Tekst: Veldonderzoek: Fotografie: Beopublicatie: Augustus 2012 Omslagfoto: Grote foto: Inzet:
H.J.V. van den Bijtel H.J.V. van den Bijtel, C.J.G.G. Goudsmits, H. van de Vendel (HV) en I.W. van Woersem (IW) H.J.V. van den Bijtel (HB), H. van de Vendel (HV) en I.W. van Woersem (IW) 201216
Werk aan de Korte Uitweg gezien vanaf de Lange Uitweg (HB) Blauwe breedscheenjuffer (HB)
Uilenkamp 22 3972 XS Driebergen-Rijsenburg tel./fax 0343 – 521021 e-mail
[email protected]
Inhoudsopgave 1
Inleiding
1
1.1 1.2 1.3
Aanleiding Opdracht Onderzoek
1 1 2
2
Gebiedsbeschrijving
3
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Ligging en begrenzing Inrichting en gebruik Bodem Water Planologisch status
3 3 4 4 5
3
Bescherming van soorten en leefgebieden: wet- en regelgeving
6
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3
Bescherming van de wilde flora en fauna De Flora- en Faunawet De Flora- en Faunawet en ruimtelijke ontwikkelingen De ontheffing Huidige toepassing Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ingrepen De bescherming van de EHS in de Structuurvisie
6 6 6 7 9 9
4
De natuurwaarden van het Werk aan de Korte Uitweg
12
4.1 4.2 4.2.1 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
Flora Zoogdieren Gebruik van het Werk aan de Korte Uitweg door vleermuizen Vogels Reptielen en amfibieën Vissen Dagvlinders Waterjuffers en libellen Sprinkhanen Wilde bijen
12 13 13 16 17 18 18 20 20 21
5
De plannen voor het gebied
24
5.1 5.2
Planonderdelen Aan te brengen voorzieningen
24 25
6
De resultaten in het licht van de Flora- en Faunawet: de natuurtoets
26
6.1 6.2 6.3
Strikter beschermde soorten Effecten van de plannen op de strikter beschermde soorten Is een ontheffing nodig?
26 27 32
7
De plannen en het ‘nee, tenzij-beginsel’: de ‘nee, tenzij-toets’
33
7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.2.5
Wezenlijke waarden en kenmerken Effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken Zones met bijzondere ecologisch kwaliteit Aaneengeslotenheid en robuustheid Bijzondere soorten Essentiële verbindingen Samenvattend
33 34 34 35 35 36 36
8
Randvoorwaarden en aanbevelingen
37
8.1 8.2 8.3
Randvoorwaarden voortvloeiende uit de Flora- en Faunawet Randvoorwaarden met betrekking tot de omgeving Aanbevelingen voor het beheer
37 38 39
9
Conclusies
41
10
Geraadpleegde literatuur
43
Bijlagen
1
Inleiding
1.1 Aanleiding Door de Stichting Werk aan de Korte Uitweg (WKU) worden plannen ontwikkeld om te komen tot een zodanige uitbreiding van de activiteiten op het fort dat een rendabele exploitatie mogelijk is. De plannen hebben zowel betrekking op het eigenlijke fort als op het reeds bestaande natuurkampeerterrein. Ten behoeve van de planontwikkeling is behoefte aan een ecologisch onderzoek dat een geheel jaar beslaat. Met de uitkomsten van dit onderzoek kunnen de plannen van de Stichting WKU worden getoetst aan de Flora- en Faunawet (natuurtoets) en aan het nee, tenzij-regime (nee, tenzij-toets) in het kader van de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). 1.2 Opdracht Eind november 2010 is door de Stichting Werk aan de Korte Uitweg (WKU) opdracht gegeven tot: • het uitvoeren van een ecologisch onderzoek waarin een natuurtoets in het kader van de Flora- en Faunawet en een nee, tenzij-toets conform de voorwaarden van de Structuurvisie Provincie Utrecht 2008 zijn opgenomen, en • het begeleiden van werkzaamheden in het kader van de uitvoering van de plannen voor het fort.
Het Werk aan de Korte Uitweg met links de bomvrije kazerne en op de achtergrond de houten genieloods (HV)
1
De natuurtoets moet inzicht geven in de volgende aspecten: • een beoordeling van de effecten van de plannen op beschermde soorten en soorten die op de Rode Lijst zijn opgenomen, dan wel indicatief zijn voor bepaalde omstandigheden; • de gevolgen van de plannen in relatie tot de Flora- en Faunawet (voor welke soorten dient ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd), en • een analyse van de mogelijkheden eventuele nadelige effecten van de plannen voor de beschermde soorten te minimaliseren of op te heffen, en daaraan gekoppeld aanbevelingen voor het treffen van eventuele compenserende en mitigerende maatregelen. De nee, tenzij-toets omvat: • een analyse van de effecten van de plannen op de wezenlijke waarden en kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur; • onder de wezenlijke waarden en kenmerken worden verstaan: • kwaliteit van het ecosysteem • aaneengeslotenheid en robuustheid • bijzondere soorten • essentiële verbindingen • de effecten van de plannen op de wezenlijke waarden en kenmerken worden onder andere getoetst aan de hand van de volgende onderliggende factoren: • de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit (systemen en soorten) • geomorfologische en aardkundige waarden en processen • de waterhuishouding (grond- en oppervlaktewater) • de aanwezigheid van beschermde soorten, bedreigde soorten van de Rode Lijst en Oranje Lijst • de mogelijkheden de effecten te minimaliseren of op te heffen, en daaraan gekoppeld aanbevelingen voor het treffen van eventuele mitigerende maatregelen, en • eventuele randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het gebied vanuit ecologische motieven. In de natuurtoets en de nee, tenzij-toets wordt een analyse gemaakt van de werkzaamheden die qua timing of qua werkwijze effecten kunnen hebben op de aanwezige flora en fauna. Deze werkzaamheden zullen door een medewerker van Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek worden begeleid. Deze begeleiding bestaat uit het vooraf met de uitvoerders van de werkzaamheden doorspreken van de gewenste timing en werkwijze en het geven van aanwijzingen ten tijde van de eigenlijke utvoering. 1.3 Onderzoek In de periode januari tot eind november 2011 zijn dertien, deels gecombineerde bezoeken aan het gebied gebracht. Acht bezoeken vonden plaats in de zeer vroege ochtend of in de avond. Tijdens deze bezoeken is onderzoek uitgevoerd naar (nachtactieve) vogels en vleermuizen. Voor het onderzoek naar het voorkomen en de aanwezigheid van mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen is gebruikgemaakt van batdetectoren (Pettersson D240x en D1000x). Gedurende de daglichturen is onderzoek verricht naar planten, zoogdieren (nesten, sporen), vogels en overige soorten. Beide detectoren beschikken over zowel een heterodyneals een time expansion-functie en de mogelijkheid voor het opnemen van geluiden. De Petterson D1000x beschikt bovendien nog over een derde methode (frequentiedelen) om het ultrasone geluid van vleermuizen hoorbaar te maken. Het onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd conform het vleermuizenprotocol (Gegevensautoriteit Natuur, Netwerk Groene Bureaus & Zoogdiervereniging 2010).
