doe ik mee’. Ik kwam toen in de projectgroep terecht.” Maar Veiligheid en Justitie heeft ook de taak te zorgen dat de wetgeving een beetje van niveau blijft. Dan gaat het niet alleen om de wetgevingsproductie van het eigen departement, maar rijksbreed. De minister kan er in principe voor naar de Kamer worden geroepen als zijn eigen ministerie of kabinetscollega’s elders verzaken. Dat heeft hij liever niet. Daar ligt het hart van het werk van Van Melis en haar teamcollega’s. Het heeft ze een plekje bezorgd op de formulieren voor de onderraad- en ministerraadadvisering: ‘Overeenstemming met Justitie (wetgevingstoets en effecten analyse)…’ Dat stelt de leden van het kabinet gerust. Van Melis: “Een coördinerend raadadviseur moet behoorlijk veel belangstelling hebben voor de inhoud. Maar ik ben ook geïnteresseerd in hoe het gaat bij ministeries, en hoe je zorgt dat mensen ergens komen. Dan moet je niet altijd voor de schoonheidsprijs willen gaan. Het enige is dat het wel betrouwbaar moet zijn.”
Rechtsstaat aan de man Het was best een bijzondere commissie en een ongewoon proces, vertelt Suzanne van Melis. Ze was in 2006 net vanuit de andere toren overgestapt naar het toenmalige ministerie van Justitie toen het denken over het uitdragen van de kernwaarden begon. “De directie Wetgeving heeft wel enige staat van dienst als het gaat over het onderwerp rechtsstaat. We kunnen uit de voeten met WRR-rapporten en spreken een woordje mee als het gaat om rechtsstatelijke principes. Maar we schrokken even toen we plots iets heel praktisch gingen doen.” “In 2004-2005 ging het alleen maar over minder regels en minder overlast. Ik zat in die tijd nog bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en deed daar een opschoning van de BZK-wetgeving. Het idee dat regels soms ook best fijn konden zijn, was minder aan de orde. Bij Justitie trof ik een andere invalshoek. Natuurlijk moet je niet overal wetgeving voor inzetten, vond men hier. Maar het is óók niet de bedoeling dat alle wetten en regels dan maar als overlast moeten worden gezien. We dachten: als er draagvlak is voor de rechtsstaat, zijn mensen wellicht meer geneigd tot steun voor wetgeving. De aanloop naar nieuwe Tweede Kamerverkiezingen was een mooie aanleiding om te kijken hoe we dat idee handen en voeten konden geven.” In de zomer van 2006 was het kabinet Balkenende II gevallen en had het rompkabinet Balkenende III de opdracht gekregen op de winkel te passen en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Dat najaar trad Ernst Hirsch Ballin aan als minister van Justitie ter vervanging van de wegens de Schipholbrand afgetreden minister Donner. Nog gebruikelijk was dat de ambtenaren een eerste stap zetten met een startnotitie. Dit keer moest de notitie de ambtenaren helpen om het onderwerp kernwaarden binnen de organisatie op het netvlies te krijgen.
46
“Wetgeving is de belangrijkste manier om de visie van de overheid op de rechtsorde uit te dragen. Maar wetgeving is op zichzelf als drager van een boodschap niet voor brede groepen in de samenleving kenbaar en toegankelijk te maken. Een project over het uitdragen van kernwaarden van de rechtsorde kan helpen het draagvlak te vergroten”, zo stelden de notitieschrijvers. Bovendien hadden collega’s van het in die tijd lopende programma ‘Een Ander Justitie’ via een takenanalyse achterhaald dat het ministerie als hoeder van de rechtsstaat nog maar weinig had ondernomen om de kernwaarden van de rechtsorde actief uit te dragen. Het haakje was geslagen. Van Melis: “In het begin wilden we met een interdepartementale commissie een beleidskader maken voor het uitdragen van de kernwaarden. Toen we in 2007 hoorden dat Hirsch Ballin minister van Justitie zou blijven, gingen we ook kijken naar de mogelijkheden van een externe commissie.” Ook best gebruikelijk. “We maakten lijstjes van mogelijke leden voor de kernwaarden-commissie. Er circuleerden wat namen van hoogleraren. Uiteindelijk ging er een vrij behoudend lijstje naar de minister, anders komt zo’n voorstel niet eens door de lijn. Ik was nog vrij nieuw, en kende de oude contacten niet. Ik had al een paar keer iets voorgesteld waarvan men had gezegd: dat is niet de bedoeling.” Een overleg met de minister moest uitkomst bieden over de samenstelling en taken van de commissie. “Het onderwerp kernwaarden is niet alleen iets voor juristen, vond de minister, maar van de hele samenleving. Hij wilde een bredere samenstelling dan wij hadden voorgesteld. Bij dat overleg werd de commissie samengesteld. Toen ik merkte wat de lijn van de minister was, heb ik ook maar een naam op tafel gegooid. Het werd een commissie met mensen uit de wereld van het onderwijs, de sport, de media, het openbaar bestuur, het bedrijfsleven, de politie, het openbaar ministerie, en vertegenwoordigers van levensbeschouwingen en wetenschap. Met mensen als Richard Krajicek en Ton Verlind.” De Commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat was geboren. Uiteraard onder voorwaarde van deelname van de beoogde commissieleden en publicatie van het instellingsbesluit in de Staatscourant. Ongebruikelijk? “Binnen de directie was het geen gewoonte om met een dergelijk gevarieerd gezelschap over een onderwerp als de rechtsstaat aan de slag te gaan. Maar het advies zou een voorstel moeten bevatten over de vraag hoe we de rechtsstaat naar de burgers zouden kunnen krijgen. Soms is het een beetje typisch waar onderwerpen terechtkomen. Er was geen ander onderdeel in het ministerie dat zich dat verder in praktische zin aantrok. We hebben het daarna ook niet meer herhaald.”
< Inhoud >
“Wim van de Donk werd voorzitter van de commissie. Van de Donk is een echte bestuurskundige, geen jurist. Ik voerde het ambtelijk secretariaat samen met een BZK-collega, en intern was er nog een collega die er met mij aan werkte. Het onderwerp was vrij studieus, maar het was onze inzet om een advies ook de praktijk te laten raken.
47
Doordat de minister had aangegeven dat hij het zo wilde, kreeg ik de ruimte om het proces iets anders vorm te geven dan gebruikelijk was. We vergaderden op de locaties waar de commissieleden werkten, zoals het kantoor van het OM Rotterdam, en een middelbare hotelschool. Ook hebben we mensen gevraagd om presentaties te houden, en gesprekken gevoerd met praktijk- en beleidsdeskundigen. Met dergelijke input kwam het advies tot stand. De verschillende perspectieven en de samenstelling van de commissie hebben geleid tot een breed palet aan aanbevelingen. We hebben deze werkwijze tot de dag van de presentatie van het advies in het voorjaar van 2008 aangehouden.” Onverschilligheid is geen optie, zo stelde de Commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat in het advies. “De commissie heeft het zoeklicht gericht op de relatie tussen de idee achter de rechtsstaat en de praktijk van alle dag. Op drie domeinen werd het vergrootglas gezet om de dilemma’s in beeld te krijgen die zich kunnen voordoen rond de kernwaarden. Deze drie domeinen zijn: ‘opvoeding, onderwijs en sport’, ‘openbare ruimte’ en ‘media’. Deze domeinen zijn gekozen omdat juist daar de omgang met wrijvingen en conflicten baat kan hebben bij de aanpak die de commissie voorstaat en waarvan in die domeinen soms veelbelovende voorbeelden zijn te vinden. (…) Vooral blijken initiatieven in buurten, op scholen en op al die plaatsen waar mensen elkaar in het openbaar ontmoeten, inzicht te geven in hoe we vandaag de dag het beste kunnen omgaan met de dilemma’s die de kernwaarden met zich meebrengen.” In die tijd niet echt een typisch justitieverhaal, aldus Van Melis. Wat gebeurde er met het advies? “Het was geen advies waar je erg op tegen kon zijn, het was sterk gericht op de rol van burgers. Veel onderdelen van het advies hadden raakvlakken met trajecten die al liepen. De commissie stelde voor dat dan iets anders aan te pakken. En het kabinetsstandpunt liet zien wat het kabinet ermee deed.” Het kabinetsstandpunt bevatte geen nieuwe maatregelen. Met het oog op jullie administratieve belasting: afschaffen maar, dergelijke reacties? “Het is een verplichting van het kabinet om te reageren op een advies. Het betekent inderdaad extra werk. Maar het levert ook wat op, want met de reactie wordt ook het advies naar het parlement gestuurd. Dat is goed voor staand en nieuw beleid, want dan wordt er - misschien - rekening gehouden met de commissie-inzichten. Het is fijn voor de voorzitter en leden van de commissie, want niemand gaat voor niets in zo’n commissie zitten. Het is fijn voor de behandelend ambtenaar, voor mij dus, want je doet je werk niet voor niets. En het is fijn voor de bewindspersoon, want die wil ook graag laten zien wat hij aan het doen is.” Hoe ging het verder met het draagvlak in de samenleving voor wet- en regelgeving? “De wereld verandert niet omdat iemand een advies uitbrengt. Het positieve van het advies was dat het liet
48
zien dat de overheid ook anderen de ruimte kan geven, dat zij niet alles hoeft dicht te regelen. Eén keer in de zoveel tijd komt dit perspectief terug. Het biedt ook een beetje tegenwicht tegen een overheid die steeds maar opnieuw denkt dat zij centraal kan bedenken of regelen hoe alles moet.” U bent een BZK’er bij Justitie. “Het basisgestel voor dit soort projecten is bij Justitie aan de conservatieve kant, heel anders dan bij BZK. BZK is erg van het overleg, we gaan het met z’n allen doen. Probleem daarbij is dat BZK een neiging heeft te blijven hangen in procesmatige resultaten, waarvan je je naderhand soms afvraagt wat je eraan hebt. VenJ vindt dat ongrijpbaar en wil vooral zorgen dat er regels zijn of dat er meer gehandhaafd wordt. Achteraf is men dan verbaasd als partijen afhaken of als de samenleving niet gaat doen wat het ministerie had verwacht.” Bij welke cultuur voelt u zich het meeste thuis? “Uiteindelijk toch wel bij VenJ. Ik houd er wel van als iets ergens toe leidt. Maar het is niet zo dat wij het hier intern allemaal beter weten. Mijn ambitie is wel om een beetje BZK bij VenJ in te brengen, je hebt uiteindelijk toch veel departementen nodig.”
Bureaucratische noodzaak
< Inhoud >
Ze weet het: mensen die haar lastig vinden zijn mensen die snelheid willen maken. Graag drie weken voor de onderraad concept-wetsvoorstellen mailen voor de wetgevingskwaliteitstoets en advies. Lastig. “Dat wordt vaak met de voeten getreden, spoed. We werken met een selectieve toetsing. Waar mogelijk proberen we de tijd en de contacten met de departementale collega’s te gebruiken om ze te helpen met de voorbereidingen en met ze mee te denken.” En dan de vragen in het begin. Wat is het doel? Welke partijen zijn van belang? Zijn die ook betrokken? Is het wel een taak van de overheid? Huh, dat zijn toch beleidsvragen? “We proberen helder te krijgen welke maatregelen via beleid en welke via wetgeving kunnen.” Nog meer vragen: is er een uitvoeringstoets uitgevoerd? En een handhavingstoets? Lastig. “Kosten en capaciteitseisen moeten inzichtelijk zijn. Het is best mogelijk dat op grond van die inzichten een regeling moet worden aangepast.” Van Melis: “Mensen ervaren ons vaak als een bureaucratische noodzaak. Het is nogal eens sjorren en trekken, ik denk wel bij driekwart van de onderwerpen die ik doe.” Ook weer lastig.
49
“Partijen die betrokken zijn bij een traject hebben vaak verschillende denkkaders en belangen. Beleid denkt: er moet een nota komen, en heeft flexibiliteit nodig om dat rond te krijgen. Dan heb je zo’n vervelende wetgevingsjurist die zegt: maar goed, ik wil het wel precies weten. Als je beleid probeert op te schrijven in wetgeving, loop je sneller tegen vaagheden aan. En dan krijg je de uitvoerder die zegt: dat past helemaal niet in onze systemen. De verhouding tussen die drie zal altijd een bepaalde spanning hebben omdat de belangen anders liggen. Maar wetgeving probeert wel de beide kanten te laten zien. Haar sector heeft een afwegingskader ontwikkeld om collega’s binnen het departement en het rijk te helpen belangrijke vragen voor een integrale afweging gesteld en beantwoord te krijgen. Een gewaardeerd instrument, zeiden medewerkers naar aanleiding van een proeffase. Maar vanwege de uitgebreidheid van de digitale vragenlijst soms ook best wel lastig. Kan het ook flexibel worden doorlopen? “Het wetgevingskwaliteitsbeleid heeft de neiging gemakkelijk van alle prioriteitenlijstjes af te vallen. Dus je moet er altijd op blijven inzetten.” Wat maakt dat je dat volhoudt? “Als overheid moet je blijven nadenken over de kwaliteit van je beleid en wetgeving, ook als je haast hebt. Onderdeel van die kwaliteit is dat beleids- en wetgevingsprocessen navolgbaar en transparant zijn. Er is een tendens om een verhaal te maken dat een voorstel ondersteunt, en niet het primaire doel heeft om beslis- of verantwoordingsinformatie te maken: waarom hebben we dit gedaan en niet iets anders? Een supermarkteigenaar zegt ook niet: mijn sinaasappel van vandaag is eigenlijk van gisteren, en er zitten ook nog pitjes in. Maar problemen zitten nogal eens anders in elkaar dan in een regeerakkoord of in het hoofd van deze of gene wordt gesteld. Ambtenaren zijn niet voor niets goed opgeleid. Zij zijn er ook voor ingehuurd om te zeggen: wij hebben er nog eens goed over nagedacht, en die en die nog gesproken, en het blijkt zo te liggen. Als dan vervolgens iemand zegt: dat kan wel zo zijn, maar willens en wetens kies ik die optie, prima. Dan kun je die variant uitwerken. Mij gaat het erom dat je als een professionele adviseur kunt werken. Dan zijn er meer mogelijkheden dan mensen wel eens denken.” Het is een enkele keer voorgekomen, zo vertelt ze, dat er zodanig aan een wetsvoorstel was gesleuteld dat deze niet meer voldeed aan de technische voorwaarden. Zoals een wetsvoorstel waarbij de definitiebepaling ontbrak. “Het ging om een onderwerp dat op dat moment in de schijnwerpers stond. Ik had begrepen dat een concept al bij de minister van het betreffende departement was geweest. We hebben er wel een opmerking over gemaakt, je moet jezelf wel serieus nemen als bewaker van de wetgevingskwaliteit. Als de politiek dan anders beslist, is dat hun verantwoordelijkheid. Je stelt wel eisen aan andere wetsvoorstellen, dus op het gebied van uitstraling staat zoiets een beetje gek.”
50
Heeft u zelf ervaren dat u te weinig ruimte had? “Jawel, maar het is ook vaak een kwestie van je eigen taxatie. Je kunt vrijwel altijd een stapje verder zetten dan op dat moment als gewenst wordt gezien. Maar als ik te grote stappen zet, plegen mensen verzet of vallen af. Soms had ik denk ik ergens wel wat meer uit kunnen halen. Maar het hangt er ook vanaf of mensen bereid zijn iets te riskeren.”
trekwerk via contactpersonen bij andere departementen hebben we ervoor gezorgd dat er steeds nieuwe stukken op de site werden geplaatst. Na afloop van het proefproject kwam de vraag: gaan we dit standaard doen? Het besluit was: met de website gaan we door, in een aantal gevallen vinden we het nuttig om conceptwetsvoorstellen via internetconsultatie voor reactie openbaar te maken, maar de afweging ligt bij de afzonderlijke departementen.”
Wanneer gaat u grommen? “Ik vind het geen goed idee als mensen te bang zijn voor openheid en dat mensen zeggen: laten we ze maar niet betrekken, want dat levert problemen en vertraging op. Als je dat nalaat, dan heb je kans dat aan het einde van het traject alsnog de hel losbarst.”
Hoe resultaatgericht vond u dat? “Ik vind dat het veel vaker moet gebeuren. We zien geen rampen gebeuren. Er worden jaarlijks zo’n 50-60 voorstellen geplaatst, een lichte stijging ten opzichte van de proefperiode. Soms komen er ook beleidsvoornemens op. Het gebruik van dit instrument hangt ook af van het politieke getij.”
Van Melis zucht even als ze terugdenkt aan haar begintijd bij Justitie. Haar idee om wetsvoorstellen voor consultatie openbaar te maken via internet stuitte in 2006 op verzet. “We zaten met kortingen op ambtenaren. Mensen waren bang voor overbelasting omdat iedereen zou kunnen reageren. Mensen vroegen zich af hoe het dan zou moeten met de ministeriële verantwoordelijkheid. En we consulteerden toch al? Ja, we consulteerden de Raad van State en partijen als de Raad voor de Rechtspraak, maar burgers en bedrijven? Als dat al georganiseerd was, gebeurde het in adviescommissies. Bij VROM en Verkeer en Waterstaat was het heel gebruikelijk om stevig en breed te consulteren. Ik heb daar te maken gehad met een project waarbij we het halve land hebben gehad: provincies, gemeenten, stadsgewesten, allemaal om de nota voor elkaar te krijgen. Het verbaasde me ontzettend dat de collega’s intern en bij de wetgevingsdirecties van andere departementen daar bang voor waren.” “We hebben een interdepartementale commissie in het leven geroepen, zodat er een advies over zou komen. De minister heeft dat advies naar de Tweede Kamer gestuurd met het bericht dat er een proefproject van twee jaar zou komen, met een website waar concept-wetsvoorstellen ter consultatie zouden worden geplaatst. Het deed niets in de Kamer. Pas toen we met de website zelf aan de slag gingen, ging het leven. Mensen moesten er zelf vanachter het bureau mee kunnen werken. De lancering van de website kwam uitgebreid in het nieuws. De NOS zag het als vernieuwend.”
Maar toch. Best wel gelukt.
Werd men daardoor positiever? “Mensen vonden het wel heel leuk. We hadden nog moeite voorstellen te vinden die er meteen op konden. Dat was hier nog even lastig, want men kwam met een concept-wetsvoorstel die het mogelijk moest maken een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen. Een belangrijk onderwerp, maar de gemiddelde burger vraagt zich dan af: waar gáát dit over? Gelukkig kwamen er snel andere onderwerpen bij, en met wat duw- en
< Inhoud >
51
52
[ [
[
“In de afgelopen jaren zijn er best een paar voorstellen geweest waarvan de juridische gemeenschap dacht: Jezus, waar zijn ze toch allemaal mee bezig?
[En dan probeer je een politieke wens binnen de grenzen van de rechtsstaat toch voor elkaar te krijgen.] Overigens heeft de Raad van State in de afgelopen kabinetsperiode niet meer zware dicta afgegeven dan de kabinetten ervoor.”
< Inhoud >
[
— Suzanne van Melis —
,, ,, 53
“Als je medewerkers spreekt, weten ze vaak veel meer dan wat er in de stukken staat. Daarvan denk ik: die had je prima kunnen melden, het zou een verbetering hebben betekend. Ik zou het fijn vinden als er eens ergens een plek komt waar je discussie kunt voeren zonder dat belangen meteen de grootste rol spelen.” — Suzanne van Melis —
H
54
55
erinnering
M
Met de minister naar Kenia “In 2012 ontstond discussie over het nareisbeleid. Dat beleid houdt in dat asielzoekers die in Nederland een status hebben gekregen hun gezin kunnen laten overkomen. Daarbij is altijd de vraag wie precies tot dat gezin hebben behoord. Vooral rond Somaliërs hadden we sterke signalen gekregen over misbruik en om die reden was het beleid aangescherpt. Dat betekende vooral dat in interviews echt werd doorgevraagd. En als er dan verschil zat tussen het verhaal van de asielgerechtigde en degene die hij wilde laten nareizen, werd het verzoek afgewezen. Die aanscherpingen leidden weer tot kritiek van vluchtelingenorganisaties die stelden dat in die interviews te veel naar
—— “De Herengracht was voor mij geen droomlocatie. Het is een prettig en knus gebouw, dat versterkt de onderlinge band.—— Maar je staat er te ver van het departement. —— Ik geloof in toevallige ontmoetingen. —— Dat je iemand in de kantine op de schouder kunt tikken en kunt zeggen: mag ik jou wat vragen?”
verschillen werd gezocht. In het voorjaar van 2012 ben ik met de minister in Kenia geweest, waar mensen uit Somalië werden geïnterviewd. Dat interview werd gedaan door een professionele medewerker met behulp van een tolk. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat er een commissie van zes man bij zou zitten, dat is niet te doen voor de persoon die wordt gehoord. De minister en ik waren in een apart kamertje gaan zitten, om vanachter de deuren te horen hoe zo’n interview eraan toe gaat. Dan zie je dat een minister een uur lang stilletjes zit te luisteren naar zo’n gesprek. Een bewindspersoon wil de
< Inhoud >
werking van het beleid toch te pakken hebben. Dat maakt werkbezoeken ook zo belangrijk.”
— Harke Heida, Ministerie van VenJ —
— Anneke van Dijk, Ministerie van VenJ —
56
57
“Ik zou het mooi vinden als er in het gebouw, onafhankelijk van de etages,
groepen ontstaan
van mensen die elkaar inspireren en dingen leren.
“Het is in Nederland
makkelijker de wet van
de zwaartekracht te veranderen
dan een bestuursvernieuwing
tot stand te brengen.”
Mensen moeten professioneel ontwikkeld blijven. Wat we daarvoor in de oude situatie creëerden, werkt straks minder. We zullen nieuwe dingen moeten bedenken om spelenderwijs kennisdeling mogelijk te maken. Ook met als doel mensen het gebouw in te krijgen en genoeg sociale cohesie
< Inhoud >
te behouden.”
— Meine Henk Klijnsma, Ministerie van BZK, naar aanleiding van het rapport van de Commissie Elzinga —
— Reinier ter Kuile , Ministerie van VenJ —
58
59
Harke Heida Directeur Migratiebeleid, Ministerie van Veiligheid en Justitie (2010- 2012: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) 13 november 1991. Harke Heida was als altijd met zijn fiets naar zijn werk gekomen. Het toenmalige districtshoofd bij de directie Vreemdelingenzaken van het ministerie van Justitie had op de radio het bericht al gehoord dat er die vroege ochtend een bom was afgegaan bij de woning van Aad Kosto, in die tijd zijn staatssecretaris. Pas bij zijn aankomst op zijn werk zag hij dat ook het buurministerie van Binnenlandse Zaken was getroffen. “De aanslagen veroorzaakten grote verwarring op het ministerie. Waarom was de bom daar geplaatst? In de periode daarvoor had ik zelf op die tweede verdieping gewerkt bij de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving. Ook de directie Voorlichting zat op die verdieping. Vlak voor ik wegging bij CZW, in de eerste helft van de jaren ’80, kwam ook de directie Minderhedenbeleid op die verdieping te zitten. Sommige collega’s zeiden destijds: ‘Dat wordt wel een beetje risicovol, zo. Die club trekt allerlei publiek aan en dat komt hier zomaar binnen’. In die tijd hadden we wel draaideuren en een beetje beveiliging, maar dat was in niets vergelijkbaar met het pasjes- en identificatiesysteem dat we nu hebben. Het was een relatief open en toegankelijk gebouw.” “Ikzelf had meteen het idee: ze hebben de bom op de verkeerde plek gelegd, die was voor ons bedoeld. Maar dan was die niet alleen in de verkeerde toren geplaatst, maar ook in het verkeerde gebouw. Wij zaten in die tijd in het Terminal-gebouw naast het ministerie. Ik wist waar Aad Kosto woonde, ik was eens na een dienstbezoek mee naar zijn huis gereden. Dat maakte dat die aanslag nog beeldender en invoelbaarder voor me werd. De foto die van hem is geschoten in de uren na de aanslag, waarbij hij zijn poes vasthoudt … die foto maakt de herinnering meteen weer levend. Het voelde als een groot onrecht. De staatssecretaris stond voor een bepaald beleid, en het was ook een fatsoenlijk beleid. Je werkt dagelijks nauw samen met zo’n man. En dan gebeurt er zoiets. We kregen als management te horen: houd je een beetje gedeisd. Een enkeling kreeg een politiepost voor de deur, bij een aantal anderen werd regelmatig gepatrouilleerd. Als ik me goed herinner, was ik niet belangrijk genoeg. We kregen de instructie de prullenbakken beter in de gaten te houden.”
< Inhoud >
“De aanslag was best een groot incident, maar we zagen het wel als een incident. Wat me vooral bijstaat van de dag na de aanslag was de schrik, de beveiliging en de instructies. Maar zij leidde niet tot geroep dat er sprake was van een crisis in de rechtsstaat. Was dit later gebeurd, dat had het misschien wél dat label gekregen.”
60
A
“Alles wat lang sleept in vreemdelingenland, wordt altijd moeilijk” Op het bureau van Harke Heida staan twee Insight-torentjes. Dat krijg je als je een tijdje management bij de overheid achter de rug hebt. Vroeg of laat moet je echt bedenken hoe je in elkaar steekt. ‘Be brief, be bright, be gone’ prijkt aan de top van een van de torentjes. “Zo heb ik mijn mensen het allerliefst”, verklaart de directeur Migratiebeleid de verkregen inzichten. Dat vlug en pienter zijn in een ambtelijke omgeving zo zijn eigen betekenis kan hebben, heeft hij zelf ook op zijn lange tocht door rijksburelen moeten leren. Na een aantal jaren van adviseurschap bij de wetgevingsdirecties van Binnenlandse Zaken en Justitie en een cursus Beleidskunde II meldde Heida zich in 1987 bij de secretaris-generaal met de boodschap dat hij wel eens wat anders wilde. ‘We hebben twee managementvacatures bij de directie Vreemdelingenzaken’, antwoordde deze. Hij werd er hoofd. “Ik was net begonnen, Korthals Altes was nog minister van Justitie. Er liep op het Binnenhof een mijnheer rond die ministers aanschoot. Hij wilde weg, en vroeg iedereen om hem te helpen het land uit te komen. Hij droeg een tas bij zich vol papiertjes met steunbetuigingen. Ze hadden hem al eens een paspoort gegeven, maar die was hij weer kwijtgeraakt. Ik vroeg de man waar hij heen wilde. ‘Naar Australië’, zei hij. Daar heb ik voor gezorgd. Toen ik de Australische collega’s inseinde, vertelden ze me dat hij stennis had geschopt en met de eerstvolgende vlucht terug zou komen. Maar ze bleken hem op een vlucht naar Londen te hebben gezet. Ik kreeg een telefoontje uit Londen: ‘Hij is hier niet welkom, wij sturen hem terug naar Sydney.’ Ik riep door de hoorn van de telefoon: ‘Niet doen, stuur hem naar Amsterdam!’ In Australië bleek het een kwestie te zijn geworden, de ambassadeur had boos naar Buitenlandse Zaken gebeld. Ik kreeg van mijn eigen minister de wind van voren. Ik had een ernstige beginnersfout gemaakt.”
< Inhoud >
In 2011 keerde Heida vanuit Constitutionele Zaken en Wetgeving terug bij de directie Migratiebeleid. Aanvankelijk een overstap in eigen huis. Bekend met het beleidsterrein en het denken in beide ministeries – het moet een pré zijn geweest in een periode vol departementale verschuivingen, terwijl je directie tegelijkertijd de spil vormt van een regeerakkoord-met-gedoogconstructie. Hoewel de kwestie-Margarita Heida’s wittebroodsweken bij CZW had gevuld, kent die directie doorgaans een wat bedaarder ritme. Nu vormen ketens, incidenten en korte sprints weer het hart van zijn werk. “Soms stonden collega’s van BZK ervan te kijken. Het DG Bestuur en Koninkrijksrelaties heeft nu en dan ook te maken met incidenten rond bestuurders. Daar zit het in hoekjes, hier is het schering en inslag.” In de laatste maanden van 2012 maakten Heida en zijn DMB’ers zich op voor de verhuizing én de terugkeer naar het departement van weleer. Geen minister dit keer, maar opnieuw een staatssecretaris. Net als vroeger. Al zal directeur Heida zijn bewindspersoon wel steeds meer gaan informeren via de iPad, die hij eind oktober
61
2012 in handen heeft gekregen. Als hij al flexend een tijdje op de 16e verdieping van het ‘Chicago aan de Turfmarkt’ heeft gewerkt, is hij er vast behendig in geworden. Binnen het oude én het nieuwe werken treffen de brief and bright van het migratiebeleid elkaar wekelijks in een ‘DMB-breed’. Dan blikt Heida met de directie terug en vooruit. En vertelt iemand van het Europees Migratienetwerk over een nieuw verschenen rapport, of wordt de politiek assistent gevraagd uitleg te komen geven over de manier van werken van hun nieuwe staatssecretaris. Collega’s praten wat bij. Essentieel, die verbinding tussen mensen en werkzaamheden, vindt Heida. “Wij werken binnen de context van de democratie. De minister moet zich verantwoorden in de Kamer, wij helpen hem daarbij. Ik zeg regelmatig tegen mijn mensen: wij hebben een opdracht. We moeten er rekening mee houden dat deze opdracht wellicht niet tot een concreet resultaat leidt.”
De bommen van ‘91 In de eerste dagen dat Heida als directeur Migratiebeleid aan het werk was gegaan, vroeg hij om het smoelenboek. ‘Hebben we niet’, zo luidde het antwoord. Omdat de directie stappen had gezet in de digitale wereld en daarmee het gebruikelijke papieren overzicht van medewerkers met foto’s, functies en aandachtsgebieden achter zich had gelaten? Nee, in de jaren ervoor was het activisme tegen het vreemdelingenbeleid weer toegenomen. Privé-gegevens van medewerkers en bedrijven die zaken deden met organisaties uit de vreemdelingenketen waren op internet beland. Met onder meer als gevolg dat mensen thuis werden opgebeld. Aan de schandpaal, vonden de activisten. Gaat te ver, vindt “Ik kreeg onlangs een zaak onder ogen van een gezin Heida. dat hier nu ruim 10 jaar zit. Mensen hebben in die 10 Twintig jaar eerder waren Heida en zijn collega’s van de jaar 5 kinderen gekregen. De eerste beslissing was na 2 toenmalige directie Vreemdelingenzaken nog maar net jaar, waarbij we hebben gezegd: u mag hier niet in het Terminal-gebouw naast het ministerie getrokken blijven. Ze zijn toen een tijdje weggegaan, later keerden toen in die novembernacht bommen afgingen bij de ze terug en diende de familie een nieuw verzoek in. woning van staatssecretaris Aad Kosto en op het Afgewezen. Naar de rechtbank. Afgewezen. Naar de ministerie van Binnenlandse Zaken. De Revolutionaire Raad van State. Afgewezen. En dan is het weer tijd voor Anti-Racistische Actie (RaRa), die de verantwoordelijkeen nieuwe procedure. Dat kinderverhaal raakt me wel, heid opeiste, had de pijlen echter op Justitie gericht. maar moet je dat het kabinet aanrekenen?” “Met deze acties willen wij een grens stellen aan het asielbeleid dat mensen afschrijft, opsluit en ontmenselijkt”, stelde RaRa in een communiqué. “Een beleid met — Harke Heida —
62
signatuur maar zonder smoel, gemaakt door loyale ambtenaren en politiek verantwoordelijken. (…) Die laatste hebben wij – een moment – deelgenoot willen laten zijn van de ervaringen van vernedering. Daartoe hebben we hem thuis opgezocht, zijn have en goed mishandeld en zijn privacy met voeten getreden. Hij is als het ware uitgezet, zij het maar voor één nacht.” Heida heeft de instroomcijfers uit het ‘bomjaar’ 1991 er nog maar eens bij gepakt: iets boven de 21.000 mensen. Toen hij in 1987 bij de directie begon, ging het nog om zo’n 6.000 mensen. “We zagen in die jaren de cijfers van mensen die in Nederland asiel zochten oplopen.” Kosto’s voorgangster Korte-van Hemel had ook al een paar keer een fel debat moeten voeren, herinnert Heida zich. “Toen Kosto in 1989 aantrad, zeiden we al vrij snel tegen hem: ‘We moeten de influx tegengaan. We hebben de Tamils, de Vietnamezen, en de val van de Berlijnse Muur brengt mensen vanuit Oost- en Midden-Europa naar Nederland.’ We hadden een lastige boodschap, want Kosto was voor hij staatssecretaris werd een van de grootste criticasters van het beleid. Maar na twee overleggen met het management zei Kosto dat hij de betreffende lijn zou gaan brengen. Hij zag dat het belangrijk was. In de jaren ’90 kregen we er daarnaast vluchtelingen en asielzoekers uit het Balkan-gebied bij. De instroom liep ook na 1991 in fors tempo op. Onze focus lag in die tijd vooral op de vraag hoe we met de instroom zouden moeten omgaan.”
< Inhoud >
Denk die keten van nu nog maar weg, lacht Heida. “Die hadden we in die tijd helemaal niet.” Het beleid en de uitvoering ervan maakten nog deel uit van het werk van de directie Vreemdelingenzaken, waar Heida hoofd was van één van de vier regio’s waarin de directie het land had opgedeeld. “We deden veel meer zelf. Ik had directe contacten met de uitvoering, de vreemdelingenpolitie en de marechaussee. Als er een kwestie speelde in de regio waarvoor je verantwoordelijk was, stond je zelf de radio en de regionale krant te woord. Ik heb destijds ook een communicatietraining gehad, een dag bij zo’n jongen in Hilversum.” Ook binnen de Haagse vierkante kilometer liepen de lijnen toen anders dan ze later zouden lopen. “We hadden de afspraak met de bewindspersoon dat wij hem zouden informeren als een zaak écht zou gaan oplopen. We losten zoveel mogelijk zelf op. Er gingen aanzienlijk minder individuele zaken naar de bewindspersonen. Kamerleden wisten ook: als we iets willen weten, moeten we bij de ambtenaren zijn. Dan belden ze je ’s avonds thuis op. Soms werd mijn vrouw daar wat boos van.” Het klinkt als een intieme beleidsomgeving, ‘gemoedelijker’, zoals Heida het zelf typeert. Dit ondanks dat de tijd voorbij aan het gaan was waarin vluchtelingen bij mensen thuis, in kerken en door gemeenten gecreëerde opvangplekken werden opgevangen, en asielzoekers met een door de vreemdelingenpolitie afgegeven verblijfsvergunning een uitkering konden aanvragen en zich vrij konden vestigen. Toch was het al midden jaren ’80 geweest dat de ambtenaren, met de komst van groepen mensen uit Sri Lanka,
63
aan de bak moesten. Wat wist de overheid van deze regio? ‘Waren dit wel echte vluchtelingen?’, begon een aantal politici zich af te vragen. De gemeenten Amsterdam en Den Haag, waar de Tamils in de eerste jaren waren neergestreken, morden dat de landelijke overheid echt een handje moest gaan helpen bij de opvang van deze nieuwe groep. Willen we niet, dat brengt een risico met zich mee van een aanzuigende werking, was de beleidslijn in die tijd. Maar de steden kregen steun van de Tweede Kamer, en uiteindelijk haalde het kabinet bakzeil. Na een minder gelukte bed-bad-broodregeling - in jargon: de Regeling Verzorgd Verblijf Asielzoekers - nam het Rijk voor het eerst een eigen verantwoordelijkheid voor de opvang via de Regeling Opvang Asielzoekers uit 1987. In het beleid ontstond het begrip ‘economische vluchteling’. In ‘het Nieuwe Toelatingsen Opvangmodel’, dat twee maanden na de bommen in werking trad, voorzag het kabinet in een afbouw van de regionale opvang, de komst van centraal ingerichte Opvang en Onderzoekscentra en een snellere beslissing of een aanvraag als ‘kennelijk ongegrond’, ‘kennelijk gegrond’ of ‘gegronde twijfel’ zou worden beschouwd. De keten kwam er aan. Asielzoekers bleven in opvangcentra in afwachting van de beslissing over hun verzoek. De Justitieambtenaren werkten nauw samen met de collega’s van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, dat tot 1994 verantwoordelijk was voor de opvang. Heida: “Kosto zei extern dat hij werkte aan het indammen van de vluchtelingenstroom.” De staatssecretaris van sociaal-democratische huize beargumenteerde zijn maatregelen met de boodschap dat de druk op de zwakke wijken te groot werd. Nederland was geen immigratieland, was de politieke lijn in die dagen. ‘We moeten alle mensen laten verdwijnen wier problemen we niet kunnen oplossen’, stelde de staatssecretaris in het illegalendebat. Het standpunt vormde aanleiding voor een forse discussie in zijn eigen partij. Heida: “In het beleid werd intussen onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en wat we toen economische vluchtelingen noemden. We gingen dus tegen een deel van de mensen zeggen: u moet terug. Dat was nieuw.” Maar dan was er nog de werkelijkheid. (On)mogelijkheden. Toenmalig directeur Vreemdelingenzaken Hilbrand Nawijn stelde in 1990 in een interview in Trouw dat ‘de toestand van dien aard’ was ‘dat het terugsturen van mensen in strijd zou kunnen zijn met het mensenrechtenverdrag’. “Dat betekent dat ze hier zijn en toch niet mogen blijven, maar we ze niet durven terug te sturen”, aldus Nawijn. Overreding. Heida: “Ik stond eens samen met een tolk voor een groep Vietnamezen. Het was in Utrecht, mensen kwamen destijds vaak naar die bijeenkomsten toe, we hadden een bioscoopzaal vol. Ik legde uit wat het Nederlandse beleid was. Ik zag de mensen in de zaal trouwhartig knikken. ‘Heeft u het begrepen’, vroeg ik. Ja, men had het begrepen. Ik dacht toen: er vertrekt er geneen.” In 1992 begon Justitie met de Internationale Organisatie voor Migratie een project voor vrijwillige terugkeer. Over de grens. Staatssecretaris Kosto beëindigde in 1993 de Roosendaal-methode, waarbij illegalen werden
64
uitgezet door hen op het station van Roosendaal op de trein te zetten met een enkeltje Parijs. Velen stapten al eerder uit. De Belgische minister Tobback was het naar eigen zeggen ‘spuugzat’ dat Nederland illegalen in België dumpte. Het begin jaren ’90 genomen besluit dat aan illegalen geen sofi-nummer meer zou worden verstrekt werd door Kosto’s opvolgers aangevuld met verwante maatregelen. Kosto’s opvolgster Schmitz worstelde met de kwestieGümüs. Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Rita Verdonk presenteerde in haar periode een Terugkeernota en een Illegalennota. In 2007 startte de dienst Terugkeer en Vertrek. Het kabinet-Rutte I was er al een beetje mee begonnen, en het kabinet Rutte-II schreef het nog eens op: illegaliteit wordt strafbaar. In 1990 schatte men het aantal illegalen op ongeveer 50.000. In 2009, zo raamde het WODC, waren het er een kleine 100.000. RaRa vond het in 1991 maar niks, dat onderscheid tussen ‘economische’ en ‘echte’ vluchtelingen en de illegalenaanpak. Géén politieel en justitieel vreemdelingenbeleid, géén vreemdelingenbewaring, vond men. Vluchtelingen moesten vrije toegang hebben tot noodzakelijke voorzieningen, zo stelde RaRa. In hun ogen een belangrijk onderdeel van het streven naar een nieuwe economische orde. “De groep uit elkaar houden: vluchteling en niet-vluchteling, dat was de opdracht”, zei Kosto later in een interview waarin hij terugkeek op de bomaanslagen. “Dat deden we.” En dat werd in ieder individueel geval bekeken. En zorgvuldig bekeken. En door een rechter die er, soms bij herhaling, aan te pas kwam.” Zijn reactie op de bommen was er vooral één van boosheid, stelde Kosto achteraf. “Dat er mensen zijn in een democratie die menen dat hun gelijk zo groot is dat ze er een bom naast kunnen leggen. Hoezeer werden het beleid en de dossiers niet door de Tweede Kamer gecontroleerd. En als het niet door de Kamer was, hoezeer had dan de pers een controlerende functie.” Zulk gedrag mocht geen enkel effect hebben, vond Kosto. “Daarom ben ik welbewust de volgende dag weer achter mijn bureau gaan zitten”.
< Inhoud >
Heida: “Werken in de vreemdelingenketen betekent dat je werkt in de debatrijkste omgeving van politiek Den Haag. Naast een cijfermatige en een juridische werkelijkheid heb je ook de werkelijkheid van de politiek en de samenleving.” Aan de dilemma’s erachter is niets veranderd, stelt hij. “Het gaat nog steeds om mensen die om wat voor reden ook naar Nederland komen, en dan hun best doen om hier een voet aan de grond te krijgen. Wij hebben daar een set regels voor. En die zijn in de loop van de jaren aangescherpt. In 2000 ging de vergunning voor tijdelijk verblijf op humanitaire gronden uit de Vreemdelingenwet. Humanitaire overwegingen zijn daarmee verder gepolitiseerd. Onder druk van het debat is inmiddels ook de drempel om in bijzondere gevallen de discretionaire bevoegdheid toe te passen hoger geworden. Externe groepen volgen dat proces op de voet, bij iedere beschikking vragen advocaten wat de overwegingen waren. Dat kat- en muisspel deed zich ook in de jaren ’90 voor. Maar het gaat er nu veel professioneler aan toe.”
65
Wat vindt de organisatie het moeilijkst? “Dilemmakwesties spelen meestal op de momenten dat het debat volop gaande is. Sommige bewindspersonen nemen daar vrij snel besluiten in, anderen blijven lang wikken en wegen. Toch is de bewindspersoon diegene die de besluiten moet nemen.” Wat is het beste? “Het beste vind ik het als een minister weloverwogen maar ook snel een besluit neemt. Dan kun je maar beter lopende het debat een tik op de neus krijgen, en misschien alsnog een andere kant opgaan. Alles wat lang sleept in vreemdelingenland, wordt altijd moeilijk. Kwesties kunnen dan gaan stinken.” Heeft een bewindspersoon een opspelende zaak aan de hand, dan duiken uitvoerders, beleidsmakers, de politiek assistent en een voorlichter bij hem aan de tafel. “De IND is dan leidend. Wij vertellen wat het beleidskader is. En dan lopen we opties en consequenties door. Een cruciaal deel van ons werk is ervoor te zorgen dat de casus helder is. Die informatie moet goed zijn. Daar ligt de kern van onze professionaliteit. Ik ga in de advisering aan de minister nooit iets af doen van wat ik als feiten percipieer. Als je dingen zeker weet, moet je ermee voor de draad komen, hoe beroerd dan ook. Maar soms is het moeilijk te bepalen of je de goede gegevens hebt. Dan ontstaat het gesprek: zijn de feiten werkelijk de feiten, hoe interpreteren we ze? Hoe gaan we met de regels om, hoe met de ruimte? In de praktijk zijn zelden twee zaken gelijk.” En naar buiten? “De aanwijzingen voor de regelgeving zeggen dat de toelichting bij een wetsvoorstel een nauwkeurige afweging moet geven van alle argumenten voor en tegen. Dat gebeurt natuurlijk niet. Een bewindspersoon komt met een voorstel. Datgene dat voor het voorstel pleit, krijgt doorgaans meer aandacht dan datgene dat tegen het voorstel pleit. Je verwerkt wel netjes de reacties van adviesorganen, maar het verhaal is er toch op gericht om een voorstel binnen te halen.” Waar ligt de grens? “We gaan niet jokken. We helpen wel.”
De kalkoen en het Kerstdiner “We zetten met de vreemdelingenketen en Justitie de handhavende overheid neer, die met kaders en het geweldsmonopolie zorgt dat de rechtstaat geborgd blijft.” Hoe anders was zijn perspectief toen hij in voorgaande jaren in opdracht van een minister met Bestuurlijke Vernieuwing in zijn functiebenaming de democratie dichter bij de burgers moest zien te krijgen. Het Kiesstelsel moet anders, wilde minister Thom de Graaf. Heida’s collega’s van de toenmalige directie Bestuur, Financiën en Organisatie had hij al aan de slag gezet met het dossier van de gekozen burgemeester. Oké, een ander Kiesstelsel. Heida zag zijn club van constitutionele en juridische denkers aan de Herengracht
66
< Inhoud >
uitgebreid met een doenerig projectteam. “We hadden een stelsel bedacht met twee stemmen, een lijststem en een individuele stem. We hadden bekers met twee oren laten produceren, en met de minister gingen we het land in om het stelsel aan de man te brengen.” Heida moest eens invallen voor de minister. “Er was een bijeenkomst in Brabant. Tot onze verbazing waren er zo’n 80 mensen op afgekomen. Aan het einde van de avond was er niemand die iets zag in het alternatieve kiesstelsel, en één persoon was voorstander van de gekozen burgemeester.” Het voorstel voor de Grondwetsherziening dat de gekozen burgemeester moest regelen lag eerder bij de Eerste Kamer dan het kiesstelsel. En dat voorstel redde het niet. Thom de Graaf trad in 2005 af. “We hadden intussen zeven modellen voor een ander Kiesstelsel, die lagen voor dood in de kast. Over het Kiesstelsel praten met de Tweede Kamer is alsof je praat met de kalkoen over het Kerstdiner. Het gaat over henzelf en de vraag of Kamerleden wel of niet herkozen worden. Dus zeiden we tegen De Graafs opvolger Alexander Pechtold dat het geen enkele zin zou hebben om met een nieuw wetsvoorstel te komen. Als je nog wat wilt, zeiden we, moet je een proces in gaan met mensen. We hoopten met deze manier van werken ook het draagvlak voor de verandering te vergroten. Pechtold was enthousiast en de voormalige projectleider Kiesstelsel werd nu projectleider van het op te zetten Burgerforum.” Via een steekproef en een serie bijeenkomsten selecteerde “Bij de presentatie van ons nieuwe voorstel aan de het ministerie 140 mensen die het Burgerforum zouden minister zei de projectleider: ‘Minister, graag horen moeten gaan vormen. Geen 150 mensen, dacht men, dat zou we wat u van ons verwacht. Dit is namelijk niet ons als een verwijzing naar de Tweede Kamer kunnen worden eerste voorstel op dit dossier. Waar beginnen we opgevat. Een groep wetenschappers zou de burgers van het precies aan?’ Vervolgens stak De Graaf van wal en forum gaan adviseren. hield een betoog van 20 minuten. Hij wilde een De opdracht aan de burgers? “Dezelfde als die wij eerder betere afrekenbaarheid van politici. Hij wilde ze hadden gehad: kom met een voorstel voor de beste manier prikkelen op hun zichtbaarheid. Het Kiesstelsel om in de toekomst de Tweede Kamer te kiezen. We zorgden hield te weinig rekening met de kiezer, vond hij, het ervoor dat de leden van het Burgerforum al het mogelijke ging partijen er primair om verschillende konden leren over het Kiesstelsel. Mensen kregen een laptop, kwaliteiten op de lijst te krijgen. De minister wilde presentatietrainingen, en we hadden een website opgezet dat ook de nummer drie op de lijst moest knokken zodat men onderling informatie kon delen. Na de training voor zijn plek. Toen zei het team: ‘Oké, daar gaan kregen mensen de opdracht om in de eigen regio bijeenkomwe voor’. Ze hadden echt even zijn bezieling nodig sten te organiseren en terug te komen met ideeën. Een om op hetzelfde dossier een nieuwe slag te maken.” begeleidingsgroep bestaande uit hoogleraren moest zorgen voor de nodige kennis.” “De inbreng van het Burgerforum leverde een stelsel op — Harke Heida —
67
“Minister Thom de Graaf had op een gegeven moment gemeld dat hij zijn werkkamer wel erg somber vond. Er stond een donker leren bankstel. De minister wilde zijn kamer wat vrolijker. Dus werd er een nieuw zitje besteld. Donker maïsmeel. Helaas heeft hij er zelf nooit van kunnen genieten. Het zitje werd op de dag van zijn aftreden bezorgd. Ik heb er wel van kunnen genieten, want heeft al die jaren voor mijn bureau gestaan, als zitje voor de gasten.” — Heiko Lesterhuis —
waarvan de hoogleraren zeiden: dit kan werken. Ze hadden een idee bedacht waarbij burgers via stemgedrag de door partijen opgestelde kieslijsten konden beïnvloeden en zo sterker zouden kunnen meebepalen welke kandidaten er in de Tweede Kamer zouden komen. En toen viel in 2006 het kabinet. We hadden twee mooie boekjes, 140 goed getrainde burgers, en als ik me goed herinner is er nog een relatie uit voortgekomen. Maar we hadden géén Grondwetsherziening, en géén minister die ging zorgen dat het plan van het Burgerforum naar de realiteit zou worden omgezet. Pechtolds opvolger Nicolaï heeft de boekjes nog in ontvangst genomen, maar daar bleef het bij. De boekjes konden worden bijgezet bij de zeven voorstellen die we al in de kast hadden liggen.”
Een klassiek BZK-vraagstuk, die bestuurlijke vernieuwing. “Je hebt ergens een vergezicht, maar je weet ook: de samenleving is zo gefragmenteerd en in beweging dat de kans dat je wat bereikt gering is. Bij het ene kabinet leidt dat tot een prachtige nota over burgerschap, bij een ander kabinet tot een nota over Grondrechten in een pluriforme samenleving, en een derde kabinet wil aanpassingen van het Kiesstelsel. VenJ en BZK maken deel uit van diezelfde overheid, maar werken vanuit andere uitgangspunten. Ik vind het erg interessant om in beide ministeries een tijdje te hebben gewerkt.” Waarin komt het werk op de ministeries wel overeen? “Je moet als ambtenaar het vermogen tot meanderen hebben. Dat kom je overal tegen. Bewegingen in de politiek en samenleving hebben een directe invloed op je werk. Je moet meebewegen. Op het dossier van het referendum hadden we bij ieder voorstel nieuwe argumenten. Eerst schreven we een stuk met de boodschap dat het consultatief wetgevingsreferendum een voortreffelijk instrument was. Vervolgens stelden we dat er niets van deugde, en dat het anders moest. Dit gebeurt op veel beleidsterreinen.” Lastig voor je resultaatgerichtheid. Heida: “Ik zei tegen mijn mensen: zorg dat je er het plezier in hebt om het werk vanuit de ambtelijke professie en wetenschappelijke deskundigheid zo goed mogelijk te doen. En ook om het zo leuk mogelijk te maken. We hebben ons voor het Burgerforum het vuur uit de sloffen gelopen.” “In het beleid gaat alles in golfbewegingen”, zo blikt Heida terug op zijn periodes in de beide torens. “Kijk naar de vreemdelingenketen. In de loop van de jaren hebben we alles naar ons toegetrokken en landelijk georgani-
68
H
69
erinnering
< Inhoud >
seerd. We werken aan de verbetering van de ketensamenwerking. Maar toch ga ik ook weer denken: moeten we in de toekomst het middenveld en de burgers niet wat meer betrekken? Mensen zitten toch wat langer in asielzoekerscentra, en mogen het eerste half jaar niet werken. Wat kunnen we doen met opleiding, of de voorbereiding van mensen op de toekomst. Ik denk dat de vraag wat we centraal organiseren en wat decentraal kan, de komende tijd nog vaker zal opspelen.” Maar dan nu vanuit Veiligheid en Justitie. Misschien even opnemen met de mensen van Veiligheid en Bestuur?
9
Nine Eleven “Ik kwam op het Integratiedossier terecht in het laatste jaar van Paars II. Minister van Boxtel wist echt alles van het dossier. Ik was er op dat moment nog bleu op. Op 11 september 2001 was ik met de minister in het Caribisch gebied op een werkbezoek in het licht van het slavernijverleden. We waren bij de Staten van Curaçao, waar we de opening van het parlementaire jaar bijwoonden. Op een gegeven moment zag ik dat mensen wat onrustig werden en heen en weer gingen lopen. Na afloop van het ceremoniële gedeelte liep ik naar de minister en vroeg hem wat er aan de hand was. ‘Er is een vliegtuig neergestort’, zei Van Boxtel. We zochten een televisie op en zagen toen net dat een vliegtuig zich in de tweede toren van het WTC boorde. We vroegen ons af of we niet terug moesten naar Nederland. Maar door de aanslagen waren grote delen van het luchtruim gesloten, we wisten niet of en wanneer we zouden kunnen vliegen. In overleg met het departement is toen besloten het werkbezoek af te maken. Na het bezoek aan de Antillen volgde nog een bezoek aan Suriname. Waar we maar konden, zochten we televisies op om het laatste nieuws te volgen. We hadden toen nog niet van die telefoons waarmee we via een internetverbinding alles zouden kunnen volgen. Toen de berichten kwamen over de inval in Afghanistan, schoot het door me heen: wij zitten hier in een veilige haven en intussen is er oorlog in de wereld. Het voelde onwerkelijk. In Suriname bezochten we een dorp in het bosrijke binnenland waar de nazaten van de vroegere slaven woonden. Nog altijd een plek die zich kenmerkt door hutten met palmbladeren daken en mensen op blote voeten die de (af)was doen in de rivier. Op die plek hebben we drie minuten stilte gehouden om de mensen te herdenken die bij de aanslag waren omgekomen.” Dat zoveel mensen in één keer waren omgekomen was onwerkelijk voor de mensen daar die met nog geen 100 man in het dorp woonden”. “Terug in Nederland zijn we er meteen beleidsmatig mee aan de slag gegaan. De sfeer in de samenleving voelde gespannen, in een paar steden hadden burgemeesters demonstraties verboden, er gingen beelden rond van Marokkaanse jongeren die op straat hadden gejuicht om de aanslagen, er waren ruiten ingegooid bij winkeliers met een moslimachtergrond. Intern zeiden we tegen elkaar: we moeten voorkomen dat er als gevolg van angstgevoelens een schisma ontstaat. We zochten een evenwicht waarbij sympathiserende acties met deze daden en de terroristen werden veroordeeld, en tegelijkertijd ook voorkomen zou worden dat men zich tegen de gehele moslimgemeenschap in Nederland zou keren. Daarop is het idee ontstaan om stadsdebatten te organiseren. Mensen van mijn directie hadden al contacten met vertegenwoordigers van moslim- en migrantenorganisaties. Gemeenten reageerden positief. We stelden een ploeg mensen samen die alle debatten zouden organiseren. Dankzij het bestuurlijke netwerk van Binnenlandse Zaken waren de bestuurlijke toezeggingen en de operationele zaken met de gemeenten snel geregeld. We hebben de debatten datzelfde najaar nog uitgevoerd. Het voltallige kabinet deed er aan mee, bij elke bijeenkomst was een andere bewindspersoon vertegenwoordigd. Het waren goede indringende debatten. ‘Ik ervaar ook de angst’, zei een deelnemer met een moslimachtergrond bij een van de debatten, ‘want ik ben ook burger en ik ga ook iedere dag met de metro.’ Die opmerking is me altijd bijgebleven.´
— Marilyn Haimé, Ministerie van BZK —
70
71
Anneke van Dijk Afdelingshoofd staats- en bestuursrecht Ministerie van Veiligheid en Justitie 15 april 2010. De Tweede Kamer stond op het punt te stemmen over een pakket met maatregelen die de Nederlandse Antillen als land moesten ontmantelen en een aanzet moesten geven voor nieuwe staatkundige relaties tussen de eilanden onderling en tussen “de West” en Nederland. Papier als resultaat van jarenlange voorbereiding. Stemmingen als resultaat van twee dagen wetgevingsoverleg op 9 en 12 april over 10 rijkswetten en consensusrijkswetten, waaronder de Rijkswet tot wijziging van het Statuut, en een plenaire behandeling op maandag 14 april. Ambtenaren en adviseurs hadden dat weekend op het ministerie doorgewerkt aan de beantwoording van de feitelijke vragen, zodat die maandag het politieke debat centraal kon staan.
< Inhoud >
Anneke van Dijk keek die 15e april vanuit de plek voor ambtelijk ondersteuners uit op een voltallig aanwezige Kamervertegenwoordiging, delegatieleden van de Antilliaanse vertegenwoordigingen, en een demissionaire minister van Justitie en staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De publieke tribune was gevuld met Antillaanse Nederlanders. Emily de Jongh-Elhage, op dat moment premier van de Nederlandse Antillen, nam plaats achter het spreekgestoelte van de regeringstafel. Van Dijk: “Ze ging daar staan, gekleed in een fel lichtblauw pakje, en hield een gedreven speech. De sfeer in de Kamer veranderde, ik besefte dat ik daar ter plekke een historisch moment meemaakte.” De Jongh-Elhage: “Ik hoop dat u in uw besluitvorming dit historisch moment voor alle landen van het Koninkrijk en voor de eilanden Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius onderkent.” Het debat had in de dagen daarvoor nog pittige momenten gekend, onder meer over de bestrijding van zware criminaliteit en de organisatie van de politie op de Antilliaanse eilanden. De Antilliaanse premier kwam er nog maar even op terug: het was wezenlijk dat ook de aanpak van zware criminaliteit in de lokale korpsen zou kunnen worden verankerd. Daarom prees zij een aangepast amendement van de VVD’er Remkes, dat stelde dat het recherchesamenwerkingsteam zou moeten blijven bestaan tot de gemeenschappelijke voorziening politie was uitgekristalliseerd. “Een blijk van saamhorigheid, een voorbeeld van hoe we samen kunnen werken aan de toekomst”, aldus De Jongh-Elhage. Een Tweede-Kamermeerderheid stemde die dag in met de stapel wetsvoorstellen in het zicht van de eindstreep die op 10 oktober 2010 moest worden gehaald. Ruim een maand later volgde de Eerste Kamer. Van Dijk: “Nadat de Tweede Kamer had ingestemd, was het in feite beklonken.” Het kabinet had een doelstelling uit het regeerakkoord gerealiseerd. Koninkrijksrelaties. Werd vervolgd.
72
W
“Wie het politieke niet leuk vindt kan beter contracten gaan maken” Toen Anneke van Dijk in 1990 bij het toenmalige ministerie van Binnenlandse Zaken begon, betrad zij een nieuwe wereld. Niemand in de familie- of vriendenkring van de sociaal-wetenschapper en jurist die ambtenaar was. Van Dijk: “Ik kwam voor een functie waarbij ik juridisch advies zou moeten gaan geven over allerlei bestuurs- en privaatrechtelijke zaken. Ik wist eigenlijk niet wat het werk inhield, maar het leek me leuk om in zo’n politieke omgeving te werken. Bij het gesprek vroegen ze me: zou je ook wetgeving willen doen? Dat leek me ontzettend saai. Ook werd ik gevraagd om het werk te combineren met het voeren van het secretariaat voor de Kieswet. Dat leek me wel wat.” Bij de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving werkte men in die tijd aan de Kieswet. “Ik zag een foutje in de tekst van een aanpassingswet en besloot zelf een voorstel tot wijziging te maken. Et voilà – wetgevingsjurist!” Anno 2012 werkt zij bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie als afdelingshoofd Staats- en Bestuursrecht. Wetgeving is haar kennelijk toch goed bevallen. Zodanig dat Van Dijk, nu manager, niet uitsluit dat ze zelf nog eens een wetgevingstraject ter hand neemt. Op de gang van de juristen heerst rust. Het aantal eenpersoonskamers is er hoog. Nu en dan loopt iemand de kamer van een collega binnen om te overleggen. Collegiale binding laat zich samengebald zien in de ruimte rond de koffieautomaat op de vijfde verdieping van de oudbouw. Foto’s van medewerkers, bij verschillende gelegenheden gemaakt, zijn met draden aan de palen en het plafond vastgemaakt. Aan de wand hangen vellen met de tussentijdse resultaten van een “verdiepingsspel” dat een aantal medewerkers vijf jaar geleden is gestart. Met vragen over alles wat er op dat moment maar toe doet: vak, actualiteit, spel en sport. En een heus reglement – je bent jurist of je bent het niet. Voor straks hebben ze gekozen voor de meest verkamerde variant. Ze moeten kunnen nadenken, de mannen en vrouwen die van oudsher behoren tot het hart van de Justitieorganisatie. Nog geen idee hoe het dan moet met de wetboeken en de oude dossiers die ze zo graag bij de hand hebben. Het sociale hoekje in het nieuwe gebouw maakt kans te worden omgevormd tot boekenkamertje, zegt een wettenmaker.
< Inhoud >
Solistisch werk, dat schrijven aan wetten. “Dat was misschien 20 jaar geleden zo”, werpt Van Dijk tegen, “maar nu niet meer.” Denk- en schrijfuurtjes in afzondering staan zelfs onder druk door de samenwerking in projecten, het adviseren van de minister, gesprekken met de beleidscollega’s of uitvoerders en het verwerken van aangeleverde teksten of correcties van de Memories van Toelichting, zo vertelt Van Dijk. Collega’s van beleid die een gewenste maatschappelijke verandering handen en voeten willen geven, zoeken regelmatig naar het instrument van de wet, zeker in tijden dat ruime budgetten buiten handbereik liggen. Dat
73
geldt ook voor politici. Een lekker zichtbaar instrument, een wet. Soms krijgen ze te horen dat het juridisch lastig wordt. Of de vraag of het iets méér moet inhouden dan symboolwetgeving. Vaak zijn de wedervragen van de juristen verpakt in een uitstekende verhandeling, dat wel. Regelmatig loopt het uit op lenig meedenken. Maar een al te gehaaste projectleider komt met vaststaande stappen voor de realisatie van wet- en regelgeving vanzelf in een rustiger ritme. Sommige processen kosten nu eenmaal tijd. Van Dijk: “Als er een sterke politieke wil is om iets te doen, is het makkelijker om iedereen in de versnelling te krijgen. Maar dat kun je maar voor een beperkt aantal trajecten doen.” Ze lijken toe te nemen, die trajecten. Wat is het spel achter de wetgevingstrajecten? “Je hebt een combinatie van een juridische inhoud, die een vertaling is van iets wat de staatssecretaris of minister wil, in een juridische tekst. Je kunt dan zeggen: dit precies kan niet, maar als je het zo aanpakt, kom je een heel eind.”
Op naar ’10-’10-’10 Van Dijk was in 2007 amper ingewerkt als raadadviseur bij Justitie, toen ze te horen kreeg dat ze zou worden toegevoegd aan het project Antillen. Afkomstig van het buurdepartement, zo dacht men daar, dus ze zal er wel verstand van hebben. De staatkundige verhoudingen met de voormalige koloniën in het Caribisch gebied zijn van oudsher het terrein van Binnenlandse Zaken. De overkomst van het Kabinet van Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken (KabNA) naar het gebouw aan de Schedeldoekshaven was eind jaren negentig nog aanleiding geweest voor uitbreiding van de ministerienaam met de term Koninkrijksrelaties. De leidende rol van het ministerie was ook nog duidelijk toen in 2006 Slotakkoorden werden gesloten. Deze leidden een proces in dat zou moeten eindigen in de ontmanteling van de Nederlandse Antillen. Curaçao en Sint Maarten wilden landen worden binnen het koninkrijk; Bonaire, St. Eustatius en Saba zochten aansluiting bij Nederland. De ambitie van het daarop volgende kabinet Balkenende IV om een potentieel slepend proces van de staatkundige vernieuwingen in één kabinet af te ronden, was voor Justitieminister Hirsch Ballin, in de jaren tachtig betrokken bij de afscheiding van Aruba, aanleiding om voor zijn ministerie een grotere rol te organiseren. Voor wat betreft de consensusrijkswetten en rijkswetten op het gebied van politie, openbaar ministerie en rechtelijke macht was die rol logisch. Maar daarnaast haalde Hirsch Ballin ook de aanpassing van het Koninkrijksstatuut naar Justitie. Van Dijk: “Ik was helemaal geen expert op het gebied van het Statuut. De expert, Steven Hillebrink, zat bij BZK. Wij hebben ervoor gezorgd dat Steven bij Justitie kon worden gedetacheerd, zodat de kennis bij ons in huis kwam.” Het vormde de start van een intensief samenwerkingsproject. Tussen de twee ministeries, en tussen Nederland
74
Steven Hillebrink werkte net twee jaar bij het ministerie van BZK toen de ministeries aan de slag gingen met de wetswijzigingen voor de vernieuwing van de Koninkrijksrelaties. “Vroeger dacht ik altijd: als we er ambtelijk niet uitkomen, moet je het snel opspelen. Bij dit traject heb ik geleerd: als je wilt dat iets voor elkaar komt, moet je zorgen dat het ambtelijk voor elkaar komt. Als je onderwerpen opspeelt, komen ze terecht in een breder onderhandelingspakket en heb je dus de kans dat jouw punt wordt weggegeven. Je realiseert je als ambtenaar vaak te weinig dat een politicus meerdere punten voor elkaar moet krijgen en dat hij of zij daarvoor dezelfde persoon nodig heeft. En als je ze op pad stuurt, moet je ook aangeven hoe ze het kunnen aanpakken en wat ze eventueel wel kunnen weggeven.”
en de Antilliaanse eilanden. Een project dat niet eindigde in juli 2007, zoals gepland. Ook niet op 15 december 2008, zoals aangepast gepland. Maar op 10 oktober 2010. Althans, formeel.
“BZK zat al volop in het onderhandelingsproces toen wij aanhaakten. In november 2006 waren er afspraken vastgelegd in een overeenkomst over de staatkundige verhoudingen en een Slotakkoord. Ook had men al taken verdeeld rond het schrijfproces. Ik dacht direct: we moeten zorgen dat dàt in alle gevallen bij ons komt te liggen. Nederland beschikte over meer menskracht dan de Nederlandse Antillen. Het is bovendien de Nederlandse minister van Justitie die de wet zou indienen. Dan moet je ook de verantwoordelijkheid op je nemen voor het schrijfproces. BZK zei aanvankelijk: waar doe je zo moeilijk over? Vanuit de belangen van — Steven Hillebrink, Ministerie van BZK — onze minister wilden we de nodige positie krijgen in het veld. Daar moet je dan op investeren. Maar we moesten ook goed doorhebben dat BZK-staatssecretaris Ank Bijleveld het zou gaan redden met haar bestuurlijke insteek. Hans Gerritsen, destijds (plaatsvervangend) directeur Koninkrijksrelaties bij BZK, was onderhandelaar namens ons team. Wij gaven hem de nodige input. Gerritsen was net als de staatssecretaris erg gespitst op het resultaat en wilde de eindtermijn halen. Wij dachten: goed, maar niet ten koste van alles.” “BZK is veel bestuurlijker ingesteld dan Justitie. Justitie is taakgerichter en hiërarchischer. Als wij er niet bij waren geweest, zou er denk ik één rijkswet zijn gesneuveld. Er zou meer zijn toegegeven op de inhoud. Sommige Kamerleden hadden al verwijten in die richting. Anderzijds zou zonder de bestuurlijke inzet van BZK de eindstreep nooit zijn gehaald. Dit leidde tot een gezamenlijk belang: zo goed mogelijk de eindstreep halen.”
< Inhoud >
“De nieuwe verhoudingen moesten via wetgeving worden gecreëerd. De wetgeving was ook een noodzakelijke voorwaarde. Het Statuut moest immers worden aangepast. En in de Slotverklaring had Nederland er mee ingestemd dat Curaçao en Sint Maarten land zouden worden binnen het koninkrijk. Daar zat een groot aantal voorwaarden aan vast, en die voorwaarden zijn zo goed als allemaal omgezet in wetgeving.” “Iemand had een prachtige planning gemaakt. Met de werkelijkheid had die echter weinig te maken. In een
75
wetgevingstraject moet je een aantal formele stappen doorlopen, en in het geval van de staatkundige vernieuwingen moest het ook nog eens allemaal op basis van consensus. Die consensus speelde ook later nog op, bij de Kamerbehandeling. Aan alles ging een uitgebreid onderhandelingstraject vooraf. Bij de onderhandelingen in Nederland zaten we in Novotel, weg van het dagelijkse werk, zodat we ons helemaal op de overleggen en teksten konden concentreren. Op de Antillen zaten we in een een resort-hotel, ondanks de hitte keurig in pak, te onderhandelen over de inrichting van toekomstige verhoudingen. Er ging niets boven het persoonlijke contact.” “We spraken allemaal Nederlands, maar zaken konden mislopen op terminologie.” Van Dijk denkt terug aan de vele overleggen over de manier waarop op de eilanden het Openbaar Ministerie moest worden ingericht. “Ik had in een tekstvoorstel gesproken van een ‘gemeenschappelijke procureur-generaal’. Dat was onbespreekbaar, vonden de gesprekspartners, het kon écht niet. Maar de procureur-generaal mocht wel ‘gezamenlijk’ heten. Je kunt dan denken: wat een geneuzel. Maar het woord ‘gezamenlijk’ riep een ander gevoel op bij de Antilliaanse vertegenwoordigers. “Soms was het een onderdeel van een onderhandeling, andere keren begrepen we elkaar echt niet.” Is juristerij vooral taal? “Je onderhandelt via taal en de taalkeuze in stukken doet ertoe. Ik denk dat je geen goede jurist kunt zijn als je geen goed gevoel hebt voor taal. Als je dit werk doet moet je enige afstand kunnen nemen van de puur juridische benadering. Die paar woordjes kunnen bij onderhandelingen en doorbraken van cruciaal belang zijn.” Dat bleek nog eens bij de Kamerbehandeling van de wetsvoorstellen in april 2010. Volgens Van Dijk de echte sprint tegen het einde van een intensieve periode. Met de val van het kabinet in februari van dat jaar was het nog de vraag of de staatkundige hervormingen niet controversieel zouden worden verklaard. De ambtenaren waren al in overleg met de griffie van de Tweede Kamer over de organisatie van het debat. Antilliaanse vertegenwoordigers die ervoor naar Nederland kwamen. Hoe het debat in verband daarmee in een beperkte tijd kon worden afgerond. Waar de Antilliaanse vertegenwoordigers gedurende de debatten konden zitten. Hoe zij het woord konden voeren. Dankzij een nipte meerderheid kon de Kamerbehandeling doorgaan. Dan waren er nog de inhoudelijke en politieke strijdpunten bij het debat zelf. “In de voorbereidingen hadden we lang gewerkt aan een voorstel voor de Rijkswet politie en vooral de gemeenschappelijke voorziening politie die via deze wet zou worden gerealiseerd. VVD-Kamerlid Remkes wilde de passage over de gemeenschappelijke voorziening politie uit de Rijkswet hebben.” Hij diende een amendement in om te bereiken dat een bestaand recherchesamenwerkingsteam zou kunnen blijven voortbestaan zolang gemeenschappelijke
76
voorziening politie nog niet goed op poten stond. Tot die tijd, zo wilde de VVD’er, zou de passage niet in werking treden. “Antilliaanse vertegenwoordigers reageerden fel. Kon een wetsonderdeel waarover zo lang was onderhandeld zomaar via een amendement van tafel worden geveegd? Dat was voor hen onbestaanbaar. Maar de Kamer heeft een grondwettelijk recht om amendementen in te dienen, ook bij rijkswetten. Ook is de Kamer niet gebonden aan ons onderhandelingsresultaat. Dat heb ik ze ook verteld.” Voor de delegaties zat er iets anders achter. “Zij vonden het belangrijk dat de consensusrijkswet als geheel in werking zou kunnen treden. Ik dacht: we laten het toch niet stuklopen op deze bepaling? Ik stelde voor de woorden ‘niet in werking treden’ te veranderen in ‘blijft buiten toepassing’. Dat bleek de doorbraak te zijn, de angel was weg.” Ze was er zelf verbaasd over dat het team hiermee weer een opening te pakken had. De staatssecretaris gebruikte haar contactuele vaardigheden, en de minister wijdde er ter laatste overreding nog een aantal woorden aan in het plenaire debat. Het amendement werd aangepast. Heeft u momenten gehad waarop uw taal ook op was? “Ik vind het heel erg leuk, en kan er lang mee doorgaan. Het verveelt me nooit.”
< Inhoud >
Eind 2009 bleek het ambtelijk onderhandelen via taal en krulling van de komma’s toch even ontoereikend te zijn. “Het ministerie had soms wensen die door de Antilliaanse vertegenwoordigingen werden gezien als een vorm van rekolonisatie. Ze kreeg bij tijd en wijle boze woorden over zich heen”, stelt collega Hillebrink. Zo wilde Nederland dat de minister van Justitie de bevoegdheid zou krijgen aanwijzingen te geven aan de Antilliaanse procureur-generaal. Lang praten en schrijven bracht de ambtenaren niet verder. Essentieel punt, vonden de ambtenaren aan Nederlandse zijde. Willen we niet, zeiden hun Antilliaanse evenknieën. De bestuurders - zij wilden dóór. Nederland liet de eis vallen. Van Dijk: “Op enig moment houdt dat wat je als ambtenaar kunt doen, op. Ik zie het niet als een persoonlijke nederlaag wanneer een politieke discussie een andere wending neemt. De aanwijzingsbevoegdheid was ook iets dat alleen maar politiek kon worden weggegeven. Naast de juridische werkelijkheid is er ook de bestuurlijke werkelijkheid. Als je als jurist op een departement werkt, moet je daar rekening mee houden, of sterker: op acteren. Als je het politieke niet leuk vindt, kun je beter contracten gaan maken. Het gaat erom dat oplossingen werkbaar zijn. We wilden dat er hoe dan ook een Rijkswet OM zou komen waarin een en ander zou worden geregeld. Dat is uiteindelijk ook gelukt. Laten we nu eens kijken naar de praktijk: in het voorjaar van 2012 vroeg de procureurgeneraal de Verenigde Staten op te treden in verband met een Antilliaanse strafzaak. De Curaçaose minister van Justitie verzocht de VS dat verzoek naast zich neer te leggen. Sint Maarten protesteerde daarop, met als
77
boodschap: het is ook ónze procureur-generaal, je creëert hiermee een vertrouwensbreuk. Bij een dergelijke situatie zie je dat een gezamenlijke procureur-generaal ervoor zorgt dat men elkaar in evenwicht houdt. Ik ben blij dat we er uit zijn gekomen.” En de relatie? “De Antillianen onderhandelden anders, stelden resultaten opnieuw ter discussie. Een Antilliaanse vertegenwoordiger legde mij eens uit: ‘Wij zijn klein. Wij staan aan de ene kant van de rivier en willen naar de overkant. Er liggen stenen in de rivier en we springen van steen naar steen. Wij noemen dat de incremental approach’. Wij denken: compromis bereikt, uitvoeren. Zij denken: een stap op weg naar het eindresultaat. Zij waren daar erg goed in.” Wat was de kern van uw aanpak? “Altijd als je met iemand moet werken, moet je ook elkaars vertrouwen winnen. Maar als je dan zorgt dat je zelf kwaliteit levert, een open oor hebt voor wat de ander te vertellen heeft en je ook de vraag stelt: wat zou ik daarmee kunnen, dan is samenwerking vrijwel altijd succesvol. Dat is meer mijn manier van werken dan op mijn strepen gaan staan. Ik ben het meest effectief als ik invloed uitoefen via het werk dat ik lever.” Gevolgen van de resultaten van toen halen nu nog regelmatig het nieuws. Wanneer is het werk af? “Staatskundige hervormingen zijn een feit. Onze relatie met de Antillen zal altijd complex blijven zolang wij deze relatie hebben. Daar veranderen hervormingen niets aan. Voor mij is het klaar.”
Hoger tempo Het LinkedIn-profiel van Anneke van Dijk toont 0 contacten. “Ik doe helemaal niets met linkedIn, ik ben niet goed thuis in de social media. Maar ik heb hier een goede privacy-adviseur aan boord, en die zegt: ‘Als je privacy je een beetje lief is, doe je niets met social media. Voilà, hierbij mijn argument! Ik heb het ook niet nodig. Ik werk nu al zo lang binnen het Rijk dat ik steeds vaker mensen tegen kom die ik al ergens van ken. Dat maakt het werken vaak ook weer gemakkelijk. Bij mijn binnenkomst bij Binnenlandse Zaken in 1990 waren de kleuren anders, bruin met oranje. Ik vond het een saai gebouw. Maar ik heb er geen last van gehad omdat ik de mensen erg leuk vond. Ik trof een directie met een groot saamhorigheidsgevoel, veel gezelligheid en informeel contact. Iedereen was er tussen 9 en kwart over 5. Ik aarzel of ik ooit nog terug wil naar een dergelijk vast patroon, wel gaf het een zekere rust. Ook gingen we meer ontspannen om met de politiek-bestuurlijke omgeving. Men zei toen nog wel eens: die toezegging is nu wel gedaan aan de Tweede Kamer, maar daar komt de Kamer nooit
78
meer op terug. Nu kan dat niet meer, want overal worden lijstjes van bijgehouden. Er is geen ontsnappen meer aan. Achteraf bezien was het van die tijd belachelijk dat mensen zich niet verantwoordden. Al vraag ik me nu ook af hoeveel tijd het wel niet kost om al die voortgangssystemen bij te houden. Ik betwijfel of zaken daardoor daadwerkelijk beter gaan.” Wat is het sterkst veranderd? “Het tempo in het werk is nu hoger, je kunt het je minder permitteren om je terug te trekken. Soms is dat een nadeel. Wij zijn ook verantwoordelijk voor de grote wetboeken. Daar ben je ook verantwoordelijk voor de systematiek: past het er in, hoe zorg je dat het één geheel blijft? Door het hoge tempo kom je ook minder toe aan het gewone onderhoudswerk. Ik vind het leuk om in een hoger tempo te werken. Dat vraagt wel de nodige samenwerking. Puur solistisch werken bespoedigt het tempo niet. Als je er eerder voor kiest iets bij anderen binnen te gooien en om hun commentaar te vragen, kom je sneller verder. Dat hoort bij deze tijd.” En dan loopt u langs het randje van de zorgvuldigheid? “Dat komt wel voor. Maar je kunt het op verschillende manieren oplossen. Een wetgevingstraject kent vaste stappen. Je kunt die stappen ook gebruiken om je product verder te verbeteren. Voordeel is dan dat je ook niet gefrustreerd hoeft te zijn over bijvoorbeeld negatieve kanttekeningen van de Raad van State of de Tweede Kamer. Omdat je wist dat je toch nog wat moest doen. De uitdrukking ‘het betere is de vijand van het goede’ geldt ook voor wetgeving. Je wilt het zo goed mogelijk doen, maar je kunt ook accepteren dat je een nota van wijziging moet indienen. Je moet onder druk de stappen gebruiken om tot een goed eindresultaat te komen.” In het verlengde daarvan ziet Van Dijk ook de opkomst van het ‘onderhandelend wetgeven’. “Wanneer een kabinet berust op een smalle basis en moet werken met wisselende meerderheden, zoekt een minister naar mogelijkheden om een voor hem belangrijk voorstel erdoor te krijgen. Het moeten ‘ontraden’ van een amendement is dan niet altijd handig, zeker als deze ook rekening wil houden met leden van de oppositie. Dan krijg je de vraag om iets te verzinnen zodat een amendement niet hoeft te worden ontraden. Daarover is dan ook contact met Kamerleden. Het contact loopt vaak via de politiek assistent, maar je kijkt toch anders dan vroeger naar manieren waarop de minister iets voor elkaar kan krijgen.”
< Inhoud >
Is het een cesuur? “Dat denk ik niet. Maar wel een ontwikkeling als ik kijk naar de afgelopen twintig jaar. Met een piekje nu.”
79
Hoe ziet u de toekomst? “Het tempo blijft, we gaan niet meer terug naar de trage oude tijd. Het zal ook zo blijven dat wetgeving erg instrumenteel is. Denk bijvoorbeeld aan de prostitutiewet. Men wil beleid voeren met behulp van het instrument wetgeving. Je hebt met sterke beleidsdirecties te maken, en je kunt het je ook niet permitteren om alles beter te weten. Wat weet ik van de prostitutiesector? Wel voorzie ik dat we onze relatie met de uitvoering in de toekomst verder moeten versterken. Je hebt veel aan contacten met de uitvoering, aan mensen die begrijpen hoe iets werkt. In de wetgeving kun je niets met abstract beleid. De tijd dat je kon zeggen: de wet staat in het Staatsblad, ze zoeken maar uit wat ze er verder mee doen, ligt ver achter ons.” Wat heeft u hier aan ervaringen, die mee de toekomst in moeten? “Er is een mooie mix nodig van expertise en beweging. Vroeger lag de nadruk op expertise. Nu ligt teveel de nadruk op beweging. Dan moet je ook gaan oppassen dat je niet meer weet waar je over praat. Het risico van een zekere oppervlakkigheid ligt op de loer. Ik denk dat het vechten wordt om in de toekomst geconcentreerd te blijven werken. Daar moet je tijd voor hebben.” Wat maakt of je een sterke positie hebt als directie? “Dat je serieus wordt genomen, en je adviezen ertoe doen. Dat je als vanzelfsprekend wordt gevraagd bij belangrijke overleggen, dat je deskundigheid wordt gevraagd. Maar laat ik helder zijn: als het een wetgevingsproduct is of iets wat daar op lijkt, is de directie Wetgeving leidend. Ik zou het heel dom vinden, niets aan ook, als we tot een uitvoerder zouden worden gedegradeerd”.
80
81
“Ik had bij BZK erg goede collega’s, op wie ik altijd een beroep kon doen. Mijn toenmalige chef bij CZW, Ron Niessen, was juridisch sterk, een handige regelaar, en hij liet veel r
u
i
m
t
B
e
“De directie randweer heeft een ontzettende slag gemaakt. Na de opheffing van de Burger Bescherming werd de directie door velen gezien als een club die wel erg operationeel gericht was. Maar we kregen de veiligheidsregio’s, er werd beleid voor de crisisbeheersing opgezet, en dat is vervolgens ontzettend geprofessionaliseerd. Gebeurtenissen als de vuurwerkramp in Enschede zijn daarbij een katalysator geweest. randweer en ook fysieke veiligheid staan inmiddels stevig op de politieke agenda. Het interessante van dat we nu zien is dat de directie niet meer denkt in termen van randweer maar in termen van fysieke veiligheid. Intern denken we bij politie nog vaak in termen van politie. Maak je ook dààr die omslag, dan zou je moeten zeggen: wij kijken eerst welke problemen in het veiligheidsdomein opgelost moeten worden, en maken mede vanuit dat perspectief beleid voor de politie. Een probleem- en ketengerichte benadering dus. Een beleidseenheid die alleen staat voor een bepaalde beroepstak zal verder naar de achtergrond verdwijnen, denk ik. Ketensturing wordt voor Veiligheid en Justitie steeds belangrijker.”
aan de professional.”
B
< Inhoud >
B
— Anneke van Dijk —
— Marcel Cramwinckel, Inspectie VenJ —
< Inhoud >
82 83
84
Portret van een functioneel gebouw
< Inhoud >
Ruud Smeets
85
* 86
87
* De totstandkoming van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken aan de Schedeldoekshaven 1972-1978
Het kan zo maar gebeuren dat je wandelend door de Haagse binnenstad een oude bekende tegenkomt. Op de Kalvermarkt ter hoogte van de doorgang naar het Stadhuis, staat op een stenen sokkel een bronzen beeld.1 Wat op afstand nog een abstract, kubistisch kunstwerk lijkt, blijkt dichterbij een tot in detail uitgewerkte hoogbouw voor te stellen. Het beeld draagt de titel Ministerie en het kan niet anders dan dat de kantoortorens van de Schedeldoekshaven als voorbeeld voor beeldend kunstenaar Jan van de Pavert hebben gediend. Het brons maakt deel uit van de beeldenroute die als een lint door de binnenstad slingert. Beeldend kunstenaar Peter Struycken wilde met deze route het werk van toonaangevende Nederlandse beeldhouwers in de stedelijke openbare ruimte van Den Haag presenteren. De op vijfentwintig meter van elkaar geplaatste beelden moeten stedenbouw, architectuur en beeldende kunst met elkaar verbinden.
*
Een meteoriet neergeslagen in het historische hart van Den Haag
*
*
*
*
Gedateerd ontwerp in het nieuwe centrum: moderniseren of nieuwbouw?
*
In zijn toelichting bij de bronssculptuur refereert Van de Pavert aan de moderniseringsplannen aan het einde van de jaren negentig van de gemeente Den Haag en het Rijk voor het Spuigebied en de Turfmarktroute. Onderdeel daarvan was ook het plan om het beeldbepalende gebouwencomplex aan de Schedeldoekshaven een meer eigentijds aanzien te geven. De uitstraling van beide ministeries werd als gedateerd en te massief ervaren. De bestaande gebouwen sloten niet aan bij de stad en ook qua indeling functioneerden ze niet meer. Men dacht aan
< Inhoud >
*
*
1
*
Het beeld stond tot september 2012 in de Grote Marktstraat en is toen na een schoonmaakbeurt verplaatst naar een nieuwe locatie.
↑ ‘Ministerie 2002’, sculptuur van Jan van de Pavert uit 2002.
88
'vernieuwbouwen': de buitenkant strippen en de kern vervolgens van een moderne gevel voorzien. Een methode die vanaf de jaren negentig vaker werd toegepast in plaats van nieuwbouw. Rijk en gemeente Den Haag zochten samen naar een oplossing. De Rijksgebouwendienst koos aanvankelijk voor herontwikkeling, groot onderhoud bleek namelijk geen reële optie en nieuwbouw was uiteindelijk te kostbaar. Een haalbaarheidsstudie toonde in 1999 aan dat de investering voor herbestemming volgens het plan van architect Jo Coenen2 te hoog zou worden ondermeer als gevolg van de extra kosten die gemoeid waren met de tijdelijke huisvesting van het personeel van beide ministeries tijdens de verbouwing. Een jaar later waren de plannen weer gewijzigd en overwoog de Rijksgebouwendienst nieuwbouw van beide ministeries op afzonderlijke locaties in de stad.
Monument voor een modern gebouw De onzekere toekomst van de Schedeldoekshaven en vooral de geringe waardering die daaruit sprak voor de waarde van de moderne naoorlogse architectuur was voor Van de Pavert aanleiding om in 2002 een monument voor een gebouw te maken dat hij als een exponent van de moderne architectuur zag. Met moderne architectuur bedoelt hij dan de architectuur uit de jaren zestig en zeventig, aansluitend op de naoorlogse periode van de wederopbouw. Gebouwen zoals de ministeries aan de Schedeldoekshaven met hun strakke en sobere gevelarchitectuur verdwijnen langzamerhand uit het Nederlandse stadsbeeld terwijl juist deze architectuur nadrukkelijk het huidige beeld van de Nederlandse steden mede heeft bepaald. In vergelijking met andere Europese landen vertoont ons land volgens Van de Pavert maar weinig waardering voor zijn recente bouw- en cultuurhistorie.3
< Inhoud >
2
3
De architect Coenen won met zijn Cour de la Haye de door de gemeente en het Rijk uitgeschreven prijsvraag voor het revitaliseren van het bestaande complex. S. Spijkerman, De beeldengalerij van P. Struycken, p. 46. Uitgave Stroom Den Haag, 2007.
89
Vrije interpretatie legt het ontwerp maar niet de constructie bloot
Rijksoverheid werd gerealiseerd om het snel groeiende overheidsapparaat te kunnen huisvesten.
Van de Pavert’s versie van de Schedeldoekshaven balanceert op ranke zuilen. De begane grond is een hoge open ruimte die lijkt te verwijzen naar de plannen om de gevel te strippen. De open basis verwijst ook naar het niet gerealiseerde ontwerp voor een vernieuwd entreegebied van de Catalaanse architect Joan Busquets waarbij een hoge vliesgevel voor meer lichtinval moest zorgen.4 Van de Pavert legt hier misschien wel onbewust de vinger op de zere plek. Het gebouwencomplex aan de Schedeldoekshaven beschikt niet over een brede entree die toegang geeft tot een lichte, hoge ontvangsthal voor bezoekers. De architecten die in de jaren zeventig het ontwerp maakten hadden dat element graag aan het gebouw toegevoegd. Maar de eis om zoveel mogelijk kantooroppervlakte – het groeiende overheidsapparaat zat dringend verlegen om meer ruimte – te realiseren was daar niet mee te verenigen. De hoogbouw lijkt nu uit een drooggevallen slotgracht op te rijzen, een betonnen afscheiding maakt elke toenadering onmogelijk. In een donkere hoek bevindt zich het verdiepte entreegebied. Vanaf het voetgangersgebied op straatniveau presenteert de bezoekersruimte zich nu als een lage en weinig uitnodigende ruimte. Om vanaf straatniveau een diepe blik in het gebouw te kunnen werpen is het zelfs een lichte knik door de knieën noodzakelijk.
Toekomst en waardering
Voor het optrekken van de hoogbouw is niet gewerkt met een stalen balkenconstructie zoals Jan van de Pavert met zijn beeld suggereert. Het gebouw is als het ware opgeduwd met gestapelde, massieve betonelementen. Een bijzonder bouwtechniek die in Nederland vooral in de jaren zeventig werd toegepast bij een reeks gebouwen die in opdracht van de 4
Face lift voor Siamese tweeling aan de Schedeldoekshaven, Biza en Justitietorens volgend jaar in de steigers, ‘t Torentje 11-10-1997.