2
2
Gebiedsbeschrijving
2.1 Ligging en begrenzing Het Werk aan de Korte Uitweg ligt even ten zuiden van de bebouwing van Molenbuurt, een buurtschap tussen Tull en ’t Waal en Schalkwijk (figuur 1). Het gebied wordt in het noorden begrensd door de Lange Uitweg, in het oosten door het Inundatiekanaal, in het zuiden door de Gedekte Gemeenschapsweg en de graslanden ten westen hiervan en in het westen door de graslanden tussen de Korte Uitweg en de Lekdijk. Het onderzoeksgebied is iets ruimer genomen en omvat tevens het pad aan de oostzijde van het Inundatiekanaal ter hoogte van het Werk. Het onderzochte gebied heeft een oppervlakte van 3,3 ha.
Figuur 1. Ligging van het Werk aan de Korte Uitweg Schaal 1 : 35.000. Copyright 2004 Dienst voor het Kadaster en Openbare Registers, Apeldoorn
2.2 Inrichting en gebruik Het plangebied bestaat uit een vestingwerk, onderdeel van de Stelling van Honswijk in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Het Werk is omringd door een gracht, die aan de oostzijde wordt gevormd door het Inundatiekanaal. Binnen de gracht ligt een grotendeels met gras begroeid terrein dat geheel omwald is. Vooral op de buitenzijde van de wal komt opgaande beplanting van bomen (beuk, gewone es, linde, paardenkastje, zomereik en zwarte els) en struiken (eenstijlige meidoorn, gewone vlier) voor. Binnen de wal liggen een bomvrije kazerne, een remise en een houten genieloods. De bomvrije kazerne wordt gebruikt als theehuis, als expositieruimte en voor opslag. Aan de voorzijde van de bomvrije kazerne is een terras waar thee en koffie gedronken kan worden. De noordelijke delen van de kazerne fungeren als winterverblijf voor vleermuizen. De genieloods wordt gebruikt als ruimte voor verschillende activiteiten en voor opslag. De remise doet dienst als onderkomen voor gasten van het kampeerterrein dat voornamelijk op de met gras begroeide ruimte binnen de wallen is gevestigd. Op dit terrein staat ook een pipowagen.
3
De remise met daarvoor een deel van het voor kamperen gebruikte deel van het terrein (HV)
2.3 Bodem Bodem De bodems in het gebied bestaan uit zware zavel en lichte klei. De grondlaag op het dak van de bomvrije kazerne bestaat grotendeels uit zandig materiaal. De oorspronkelijke bodemopbouw is bij aanleg van het Werk door vergraving verdwenen. De bodems in de directe omgeving van het Werk worden gerekend tot de kalkloze poldervaaggronden in zware klei (Alterra, Bodemdata.nl; Stiboka 1966). Geomorfologie Van de oorspronkelijke geomorfologie is door vergraving weinig overgebleven. Het omringende gebied ligt op een rivierkomvlakte (Stiboka 1982). Hoogteligging Het Werk ligt door ophoging hoger dan zijn omgeving. Het ligt in een vlakte met een hoogte van ca 1,4 meter +NAP die ter plaatse naar het oosten afloopt. 2.4 Water Grondwater Het plangebied ligt in een gebied waar grondwater aan de oppervlakte treedt (kwel). Dit is vooral zichtbaar in sloten en greppels, waar met name in het voor- en najaar kwelverschijnselen als ijzerneerslag en bacterievliezen zichtbaar zijn. Het gaat om lichte tot matige kwel (1,0 – 2,0 mm/dag; Eggels 1998). Op het Werk zelf is door de ophoging van de grondwaterinvloed niets te merken. In het omringende gebied bevindt het grondwater (GHG) zich op een diepte van minder dan 40 centimeter onder het maaiveld (grondwatertrap III). Oppervlaktewater Het Werk aan de Korte Uitweg wordt omringd door een gracht die verbonden is met het Inundatiekanaal. Via dit kanaal wordt water ingelaten vanuit de Lek. Op het eigenlijke werk is geen oppervlaktewater aanwezig.