Van de Pavert maakte zijn beeld naar aanleiding van de ongewisse situatie rond 2000. Ruim tien jaar later is de toekomst van de Schedeldoekshaven nog steeds ongewis. Het is nog niet duidelijk wat de gemeente Den Haag, eigenaar van de gebouwen na de verkoop door de Rijksgebouwendienst, straks zal doen na de verhuizing van de beide ministeries. Gezien de plannen van de gemeente om in de omgeving van het nieuwe cultuurcentrum ‘het Spuiforum’ de woonfunctie te versterken, lijkt herbestemming van het kantorencomplex het meest waarschijnlijk. De gemeente Den Haag kijkt momenteel met een projectontwikkelaar naar de mogelijkheden. Herontwikkeling van de bestaande bebouwing is daarbij nadrukkelijk een optie. Naast ’wonen’ in stadsappartementen wordt gedacht aan het inrichten van professionele werkruimtes voor kleine zelfstandige ondernemers, een vergader- en congrescentrum en een hotel. Zelfs voor de ‘noodzetel’ onder het gebouw lijkt men een nieuwe bestemming te hebben gevonden. De bouwkundige kwaliteit van het bestaande gebouw maakt herbestemming tot een reële optie volgens de projectontwikkelaar. De casco’s van de huidige gebouwen en de ondergrondse parkeergarage zijn van een dergelijke kwaliteit dat zij goed hergebruikt kunnen worden. Er zit volgens de plannenmakers voldoende flexibiliteit in het gebouw. Met enige inventiviteit en het gebruik van nieuwe technieken is het mogelijk straks een scala aan gebruiksopties voor het gebouw aan te bieden. Wel zal het aanzien van het gebouw volgens de plannen van de projectontwikkelaar een radicale facelift ondergaan. Het huidige gebouw is teveel naar binnen gekeerd, het communiceert niet of haast niet met zijn omgeving terwijl het gezien zijn ligging ‘maximaal op straatniveau zou moeten presenteren’. Niet alleen de plinten aan de kant van de Turfmarkt maar ook de onder-
doorgang zijn onderontwikkeld en zelfs onderschat, aldus de projectontwikkelaar.5 Dat laatste is zeer de vraag. Wie de ontstaansgeschiedenis van het complex volgt ziet dat destijds bij de planontwikkeling van het huidige complex al het belang van winkelvoorzieningen op de begane grond en in de passage werden onderkend met het oog op de versterking van de stedelijke functie van het gebied. In het definitieve ontwerp zouden met het oog op de beveiliging en het realiseren van een maximale oppervlakte aan kantoorruimte juist deze elementen sneuvelen. De totstandkoming van het complex Schedeldoekshaven kent een lange voorgeschiedenis. De bouw zelf verliep in een recordtempo. Wie zich in de boeiende ontstaansgeschiedenis verdiept ziet na het passeren van een reeks niet of slechts gedeeltelijk gerealiseerde plannen het huidige gebouw met andere ogen. Een gebouw waarover al voor de oplevering kwalificaties als ‘gedateerd’, ‘kolossaal’, 'introvert', ‘sfeerloos’ of ‘de lelijkste tweeling van Den Haag’ de ronde deden maar waarover ook in termen als ‘overzichtelijk’, ‘degelijk’, ‘eerlijk’ en ‘nog steeds functionerend’ door huidige bewoners over gesproken wordt, verdient een nadere beschouwing. Of het nou een (ex-) bewoner of bezoeker betreft, iedereen heeft wel een opvatting over dit gebouw.
Herinnering aan het gebouw en nog één keer goed kijken Misschien is het mogelijk om de bronssculptuur van Van de Pavert straks als herinnering in de tuin van de nieuwbouw te plaatsen. In ieder geval zou de bouwmaquette van het complex Schedeldoekshaven mee moeten verhuizen naar het nieuwe adres. Deze maquette die lang stond opgesteld in de bezoekersruimte van de hoogbouw van Binnenlandse Zaken, vormt een belangrijke schakel in de lange gemeen5
Ontmoeten en verbinden, visie op de ontwikkeling van het Wijnhavenkwartier Den Haag, publicatie van Proper en Stok Projectontwikkelaars 2012.
90
< Inhoud >
↑ Het niet uitgevoerde ontwerp van de architect Busquets voor het voetgangersgebied onder de middenbouw en de nieuwe entree van het ministerie van Justitie uit 1997.
91
92
schappelijke bewoningsgeschiedenis die in negentiende eeuw begon met Justitie aan het Plein en Binnenlandse Zaken op het Binnenhof en die straks met de nieuwe behuizing een vervolg krijgt. Op een prominente plek in de publieksruimte van de nieuwbouw wijst de maquette bezoekers en bewoners nog een keer op de voorlopers van de kantoortorens van de Duitse architect Hans Kollhoff. Maar wat is er op tegen om nog een keer grondig naar het gebouw Schedeldoekshaven te kijken, het te observeren en nieuwe facetten en onvermoede details te ontdekken?
Oog voor de departementale huisvestingsgeschiedenis
< Inhoud >
↑ Het ministerie van Binnenlandse Zaken op het Binnenhof 19.
De geschiedenis lijkt zich te herhalen. Bij de verhuizing destijds naar de Schedeldoekshaven werd er ook teruggeblikt op de huisvesting van beide departementen in de daarvoor liggende jaren. Aandacht voor de bewoningsgeschiedenis van een departement is dus niet nieuw! In 1979 verscheen in het kader van de verhuizing van Justitie naar de Schedeldoekshaven 'Plein 2b' van oud-bibliothecaris W.A. Kelder en J.G. van Loon. Het boekje dat werd aangeboden aan de Justitie ambtenaren, schetst de ontwikkeling en de bewoningsgeschiedenis van het departement tussen 1815 en 1979. Naast een opsomming van justitiegebouwen op diverse locaties in de stad en de aanloop naar het nieuwe gebouw gaat de meeste aandacht natuurlijk uit naar de hoofdzetel van Justitie aan het Plein uit 1875 van de bouwkundige C.H.E. Peters. Het was een van de eerste als zodanig ontworpen departementsgebouwen en had ook nog een bijzondere representatieve functie vanwege de ministerraad die er wekelijks bijeenkwam. Het gebouw dat uiteindelijk aan het Plein tot stand kwam was bepaald niet onomstreden in zijn tijd. Uitgevoerd in een overdadige neorenaissancestijl, waren zowel exterieur als interieur van een rijk beeldenprogramma voorzien met allegorische voorstellingen en verwijzingen naar de rechtspraak. Niet alleen een verwerpelijke stijl maar ook nog eens
93
een duur gebouw, zo luidde de kritiek destijds. Ruim honderd jaar na de oplevering van Plein 2b – op huisnummer 2a was de portierswoning! – de nieuwbouw aan de Schedeldoekshaven nadert op dat moment zijn voltooiing – beschrijft Kelder met oog voor de architectuurhistorische waarde, het beeldenprogramma en de indeling van het gebouw aan het Plein. Het is een soort eerbetoon aan een tot de verbeelding sprekend gebouw dat aan het eind van de jaren zeventig niet meer voldeed aan de eisen van een moderne en grootschalige departementsorganisatie. De auteur Kelder lijkt zich te realiseren dat er met de verhuizing van Justitie na 100 jaar ook definitief afscheid zal worden genomen van een markant gebouw.6 Hierna wordt de aanloop naar de nieuwbouw aan de Schedeldoekshaven in de jaren zeventig beschreven ten einde de achtergronden van het ontwerp beter te kunnen begrijpen. We verdiepen ons in de boeiende ontwikkeling van de Schedeldoekshaven als onderdeel van het Spuikwartier, het gebied waar beide ministeries meer dan dertig jaar gehuisvest waren en waar we ook de komende jaren in de nieuwe behuizing aan de Turfmarkt zullen verblijven. Alvorens naar het architectonisch ontwerp te kijken nemen we kennis van de eisen die destijds aan de nieuwe huisvesting werden gesteld en de bijzondere bouwmethode die werd toegepast. Dan volgt de kennismaking met de functionele indeling van het complex en het interieur aan de hand van de brochure die aan de medewerkers van Binnenlandse 6
W.A. Kelder, J.G. van Loon, Plein 2B, de behuizing van het Ministerie van Justitie van 1815-1979, Den Haag 1979. Ook de ambtenaren van Binnenlandse Zaken hadden bij de in gebruikname van het nieuwe kantorencomplex aan de Schedeldoekshaven het boekje Van ambachtelijk tot ambtelijk, het Spuikwartier door de eeuwen heen, Den Haag 1978, van de auteur G.S. van Beek ontvangen. In de publicatie wordt een beschrijving van de institutionele geschiedenis van het departement tegen de achtgrond van de geschiedenis van de stad en de residentie Den Haag gegeven. Daarna wordt de focus verlegd naar de geschiedenis van het oude Spuikwartier waar het nieuwe ministerie wordt gerealiseerd.
Het ministerie van Justitie aan het Plein 2b, gebouwd tussen 1876-1883 naar het ontwerp van C.H.E. Peters. 'Een vroeg voorbeeld van de nieuwe overheidsstijl in de bouwkunst, geïnspireerd op de Noord-Nederlandse en Vlaamse Renaissance uit het midden van de zestiende eeuw. Kosten noch moeite werden gespaard om dit hoofdministerie tot een pronkstuk van de neorenaissance te maken, zowel wat de architectuur als de aankleding van de binneninrichting betreft.' uit: H.P.R. Rosenberg, Architectuurgids Den Haag 1800-1940, p.88-90, Den Haag 1988. ↓ →
Zaken in de zomer van 1975 ter beschikking werd gesteld. Dan maken we een korte maar verrassende wandeling langs een aantal kunsttoepassingen in het gebouw en kijken hoe de gebouwen in het dagelijkse gebruik ‘functioneren’. We eindigen met de actualiteit van ruim dertig jaar geleden: de aanstaande verhuizing van Justitie en Binnenlandse Zaken naar de pas opgeleverde nieuwbouw op basis van reacties van medewerkers in het Torentje en Vox Justitiae. De beschrijving is voor een belangrijk deel gebaseerd op gegevens uit het objectarchief dat de Rijksgebouwendienst heeft aangelegd over het beheer van het gebouw Schedeldoekshaven. Daarnaast is er met ir. Jan Bart Lucas gesproken, destijds als beginnend architect van het architectenbureau Lucas en Niemeyer betrokken bij de totstandkoming van het gebouwencomplex onder leiding van zijn vader, de architect Prof. ir. J. A. Lucas. Hij attendeerde mij op
allerlei elementen en onvermoede details van het ontwerp. Janine Schulze van het Bureau Rijksbouwmeester van de Rijksgebouwendienst voorzag het stuk over het kunstprogramma en de omgevingskunst van commentaar. Huismeester Thomas Kleynen gunde mij letterlijk een blik achter de deuren, hij bleek een belangrijke informatiebron over het technische functioneren van het gebouw. Verder wil ik de collega’s van Bureau Verkenningen en Onderzoek van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bedanken voor hun opmerkingen en kanttekeningen bij eerdere teksten. Voor eventuele fouten en onjuistheden in de tekst ben uiteraard ik alleen verantwoordelijk. Dit essay heeft zeker niet de pretentie een volledig beeld van de complexe bouwgeschiedenis van de Schedeldoekshaven te schetsen. Maar het wil wel een beeld geven van de totstandkoming van een gebouw dat – geplaatst in zijn tijd – meer waardering verdient.
94
95
Gebiedsontwikkeling rond de Schedeldoekshaven Het Rijk toont interesse
Het slaan van de eerste paal van het complex Schedeldoekshaven door de ministers A.A.M. van Agt en de W.F. de Gaay Fortman (12 maart 1975). ↓
< Inhoud >
↑ De architect prof. ir. J.A. Lucas en minister W.F. de Gaay Fortman van Binnenlandse Zaken bij de maquette van de nieuwbouw (12 maart 1975).
Minister van Justitie A.A.M. van Agt bekijkt een foto van de maquette van de nieuwbouw in de bouwkeet van de Schedeldoekshaven (12 maart 1975). →
Hoe kwam het dat de nieuwbouw van Justitie en Binnenlandse Zaken in de jaren zeventig nu juist op de locatie Schedeldoekshaven werd gerealiseerd? Eind 1971 besloot het kabinet de ontwikkeling van het Spuikwartier van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds over te nemen met de bedoeling om in dit gebied de nieuwbouw van een tweetal ministeries te realiseren. In 1972 kocht de minister van Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting de daartoe deels braakliggende terreinen aan het Spui aan, eigendom van het ABP en de gemeente Den
Haag. De gemeenteraad van Den Haag had daarvoor in november 1972 het bestemmingsplan voor de Schedeldoekshaven goedgekeurd. Binnen de Haagse gemeenteraad was in de daaraan voorafgaande jaren de ontevredenheid over het trage besluitvormingsproces rond het Spuikwartier steeds verder toegenomen. Het college werd in deze kwestie gebrek aan daadkracht verweten. Volgens de raad was de gemeente voor wat betreft de gebiedsontwikkeling rond het Spui tot een speelbal van de grote projectontwikkelaars geworden. Toen in 1970 projectontwikkelaar Zwolsman besloot van verdere betrokkenheid af te zien en de grond met bijbehorende plannen aan het ABP verkocht, stelde de gemeenteraad dat met de sanering van dit deel van de binnenstad niet meer langer kon worden gewacht. Voor het bebouwingsplan werd teruggegrepen op het uit 1968 daterende plan dat in opdracht van Zwolsman door de Italiaanse architect Nervi was gemaakt. De voorgestelde bouwhoogte van 70 meter – dat was ook hoogte van de juist voltooide kantoortoren ‘Transitorium’ aan de Zwarteweg – was voor de raad acceptabel omdat zo het uitzicht vanaf het historische Binnenhof en het Plein niet zou worden aangetast. De gemeenteraad besefte dat door de eisen die de Rijksoverheid als eigenaar en toekomstige gebruiker zou stellen ook de indeling van het gebouw grondig zou wijzigen. Over de situering van het gebouw in het stadsbeeld op ruim 200 meter van de monumentale Nieuwe Kerk was de raad uiterst positief. Aan de definitieve invulling van de bouwkavel van het ABP was een uitvoerige stedenbouwkundige discussie voorafgegaan. Daarbij was ook de mogelijkheid verkend om het gebied voor woningbouw te ontwikkelen. De Rijksgebouwendienst zag een bestemming als kantorencomplex als meest voor de hand liggende optie. De kavel aan het Spui was gelegen op een economisch belangrijk punt in het centrum van de stad, op loopafstand van het Binnenhof, Transitorium en departementen en daarmee geschikt voor huisvesting van een van de onderdelen van de Rijksdienst. Vestiging van
96
97
Centralisatie of decentralisatie?
← Kaalslag in het Spuikwartier aan het begin van de jaren zeventig. Op de uitgestrekte zandvlakte zal het gebouwencomplex Schedeldoekshaven worden gebouwd. Het hoge gebouw links is het Transitorium. De donkere gevel is van het Centraal Station. De situatie is nog van voor de aanleg van het Prins Bernhard Viaduct (1973 - 1975).
< Inhoud >
departementen op deze locatie zou een verdere concentratie van overheidsgebouwen mogelijk maken. Dat zou niet alleen de communicatie met andere ministeries vergemakkelijken maar ook de mogelijkheid bieden om bij eventuele uitbreiding of inkrimping van taken de kantoorruimte vrij eenvoudig opnieuw toe te delen.7 De belangstelling van het Rijk voor de kavel in het Spuikwartier had direct te maken met de urgente huisvestingsproblematiek van de centrale overheid. Met het uitdijende takenpakket in de wederopbouw7
Bestemming van de kavel Schedeldoekshaven door Ir. Wyers RPD (21-6-1972).
jaren was ook het ambtenarenapparaat sterk gegroeid. De commissie Huisvesting Rijksapparaat becijferde voor de jaren zeventig een gestage groei van het ambtenarenapparaat. De commissie voorzag een drastisch tekort aan geschikte huisvesting. Departementen waren soms verspreid over meerdere locaties in Den Haag en Rijswijk. Niet alleen inefficiënt maar de gespreide huisvesting en onderlinge communicatie (via telefoon, post en koeriersdiensten) maakte het ook nog eens kostbaar. De huisvestingsproblematiek van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Onderwijs en Wetenschappen, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Economische Zaken, Financiën, Binnenlandse Zaken en Justitie waren het meest urgent.
De huisvesting van nieuw gevormde departementen als Cultuur, Recreatie en Maatschappelijke werk wierp de vraag op of het regeringsapparaat gespreid of juist gecentraliseerd moest worden. De leefbaarheid van de Haagse binnenstad was in de jaren zeventig een belangrijk thema geworden. De voorkeur ging aanvankelijk uit naar goed gelegen locaties in de buurt van het openbaar vervoer en snelwegen in de agglomeraties Zoetermeer en Rijswijk. Later toen het idee van de compacte stad terrein won waarbij een pleidooi voor een gedifferentieerde centrumfunctie (wonen en werken naast voorzieningenaanbod) werd gehouden, was er ook weer plaats voor grote complexen en hoogbouw in de binnenstad. Probleem echter was dat in Den Haag zo goed als geen goed gesitueerde grootschalige kantoorruimten beschikbaar waren voor de huisvesting van de in omvang sterk gegroeide ministeries.8 De Rijksgebouwendienst zag zich dientengevolge aan het begin van de jaren zeventig met een grote nieuwbouwopgave geconfronteerd. Waar in het centrum van Den Haag kon een concentratie van nieuwe Rijkskantoren worden gerealiseerd? De braakliggende grote kavel in het Spuikwartier, vlakbij het Binnenhof en met goede aansluiting op openbaar vervoer, bood zelfs voldoende ruimte voor de huisvesting van twee ministeries. De ligging van de kavel op een druk verkeerspunt betekende volgens de Rijksgebouwendienst wel dat er met aanzienlijke geluidshinder en stank door uitlaatgassen rekening gehouden moest worden. In de kantoorgebouwen zou daarom een airconditioningsysteem worden aangelegd. Gesloten glaspuien zouden er voor zorgen dat de bewoners van het kantorencomplex weinig last van het verkeer zouden hebben. Uit stedenbouwkundig oogpunt had een gebouwen8
E. Agricola, Architectuur 1970-2000, p. 627-628, in: Bosma, Bekking, Ottenheym, Van der Woude (red.), Bouwen in Nederland, Zwolle 2007.
complex met ruimte voor 4000 ambtenaren en veel aanloop, dicht bij openbaar vervoerlijnen en verkeerswegen gelegen, de voorkeur boven een woonbestemming. Het Spui was een hoogstedelijk gebied en het was zeer de vraag of de woningbehoefte van Den Haag gebaat zou zijn met woningbouw in dit gebied. Op de kavel zouden naar schatting 140 woningen gerealiseerd kunnen worden. Zonder een subsidie van het Rijk zouden de hoge grondkosten de prijs van de woningen opdrijven. Aangezien het de gemeente Den Haag ontbrak aan financiële middelen om de kavel aan te kopen laat staan het gebied te ontwikkelen, zou alleen een projectontwikkelingsmaatschappij in staat zijn er een kantorencomplex te ontwikkelen als het Rijk van de kavel zou afzien.9
Het Spuikwartier: van bruisend handelskwartier tot een buurt in verval De plannen van het Rijk om de kavel aan het Spui te bebouwen zorgden voor een eerste doorbraak in de ontwikkeling van het Spuikwartier. Het gebied gelegen tussen Nieuwe Kerk en het Centraal Station kende een lange en bewogen geschiedenis van verval, kaalslag en een reeks ambitieuze stedenbouwkundige plannen en architectonische ontwerpen die uiteindelijk slechts gedeeltelijk of geheel niet werden gerealiseerd. Het sterk verpauperde Spuikwartier, ooit een dicht bebouwd gebied met bedrijvige binnenhavens en levendige volksbuurten in het hart van stad, gold in de naoorlogse jaren al als een urgent saneringsgebied waarvan het verval al rond 1900 was ingezet. In de jaren twintig vielen er steeds grotere gaten door sloop. Aan renovatie werd zo goed als niets gedaan. De inzet van de gemeente was er jarenlang opgericht de bijdrage aan de sanering van het Spuikwartier tot een minimum te beperken door alleen de aanleg van wegen in het gebied te bekostigen. De ontwikkeling van het Spuikwartier kwam tot de jaren zeventig niet verder dan afbraak zonder dat 9
Bestemming van de kavel Schedeldoekshaven door Ir. Wyers Rijksplanologische Dienst 26-1-1972 (archief Rgd).
98
99
Het plan Nervi
daar stedelijke vernieuwing voor in de plaats kwam. De wijk moest zichzelf maar zien te saneren, particulier initiatief had daarbij het voortouw. Alleen Exploitatie Maatschappij Scheveningen (EMS) van de eerder genoemde Zwolsman toonde interesse en kocht grote gebieden aan om een in de city passende bebouwing te realiseren.10 Daarvoor werd de samenwerking gezocht met de internationaal erkende Italiaanse architect Pier Luigi Nervi.11 In opdracht van projectontwikkelaar Zwolsman werd door Nervi – in samenwerking met het in Voorburg gevestigde architectenbureau Lucas en Niemeyer verschillende ontwerpen gemaakt voor een ‘internationaal administratief centrum’ in het Spuikwartier. Het begin jaren zestig gepresenteerde Plan Schedeldoekshaven zou het evenals de latere plannen uiteindelijk niet halen.
Michelle Provoost, De grenzen van de metropool, Den Haag in de jaren 1950-1970. in: V. Freijser (red.), Het veranderend stadsbeeld van Den Haag, plannen en processen in de Haagse Stedenbouw 1890-1990, p.167. Zwolle 1991. 11 Prof. Pier Luigi Nervi had in de jaren ’60 als ingenieur/ constructeur een grote naam niet alleen in Italië maar ook internationaal. Hij legde zich toe op constructies in gewapend beton. Hij ontwierp samen met de architect Ponti ondermeer de Pirelli-toren in Milaan en het Palazo dello Sport in Rome. Het was vooral dankzij Nervi’s technische kennis dat Ponti een toren kon bouwen met een erg smalle basis, ondersteund door betonnen pijlers die naar de top van het gebouw smaller worden. In de jaren veertig van de twintigste eeuw ontwikkelde Nervi een versterkt soort beton waarmee hij zowel sterke, simpele als ook gracieuze ontwerpen kon maken. Bij het gebruik van beton als bouwmateriaal zocht Nervi naar een balans tussen de verschillende eigenschappen ervan. De afwerking van zijn gebouwen was veelal eerder esthetisch dan constructief. Nervi nam als uitgangspunt dat de constructie en vooral de dragers van een gebouw, zichtbaar moest zijn in het ontwerp, zoals ook met de kantoortoren aan het Spuikwartier jet geval was. Nervi kwam altijd met eenvoudige oplossingen die voortkwamen uit de samenhang tussen de vorm, functie en constructie van het bouwwerk. Zijn ontwerpen zijn goede voorbeelden van rationele architectuur.
Een spectaculair onderdeel van het plan vormde de 140 meter hoge, slanke kantoortoren op een onderstel van vier ribben. Het centrum bestond verder uit een theater, een hotel, winkels en een ondergrondse parkeergarage. Door het complex liep een binnenstraat van het Spui naar de Nieuwe Haven. Een poging om de gebouwen bij de rest van hun omgeving te betrekken. College en gemeenteraad waren enthousiast, mede door dat EMS het hier niet bij wilde laten maar het hele Spuikwartier in ontwikkeling wilde nemen. De felle kritiek tegen de hoogte van de toren waardoor het silhouet van Den Haag nadrukkelijk zou worden aangetast, werd door de gemeenteraad als conservatief van tafel geveegd. Maar alle enthousiasme van de gemeente ten spijt, in 1968 zou het plan Nervi, zoals het inmiddels werd genoemd, na een procedure bij de Kroon alsnog worden afgekeurd. Men vreesde dat de kantoortoren, die vlakbij de Nieuwe Kerk zou komen, het historische stadsbeeld te zeer zou aantasten.
< Inhoud >
10
↑ Het gewijzigde Plan Nervi uit 1968. Het eerdere plan met een 140 meter hoge kantoortoren was afgekeurd. Maar ook dit plan van Nervi dat bekend zou worden onder de naam ‘het motorblok’ zou niet worden uitgevoerd. Op de achtergrond is de Nieuwe Kerk aan het Spui zichtbaar. De architect lijkt daarmee te willen benadrukken dat dit ontwerp het historische stadsbeeld niet zal overheersen. Maar bij uitvoering zou Nervi’s ontwerp qua maatvoering en bouwdichtheid de directe omgeving nadrukkelijk hebben gedomineerd.
↑ De architecten Prof. P.L. Nervi, Prof. Ir. J.A. Lucas en H.E. Niemeyer bij de presentatie van plan Schedeldoekshaven op 26 juni 1961.
Nervi zou hierna nog een drietal ontwerpen maken. Zijn laatste ontwerp, door de Haagse bevolking ook aangeduid als ‘het motorblok’, was in tegenstelling tot zijn eerdere ontwerpen een massieve, gesloten gevel met een aantal binnenhoven. De kritiek op dit laatste ontwerp en het feit dat de projectontwikkelaar opeens de door de bevolking gewenste schouwburg had opgeofferd voor parkeerplaatsen vormde voor Nervi de aanleiding om zich na jaren intensieve betrokkenheid en meerdere afgekeurde ontwerpen terug te trekken en het verder aan het architectenbureau Lucas en Niemeyer over te laten. Het Spuikwartier dat er ondertussen bij lag als een kale zandvlakte, werd in afwachting van een definitieve bestemming gebruikt als parkeerterrein. Op basis van het plan Nervi zou wel het hiervoor genoemde ‘Transitorium’ worden gerealiseerd, naar het ontwerp van Lucas en Niemeyer.12 12
Provoost, p.167-168.
100
Architect van de wederopbouw en bedenker van een efficiënt modulair bouwsysteem
< Inhoud >
Wie was prof. ir. J. A. Lucas, de architect die jarenlang samen met Nervi aan de planontwikkeling zou werken? De architect J.A. Lucas was in de jaren vijftig na de Tweede Wereldoorlog nauw betrokken geweest bij de bouw van nieuwe woningen voor de wederopbouwwijken. Zo ontwierp het architectenbureau Lucas, Niemeyer en Drexhage woningen in de Rotterdamse wederopbouwwijk Pendrecht en woongebouwen aan de Juliana van Stolberglaan in het Haagse Bezuidenhout. Lucas’ betekenis voor de wederopbouwarchitectuur wordt algemeen erkend. In de jaren zestig zou het architectenbureau gaan samenwerken met de EMS. De behoefte aan moderne grootschalige kantoorgebouwen was in die tijd sterk toegenomen als gevolg van het snel groeiende personeelsbestand van de Rijksoverheid. Op deze groeiende behoefte aan moderne kantoren zou projectontwikkelaar Zwolsman, zoals we hiervoor al zagen, handig weten in te spelen door onroerend goed aan te kopen waarna bekende architecten zoals Nervi de opdracht voor een ontwerp kregen. Prof. J.A. Lucas was naast architect ook hoogleraar industriële afbouwtechniek aan de Technische Hogeschool in Delft. Als oprichter van de Stichting Architecten Research, (SAR) richtte hij zich in de jaren zeventig op de ontwikkeling van een modulair maatsysteem gebaseerd op vaste maten van 30, 60 en 120 cm etc. Het resultaat was een gridstructuur patroon. Deze wijze van ontwerpen met zichtbare repetities was uitermate geschikt voor kantoorgebouwen met een groot aantal ‘kamertjes’. De efficiëntie van het bouwen zou door deze constructietechniek geoptimaliseerd worden. Het kantorencomplex dat vanaf 1974 aan de Schedeldoekshaven naar het ontwerp van Prof. ir. J.A. Lucas door Lucas en Niemeyer13 zal worden gereali13
Architect en medepartner van het bureau Lucas en Niemeyer, ir. H.E. Niemeyer zou na het afhaken van Nervi in de aanloop
seerd, mag als een nazaat van het plan Nervi worden gezien. Wel werd van de oorspronkelijke locatie direct aan het Spui (waar nu de Anton Philipszaal staat) afgezien in verband met de vlakbij gelegen Nieuwe Kerk. Het gebouwencomplex werd opgeschoven richting Centraal Station. Blijkbaar vond men dat het beeldbepalende complex ook een paar honderd meter verder in het stadslandschap kon worden ingepast. Gedurende de jaren tachtig, het stadhuis moest nog gebouwd worden, lag het complex Schedeldoekshaven: “… als een eiland in de stad (…), te midden van een bebouwing die in schaal niet is meegegroeid.”14
101
‘Als een eiland in de stad…’. De twee torens van Justitie en Binnenlandse Zaken, typische voorbeelden van ministeries uit de jaren zestig en zeventig, hier gezien vanaf het Spui. De dr Anton Philipszaal van het architectenbureau Van Mourik, het Nederlands Danstheater ontworpen door OMA en het donkerblauwe hotel van C. Weeber op de hoek van het Spui zouden in de tweede helft van de jaren tachtig volgen. ↓
verband met de concrete plannen om de gebouwen aan het Binnenhof aan de Tweede Kamer en de Raad van State toe te wijzen. Efficiency overwegingen – het ministerie was eind jaren zeventig over tien kantoorlocaties15 in Den Haag versnipperd – waren net als bij het ministerie van Justitie een ander belangrijk argument om naar een ruimere locatie in de agglomeratie Den Haag uit te kijken. Het Spuikwartier in het centrum van de stad op een steenworp afstand van het Binnenhof en het Centraal Station was ruim genoeg om twee ministeries te huisvesten.
Medewerkers worden geïnformeerd over de nieuwbouwplannen Schedeldoekshaven
Herhuisvesting Justitie en Binnenlandse Zaken urgent Dat het ministerie van Justitie een van de nieuwe bewoners van het nieuwbouwcomplex zou worden, lag voor de hand. Vanwege het ruimtegebrek stond het naast de huisvesting van nieuw gevormde departementen boven aan de urgentielijst van de Rijksgebouwendienst. Bedroeg het personeelsbestand van Justitie voor de oorlog nog 200 medewerkers, in 1964 was het al gestegen tot 900 medewerkers. In het monumentale uit de negentiende eeuw daterende Justitiegebouw aan het Plein kon alleen de departementsleiding en een aantal stafafdelingen gehuisvest worden, de overige diensten waren over andere locaties in Den Haag en directe omgeving verspreid. Andere nieuwbouwlocaties, ondermeer aan het Korte Voorhout (samen met Financiën) en de Raamweg gingen uiteindelijk niet door in verband met de maximaal toegestane bouwhoogte waardoor het niet mogelijk bleek de gehele organisatie op één locatie te huisvesten. Ook de herhuisvesting van het ministerie van Binnenlandse Zaken was dringend gewenst in van het ontwerp komen te overlijden. Aan het uiteindelijke ontwerp heeft hij dus als zodanig niet meer kunnen bijdragen. 14 Provoost, p.169.
In mei 1972 worden de medewerkers van Justitie geïnformeerd over de nieuwe plannen voor de centrale huisvesting van hun ministerie. Aanleiding vormt het besluit van de Ministerraad om een Rijkskantorencomplex voor Binnenlandse Zaken en Justitie aan de Schedeldoekshaven te realiseren, bestaande uit twee hogere gebouwen, twee lagere en een gemeenschappelijk centraal gebouw. Over de verdeling van de ruimte viel in dat stadium nog niets te zeggen. Het stond wel vast dat als het plan doorgang zou vinden, alle onderdelen van Justitie een plek aan de Schedeldoekshaven zouden krijgen.16 De Haagse gemeenteraad had met de bestemming tot kantorencomplex ingestemd onder voorwaarde dat een groot deel van het parterre gelegen aan het voetgangersgebied van het Spui voor winkels en parkeergarages bestemd zou worden. Elementen van In 1977 aan de vooravond van de verhuizing naar de nieuwbouw in januari - februari 1978 waren onderdelen van het ministerie op de volgende locaties gevestigd: Spui 49/C&A: DGOOV; Bankastraat 137: Directie Politie; Brouwersgracht 33: OBB; Benoordenhoutseweg 46: DGOP, magazijn kantoorbenodigdheden; Neuhuyskade: DGOP, AD&O, FAZ; Muzenstraat 30: DO&A; Zwarteweg 5: PZ; J.C van Markenlaan 5: FAZ; Plein 1: Binnenlands Bestuur, Financiën Binnenlandse Bestuur, FAZ; Binnenhof 19: Algemene Leiding, afdeling Voorlichting, Grondwetszaken. 16 Vox Justitiae, mei 1972. 15
102
het eerder door het architectenbureau Lucas en Niemeyer in opdracht van het ABP gemaakte ontwerp zouden in het nieuwe ontwerp worden meegenomen.
Snelle oplevering van de nieuwbouw een belangrijk eis
< Inhoud >
Medio april 1972 kreeg prof. ir. J.A. Lucas de opdracht om een structuurschetsontwerp te maken voor het kantorencomplex Schedeldoekshaven. Op de kavel aan het Spui met een oppervlakte van 80.000 m2 moesten beide ministeries met 4000 man personeel worden gehuisvest. Het complex zou 45.000 m2 kantooroppervlakte, 12.500 m2 archiefoppervlakte, 1500 m2 algemene voorzieningen zoals winkelruimtes en parkeerruimte voor 1500 auto’s – waarvan 1000 parkeerplaatsen voor de ministeries – moeten bevatten. Het niveau van afwerking diende vergelijkbaar te zijn met eerdere projecten van Lucas en Niemeyer. Het werk zou tussen 1973 en 1978 worden uitgevoerd. Inclusief het schetsontwerp – het ontwerp moest in twee jaar tijd bestekklaar zijn – was er slechts vier jaar beschikbaar voor de realisering van een naar Nederlandse begrippen megaproject wat betreft bouwopgave en budget. Het bouwteam bestond uit de Rijksgebouwendienst, een tweetal ambtelijke vertegenwoordigers van Justitie en Binnenlandse Zaken, de architect, constructeurs en installateurs. De Hollandse Beton Maatschappij17 in combinatie met Nederhorst Grondtechniek nam het werk aan. Daarnaast werd het bouwteam op voorspraak van de J.A. Lucas uitgebreid met een aantal experts met het oog op eventuele onvoorziene problemen rond geluid (isolatie en akoestiek), bouwfysica en aërodynamica. De omvang van het project evenals het werken met een gestandaardiseerde maatvoering van de onderdelen vormde ook voor de Rijksgebouwendienst een uitdaging. De korte bouwtijd was een direct gevolg van de ruimtebehoefte van de Tweede Kamer en de Raad van State op het Binnenhof. 17
De Hollandse Beton Maatschappij was de aannemer van het project, later als Holland Beton Groep (HBG) aangeduid, de naam van de holding.
103
bouw om hun mening over de structuur van het ontwerp te horen.18 De toelichting van de Rijksgebouwendienst bij het ontwerp geeft goed weer hoe de architecten op basis van de eisen en rekening houdend met een aantal stedenbouwkundige voorwaarden tot een afgewogen ontwerp moesten zien te komen. Er was volgens de Rijksgebouwendienst naar gestreefd om de programma’s van eisen zoveel mogelijk te verwerken in het ontwerp en vervolgens te vertalen naar het totaalbeeld van de omgeving, het plangebied ‘de Nieuwe Hout’. De Nieuwe Hout was een door het bureau Lucas en Niemeyer in 1970 ontworpen structuurschets waarmee voor het eerst een totaalvisie voor het Spuikwartier werd ontwikkeld.19 Om te voorkomen dat het gebouw als te massaal zou overkomen was er volgens de Rijksgebouwendienst gekozen voor een ontwerp met een sterk geleed karakter waardoor er een gevarieerd beeld van bouwvolumes met verschillende hoogtes zou ontstaan. Als onderdeel van het stadscentrum mocht het complex juist niet het eenzijdige karakter van een kantoorgebouw krijgen. Dat was mogelijk door te zorgen voor een juiste ligging en groepering van de bouwelementen vooral op de lagere niveaus omdat midden- en laagbouw immers nadrukkelijk het beeld vanaf straatniveau zouden bepalen. Het openbare karakter van het kantorencomplex mocht volgens de Rijksgebouwendienst geen negatieve invloed hebben op de werksfeer en veiligheid van de ambtenaren. Maar het complex diende ook aan te sluiten bij de Haagse binnenstad. Daarvoor waren in het ontwerp op de begane grond winkelruimtes voorzien. Deze stedelijke functie was ook in het bestemmingsplan voor het gebied
Begin 1973 wordt het schetsontwerp door de architect opgeleverd. Beide ministeries hadden al eerder via hun vertegenwoordiger in de bouwvergaderingen commentaar geleverd. Formele goedkeuring was nodig alvorens de architect op grond van het programma van eisen aan de slag kon met het opstellen van het definitieve ontwerp. Binnenlandse Zaken en Justitie plaatsten opmerkingen bij het schetsontwerp.
Wensen van de opdrachtgevers versus stedenbouwkundige eisen plan de Nieuwe Hout Ofschoon Justitie geen kanttekeningen wilde plaatsen bij het architectonisch ontwerp “…zonder de voorstellen op bouwkundige en architectonische merites te willen beoordelen…” is tussen de regels de kritiek onmiskenbaar. Het ontwerp zou niet “…tot de meest doelmatige mogelijkheden voor de toekomstige bewoners…” leiden. Punt van kritiek betrof de publieke toegankelijkheid van de passages, de terrastuinen tussen de hoogbouw, de terrassen van de laagbouw en winkels bij de entreegebieden. Die toegankelijkheid ging veel verder dan een goede werksfeer en ongestoorde dienstvervulling zou toestaan. Naast de bereikbaarheid van het gebouw moest ook de in het ontwerp voorziene aparte bezoekershal voor hoog- en laagbouw het ontgelden: "…zou de duidelijkheid en het comfort van het gebouw niet worden bevorderd door een centrale ontvangsthal tussen hoog- en laagbouw, waarin één ‘information desk’ gesitueerd zou kunnen worden?”. Daarvoor zou de entree van parterre- naar straatniveau moeten worden gebracht, "…het geen mij overigens een winstpunt zou lijken” aldus secretarisgeneraal Mulder. Ook toonde de departementsleiding zich kritisch over de geringe aandacht in het ontwerp voor het realiseren van een optimale communicatie tussen hoog- en laagbouw. Het ontwerp van het gebouw was belangrijk “voor het in de toekomst functioneren van het departement”. De departementsleiding zou vanaf dat moment ook de ambtenaren meer willen betrekken bij de nieuw-
Brief 26-2-1973 van SG Mulder van Justitie aan de directeur van het bureau Bijzondere projecten van de Rijksgebouwendienst (gebouwendossier, archief Rijksgebouwendienst). 19 Het plan de Nieuwe Hout had de opzet een brug te slaan tussen het centrale winkelgebied en de kantoren aan het Bezuidenhout, via het Centraal Station. Zie Provoost 169-170. 18
↑ Foto van de maquette van het plan ‘de Nieuwe Hout’ van Lucas en Niemeyer (Februari 1970). De structuurschets voorzag in een strak grid waarbinnen de verschillende hoge kantoortorens zouden aansluiten op het Transitorium en het kantoorgebouw boven het Centraal Station. De beide voorlopers van de kantoortorens van Justitie en Binnenlandse Zaken zijn op de voorgrond links te herkennen. Het gebouwencomplex wordt door middel van loopbruggen en verhoogde voetgangersstraten verbonden met het Spui en de Nieuwe Haven, met de bedoeling ‘de Nieuwe Hout’ met de omliggende stad te verbinden.
104
vastgelegd. In het schetsontwerp was derhalve alleen voor de hoogbouw voorzien in beperkte kantoorruimte op de begane grond. Het verlangde open karakter van het gebouw betekende dat het ontwerp vooral op laag niveau in een grote mate van publiekstoegankelijkheid moest voorzien. Een onderdeel van het plan ‘de Nieuwe Hout’ vormde het realiseren van een kruisingsvrije voetgangerspassage die vanaf het Centraal Station naar het Spui zou lopen. Die voetgangerszone zou uiteindelijk pas een aantal jaren later met de bouw van het Stadhuis en de Resident worden gerealiseerd. Maar al bij het ontwerp voor de Schedeldoekshaven in 1972 werd bij de situering van de dienstingangen rekening gehouden met de toekomstige voetgangerszone. Met het oog op de veiligheid en als tegemoetkoming aan Justitie werden de toegangstrappen naar de ingangen en de voetgangerspassage onder het gebouw voorzien van een afsluiting die in bijzondere omstandigheden konden worden gesloten. Bij de voetgangerspassage onder de middenbouw werd later een rolhekwerk geïnstalleerd. Het zou sporadisch bij demonstraties worden gebruik om de passage af te sluiten.
< Inhoud >
Een gezamenlijke entreehal maar wel een eigen bedrijfskantine De wens om in plaats van twee afzonderlijke ontvangsthallen een centrale ontvangsthal te maken zoals Justitie voorstelde, werd niet gerealiseerd. Dat zou ook moeilijk te verenigen zijn geweest met het open karakter van het gebouw dat een zekere mate van scheiding tussen hoog-, midden- en laagbouw – een aparte bewindsliedenvleugel was een belangrijke eis van beide opdrachtgevers – vereiste. Omdat de meeste ambtenaren in de hoogbouw werkzaam waren, was dit ook de meest aangewezen plek voor de situering van de centrale entree- en ontvangsthal. Vanuit de centrale hal konden de bezoekers via de liftenlobby naar gewenste verdieping worden geleid. De wenteltrap in de centrale hal bracht de bezoeker direct naar de eerste
verdieping met vergaderzalen. De bezoekersroute voor de laagbouw liep via de tweede verdieping van de hoogbouw. Met het oog op het verbeteren van de ‘communicatie’ – ook een aandachtspunt van Justitie – werd hier op een hoogte van 12,40 meter een extra verbindingsmogelijkheid in de vorm van een loopbrug tussen hoog- en laagbouw toegevoegd.20 Medio september 1974, ging minister A.A.M. van Agt van Justitie definitief akkoord met de ontwerptekeningen van het nieuwe gebouw. Aan het einde van de ontwerpfase maakte hij nog twee kanttekeningen bij het ontwerp. Er was dan wel geen volledige instemming maar er was wel begrip voor de voorwaarden die door de gemeente en de provincie aan het ontwerp waren gesteld. De lange voorgeschiedenis had ook bepaald niet bijgedragen aan het honoreren van de wensen van de opdrachtgever. De minister constateerde dat aan twee verlangens niet was tegemoet gekomen. Het betrof, weinig verrassend, de uiteindelijke situering van de ingang op parterreniveau en de bouw van de ‘mammoetachtige’ gezamenlijke kantine in de middenbouw. De minister stelde voor bij de inrichting van de 19e verdieping van de hoogbouw alvast bouwkundige aanpassingen in de vorm van extra leidingen door te voeren met het oog op de mogelijke vestiging van een kantine op deze locatie in de nabije toekomst. Na nog eens om maximale aandacht voor de interne klimaatbeheersing verzocht te hebben, benadrukte minister Van Agt dat het ontwerp alle mogelijkheden zou moeten leveren die in het programma van eisen vermeld stond. De directeurgeneraal Rijksgebouwendienst gaf opdracht tot een diplomatiek antwoord aan Justitie om zo verdere discussie en vertraging te voorkomen.21 Toen de plannen voor een te realiseren groot gebouwencomplex aan de rand van de binnenstad Brief van 9-03-1973 van de directeur-generaal VROM aan de Minister van Justitie (gebouwendossier, Archief Rijksgebouwendienst). 21 Brief van 17-09-1974 van de Minister van Justitie aan de directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst (gebouwendossier, Archief Rijksgebouwendienst). 20
105
breder bekend werden, werd de Rijksgebouwendienst met kritische vragen geconfronteerd. De directeurgeneraal van de Rijksgebouwendienst, Halm, verdedigt naar aanleiding van de gerezen kritiek op de enorme dichtheid en schaal van het ontwerp dicht bij de binnenstad, de keuze van het Rijk voor nieuwbouw als volgt: ”Dat kan nu eenmaal niet anders, de groei van beide departementen is zo sterk verlopen dat her en der over Den Haag vestigingen zijn gekomen. De enige mogelijkheid om nabij de binnenstad alles in een gebouw onder te brengen (…). We zullen daarmee moeten leven.” Door het gebouw op een fijnzinnige manier te detailleren en bij het ontwerp de nodige aandacht aan de omgeving te schenken, moest het volgens de Rijksgebouwendienst mogelijk zijn een grootschalig kantoorgebouw te realiseren dat rekening hield met bebouwde omgeving.22 Een medewerker van Binnenlandse is behoorlijk kritisch over het ontwerp: ‘Het geheel maakt een tamelijk fantasieloze, monotone en massieve indruk. De eisen der constructietechniek hebben volledig de overhand gekregen over de esthetiek. De verhouding tussen gebouw en omgeving is naar mijn mening eveneens onevenwichtig. De uitwerking op de onmiddellijke omgeving waarbij vooral te denken valt aan de Nieuwe Kerk, lijkt mij verpletterend ook nadat de afstand tussen het te bouwen complex na enig aandrang enigszins is vergroot.’23
Het Jackblock-systeem: snel en veilig bouwen voor de overheid Voor de bouw van de beide kantoortorens aan de Schedeldoekshaven zou een bijzondere bouwtechniek worden toegepast. Deze techniek was ook al eerder toegepast bij het Transitorium waarvoor het architectenbureau Lucas en Niemeyer het ontwerp hadden gemaakt. Voor de Schedeldoekshaven koos de Rijksgebouwendienst nadrukkelijk voor het 22 23
Torentje, november 1974, p. 161. Torentje, 1974.
Jackblock-systeem, een Engelse uitvinding uit de tweede helft van de jaren vijftig. Het was een methode van bouwen waarbij een hoog gebouw door middel van het vijzelen (Jack) van een groot aantal betonnen blokken, wordt opgetrokken. Het Jackblock-systeem maakte het mogelijk weersonafhankelijk, dat wil zeggen zonder grote vertragingen, te werken. Voor de Rijksgebouwendienst reden om voor de uitvoering van de bouw van de Schedeldoekshaven samenwerking te zoeken met de Hollandse Beton Maatschappij een groot bouwconglomeraat dat begin jaren zeventig al veel ervaring met de toepassing van dit systeem had opgedaan. Deze aannemer had in verschillende projecten met het architectenbureau Lucas en Niemeyer samengewerkt. Bij bouwen volgens het Jackblock-systeem groeit het gebouw letterlijk uit de bodem als een plant die vanuit de wortels wordt opgeduwd. De etages worden daarbij niet laag voor laag gestapeld zoals bij het traditionele bouwproces maar na het storten van een verdieping omhoog geduwd waarna de bouw van de daaronder liggende etage volgt. De bouw verloopt in een continu proces totdat het gebouw op hoogte is. Het systeem had als voordeel dat met het opleveren van een etage in ruwbouw meteen begonnen kon worden met het sluiten van de gevel en de afwerking en stoffering van het interieur. Dat leverde een aanzienlijke tijdwinst op ten opzichte van de traditionele bouwmethode. Ook de inzet van grote bouwkranen was niet nodig en dat betekende meer veiligheid op de bouwplaats, naast de korte bouw- en uitvoeringstijd, een extra argument om voor dit systeem te kiezen. Nadeel van het systeem was dat eerst de kostbare vijzels dienden te worden aangeschaft. De afdeling Constructie van de Rijksgebouwendienst was geïnteresseerd in een fabrieksmatig bouwproces dat een snelle en relatief goedkope oplossing kon brengen voor het gebrek aan kantoorruimte in Den Haag. De toezegging van de Rijksgebouwendienst een aantal gebouwen met dit systeem te zullen
106
107
bouwen, deed de Hollandse Beton Maatschappij besluiten een licentie aan te vragen voor de toepassing van het systeem in Nederland en te investeren in de aanschaf van de apparatuur. Architectenbureau Lucas en Niemeyer was bij zeven van de tien projecten betrokken die in opdracht van het Rijk met deze techniek werden gerealiseerd. Het complex Schedeldoekshaven en het Rijkswaterstaatgebouw op het bedrijfsterrein Westraven in Utrecht behoorden tot de laatste projecten in die reeks.24 Deze bouwmethode was ook aantrekkelijk omdat het niet alleen een fabrieksmatige en daarmee voordelige bouwtechniek opleverde, maar ook goed bleek aan te sluiten bij de functionalistische opvattingen over hoogbouwarchitectuur in die dagen. Afgezien van de kern met liftschachten en trappenhuis kwam dat neer op een vrij indeelbare ruimte begrensd door niet-dragende vliesgevels die maximale mogelijkheden bood om de etage na oplevering flexibel in te delen. De architecten werden in hun ontwerpmogelijkheden dus nauwelijks beperkt bij de keuze voor deze bijzondere bouwtechniek. De ‘Jackblocks’ wijken niet af van de doorsnee kantoorarchitectuur uit dezelfde periode: een toren op poten, eventueel gecombineerd met laagbouw, uitgerust met borstweringen en een aaneengesloten lint van ramen.
↑ Het bouwterrein gezien vanaf de plek waar later de ingang van de fietsenstalling van het ministerie van Justitie zal komen. Helemaal links de Nieuwe Kerk aan het Spui. Rechts is nog juist het Transitorium zichtbaar (situatie april 1975).
De bouw van het complex begon in oktober 1974 en zou vier jaar later, eind 1978, gereed zijn. De twee hoogbouwtorens van 73 meter – inclusief dakopbouw – en 21 bovengrondse lagen en een kern van 22 bij 64 meter werden elk in een jaar tijd de hoogte in gevijzeld. Het duurde gemiddeld twee weken om een etage te bouwen. De hoogbouw van Binnenlandse Zaken werd als eerste opgeleverd, waarna de 124 vijzels van 300 ton konden worden ingezet voor de hoogbouw Justitie. De laag- en middenbouw zouden met behulp van de conventionele bouwmethode tot stand komen. Van de bijzondere bouwtechniek zijn in de hoogbouw aan de Schedeldoekshaven geen zichtbare sporen te vinden. Op de lange gangen in de hoogbouw zijn de blokken weggepoetst achter een laag cement. Was de hoogte van vijf blokelementen bereikt, dan werd er sneldrogend cement gestort om de gestapelde blokken tot een aaneengesloten muur samen te voegen. De afzonderlijke betonblokken zijn wel in de kern, zoals in de liftschacht, nog goed zichtbaar.
Was een snel verlopend bouwproces en oplevering binnen de gestelde termijn in het belang van alle partijen, architect als ook de Rijksgebouwendienst zouden nauwlettend op de kwaliteit van de bouw toezien. Toen er tekortkomingen aan de betonnen gevelelementen – het betrof dus niet de betonnen blokken voor de kern – werden geconstateerd wees de Rijksgebouwendienst de aannemer er op dat het productietempo niet ten laste mocht gaan van de 24
< Inhoud >
kwaliteit. De voorbereiding (wapening) en uitvoering (storten en ontkisten) dienden zorgvuldig te gebeuren.25
Lucas en Niemeyer ontwierpen daarnaast Gebouw M in Rijswijk (1964-1965), het Transitorium in Den Haag (19661967), het Transitorium in Utrecht (1967-1969), en Gebouw L in Rijswijk (1970-1972). Zie G. Steenmeijer, Jackblock, een vergeten systeem voor Hoogbouw, Utrecht 2002, p. 4.
25
Rijksgebouwendienst en Architectenbureau Lucas en Niemeyer aan Begeleidingsteam op 22-12-1975 (Archief Rgd)
108
109
< Inhoud >
← Hoogbouw van Justitie medio 1979: achter de met zeil afgeschermde steigers wordt de vijfde verdieping gerealiseerd, tegelijkertijd worden de zesde en zevende verdieping verder afgebouwd. Rechts op de foto de laagbouw Justitie met bouwkraan. Er zijn geen (hoge) bouwkranen nodig voor de hoogbouw, de bouw vindt op een beperkt aantal verdiepingen plaats, waardoor kostbaar vertikaal transport tot een minimum beperkt kan blijven en de veiligheid op de bouwplaats verbetert. De materialen die voor de afbouw van elke etage nodig zijn worden direct na het storten van de vloer binnen gebracht en gaan dus bij het opvijzelen mee de hoogte in. Tijdens het vijzelen gaan alle werkzaamheden in de hoger gelegen etages gewoon door.
Zicht vanaf het Spui op de kantoortoren van Binnenlandse Zaken en Justitie. De foto dateert van juni 1986. Het Mercure Hotel is dan in aanbouw. De afbeelding is als omslag gebruikt voor het juni-nummer van 't Torentje.→
110
< Inhoud >
↑ Zicht op het Schedeldoekshavencomplex vanaf het Spui. Op de voorgrond het busstation, waar later de Dr Anton Philipszaal en het Nederlands Danstheater gebouwd zouden worden.
Programma van eisen Een veilige werkplek De voorwaarden die de opdrachtgevers en de Rijksgebouwendienst aan het ontwerp stelden hadden vooral betrekking op de veiligheid. De toekomstige bewoners moesten verzekerd zijn van een veilige werkomgeving en een goed beveiligd gebouw. Een belangrijk aspect betrof de brandveiligheid van de directe werkomgeving. Bij de bouw werd dan ook rekening gehouden met alle mogelijke calamiteiten in de toekomst. Dat had te maken met incidenten rond branden in hoogbouwkantoren en parkeergara-
111
ges in het buitenland die in de jaren voorafgaande aan de bouw van de Schedeldoekshaven hadden plaatsgevonden. Vooral het ontbreken van brandafscheidingen in de geplande grote kantoortuinen op de kopse kant van de hoogbouw zou het risico op slachtoffers en omvangrijke materiële schade bij een brand sterk doen toenemen. Bij de bouw werden voorzorgsmaatregelen genomen met betrekking tot de vuurbestendigheid van het gebruikte materiaal zoals de flexibele wanden, de compartimentering van de etages door massieve brandwerende muren en de beveiliging van essentiële vluchtwegen tegen brand- en rookontwikkeling. De trappenhuizen waren voorzien van sluizen met geforceerde ventilatie. Ook werd gekozen voor de aanleg van sprinklerinstallaties in de gangen van het gehele complex inclusief het voetgangersgebied en de garages.
de noodstroom aggregaten en het afsluiten van de trappenhuizen van de parkeergarages naar de terrassen.26 En een jaar later zou er een aantal brandkasten worden aangeschaft waaronder een inbouwmodel voor de ministersvleugel van Binnenlandse Zaken die op advies van interieurarchitect onzichtbaar achter de essenhouten wand zou worden weggewerkt.27 De realisering van deze veiligheidseisen mocht niet ten koste gaan van de kwaliteit van de overige voorzieningen. Er zouden voor het aanvullende pakket extra middelen moeten worden gezocht. Een bedrag van fl. 1,2 mln. werd voor het opnemen van krediet ten laste van de Rijksbegroting Hoofdstuk IX gebracht. Een half jaar later raamde het ministerie van VROM de kosten voor de extra beveiliging van Justitie eveneens op fl.1,2 miljoen.28
Beveiliging tijdens de bouw en na oplevering een belangrijk aandachtspunt
Maximale zorg voor het binnenklimaat
Tijdens de planfase zou het ontwerp als gevolg van de aangescherpte beveiligingseisen worden aangepast. Maar ook enkele jaren na de oplevering zouden in verband met de beveiligingseisen voor overheidsgebouwen bouwkundige aanpassingen plaatsvinden. Die hadden vooral betrekking op de inrichting van de entree tot de hoogbouw waar tourniquets en een extra beveiligingssluis werden gerealiseerd. De minister van Binnenlandse Zaken vroeg mede namens zijn collega van Justitie nog een keer aandacht voor het feit dat hij voortdurend zou hebben gewezen “op het grote belang van de beveiliging van de gebouwen. Veiligheidsvoorzieningen zijn onontkoombaar voor departementen die nauw betrokken zijn bij de bestrijding van terroristische acties of acties waarbij de openbare orde in het geding is.”
Naast de brandveiligheid diende er ook maximale zorg aan de interne klimaatbeheersing te worden besteed. Beide ministers benadrukten: “…dat aan klimaatbeheersing de uiterste zorg diende te worden besteed en alles ware te vermijden dat de indruk ontstaat als zou dit onderdeel de sluitpost van de begroting zijn. De installaties en daarmee verband houdende voorzieningen (gevelconstructie, beglazing, zonlichtwering ed.) zullen aan de hoogste eisen moeten voldoen. Waar mogelijk zal de gelegenheid moeten worden geschapen de ramen naar believen te openen, zeker in de laagbouw ware dit in aanmerking te nemen.”29 Het binnenklimaat – luchtbehandeling, temperatuur en luchtvochtigheid – werd met behulp van het centrale airconditioningsysteem aangestuurd. Het Brief van Binnenlandse Zaken aan de Rgd, 13-09-1976 (archief Rgd). 27 Brief van Binnenlandse Zaken aan de Rgd, 8-06-1977 (archief Rgd). 28 Brief Dg VROM aan Minister van Justitie, 24-2-1977 (archief Rgd). 29 Brief minister van Binnenlandse Zaken aan de Minister van VRO en Rgd van 14-10-1974 (archief Rgd). 26
De gebouwen aan de Schedeldoekshaven moesten dan ook worden voorzien van een aantal veiligheidsmaatregelen: slagvast glas op diverse verdiepingen van de laag- en hoogbouw, stalen vluchtdeuren, beveiliging van de deuren van telefoonruimten, bescherming van de airconditioning en roosters van
gesloten aircosysteem, als ook hoogte van de gebouwen en de overlast die werd verwacht van het autoverkeer in de directe omgeving leidde in de ontwerpfase – ook voor de laagbouw – tot de keuze van gesloten glasgevels. De lucht voor het aircosysteem wordt via de convectorkasten aangevoerd die in de gevel onder de ramen in de buitengevel achter een lichte polyester borstwering zijn weggewerkt. Die staan op hun beurt in verbinding met de witte schacht die zich aan de beide kopse kanten van het gebouw aan de buitengevel bevinden. Ramen konden niet worden geopend maar het was wel mogelijk om per kamerruimte individueel bij te regelen. Ook werd er veel aandacht besteed aan zonwering door middel van luxaflex en de ‘zonnebrillen’. Dat waren zonwerende maar wel licht doorlatende donkerbruin getinte glaspanelen die aan de buitenzijde voor de ramen werden opgehangen. Voor de zonwering van de laagbouw werden de gevels aan de stadszijde voorzien van traditionele zonneschermen. Vooruitstrevend voor die tijd qua technisch ontwerp was de elektrische zonwering als onderdeel van de klimaatbeheersing. Begin april ging de zonwering in de avonduren omhoog, in de wintermaanden ging de zonwering omlaag. Destijds, bij oplevering van het gebouw werd het systeem nog handmatig met schakelaars bediend. Later zou dit computergestuurd gebeuren. Het systeem gaf in de beginjaren aanleiding tot een hoop commentaar. Het personeelsblad Vox Justitiae hield een half jaar na de verhuizing de schriftelijke enquête ‘Wat u er van vindt’ onder de medewerkers. Door middel van acht vragen konden de medewerkers zich uitspreken over de nieuwbouw. Op basis van de 107 binnengekomen vragenlijsten concludeerde de redactie dat men zich over het algemeen gelukkig voelde in het ‘Justitiebeton’. Maar er was ook bijzonder veel kritiek. Koploper: de automatische zonwering. Reacties als ‘sloop de boel eruit’ of ‘nog even en ik krijg zelfmoordneigingen’ logen er niet om.30 30
Vox Justitiae, juli-augustus 1979, p.4-5.
112
De Rijksgebouwendienst bleek in 1975 een vooruitziende blik te hebben toen men de inschatting maakte dat het systeem voor de klimaatbeheersing bijzonder storingsgevoelig zou zijn. Een proefopstelling waarbij met het systeem van de Schedeldoekshaven geëxperimenteerd zou worden, was volgens deze dienst dan ook noodzakelijk. Ook voorzag de Rijksgebouwendienst dat na de in gebruikname van het gebouw de gevelpuien regelmatig met een hoge drukspuit gereinigd zouden moeten worden. Dat betekende niet alleen een grote kostenpost maar had mogelijk consequenties voor de garantie van de leverancier op het materiaal voor de gevelbekleding.31
< Inhoud >
De Rijksgebouwendienst wilde naar aanleiding van de uitdrukkelijke eis van beide opdrachtgevers niet het risico nemen van suboptimale binnenklimaatcondities bij oplevering van de nieuwbouw. Om die reden werd in de aanvangsfase van het project aan een in airconditioning gespecialiseerd technisch bureau de opdracht gegeven om bij nagebootste extreme zomertemperaturen proeven uit te voeren in een op ware grootte nagebouwde kantoorruimte. Men ging er vanuit dat het aanblazen van lucht warmer dan de kamertemperatuur in de winter geen problemen zou opleveren. Men liet niets aan het toeval over; het proefvertrek was compleet met plafond, plafondbalken, raambalk, lichtarmaturen, luxaflex en borstwering uitgevoerd. Bij een niet tevredenstellend resultaat werden veranderingen aan het plafond of de raambalk doorgevoerd. De proefopstelling werd naast luchttechnische aspecten ook gebruikt voor het onderzoeken van de lichttechnische installatie en de esthetische beoordeling door de architect.32 De gevelisolatie van het gebouwencomplex Schedeldoekshaven was zeer vooruitstrevend voor zijn tijd. De Schedeldoekshaven bezat als een van de Brief van de Rgd aan de directeur uitvoering Schedeldoekshaven van 29-04-1975 (archief Rgd). 32 Opdrachtbrief aan Bronswerk Airconditioning Researchcenter van Rgd van 22-06-1973 (archief Rgd). 31
eerste gebouwen in Nederland geïsoleerde gevels. In de jaren zeventig drong steeds meer het besef door dat er anders met warmte moest worden omgegaan. Er waren rekenmodellen beschikbaar waaruit bleek dat door te investeren in isolatie de kosten van de klimaatinstallatie via lagere uitgaven voor energie weer konden worden terug verdiend.
De capaciteit van de nieuwe ministeries: bouwen op de toekomst "Een duidelijk programma van eisen lag er in de beginfase niet. Er was nauwelijks bekend hoeveel vierkante meter ruimte in de nieuwbouw aan een individuele medewerker zou worden toegewezen.” — Architect Jan Bart Lucas — Behalve een optimaal binnenklimaat en een veilige werkomgeving was een andere belangrijke voorwaarde die aan de nieuwbouw werd gesteld dat het personeelsbestand ook nog een tijd binnen het bestaande gebouw kon groeien. Het gebouw moest ook in de toekomst voldoende ruimte bieden. Tegen de achtergrond van een dreigend tekort aan geschikte huisvesting in Den Haag opteerde men voor een optimale benutting van het gebouw voor kantoorruimte waarbij werd uitgegaan van twee medewerkers per kamer. Binnenlandse Zaken baseerde de netto te realiseren kantoorruimte op de personeelsopbouw in 1980. De aanvankelijk door Binnenlandse Zaken berekende 14,4 m2 per ambtenaar bleek niet realistisch. Justitie stelde zich vanaf het begin bescheidener op. Uiteindelijk moest ook Binnenlandse Zaken zich tevreden stellen met 11-12 m2 per medewerker. Het eisenpakket van Binnenlandse Zaken was ondermeer gebaseerd op de in 1971 onder afdelingschefs uitgezette enquête. Het daarbij voor alle kamers geïnventariseerde meubilair vormde de basis voor de berekening van de ruimtebehoefte en een prognose van de benodigde ruimte in 1980. In deze fase stelde men zich de vraag in hoeverre er bij het ontwerp ook rekening met de groei van de organisatie moest worden houden. Uitgaande van een jaarlijkse groei
113
van het personeel met 4% betekende dit dat het gebouw (pas) in 2000 te klein zou zijn. Voor zover dat mogelijk was zou er extra kantoorruimte worden gerealiseerd die voorlopig tijdelijk verhuurd kon worden indien er geen vraag naar was. Bij de oplevering een paar jaar later bleek de capaciteit juist voldoende om de bestaande personeelsomvang te huisvesten. Van eventuele extra ruimte die verhuurd zou kunnen worden, was toen al geen sprake meer. De zogenaamde ‘overloopruimte’ die de architect aanvankelijk in de hoogbouw had voorzien zou vrijwel meteen worden opgeofferd aan extra werkkamers. "Op alle etages was een aantal vierkante meter als overloopruimte voorzien. Deze ruimte werd niet benut voor kamers maar bleef gewoon open. Deze open gebieden bevonden zich op de koppen van het gebouw en in het midden van een lange zijde van een etage. De ruimte diende ter oriëntatie en maakte een onbelemmerd zicht naar buiten mogelijk. Aan de kopse kant waren landschapskantoren voorzien: grotere ruimtes, gesegmenteerd met lage schotten waar meerdere bureaus konden worden geplaatst. Probleem was het ruimtegebrek dat meteen al bij oplevering opspeelde. Leek het gebouw tijdens de planontwikkeling nog te groot bemeten, door het snel groeiende ambtenarenapparaat was er behoefte aan extra kamers om het personeel te huisvesten. De hoekruimtes werden vrijwel vanaf het begin benut als kamers voor de leidinggevenden." — Quote uit het gesprek met architect Jan Bart Lucas, maart 2012 — Minister W.F. de Gaay Fortman voorzag in 1974, dus nog voor aanvang van de bouw, dat niet alle onderdelen van zijn departement een plek zouden vinden in de nieuwbouw aan de Schedeldoekshaven. Een norm van 11 m2 per medewerker was niet te verenigen met de ‘niet overdreven eisen die een verantwoorde huisvesting van het ministerie stelde’.33 Verder verzocht de Minister van Binnenlandse Zaken om een groot aantal eenpersoonskamers voor de huisvesting van hoog gekwalificeerde specialisten die 33
Brief minister van Binnenlandse Zaken aan de Minister van VRO en Rgd van 14-10-1974 (archief Rgd).
niet op kamers met andere medewerkers konden worden ondergebracht. Het ontwerpprogramma van eisen bevatte daarnaast de inrichting van een bewaarplaats voor kinderen van medewerkers, een bij oorlogsdreiging tot schuilgelegenheid in te richten ruimte voor de in het gebouw aanwezige ambtenaren - hier wordt dus niet de noodzetel (zie hierna) bedoeld - een gemeenschappelijke bedrijfskantine (samen met Justitie maar dat had plannen voor een eigen restaurant in de hoogbouw) en een sportzaal voor medewerkers. Dat laatste vond het ministerie van Financiën een te kostbare en overbodige luxe. Met een eenvoudige trimgelegenheid zou ook volstaan kunnen worden.
Het ontwerp nader bekeken
Volgens architect Jan Bart Lucas kenmerkt het ontwerp zich door een trefzekere en strenge verhouding, ritme en symmetrie, van hoogbouw afgewisseld met laagbouw. Omdat in de jaren zeventig vooraf niet altijd duidelijk was welk ministerie met welke specifieke eisen er gehuisvest zou worden, was het de opdracht van de architect om een anoniem en neutraal ontwerp te maken. De beide kantoortorens vormen als het ware autonome bouwwerken, overgebleven uit een verder niet gerealiseerde reeks van gebouwen uit het plan ‘de Nieuwe Hout’. Ze zijn nu niet afgestemd op de stedelijke omgeving. Het plan van Koolhaas voor het nieuwe stadhuis haakte hier weer mooi op in. Dat ligt duidelijk anders bij de laag- en middenbouw die qua bouwhoogte, volume, verhouding en detaillering meer aansluiten bij de stedelijke omgeving van de Haagse binnenstad. "En het was de Haagse politiek die destijds de gebouwen aan de Schedeldoekshaven in hoogte zou limiteren. Als je nu kijkt naar de bouwhoogte dan valt een hoogte van 70 meter in de Haagse binnenstad nauwelijks nog op." — Jan Bart Lucas —
114
< Inhoud >
De gevels van de hoogbouw vertonen een afwisselend spel van horizontale en verticale lijnen ondermeer door de staande metalen lamellen aan beide uiteinden van de gevels. Ook de witte daklijst met verticale vlakverdeling, een toevoeging van rijksbouwmeester W. Quist, draagt bij aan een afgewogen lijnenspel. De suggestie van de architect om de hoeken van de hoogbouw (en parkeerverdiepingen van de laagbouw) uit esthetische overwegingen te voorzien met verstelbare metalen lamellen (‘schoepen’), aanvankelijk nog een discussiepunt, werd uiteindelijk overgenomen. De gevel mag als een kunstwerk worden gezien. De schoepen zijn een bewuste poging om het lineaire ritme van de etages te doorbreken, ze zijn niet functioneel. Afhankelijk van de stand en de lichtinval zorgen ze voor een verrassend licht en schaduw effect. Na de montage werd met de opstelling van de schoepen geëxperimenteerd om een maximaal effect te bereiken. Bij de opstelling van de lamellen op de tweede verdieping hoogbouw zijn grote gedeelten open gelaten ten behoeve van de lichtinval in de vergaderzalen.
Een spel van horizontale en verticale lijnen. De schoepen of lamellen dienen het lineaire ritme van de hoogbouwgevel te doorbreken (2013). →
115
< Inhoud >
116
2013 →
117
← 1978
118
119
“Geen spectaculair of mooi gebouw, maar het is wel een afspiegeling van de tijd waarin het werd gebouwd.” “Er zit weinig variatie in het gebouw, maar saai is het zeker niet. Met name de hoogbouw is gemakkelijk te overzien. Maar om van de hoogbouw naar middenbouw te komen moet je de weg weten.” — Quote van een medewerker van Veiligheid en Justitie 2012 —
“Afbreken zou nog het beste zijn, maar we zitten in deze tijd van geestelijke armoede nu eenmaal opgescheept met een afschuwelijke hoogbouw, midden in het centrum van toch wel een mooie stad’ — Enquête: 'Wat u er van vindt' VOX JUSTITIAE juli-augustus 1979 —
— Quote huismeester BZK 2012 —
“Als je hier eenmaal werkt maak je je het gebouw snel eigen, dat geldt dan voor het eigen ministerie, kom je bij de buren uit de lift in de Hoogbouw dan loop ik toch de andere kant uit.” — Huismeester BZK 2012 —
“Wat ik goed aan het ontwerp vind is dat het gebouw gespiegeld is, dat maakt het overzichtelijk en efficiënt om in te werken.” — Quote medewerker BZK 2012 —
“De afwijkende vormgeving per bouwlaag maakte dit qua constructie en uitvoeringstechniek nogal gecompliceerd.” — Architect Jan Bart Lucas over het ontwerp van zijn vader tijdens een gesprek in maart 1012 —
“Het gebouw wekt op mij eerder de indruk dat het nog niet klaar is en dat komt vooral door de gevel van de hoogbouw, die lijkt namelijk nog steeds in de steigers te staan. En dat effect wordt nog eens extra verstrekt door drie relingen die een paar jaren geleden zijn aangebracht ter beveiliging van de glazenwassers en gevelreinigers.”
< Inhoud >
— Quote van een medewerker van Veiligheid en Justitie 2012 —
De hoogbouwblokken zijn het resultaat van een gestandaardiseerd ontwerp. Laag- en middenbouw vertonen veel meer inventiviteit. In vergelijking met de hoogbouw vormde het tussengebied en de laagbouw meer een uitdaging, het vroeg om meer maatwerk qua ontwerp. De parkeergarages over vier verdiepingen, het restaurant over twee verdiepingen, de sportzaal, de openbare en voor het publiek toegankelijke onderdoorgang met winkelruimtes in de plint en de entrees van beide ministeries vormden ontwerptechnisch dan ook de grootste uitdaging voor de architect. De laagbouw omvat zeven lagen inclusief de twee ondergrondse parkeergarages. Doordat de oppervlakte van de laagbouw van beneden naar boven steeds smaller wordt, beschikken de bovenste kantoorverdiepingen over terrasvormige uitbouwen die per etage variëren. De stramienmaten van de laagbouw zijn gebaseerd op de situering van de dragende betonnen kolommen in de onderliggende parkeerlagen. De laagbouw is tot stand gekomen met een conventionele bouwtechniek waarbij gekozen is voor een draagconstructie van volledig in het werk gestorte vloeren.
“De afwijkende vormgeving per bouwlaag maakte de laagbouw qua constructie en uitvoeringstechniek nogal gecompliceerd.” — Architect Jan Bart Lucas over het ontwerp van zijn vader, maart 2012 —
Het tussengebied kent een verdiepte entree naar de hoogbouw, daar tegenover bevindt zich de laagbouw met de vleugel voor bewindslieden en ambtelijke leiding. De bewindslieden konden zo onopvallend het gebouw snel binnengaan of verlaten via een aparte ingang dan wel ongezien naar de dienstauto in de parkeergarage gaan. Zoals hiervoor al werd aangegeven, moest het ontwerp voor de laagbouw meer harmoniëren met zijn directe omgeving en de Haagse binnenstad, een belangrijke voorwaarde van de Haagse gemeenteraad bij het verstrekken van de bouwvergunning. Het zijn details maar wie goed kijkt ziet dat de laagbouw niet alleen qua hoogte maar ook
door de terrassen en de uitbouwen een ander beeld oproept. De architect heeft onder de ramen op sommige etages dieprode glasplaten als kleurelement toegevoegd. Donkerrood was voor hem de kleur van de stad! In de plint op de begane grond aan de kant van de Houtmarkt, nu geheel in beslag genomen door parkeerruimtes, waren aanvankelijk winkelruimtes voorzien. Dat zou de levendigheid van het voetgangersgebied zeker een impuls hebben gegeven. De parkeergarages van de Schedeldoekshaven zouden op koopavonden en in de weekends worden opengesteld voor bezoekers van de binnenstad. Anonieme kantoorkolossen als het complex Schedeldoekshaven zouden het beeld bepalen van de architectuur van ministeriegebouwen die in de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig zouden worden gerealiseerd. Het gebouw Schedeldoekshaven is een exponent van de architectuur uit de jaren zestig. Industriële architectuur met goed zichtbare repetities, geïnspireerd op het werk van Amerikaanse architecten als Ludwig Mies van der Rohe. Eind jaren zeventig zette de Rijksgebouwendienst een nieuwe koers uit. Onder leiding van Rijksbouwmeester W. Quist ontstond er meer ruimte voor ministeries met een meer herkenbare signatuur. De ministeries ontworpen door architecten als H. Hertzberger – hij ontwierp ondermeer het ministerie van Sociale Zaken – en D. Apon, ontwerper van het ministerie van Buitenlandse Zaken, beschikten over een meer uitgesproken architectonische vormgeving.34 ”Zou het gebouw in de jaren zestig zijn opgeleverd dan zou het meer zijn gewaardeerd, nu was het uitgevoerde ontwerp, een exponent van de jaren zestig kantoorarchitectuur, door de lange aanloop eerder al wat gedateerd, maar wat er staat is een mooi voorbeeld van de architectuur uit die jaren.” — Architect Jan Bart Lucas over het ontwerp van zijn vader, maart 2012 —
34
Agricola, p. 628.
< Inhoud >
120
Lifthal Hoogbouw, vlak na de oplevering (1978) en in de huidige situatie. ↑
121
122
slopen daarbij wijzend op een van de dragende betonnen kolommen”. Jan Bart Lucas vestigt de aandacht op het hoge niveau van afwerking van de betonnen constructie. Vooral aan de zichtbare kolommen is veel aandacht besteed. Ze zijn mooi rond afgewerkt, gebouchardeerd. Er is mooi beton gebruikt. Mooi beton krijg je door grint van een bepaalde kleur, zand en cement te mengen. Beton dat onder hoge druk wordt samengeperst krijgt een grijsblauwe kleur. Ook met beton is detaillering mogelijk. Kijk bijvoorbeeld naar de mooie overgang van de hoekkolommen naar de dragers in de gangen van de hoogbouw. De jarenlange samenwerking tussen de architect prof J. A. Lucas en Pier Luigi Nervi, bij uitstek een betonspecialist, is ook te herkennen in het betonwerk van het gebouwencomplex.
↑ 'Vooral aan de zichtbare kolommen is veel aandacht besteed. Ze zijn mooi rond afgewerkt, gebouchardeerd.'
< Inhoud >
Bij een rondgang door het gebouwencomplex valt op hoe weinig het gebouw in zijn kern blijkt te zijn gewijzigd. Jan Bart Lucas, destijds als beginnend architect bij de totstandkoming van het complex betrokken, werd in de jaren na oplevering belast met de advisering over bouwkundige aanpassingen en verbouwingen. “Het gebouw is nog in een verrassend originele staat. Het oorspronkelijke concept kent weinig aanpassingen. Sinds de bouw zijn belangrijke structuurelementen niet gewijzigd. Uitzonderingen vormen het restaurant, de vergaderzalen en de etages waar de bewindslieden gehuisvest zijn. Het interieur van de ministersetage is in de loop der tijd regelmatig aangepast bij de komst van nieuwe bewindslieden. Eén bewindspersoon verzocht de architect die lelijke schoorsteen in de werkkamer te
Architect Jan Bart Lucas wijst nog een keer op de gevel van de hoogbouw. Heel nadrukkelijk is hier geprobeerd door middel van de verticale verstelbare schoepen de horizontale lijnen van hoogbouw gevel te doorbreken. Ook Rijksbouwmeester Quist zou met zijn toevoeging van verticale naden aan de dakrand eenzelfde esthetisch effect nastreven. Het raakt die onderdelen van het ontwerp waar nu nog steeds kritische opmerkingen over zijn te beluisteren. Het zijn met name de horizontale lijnen van de gevel en de dakopbouw die bijdragen aan de ‘wandwerking’ van het gebouw in de huidige skyline van Den Haag. Gevoegd bij de in- en uitspringende geveldelen, de plaatselijke souterrains en de weinig uitdagende functies in de plint maakt dat het gebouw niet bijdraagt aan de levendigheid van zijn omgeving.35 In het oorspronkelijke ontwerp waren twee etages van een meer geprononceerd profiel voorzien waardoor de gevel gebroken werd, in latere ontwerpversies werd deze optie geschrapt.
35
Zie de brochure Ontmoeten en verbinden over de ontwikkeling van het Wijnhavenkwartier, Den Haag 2012.
123
Niet één maar twee bouwplaatsen In feite was er sprake van niet één maar twee bouwprojecten: het Schedeldoekshavencomplex en het realiseren van de ‘noodzetel’ onder de laagbouw van Justitie. Tijdens de uitvoeringswerkzaamheden was dit gedeelte van het bouwterrein afgeschermd en alleen toegankelijk voor een selecte groep bouwarbeiders. De noodzetel, een tegen atoomaanvallen bestendige bunker, werd gebouwd als schuilkelder en verblijf voor de regering bij oorlogsdreiging. Bij meerdere bouwprojecten van de Rijksoverheid in de jaren zestig en zeventig werd met de aanleg van schuilvoorzieningen rekening gehouden. Ook de ondergrondse parkeergarages van Justitie en Binnenlandse Zaken zouden bij oorlogsdreiging als schuilplaats voor de burgerbevolking en ambtenaren worden ingericht. De opvallende ‘scheepshoorns’ in de verdiepte omloop naast het gebouw (en in de fietsenkelder onder de Justitielaagbouw) staan met
↑ De bouwplaats met op de voorgrond de noodzetel in aanbouw (27-8-1975).
deze schuilruimte in verbinding en dienen voor de luchttoevoer. Hoewel meer ingetogen qua ontwerp, doen ze enigszins denken aan de opvallende luchtpijpen van het Centre Pompidou in Parijs. ↓ De scheepshoorns naast de hoogbouw.
124
Kennismaking met de nieuwbouw Suggesties voor het algemene welzijn en het werkklimaat Medio 1975, een paar maanden nadat de eerste paal is geslagen en drie jaar voor de voorziene oplevering van het kantorencomplex Schedeldoekshaven, ontvangen de dan nog over talloze locaties in Haagse binnenstad en Rijswijk verspreide medewerkers van Justitie en Binnenlandse Zaken informatie over hun toekomstige werkplek. Met de brochure ‘In-zicht’ wil de Werkgroep Inspraak de collega’s informeren maar bovenal inspireren mee te denken over hun nieuwe huisvesting. Minister W.F. de Gaay Fortman roept in zijn voorwoord de medewerkers van Binnenlandse Zaken op om in deze fase niet zozeer aan de eigen kamer te denken maar ideeën en suggesties aan te leveren die bijdragen aan het algemene welzijn en het werkklimaat van de toekomstige bewoners van de nieuwbouw. De brochure ‘In-zicht’ laat de medewerkers aan de hand van een viertal plattegronden kennis maken met de achtergrond van het ontwerp. Het biedt praktische informatie over de indeling en functies van verschillende onderdelen van het gebouw. De brochure is gebaseerd op het Bestek van 1 oktober 1974 waarbij drie deelprojecten werden onderscheiden: twee kantoortorens in hoogbouw, twee gebouwen in laagbouw en een middengebied in laagbouw.36
< Inhoud >
Ruim 37 jaar later heeft de brochure niets aan actualiteit verloren en biedt het een herkenbaar beeld van de Schedeldoekshaven. Door de jaren heen zijn er slechts op beperkte schaal aanpassingen van het oorspronkelijke ontwerp doorgevoerd.
36
Zie: Bouwkundige beschrijving van het werk gelegen tussen Schedeldoekshaven en Houtmarkt van 1-10-1974.(archief Rgd).
125
Twee bouwblokken
Hoe werd het ontwerp in 1975 aan de medewerkers gepresenteerd? De brochure geeft aan dat het ‘Plan Schedeldoekshaven’ op een locatie begrensd door het Spui, de Houtmarkt en de Schedeldoekshaven zal worden gerealiseerd waarbij de Nieuwe Haven als voetgangersdomein dwars door het gebouwencomplex zal lopen. Het zou zo een verbinding vormen met de Kalvermarkt en de rest van de binnenstad. Deze onderdoorgang onder de middenbouw zou weliswaar gerealiseerd worden maar met de oplevering van het Prins Bernard Viaduct in 1979 raakte de Rivierenbuurt en het gebied rond de Nieuwe Haven afgesneden van het Wijnhavenkwartier. Ook nadat het tracé werd ingekort, bleef de drukke tweebaansweg een barrière voor voetgangers. Een van de kernpunten overigens voor de herbestemming van het complex Schedeldoekshaven anno 2013 is het herstel van de historische verbinding Nieuwe Haven – Wijnhaven – Kalvermarkt. Door de middenbouw te slopen en te vervangen door een open straat met winkel- en horecafuncties wordt na het ontwerp van de voetgangerspassage uit de zeventiger jaren een nieuwe poging gedaan om hier een levendige ontmoetingsplek te creëren waren wonen en werken samen gaan met het gebruik van stedelijke voorzieningen.
“De hoogbouw is overzichtelijk ingedeeld. Om van de hoogbouw naar de middenbouw te komen moet je wel de sluiproutes weten.” — Quote medewerker van Veiligheid en Justitie — Terug naar het ontwerp in de jaren zeventig. De nieuwbouw werd aan de medewerkers gepresenteerd als twee diagonaal ten opzichte van elkaar liggende bouwblokken die de kern van het complex vormen. Beide kantoortorens van 20 verdiepingen zijn 70 meter hoog, de maximaal toegestane bouwhoogte in de binnenstad van Den Haag in die dagen. Naast de hoogbouw staan twee gebouwen van 7 verdiepingen en ongeveer 25 meter hoog, de laagbouw. Deze gebouwen zijn aan elkaar gekoppeld door de middenbouw die 5 verdiepingen telt en 18 meter hoog is. De hoogbouw en de in het verlengde daarvan liggende laagbouw zijn voor Justitie, de kant van de Houtmarkt is voor Binnenlandse Zaken. De middenbouw is voor gezamenlijk gebruik van beide ministeries: restaurant, gymnastiekzaal, bibliotheek en kantoorruimte.
↑ In deze getekende impressie van het complex Schedeldoekshaven hebben twee etages van de hoogbouw een afwijkend profiel met als doel de ‘wandwerking’ van de gevel te doorbreken. De afbeelding was opgenomen in de voorlichtingsbrochure Inzicht uit 1975.
126
127
Binnentuin of kijktuin? Op het binnenterrein tussen laag- en hoogbouw waren terrassen en patio’s gepland. Voorzien van groenaanplant moest dit een plek worden voor het personeel om zich tijdens de middagpauze te ontspannen. Van dat oorspronkelijke plan bleek later in de praktijk weinig terecht te komen: “Alleen in de eerste jaren werd de omloop van de vijfde laagbouw van Binnenlandse Zaken nog sporadisch gebruikt om bij goed weer buiten te zitten. Toen de beveiliging dit vervolgens verbood en het grote terras op de vierde laagbouw aanwees om buiten te zitten, bleek dat de deur naar het terras werd versperd door een zonnescherm.” — Vox Justitiae een aantal jaren na de verhuizing naar de nieuwbouw —
< Inhoud >
Na oplevering bleek het openstellen van het binnenterrein op praktische bezwaren te stuiten. De moeilijk te beveiligen bewindsliedenvleugels en de voorziene overlast van wandelende ambtenaren voor de bewoners van de kamers die grensden aan het binnenterrein betekende dat de tuin uiteindelijk niet open werd gesteld en alleen de functie van ‘kijktuin’ zou krijgen. De twee kleine binnenpatio’s die soms op
← Doorkijk naar de Nieuwe Haven en de Rivierenbuurt (januari 2013).
zomerse dagen tijdens lunchtijd worden opengesteld geven een indruk van de aanvankelijk beoogde functie van de binnentuin. Het feit dat er van de binnentuinen niet of alleen sporadisch gebruik kon worden gemaakt, terwijl er legio mogelijkheden in de vorm van terrassen aanwezig waren, werd zeker in de eerste jaren door medewerkers als een gemis ervaren. “De binnentuinen zijn prachtig aangelegd naar het ontwerp van een landschapsarchitect, maar niet toegankelijk, behalve voor Sinterklaas (de Sinterklaastuin).” — medewerker van BZK — “De tuinen hebben nooit de functie van buitenruimte en wandelgebied vervuld. In een van de patio’s bij het restaurant zijn twee vaste buitentafels opgesteld. Maar ook op warme dagen zit er meestal niemand. Het was ook niet eenvoudig om aanpassingen in de binnentuin door te voeren. Dat kon namelijk alleen na overleg met de vormgevers die het ontwerp hadden gemaakt. Toen er een kunstwerk moest worden geplaatst had dat nogal wat voeten in aarde.” — Huismeester Thomas Kleynen van BZK —
128
129
De uitbouw aan de lange gevelzijde van de hoogbouw levert extra ruimte op voor vergaderzalen op (januari 2013). →
Entree: veiliger maar daardoor wel donker In het voetgangersdomein dat onder de middenbouw doorloopt bevinden zich de entrees tot de hoog- en laagbouw van beide ministeries. De ingang tot de hoogbouw is 120 centimeter onder straatniveau gelegen en via een trap van zes treden vanaf de straatzijde te bereiken. Wanneer gekozen zou zijn voor een ingang op straatniveau dan zou dit het verlies van een verdieping tot gevolg hebben gehad in verband met de maximaal toegestane bouwhoogte, zo stelt de Werkgroep Inspraak in de brochure ‘In-zicht’. Totdat de definitieve ontwerptekening zou worden vastgesteld bleef de situering van de beide hoofdingangen een punt van discussie tussen de beide opdrachtgevers en de Rijksgebouwendienst. In een eerdere fase was om die reden al van het oorspronkelijke plan afgezien om de bibliotheek van Justitie op maaiveldniveau te situeren.37 Ook de Werkgroep Inspraak van Binnenlandse Zaken wees nog eens de voordelen van een entree op straatniveau: meer daglicht op de begane grond en daarmee een aanzienlijke verbetering van het werkklimaat voor de ondersteunende diensten die hier gehuisvest zouden worden. De zes respectievelijk drie meter brede verdiepte omloop zou voor de bewoners van het parterre meer daglicht opleveren. Maar de als extra beveiliging tegen aanslagen geconstrueerde afscheiding van zware betonnen
< Inhoud >
37
‘Wijzigen van de 1.20 m. gelegen parterre in een op maaiveld niveau gelegen entree is niet mogelijk in verband met de toegestane bouwhoogte ter plaatse. Was de bibliotheek op maaiveldhoogte gekomen dan zou dit betekend hebben dat we bij de hoogbouw een verdieping had moeten weglaten. Het programma van eisen zou dan niet meer in het gebouw gerealiseerd worden’ DG Rgd aan minister van Justitie 17-9-1974.
elementen rond de omloop van beide kantoortorens, zou het uitzicht nog verder beperken. Voor de laagbouw was wel een eigen entree op maaiveldniveau, een van de punten uit het programma van eisen, voorzien. “Nog tijdens de bouw moesten er concessies gedaan worden. De jaren zeventig, de tijd van Molukse treinkapingen en de gijzeling van ambassadepersoneel, betekende ook strengere beveiligingseisen voor overheidsgebouwen. Een voorbeeld is de entreehal. De hal was zo ontworpen dat het van buitenaf mogelijk was diep in het binnenste van het gebouw te kijken, een diepe inkijk dus. Het was de bedoeling dat de bezoeker binnentrad in een lege hal waarin tegen de achtermuur de receptiebalie was geplaatst. Van de oorspronkelijke gedachte van openheid is in de huidige situatie haast niets meer terug te vinden.” — Architect Jan Bart Lucas 38 — De architect prof. ir. J.A. Lucas was er alles aan gelegen om de verdiepte entreehallen vrij te houden van obstakels die de inval van het daglicht zouden kunnen hinderen. Het architectenbureau was met de Rijksgebouwendienst overeengekomen dat de entreehallen aan de gevelzijde geen kantoorindeling zou krijgen. Toen tijdens de bouw het plan werd opgevat om de vrije gevelpuien te bezetten met zonabsorberend glas, waarschuwde het architectenbureau voor het effect van twee glaskleuren in één ruimte. Ook zou het donker getinte glas het visuele contact tussen de verdiept gelegen hal en hogere buitenruimte ernstig belemmeren. Van de toepassing van zon absorberend glas in het entreegebied zou dan ook worden afgezien.39
38 39
Gesprek met architect Ir. Jan Bart Lucas 14-03-2012. Ir. Malessy aan de Rgd op 11-4-1975.