4
2.5
Planologische status
Ecologische hoofdstructuur Het plangebied grenst aan de ecologische verbindingszone Inundatiekanaal-Schalkwijkse Wetering (EVZ 20) die onderdeel is van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze verbindingszone eindigde oorspronkelijk bij de brug over de Lange Uitweg, net ten noorden van het Werk, maar is doorgetrokken naar Fort Honswijk en vormt zo een verbinding tussen de uiterwaarden van de Lek en het gebied ten westen van Houten (www.provincie-utrecht.nl). De verbinding is primair bedoeld voor soorten die gebonden zijn aan open water en aan oevermilieus, maar ook voor soorten van vochtige tot droge, matig voedselrijke graslanden (kaden, dijken). Het Werk aan de Korte Uitweg vervult met name voor deze laatste groep een belangrijke functie als stapsteen (van den Bijtel 2009, Grontmij 2011). Bestuurlijk is deze stapsteenfunctie echter nog niet vastgelegd. Formeel maakt het Werk aan de Korte Uitweg dus nog geen deel uit van de EHS. In het kader van dit onderzoek is er voor de nee, tenzij-toets echter van uitgegaan dat het fort feitelijk al als een stapsteen functioneert en onderdeel vormt van de ecologische verbindingszone.
Ten noordoosten van het Werk aan de Korte Uitweg ligt de inundatievlakte van Blokhoven, een uitgestrekt vlak en open gebied. Aan de horizon de kerk van Schalkwijk (HB)
5
3
Bescherming van soorten en leefgebieden: wet- en regelgeving
3.1 Bescherming van de wilde flora en fauna De wilde flora en fauna worden beschermd door verschillende internationale en nationale verdragen, richtlijnen en wetten. De belangrijkste hiervan zijn de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de Flora- en Faunawet. De Vogelrichtlijn is een Europese richtlijn die bescherming biedt aan de inheemse wilde vogels en hun leefgebieden (middels de aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden) binnen het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. De Habitatrichtlijn, eveneens een Europese richtlijn, biedt bescherming aan de leefgebieden van de wilde flora en fauna door de aanwijzing van zogeheten Habitatrichtlijngebieden en aan bepaalde individuele soorten. Deze soorten zijn ondergebracht in een aantal bijlagen waarvoor verschillende beschermingsregimes gelden. Voor soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het zwaarste beschermingsregime. Indien in een te ontwikkelen gebied een soort voorkomt die is opgenomen in Bijlage IV, kan deze ontwikkeling alleen plaatshebben als voldaan wordt aan een aantal strikte voorwaarden. De Flora- en Faunawet is een Nederlandse wet waarin een aantal oude wetten (onder andere de Jachtwet, de Vogelwet en de Natuurbeschermingswet) is samengevoegd en waarin tevens belangrijke bepalingen uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn opgenomen. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de belangrijkste bepalingen van de Flora- en Faunawet. Rode Lijsten. Naast deze wetten en richtlijnen waarin de bescherming van de inheemse wilde planten en dieren wordt geregeld, zijn ook de zogeheten Rode Lijsten nog van betekenis. Rode Lijsten zijn lijsten met soorten die in hun voortbestaan bedreigd worden en zijn een uitvloeisel van de Conventie van Bern uit 1982. Ze worden gezien als een belangrijk instrument voor soortbescherming. Soorten die op een Rode Lijst zijn opgenomen, zijn niet automatisch beschermd maar krijgen in het natuurbeleid wel extra aandacht. Ruimtelijke ontwikkelingen die gepland zijn in gebieden waar groeiplaatsen of leefgebieden van Rode Lijst-soorten aanwezig zijn, dienen zeer zorgvuldig te worden uitgevoerd. Oranje Lijsten. Dit zijn lijsten met soorten, zowel planten als dieren, die in de provincie Utrecht in hun voortbestaan bedreigd worden dan wel potentieel bedreigd worden. In de Oranje Lijsten is tevens aangegeven welke soorten speciale aandacht krijgen in het natuurbeleid van de provincie Utrecht (aandachtsoorten en prioritaire soorten). 3.2
De Flora- en Faunawet
3.2.1 De Flora- en Faunawet en ruimtelijke ontwikkelingen In de Flora- en Faunawet zijn twee belangrijke principes vastgelegd en wel (1) dat dieren ook beschermd dienen te worden omdat hun bestaan waardevol is en (2) dat een ieder de plicht heeft voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en voor hun directe leefomgeving (zorgplichtbepaling). Hieruit voortvloeiende zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen. Hiervan zijn, zeker in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen, de verbodsbepalingen op handelingen die het voortbestaan van planten en dieren in gevaar kunnen brengen, de belangrijkste (zie kader).
6
Verbodsbepalingen Flora- en Faunawet Bepalingen betreffende planten op de groeiplaats (artikel 8): • Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse soort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Bepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving (artikel 9 - 12): • Het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. • Het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten. • Het is verboden nesten, holen of andere voortplantingsplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. • Het is verboden eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waartoe ook de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg moeten worden gerekend, dient vooraf beoordeeld te worden welke negatieve gevolgen de ingrepen zouden kunnen hebben voor de eventueel aanwezig beschermde inheemse soorten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de initiatiefnemer van het betreffende project. Bij de uitwerking van plannen of bij de planning van werkzaamheden is het van belang dat de volgende aspecten duidelijk worden: • Welke beschermde dier- en plantensoorten komen in en nabij het plangebied voor? • Leidt het realiseren van de plannen of de uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet betreffende planten op hun groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving? • Kunnen de plannen of de voorgenomen werkzaamheden zodanig aangepast worden dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden? • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten ontheffing (ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet) van de verbodsbepalingen betreffende planten op de groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving vereist? 3.2.2 De ontheffing Indien de uitvoering van de plannen en werkzaamheden leidt tot handelingen die de Floraen Faunawet verbiedt, dient hiervoor bij Dienst Regelingen, de uitvoeringsinstantie van het Ministerie van LNV die hiermee belast is, een ontheffing te worden aangevraagd. Deze ontheffing dient te worden aangevraagd vóórdat met de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden wordt begonnen. Aangezien er met de beoordeling van een ontheffingaanvraag enige tijd gemoeid is, is het verstandig deze aanvraag tijdig in te dienen. Verstrijkt er evenwel teveel tijd (een jaar of meer) tussen de aanvraag en het begin van de werkzaamheden, dan kunnen er zich met betrekking tot het voorkomen van planten en dieren alweer de nodige veranderingen hebben voorgedaan.