Functionele indeling
Het grootste deel van de begane grond wordt in beslag genomen door de entree en de centrale hal met de portier- en informatiebalie. Verder zijn hier de centrale reprografie, de postkamer en koeriersdiensten gevestigd. Op de eerste twee verdiepingen, gemakkelijk en snel vanuit de centrale hal met de lift of via de trap te bereiken, zijn de vergaderzalen gesitueerd. De eerste en tweede verdieping van de hoogbouw beschikken over een uitbouw aan de lange gevelzijde. Deze extra diepte maakt de beide etages geschikt voor de inrichting van grote vergaderzalen of kantoortuinen.40 Omdat dit gebied bij uitstek 40
↑ Het verdiepte entreegebied. De ingang van Justitie gezien vanuit het restaurant (januari 2013).
Het ministerie van Justitie zal de eerste verdieping van de hoogbouw gebruiken voor kantoorruimtes en de tweede
130
131
door externe bezoekers zou worden gebruikt, was hier voorzien in extra garderoberuimte, een aparte pantry en werden er telefoons geplaatst in de foyers bij de vergaderzalen.
↑ De Bruins Slotzaal tijdens een vergadering van het Georganiseerd Overleg in 1980.
Het interieur van de Bruins Slotzaal bij Binnenlandse Zaken waar traditioneel het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen de minister en de ambtenaren- en politiebonden plaatsvond, was een ontwerp van de binnenhuisarchitect. Het meubilair bestond uit lange vergadertafels en zwarte leren stoelen. De gang – overloopfunctie en lobbyruimte – en de opstelling van de vergadernissen zouden in de loop der tijd regelmatig worden gewijzigd en gemoderniseerd. Er waren telefooncellen op de gang met gebogen schelp. Een van de weinige telefoons in het gebouwencomplex waar je rechtstreeks mee naar buiten kon bellen.
< Inhoud >
“De Bruins Slot zaal, de huidige Antillenzaal is een bijzondere plek, een plek met veel herinneringen. Was daar een vergadering dan was er altijd iets spectaculairs aan de hand, dan werd er met het mes op tafel onderhandeld zoals met het arbeidsvoorwaardenoverleg met de vakcentrales of de politiebonden. Dan kwam je er ook niet zomaar in. Dan stond er bewaking bij de branddeuren.” — Quote medewerker van BZK —
verdieping voor vergaderzalen.
↑ De Bruins Slotzaal in 1978 ontworpen door binnenhuisarchitect Tempelman.
132
133
Het interieur van de beide bibliotheken en het restaurant werden eveneens door binnenhuisarchitecten van het architectenbureau Salomonson, Tempelman & Egberts ontworpen. Ook maakte de interieurarchitecten het ontwerp voor de beide bewindsliedenetages in de laagbouw waaronder de vergaderzalen en de houten wandbekleding in de gang, bij Binnenlandse Zaken in licht essenhout en bij Justitie in een donkere houtsoort.
Flexibel gebouw door verplaatsbare wandpanelen: een voorziene blik van de Rijksgebouwendienst
< Inhoud >
↑ De kamer van de minister op de derde etage laagbouw van Binnenlandse Zaken.
Vanaf het begin van de ontwerpfase werd maximale flexibiliteit van het interieur van het gebouw nagestreefd met het doel een maximale variëteit aan kantoorindelingen mogelijk te maken Voor de kantoorverdiepingen vanaf de derde tot achttiende verdieping – de negentiende verdieping bevat technische installaties – werd om die reden voor de afscheiding tussen de kamers gekozen voor verplaatsbare wandpanelen waarmee de etages flexibel konden worden ingedeeld. Om de 1,5 meter kon een wand, bestaande uit twee gesloten panelen en twee glazen wanden, onder een van de betonnen vierkante binten in het plafond worden geplaatst die vanaf de gevel naar kern lopen. De standaarddiepte van de kamers is 4,7 meter. Voor de jaren zeventig bleek dit een revolutionair ontwerp en er was nog niet veel ervaring met de toepassing van flexibele wanden in kantoorgebouwen. De nieuwbouw Schedeldoekshaven vormde voor de Rijksgebouwendienst dan ook een goede testcase om de voor- en nadelen van gemetselde scheidingswanden versus flexibele wanden te bestuderen. Uiteindelijk zou er op grond van organisatorische, praktische en esthetische overwegingen gekozen worden voor de duurdere flexibele wanden. Dat stond haaks op het eerdere advies van het ministerie van Financiën dat de mening was toegedaan dat het nut van flexibele wanden in Rijkskantoorgebouwen in de praktijk weinig toegevoegde waarde had.
Eenmaal geïnstalleerd werden ze immers zelden verplaatst, zo leerde de ervaring. Gevoegd bij het feit dat een keuze voor vaste wanden een substantiële besparing van fl. 5,5 miljoen op een totale bouwsom van fl. 160 miljoen zou opleveren, maakte dit de afweging voor Financiën eenvoudig.41 Volgens de Rijksgebouwendienst zou de wijziging van de kamerindeling als gevolg van een aanpassing van de organisatie of de noodzaak om een groter aantal ambtenaren te huisvesten, met industriële wanden sneller en eenvoudiger te realiseren zijn.42 In tegenstelling tot Financiën ging de Rijksgebouwendienst er vanuit dat een dynamische overheidsorganisatie regelmatig wijzigingen in de indeling van het gebouw tot gevolg zou hebben. De frequentie waarmee dat in de toekomst zou gebeuren was echter moeilijk te bepalen.
worden geplaatst, toonde de inspectie financiën zich overtuigd.44 Ook bij het positioneren van airco-eenheden in de vensterbank en de lichtarmaturen in het plafond is rekening gehouden met verplaatsbare tussenwanden. Het was de stellige overtuiging van de Rijksgebouwendienst dat alleen door te kiezen voor verplaatsbare wanden optimale flexibiliteit van de kantoorindeling kon worden gerealiseerd.45 De afgelopen 34 jaar is het een flexibel gebouw gebleken. Er is ontzettend veel op en neer geschoven met wanden.
“Bedacht dient te worden dat een goedgekeurd programma van eisen bij een dergelijk groot ministeriegebouw slechts een momentopname is. Als het gebouw betrokken wordt is dit programma zes jaar oud. De nodige veranderingen in de organisatie hebben zich dan inmiddels voorgedaan.”43 Naast esthetische argumenten was er dus ook een sterke praktische overweging om flexibele wanden toe te passen. Door te werken met flexibele wanden zou de definitieve indeling tot een half jaar voor in gebruikname kunnen worden uitgesteld. Bij gemetselde wanden diende de indeling veel eerder bekend te zijn. Toen de Rijksgebouwendienst wist aan te tonen dat lichtere flexibele wanden een minder zware vloerconstructie van de laagbouw vereiste en daardoor een aanzienlijke besparing op de fundering zou opleveren, het droogstoken van het gebouw bij oplevering minder zou kosten dan bij vochtige gemetselde wanden en het leggen van een vaste vloerbedekking in zijn geheel geen snijverlies met zich meebracht omdat de flexibele wanden op het tapijt Ministerie van Financiën aan Rgd 23-10-1974. Rgd aan Inspectie Rijksfinanciën, 12-03-1976. 43 Dg Rgd aan de Inspectie Rijksfinanciën op 12-4-1976 41
42
44 45
Rgd aan Rijksinspectie Financiën, 13-05-1976. Rgd aan Rijksinspectie Financiën, 12-03-1976.
134
135
De huidige vaste inbouwkasten, die oorspronkelijk in verschillende kleuren waren uitgevoerd, stammen nog uit de tijd dat het complex werd opgeleverd. In de flexibele wanden die de afscheiding tussen gang en kamer vormden, waren transparante bovenlichten en glaspanelen bij de plint voorzien. Bij flexibele wanden zouden deze glaspanelen vrij eenvoudig te installeren zijn. Het gebruik van glaspanelen als afscheiding moest voorkomen dat medewerkers die in deze kamers werkten zich ‘opgesloten’ zouden gaan voelen. Vlak voor de oplevering zouden de doorzichtige wanden bij een bezichtiging door een delegatie van medewerkers voor veel discussie zorgen. Men vreesde verlies van privacy door de doorzichtige panelen. De oplossing werd uiteindelijk gevonden in het afwisselen van helder glas en ondoorzichtig draadglas.46
< Inhoud >
← ↑ De glaspanelen naast de deuren zorgen voor daglicht in de gangen. Nog juist waarneembaar is het licht dat vanuit de overloopruimtes binnenvalt. De foto's dateren van vlak voor of na de oplevering in 1978.
Lichtinval, transparantie en privacy Om ook de gangen van het kantorencomplex Schedeldoekshaven een beter en vooral lichter aanzien te geven voorzag het ontwerp in glaspanelen naast en boven de deuren die tot de kamers toegang gaven. Om het geheel een levendig aanzien te geven en de ruimte in de kamers zo goed mogelijk te benutten (geen verlies van vierkante meters) verdiende het volgens de Rijksgebouwendienst aanbeveling om in de gangwanden kasten op te nemen.
In de kern van het gebouw zit de ‘techniek’, zoals de leidingen en de bedradingen voor elektra. Via de gang met verlaagde plafonds worden de leidingen en kabels over de etages geleid. Dat betekent dat als er iets moet worden aangepast of toegevoegd, dat via het plafond in de gangen moet gebeuren: “in Nederland komt immers alles uit het plafond” aldus architect Jan Bart Lucas. Er is een tijd geweest, eind jaren negentig, dat de plafonds regelmatig open lagen en de gangen vol bundels met nieuwe bedradingen voor computeraansluitingen. De plafonds in de werkkamers zijn in tegenstelling tot de gangen vrij hoog gehouden. Het plafond tussen de betonnen plafondbalken bestaat uit een akoestisch paneel waar de bedrading voor de Tl-lichtbakken in zit verwerkt. De komst van de automatisering bracht de nodige problemen met zich mee. De convectorkasten moesten nu plaats bieden aan kabels en leidingwerk. De kabelgoten in de convectorkasten bleken te klein en niet berekend op de weinig flexibele kabels van de computers van het eerste uur.
46
‘t Torentje, 10-11-1976, p.110.
136
Van binnen naar buiten In het ontwerp waren op de etages van de hoogbouw verschillende overloopruimtes voorzien. Hier zouden geen kamers maar open ruimtes gecreëerd worden met een vrij uitzicht naar buiten. Tegenover de vier toegangen tot de liftkern waren dergelijke ruimtes met vrij uitzicht gepland. Ook de beide gangen over de lengte van de verdieping, zouden tot de gevelpui aan de korte zijde doorlopen. Dit alles met het oog op het te bereiken effect van maximale ruimtelijkheid door middel van zichtassen en de toevoer van daglicht. De behoefte aan de kantoorruimte maakte dat bij de oplevering van de gebouwen van Binnenlandse Zaken en Justitie deze ‘loze’ ruimtes al vrij snel tot kantoorkamers omgevormd zouden worden. Aan de beide korte zijden, in het verlengde van de liftkern bevinden zich ruimtes zonder daglicht. In één ruimte is voor ‘het verticale transport van documenten’ een Paternosterlift geplaatst; in de ruimte aan de andere korte zijde staan de reproductiemachines opgesteld. Aan één korte zijde loopt de dwarsgang direct langs de kern waardoor het mogelijk is deze ruimte tot aan de aan de korte glasgevel als één grote kantoorruimte van 43 m2 of twee grote kamers van 21,5 m2 in te richten. Op iedere etage zou voor het personeel een zithoek worden ingericht met laag meubilair in de vorm van zitelementen en metalen kubussen, een koffie- en theeautomaat en sta tafels met krukken.
< Inhoud >
Hoogbouw isoleert ambtenaren Dat de architect bij het ontwerp van de Schedeldoekshaven aandacht had voor het leefklimaat van de kantooretages had ook te maken met de kritiek begin jaren zeventig op de woon- en werkomstandigheden van dit soort locaties. Het werken in een hoog gebouw met identieke kamers, lange gangen en een uitzicht dat de werkelijkheid sterk
137
verkleint, zou een schadelijk effect hebben op de medewerkers, zo werd gesteld. Het had invloed op hun psychologische ontwikkeling en hun realiteitszin en het zou ook nog eens het geluksgevoel negatief beïnvloeden. De effecten van langdurige huisvesting in een hoogbouw zou aan de hand van de werksituatie in het Transitorium, nog nader onderzocht worden.47
Werkgroep Inspraak waarschuwt tegen eenzaamheid De Werkgroep Inspraak bracht tijdens de ontwerpfase een aantal bezoeken aan hoogbouwkantoren ter oriëntatie. Men was tot de overtuiging gekomen “...dat het overgrote deel van het personeel ter plaatse zich nogal geïsoleerd voelt van de buitenwereld. Enerzijds omdat men, als gevolg van de huisvesting ver boven de begane grond, geen visueel contact meer heeft met de buitenwereld. Anderzijds omdat er nauwelijks nog geluiden doordringen: de gesloten glasgevels met dubbele ramen verhinderen dit. Er is in hoogbouwkantoren dan ook bij degenen die alleen op een kamer zijn gehuisvest een duidelijke neiging te bespeuren om elkaar op te zoeken en de deuren open te laten." 48
↑ De foyer bij de vergaderzalen op de eerste verdieping van de hoogbouw van Binnenlandse Zaken.
De voorkeur bleek uit te gaan naar kamers voor twee of meer personen. De Werkgroep Inspraak bracht daarop het advies uit af te zien van huisvesting op eenpersoonskamers en voor gemeenschappelijke huisvesting te kiezen op zodanige wijze dat bureaus niet in aaneengesloten blokken waren gegroepeerd maar konden worden afgescheiden door halve wanden van akoestisch materiaal. Aan de entourage van een gemeenschappelijke huisvesting van grotere groepen diende volgens de Werkgroep veel aandacht te worden besteed. Het advies van de Werkgroep was niet in lijn met de inzet van de departementsleiding van Binnenlandse Zaken om bij het ontwerpprogramma van eisen naast de netto te realiseren extra 47 48
Vox Justitiae In-zicht, p. 23. uitgave Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag 1975.
← De koffiehoek in de jaren zeventig met het oorspronkelijke meubilair: bruine zitelementen, metalen tafeltjes en spotjes.
138
kantoorruimte ook een groot aantal eenpersoonskamers te realiseren.49 Voor wat betreft het gewenste niveau van afwerking van de nieuwbouw aan de Schedeldoekshaven keek de Rijksgebouwendienst nadrukkelijk naar het Transitorium en het eveneens naar het ontwerp van architectenbureau Lucas en Niemeyer in het Bogaardcentrum in Rijswijk gerealiseerde kantoortoren Gebouw M.50 Het Transitorium op de rand van het Spuikwartier gelegen op de hoek Muzenstraat en Zwarteweg, zou in 1967 op basis van het plan Nervi worden opgeleverd. Ontwerp en bouwwijze van het Transitorium – een neutraal en flexibel kantoorgebouw dat begin jaren zeventig vooral functioneerde als tijdelijke huisvesting voor onderdelen van departementen die op een andere locatie in Den Haag te krap gehuisvest waren – kwamen sterk overeen met de opzet van de torens aan de Schedeldoekshaven. Het Transitorium werd als een van de eerste in een reeks van grootschalige kantoorgebouwen in opdracht van de Rijksgebouwendienst gebouwd. Na een ingrijpende verbouwing waarbij alleen de kern behouden zou worden, zou het deel uit gaan maken van het huidige ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.51 'In-zicht' beschrijft de laagbouw als een: … gebouw dat bestaat uit negen lagen: twee ondergronds en twee bovengrondse parkeergarages en vijf kantoorIn-zicht, p.23, zie ook hier: het programma van eisen. Verslag van een bespreking tussen de Rgd en architectenbureau Lucas en Niemeyer bij de opdrachtverlening voor het structuurschetsontwerp van het kantorencomplex aan de Schedeldoekshaven op 14-4-1972, (archief Rgd). In het Gebouw M zou vanaf 1966 het jaar daarvoor opgerichte Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk worden ge huisvest. Voorzien van een nieuwe gevelbekleding is Hoogvoorde nu in gebruik als gemeentehuis van Rijswijk., zie Steenmeijer, p.8. 51 G.H. Steenmeijer, Jackblock, een vergeten systeem voor hoogbouw, p.8. Beschrijving opgesteld in opdracht van het ontwerpatelier VROM, Utrecht 2002. 49
139
verdiepingen boven de parkeergebieden. De laagbouw is terrasvormig gebouwd. Daarvan zijn geen twee verdiepingen geheel aan elkaar gelijk. Voor alle verdiepingen geldt dat bij de indeling gewerkt zal worden met verplaatsbare wanden. De tweede kantoorverdieping is in de eerste plaats bestemd voor de huisvesting van de leiding van het departement.’ Een deel van de derde en vierde verdieping van de laagbouw van Justitie zal als bibliotheek worden ingericht.
Grootschalige kantine ontbeert de menselijke maat De middenbouw koppelt hoog- en laagbouw aan elkaar. De eerste en tweede verdieping zijn bestemd voor het bedrijfsrestaurant voor beide ministeries. Beide verdiepingen zijn door een dubbele open trap met elkaar verbonden. De derde verdieping middenbouw was aanvankelijk bestemd voor kantoorvertrekken. In een latere fase zou het plan worden aangepast en kantooroppervlakte worden opgeofferd voor de inrichting van een bibliotheekruimte voor Binnenlandse Zaken. Op de vierde verdieping was een gymnastiekzaal met bijbehorende kleed- en douche ruimtes voorzien. Via de middenbouw, zo de voorlichtingsbrochure, lopen ook een aantal verbindingsroutes tussen de beide hoogbouwtorens en de laagbouw. Naast de doorloop via het restaurant bevinden zich op de derde en vierde verdieping een tweetal ‘sluip door en kruip door’ routes om in de hoogbouw van Justitie respectievelijk Binnenlandse Zaken te komen.
< Inhoud >
50
In de aanloopfase naar het definitieve ontwerp bepleitte de departementsleiding van Justitie een kantine voor het eigen personeel op de hoogste etage van de Justitie kantoortoren. Men vreesde dat een grote open kantine in de middenbouw niet zou inspelen op de behoefte aan beslotenheid en intimiteit. Tegen de bezwaren tegen een ‘mammoetachtige’ centrale kantine bracht de Rijksgebouwendienst in dat de grote ruimte kon worden onderverdeeld door verplaatsbare vouwwan↑ Het restaurant met de zwevende trap die naar het uitgiftegebied voert (januari 2013).
140
den. Daarmee kon ook voor kleinere gezelschappen een meer besloten ruimte worden gemaakt: “Het is de bedoeling de grote kantine door toepassing van een goede binnenhuisarchitectuur een menselijke schaal te geven.”52 Maar ook na de in gebruikname bleek er sprake van forse kritiek op het grote restaurant. “Het is te open, te groots en massaal. Dat komt omdat er niet met schermen is gewerkt zoals dat wel het geval is in het Bruin Café.” — Quote medewerker van BZK — Van een kantine in de Justitie hoogbouw zou worden afgezien vanwege de bouwtechnische complicaties, het verlies van kantoorruimte in de hoogbouw en de efficiencyvoordelen die een gezamenlijk restaurant zouden opleveren. De brochure ‘In-zicht’ van de Werkgroep Inspraak van Binnenlandse Zaken over het restaurant:
< Inhoud >
“De restaurantverdiepingen bieden plaats aan ruim 1000 personen. Op de tweede verdieping is de uitgifte van eetwaren en dranken voorzien. Naast koude consumpties worden er ook warme spijzen aan het buffet verstrekt. Achter het buffet is in de laagbouw van het ministerie van Justitie de keuken gelegen.” Door de bescheiden keukenfaciliteiten – in eerste instantie werd er nog uit gegaan van een kantine en zelfbediening en niet van een bedrijfsrestaurant – konden er aanvankelijk alleen opgewarmde kant- en klaarmaaltijden worden aangeboden. Uiteindelijk bleken er veel meer maaltijden dagelijks te worden uitgeserveerd dan vooraf was voorzien omdat veel meer medewerkers van het restaurant gebruik maakten. Het voorzieningenniveau van het bedrijfsrestaurant van het ministerie van Financiën dat een aantal jaren daarvoor was opgeleverd, werd ook voor het bedrijfsrestaurant van de Schedeldoekshaven nagestreefd. Over het pakket consumpties kon medio 1975 nog niets definitief aan het personeel worden 52
Dg Rgd aan de Minister van Justitie, 17-9-1974: instemming met de ontwerptekening van het nieuwe gebouw (archief Rgd).
141
meegedeeld. De Werkgroep Inspraak riep het personeel op alvast mee te denken over de inrichting van het restaurant in afwachting van de voorstellen van de architect. De Justitiemedewerkers die voor de verhuizing veelal in historische en monumentale panden in de stad werkten, vreesden dat met het vertrek uit de verbouwde oude patriciërshuizen ook de persoonlijke contacten met collega’s zouden afnemen. Voor persoonlijke relaties was in de moderne betonkolossen nog maar weinig ruimte. Contacten met de collega’s op andere kamers zou tot werkoverleg beperkt blijven. De kleinschalige kantineruimte, een belangrijke plek voor ontmoetingen, zou worden verruild voor een kantine “die een bedrijf is geworden, gericht op massaconsumptie, ruim en modern ingericht maar zonder de intieme sfeer met zijn informele contacten.”53
Inrichting Bij de renovatie van het restaurant eind jaren negentig waarbij het uitgiftegebied van het restaurant en de keuken een ingrijpende verandering zouden ondergaan, zijn de beeldbepalende houten trappen die beide restaurantetages met elkaar verbinden, evenals een groot deel van het houten plafond en de balustrade behouden gebleven. De dansvloer en biljarttafels, een geschenk van de aannemer bij de opening van het gebouw, werden toen wel verwijderd. Toen Rijksbouwmeester Quist in 1978 aan de hand van de fotodocumentatie kennisnam van het eindresultaat van het door Salomonson, Tempelman en Egberts ontworpen interieur van het restaurant schreef hij aan Tempelman cs.: “Wat ik zag was volgens de verwachting: een combinatie van fijnzinnigheid en zorgvuldigheid die tegelijkertijd gewoon bleef in de juiste zin van het woord, dichtbij de mensen met al hun verschillen. 53
Vox Justitiae maart 1974.
Jammer dat het plafond in het restaurant iets geleden heeft onder de bezuinigingsdruk.” Tempelman was binnen het bureau de interieurontwerper. Opgeleid als architect zou hij bij grote bouwprojecten met name het interieurontwerp voor zijn rekening nemen zoals het restaurant van de Schedeldoekshaven. Een uitspraak als “Ik kan het niet vanaf de buitenkant” was kenmerkend voor zijn werkwijze waarbij hij het gebouw vanuit zijn kern, van binnenuit ontwierp. De Architecten Associatie Salomonson, Tempelman en Egberts54 zou naast de eerder genoemde ministeretages en het interieur van het restaurant ook de beide ontvangstruimtes voor bezoekers in de hoogbouw ontwerpen. Voor het verrichten van de bouwkundige werkzaamheden volgens bestek zou het bureau in november 1977 een bedrag fl. 2.605.000,-- ontvangen met als grootste post het restaurant en het café voor fl. 782.000,--.
54
Hein Salomonson 1940-1994, Theo Tempelman (1931) en Rik Egberts (1941) vormden de gelijknamige architectenassociatie gevestigd in Amsterdam en Arnhem.
↑ Het restaurant rond 1978 met dansvloer en op de achtergrond de spiegelwand van beeldend kunstenaar Godfried Lonis.
< Inhoud >
142
↑ Het restaurant rond 1978 met de trappen naar het Bruin Café, ontworpen door de binnenhuisarchitect Tempelman. Daarnaast de situatie anno 2013.
143
< Inhoud >
144
145
↑ Bibliotheek van Justitie, opstelling met leestafel onder een lichtkoepel.
↑ Wenteltrap in de bibliotheek van Justitie na oplevering in 1978.
146
147
Volgens Jan Bart Lucas maakte interieurarchitect Tempelman ook het ontwerp van de wenteltrap (zie pagina 141). Maar of daarmee ook sprake is van een verwijzing naar de monumentale wenteltrap in de oude Justitiebibliotheek, is niet duidelijk. De trap sluit qua ontwerp overigens ook aan bij de brandtrappen aan de gevel van de laagbouw. “De decoratieve wenteltrap in de bibliotheek van de Justitie laagbouw tussen de derde en vierde verdieping is een verwijzing van de architect naar de prachtige smeedijzeren wenteltrap in de bibliotheek van het oude Justitiegebouw aan het Plein.” — Medewerker Veiligheid en Justitie —
< Inhoud >
↑ De vermaarde smeedijzeren wenteltrap in de oude bibliotheek van Justitie aan het Plein 2B.
↑ Bibliotheek van Binnenlandse Zaken met diagonaal opgestelde leestafels vlak na de oplevering.
148
149
Verborgen en praktische kunst In de gebouwen van de Schedeldoekshaven speelt kunst een belangrijke rol. En dan betreft het niet zozeer de ‘schilderijen aan de muur’, de verplaatsbare kunst, maar de toegepaste kunst die gerelateerd is aan de architectuur van het complex. Op het eerste oog vallen die toepassingen niet op, het vergt enige voorkennis om de elementen te ontdekken. Dan pas wordt ook duidelijk in welke mate het interieur en de directe omgeving van het gebouw door de kunst beïnvloed worden. De verschillende kunstuitingen maken deel uit van een samenhangend programma dat tegelijkertijd met de bouw werd uitgevoerd. Het merendeel van de kunsttoepassingen bevindt zich in de meer algemene publieksruimte bij de middenbouw. Het is zeker de moeite waard een rondgang door het gebouw te maken en de kunst zelf te ontdekken.
< Inhoud >
De kunstenaars Berend Hendriks, Bas Maters en Marcel van Vuuren kregen op 8 november 1976 van de Rijksgebouwendienst de opdracht om een masterplan ‘variaties op het modulair systeem’ – een verwijzing naar het modulair ontwerp van prof. J.A. Lucas – op te stellen voor de integrale kunsttoepassing in het te realiseren gebouwencomplex. Kunstenaars als Bouke Ijlstra, Jan Kuiper en Pjotr van Oorschot adviseerden de Rijksgebouwendienst in de jaren zeventig over kunsttoepassingen bij nieuwbouwprojecten. Deze adviseurs namen in samenspraak met de Rijksbouwmeester Quist, de architect en de bouwcommissie alle beslissingen over de toepassing van kunst. Het waren de adviseurs beeldende kunst die destijds ook de kunstenaars en de vormgevers voor de Schedeldoekshaven zouden kiezen.
↑ Bibliotheek van Binnenlandse Zaken met diagonaal opgestelde leestafels vlak na de oplevering.
De opdracht aan de kunstenaars kwam voort uit de Rijkspercentageregeling Beeldende Kunst. Deze regeling werd vanaf de jaren zestig toegepast op alle bouwprojecten die in opdracht van de Rijksoverheid werden uitgevoerd. Als richtlijn werd daarbij
uitgegaan van 1,5% van de totale bouwkosten. Het budget voor kunsttoepassingen in de gebouwen aan de Schedeldoekshaven bedroeg fl. 1,3 miljoen. Ongeveer de helft van dit budget zou worden besteed aan een ontwerp voor de voetgangerspassage onder de middenbouw, de entreehallen (samen fl. 250.000) en de terrasvormige buitenruimten en binnentuinen (fl. 400.000). In het kader van de opdracht diende voor zowel binnen- als buitenruimte een kunstprogramma te worden ontwikkeld. Ook voor de aankleding van het restaurant, de lifthallen en het verlaagde buitengebied om de hoogbouwblokken moest een ontwerp worden gemaakt.
Omgevingskunst Sinds het begin van de jaren zeventig was bij de bestemming van de Rijkspercentageregeling het accent komen te liggen op de verbetering van de kwaliteit van de werk- en leefomgeving voor bewoner en bezoeker van overheidsgebouwen. Niet het kunstobject zelf stond centraal maar het effect op zijn omgeving. Bij het ontwerp en de inrichting van grote gebouwencomplexen werd door omgevingskunstenaars en architecten nauw samengewerkt. De kunstwerken hadden tot doel de oriëntatie van de bezoeker in en buiten het gebouw te versterken en de ontmoetingen tussen gebruikers van het gebouw te stimuleren. De onderlinge samenhang van gebouwen als ook de relatie tussen binnen- en buitenruimte stond centraal in de omgevingskunst. Het doel van het ontwerp was niet zozeer een esthetisch verantwoord resultaat als wel het teweegbrengen van een effect bij de gebruiker. De omgevingskunst sloot aan bij de veranderde opvatting over de gewenste uitstraling van overheidsgebouwen in het begin van de jaren zeventig. Niet monumentaliteit maar begrippen als toegankelijkheid en publieksvriendelijkheid golden nu als uitgangspunt. Met de opdrachtverlening aan Berend Hendriks werd gekozen voor een van de grondleggers van de
150
‘omgevingsvormgeving’. Hendriks (1918 – 1997) die samen met Peter Struycken als docent verbonden was aan de Kunstacademie in Arnhem, leidde veel kunstenaars op volgens de uitgangspunten van de ‘Arnhemse School’. Voor de inrichting van de omgeving werd gebruik gemaakt van geometrische figuren, rasters, patronen en structuren. Rechthoeken, cirkels en zeshoeken vormen de basis voor plattegronden, repeterende vormen en driedimensionale constructies. De figuren werden vervolgens verbonden met de architectonische elementen van het gebouw waardoor de relatie tussen binnen en buiten werd versterkt.55 Berend Hendriks zou als toegevoegd kunstenaar een belangrijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van het kunstprogramma voor de nieuwbouw. Hij dwong autoriteit af bij de architect, de uitvoerders en opdrachtgevers waaroor ook andere jonge kunstenaars van zijn school bij de uitvoering werden betrokken. Hendriks zou namens deze kunstenaars ook zitting hebben in het uitvoerende team dat naast de architect Lucas bestond uit de vertegenwoordigers van de departementen en de eerder genoemde adviseurs beeldende kunst van de Rijksgebouwendienst. Het omvangrijke kunstprogramma dat geïntegreerd moest worden in de nieuwbouw vroeg om regelmatige afstemming. In het jaar van de oplevering van het gebouw van Binnenlandse Zaken bleek de vertraging in de oplevering vooral ‘in de kunstzinnige sfeer’ te liggen.56
151
Tochtrem als kunstwerk Een opvallend onderdeel van Hendriks’ installaties voor de Schedeldoekshaven – dat nu nog maar weinig mensen zullen herkennen als kunstwerk - vormt de transparante afscheiding in de voetgangerspassage onder de middenbouw. De aanvankelijk open ruimte werd in verband met de aangescherpte beveiligingseisen teruggebracht tot een afsluitbare voetgangerspassage. Testen met de maquette van het gebouw in de windtunnel bij TNO Apeldoorn wezen uit dat de nauwe passage zonder ‘tochtrem’ een voetgangersonvriendelijke ruimte zou opleveren. Hendriks ontwierp voor de passage een kunstwerk in de vorm van een transparant windscherm met twee enkele glazen wanden aan de buitenkant en een dubbele glazenwand in het centrum. De glazen wanden rusten op in hoogte oplopende met natuursteen en metaal beklede opstanden. De in de opstanden en in de plafonds opgenomen lichtbakken met TL -buizen zorgen voor een duidelijke routing, samen met het in de bestrating verwerkte lijnenpatroon dat de contouren van de opstanden volgt. De geometrische lijnpatronen in de bestrating werden ook door Hendriks ontworpen. Wie door de voetgangerspassage loopt heeft de keuze uit twee routes. Gestuurd door het lijnenpatroon van de gekleurde vloertegels volgt men in de regel de looprichting. Het scherm fungeert niet alleen als tochtrem maar reguleert ook het voetgangersverkeer in de passage. Het is bijzonder jammer dat in de huidige situatie de TL -buizen in de lichtbakken niet meer functioneren en de gekleurde folie waarmee het glas was bekleed al lang is verdwenen. De plastic folie bleek nogal kwetsbaar voor vandalisme. De huidige situatie is dan ook niet meer te vergelijken met het visuele effect van de installatie in de jaren zeventig vlak na de oplevering van het complex.
H. van den Ban, Janine Schulze, Gijs Frieling e.a. (red.), In opdracht, zestig jaar percentageregeling beeldende kunst bij Rijksgebouwen, p.225, Amsterdam 2011. 56 Verslag vergadering Contactambtenaren nieuwbouw en Werkgroep nieuwbouw van 4 mei 1977
< Inhoud >
55
↑ Voetgangerspassage onder de middenbouw met de glazen tochtrem met neonverlichting en corresponderende lijnen in de bestrating naar het ontwerp van Berend Hendriks (opname uit 1979).
152
Geometrisch patroon voorgezet in de plafondverlichting van de passage
< Inhoud >
Ook de geometrische bestrating in de kleuren zwart, grijs, wit en rood waarmee het gebied bij de centrale entrees en de ministersvleugels is uitgevoerd, werd door Hendriks ontworpen. De tegels, aanvankelijke nog voorzien van een gepolijst en dus spiegelglad oppervlak, werden in de eerste jaren na de oplevering ‘opgeruwd’ met het oog op de veiligheid van de voetgangers bij nat weer. Alleen rond de dragende kolommen in het voetgangersgebied is nog een rijtje tegels met gepolijst oppervlak gespaard gebleven. Door de bestrating van het voetgangersgebied voort te zetten in het entreegebied en de lifthal van de laagbouw, werd een optimaal ruimtelijk effect bereikt. Maar weinig mensen in de voetgangerpassage zullen de moeite nemen om naar boven te kijken. De opvallend gekleurde neonverlichting in de hoge plafonds bij het entreegebied valt in de regel niet op. Vooral de groene en rode TL -verlichting aan de Justitiekant, aan de kant van BiZa zijn nu enkel nog maar witte TL -buizen gemonteerd, geeft in de avonduren nog een indruk van de oorspronkelijke opzet van Hendriks’ installatie. De in meerdere kleuren uitgevoerde plafonds staan in relatie met het geometrisch mozaïekpatroon van
153
de vloertegels in de voetgangerspassage. Hendriks koos hier evenals in de verdiepte omloop van de hoogbouw voor labyrintvormige structuren en elementen. De lichtbakken met gekleurde neonbuizen zorgden in de oorspronkelijke opzet van Hendriks voor een bijzonder lichteffect. Daarmee zou de aandacht op de passage en de beide hoofdingangen worden gevestigd. In combinatie met een licht reflecterende gepolijste vloer en een verlicht tochtscherm op de achtergrond moet zeker in de jaren na de oplevering sprake zijn geweest van een verrassend effect. De installatie is de laatste jaren slecht onderhouden waardoor het effect van het neonlicht nu minder krachtig is. De reacties op de installatie van Hendriks destijds bij oplevering waren gemengd. Architect Jan Bart Lucas, die destijds bij het overleg tussen kunstenaars en uitvoerders was betrokken, weet nog dat de neoninstallatie in eerste instantie als een grap van de architect werd gezien. Dat de kunstenaar destijds een verband heeft willen leggen tussen vloerpatroon en het plafondontwerp met neonverlichting, is weinig mensen bekend. Dus werp zolang het kan nog een keer blik naar boven bij het verlaten van het gebouw. Een tip daarbij: vanuit het koffiecafé en bij de liftdeur van de eerste verdieping laagbouw krijg je een goed totaalbeeld van het entreegebied.
← Mozaïekpatroon in de bestrating van het entreegebied van Veiligheid en Justitie met corresponderende plafondverlichting (januari 2013).
154
Bewegwijzering Hendriks ontwierp ook de installatie van witte en zwarte kubussen met neonverlichting in het verlaagde buitengebied bij de beide entrees van de hoogbouw. De kubussen, opgesteld als een soort ‘landmark’, dienen de aandacht van de bezoeker op de ingang van de passage te vestigen. Ook de bewegwijzering rond het gebouw en in de voetgangerspassage werden volgens een ontwerp van Hendriks uitgevoerd. De aanvankelijk door een andere opdrachtnemer ontworpen driehoekige negen meter hoge zwarte zuil voor het ministerie die als ingangsidentificatie moest dienen, zou door Hendriks’ ingrijpen een totale metamorfose ondergaan. Hendriks maakte er uiteindelijke een lichtobject van. Dat leidde tot weinig enthousiasme bij het uitvoerende bureau dat in eerste instantie de opdracht had gekregen. Er waren in korte tijd tientallen zuiltjes in allerlei soorten en maten – naar het ontwerp van Hendriks – bij de ingang verrezen. Nog meer bewegwijzering zou dan ook geen enkele toegevoegde waarde hebben, aldus het bureau dat de opdracht vervolgens zou teruggeven.
Relatie buiten- en binnenruimte
< Inhoud >
Het lijnenspel van het buitengebied in de voetgangerspassage krijgt een voortzetting in de lichte bijna witte granitovloeren van de beide entreehallen. Hier is een verfijnd patroon van transparante perspex lijnen in de vorm van rechthoeken en cirkels uitgevoerd. De belijning sloot oorspronkelijk aan op de ronde receptie- en bezoekersbalie. Het speciaal ontworpen tapijt in de wachtruimte voor bezoekers had een motief van grijze strepen en cirkels in de kleuren blauw en bruin dat aansloot op het lijnenspel van de granitovloer. Het tapijt is later vervangen.
155
Godfried Lonis (1918-2007), door Hendriks zeer kritisch benaderd, naast minder bekende kunstenaars als Chr. P. van Damsté, uit de school van Hendriks. Lonis en Van Damsté kregen de opdracht voor het ontwerp van een wandbekleding in het restaurant. Van Damsté maakte voor de muur tegenover de keuken en het uitgiftegebied een grote compositie in donkere granietsteen in combinatie met stucwerk. Voor de andere wand ontwierp Lonis een spiegelmozaïek. Rijksbouwmeester W.L. Quist die zitting had in de kunstcommissie van de nieuwbouw had wat bedenkingen bij dit laatste ontwerp. Hij vond de spiegelwand ‘te open, te populair’. Een beetje plat dus. Bij de opening bleek iedereen juist over dit kunstwerk enthousiast. Het kunstprogramma voor de publieksruimtes van de Schedeldoekshaven voorzag ook in een aankleding van twee trappenhuizen van de hoogbouw. Jaap van den Ende ontwierp in 1979 een reeks van negentien mathematische zeefdrukken op aluminium ‘van complex raster naar een punt’, bestaande uit een grijze lijnenstructuur op wit fond voor de tussenverdiepingen van het trappenhuis van Justitie. De langwerpige ietwat mysterieuze negentien grafieken in het trappenhuis van Binnenlandse Zaken bestaand uit vage stippen die zich op de hogere tussenverdiepingen tot een wolkachtige structuur ontwikkelen zijn van Samuel Meyering en dateren uit 1981.
↑ Bezoekersbalie bij de entree van Justitie. Het lijnenpatroon in de vloer is afgestemd op de ronde balie. Situatie rond 1979.
Aan de uitvoering van het kunstprogramma voor de Schedeldoekshaven zouden naast Hendriks ook nog andere kunstenaars meewerken. Het was een balans tussen jong en oud, meer gevestigde namen als ↑ Markering van het entreegebied (1979).
156
< Inhoud >
↑ Bezoekersruimte Justitie. De ruimtelijke werking wordt hier versterkt door het lijnenpatroon in de vloer en de plafondverlichting. De later geplaatste beveiligingssluis zou de zichtlijn naar het entreegebied verbreken.
157
158
159
< Inhoud >
↑ ↓ Spiegelwand van Godfried Lonis (1979)
Spiegelwand anno 2013
160
161
Kijktuinen als kunstwerk Het was aanvankelijk de bedoeling de binnentuinen open te stellen voor het personeel van beide ministeries. In een latere fase zou van dit plan mede om veiligheidsredenen worden afgezien. De terrassen en de tuinen aangelegd op het dak van de parkeergarage aan beide zijden van het restaurant hebben de functie van buitengebied tussen de hoogbouwtorens en de laagbouw. De tuinen roepen geen duidelijk contrast op tussen de functionele architectuur van de gebouwen en de ‘vrije’ natuur maar zijn nadrukkelijk het resultaat van een ontwerp. Vooral vanuit de hogere verdiepingen is er een goed overzicht mogelijk van het lijnenspel van de muren, waterbakken, loopvlonders, rivierkeien, grind en beplanting te herkennen. De vormgeving van de terrassen en de beide patio’s zijn het werk van Marcel van Vuuren en Bas Maters. Hendriks zou in 1977 de opdracht voor de vormgeving van de binnentuin tegelijk met het ontwerp van het plafond voor het passagegebied krijgen. De binnentuin, de patio’s en de terrassen werden in 1979 opgeleverd. Het ligt voor de hand dat de kunstenaars destijds met zijn drieën gewerkt hebben aan de totstandkoming van het binnengebied en de terrassen. Maar het kan ook zijn dat Hendriks alleen het ontwerp van de binnentuin heeft gedaan.57 Zijn hand is in ieder geval duidelijk zichtbaar in het ontwerp. De diagonale, soms onderbroken en dan weer verspringende lijnen van de binnentuin zorgen voor een vlakverdeling die afwijkt van de lineaire bebouwing van de hoogbouw. Hendriks werkt hier eveneens met in hoogte op- en aflopende opstanden zoals hij dat ook toepast bij de tochtrem in de passage onder de middenbouw.
< Inhoud >
Uitkijkend vanuit het restaurant over de binnentuin richting het Spui, zorgt het golvend zwarte dak van het Danstheater aan het Spui, in combinatie met de
Samenwerken met kunstenaars vraagt om evenwichtskunst
‘stenen tuin’ voor een bijzonder beeld. Dat beeld hadden de medewerkers van de afdeling Grondwetszaken van Binnenlandse Zaken in 1978 niet, toen voor hun ogen op de laagbouw een immense berg met grind verrees. Men toonde zich uiterst kritisch over de inrichting van binnenruimte. In een ingezonden brief zoeken ze naar de diepere betekenis van een grindwoestijn voor hun raam: “…een poging om beweging te brengen in gebouwen die nogal vierkant en stijfjes overkomen. Maar dat effect is niet alleen op de negentiende etage te zien. Op de tweede verdieping belemmert de berg stenen, bedoeld als puur natuur, het zicht op de huizen aan het Spui.”58
↑ Binnentuin tussen de laagbouw van Justitie en de hoogbouw van Binnenlandse Zaken. Foto genomen vanaf gebouw ‘de Kroon’ (januari 2013).
Het bleek soms nog een hele opgave voor het architectenbureau om bij de participerende kunstenaars enig begrip te wekken voor de strakke planning van het bouwproces. De kunstwerken en vormgevingsplannen moesten op tijd geleverd worden met het oog op de geplande opleveringsdatum. Zo kreeg de Werkgroep Kunst waar Hendriks deel van uitmaakte begin januari 1978 het dringende verzoek om nu eens met het ontwerp voor de kunstuitingen in het gebied rond de hoogbouw te komen. Voor het verdiepte terras rond de hoogbouw ontbrak het eerder toegezegde ontwerp waarmee het geheel kon worden afgewerkt. In verband met de snel naderende verhuisdatum van beide ministeries werd de definitieve termijn voor oplevering op eind januari gesteld.59 Uiteindelijk zouden Hendriks, Maters en Van Vuuren hun ontwerpen op tijd opleveren. Maar ook het bouwproces vroeg van de kunstenaars de nodige flexibiliteit. Godfried Lonis had zijn spiegels voor de spiegelwand al gereed om te verzenden naar de nieuwbouw toen hij het verzoek kreeg zijn ontwerp ingrijpend aan te passen. In verband met de plaatsing van een aantal houten kamerschermen, een onderdeel van het schermenplan van de interieurarchitecten in het bedrijfsrestaurant om enige beslotenheid te creëren, diende de spiegelwand ingekort en verlaagd te worden. Lonis loste dit op door de modulaire afmetingen van de tegels aan te passen en de hele compositie met 46 cm in te korten. Het aangepaste spiegelreliëf was op de vastgestelde contractdatum gereed, maar de leveringsdatum moest worden uitgesteld met als gevolg dat het atelier van de kunstenaars nu vol met spiegels lag. Lonis vroeg en kreeg voor de aanpassingen overigens een extra honorarium uitgekeerd.60 59 60
57
Gezien de samenhang van binnentuin en terrassen ligt samenwerking voor de hand. Het objectarchief van de Rgd geeft hier echter geen eensluidend antwoord op.
58
‘t Torentje, maart 1978. Tot de bouw van het Danstheater en de Muziekzaal aan het Spui was er een vrij uitzicht op de Nieuwe Kerk en de huizen aan het Spui mogelijk.
Brief van 4-1-1978 van Rgd aan Berend Hendriks (archief Rgd). ‘Vervelend dat ik eens met u nogal eens over geld moet praten, maar er zonder gaat nu eenmaal niet!” Brief van 31-1-1978 van Godfried Lonis aan de Rijksgebouwendienst (archief Rgd).
Het integreren van een kunstprogramma van een dergelijke schaal in het bouwproces bleek niet eenvoudig. Architect Jan Bart Lucas herinnert zich nog goed de soms moeilijke gesprekken met Berend Hendriks, een inspirerende maar ook eigenzinnige man die zijn ontwerpen voor de passage op lange papierrollen in de kunstcommissie presenteerde. Maar uiteindelijk werkte het wel. Zijn ontwerp voor het passagegebied verdient alsnog waardering!
De Schedeldoekshaven na 35 jaar intensief gebruik: gedateerd maar technisch nog in goede staat! Hoe kijkt de huismeester naar een gebouw als de Schedeldoekshaven, hoe functioneert het gebouwencomplex vanuit gebruikersoogpunt? Thomas Kleynen, ruim 20 jaar huismeester bij Binnenlandse Zaken kent ook de onderdelen van het gebouw die bij de meeste medewerkers onbekend zijn. Volgens huismeester is er sprake van een helder en vrij simpel ontwerp en beschikt het gebouw over een solide structuur. “Voor de mensen die er werken is het complex overzichtelijk ingedeeld, in tegenstelling tot de bezoeker die zich vaak moeilijk kan oriënteren, een gevolg van het gespiegelde ontwerp.” — Quote Thomas Kleynen — Alle technische voorzieningen zoals verwarmingsketels, luchtbehandeling en liftinstallaties bevinden zich boven de negentiende verdieping. Niet alleen bouwkundig – er zijn serieuze plannen voor herbestemming waarbij de basis van het gebouw zal worden behouden – maar ook qua installaties is het allemaal bijzonder degelijk. Pas nu na 35 jaar treden de eerste storingen op. Wat ook opvalt in vergelijking met andere gebouwen van recentere datum is de hoge kwaliteit van afwerking van deze gebouwen uit de jaren zeventig. De sporen van intensief gebruik zijn weliswaar zichtbaar maar het is niet sleets, daarbij komt nog dat er de laatste jaren met de nieuwbouw in het vooruitzicht minder onderhoud is gepleegd.
< Inhoud >
162
↑ Zicht op de binnentuin (1979).
163
164
Flexibiliteit Het gebouw bleek na oplevering inderdaad over de flexibiliteit te beschikken zoals in het ontwerp was voorzien. Toen het een aantal jaren na de oplevering mogelijk bleek ook nog de verwarmingskasten te delen door toevoeging van afzonderlijke thermostaten, waren er nog meer mogelijkheden om de kamergrootte in de hoogbouw aan te passen. Er is volgens Kleynen in de loop der jaren heel wat heen en weer geschoven met de wanden. Vanaf 1995 zijn er met een zekere regelmaat om de vier tot vijf jaar grote verhuizingen als gevolg van reorganisaties doorgevoerd, waaronder de operatie Leeuwensprong in 2002. Daarvoor vonden er vanaf de jaren negentig al grootschalige verhuisbewegingen binnen directies plaats over een of twee verdiepingen. Volgens Thomas Kleynen komt dat op jaarbasis al gauw neer op twee- tot driehonderd grote en kleine aanpassingen van de kamerindeling.
< Inhoud >
De Schedeldoekshaven was wat de techniek betreft voor zijn tijd geavanceerd. Zo is de elektrische zonwering een deel van de klimaatbeheersing. Inmiddels zijn veel installaties computergestuurd. Bij oplevering waren dit nog schakelaars die handmatig bediend werden. De oude installatie uit de jaren tachtig functioneert nog steeds zonder mankementen. Dat ligt anders voor de technische installaties van latere verbouwingen die veel kwetsbaarder en sneller aan vervanging toe bleken te zijn. Het gebouwontwerp is na 35 jaar onmiskenbaar verouderd. Zo kunnen er bijvoorbeeld geen ramen worden opengezet, dat kan straks in het nieuwe gebouw wel. Ook de verwarming en koeling zijn niet goed te reguleren, vooral in de overgangsperiode van de seizoenen waarin de buitentemperatuur schommelt, is dat merkbaar. Maar daarbij moet dan wel volgens Thomas Kleynen worden vermeld dat de gebruikers in de loop der tijd ook een stuk kritischer zijn geworden en hogere eisen stellen. Het gebouw verkeert technisch nog in een goede
staat. Er is door de jaren altijd goed onderhoud gepleegd. In de loop van de tijd hebben er aanpassingen plaatsgevonden, maar ze zijn niet het gevolg van mankementen of bouwkundige gebreken. Het betrof renovaties en opknapbeurten zoals de laagbouw 3 en 4 van Binnenlandse Zaken en de laagbouw 3 van Justitie - of ze waren het gevolg van aangescherpte milieueisen, energiebesparing of veiligheidseisen. Zo moest er een balustrade voor de glazenwassers worden geplaatst toen bleek dat het looprooster 5 cm te smal was. Voor de jaarlijkse gevelreiniging werden speciale boards geplaatst, een kostbare zaak als je dat zes keer per jaar voor de glazenwassers moet doen. Verandering of aanpassing op technisch gebied doe je pas als het echt nodig blijkt te zijn! Het gebouw verkeert nog in de staat zoals het destijds is opgeleverd. Vernieuwd zijn het bekabelingsysteem, de telefooncentrale, de energiebesparingsystemen, meubilair en de multifunctionele ruimten. Hoe ervaren de medewerkers het gebouw? Volgens de huismeester wordt er in tijden van reorganisatie en bezuinigingen veel meer geklaagd, een gevolg van de heersende onvrede. Dat is ook het geval bij verbouwingen. Er zijn dan aanwijsbaar meer klachten. Het betreft dan vooral de klimaatbeheersing maar ook het meubilair en met name de bureaustoelen moeten het dan ontgelden.
De voorbereiding op verhuizing naar het nieuwe gebouw in de jaren zeventig In mei 1972 staat er een kort bericht in Vox Justitiae van Secretaris-Generaal Mulder over het besluit van de Ministerraad om een Rijkskantorencomplex aan de Schedeldoekshaven te realiseren. Er zijn nieuwe plannen voor de centrale huisvesting van twee ministeries. Het complex bestaat uit een combinatie van hoog- en laagbouw, zoveel is duidelijk. Alle directies en (hoofd-)afdelingen van Justitie zullen er volgens de SG een plek krijgen.61 61
Vox Justitiae april/mei 1972.
165
Vanaf 1972 besteden de beide personeelsbladen Vox Justitiae en ’t Torentje aanvankelijk nog incidenteel en summier maar vanaf 1974 wanneer met de feitelijke bouw wordt begonnen met enige regelmaat aandacht aan de nieuwbouwplannen. Aan de orde komen dan de inspraakmogelijkheden voor het personeel, de vorderingen van de bouw en de voorbereidingen voor de verhuizing naar de nieuwbouw. De 'Schedeldoekshavenloods' vormt vanaf 1974 een vaste rubriek in beide personeelsbladen waarin wordt gerapporteerd over de voortgang van de bouw met als feestelijke climax: het binnenloodsen van beide ministeries in hun nieuwe behuizing. Begin september 1972 plaatst 't Torentje een interview met bouwcoördinator J.J. H. Sluiter. Die deelt mee dat met de realisering van de nieuwbouw in 1978 een einde komt aan de verspreiding van Binnenlandse Zaken over 20 grote en kleinere panden in Den Haag en omgeving. Het ontwerpprogramma van eisen is voorgelegd aan de Minister, bij goedkeuring kan de architect zijn eerste ontwerptekeningen maken. Hoewel de exacte capaciteit van de nieuwbouw nog niet bekend is, wordt besloten dat de volgende onderdelen niet zullen meeverhuizen: het Centraal Magazijn Burgerbescherming gevestigd aan het Buitenom, de Rijksgeneeskundige Dienst, de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de Staatsdrukkerij en de Centrale Commissie voor Filmkeuring. De vraag of er een kantoorlandschap dan wel een kantoortuin zou moeten komen, is een ander belangrijk thema in ’t Torentje tijdens de eerste jaren Ook wordt steeds duidelijker wat na de verhuizing met de leegstaande gebouwen op het Binnenhof en het Plein wordt gedaan: ze zullen na bouwkundige aanpassing worden toegewezen aan het ministerie van Algemene Zaken, de Tweede Kamer en de Raad van State.
De rondreizende maquette maakt de nieuwe werksituatie aanschouwelijk: muren vallen weg in de nieuwbouw en er zijn minder kamers nodig. De inspraak richt zicht vooral op het interieur en de werkomgeving. Of zoals de steller van de ingezonden brief in ’t Torentje het formuleerde “Inspraak beperkt zich tot de inrichting, met de eigenlijke bouw hebben we niets te maken, verder alleen reageren” Ten behoeve van de inspraakprocedure wordt er in 1974 een maquette op schaal van een etage van de hoog- en laagbouw door de technische dienst van Binnenlandse Zaken gemaakt om het personeel een beter beeld van de toekomstige werkomgeving te geven. Het betreft hier niet de in de inleiding genoemde bouwmaquette! Het was de bedoeling dat de maquette op verschillende locaties zou worden getoond tijdens kijk- en uitlegdagen. De Werkgroep Inspraak wilde de vrees bij het personeel wegnemen dat de nieuwbouw veel overeenkomst zou vertonen met de minder positief ervaren werkomgeving van het kantoorgebouw Transitorium dat voor het grootste deel uit kleine werkkamers bestond: “Het hoeft bepaald geen Transitorium te worden en er zijn alle mogelijkheden om een echte gezellige sfeer te krijgen maar dan moet iedereen meewerken (…) Je kunt je voorstellen dat een afdeling een bepaalde ruimte in het kantorengebouw krijgt toebemeten en die met zijn allen gaat indelen. Het kan best eens zijn dat er dan muren wegvallen, minder kamers nodig zijn en heel wat verticale lijnen doorbroken worden: dat de chef van zijn medewerkers en zijn secretaresse slechts gescheiden wordt door een pilaar, wat planten en eventueel een tussenschot.” In februari 1974 berichtten zowel ’t Torentje als Vox over de besluitvorming in de Haagse gemeenteraad: de gemeente keurde het plan voor hoog-,laag- en middenbouw toe met daar tussen twee sociale pleinen. Alle argumenten en meningen van de in gemeenteraad vertegenwoordigde partijen worden daarbij op een rij gezet. Oud-bibliothecaris W.A. Kelder van Justitie zet ondertussen in Vox Justitiae zijn ‘Haagsche Penkrassen’ voort waarin hij onder-
166
meer aandacht besteedt aan de in de negentiende eeuwse kritieken op het justitiegebouw van Peters aan het Plein.
< Inhoud >
In 1975, de ontwerptekeningen voor de nieuwbouw zijn dan al in september van het voorgaande jaar door beide opdrachtgevers definitief goedgekeurd, wordt op allerlei manieren geprobeerd de medewerkers van Binnenlandse Zaken bij de nieuwbouw te betrekken. Op 12 maart 1975, de dag dat de eerste paal zal worden geslagen, zal er ook een oorkonde worden ingemetseld waarop medewerkers hun naam kunnen zetten. Leuk voor het nageslacht! In hetzelfde jaar verschijnt in ’t Torentje een bericht onder de kop 'Inspraak met kunstgrepen, geringe betrokkenheid personeel bij inspraak nieuwbouwplannen'. De voorlichtingscampagne over de nieuwbouw had tot dan toe weinig respons opgeleverd. Het gesprek met bouwcoördinator vormde het hoogtepunt van de gehele inspraakprocedure. Het personeel stelde vragen over het aanzicht van het gebouw, het parkeerbeleid, de kleurstelling van het interieur, de brandveiligheid, de beplanting en de afscherming van de werkkamers. Het isolement van de werknemers die een werkplek op de hoogste etages zouden krijgen was een belangrijk onderwerp naast het door 80 personeelsleden ondertekende verzoek om een ruimte voor kinderopvang in de nieuwbouw in te richten.62 In 1976, de bouw was toen al ver gevorderd, werden aan het personeel vragen met betrekking tot de faciliteiten van het bedrijfsrestaurant voorgelegd. Naast een kwalitatief goede en gezonde voeding hechtte men vooral waarde aan een sfeervol restaurant (geen TL -verlichting!) met meerdere kassa’s. Daarbij werd verwezen naar goede restaurantfaciliteiten van andere organisaties als Rijkswaterstaat, VNG, Shell en blijkbaar ook het Transitorium. 62
‘t Torentje, oktober 1975.
167
geen zin om bij de verhuizing allerlei zaken mee te slepen die we zelden of nooit nodig hebben.64
De inspraakcommissie van Justitie die in het begin van het besluitvormingstraject rond de nieuwbouw nog een sluimerend bestaan had gekend, werd nieuw leven ingeblazen toen de bouwactiviteiten daadwerkelijk van start gingen. In de Vox van maart 1975 kwamen aan de orde de opleveringsdata voor de nieuwbouw, het per individuele kamer te regelen binnenklimaat, de situering van de centrale ingang, de gevelversiering door middel van verticale lamellen op de hoeken van het gebouw, de parkeerruimten, het beschikbare budget voor kunstobjecten in het gebouw en de samenwerking met de inspraakcommissie van Binnenlandse Zaken. Vooruitlopend op de grote verhuizing naar de nieuwbouw was een aantal Justitieonderdelen tijdelijk op een andere locatie gehuisvest. De verbouwde sfeervolle patriciërshuizen aan de Carel van Bylandtlaan, de Laan Coppes van Cattenburg en de Riouwstraat, waren weliswaar "geen echte kantoorpanden en moderne kantoorflats zijn ongetwijfeld doelmatiger, maar de ervaring leert dat voor persoonlijke relaties in deze betonkolossen weinig ruimte is." Naarmate de nieuwbouw vordert, verschijnen er steeds meer artikelen over de voortgang van de bouwwerkzaamheden. Zo wordt er ondermeer uitleg gegeven over het Jack-blocksyteem waarmee de hoogbouwtorens worden gerealiseerd.63 Begin 1977, een jaar voor de verhuizing naar de nieuwbouw, krijgen zowel de gebouwen van Justitie aan het Plein als ook Binnenlandse Zaken (Plein 3) de status van Rijksmonument. Binnenlandse Zaken was vanaf 1959 gevestigd aan het Plein in het voormalige ministerie van Koloniën van de architect W.N. Rose. In ’t Torentje staat het bericht dat de datum van de feitelijke verhuizing van Binnenlandse Zaken, 1 november 1977 niet zou worden gehaald en met een paar maanden zal worden uitgesteld. De actie ‘schoon naar de nieuwbouw’ is dan volop in gang. 63
‘t Torentje, maart 1976.
Een delegatie bestaande uit leden van de Werkgroep Inspraak, leden van de bijzondere commissie en de ministerstaf van Binnenlandse Zaken bezichtigen een paar maanden voor de verhuizing de bovenste verdieping van de nieuwbouw waar twee modelkamers zijn ingericht. De kamers zijn voorzien van heldere glaspanelen van 73 cm breed, van de vloer tot aan het plafond doorlopend. Met name de transparante glaspalen naast het raam en de deur geven veel stof tot discussie. Men vreesde verlies van privacy. Wanneer er 600 medewerkers een maand voor de verhuizing worden rondgeleid zijn er al veel meer kamers gestoffeerd en gemeubileerd. Ook de vaste kasten, voorzien van gekleurde deuren en de koffiehoeken zijn herkenbaar. Het aanzien van de buitenkant wekt weinig enthousiasme. Wel is men meer dan tevreden over het interieur, de ruimte en de kleuren. Punt van discussie blijven echter de glaspanelen. ‘t Torentje van december 1977 heeft op de voorkant een foto van de hofvijver waar vele generaties BiZa ambtenaren over uitkeken: we verhuizen van het oude Binnenhof naar het “Spui-gat”. Tijdens deze zes weken durende actie krijgt iedere afdeling de beschikking over een aantal actiedozen ‘voor ambtenaren die op willen ruimen’. In ’t Torentje lezen de medewerkers: “En dat willen we allemaal, want een ambtenaar is toch meer dan papier alleen. Wij ruimen op, u ook. U vraagt om één of meer dozen. Wanneer het uitkomt stopt u ze vol met stukken, afschriften en ander oud papier dat u kwijt wil. Ga als een Tornado door uw bureau en kasten. Is de doos vol, schrijf dan op de voorzijde de naam van uw afdeling en zet hem in het uitbakje. Klaar is Kees! De bode pakt uw doos op en draagt hem over aan de koeriersdienst. Wanneer de actie is afgelopen, wordt bekeken welke afdeling in aanmerking komt voor de groene premie (een aardigheidje, een poedelprijs) … Het heeft
Bij de oplevering en in gebruikname van het gebouw in 1978 door Binnenlandse Zaken zou op basis van het huisvestingsplan de ruimte van de nieuwbouw aan verschillende dienstonderdelen worden toegewezen. Opvallend daarbij is hoe lang de eerste indeling van het gebouw na oplevering uiteindelijk in stand is gebleven. Dat zegt iets over de functionaliteit van het ontwerp. Met de verplaatsing van onderdelen van Openbaar Bestuur naar de Hoogbouw en de overkomst van onderdelen van centrale stafdiensten naar de Laagbouw rond 2000 kwam het tot een grootschalige aanpassing van de indeling.
64
‘t Torentje, september 1976.
168
169
Indeling ministerie van Binnenlands Zaken (situatie bij oplevering 1978) Hoogbouw Kelder
centraal archief,diverse magazijnen
Begane Grond
centrale bodekamer, postkamer, repro
Etage 1
vergader- en cursuslokalen ROC
Etage 2
FAZ, AD, vergader- en cursuslokalen
Etage 3
FAZ, typecentrale
Etage 4
Personeelszaken
Zwarteweg 5
Etage 5
Directie O&A
Muzenstraat 30
Etage 6
Directie O&A, ROC
Etage 7
Typecentrale, DG overheidspersoneel
Etage 8
DG overheidspersoneel
Benoordehoutsew. 46
Etage 9
DG overheidspersoneel
Neuhuyskade
Etage 10
Telefooncentrale, DG overheidspers
Etage 11
DG overheidspersoneel
Etage 12-18
DGOOV, typecentrale op 15e etage
Brouwersgracht 33
"Maar Justitie heeft nu definitief het 19e eeuwse Plein verlaten en is op weg naar de 21e eeuw, de eeuw van de automatisering, dat blijkt ondermeer uit de automatische zonwering die op volstrekt willekeurige momenten omlaag en weer omhoog gaat. De vorige grote verhuizing dateert van 1883, toen het Justitiepaleis aan het Plein werd betrokken. Waarom zouden we het aan de Schedeldoekshaven ook geen 100 jaar uithouden”.
Etage 19
FAZ/FEZ
Spui 49, Bankastraat 137
De twijfel klinkt door!
Etage 20
Technische Ruimte
J.C. van Markenlaan 5
Etage -2
Parkeergebied
Etage -1
Parkeergebied
“En nu de verhuizing achter de rug is, zijn er natuurlijk aanloopproblemen”, zo wordt begin 1979 in Vox bericht: ↓ “Als een uit de lucht gevallen meteoriet…..”. De noord-oost gevel van het Rijkskantorencomplex Schedeldoekshaven
Laagbouw
Begane Grond Etage 1 Etage 2
FAZ, Voorlichting, Grondwetszaken
Binnenhof 19
Etage 3
Algemene Leiding
Binnenhof 19
Etage 4
DGOB, Binnenlands Bestuur
Plein 1
Etage 5
Binnenlands Bestuur en Financiën BB
Plein 1
Etage 6
Financiën BB
Plein 1
Middenbouw
< Inhoud >
De verhuizing van het ministerie van Justitie volgt een jaar na Binnenlandse Zaken. Om een indruk te krijgen van de nieuwe werkomgeving gaan de redacteuren van Vox alvast in 1978 bij de buren op bezoek. Een foto impressie van de koffiehoek en verschillende werkkamers geeft de Justitiemedewerkers een goede indruk van hun toekomstige werkomgeving.
Oude locatie jan. 78
“Als een uit de lucht gevallen meteoriet…..” Prof. C. Weeber, architect van de inmiddels gesloopte ‘Zwarte Madonna’, omschreef in 1978 het toen juist voltooide gebouwencomplex van Binnenlandse Zaken en Justitie aan het Spui ‘als een uit de lucht gevallen meteoriet, toevallig beland op een plek in de stad met als gevolg: zonder waarneembaar verband met de stad’.65 Het zou nog heel wat jaren duren voor dat dit beeld kon worden bijgesteld. Pas in de jaren negentig zou het stedenbouwkundig plan voor het Spuikwartier eindelijk zijn beslag krijgen en werd de omgeving van de tot dan toe beeldbepalende torens van de Schedeldoekshaven ingevuld met het stadhuis en het stedenbouwkundig plan ‘De Resident’ (1990-2003) van Rob Krier. Hoewel de beide ministeries nu eindelijk deel uitmaakten van de stedelijke structuur, werden er toch al weer plannen gemaakt om het complex te slopen. De gebouwen zouden niet aansluiten op de directe omgeving en door hun ‘wandwerking’ een visuele barrière voor de skyline van Den Haag vormen. De gebouwen vormen eerder een blokkade terwijl het juist een kruispunt van routes behoort te zijn. Hier wreekt zich dat het kantorencomplex Schedeldoekshaven in essentie een hoogbouwontwerp uit de jaren zestig is en onderdeel vormt van een uiteindelijk niet uitgevoerd ambitieus cityvormingsproject waarmee Den Haag het aanzien van een metropool had moeten krijgen.66 Dit ontwerp sluit niet meer aan bij de huidige visie waarbij minder compact en dicht wordt gebouwd en er juist ruimte moet zijn voor een combinatie van wonen, werken en de besteding van vrije tijd in de binnenstad. Min of meer al gedateerd qua ontwerp bij oplevering heeft het gebouw dus eigenlijk nooit 65
Etage 1
Bedrijfsrestaurant
Etage 2
Bedrijfsrestaurant
Etage 3
FAZ,Documentatie, Bibliotheek BiZa
Binnenhof(zolder)
Etage 4
FAZ, typecentrale, PZ
Zwarteweg 5
66
G. Van Beek, M. van der Mast, p. 76. Het plan de Nieuwe Hout (1970) kende net als HoogCatharijne een hoge bebouwingsdichtheid. Het sloot meer aan bij de door het gebied geprojecteerde ringwegen dan bij de maatvoering van de Haagse binnenstad. Voetgangerspassages en overkluisde verkeerswegen waren de verbindingsroutes met de omliggende stad. Zie Provoost, p. 170.
170
171
kunnen functioneren in de stedelijke context waarvoor het is ontworpen.
< Inhoud >
Het was een neutraal en bovenal functioneel gebouw dat prof. J.A. Lucas samen met zijn team van architecten zou ontwerpen. Een flexibel gebouw met veel kantooroppervlak dat kon meegroeien met de omvang van de Rijksdienst en kon anticiperen op de veranderingen binnen de departementale organisatie. De Schedeldoekshaven maakte deel uit van een reeks in opdracht van Rijksgebouwendienst gerealiseerde overheidsgebouwen waarbij een bijzondere bouwtechniek werd toegepast. Die bouwtechniek in combinatie met een gestandaardiseerde maatvoering maakte het mogelijk de kantoorgebouwen in relatief korte tijd op te leveren. De Rijksgebouwendienst en de architect zagen er op toe dat de snelle bouwtijd nooit ten koste van de kwaliteit ging. Opvallend is dan ook het hoge niveau van afwerking dat werd bereikt. Dat verklaart deels ook waarom het gebouw Schedeldoekshaven na jaren van intensief gebruik nog weinig sleetse plekken vertoont. Met gemiddeld twee- tot driehonderd verhuisbewegingen per jaar is er heel wat op en neer geschoven. Dat heeft weinig fysieke sporen achtergelaten. De flexibele wanden voor de indeling van de kantoorverdiepingen bleek de juiste keuze van Rijksgebouwendienst. De goed doordachte functionele indeling en flexibiliteit heeft er toe bijgedragen dat grootschalige bouwkundige aanpassingen de afgelopen dertig jaar niet of nauwelijks behoefden te worden doorgevoerd. Met name de flexibiliteit van het gebouw in combinatie met de robuuste constructie maakt het gebouwencomplex aantrekkelijk voor een nieuwe bestemming in de toekomt.
← Officiële opening door Koningin Juliana van het Schedeldoekshavencomplex op 23 mei 1979 met de bewindslieden De Ruiter van Justitie en Wiegel van Binnenlandse Zaken.
Herbestemming lijkt een reële optie waarbij de gemiste kansen bij de realisering van de Schedeldoekshaven destijds in de jaren zeventig alsnog kunnen worden verzilverd. Het gaat dan om het verlevendigen van de plint van het gebouw door middel van winkels en het opheffen van de blokkadewerking door het tot stand brengen van een verbinding van de Nieuwe Haven met de Turfmarkt en de rest van het centrum. Om dat laatste te realiseren zal de hele middenbouw moeten worden afgebroken. Daarvoor in de plaats komt een open winkelstraat met een hoge glazen overkapping. Die oplossing heeft veel elementen van het ooit beoogde lichte entreegebied voor de beide hoogbouwtorens. Uiteindelijk kwam er, zo als we hiervoor hebben kunnen lezen, een verlaagd entreegebied op parterreniveau met een laag plafond. Voor de nieuwbouw aan de Turfmarkt ontwierp architect Kollhoff een hoge en lichte entreehal geënt op de Amerikaanse hoogbouwarchitectuur uit jaren twintig. Zeker qua ruimtelijkheid en lichtinval zou dit ook de voorkeur hebben gehad van prof. J.A. Lucas bij zijn ontwerp van het entreegebied van de Schedeldoekshaven. En dan de kunst. Misschien wel het meest verrassend aan de Schedeldoekshaven zijn de ‘verborgen’ kunsttoepassingen in het gebouwencomplex. Kunst waarvan we ons niet bewust zijn en die ook niet eerder is opgevallen. Dat vraagt dus blijkbaar om beter en vooral rustiger kijken. Misschien is dat ook wel de bedoeling van de omgevingskunst die juist een verbinding wil leggen met de buiten- en binnenruimte en waarbij het niet zozeer om het kunstobject zelf gaat maar om het effect op de bewoner en de bezoeker.
172
Geraadpleegde Literatuur E. Agricola, Architectuur 1970-2000, p. 627-628, in: Bosma, Bekking, Ottenheym, Van der Woud (red.), Bouwen in Nederland, Zwolle, 2007.
Tijdschriften: Vox Justitiae, jaargangen 1974-1978. ’t Torentje, jaargangen1974-1978, 1997.
H. van den Ban, Janine Schulze, Gijs Frieling (red.), In opdracht, zestig jaar percentageregeling beeldende kunst bij Rijksgebouwen, Amsterdam, 2011.
Nationaal Archief, Archief Rijksgebouwendienst, Bureau Bijzondere projecten, Rijkskantorencomplex Schedeldoekshaven.
G. van Beek, M. van der Mast, Van ambachtelijk tot ambtelijk, Het Spuikwartier door de eeuwen heen, ’s-Gravenhage, 1978.
Ministerie van BZK, Archief Rijksgebouwendienst, Gebouwendossier Schedeldoekshaven.
W.A. Kelder, Plein 2B, De behuizing van het Ministerie van Justitie van 1815 tot 1979, Den Haag, 1979.
Verantwoording van de Foto’s en Illustraties:
W.A. Kelder, Tussen Hartogstraat en Schedeldoekshaven, de geschiedschrijving van een departementale behuizing, Den Haag, 1985.
De getallen verwijzen naar de pagina’s. R=rechts, L=links
M. Provoost, De grenzen van de metropool, Den Haag in de jaren 1950-1970, in: V. Freijser (red.), Het veranderend stadsbeeld van Den Haag, plannen en processen in de Haagse Stedenbouw 1890-1990, p.143-188, Zwolle 1991. H.P.R. Rosenberg, Architectuurgids van Den Haag, 1800-1940, Den Haag, 1988. G. Steenmeijer, Jackblock, Een vergeten systeem voor Hoogbouw, Utrecht, 2002. S. Spijkerman, De beeldengalerij van P. Struycken, Uitgave Stroom/Den Haag, 2007.
< Inhoud >
In-zicht voor inspraak, Uitgave ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, 1975. Ontmoeten en verbinden, visie op de ontwikkeling van het Wijnhavenkwartier Den Haag, publicatie Proper en Stok Projectontwikkelaars, Den Haag 2012.
• Hein van Liempd, courtesy Stroom Den Haag: 83 • Rijksgebouwendienst Bureau Rijksbouwmeester: 86, 87 • Directie Communicatie Ministerie van Binnenlandse Zaken: 88, 92, 105 • Commissie Nieuwbouw Ministerie van Veiligheid en Justitie: 90, 91,102,104,119L • Ir. J.B. Lucas Voorburg: 99 • Cees Bolier Den Haag: 106, 113, 116, 119R, 127, 133, 134, 137,138,140,141, 143,144,147,150,151,152,154,158, 159,163,164,165,171 • Fotoburo Meyer Den Haag: 130,131,166,167,169 • Ilya van Marle en Jeronimus van Pelt, Den Haag: 110, 111,112,117,118,122,124,125, 135, 139, 148, 149,153,155,156,170,171 • Robert Scheers (beeldbank Gemeentearchief Den Haag): 126 • Foto Stokvis (beeldbank Gemeente archief Den Haag): 94 • Haagse Courant: 91 • Bert van Goethem photographer gfk-bfn Amsterdam: 128 • Robert Huiberts: 3, 8, 9
173
174
175
< Inhoud >
19xx
176
Vervolg:
Verhalen van collega's
< Inhoud >
Patricia Gerrits
177
< Inhoud >
178
1 179
€
“Ik moet nu communicatiemensen gaan inhuren, dat zijn dan mensen van de Werkmaatschappij.
Wanneer treedt er één Rijk in werking? “Geen idee. Zolang er verschillende ministers zijn, zijn er denk
Ik vind het een vreemde trend om collega’s te moeten inhuren. En als concept vind ik het vreemd dat
ik verschillende ministeries. Zelfs als je alle ministeries opheft, krijg je verschillen tussen de DG’s.
een stukje van het ministerie het bedrijfsleven kopieert, terwijl we een publieke dienst zijn.”
Wel merk je dat samenvoegingen een cultuur op een ministerie kunnen veranderen.”
— Helen Bader, Ministerie van BZK —
— Suzanne van Melis, Ministerie van VenJ —
180
181
Marcel Cramwinckel Directeur Strategie en Innovatie, Inspectie Veiligheid en Justitie
11 november 2011. Marcel Cramwinckel en Dick Schoof namen op het provinciehuis in Utrecht deel aan een regulier overleg tussen het ministerie van Veiligheid en Justitie en korpsbeheerders. Dat jaar waren de overleggen veelal gevuld geweest met onderwerpen die van belang waren om de overgangsperiode van het oude politiebestel naar de nieuwe nationale politie werkbaar te laten verlopen. Cramwinckel: “Het provinciehuis in Utrecht is een modern en hoog gebouw. Ik zocht er een ruimte waar we en marge van het formele overleg in een informele sfeer een extra gesprek konden hebben over de rol van de burgemeesters en de regioburgemeesters in het nieuwe politiebestel.” Bij een strategische conferentie twee maanden eerder had een notitie daarover nog de nodige weerstand opgeroepen bij lokale bestuurders. Het ministerie had daarop een aangepaste notitie gemaakt. “Jozias van Aartsen, Dick Schoof en ik waren het erover eens dat deze bespreking niet aan de vergadertafel zou moeten worden gevoerd. Ik wilde geen gesprek op grond van status maar een gesprek over de inhoud. Tussen de grote vergaderzaal en de loungeruimte vonden we een kleine tussenruimte. In de loungeruimte stonden een paar rijen gestapelde stoelen. We hebben uit de lounge een aantal stoelen gepakt en opgesteld in dat kleine niemandsland tussen de twee grote zalen. Even later zaten we daar, in een studentikoze kringopstelling en niet beschermd door tafels, en spraken met elkaar met de stukken op de knieën. Een enkeling voelde zich daar in het begin wat ongemakkelijk bij. Maar het gesprek ging erg goed.”
< Inhoud >
‘Zouden de regioburgemeesters zich nu wél herkennen in de uitwerking van de gezagsrelatie tussen de lokale bestuurders en het ministerie binnen het nieuwe bestel?’, was de vraag waarop de vertegenwoordigers van het ministerie een antwoord zochten. Er stond een tweede strategische conferentie over het onderwerp gepland en het wetsvoorstel zou kort daarna in de Tweede Kamer worden besproken. “Het is dat overleg geweest waarbij ik uit de reacties kon opmaken dat regioburgemeesters er vertrouwen in kregen dat het verhaal van de minister ook voor de lokale bestuurders een werkbaar stelsel zou opleveren. We konden hen laten zien dat we hun bezwaren wel degelijk hadden gehoord. Aan het einde van het overleg had ik het gevoel: nu hebben we ze mee.”
182
E
“Een ambtenaar is bij mij een zelfstandig identificeerbare factor” Kort voor de verhuizing wilde het zomaar gebeuren dat Marcel Cramwinckel uit de ministerietorens trok waar hij in 1979 als werkstudent bij toeval was beland en die hij sindsdien niet meer had verlaten. Tenminste, voor even. Want de Inspectie Veiligheid en Justitie, waar hij sinds september 2012 directeur Strategie en Innovatie is, is mee het nieuwe gebouw in getrokken. Met een fusie tussen de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Inspectie voor de Sanctietoepassing een representant van de departementale organisatie zoals die in het najaar van 2010 is ingezet. “Op een passende hoogte van de 35e verdieping moet het lukken om het toezicht op werk dat in het land en in de torens wordt gedaan vorm te geven. Zo kunnen we iedereen, VenJ-breed, goed in de gaten houden”, waarschuwde Cramwinckel lachend. In juli 2012 had hij als programmadirecteur voor de vorming van de nationale politie nog een zucht van verlichting geslaakt: het wetsvoorstel voor de nationale politie was aangenomen door de Eerste Kamer. Waar de Tweede Kamer een half jaar eerder met 150-0 vóór het wetsvoorstel had gestemd, hadden de senatoren er zo hun eigen gedachten bij. Eerst een hoorzitting met deskundigen, vond men. Zo geschiedde. De minister stelde in juni in zijn Memorie van Antwoord nog een aantal aanpassingen op het concept-wetsvoorstel voor. Graag ontvangen we toch óók het concept-inrichtingsplan, kreeg de minister even later te horen. Zo geschiedde. Maar we moeten ook vóórt, moet minister Opstelten na het demissionair worden van het kabinet hebben gedacht. Bij de plenaire behandeling op 2 en 3 juli vroeg een aantal senatoren zich af of ze wel een wetsvoorstel moesten aannemen voordat de minister in een aangepaste versie de nodige helderheid had geschapen over zaken als de gezagsverhoudingen tussen de minister en de korpschef en de regioburgemeester? Een novelle, zoals senator De Graaf voorstelde? Nee, toch maar niet. Graag wel voor de stemmingen een brief die ingaat op de strekking van een aanvullend wetsvoorstel. Doe ik, zei de minister. Toen ging, na een uitgebreid debat, het sein op groen. Cramwinckel: “Het is het afgelopen anderhalf jaar politiek relevant gebleken dat er maar één minister was voor het politiebestel”. Hij klinkt als een echte Veiligheid en Justitie-man.
< Inhoud >
Cramwinckels rugzak is echter ook gevuld met 25 jaar werken bij het collega-ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij heeft bij beide ministeries verschillende rollen gehad, al was veiligheid wel het hoofdthema. “Ik ben opgevoed bij BZK.” Maar ja, nieuwsgierig, zoals hij zelf zegt. Dus in 2005 overgestapt naar het toenmalige ministerie van Justitie. Wat vindt hij het leukst? “Ik kan in beide circuits werken. Ik ben graag op plekken waar een verandering gaande is”, zegt Cramwinckel. “Als er iets speelde, werd hij erg enthousiast”, zegt Marianne Niessink over de tijd dat hij bij Justitie de incidentenstrategie in de praktijk
183
bracht. Cramwinckel: “Bij Justitie voel je de maatschappelijke hitte meer. Er ontsnapt iemand, een rechter verliest een dossier – dat merk je dan meteen op het departement. Justitie is crisisarm maar incidentrijk. Als een minister in de problemen komt, is dat toch vaak bij kwesties die via de uitvoering zichtbaar worden.” Het leukst? “Het leukst vind ik toch wel de bestuurders.” “Hij is erg op samenwerking gericht, praat met mensen binnen en buiten en probeert iedereen binnenboord te houden”, zegt collega Hubert-Jan Albert over zijn meest recente tijdperk op het politiebeleid. Cramwinckel: “Maar in deze tijd kun je niet eindeloos blijven praten, en zeggen: goed samen overlegd, lekker boven natje gemaakt, en vervolgens gebeurt er niets. Er moet wat gebeuren.” Neemt de snelheid en urgentie daarin toe? Ja, vindt hij.
Dossier nationale politie: van korpsbeheerder naar regioburgemeester Het lijkt Marcel Cramwinckel wel te amuseren: “Er is nu een wetsvoorstel regierol gemeenten, en in dat wetsvoorstel staat – nu pas! – dat gemeenten integrale veiligheidsplannen moeten maken. Het hele denken slaat nu pas écht neer!” Hij herinnert zich een recente conferentiedag in Papendal met raadsleden over de vraag wat de komst van de nationale politie voor hèn zou betekenen. “Bij nogal wat raadsleden vielen de schellen van de ogen. Velen hadden: de politie is iets van de burgemeesters, daar bemoeien we ons niet te veel mee. Maar je kunt die burgemeester ter verantwoording roepen en actief aangeven wat je zelf wilt. Dat kan via die integrale veiligheidsplannen. Sommige gemeenten zijn daar erg ver in, andere doen er niets aan. Op een gegeven moment zaten raadsleden aan elkaar vertellen hoe ze dat deden. Dat was mooi om te zien.” Gerard Roes had Cramwinckel begin jaren ’90 - beiden werkten in die tijd bij Binnenlandse Zaken - gevraagd om eens een aanzet te geven voor een grotere betrokkenheid van lokale besturen bij veiligheidsproblemen. Cramwinckel zat toen nog bij de directie Brandweer en stapte kort na de toenmalige politiereorganisatie van 1993 over naar de directie Politie. “Binnenlandse Zaken deed in die dagen wel het openbare orde-beleid, zoals de voetbalrellen. Maar de notie dat gemeenten vanuit een breder perspectief verantwoordelijkheid zouden zijn voor de lokale veiligheid was nieuw. Justitie deed in die dagen wel aan criminaliteitspreventie, maar dat beleid richtte zich weer niet zozeer op het lokale bestuur. Roes sprong in dat gat, en zo begonnen we met het integrale veiligheidsbeleid. De toenmalige Justitieminister Hirsch Ballin vroeg zich nog af wat Binnenlandse Zaken toch allemaal van plan was met dat veiligheidsbeleid. Een heel verschil in vergelijking met zijn latere ministerschap!” Het waren de jaren waarin kabinetten nog in regeerakkoorden schreven: beiden departementen hebben hun eigen verantwoordelijkheid op het terrein van politie. Cramwinckel: “Intern was de organisatie sterk in hokjes verdeeld, iedereen deed zijn dingetje. Het werk was dubbel, de politiek was dubbel. Dubbele Kamervragen. Dubbele subsidiestromen. De buitenwereld merkte dat er ruis zat tussen de beleidslijnen van de beide
184
ministeries en ministers. Dan hoorde je: ja, er is een probleem, maar ik werk best goed samen met het andere departement. De top zei: het zit bij de ambtenaren. Wij zeiden: het zit bij de ministers.” Dat moest maar eens afgelopen zijn, moeten ze bij meerdere partijen hebben gedacht. “Er komt een nationale politie onder verantwoordelijkheid van de minister die belast is met de zorg voor veiligheid”, kondigde het kabinet Rutte-I in het najaar van 2010 aan in het regeerakkoord. Het werd een minister van Veiligheid en Justitie. En de nieuwe minister had ervaring met het oude bestel, ervaring als burgemeester, en de ambitie om het kabinetsbesluit in één kabinetsperiode onomkeerbaar te maken. In de BZK-toren aan de Schedeldoekshaven veranderden in die maanden mailextensies van een groep medewerkers langzaam van minbzk.nl via dgv.minvenj.nl in minvenj.nl. Volledige naam of alleen voorletters? Ze raakten er soms zelf van in de war. Cramwinckel verhuisde in januari 2011 terug naar zijn oude BZK-toren voor zijn klus bij het nieuwe ministerie van Veiligheid en Justitie. “In het regeerakkoord stond dat er een regioburgemeester moest komen. Een nieuwe figuur in het bestel. Ik had nog geen idee wat diens rol zou moeten zijn.” Cramwinckel: “Wij moesten een nationale politie bouwen. De minister ging voor een definitieve wet, met parallel een voorbereidingsprogramma. Weliswaar onder het mantra dat geen stap onomkeerbaar zou zijn zolang het parlement zich niet had uitgesproken. Maar planningen die wij konden beïnvloeden, hebben we gehaald of soms versneld. Dat gaf energie, hoor!” In de begintijd had de organisatie echter meer vragen dan antwoorden: hoe moest het nieuwe stelsel er precies gaan uitzien, en hoe moest het zijn werk gaan doen in de praktijk? Wat betekende dat voor de besturing van het veranderprogramma, de rolverdeling tussen departement, kwartiermakende politietop, de gezagen, de bonden en de centrale medezeggenschap in oprichting? Ondanks dat de departementale herindeling overleg tussen Justitie en BZK overbodig had gemaakt, wilden betrokkenen en belangstellenden – burgemeesters, procureurs-generaal, politiechefs, wetenschappers, adviesbureaus – graag door hen bedoelde suggesties over de te creëren nationale politie kwijt.