7
Bij de beoordeling van ontheffingaanvragen wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën van soorten: 1. Soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en ingevolge artikel 75, vijfde lid, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bedreigde soorten. Ontheffing kan worden verleend, indien: • er geen andere bevredigende oplossing bestaat, en • er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten, en • er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. 2. Soorten die niet zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en die niet ingevolge artikel 75, vijfde lid, bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, met uitzondering van beschermde inheemse vogels. Ontheffing kan worden verleend, indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. 3. Beschermde inheemse vogels. De hier bedoelde dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen geen grond zijn voor het verlenen van een ontheffing. De Europese Vogelrichtlijn staat dat niet toe. 4. Voor meer algemene soorten zal een vrijstelling gelden. Dergelijke soorten mogen dan worden verstoord, verjaagd of verplaatst van plekken waar ruimtelijk wordt ingegrepen. Daarvoor is dan geen ontheffing vereist. In februari 2005 is de AMvB art. 75, ook wel het Besluit Vrijstelling Beschermde Dier- en Plantensoorten, in werking getreden. Dit besluit maakt het mogelijk dat vrijstelling wordt verleend voor het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en Faunawet. In de toelichtende brochure op de ‘AMvB art. 75’ (LNV 2005) is middels tabellen - die corresponderen met de bijlagen uit de AMvB - een handzaam overzicht gegeven van de beschermingsregimes die gelden voor de verschillende soorten. Voor veelvoorkomende beschermde soorten, opgenomen in Tabel 1 van de AMvB art. 75, geldt een algemene vrijstelling, dat wil zeggen dat er voor deze soorten geen ontheffing van de Flora- en Faunawet behoeft te worden aangevraagd. Voor soorten uit Tabel 2 van de AMvB art. 75 geldt eveneens een algemene vrijstelling, mits de geplande werkzaamheden worden uitgevoerd conform bepaalde richtlijnen die zijn vastgelegd in een ministerieel goedgekeurde gedragscode. Voor soorten uit Tabel 3 van de AMvB art. 75 geldt in het geval van bestendig beheer en gebruik een vrijstelling mits er gewerkt wordt conform de richtlijnen van een ministerieel goedgekeurde gedragscode. Beschikt men niet over een dergelijke gedragscode, dan dient een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd indien overtreding hiervan te verwachten is. (NB. Dit geldt ook voor soorten uit Tabel 2 van de AMvB art. 75.) Is er sprake van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, waartoe ook de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg gerekend moeten worden, in een gebied waar soorten voorkomen uit Tabel 3 van de AMvB art. 75, dan is altijd een ontheffing nodig, mits er natuurlijk sprake is van handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. De aanvraag van een ontheffing van de Flora- en Faunawet dient vergezeld te gaan van een activiteitenplan. In een activiteitenplan moeten onder andere de uitkomsten van een recente inventarisatie van planten en dieren op de geplande locatie (een lijst met de aanwezige beschermde soorten, waarin is aangegeven op grond van welke wettelijke bepaling(en) deze soorten beschermd zijn), een beschrijving van de te verwachten schade aan de beschermde planten en dieren, een beschrijving hoe de schade tot een minimum beperkt kan worden, een planning van de uit te voeren werkzaamheden en een compensatieplan zijn opgenomen.
8
3.2.3 Huidige toepassing Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ingrepen In 2009 is de toepassing van de Flora- en Faunawet naar aanleiding van twee uitspraken van de Raad van State betreffende de beoordeling van ontheffingen voor ruimtelijke ingrepen aangepast. Dit is ook van belang voor de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg aangezien deze plannen gekarakteriseerd moeten worden als een ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. In de onderstaande passages die zijn overgenomen uit een brief van Dienst Regelingen (2009) wordt de huidige toepassing nader toegelicht. Raad van State: bij ruimtelijke ingreep geen ontheffing belang j Door een uitspraak van de Raad van State kunt u voor soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn alleen nog ontheffing krijgen voor een belang dat is opgenomen in de Habitatrichtlijn. U kunt hierdoor geen ontheffing meer aanvragen op basis van belang j ‘de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’. Belang j staat namelijk niet in de Habitatrichtlijn, maar in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Deze manier van beoordelen stemt volgens de Raad van State echter niet overeen met de Europese regelgeving. Daarom kunnen wij voor Bijlage IV-soorten geen ontheffing meer verlenen voor een ruimtelijke ingreep op basis van belang j. Raad van State: bij vogels geen ontheffing belang e en j Tast u door een ruimtelijke ingreep nesten aan van vogels of het bijbehorende essentiële leefgebied? Dan kunt u voor vogels naast belang j, ook geen ontheffing aanvragen op basis van belang e ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’. De Raad van State heeft in haar uitspraak bepaald dat u voor vogels alleen nog ontheffing kunt krijgen op grond van een belang dat staat in de Vogelrichtlijn. Belang e en j staan beide niet in de Vogelrichtlijn. Dit betekent dus dat u op basis van deze belangen geen ontheffing meer kunt krijgen voor vogels. Nieuwe aanpak beoordeling bij ruimtelijke ingrepen Door de uitspraken van de Raad van State moet Dienst Regelingen de beoordeling aanpassen van de ontheffingsaanvragen voor ruimtelijke ingrepen. Gaat u een ruimtelijke ingreep uitvoeren en zijn er beschermde soorten in het plangebied? Dan heeft u voortaan twee mogelijkheden bij uw ontheffingsaanvraag. 1. Voorkom overtreding van de Flora- en faunawet. U laat uw voorgenomen mitigerende maatregelen beoordelen door Dienst Regelingen. Als deze voldoende zijn krijgt u een beschikking met daarin de goedkeuring van uw maatregelen. De goedkeuring krijgt u in de vorm van een afwijzing van uw ontheffingsaanvraag. U heeft namelijk geen ontheffing nodig doordat u met uw maatregelen overtreding van de Flora- en faunawet voorkomt. U mag uw werkzaamheden dus gaan uitvoeren. 2. Zijn mitigerende maatregelen niet mogelijk? Dan volgt een volledige beoordeling voor ontheffing.