< Inhoud >
Bij zoveel partijen met een vanachter de tekentafel gemaakt veranderprogramma komen is vragen om een steigerend veld, bedacht Cramwinckel zich. Hij zocht DG Politie Schoof en diens plaatsvervanger Gaastra er regelmatig over op. “We waren het er snel over eens dat het ministerie de regie op het proces niet uit handen mocht geven.” Hij zocht de traditionele stakeholders van Justitie, zoals de korpschefs en het openbaar ministerie, op over zaken als de formulering van de opdracht aan de kwartiermaker. “Sommigen vroegen zich in het begin af wat ik van ze verwachtte. Maar informele overleggen, zonder precedent voor latere formele positiebepalingen, hielpen om de goede ideeën op tafel te krijgen.” Tegen het einde van het eerste kwartaal benoemde de
185
“Het is belangrijk dat wij de handen ineenslaan, schouder aan schouder staan en zeggen: wij zitten nu wel in een andere structuur, maar met een andere cultuur realiseren wij een nieuwe structuur. (…) Ik ben daar helder en consistent in. Ik wil naar iedereen luisteren om het te verbeteren en te finetunen, maar zo moeten wij het doen. Ik geloof niet in een positie waarin wij zeggen dat wij eerst maar eens een paar jaar de cultuur veranderen. De cultuur is veranderd, stellen wij dan aan het eind van deze kabinetsperiode vast, en ik maar wachten of Mark Rutte mij belt of ik vier jaar wil doorgaan, want ‘ik heb je nadat de cultuur veranderd is, nodig om de structuur te veranderen’. Wij moeten dat met elkaar nu doen, de positie en de ruimte daarvoor zijn er.”
minister de toenmalige kwartiermaker en beoogd korpschef van de toekomstige nationale politie. Gerard Bouman ging, met kaders van het ministerie en een vers voor de nieuwe klus samengesteld team, aan de slag met de reorganisatie van de politie. En het lokale bestuur? Opgezocht. “Met de burgemeesters en aankomende regioburgemeesters moesten we de dialoog aangaan. Wij wilden weten: waar zit de steun, waar de weerstand, en wat moeten we doen om het verder te krijgen? We wilden hun zienswijze weten, maar tegelijkertijd hadden we ook de geesten te rijpen voor de nieuwe situatie die zou ontstaan. Ik wist dat je daarvoor bij bestuurders agenderend te werk moet gaan.” Belangrijk onderdeel dus, die relaties. “Het veranderprogramma moest óók leiden tot een politiebestel — Minister Opstelten bij het debat in januari 2011 met een werkbare relatie tussen de minister, de over de Nationale Politie — toekomstige politietop, het OM en lokale bestuurders. De manier waarop we het voortraject aanpakten, was als het ware al een oefening voor dat nieuwe bestel: helderheid geven over wat niet onderhandelbaar was, en tegelijkertijd zoveel mogelijk bottom up invullen.” Hoe ging dat, vanuit de Justitieorganisatie de relatie opbouwen met de burgemeesters? “Een aantal burgemeesters wilden nog over het ‘wat’ discussiëren. Dat merkten Dick Schoof en ik ook bij een ronde die we in het voorjaar van 2011 door het land hebben gemaakt. Maar het ‘wat’ stond in het regeerakkoord: er komt een nationale politie! Inclusief het besluit dat er regioburgemeesters zouden komen. Er waren dus wel degelijk zaken die niet langer onderhandelbaar waren. Maar het gegeven bleef dat sommige burgemeesters vreesden dat als ze niet langer konden sturen op het beheer van de politie, ze ook minder zouden kunnen sturen op het veiligheidsdomein.” Zit gezag echt in het nemen van besluiten over politiepersoneel en dienstauto’s, zo kaatsten de minister en zijn ambtenaren de bal terug? Den Haag vond van niet. Cramwinckel: “Het burgemeestersverleden van de minister, dat maakte dat hij goed kon meepraten over de lokale werkelijkheid, en zijn manier van communiceren - zijn zware stem! - hielpen enorm.” “Op het hoe van de vraag over de bestuurlijke inrichting van de nationale politie bestond dus wel ruimte. We
186
hebben ook de vraag gesteld of er zaken waren die wij over het hoofd hadden gezien, en of er in de regio specifieke omstandigheden bestonden die wij moesten meenemen in het algemene verhaal. Een aantal organisaties, zoals het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, had zelf ook ideeën. Die pakten we op en gaven we een plek in de aanpak.” Niet alleen maar een verkoophouding dus? “De discussie is 20 jaar gevoerd. We dachten: we gaan niet meer discussiëren of het er komt, we gaan draagvlak verwerven. Maar bij dat laatste hoorde ook dat we ons best zouden doen een model op te leveren dat herkenbaar en werkbaar zou zijn voor de burgemeesters.” Dat laatste kwam uitgebreid aan bod in twee strategische conferenties die het ministerie had georganiseerd voor het najaar van 2011. Het wetsvoorstel voor de vorming van de nationale politie lag op dat moment al bij de Tweede Kamer, maar het debat erover moest nog komen. Het ministerie en de burgemeesters probeerden voor die tijd nog één slag te maken. “Bij de eerste Wassenaarse conferentie in september bleek dat het departement en een aantal regioburgemeesters het nog niet eens waren over de vraag of het nieuwe bestel de positie van burgemeesters zou verbeteren. Daarnaast waren er nog vragen over de precieze rol van de regioburgemeester.” De voorzitter van de regioburgemeesters, de Haagse burgermeester Jozias van Aartsen, voorstander van de nationale politie maar kritisch volger van de uitwerking ervan, riep later via de media de Eerste Kamer nog op het wetsvoorstel te verwerpen. Anderen kozen voor een andere strategie. Cramwinckel: “Amsterdam benadrukte bij de septemberconferentie de casuïstiekbenadering als methode om de gezagsrelatie tussen de burgemeester, het OM, de korpschef en de minister helder te krijgen. Die strategie heeft uiteindelijk een belangrijke stempel gedrukt op het proces. Burgemeester van der Laan vuurde zijn vragen op ons af: ‘Ik heb in Amsterdam de Top-600-aanpak. Kan dat nog steeds als de nationale politie er is? Als er straks bij de kroning van Willem Alexander onverhoopt rellen uitbreken, treden wij volgens onze draaiboeken op een bepaalde manier op. Mogen we dat straks nog, of moeten we ons tot Den Haag wenden?’ Hij wilde verzekerd krijgen dat het nieuwe bestel een goede gezagspositie voor de burgemeester zou opleveren, overigens net als Van Aartsen en veel andere collega’s.” Gevolg van Van der Laans inbreng was een korte maar intensieve samenwerking tussen het ministerie en Amsterdam. “We hebben in de periode erna met de Amsterdamse OOV-collega’s een aantal scenario’s en casus uitgewerkt, steeds met de vraag: wie is verantwoordelijk voor welk stuk, hoe lopen de informatielijnen, hoe verloopt het proces als er bijstand nodig is, wat zijn de voordelen van het nieuwe bestel voor de burgemeesters en de raden?”
< Inhoud >
Hangt het af van mensen die goed kunnen roepen: bij ons moet het anders? “Ja, die hebben natuurlijk invloed. Van der Laan hanteerde een effectieve strategie, die het stelsel en vragen die er nog waren, voor iedereen verduidelijkte. We hebben de casus ook opgenomen in de notitie die bij de
187
tweede strategische conferentie is vastgesteld. De minister heeft de notitie in het voorjaar van 2012 nog naar de Eerste Kamer gestuurd. Want we konden op onze vingers natellen dat de verhouding tussen het landelijke en het lokale gezag ook bij dit debat nog aan de orde zou komen.” Het is dus een goede zaak, het aangaan van de discussie met bestuurders, wil hij maar zeggen. “Wij deden dat vanuit onze rol, de beoogde kwartiermakers van de politie deden hetzelfde toen er binnen hun nieuwe regio’s plannen moesten worden opgesteld. Dat gaf vertrouwen. De lokale bestuurders moeten ruimte hebben in de discussie. Zij moeten het als het ware zelf hebben bedacht. Dan werkt het.” Hoe moeten de lokale bestuurders het straks gaan doen? “De burgemeesters zullen met hun gemeenteraden moeten formuleren wat ze willen. Daarbij zullen zij bekijken wat zij zelf kunnen doen, en wat zij van de politie nodig hebben. Over de inzet van de politie zullen zij ook moeten onderhandelen, er zullen prioriteiten moeten worden gesteld. Capaciteit kent altijd een grens. En voor wat betreft het gezag staat bij een openbare orde-incident de rol van de burgemeester voorop. Dat “In 2004-2005 was ik co-secretaris van de commissieJesurun. Die commissie had van toenmalig minister De de media en de Kamer soms meteen de minister Graaf opdracht gekregen de mogelijkheden van vernieubevragen, doet aan dat principe niets af. De bestuurwingen binnen de Koninkrijksrelaties te onderzoeken. Ik lijke lijnen staan nu open.” heb van dat proces twee dingen geleerd: op de Antillen kun je geen zaken doen als je geen relatie “Bij de voorbereidingen voor de nationale politie was het geen optie om alleen te veranderen via hiërarchie, hebt. Ik betwijfel of dat in verandersituaties in de Nederlandse context wel zo anders is. zoals Justitie van oudsher gewend is, of alleen via het overlegmodel, waar BZK een lange traditie in heeft”, is Van commissielid Hans Blankert leerde ik dat onderhandelen ook betekent dat je altijd iets moet weggeven. Waar Cramwinckels conclusie. “De twee manieren van anderen gaten probeerden rond te praten, zei Blankert: dit denken en werken moesten hier met elkaar worden wil ik hebben en dat wil ik ervoor weggeven. Die strategie verbonden.” Hij heeft er veel van geleerd, zegt hij. Gaf bleek erg concreet en doelgericht te zijn. het ook spanningen? Jawel, geeft hij toe. Ook bij Ik ben ook steeds meer tot de ontdekking gekomen dat hemzelf. “Bij Justitie is traditioneel het resultaat veranderingen niet alleen worden bepaald door inhoud en belangrijker dan het bewaken van de relatie. Ik ben instrumenten, maar ook hoe je het proces organiseert, je meer van de dialoog en ook bij veranderen werkt een timing, wie je betrekt, en ook wie je zelf bent. Al die meer organische stijl bij mij het beste. Er was bij deze factoren spelen een rol. We moeten willen blijven leren.” manier van veranderen een grote planningsdruk. Hoewel dat energie gaf, waren er ook momenten dat ik vreesde dat het veld het niet meer kon bijbenen. Ik — Marcel Cramwinckel —
188
keek regelmatig achterom om te kijken of ze nog wel met ons meeholden. Ik wilde ervoor zorgen dat anderen niet te veel achterbleven.” Hoever ga je daarin? “Ik heb mijzelf leren kennen als iemand die daar ver in kan gaan.”
Grijze muizen Voor de toekomst zal een stevig soort ambtenaar nodig zijn, meent Cramwinckel. De redenen? De toegenomen openheid, vindt hij. Hij werkte bij de directie Politie toen de Commissie-Van Traa eind 1994 naar aanleiding van de IRT-affaire van start ging met een parlementair onderzoek naar bij de politie gebruikte opsporingsmethoden en de controle daarop. “Ik kwam voor het eerst in aanraking met het feit dat er ambtenaren werden gehoord over wat ze hadden gedaan en daar in een rapport ook zichtbaar op werden beoordeeld. Ik ben uiteindelijk niet verhoord, maar we werden allemaal getraind op een mogelijk verhoor. Ik realiseer me nu ook dat er straks onderzoeken komen over de vraag hoe dat nou is gelopen rond de realisatie van de nieuwe politiewet. Als het goed gaat krijgen we mooie dissertaties en als het verkeerd gaat krijgen we een parlementaire enquête over ons heen. Zaken als hoorcommissies en parlementaire enquêtes hebben de rol van ambtenaren opener gemaakt.” Nog meer redenen? Onze omgeving, die horizontaliseert, virtualiseert en internationaliseert. “Binnen die context zullen we nog sterker moeten definiëren waar de overheid een exclusieve verantwoordelijkheid neemt. Voor al het andere moet je er goed van doordrongen zijn dat je op het bord van de samenleving maar één van de spelers bent, zij het één met bijzondere bevoegdheden.” Dat verandert het vak? “Ja. We zullen moeten blijven leren. Ons toekomstige succes hangt af van ons leervermogen.” Daarbij past volgens hem geen achter de rug van de minister wegduikende ambtenaar. “We zeggen over onszelf: we zijn hier de grijze muizen. Ik geloof daar niet in. We werken onder het primaat van de politiek, natuurlijk, en dat stelt grenzen aan je publieke uitingen. Maar het verhaal gaat verder. Als ambtenaar zoek je uit hoe zaken in elkaar steken. Je ontwikkelt daar zelf ook een opvatting over, en initieert dingen. Hóe je dat doet, maakt verschil. Een ambtenaar is bij mij een zelfstandig identificeerbare factor. Dat is geen kleurloos iemand.”
< Inhoud >
Vindt u dat positief of negatief? “Ik vind het een positieve ontwikkeling. Je bent een speler en niet alleen maar een afgeleide van de minister, zoals het klassieke dogma zegt. Dat betekent dat je je bewust moet zijn zijn van je rol en je verantwoordelijkheid in een dossier, een proces of een resultaat.”
189
Wat betekent dat voor het werk? “Je hebt je eigen rol neer te zetten en daar verantwoording over af te leggen. Niet alleen intern, maar als het nodig is ook extern.” Het heeft zijn eigen handelen veranderd, zegt hij. “Ik denk altijd na over de vraag of ik heb vastgelegd wat ik heb gedaan. Niet in die zin dat je je hele denken bureaucratiseert, maar je acties moeten wel navolgbaar zijn.” In hoeverre kun je je rol waarmaken als je in een gelaagde organisatie als deze zaken zijwaarts, achterwaarts en bovenwaarts moet afstemmen? “Je kunt het ook omdraaien: heb je de verantwoordelijkheid genomen om een probleem of vraagstuk inzichtelijk te maken en opties uit te werken voor de aanpak ervan? Dat een baas eigen keuzes maakt en anders beslist, is onderdeel van het spel. Maar heb je de ruimte en je rol gepakt om aan die baas voor te leggen wat mogelijk is en welke richting verkozen zou moeten worden?” En wat betekent de veranderende omgeving in het dagelijkse werk van de ambtenaar? “Die zal steeds slimmer moeten spelen met een combinatie van instrumenten en strategieën en in verbinding moet zijn met de maatschappelijke omgeving. Een wet blijft belangrijk, maar is zeker niet het enige instrument. Communicatie zit overal, niet alleen in aparte plannen. Bij de vorming van de nationale politie zagen we dat naast helderheid over niet onderhandelbare politieke uitgangspunten ook de dialoog met het veld nodig was.” In wat voor werkomgeving kan die stevige ambtenaar tot wasdom komen? “We krijgen een gebouw met een open karakter. De organisatie heeft die openheid hard nodig. Nu moeten we nog leren te leren. In mijn laatste weken bij het DG Politie kregen directeuren de vraag van de Bestuursraad wat er gebeurde op het gebied van burgergericht werken. In plaats van de medewerkers om informatie te vragen, heb ik het proces omgedraaid. We zijn bij elkaar gaan zitten. Ik vroeg: ‘Wat weten wij met elkaar van wat er gebeurt in die werkelijkheid? Welke principes vinden wij belangrijk?’ Dan hoor je mensen zeggen: ‘Wat is dit lekker. Het versterkt ons denken over wat we hier eigenlijk aan het doen zijn'.” Zo moeilijk is het wat hem betreft allemaal niet, een lerende organisatie zijn. Maar reflectie op je handelen vraagt moed. Zijn vrouw zegt het voortdurend tegen hem: durf jezelf ook eens ter discussie te stellen. Hij doet zijn best. Het zou wat hem betreft veel vaker moeten gebeuren, op alle niveaus en met respect als uitgangspunt. “Je brengt elkaar daardoor ook naar een hoger niveau. We zullen wel moeten!” En zijn eigen leerdoel voor de komende tijd? “Waarden waar ik in geloof uitdragen, ik wil zelf meer voor de troepen gaan staan. En blijven leren, ook van ervaringen van buiten de overheid. Dàt geeft mij energie.”
190
191
“Toen de voorbereidingen voor deze dag werden getroffen, hielden mijn medewerkers er nog rekening mee dat er intussen een nieuw kabinet zou zijn, met toch weer twee politieministers. De eerste versie van de toespraak ging ervan uit dat de ene minister over de andere zou moeten zeggen waarom die er niet was, maar dat het volgend jaar weer omgekeerd zou zijn. (…) Hier staat echter geen nieuweling, maar eerder een veteraan.”
“Het onderbrengen van alle veiligheidstaken van de Rijksoverheid bij één ministerie is een bevestiging van het toenemende belang dat de samenleving aan veiligheid hecht. Nederland veiliger maken. Dat zie ik ook als mijn belangrijkste opdracht in deze nieuwe functie. Paal en perk stellen aan criminaliteit, overlast en geweld. Een woord van dank wil ik dan ook richten aan u allen, politie, gemeente, veiligheidsregio of rijksambtenaar. De afgelopen jaren is zeer veel geïnvesteerd in het veiliger maken van onze samenleving. Dààr gaan we de komende jaren dan ook gewoon mee door.’
< Inhoud >
Speech minister Hirsch Ballin bij de opening van het academisch jaar Politieacademie. 6-9-2010
Speech minister Opstelten bij een congres over veiligheid. 11 -11- 2010
192
193
Lenie Buijs - Visser Secretaresse van de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Ministerie van Veiligheid en Justitie 1981. Lenie Buijs-Visser nam vanaf de begane grond van het ministerie van Justitie de wenteltrap in de hal om naar haar werkplek op de eerste verdieping te gaan. Het was een dag als alle andere. “Ik werkte altijd in de middag, in de ochtend zat er een dame op mijn stoel die teksten in andere talen verwerkte.” Het nieuwe werken avant la lettre. “De meeste dames werkten in deeltijd. Soms werden er dames naar huis gestuurd omdat ze te bloot gekleed waren.” Op de hoek van de etage, met uitzicht op de hoofdingang van het ministerie, deed Lenie Buijs haar werk. Ze was er begonnen als typiste A en doorgegroeid naar typiste bijzondere opdrachten. Mevrouw Adriaans was haar leidinggevende. Collega-typistes vulden de typekamer, de dames van de collationeerkamer voerden even verderop de laatste tekstcontroles uit. “Ik hield van het vak typiste, de sfeer was erg leuk. Je kreeg elke dag handgeschreven teksten. Ik had een elektrische typemachine met margrietschijf. We tikten alles uit in zesvoud met behulp van carbonpapier. Als je er wat langer werkte, kreeg je een handgeschreven concept van de minister, en dat moest dan binnen twee uur getypt klaar liggen. Mevrouw Adriaans wist precies hoeveel handgeschreven tekst van een minister op één getypte pagina paste. Op grond van die kennis verdeelde zij het werk: ‘Lenie, jij doet de eerste pagina’, iemand anders kreeg de volgende pagina toebedeeld. Dan pakte ik mijn liniaal, legde die op de tekst en zo begon ik te typen. Minister De Ruiter had een spijkerhandschrift. Dat was nauwelijks te lezen. Stukken die haast hadden, noemden we ‘heden-uit’. Heden-uit was heilig voor mevrouw Adriaans. Behalve op vrijdagmiddag, want dan moest ze naar de kapper.”
< Inhoud >
Wanneer Buijs in 2012 nog eens teruggaat naar die eerste verdieping aan de Schedeldoekshaven, kost het haar enige moeite om zich voor de geest te halen hoe het destijds ook alweer was. Tussenwanden en een doorgetrokken gang hebben de typekamer van toen doorbroken. Eén van de koffiehoeken die de architect had bedoeld voor de medewerkers is in de emancipatieontwikkelingen van latere jaren vervangen door een kolfkamer. Buijs had er in haar pauzes nog koffie gekregen van de koffiejuffrouw. “Op de typekamer had je alleen maar wat je nodig had voor je werk. Je had ook weinig contact met de ambtenaren. Die contacten verliepen allemaal via mevrouw Adriaans. Slechts nu en dan kwam er een ambtenaar aan je bureau om een tekst te dicteren. Ik kreeg vaak de dienstgeheimen, zoals functioneringsgesprekken. Dat viel onder Personeel Ministerie.” “Als je op maandagmorgen met je collega even napraatte over het weekend, riep mevrouw Adriaans ons altijd snel tot de orde: ‘Dames, er wordt te veel gekletst. Wanneer werken we weer door?!’ Van mevrouw Adriaans mochten we altijd om vijf voor vijf beginnen met opruimen. Om vijf uur gingen we voor de deur staan. Om vijf over vijf hoorden we mevrouw Adriaans roepen: ‘Prettige avond, dames!’ Dat was het sein dat je weg mocht.”
194
I
“Ik ben altijd dezelfde gebleven” Vroeger had de directeur-generaal, toen nog hoofddirecteur geheten, een grote kamer. Volgens de overlevering was het niet de bedoeling dat je zomaar bij hem binnenliep. En ook zelf kwam hij zijn kamer niet vaak uit. Er waren nog geen directies, het departement bestond nog uit hoofdafdelingen. In de kamer naast de kamer van de directeur-generaal zat de secretaresse van de directeur-generaal. Zij waakte over de agenda van haar baas, en bepaalde wie wel en wie niet naar binnen mocht. Zo heel veel lijkt er in 2012 niet veranderd op de 8e verdieping van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Als Lenie Buijs haar werkkamer verlaat op een moment dat directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Gerard Roes er niet is, gaat zijn kamer op slot. Niemand die er wat te zoeken heeft. Ook niet om het hoofd even om de deur te glippen om te kijken of de baas er is. Je komt er via Lenie of je komt er niet. Een tussenweg is er niet. Buijs: “Vroeger trof je bij je terugkomst nog wel eens een bericht op je bureau: wij hebben een controleronde gedaan en wij hebben u niet aangetroffen op uw werkplek. Men keek veel sterker waar je was.”
< Inhoud >
Collega’s binnen de eigen organisatie noemen Buijs ook wel eens de plaatsvervangend directeur-generaal. “Ik ben vrij direct, maar ik heb wel hart voor de zaak”, zo typeert Buijs haar manier van werken. Als een medewerker komt aanrennen met een stuk en vraagt of de DG het snel kan tekenen, oordeelt ze soms: ‘Nee hoor, dat hoeft hij helemaal niet te zien’. Meestal gaat het erom dat ze de agenda en het werk van haar baas een beetje goed helpt te houden. “Ik heb geen rode flappen of verhaaltjes nodig. Ik weet wanneer stukken ergens lang hebben gelegen.” Ja, maar het OM reageerde niet, krijgt ze dan te horen. Had je maar iets vaker moeten bellen, zegt ze dan. Ze werkt dan ook voor een baas die zo’n beetje alle ketens rond het strafrecht op orde heeft te houden. En in 2010 kwamen vanuit de buurtoren ook nog mensen van Veiligheid en Bestuur, die het allemaal een beetje anders gewend waren. Blij met Digidoc moesten ze voor even terug naar papier. Een nota met een BZK-sjabloon passeerde de poortwachtersblik van Buijs niet, die moest terug. Wat moet mijnheer Roes weten van de gesprekken met burgemeesters en contacten met gemeenten? Maar goed dat de voormalige BZKdirectie spoedig in de eigen toren kon worden gehuisvest. Mensen zonder smoezen en met belangrijke zaken, beamen mensen om haar heen, zijn haar lief. Dan zet ze haar 32 jaar aan ervaring en netwerk graag in. Helena kent ze nog uit de tijd dat ze net secretaresse was. Een telefoontje naar de secretaresse van de minister is snel gepleegd. Yvonne, nu secretaresse van de premier, heeft ze eind jaren negentig nog vervangen toen ze zelf een aantal jaren tweede secretaresse van de minister was. Een netwerk van zorgvuldig onderhouden contacten kan een stroeve route veranderen in een glijbaan, weet ze. Als ze vindt dat er een kaartje naar iemand toe moet, regelt ze dat. En als de directeur-generaal iets moet weten, dan regelt ze dat ook.
195
Hoe anders was het toen ze in de jaren ’80 op de typekamer werkte. Daar was de cheffin de baas. “Mevrouw Adriaans zat in schaal 6 en had de leiding over 40 dames.” Hup, uittikken. Daarna gingen de stukken naar de collationeerkamer. “Op een gegeven moment kregen we de eerste computers, Wordplexmachines uit Houten. Mensen gingen zelf teksten aanpassen en wissen. Mevrouw Adriaans zag het al aankomen, want de collationeerkamer was niet meer nodig.” Samen met stafmedewerker Hans Koopman bestiert Buijs nu de dagelijkse gang van zaken op het directoraatgeneraal. Langzaam maken herinneringen over werk op de 1e, 2e, 4e, 19e, 17e en 8e verdieping plaats voor een aanstaand verblijf op de 20e verdieping. “Ik heb moeten matten om de fax te behouden in het nieuwe gebouw. Wie zegt dat de computers op alle dagen goed zullen werken? Ik wil op alle mogelijke manieren bereikbaar kunnen zijn.”
Consultatie bij Rechtshulp De agenda van mijnheer Meurs liet in de jaren '80 vier afspraken in de week zien, en één keer in de maand een werkoverleg. “Mensen werkten toen gewoon. Je had niet van die afspraken zoals je die nu hebt. Er was alleen maar overleg wanneer mensen het nodig vonden.” Mijnheer Wouter Meurs was de nieuwe baas die Lenie Buijs na de sluiting van de typekamer in 1987 kreeg. In de jaren ervoor waren de medewerkers van de typekamer al overgeplaatst van de eerste verdieping naar de toenmalige Donnerzaal op H224, pal naast de doorloop van de hoogbouw naar de laagbouw. Vanaf die plek had ze vanachter het raam nog zigeuners zien protesteren, en politieagenten. ‘Niet naar buiten kijken, doorwerken!’, riep mevrouw Adriaans dan. Het werk van de typistes was intussen ingeperkt tot stukken die moesten worden uitgewerkt voor de Algemene Leiding. Het zou niet voor het laatst zijn dat bewoners van de derde verdieping laagbouw de rij sloten bij het maken van een moderniseringsslag. Maar toen mevrouw Adriaans in 1986 met pensioen ging, werd zelfs voor hen het onvermijdelijke onvermijdbaar. Mijnheer Pop, hoofd afdeling Personeel Ministerie en belast met de taak de overgebleven dames van de typekamer een nieuwe plek te bezorgen, had Buijs op een dag bij zich geroepen. “Ik had een streepje voor omdat ik vertrouwelijke zaken voor hem deed. Hij zei tegen mij: ‘Lenie, jij trekt een net rokje aan en je gaat naar mijnheer Meurs.’ Mijnheer Meurs was hoofd van de hoofdafdeling Algemeen Beleid Rechtshulp. Hij wilde dat ik secretaresse werd. Ik had daar niet voor geleerd. Dus ik zei tegen hem: ‘Dat kan ik helemaal niet’. Maar mijnheer Pop zei: ‘Dat kun jij heel goed, en iedereen loopt daar weg. Hij vertelde niet waarom. Toen ben ik naar mijnheer Meurs gegaan.” “Rechtshulp maakte in die tijd bij Justitie deel uit van de hoofddirectie Organisatie Rechtspleging en Rechtshulp, HDORR. Bij de DG-vorming van de jaren ’80 had de leiding HDORR nog te klein gevonden om ook
196
daar een directoraat-generaal van te maken, dus wij bleven vallen onder een hoofddirectie. Alles was sterk gestructureerd. Je had vijf afdelingen met op elke afdeling een secretaresse. De afdeling rechtshulp bestond uit zeven mensen. Gelukkig was Helena de Oliveira in de buurt, zij had wel de secretaresseopleiding gehad. Van haar heb ik het vak geleerd. Zaken als het maken van afspraken en notuleren waren toen helemaal nieuw voor me. Gaandeweg leerden de secretaresses elkaar de nieuwe dingen die we moesten kunnen en weten.”
< Inhoud >
“Mijnheer Meurs was een erg bescheiden persoon. Er moest een nieuwe wet worden geschreven voor de rechtshulp. De directie Wetgeving had daar op dat moment geen tijd voor. Toen zei hij: ik ga hem zelf schrijven. Mijnheer Meurs was zelf ook jurist.” Mijnheer Meurs had in de jaren daarvoor de kosten voor de rechtshulp de pan uit zien rijzen. De rechtshulpbureaus en sociale advocatuur hadden in de recessie van de jaren ’80 handen vol werk gekregen als gevolg van een stijgende hulpvraag. Dat was voor de overheid, die zelf in de bezuinigingen zat, geen prettige combinatie met de open einde-regeling die tot die jaren had bestaan. Veel sociale advocaten hadden uit verzet tegen de drempelwerking geweigerd de in 1984 ingevoerde eerste eigen bijdrage te innen, en dreigden vervolgens zelf kopje onder te gaan. Buijs: “Wouter Meurs zette de tekst van het wetsvoorstel vrijwel in één keer op papier. Hij hoefde er slechts een enkele keer iets in de marge bij te schrijven. Vervolgens tikte ik die wet uit, en daar werd geen spat meer in veranderd. Mijnheer Meurs was zo’n knappe man. Ik heb nog nooit iemand meegemaakt – ook mijnheer Demmink niet, die ik altijd hoog in het vaandel heb gehad – die zo goed kon schrijven als mijnheer Meurs.” De van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand heeft een aanzienlijke groei doorgemaakt, zo schreef mijnheer Meurs voor de minister in de Memorie van Antwoord bij het wetsontwerp. “Het wetsvoorstel beoogt de controleerbaarheid van het stelsel aanzienlijk te verbeteren. Daartoe worden instrumenten gecreëerd om een effectiever toezicht te kunnen uitoefenen op de vaststelling van de financiële draagkracht van rechtzoekenden, op de afgifte van een toevoeging en op de door rechtshulpverleners geleverde prestaties.” Buijs: “Nadat ik het concept-wetsvoorstel had uitgetikt, moest het ter consultatie naar de stakeholders. Dan ging het vooral om het overkoepelende orgaan van de bureaus voor rechtshulp en de Orde van Advocaten. In die tijd werden stukken voor consultatie persoonlijk langs gebracht en nodigden we partijen vervolgens uit voor een overleg. Mijnheer Meurs vreesde een lek en wilde weten waar het lek zat. We hebben de stukken die we naar de stakeholders stuurden verschillende staatsbladnummers gegeven. Het ene nummer ging naar de Orde, het andere nummer naar het koepelorgaan. We namen aan dat ze niet op de nummers zouden letten. Op die manier kwam mijnheer Meurs er achter wie er had gelekt. Als ik me goed herinner, bleken het allebei de organisaties te zijn.”
197
Hoe heeft u uw eerste consultatie ervaren? “Babbelen kon ik wel, maar met bepaalde informatie ben ik altijd spaarzaam geweest. En ik kon goed contacten leggen en onderhouden. Ik werd daarin nooit inhoudelijk, dat was mijn vak niet. Ik zag desondanks vrij snel hoe de belangen lagen. Mijn rol was om deze partijen te laten merken dat ze belangrijk waren, dus dat we ook respect hadden voor de relatie die we met hen hadden.” Ze kan een lach niet bedwingen wanneer ze terugdenkt aan Anneke de Koning van bureau rechtshulp Amsterdam. “Zij was de enige die mijnheer Meurs uit zijn immer rustige doen kon brengen. Plotseling hoorde ik hem roepen: ‘Lenie, Anneke de Koning aan de lijn!’ Ik was op dat moment even van mijn plaats en iemand had haar direct naar hem doorverbonden.” Buijs en Koopman betitelen de departementale dynamiek van de jaren ’80 als ‘trager’ en ‘veel gezapiger’ dan de jaren erna. “We haalden in die tijd nauwelijks de krant.” Koopman: “Buiten was in de jaren ’70 de discussiemaatschappij op gang gekomen. Dat veranderde ook de departementale manier van consulteren. Voor die tijd hadden de heren een aantal keurige gesprekken in hun netwerk, maar dat werkte niet langer zo. Bij een traject als dat rond de rechtsbijstand van eind jaren ’80, begin jaren ’90, zag je de discussiemaatschappij ook het departement binnen komen.” Buiten waren rechtshulpbureaus en de sociaal advocatuur, die zich in de jaren ’70 broederlijk hadden verenigd in de Vereniging voor Rechtshulp, intussen in een belangenstrijd beland. Een afsplitsing van de sociale advocaten en de nieuwe Vereniging Sociale Advocatuur volgde. “In de strijd tegen de bezuinigende overheid trokken de VvR en VSAN nog wel samen op, maar bij het formuleren van oplossingen scheidden de geesten”, zo memoreert bijzonder hoogleraar Sociale Rechtshulp Mies Westerveld in haar oratie van 2008 deze periode. De overheid hakte de knoop door en kwam met een wet die, volgens Westerveld en anderen, niemand helemaal zijn zin gaf en alle partijen een beetje. Onder de noemer ‘toegang tot het recht’ ging de strijd ook nadien nog een tijdje door. Buijs: “We hadden een fax, die werd helemaal gebombardeerd met protesten. Op een gegeven moment had ook een advocaat zich gemeld bij de balie. Hij had een foto achtergelaten. Op de foto was een man afgebeeld, naakt met alleen een befje om, met de boodschap: verder laten we ons niet uitkleden.” De stelselwijziging betekende een inperking van de zeggenschap van de bureaus voor de rechtshulp ten gunste van de toen nieuwe Raden voor de Rechtsbijstand. Mijnheer Meurs had ook voor de minister opgeschreven dat er een inspectie voor de rechtsbijstandverlening zou komen, maar dat bleek de Tweede Kamer even later toch anders te zien. Buijs pakt uit het kozijn van haar werkkamer een ingelijst bewijs van akkoord van de Eerste Kamer op de aangepaste Wet op de Rechtsbijstand. De Eerste Kamer heeft in december 1993 het aangepaste wetsvoorstel
198
aangenomen. Het was de laatste vergadering voor het Kerstreces. Een proces van ruim vier jaar was ten einde gekomen. “Ik heb bij mijnheer Meurs veel geleerd. Ik leerde de structuren van de organisatie en het netwerk van de directie kennen. Hoe ga je ermee om als een deken van de Orde van Advocaten een afspraak heeft met de directeur? Het departement had gezag. In die tijd werden externen nog op het departement ‘ontboden’ en spraken we van ‘ballotage’, dat was de taal die mensen toen gebruikten. Maar ik was daar wars van. Je boodschap moest helder zijn, en mensen moesten bij elkaar worden gebracht voor een overleg. Ik stel nog altijd prijs op een goed netwerk, en als een collega-DG belt moet er snel ruimte komen in de agenda van mijnheer Roes.” Hoe keek u tegen mensen binnen en buiten de organisatie aan? “Ik blijf altijd dezelfde. Ik ga niet anders doen als ik een minister tegenover me heb dan wanneer ik een typiste tegenover me heb. Ik probeer respectvol te zijn, en ik wil zelf respect.” Voelt u zich vooral secretaresse of ambtenaar? “Ik stap in allerlei rollen. Dienstbaarheid staat bij mij centraal. Daarnaast moet je kwaliteit willen nastreven en verantwoordelijkheidsgevoel hebben voor het departement, vind ik. Ik zeg altijd: als de minister iets vraagt, laat je alles uit je handen vallen. Nu krijg ik wel eens het antwoord dat iets niet kan. Dan heeft de betreffende persoon papadag. Ik blijf daar van opkijken.”
< Inhoud >
Wat was het moment dat u de agenda’s voller zag worden? Buijs: “Dat was toen ik voor Peter Levenkamp werkte, vanaf midden jaren ‘90. We kregen de schuldsanering en tolken en vertaaldiensten erbij: meer mensen, meer onderwerpen, het takenpakket werd groter, de belangen werden groter.” Koopman: “Vanaf die tijd was er altijd wel ergens discussie. Daardoor werden ook de overlegstructuren complexer.” Buijs: “Vroeger liepen mensen ook vaker even binnen. Nu moeten mensen worden geïnformeerd. Omdat men in deeltijd werkt en wat heeft gemist. Mijnheer Meurs zei altijd: ‘Ik heb niet veel mensen nodig, als ik maar goede heb.’ Nu heb ik om de vijf minuten een andere agenda. Er wordt van de directeur-generaal verwacht dat hij veel sneller reageert.”
199
Archipel van hoofdafdelingen “Er was altijd een heldere structuur. Iedereen wist wat hij moest doen. Mensen hadden een helder takenpakket”, zegt Buijs als haar wordt gevraagd naar het grootste verschil tussen toen en nu. Koopman: “Toen men hier kwam wonen, ontstond er een eilandenrijk. De afdelingen die voor die tijd verspreid zaten over de stad, veranderden in dit gebouw in een archipel van hoofdafdelingen. Gestapeld en bij elkaar, maar op het gebied van werk en samenwerking veranderde er niet veel. Je betekende iets voor bijvoorbeeld het gevangeniswezen. Je trad nauwelijks naar buiten. De directeur had een paar cipiers met sleutelbossen, dat noemden we beleid.” Het zijn vooral de twee grote reorganisaties van het ministerie geweest die de aardverschuivingen in hun werk teweeg hebben gebracht, vinden Buijs en Koopman. Waar voor Buijs het opheffen van de typekamer en de vorming van de directoraten-generaal in het midden jaren ’80 een forse verandering in haar werk betekende, kwam Koopman bij de reorganisatie van de midden jaren ’90 aan de beurt. “Men was op weg naar een kanteling van de organisatie. Beleid en uitvoering werden uit elkaar getrokken. Ik was in die tijd hoofd van de afdeling burgerlijke staat- en testamentenregister, dat zat bij Privaatrecht. Maar dat ging dus naar de uitvoering toe, naar wat nu de Dienst Justis heet. Ik moest kiezen: wilde ik mee naar de uitvoering, of wilde ik op het ministerie blijven? Ik besloot bij het ministerie te blijven. Ik wilde niet naar de uitvoering toe. Al wist ik maar half waar ik toen aan begon. Op verschillende plekken in de organisatie, zoals het gevangeniswezen, vertrok vrijwel alles naar de uitvoering en bleef op het bestuursdepartement anderhalve man over. Die reorganisatie heeft een grote klap betekend. Toenmalig minister Sorgdrager kreeg ruzie met vrijwel de gehele ambtelijke top, het bestuursdepartement vertoonde plots grote gaten en intern leek niemand precies te weten hoe het bestuursdepartement verder moest.” De verzelfstandiging van uitvoeringsdiensten en de transformatie van het ministerie naar een bestuursdepartement bracht ook het later weer verlaten concept van het integrale management het ministerie binnen. “Directeuren die vroeger naast het beleid alleen de beoordelingsgesprekken deden, moesten plotseling alles kunnen: personeel, informatie, organisatie, financiën, algemeen en huisvesting, PIOFAH.” Het bleek wat veel voor de directeuren. Daar moest ondersteuning bij komen. En zo ontstonden de later weer ontmantelde bureaus management ondersteuning, waar Hans Koopman kwam te werken. “De hoofden BMO hadden onderling regelmatig overleg, want we liepen tegen dezelfde problemen aan. De algemene leiding vond het wel lastig dat een groepje mensen zaken ging aankaarten waar iets aan moest gebeuren. Toenmalig PSG Dick Schoof was nooit zo dol op dat overleg.” Buijs: “Die reorganisatie betekende voor mij dat ik van afdelingssecretaresse directiesecretaresse werd. Halleluja! Toen zei ik tegen mijnheer Demmink, die in die tijd nog DG was: nu gaan we van schaal 5 naar schaal 6. Nou, dat dacht ik niet, zei hij. Ga eerst maar eens bij Schoevers de opleiding Europees notuleren doen, dan krijg je schaal 6.”
200
Buijs loopt naar de kluis op haar kamer en na wat zoeken komen er oude stukken en een stapeltje foto’s tevoorschijn. “Kijk, dit was mevrouw Adriaans”, licht ze toe. Mevrouw Adriaans zit op de afbeelding gemoedelijk een sigaretje te roken. Dat ging toen nog zo. Uit de kluis, uit de wandkast, van de vensterbank – overal komen spullen van voorbije tijden vandaan: naamplaatjes die eens naast de kamerdeuren hadden gehangen, richtlijnen voor de secretarie, richtlijnen voor wetgevingsstukken, agenda’s, foto’s uit de tijd van de typekamer, foto’s van haar eerste werkplek als secretaresse. “In het pand stonden geen faxen en dergelijke. Dit gebouw was niet ingericht op alle apparatuur die in de jaren erna allemaal binnen kwam. Ik ben tien uur per dag in dit gebouw. Mij doet dit gebouw niets. Wat ik belangrijk vind, is het intermenselijke contact. Het is mooi dat we naar een nieuw gebouw gaan. Ik ben alleen niet blij dat we bijna niets mogen meenemen.” Ze geeft het toe, ze ziet er wel een beetje tegenop, tegen de verhuizing. Voor Buijs, die op haar 15e is gaan werken, gaat voor de laatste keer de knop om. Kort voor de zomer zijn Buijs en Koopman samen een kijkje gaan nemen in het nieuwe gebouw. Ze zitten lekker hoog, net als destijds op de negentiende. Dan heb je een beetje zicht als je naar buiten kijkt. Met een stukje van de toekomst, het digitaliseren van de stukkenstroom, heeft het ministerie in het oude gebouw al een start gemaakt. Sindsdien hoeft niemand meer aan Buijs te vragen in welk stadium van de lijn de stukken zich bevinden. Wel zo gemakkelijk. Directeur-generaal Roes is in zijn tijd bij de Raad van State al gewend geraakt aan het werken in een digitale omgeving. Maar zolang ze toegang hebben tot zijn systeem, kunnen Buijs en Koopmans hem erop attenderen welke stukken haast hebben, en signaleren ze welke stukken er dreigen te blijven hangen. “Dan melden we hem dat. Vaak zegt hij dan: print maar uit, ik lees het vanavond thuis.” Maar of alle veranderingen de organisatie ten goede komen … Buijs: “Ik zie nu ambtenaren in schaal 13 adressen sprokkelen. Dat is een enorm verlies aan manuren. Bovendien onderhouden medewerkers nu allemaal hun eigen relaties. Vertrekt de medewerker, dan is ook de relatie weg. Netwerken zijn niet langer een gedeelde relatie van een organisatieonderdeel. Als je iemand hebt zitten die dat goed bij elkaar brengt, dan is het netwerk op een breed niveau beschikbaar. Je kunt er winst uit halen als dat goed geordend is.” Koopman: “Het openstellen van informatie en digitalisering kan niet wegnemen dat er kennis weglekt. Die kennis zit toch bij mensen. En vroeger zaten mensen lang op een zelfde plek, dan kon je op hun kennis terugvallen. Mensen zullen vaker het wiel opnieuw moeten uitvinden.”
< Inhoud >
Hoe zien jullie de toekomst van het vak? Koopman: “Het secretaressewerk zal in de toekomst nog meer gericht zijn op flexibiliteit, Er komt waarschijnlijk ergens een centrale functie, en wordt ondersteuning meer inwisselbaar.” Voor sommigen dan, zie je ze denken. Want hoe voorstelbaar is het nou dat de hogere functionarissen in een hiërarchische organisatie hun
201
werk doen zonder persoonlijke ondersteuner die zijn of haar werkwijze goed kent? Nee, die secretaressefunctie blijft, denken beiden. “Er zal toch moeten worden gezorgd dat de boel met het flexibele agendabeheer van de directeuren en DG’s niet in het honderd loopt. Als je gaat overdragen, valt er altijd wat weg.” Buijs en Koopmans zullen in het nieuwe gebouw te vinden zijn op de twintigste verdieping. Op een plekje mét uitzicht op de kamer van de directeurgeneraal. Veel papier en herinneringen zullen zijn weggegooid of mee naar elders zijn genomen. Maar een fax en stand-alone printer, zo heeft Buijs geregeld, zal ze ook in de nieuwe toren hebben. “En de kluis is mee”. “Onze rollen zijn erop gericht dat er continuïteit is.” Daar hebben ze voor gezorgd.
Toen “Ik werkte voor mijnheer Jägers toen Lenie bij Rechtshulp begon. Ik was net van de opleiding gekomen en nog ontzettend jong. Toen Lenie binnenkwam, keek ze de kamer rond en zag hoe het beetje apparatuur dat we toen hadden in de ruimte stond opgesteld. ‘Dat moet anders’, besliste ze meteen. Ze ging bellen en binnen een paar dagen stond de apparatuur en met name de herrie makende printer elders in de kamer.” Toekomst “Lenie verdwijnt niet. Die doet veel meer dan het gebruikelijke secretaressewerk. Het vak zal wel veranderen. Het kan best zo zijn dat het vak zich ontwikkelt en dat mensen meer persoonlijk medewerker worden. Maar bij hogere ambtenarij zal er sprake blijven van hiërarchie. En daar hoort persoonlijke ondersteuning bij.” — Helena de Oliveira, Hoofd cluster procesondersteuning ministerie van VenJ —
202
|
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
|
“Als ambtenaar ben je meer geneigd alle ruimte aan de politici te laten. Politici willen die ruimte ook. Ik heb zelf toch het gevoel dat je, met medeweten en toestemming van de minister, méér kunt doen om beleid en keuzes uit te leggen en daarover ook met de buitenwereld in discussie te gaan. Ik ben eens in een debat verzeild geraakt bij de Algemene Bestuursdienst. Daar zei men: de Oekaze van Kok heeft er toe geleid dat de houding is veranderd. Ik vond dit flauwekul. Het is sterk afhankelijk van je bewindspersoon die er zit en de verhoudingen tussen de ambtenaren en de bewindspersoon. Ik zie wel dat ambtenaren daar voorzichtiger in worden. Maar ik voel mij niet geremd om het verhaal te vertellen van het beleid dat wij voeren. Het beleid is rationeel, we overtreden geen wetten of verdragen - dat verhaal kan ik vertellen. Er is hier en daar ook koudwatervrees.”
< Inhoud >
Belemmert het u? “Ik vraag het altijd netjes. Soms zegt een minister, staatssecretaris of SG dat ik het beter niet kan doen. Anders doe ik het. Ik heb in Leiden eens uitgelegd waarom wij vinden dat wij niet het kinderverdrag schenden. Vervolgens heb ik uitgelegd hoe het beleid in elkaar steekt en hoe het juridisch zit. Mensen weten het vaak niet precies, of zijn het niet met je eens. Maar men vindt het wel prettig als je er met ze over in discussie gaat. Het helpt ons ook om onze voelsprieten te houden.” — Harke Heida, Ministerie van VenJ —
00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 203 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 “Nu Veiligheid en Justitie het bestuurlijke werk 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 meer naar zich toetrekt, mis ik mijn oude 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 departement minder. 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 Bij Binnenlandse Zaken vond ik de aanpak van het 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 Europees Kampioenschap en manier waarop 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 toenmalig minister Van Boxtel en zijn ambtenaren 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 de dreigende uitval van computers bij de 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 millenniumwisseling te lijf zijn gegaan erg sterk. 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 De manier waarop daar is gewerkt, zou best nog 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 eens betekenis kunnen hebben 010101111000101010010010010101110010101001010010 voor de toekomst.” 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 — Marcel Cramwinckel, Inspectie VenJ — 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 0000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000101110010001010101001010 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010 00101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100 0111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100 1010111001010100101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100110010101000100101011101 00001011100010010001000101110010001010101001010010101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 01010111100010101001001001010111001010 0101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100 01000100010111001000101010100101001010100100110010101000001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 0101011110001010100100100101011100101010010100100 0101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010010101110100100001011100010010001000 1110010001010101001010010101001001100101010001001010111010010000101110001001000100010111001000101010100101001 010101111000101010010010010101110010101001010010011001010100010
< Inhoud >
204 205
206
Geran Kaai & Jan-Willem Schaper (wnd.) Hoofd Bureau-secretaris generaal, Ministerie van Veiligheid en Justitie 25 november 2010. In de nacht van 24 op 25 november brandde licht op de derde verdieping van het verder vrijwel verlaten ministerie van Veiligheid en Justitie. Later die dag zou minister Ivo Opstelten de begroting voor het komende jaar in de Tweede Kamer verdedigen. Het was zijn eerste begrotingsbehandeling. Jan-Willem Schaper, Geran Kaai en een collega-stafadviseur liepen teksten na die de collega’s van de beleidsdirecties en het BSG-team hadden voorbereid. Kaai: “Ik zat aan tafel en viel op een gegeven moment van pure vermoeidheid in slaap.” Schaper tikte door. “We hebben de hele nacht doorgehaald.” We hebben het nog niet helemaal goed te pakken, concludeerde Schaper bij het herlezen van een concept van de openingstekst voor de minister. De tekst was nog niet ‘des Ivo’s’. De minister was die dag na het debat naar huis gegaan, waardoor Schaper en Kaai de donkere uren konden gebruiken om aan de teksten te slijpen. “Deze minister had in de periode voor het begrotingsdebat slechts een paar optredens gehad in zijn nieuwe rol. We stonden nog voor de vraag hoe we de thema’s van Veiligheid en Justitie het beste konden pakken in een kernboodschap.” “Ik sta voor een veilige en rechtvaardige samenleving waarin mensen hun verantwoordelijkheid nemen en in vrijheid kunnen leven,” zei Opstelten later die dag in de Tweede Kamer. “Het bieden van veiligheid is een kerntaak van de overheid. Het daadkrachtig aanpakken van straatterreur, overlast, intimidatie, agressie, geweld en criminaliteit vraagt om een overheid die zichtbaar gezaghebbend en doortastend optreedt. Ik sta als minister voor Veiligheid en Justitie voor de instituties van de rechtsstaat, de rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de politie.” Er is vertrouwen in deze instituties en er is ook kritiek op, constateerde de minister. “Maar deze mensen zetten zich elke dag opnieuw in voor een veilige en rechtvaardige samenleving. Die mensen verdienen ons respect.”
< Inhoud >
Kaai: “We hadden die ochtend om negen uur een concept van de inleiding op zijn bureau liggen. We hebben de spreektekst toen met de minister besproken, en hem daarna nog verder bewerkt. Uiteindelijk zei hij: ‘Ik herken me in de tekst, ik kan hem van mij maken.’ Het was een tekst geworden waarbij de minister zich senang voelde.”
207
J
“Je moet meteen kunnen antwoorden, al is het maar voor het gevoel van control” Schedeldoekshaven 2012. In de smalle doorgang achter de Servicedesk op de derde verdieping Middenbouw staat een balie er wat verlaten bij. Lang was zij dé toegangspoort tot het ‘nekje van het departement’, zoals een minister van Justitie het bureau van de secretaris-generaal ooit noemde. Drukke dagen werden op die plek zichtbaar. Aangeleverde dossiers voor de minister of staatssecretaris vormden dan een gestaag groeiende papierstapel op de balie, in afwachting van het inboeken, controleren, doorboeken en wegbrengen door de secretariaatsmedewerkers van BSG. Zoekende of doorglippende collega’s kregen via een bord luid en duidelijk te verstaan: Stukken voor Algemene Leiding aanleveren via bureau SG, M307. Anders werd het maar een zooitje. Het bord en de balie hebben hun functie grotendeels verloren. Slechts nu en dan wordt er nog wat post gehaald of ministerraadstuk gebracht. De secretariaatsmedewerkers van BSG zijn intussen thuis in het digitale systeem voor de stukkenstroom, waartoe de bestuursraden van de twee ministeries – los van elkaar en leidend tot twee verschillende systemen - een decennium of wat eerder hadden besloten. Plop, via de postbusmail begrijpen de medewerkers dat er een nieuw stuk is gearriveerd voor afhandeling. Dan behandelen zij het – inboeken, controleren – en boeken het vervolgens door naar de BSG-medewerker die ermee aan de slag moet. Inmiddels komen er jaarlijks gemiddeld zo’n 4500 stukken langs: nota’s, concept-kamerbrieven, conceptantwoorden op kamervragen, te tekenen Kamerbrieven en Kamervragen en, in toenemende mate, periodieke voortgangsrapportages. Digitaal. Nou ja, bijna digitaal. Helemaal aan het einde van de lijn doet men het voorlopig nog met papier. Dus printen de BSG-medewerkers de stukken ook uit. Twee klapdeuren verder gaan BSG-stafcollega’s de inhoudelijke beoordeling aan. Ze lopen al een tijdje op de derde rond, hoofd Bureau SG Jan Willem Schaper en zijn plaatsvervanger Geran Kaai. Kaai heeft er sinds 2003 als stafadviseur, politiek assistent en waarnemend hoofd bureau SG heel wat kamers gehad. Schaper zwaait er sinds 2006 de scepter. Kaai: “Ik was sterk geïnteresseerd in het politiekbestuurlijke werk en de wisselwerking tussen bewindslieden en de ambtelijke top. Voor mijn gevoel gebeurde het dààr.” “Ik zit op een prachtige verdieping, waar het soms erg spannend is. Maar ik hoef uiteindelijk maar een klein deel van de werkelijkheid te snappen, die van de bewindslieden, de Tweede Kamer en de media. Ik ben diegene van de Haagse kaasstolp, daar moet ik wat kunnen”, voegt Schaper met een lichte relativering toe. Kaai: “Als stafadviseur ben je het oliemannetje. Wij proberen de bestuurlijke sensitiviteit van anderen te vergroten. Op momenten dat dat minder lukt, leveren we commentaar en aanvullingen.” Voor anderen in de organisatie wordt het werk van de BSG’ers vooral zichtbaar door markeringen die in teksten zijn aangebracht: SG, minister, wilt u vooral hier op letten? Bij vragen wordt de maker van het stuk gebeld: wat
208
hij of zij precies met een passage bedoelt. En soms moet het nog worden gezegd: niet je naam op een brief aan de Kamer! In de intiemere kring van de derde verdieping scherpen de informatiemakelaars benodigde inzichten aan via kleine oplegnotities of door even bij de bewindspersoon binnen te lopen. Maar baas boven baas: de adviseurs, ook Schaper en Kaai, adviseren de secretaris-generaal, en deze adviseert de bewindslieden. Zo gaat dat in 2012 bij Veiligheid en Justitie. Hoe dichter bij de politieke top, hoe meer vertrouwelijkheid, lijkt een stelregel te zijn. Over sommige zaken wordt gezwegen. Op de derde en straks de achtste heten de bewindspersonen Piet-Hein, Ernst, Rita, Nebahat, Fred en Ivo. Tenminste, als er geen gasten bij zijn, want dan wordt het weer minister of zelfs excellentie. Er zijn in de afgelopen jaren nogal wat bewindspersonen gekomen en gegaan. Kaai: “Je neemt de bril over van de baas die je dient.”
Des Ivo’s
< Inhoud >
Tegen de tijd dat eind november 2010 de Kamerbehandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie was aangebroken, hadden Schaper en Kaai net een beetje kunnen werken aan de relatie met hun op 14 oktober nieuw aangetreden minister en staatssecretaris. Het eerste gesprek doet de SG. Maar dan komen zij: ‘Zo zou u ontwikkelingen op deze beleidsterreinen kunnen verbinden aan punten uit het regeerakkoord, het is wel van belang dat u deze onderdelen van de andere bewindspersonen goed in de gaten kunt houden’ (inbreng constituerend beraad), ‘welke kranten wilt u, hoe wilt u de lunch?’ (dagelijks bestaan), ‘Dit is uw agenda voor de komende week. Over welke onderwerpen in het introductiedossier heeft u behoefte aan nader overleg? Dan zorgen wij dat het wordt ingepland’ (beleidsprioritering). “In de beginperiode maken de bewindspersonen kennis met de werking van de stukkenstroom”, legt Schaper uit. Het is wel eens voorgekomen, zo vertelt hij, dat een nieuwe bewindspersoon via de nota’s de discussie aanging met de secretaris-generaal. “De ambtelijke organisatie raakte daar een beetje van in de war. Ik ben destijds naar de bewindspersoon toegegaan en heb gezegd: het mooie van je positie is dat jij de baas bent. Je hoeft niemand te overtuigen, ook de SG niet. Jij mag beslissen. Het is soms even wennen voor nieuwe bewindspersonen dat bij de politieke verantwoordelijkheid ook het genoegen hoort dat je diegene bent die de besluiten mag nemen.” Beleidsdirecties en financiële afdelingen spuwden intussen informatieoverzichten over lopende dossiers en nieuwe vraagstukken in de richting van bureau SG, bedoeld voor de minister en staatssecretaris: ‘Speerpunten! Belangrijk voor uw komende periode! Lopend dossier, geen politieke risico’s. Posterioriteit, mede met het oog op bezuinigingen.’ De BSG’ers gaven sommige vraagstukken voorrang, de rest lieten ze even wachten. Op deze of gene verdieping kwamen dossiers die in voorgaande jaren stoom hadden afgegeven pruttelend tot stilstand. Ander kabinet, andere prioriteiten.
209
“De vorige ministers, Piet-Hein Donner en Ernst Hirsch Ballin, kenden de Justitiecultuur”, zo begint Kaai zijn terugblik op de begrotingsbehandeling van 2010. “Zij waren oud-medewerker en vakjurist, en Hirsch Ballin was eerder minister van Justitie geweest. Dan ontstaan er bepaalde gewoonten in de werkwijze tussen de ambtelijke organisatie en de politiek. In 2010 kregen we te maken met twee bewindspersonen die niet eerder deel hadden uitgemaakt van een kabinet. De minister kwam als voormalig burgemeester, met een directeurgeneraalschap als intermezzo, uit een andere ervaringswereld. De staatssecretaris kende ik uit de tijd dat ik politiek assistent was. Minister Opstelten was ook voor mij helemaal nieuw.” Zoals een minister is, zo behandelt hij ook de stukkenstroom, weten de BSG’ers. Binnen en buiten is bekend dat de vakjuristen Donner en Hirsch Ballin met een arendsblik naar teksten keken en de hand niet omdraaiden voor een Algemene Maatregel van Bestuur. Ook hielden ze wel van een vertoog of een analyse hier en daar. Maar hoe zat het met de nieuwe minister? Kaai: “Wij probeerden uit te vogelen hoe hij ondersteund wilde worden. Wat is zijn bestuurlijke stijl, hoe kijkt hij politiek? Welke ideeën heeft hij zelf over de manier waarop het regeerakkoord moet worden uitgevoerd, en wat betekent dat voor beleid? De sterke punten van een minister bepalen waar je zelf ook op let.” “De eerste begrotingsbehandeling van een nieuwe minister is eigenlijk ook weer de eerste begrotingsbehandeling voor een organisatie. Iedereen staat op scherp, zeker als het voor de minister de allereerste begrotingsbehandeling ooit is. En als je de beleidsbrief hebt gemaakt met het vorige kabinet, dan weet je dat het een politiek debat wordt. In die situatie willen Kamerleden vooral de stijl van de nieuwe minister proeven en weten hoe hij het regeerakkoord handen en voeten denkt te geven. Deze minister en staatssecretaris zaten in de actiemodus, en wilden de nota’s en spreekteksten kort, bondig en krachtig. De nieuwe minister zette zich neer als een man van aanpakken. Dit via de nationale politie, de herziening van de gerechtelijke kaart, Nederland Veiliger en ruimte voor de professionals. We zagen een soort stijlbreuk.” Maar: “We troffen bij de begrotingsbehandeling teksten aan die nog te veel gemaakt leken te zijn voor de vorige bewindspersonen. Gebaseerd op goede informatie, maar met een ondertoon die zei: we laten het de minister nog één keer aan de Kamer uitleggen. Justitie is van oudsher sowieso inhoudelijk en juridisch georiënteerd en wat aan de reactieve kant. Ondanks veranderingen die eerdere bewindspersonen al hadden bewerkstelligd, zagen we die avond toch ons typische Justitie-denken terug in de teksten. Maar dit was een andere bewindspersoon!” Nog niet goed genoeg, besloten de heren bij BSG. Dat werd bewerken, en nog een keer herbewerken. “We moesten de minister het gevoel geven dat de ambtelijke dienst zijn stijl een beetje had begrepen.” “We waren niet verrast dat de minister het anders wilde dan zijn voorgangers. Naast de inhoud gaat het om het karakter van de bewindspersoon en de stijl die hij wil hanteren. Dit hangt, mind you, ook samen met de manier waarop een bewindspersoon politiek wil bedrijven en hoe hij zich tot de Kamer wil verhouden.
210
Minister Opstelten pakte de grote bestuurlijke lijnen, en bracht een opgave terug tot een paar vragen.” Kaai: “We hebben de ambtelijke organisatie meer in de actiegerichte modus moeten krijgen, ook tekstueel.” En, wat wilde de minister? “Ik wil het scherper = ik wil de tekst korter.” “Ik wil het concreter = ik wil concrete acties opgenomen zien.” Duidelijk? “Een organisatie switcht niet van de ene op de andere dag. Mensen moeten steeds weer wennen aan een nieuwe baas. De lenigheid die dat vraagt van de ambtenaar wordt onderschat. En voor mensen in de organisatie is het ontzettend belangrijk dat zij beseffen dat een nieuwe bewindspersoon vraagt om een andere boodschap en een andere manier van beleid maken. Hij of zij moet met ons werk uit de voeten kunnen. Het is uiteindelijk gelukt. Maar ik heb die eerste maand als spannend ervaren.” Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van 2010 kreeg het ministerie ruim 300 schriftelijke vragen. Dat gaat van hot naar her. Hoe kun je hier als BSG een controlerende of corrigerende rol in spelen? “Het belangrijkste op dat moment is dat we kijken naar de samenhang en tegenstrijdigheden in de antwoorden. Antwoorden komen via de schotten naar boven. En we kijken of de antwoorden voldoende passen in de politieke context.” “Als de directeur DRC geen 40 stuurgroepen voorzit, overdrijf ik. Het stuurgroepmodel staat voor een tijd die we gaan verlaten. Oplossingen zullen op een veel lager niveau worden gezocht en gevonden. Om een beweging in gang te zetten kan het rijk in een programma een aanzet geven, maar dat kan geen andere reden hebben dan dat we iets willen laten landen in het dagelijkse werk van diensten. Als een aanpak dichter bij het probleem zit, is het vaak ook rijker in oplossingen. Als we kijken naar de strijd tegen de hennepteelt in Brabant, dan hebben wij een eerste zet gegeven maar intussen zijn die Brabantse gemeenten bestuurlijk en operationeel zo aan het samenwerken, dat daar grote successen worden geboekt.”
< Inhoud >
— Jan-Willem Schaper —
Een Kamerlid wilde weten of Justitie lespakketten naar scholen stuurde, en zo ja, over welke onderwerpen. Het ministerie antwoordde dat dat ‘thans’ niet het geval is. “Op dit moment, thans, voor zover wij weten … Dat hoort erbij. We zijn door schade en schande wijs geworden. Als we iets absoluut neerzetten…” Dan wordt het wel duidelijker. “Maar als er dan iemand komt die zegt: 15 jaar geleden hebben jullie wel lespakketten verstrekt, dan hebben we de Kamer verkeerd geïnformeerd. Of we moeten alles gaan uitzoeken, en dan heb je nog meer ambtenaren nodig. En ik dacht dat we er daarvan minder moesten hebben.”
211
Je scharnierfunctie vervullen, daar draait het volgens Kaai om. “Mensen zijn druk bezig met hun eigen dossier. Dat is dan ook het belangrijkste geworden voor de medewerker en bepaalt zijn of haar perspectief. Wij werken meer vanuit één geheel, en dat maakt toch dat je op een andere manier naar dossiers kijkt. Bij BSG is je belangrijkste rol toch dat je de informatiepositie voor de ambtelijke en politieke top goed organiseert. Als een minister je vraagt hoe je ergens tegen aankijkt en je kunt niet antwoorden vanuit een gedegen kennis, dan geeft dat bij de bewindspersonen een onrustig gevoel. Je moet meteen antwoord kunnen geven, al is het maar voor het gevoel dat je in control bent.” In hoeverre lukt dat, in control zijn, in een grote ambtelijke organisatie? Kaai was zelf ruim een half jaar politiek assistent van Justitieminister Donner, toen deze in het najaar van 2006 besloot af te treden na het verschijnen van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over de Schipholbrand. “Jij staat dicht bij de minister en voorziet hem van informatie. Je voelt je verantwoordelijk voor de val van je minister. Ik heb me een tijd lang afgevraagd: had ik dit beter moeten zien, had ik het moeten zien aankomen? De kwaliteit van het bestuur en de ambtelijke organisatie kreeg een gezicht in de vorm van een minister. Op een dergelijk moment wordt de ministeriële verantwoordelijkheid tastbaar. Dat je eigen minister op enig moment zo’n afweging moet maken, kwam heftig bij me binnen. Daar heb ik een paar nachten niet van kunnen slapen.” “We hebben verschillende rapporten achter de rug, onder meer naar aanleiding van de Schipholbrand, waarin we konden lezen dat organisatieonderdelen hun verantwoordelijkheid niet goed hadden genomen. Ik zie geen weigering bij mensen om in beweging te komen. Het heeft volgens mij wel te maken met het feit dat de samenleving zó ingewikkeld en complex is geworden, en dat de regelgeving en maatregelen zó complex zijn gemaakt om aan te kunnen sluiten bij die complexe samenleving, dat we daardoor soms door de bomen het bos niet meer zien. Dan weten we zelf even niet meer wie waarvoor precies verantwoordelijk is. Ook de overheid bestaat uit mensen, en mensen maken fouten. Wat we kunnen doen is alert zijn, proberen te leren van onze fouten en onze verantwoordelijkheid nemen.” Hoe schat u uw helikopterblik in? Kaai: “Ik hoop dat het voldoende is om overzicht te houden.”
Minister, zou u dit wel doen? In het nieuwe gebouw krijgt de helikopterblik vanaf de achtste verdieping opnieuw vorm. “We hebben nu het beste van twee werelden”, roept Kaai uit. Naast de juridische kennis en de ketens die beleid en uitvoering verbinden wordt dankzij de overgekomen BZK-directies ook de bestuurlijke blik sterker, bedoelt
212
hij. In de toekomst zullen netwerken van departementen steeds meer worden vervangen door netwerken op het lokale niveau, denkt Schaper. Daar zullen de oplossingen van de toekomst worden bedacht en uitgewerkt, denkt Schaper. Maar het eigen werk verandert voorlopig nog niet zoveel, denken de heren. Kaai: “Dit werk doen betekent dat je veel in de buurt moet zijn. Je moet er zijn als de SG of de minister vragen heeft, en mensen uit het pand moeten bij ons kunnen binnenlopen. Aanwezigheid zal ook in de toekomst een realiteit zijn.” Beetje ouderwets, dus. Maar goed dat de hoofdkantoren van een paar uitvoeringsorganisaties het huis met ze gaan delen. Wat is een beroepsambtenaar? Kaai: “Iemand die het werken voor de publieke zaak een betrokken hart toedraagt.” Wat is het vak erin? “Zorgen dat politiek uitgezette lijnen zo goed mogelijk worden uitgevoerd en dat de minister indien nodig ook op gepaste wijze tegenspraak ontvangt.” Is tegenspraak belangrijk? “Zeker.” Is eigen ruimte voor de ambtenaar belangrijk? “Zeker.” Ziet u het wel eens knel lopen? “Zeker.” Kunt u een voorbeeld noemen? “Nee. Je kunt als topambtenaar zeggen: minister, zou u dit wel doen? Dan nog eens vragen: weet u het zeker? En nog eens: weet u het echt zeker? Er komt een moment dat de politicus zegt: ik weet het zeker. Dan moet het gewoon gebeuren.”
< Inhoud >
Wat zijn de kenmerken van een excellente ambtelijke organisatie? Schaper: “Beleidseenheden moeten gewoon goed zijn. Een directie Wetgeving moet het vak goed beheersen. Een beleidsdirectie moet in staat zijn een politieke switch in denken van de politiek te voltrekken. Ook op momenten dat die eerder komt dan de beleidsdirectie zelf denkt. Ik heb gezien hoe in de tijd bij Justitie de
213
mensen van Inburgering en Integratie op onderdelen een paradigmaverandering te pakken kregen. Je moet flexibel en professioneel zijn om dat voor elkaar te krijgen. Eenheden zoals ik die leid moeten zich goed kunnen inleven in wat de minister nodig heeft aan vertrouwen, comfort en politieke werkelijkheid van alle dag. Dat vraagt een groot omgevingsbewustzijn. Het is een belangrijk deel, maar ook een klein deel. Een beleidsdirectie moet mijn wereld een beetje begrijpen én daarnaast weten wat in de maatschappelijke werkelijkheid nodig is. Daarnaast zijn er op een paar sleutelposities mensen nodig die ongelofelijk makkelijk over hun eigen grenzen kunnen kijken. En persoonlijk geloof ik sterk in het model zoals wij dat hier hebben, waarbij alle informatie op één tafel bij elkaar komt voor het naar de bewindspersoon gaat. Als de bewindspersoon de enige is die het overzicht heeft kan dat, zo heb ik begrepen van collega’s bij andere In 2010 probeerde de toenmalige secretaris-generaal departementen, angstaanjagend zijn.” Joris Demmink de van de buren overgekomen ambtenaren welkom te heten. Schaper: “De mail moest dan naar een Wat zijn de kenmerken van een ideale bewindspersoon? bepaalde mailbox worden gestuurd, van waaruit het Schaper: “Ik heb nu vier ministers meegemaakt, en bericht verder zou worden verspreid. Dat gebeurde van alle vier kan ik kenmerken noemen die hen tot natuurlijk helemaal niet. We zijn maar gaan rondbellen een ontzettend goede minister hebben gemaakt. De om het alsnog te regelen.” Wel wonnen de BZK’ers een perfecte minister bestaat in mijn optiek niet, het gaat kleine cultuurslag. “De SG ondertekende zijn interne mails om een combinatie van de persoon en de tijd waarin altijd met J. Demmink. Hij liet zich niet graag bij zijn hij of zij bewindspersoon is. Een ideaaltypische voornaam noemen. In de BZK-cultuur zou het Joris minister is wel iemand die in een grote organisatie Demmink moeten zijn. In het begin hebben we dat langs de als deze focus weet te bewaren en koers weet uit te lijn van de SG opgelost, maar uiteindelijk hebben we de iets zetten.” modernere communicatie van de collega’s van het DG Veiligheid weten over te nemen.” Het ministerie kreeg in de afgelopen kabinetsperiode twee bewindslieden van één politieke kleur. Beviel dat een beetje? Schaper: “Het bleek minder moeilijk te zijn dan we in — Jan-Willem Schaper — het begin dachten dat het zou zijn. Er ontstond een natuurlijke balans tussen de minister en de staatssecretaris. Het is een gezegde in politiek Den Haag dat je vrienden in een andere partij zitten, en je concurrenten in je eigen partij. Dat bleek in onze context ontzettend mee te vallen. Het maakte het werk in die zin makkelijker dat wij wisten dat we in speeches VVD-elementen moesten inbrengen. We hadden – en hebben - dit keer een minister en een staatssecretaris. Twee ministers op een ministerie kan het moeilijker maken. Het is hoe dan ook in elke situatie ons werk om te achterhalen hoe de bewindsperso-
214
H
215
erinnering
nen het beste bediend kunnen worden. Sommige conflicten kan ik voorkomen, sommige kan ik oplossen en met sommige kan ik me het beste niet bemoeien. Op deze verdieping gaat het dan om verstandig opereren. Ik voorkom de meeste conflicten. Is me dat niet gelukt, dan los ik ze op. En bij die paar conflicten die ik niet oplos moet het ook maar duidelijk zijn waarom ik ze niet oplos. Dan gaat het om karakters, of profilering.” Wat kenmerkt een goede topambtenaar? Kaai: “Toen ik in 2000 startte, dacht ik dat er mensen waren voor de inhoud en mensen voor het proces. Maar ik ben voor mijzelf tot de conclusie gekomen dat er binnen de overheid niet kan worden gemanaged zonder kennis van de inhoud. Ik hoop niet dat er in de toekomst alleen maar organisatiekundigen of bestuurskundigen in de toplagen van departementen zitten. Ik zou het jammer vinden als de strategische kennis van de inhoud en het beleid zou verschralen. Mijn ervaring is dat dat belangrijk is. Als je op hoofdlijnen kennis hebt van het beleidsterrein, de juridische kaders en de gevoeligheden in het veld, dan kun je de bestuurlijke belangen goed afwegen. Daar kan geen model tegenop.”
N
Nadere orders “Kort nadat mevrouw Adriaans in 1986 met pensioen was gegaan, zaten de typistes er een tijdje verweesd bij. Toenmalig kamerbewaarder Jan De Vries, die nog van het Plein was overgekomen en bleef tot hij in 2002 met pensioen ging, bracht de dames van de typekamer in die dagen een concept-amicebrief van de toenmalige minister Korthals Altes gebracht ten behoeve van de ministerraad. De brief zou die dag nog bij de bewindslieden moeten liggen. We hadden de brief keurig getypt en voor ‘nadere orders’, zoals dat toen heette, op het bureau gelegd van de inmiddels vertrokken mevrouw Adriaans. Ons was immers verteld dat de cheffinhandelingen door iemand anders
En de samenwerking tussen de ministeries ten behoeve van het bestuur? Schaper: “Die vindt nu al volop plaats. Maar je blijft ook voor verschillende ministers werken. Zolang die elkaar niet dagelijks innig omarmen, zullen er verschillen blijven tussen de ministeries.”
zouden worden overgekomen. De volgende ochtend vroeg de kamerbewaarder om een afschrift van de brief. We moesten hem vertellen dat de cheffin nog niet was vervangen en dat de betreffende brief nog steeds op het bureau
< Inhoud >
van mevrouw Adriaans lag. Dat is toen een flinke rel geworden.”
— Lenie Buijs, Ministerie van VenJ —
216
217
“Bij de vorige kabinetsformatie kreeg de SG een dag van te voren te horen dat er een forse departementale herindeling zou komen: éénderde zou vertrekken, en éénderde zou komen.
Ze zei meteen: ‘het nieuwe BZK maken we samen. Er is niet een oud-BZK en een nieuw-BZK.
Ik betwijfel of dat gaat gebeuren. Mijn twijfel zit er daarin dat de Kamer veertig weken per jaar vergadert. Kamerlidmaatschap is full time baan. Gemeenteraad bestaat uit mensen die twee avonden in de maand met een onderwerp bezig zijn. Dat is een part time job.”
We zijn met elkaar nieuw.’ Voor de stukkenstroom was het wel even lastig, die overgang.”
< Inhoud >
“De Provinciale Staten, waar de Jeugdzorg nu onder valt, gaat niet over mensen. Gemeenten wel, dus ik heb de hoop dat de gemeenteraad straks de wethouder Jeugd gaat aanspreken.
— Martijn Wolthuis, Ministerie van BZK —
— Reinier ter Kuile, Ministerie van VenJ —
218
Siep Eilander & zijn tijd- en plaatsonafhankelijk werken Siep Eilander heeft geen lange geschiedenis bij BZK en heeft in zijn werk meer met vooruitkijken dan achteruit. De directeur Faciliteiten, Huisvesting- en Inkoopbeleid Rijksoverheid is namelijk al een tijdje bezig met datgene dat medewerkers van de ministeries vandaag en in de toekomst zullen ervaren. Die van BZK en VenJ, maar ook van de collega-ministeries. Waar zij werken. Hoe zij werken. Met welke apparatuur zij werken. Het gaat gepaard met moderne termen als flexibel werken, het nieuwe werken – Eilander spreekt zelf van tijd- en plaats- en apparaatonafhankelijk werken. En er zijn diverse rijksbreed functionerende voorzieningen voor de bedrijfsvoering zoals de Werkmaatschappij en de Inkoopuitvoeringscentra. Bah, denken sommigen, elke dag opnieuw een stoelendans doen om de werkplekken, je eigen collega’s moeten inhuren, ICT’ers die bij storingen niet meer even bij je kunnen binnenlopen omdat ze hun werk doen vanaf een locatie 100 kilometer verderop (of misschien wel thuis) aan het doen zijn, managers die zuchtend eigen personeelszaken en die van hun teamleden via P-direct digitaal moeten afdoen – waar is PIOFAH toch gebleven? Eilander zegt de geluiden te kennen en wijst in zijn reactie op een aantal ontwikkelingen. “Natuurlijk is er de noodzaak om op de uitgaven van de overheid te bezuinigen. Maar dat heeft in mijn optiek niet alleen een financieel-economische achtergrond. Het gaat ook om het beperken van de hap die de rijksoverheid doet uit de beschikbare middelen voor maatschappelijke activiteiten. En dat is behalve geld ook het beroep op de arbeidsmarkt. Als we vooruit kijken, dan weten we dat ook daar schaarste zal gaan optreden. Dan is een compacte rijksoverheid nodig, zoals wij dat noemen. Daarin wil je dubbel werk voorkomen door processen in de uitvoering te bundelen en toch de kwaliteit van de dienstverlening aan de samenleving overeind houden.”
< Inhoud >
Zorgen dat de rijksorganisaties gebouwen, faciliteiten en ondersteuning delen, dat is de kern van zijn opgave waar het de bedrijfsvoering betreft. “Een minister organiseerde vroeger zijn eigen beleid, zijn eigen uitvoering, zijn eigen toezicht en zijn eigen ondersteuning. Dan werden er onder zijn verantwoordelijkheid systemen ingekocht op de markt. Iedereen met zijn eigen criteria en wensen. Hoeveel verschillende systemen en regelingen we wel niet hebben binnen het Rijk!” Als een nieuw kabinet besluit tot een departementale herverkaveling komt het ongemak hiervan voluit aan het licht. “Je moet in secundaire processen standaardiseren om primaire processen te kunnen flexibiliseren”, is Eilanders credo. “Als de koek kleiner moet, dan kom je uit bij de vraag: waarop bezuinig je dan het liefst, op stenen of op mensen? Ik geef de voorkeur aan behoud van mensen, die zijn nodig voor het werk. Dan maar minder stenen. En dat leidt ertoe dat een kleiner aantal gebouwen steeds vaker door meer ministeries zal worden bewoond.”
219
In 2012 heeft hij aan de wand van zijn werkkamer nog een afbeelding hangen van het gebouw van het voormalige ministerie van VROM, met daarbij de namen van vier ministeries. Niet omdat de rijksdienst noodzakelijkerwijs zo klein zal worden dat dàt specifieke scenario werkelijkheid wordt, maar om uit te drukken dat het een rijksgebouw is, niet het huis van een ministerie. Wat voor ambtenaar heeft u voor ogen bij uw voorbereidingen voor het nieuwe werken? “Het aardige is dat de ontwikkelingen op het gebied van financiën en bedrijfsvoering samenvallen met veranderingen in de manier waarop we over het werken nadenken.” Hij vindt het ook best een mooi experiment, die gemeenten die het zonder gemeentehuis gaan proberen. “Die redeneren vanuit het idee dat bewoners niet naar de ambtenaren moeten hoeven te komen, maar dat de ambtenaren naar de burgers gaan, en dat ze voor het overige thuis hun werk heel goed kunnen afronden. Probeer je maar eens voor te stellen hoe dat gaat. Dat vereist niet alleen andere voorzieningen in huisvesting en ICT, maar vooral ook een andere manier van leidinggeven. Je moet dan bijvoorbeeld meer met resultaatsafspraken werken in plaats van op aanwezigheid controleren. Ik verwacht dat dit zich ook bij de rijksambtenaren zal gaan voltrekken - in beleid, uitvoering en toezicht. Het sluit aan bij ideeën die mensen over werken hebben. Je ziet het om je heen groeien. Bij een aantal van de uitvoeringsdiensten - waar 77% van de rijksambtenaren werkt - kijken ze daar al anders tegen aan. Ik vind het interessant om te zien hoe deze trend zich zal voortzetten.” “Wij hebben hier zelf ook aan moeten wennen. De trend is dus van een zeer door regels beheerst arbeidsproces naar een omgeving waar de professionals het meer zelf vormgeven. In kleuren gedacht: we gaan van een blauwe naar een groene omgeving. Toen wij in 2009 begonnen bij DGOBR hebben we de Rijkswerkplek – waarin het Nieuwe Werken tot uiting zou moeten komen – als één van onze speerpunten benoemd. En dat zijn we met onze ervaring en vakkundigheid projectmatig in het vat gaan gieten. Dat liep zo niet lekker. Dat bracht ons tot de conclusie dat we met iets heel tegenstrijdigs bezig waren. Wij waren bezig op een blauwe manier een een groene wereld te maken. Dat kan niet. Wat we zien gebeuren, is niet een groot programma of project, maar een beweging. En daar past een ander repertoire bij. Geef vooral de beweging ruimte, steek er af en toe de thermometer in, probeer goede voorwaarden te scheppen en werk belemmeringen weg als ze zich voordoen. Er wordt van vele kanten op aangedrongen dat de overheid die beweging maakt richting burgers. Wij proberen hetzelfde te doen ten behoeve van de veranderingen bínnen de overheid. Mag ik een plaagstootje uitdelen? Ik denk dat we wat die werkwijze betreft vooruitlopen op vele andere onderdelen van de rijksdienst. En dan bedoel ik met “we” niet BZK als de moeder van alle departementen, maar de samenwerkende bedrijfsvoerders in de rijksdienst.”
220
221
Van 7777 en 7373 naar 7000 Ze vormden aan de Schedeldoekshaven de spin in het web, de dames en heren van de Servicedesk en, sinds 1 januari 2010, ook van de telefoon. Vanaf de derde middenbouw, bij de bibliotheek, hielpen ze ambtenaren van beide ministeries aan toegangspasjes, treinkaartjes, vergaderruimtes, laptops en probeerden daarnaast dagelijkse problemen op te lossen. In de laatste maanden in het oude gebouw kwam zelfs de minister langs. Hij kwam ze ook even de hand schudden. Leuk vonden ze dat. Ook ministers moeten pasfoto’s laten maken voor een rijkspas. En ze hielpen natuurlijk de kamerbewaarder, als hij een zaal nodig had of er een lamp moest worden vervangen op de derde. Ten tijde van alle directieverschuivingen was het allemaal even wat problematisch, herinneren ze zich. Het leek wel even een ministerie van Binnenlandse Zaken en Justitie, of een ministerie van Justitie en Koninkrijksrelaties. Velen verspraken zich. Het vinden van NS-kaarten werd een stuk lastiger, nu mensen de precieze benaming van hun directie of dienstonderdeel even niet precies wisten. En hadden ze recht op een 2e klas of een 1e klas?
“We hebben in de afgelopen jaren kwartaalbijeenkomsten gehad met de directeuren van BZK. Eén van de eerste keren dat er over de nieuwe huisvesting werd gesproken, vroeg de SG: ‘Wie moet er een eigen kamer hebben?’ Er was geen enkele directeur die zei dat hij of zij die eigen kamer nodig had.”
Daarnaast vormden ze het eerste aanspreekpunt voor burgers en buitenlui en ook het laatste aanspreekpunt voor mensen die direct contact zochten met een ambtenaar, maar waarbij: a. de ambtenaar niet opnam, b. de kamergenoot van de ambtenaar niet opnam, en c. ook de secretaresse van de directie niet opnam. Kortom, als het doorschakelen even niet goed was geregeld. Maar een onbereikbare overheid, dat kon natuurlijk niet. Warm doorverbinden, dat was sinds 2010 het uitgangspunt. Een vaak bellende mijnheer uit Frankrijk die Justitie als een complotorganisatie beschouwde, hoorden ze aan en hielden ze af van de ambtenaren. Een beller die alleen de groeten aan de minister wilde doen ook. Klonk een klacht over de politie of een gemeente een beetje concreet, dan konden ze wél doorverbinden naar een departementale collega die deze mensen te woord stond. Met behulp van een kennisbank probeerden ze verder zoveel mogelijk vragen zelf af te handelen.
< Inhoud >
Bij wie hoorden ze eigenlijk, bij Binnenlandse Zaken of Justitie? Bij Eilander en zijn Werkmaatschappij, zo bleek. In 2012 hadden zij al een mailadres onder @rijksoverheid.nl. Op de Schedeldoekshaven liepen ze dus al een beetje voor op vele anderen. In 2013 zijn ze met een Servicepunt te vinden op de tweede verdieping, en daarnaast op de buitenlocaties. Servicepunt 7000 gaat het heten. Want direct contact, dat zal nog nodig zijn, zo is de verwachting. De ambtenaren hebben dan allemaal wel een mobiele telefoon, en zullen ook in hun mobiele situatie vaker zelf opnemen. De aanvraag van zalen moet dan echt digitaal. De telefonisten zijn niet meeverhuisd naar het nieuwe gebouw, maar zijn naar de Jan van Nassaustraat vertrokken. Vanaf die locatie zullen ze straks voor alle ministeries werken. Tenminste, over een tijdje. Dat is de bedoeling.
— Siep Eilander, Ministerie van BZK —
222
223
Ambtenaar + 1 In Haagse torens, waar gedachten oplossen in koffie en papier, rader ik mee tussen tanden
ω
ω
en vliegwielen. Zo omvat door jaren van zijn en niet zijn mijn eigen bolster
zich allengs als een cocon
— Thomas Hessels, Ministerie van BZK —
om de pit binnenin. Ooit, eerder
vond ik met blote ogen
dromen tussen woorden en een oneindig hopen.
Maar nu zie ik er schaduwen, gemaakte waarheden, met de houdbaarheid van een krant. Ik sluit mijn hoofd,
< Inhoud >
glimlach om het gesponnen web, en fladder in het wit tussen woorden en draden m'n eigen vrije vlinder.
De titel van het gedicht verwijst naar de al wat oudere ambtenaar die inmiddels aan een leesbril toe is.
224
225
Verantwoording & Dank In dit boek zijn verhalen van ambtenaren van de ministeries van BZK en VenJ gebundeld. Daarnaast omvat het boek de wordingsgeschiedenis van de oude bewoning aan de Schedeldoekshaven. De auteurs en de begeleidingscommissie hebben hierbij niet gestreefd naar volledigheid. Wel wilden zij verschillende herinneringen, vakervaringen en werkbeleving van mensen die werkzaam zijn bij de ministeries opgetekend zien. Voor de keuze van de portretten is gewerkt met een lijst die de leden van de begeleidingscommissie hebben opgesteld. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de geschreven portretten die de lezer in dit boek aantreft. Daar de verhalen in 2012 en dus in aanloop naar de verhuizing en het nieuwe werken zijn gemaakt en we daarover opmerkingen hoorden, is in de eindsprint van het project Siep Eilander gevraagd zijn perspectief aan de lezers te kennen te geven. Dit is aan het einde van het boek opgenomen. In de gesprekken met de portretkandidaten stonden hun herinnering, beleving en opvattingen over het vak centraal. Het gebruik van casuïstiek hierbij had het doel de verhalen zo concreet en herkenbaar mogelijk te laten zijn. In de opzet is niet gestreefd naar een reconstructie van het relaas of het volledig maken van de herinneringen. Wel zijn rond de herinneringen bronnen geraadpleegd ter controle, inkleuring of aanvulling van de verhalen. Over het algemeen betroffen deze bronnen Kamerstukken of algemene internetdocumentatie. Ook zijn de interne bladen van de ministeries bekeken. Daarnaast is gebruik gemaakt van een aantal specifieke bronnen. Voor het portret van Lenie Buijs is gebruik gemaakt van de oratie van prof. dr. Mies Westerveld uit 2008. Voor achtergrondinformatie bij het portret van Harke Heida is, voor het deel over het vreemdelingenbeleid uit de jaren ’90, informatie ontleend uit de volgende bronnen: het proefschrift ‘Crisis als kans? Over de relatie tussen crises en hervormingen in het vreemdelingenbeleid van Nederland en Duitsland’ van Fleur Barbara Alink; de masterscriptie ‘Het dossier Rara (1985-1993)’ van Melinda Gijsbertse. Hierin is ook een interview met voormalig staatssecretaris Kosto opgenomen; een inventarisatie van voormalig stagiaire bij DMB Alexandra van Lennep over de geschiedenis van de opvang, en het artikel ‘Veel angst, weinig effect. Twintig jaar illegalenbeleid’ van Robert van de Griend in Vrij Nederland van 16 februari 2008.
< Inhoud >
In het proces is intensief samengewerkt met de portretkandidaten. Zij zijn bereid geweest om in meerdere gesprekken hun ervaringen te delen en hun visie op het werk te geven. Zij hebben allen een of meerdere keren concepten van de tekst gezien en deze voorzien van reacties. Ik dank hen allen voor de prettige gesprekken, de momenten van reflectie, hun inspanning om mee te denken en te reageren. Hetzelfde geldt voor diegenen die hebben meegewerkt aan achtergrondgesprekken of anderszins herinneringen hebben gedeeld. Soms raakten herinneringen het persoonlijke of professionele vlak; bij dat laatste hoort dat we ook moesten kijken naar de verhalen vanuit het besef dat het werk in een bestuurlijk-politieke context wordt verricht. Ieder heeft voor zich geprobeerd om binnen de beperkte context recht te doen aan de informatie, maar de kans op onvolledigheden en mogelijke onjuistheden blijven altijd bestaan. Het project is begeleid door een gezamenlijke commissie met vertegenwoordigers van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Veiligheid en Justitie. Ik dank Meine-Henk Klijnsma, Ardaan van Ravenzwaaij, Ellen van den Berg, Krijn van Beek en met name Hans Wilmink voor hun betrokkenheid, feedback en begeleiding. Daarnaast dank ik de fotografen Ilya van Marle en Jeronimus van Pelt, vormgever Barbara Nijboer, adviseur grafische middelen Grietje Huitema en mede-auteur Ruud Smeets voor de samenwerking. Hij schreef het portret voor een functioneel gebouw. Wederzijdse beïnvloeding heeft dit product gemaakt tot wat het nu is. Patricia Gerrits
< Inhoud >
226 227
228
229
Colofon ‘Onder ambtenaren. Verhalen van verandering’ is een uitgave van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Bezoekadres Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postadres Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Postbus 20011, 2500 EA Den Haag Ministerie van Veiligheid en Justitie Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Idee & tekst algemeen en portretten van ambtenaren Patricia Gerrits, Onder Ogen B.V., Den Haag Idee & tekst portret van het gebouw Ruud Smeets, Ministerie van BZK Beeldconcept & fotografie Ilya van Marle en Jeronimus van Pelt
© 2013 Ministerie van Veiligheid en Justitie. © 2013 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vormgeving & art direction Barbara Nijboer, Ministerie van BZK Grietje Huitema, Ministerie van BZK
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Veiligheid en Justitie. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave uitdrukkelijke zorg is besteed, kan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden niet worden ingestaan en aanvaarden de auteurs en het ministerie geen aansprakelijkheid. Gebruik van teksten bij herhaling of bij ander gebruik dan waarvoor zij oorspronkelijk zijn gemaakt, opname van citaten met bronvermelding uitgezonderd, is uitsluitend mogelijk na toestemming van de auteurs.
< Inhoud >
Drukkerij Vijfkeerblauw Oplage 1.000 ISBN: 978-90-5414-205-8
< Inhoud >
230 6