In 2012 heeft de Raad van State een streep gezet door de bovenstaande werkwijze (ABRvS 15 februari 2012, JM 2012/54). De rechter is van oordeel dat als mitigerende maatregelen moeten worden getroffen, er impliciet sprake is van overtreding van de verbodsbepalingen. En dus moet er een ‘gewone’ ontheffing worden aangevraagd. De praktijk van de zogeheten ‘positieve afwijzing’ is hiermee van de baan. Nog onduidelijk is hoe de Dienst Regelingen deze uitspraak zal toepassen op de uitvoeringspraktijk van de Flora- en Faunawet. 3.3 De bescherming van de EHS in de Structuurvisie In de Structuurvisie Provincie Utrecht (Provincie Utrecht 2008) zijn de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet) en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden begrensd met een zogenoemde groene contour (figuur 2). Tot de EHS worden verschillende eenheden gerekend, waaronder bestaande natuur, nieuwe natuur (gerealiseerde en nog te realiseren natuurontwikkelingsgebieden), overige gebieden (agrarische gebieden met een hoge actuele en potentiële natuurwaarde) en ecologische verbindingszones.
9
Ter bescherming van de gebieden binnen de groene contour is het ‘nee, tenzij’-regime van toepassing (zie kader) en kan op gebiedsniveau de saldobenadering worden toegepast. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het ‘nee, tenzij’-regime).
Figuur 2. EHS in de omgeving van het plangebied (bron: Provincie Utrecht 2004; ondergrond © Topografische Dienst Kadaster, 2006) donkergroen: bestaande natuur; donkergeel: nieuwe natuur; lichtgroen: groenelement, geen EHS; donkergroene lijn: ecologische verbindingszone; grijs, wit en lichtgeel: gebied buiten de groene contour; plangebied is rood omlijnd
Tot de wezenlijke kenmerken of waarden worden de onderstaande aspecten gerekend: • kwaliteit van het ecosysteem • aaneengeslotenheid en robuustheid • bijzondere soorten • essentiële verbindingen In hoeverre deze wezenlijke kenmerken of waarden al dan niet significant worden aangetast, dient te worden getoetst aan onder andere de volgende punten (Provincie Utrecht 2006a): • de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit (systemen en soorten) • geomorfologische en aardkundige waarden en processen • de waterhuishouding (grond- en oppervlaktewater) • de aanwezigheid van beschermde soorten, bedreigde soorten van de Rode Lijst en Oranje Lijst
10
Nadat de wezenlijke kenmerken of waarden van een terrein zijn geïdentificeerd, kan worden beoordeeld of een geplande ontwikkeling leidt tot een significante aantasting daarvan. In een toelichting van de provincie Utrecht (Provincie Utrecht 2006a) op de toepassing van het ‘nee, tenzij’-regime worden enkele voorbeelden van een significante aantasting gegeven, waarvan wij er drie noemen:
• • •
het doorbreken van natuureenheden en de robuustheid van de EHS, ook gezien naar de toekomst. het onderbreken van migratie- en foerageerroutes van planten en dieren. het onderbreken van ecologische verbindingszones, vanwege de relatieve smalheid van deze zones is in beginsel elke onderbreking niet toelaatbaar. Ook de aantasting van een stapsteen in zo’n verbindingszone is een bedreiging voor het kunnen functioneren van de verbindingszone.
Indien uit de analyse is gebleken dat er geen significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden optreedt, dan kunnen de plannen worden uitgevoerd, mits de ruimtelijke afweging dat toestaat. Blijkt uit de analyse dat er wel een significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden optreedt, dan dient er gezocht te worden naar alternatieven. Ontbreken die én kan aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van een reden van groot openbaar belang, dan kunnen de plannen eveneens worden uitgevoerd mits er mitigerende maatregelen worden getroffen om de gevolgen voor natuur en landschap zoveel mogelijk te beperken. Volstaan de mitigerende maatregelen niet om de schade voor natuur en landschap te minimaliseren, dan is er de verplichting tot compensatie (compensatiebeginsel; Provincie Utrecht 2004). De uitvoering van de compensatie moet gewaarborgd zijn alvorens met de uitvoering van de plannen kan worden begonnen.
Het Inundatiekanaal dat langs de oostkant van het Werk aan de Korte Uitweg loopt, is aangewezen als ecologische verbindingszone (HB)
11
4
De natuurwaarden van het Werk aan de Korte Uitweg
4.1 Flora In het plangebied zijn 191 plantensoorten vastgesteld (bijlage 1). Van de aangetroffen soorten zijn er twee beschermd: de brede wespenorchis en de zwanenbloem (tabel 1). Beide soorten zijn licht beschermd en opgenomen in Tabel 1 van de AMvB art. 75. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Voorts zijn twee van de vastgestelde soorten opgenomen op de Rode Lijst en zeven soorten zijn opgenomen op de Oranje Lijst. Alle soorten zijn in deze lijsten ondergebracht in een lagere categorie (kwetsbaar of gevoelig). Nederlandse naam Akkerereprijs Bermooievaarsbek Bont kroonkruid Brede wespenorchis Gewone agrimonie Gewone veldsla Goudhaver Groene naaldaar Liggende klaver Zwanenbloem
Tabel 1.
Wetenschappelijke naam Veronica agrestis Geranium pyrenaicum Securigera varia Epipactis helleborine Agrimonia eupatoria Valerianella locusta Trisetum flavescens Setaria viridis Trifolium campestre Butomus umbellatus
Rode Lijst
Oranje Lijst KW KW GE
GE
KW KW
F&F
1
GE KW GE 1
Vastgestelde beschermde soorten, Rode Lijst- en Oranje Lijst-soorten De soorten waarbij in de kolom F&F een cijfer staat, zijn beschermd krachtens de Flora- en Faunawet; het cijfer verwijst naar de tabel (toelichtende brochure; LNV 2005) waarin ze zijn opgenomen en daarmee naar de striktheid van de bescherming. De soorten waarbij in de kolommen Rode Lijst of Oranje Lijst de afkorting KW (kwetsbaar) of GE (gevoelig) staat, zijn opgenomen in deze lijsten. De aanduidingen verwijzen naar de mate van bedreiging.
Bont kroonkruid is een soort van rijkere gronden waarvan een grote groeiplaats aanwezig is bij de remise. De plant, die is opgenomen op de Oranje Lijst, is hier mogelijk aangeplant (HB)
12
4.2 Zoogdieren In het onderzoeksgebied zijn 17 soorten zoogdieren vastgesteld, waaronder 8 soorten vleermuizen (tabel 2). Alle vleermuizen zijn strikt beschermd en opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Ook de eekhoorn is strikter beschermd. Deze soort is door omwonenden op het Werk waargenomen (schriftelijke mededeling de heren J. van Straten en B. Harskamp). De waarneming heeft vermoedelijk betrekking op een zwervend of foeragerend exemplaar, aangezien op het Werk geen verblijfplaatsen (nesten) aanwezig zijn. De nesten van eekhoorn bevinden zich mogelijk in de beplanting in de tuinen van de Molenbuurt. Vijf van de vastgestelde soorten zijn als gevoelig of kwetsbaar opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. De waarnemingen van hermelijn en wezel zijn afkomstig van de heer B. Harskamp (schriftelijke mededeling). Nederlandse naam Gewone + Tweekl. bosspitsmuis Mol Gewone baardvleermuis Franjestaart Watervleermuis Ruige dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Rosse vleermuis Laatvlieger Gewone grootoorvleermuis Eekhoorn Veldmuis Dwergmuis Huismuis Vos Hermelijn Wezel Bunzing
Tabel 2.
Wetenschappelijke naam Sorex araneus + Sorex coronatus Talpa europaea Myotis mystacinus Myotis nattereri Myotis daubentonii Pipistrellus nathusii Pipistrellus pipistrellus Nyctalus noctula Eptesicus serotinus Plecotus auritus Sciurus vulgaris Microtus arvalis Micromys minutus Mus domesticus Vulpes vulpes Mustela erminea Mustela nivalis Mustela putorius
Rode Lijst
Oranje Lijst
4/P
KW KW
GE GE
4
F&F 1 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 2 1 1 1 1 1 1
Vastgestelde zoogdieren De soorten waarbij in de kolom F&F een cijfer staat, zijn beschermd krachtens de Flora- en Faunawet; het cijfer verwijst naar de tabel (toelichtende brochure; LNV 2005) waarin ze zijn opgenomen en daarmee naar de striktheid van de bescherming. Voor soorten die zijn opgenomen in Tabel 3 van de AMvB art. 75 geeft het Romeinse cijfer aan of de soort wel (IV) of niet (I) is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting KW (kwetsbaar) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduiding kwetsbaar verwijst naar de mate van bedreiging. De soorten waarbij in de kolom Oranje Lijst een 4 (potentieel bedreigd) of een P (prioritaire soort) staat, zijn opgenomen in deze lijst.
4.2.1 Gebruik van het Werk aan de Korte Uitweg door vleermuizen Winterverblijf De noordelijke delen van de bomvrije kazerne op het Werk aan de Korte Uitweg (ruimte 1 tot en met 7; bijlage 2) worden door vleermuizen gebruikt als winterverblijfplaats. Het aantal overwinterende vleermuizen in dit winterverblijf wordt jaarlijks door leden van de Zoogdiervereniging (VZZ) geteld. In de winter van 2011/12 zijn (vóór de felle koudegolf in februari) 40 overwinterende vleermuizen geteld (bron: VZZ): 15 gewone baardvleermuizen, 9 franjestaarten, 13 watervleermuizen en 3 ongedetermineerde vleermuizen (www.fortwku.nl). Figuur 3 geeft een beeld van de ontwikkeling van het aantal overwinterende vleermuizen in het Werk aan de Korte Uitweg sinds het begin van de tellingen in de winter van 1992/93.
13
Gemiddeld over de periode 1993-2012 overwinteren er in het Werk aan de Korte Uitweg 32 vleermuizen. De eerste jaren ligt het aantal overwinteraars ruim onder de dertig exemplaren, waarna twee jaren volgen met meer dan veertig overwinterende dieren. Van 1998 tot 2008 fluctueert het aantal dieren in de winterverblijfplaats tussen 22 en 35 (gemiddeld 29). De laatste vier jaar is het aantal overwinteraars hoger en fluctueert dit rond de 41 individuen. Het grootste aantal overwinterende vleermuizen – 47 – is geteld in de winter 2010-11. De toename van het aantal overwinterende vleermuizen (in het bijzonder watervleermuizen) wordt toegeschreven aan enkele maatregelen die in 2008 zijn getroffen om de omstandigheden in de winterverblijfplaats te verbeteren (Jansen, Overman & Vreugdenhil 2010). Echter, ook de weersomstandigheden lijken van invloed te zijn op het aantal overwinteraars. In alle jaren dat het aantal overwinterende vleermuizen boven de veertig lag, was er sprake van een koude(re) winter en was de gemiddelde temperatuur in december (veel) lager dan het langjarige gemiddelde (KNMI 1995-2011; www.knmi.nl). De talrijkste soort op de winterverblijfplaats in het Werk aan de Korte Uitweg is de gewone baardvleermuis met gemiddeld 10 exemplaren over de periode 1993-2012; het hoogste aantal – 16 – werd geteld in de winter van 1996-97. De op één na talrijkste overwinteraar is de watervleermuis met gemiddeld 9 exemplaren (hoogste aantal 18 in 2008-09) en de franjestaart komt op de derde plaats met gemiddeld 8 exemplaren (hoogste aantal 17 in 1996-97). De vierde soort die jaarlijks, maar in kleine aantallen op het Werk overwintert, is de gewone grootoorvleermuis. De overige soorten, gewone dwergvleermuis en laatvlieger, overwinteren slechts incidenteel. Jaarlijks zijn er gemiddeld twee dieren die niet op soort gedetermineerd kunnen worden. 50 gewone baardvleermuis franjestaart 45
watervleermuis gewone dwergvleermuis laatvlieger
40
gewone grootoorvleermuis ongedetermineerd 35
totaal
30
25
20
15
10
5
0 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Figuur 3. Aantal overwinterende vleermuizen in het Werk aan de Korte Uitweg (bron: VZZ; www.fortwku.nl)
14
2011
2012
Watervleermuizen in het winterverblijf (IW)
Kraamkolonies en zomerverblijven Van geen van de voorkomende vleermuizen zijn op het terrein kraamkolonies en/of zomerverblijven vastgesteld. Op het terrein komen geen bomen met holten voor die geschikt zijn als verblijfplaats voor soorten die in bomen verblijven. Voor soorten die in gebouwen verblijven, zijn de bomvrije kazerne en de remise als verblijfplaats mogelijk minder geschikt. De houten genieloods lijkt wel een potentieel geschikte verblijfplaats, vooral voor een soort als de gewone grootoorvleermuis, maar ook hier zijn geen in- of uitvliegende vleermuizen waargenomen. Paarverblijven en zwermplaatsen Van de drie Myotis-soorten is bekend dat ze vaak zwermen en paren in het winterverblijf. Er zijn alleen van de watervleermuis zwermende dieren waargenomen: maximaal negen exemplaren op 24 augustus bij de toegang tot het winterverblijf. Van de gewone baardvleermuis en de franjestaart zijn geen zwermende dieren gezien, maar het is aannemelijk dat het winterverblijf op het Werk aan de Korte Uitweg ook wordt gebruikt als paarverblijf en zwermplaats. Van de gewone dwergvleermuis zijn in het gebied vijf baltsende dieren waargenomen. Ze vlogen voornamelijk aan de noordzijde van het Werk, nabij de Molenbuurt. De verblijven van deze dieren bevinden zich vermoedelijk in alhier aanwezige woonhuizen.
15
Jachtgebieden Het Werk aan de Korte Uitweg en directe omgeving wordt door watervleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger regelmatig gebruikt om te jagen. Watervleermuis en ruige dwergvleermuis zijn vooral waargenomen boven de fortgracht en het Inundatiekanaal. De overige soorten zijn ook geregeld jagend boven het Werk en de aangrenzende graslanden vastgesteld. Van alle soorten zijn vaak meer exemplaren waargenomen. Vliegroutes Het vlieggedrag van twee soorten vleermuizen (watervleermuis en gewone dwergvleermuis) duidt op het gebruik van een vliegroute. Bij de watervleermuis zijn in juni maximaal acht exemplaren gezien die in een tijdsbestek van twintig minuten over het Inundatiekanaal naar het noorden vlogen. Eveneens in juni zijn van de gewone dwergvleermuis in mei 14 exemplaren waargenomen die vanuit de Molenbuurt over het Werk en vervolgens langs de wal van de Gedekte Gemeenschapsweg naar het zuiden vlogen. De belangrijkste geleidende structuur van deze vliegroutes wordt gevormd door het Inundatiekanaal en de Gedekte Gemeenschapsweg met zijn opgaande beplanting. Het Werk aan de Korte Uitweg lijkt in deze van ondergeschikte betekenis. 4.3 Vogels In het onderzoeksgebied zijn 37 soorten broedvogelsoorten vastgesteld (tabel 3). In de lijst is ook de ijsvogel opgenomen. Deze soort is tijdens het onderzoek enkele malen gezien, maar heeft in 2011 niet in het gebied gebroed. In 2010 broedde de soort in de kluit van een omgevallen eik aan de zuidrand van het Werk aan de Korte Uitweg. Alle Nederlandse (broed)vogels zijn gedurende het broedseizoen strikt beschermd krachtens de Europese Vogelrichtlijn (en de Flora- en Faunawet). Geen van de aangetroffen soorten is als bedreigd of ernstig bedreigd opgenomen op de Rode of Oranje Lijst.
De grauwe vliegenvanger is een van de broedvogels van het Werk aan de Korte Uitweg (HB)
16
Nederlandse naam Boomkruiper Fazant Fitis Gaai Grasmus Grauwe vliegenvanger Groenling Grote lijster Heggenmus Holenduif Houtduif IJsvogel* Kleine karekiet Kneu Koolmees Kuifeend Matkop Meerkoet Merel Pimpelmees Putter Rietgors Roodborst Soepeend Soepgans Spreeuw Staartmees Tjiftjaf Tuinfluiter Turkse tortel Vink Waterhoen Wilde eend Winterkoning Witte kwikstaart Zanglijster Zwartkop
Tabel 3.
Wetenschappelijke naam Certhia brachydactyla Phasianus colchicus Phylloscopus trochilus Garrulus glandarius Sylvia communis Muscicapa striata Chloris chloris Turdus viscivorus Prunella modularis Columba oenas Columba palumbus Alcedo atthis Acrocephalus scirpaceus Carduelis cannabina Parus major Aythya fuligula Parus montanus Fulica atra Turdus merula Parus caeruleus Carduelis carduelis Emberiza schoeniclus Erithacus rubecula Anas platyrhynchos domesticus Anser anser domesticus Sturnus vulgaris Aegithalos caudatus Phylloscopus collybita Sylvia borin Streptopelia decaocto Fringilla coelebs Gallinula chloropus Anas platyrhynchos Troglodytes troglodytes Motacilla alba Turdus philomelos Sylvia atricapilla
Rode Lijst
Oranje Lijst
GE
GE
GE
Vastgestelde broedvogels De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting GE (gevoelig) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduiding gevoelig verwijst naar de mate van bedreiging. * De soort heeft in 2011 niet in het gebied gebroed, maar wel in 2010.
Behalve deze soorten die daadwerkelijk in het gebied broeden (of een territorium hebben), zijn er op het Werk aan de Korte Uitweg nog eens 44 soorten waargenomen die hier meer of minder regelmatig naar voedsel zoeken of rusten. Een deel van deze soorten, waaronder bosrietzanger, bosuil, grote bonte specht en huismus, broedt in de onmiddellijke omgeving van het fort. In bijlage 3 is een overzicht gegeven van de niet-broedvogels. In deze lijst zijn ook de waarnemingen van de heren B. de Kruijff, J. van Straten en B. Harskamp (schriftelijke mededeling) verwerkt. 4.4 Reptielen en amfibieën In het onderzoeksgebied zijn geen reptielen vastgesteld. Wel komen er ten minste 3 soorten amfibieën voor (tabel 4). De fortgracht vervult voor de waargenomen soorten de functie van water- en voortplantingsbiotoop. Het eigenlijke fort vervult voor gewone pad en bruine kikker de functie van landbiotoop, en mogelijk ook overwinteringsbiotoop.
17
De aangetroffen amfibieën zijn alle opgenomen in Tabel 1 van de AMvB art. 75. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Geen van de soorten is opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. Nederlandse naam Bruine kikker Gewone pad Groene kikker complex Middelste groene kikker
Tabel 4.
Wetenschappelijke naam Rana temporaria Bufo bufo Rana esculenta (synklepton) Rana klepton esculenta
Rode Lijst
Oranje Lijst
F&F 1 1 1
Vastgestelde amfibieën De soorten waarbij in de kolom F&F een cijfer staat, zijn beschermd krachtens de Flora- en Faunawet; het cijfer verwijst naar de tabel (toelichtende brochure; LNV 2005) waarin ze zijn opgenomen en daarmee naar de striktheid van de bescherming.
4.5 Vissen In de gracht van het Werk aan de Korte Uitweg zijn 12 soorten vissen vastgesteld (tabel 5). Twee soorten zijn strikter beschermd, te weten de bittervoorn (Tabel 3 van de AMvB art. 75) en de kleine modderkruiper (Tabel 2 van de AMvB art. 75). De bittervoorn is tevens als kwetsbaar opgenomen op de Rode Lijst. Nederlandse naam Baars Bittervoorn Blankvoorn Brasem Driedoornige stekelbaars Karper Kleine modderkruiper Paling Pos Ruisvoorn Snoek Tiendoornige stekelbaars
Tabel 5.
Wetenschappelijke naam Perca fluviatilis Rhodeus sericeus amarus Rutilus rutilus Abramis brama Gasterosteus aculeatus Cyprinus carpio Cobitis taenia Anguilla anguilla Gymnocephalus cernua Scardinius erythrophthalmus Esox lucius Pungitius pungitius
Rode Lijst KW
Oranje Lijst
F&F 3-I
2
Vastgestelde vissen De soorten waarbij in de kolom F&F een cijfer staat, zijn beschermd krachtens de Flora- en Faunawet; het cijfer verwijst naar de tabel (toelichtende brochure; LNV 2005) waarin ze zijn opgenomen en daarmee naar de striktheid van de bescherming. Voor soorten die zijn opgenomen in Tabel 3 van de AMvB art. 75 geeft het Romeinse cijfer aan of de soort wel (IV) of niet (I) is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting KW (kwetsbaar) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduiding kwetsbaar verwijst naar de mate van bedreiging.
4.6 Dagvlinders Op het Werk aan de Korte Uitweg zijn 16 soorten dagvlinders vastgesteld (tabel 6). Geen van de vastgestelde soorten is beschermd. Eén soort, het bruin blauwtje, is als bedreigd opgenomen op de Oranje Lijst.
18
Nederlandse naam Argusvlinder Atalanta Boomblauwtje Bruin blauwtje Bruin zandoogje Citroenvlinder Dagpauwoog Distelvlinder Gehakkelde aurelia Groot dikkopje Groot koolwitje Icarusblauwtje Klein geaderd witje Klein koolwitje Kleine vos Kleine vuurvlinder
Tabel 6.
Wetenschappelijke naam Lasiommata megera Vanessa atalanta Celastrina argiolus Plebeius agestis Maniola jurtina Gonepteryx rhamni Inachis io Vanessa cardui Polygonia c-album Ochlodes faunus Pieris brassicae Polyommatus icarus Pieris napi Pieris rapae Aglais urticae Lycaena phlaeas
Rode Lijst
Oranje Lijst
GE
3
F&F
GE
Vastgestelde dagvlinders De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting GE (gevoelig) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De soorten waarbij in de kolom Oranje Lijst een 3 staat, zijn opgenomen in deze lijst. De categorie 3 staat gelijk aan de categorie bedreigd uit de Rode Lijst. De aanduidingen verwijzen naar de mate van bedreiging.
Een van de dagvlinders die op het Werk aan de Korte Uitweg voorkomt, is het bruin blauwtje, een soort die als bedreigd op de Oranje Lijst is opgenomen (HB)
19
4.7 Waterjuffers en libellen In het onderzoeksgebied zijn 21 soorten waterjuffers en libellen waargenomen (tabel 7). Geen van de soorten is strikter beschermd. Drie soorten zijn als kwetsbaar opgenomen op de Rode Lijst. Vijf soorten zijn opgenomen op de Oranje Lijst, waarvan één soort, de blauwe breedscheenjuffer, als verdwenen. Deze aanduiding is niet meer correct, omdat de soort tegenwoordig weer in het gehele Kromme Rijngebied voorkomt. Nederlandse naam Blauwe breedscheenjuffer Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Bruine glazenmaker Bruine korenbout Gewone oeverlibel Glassnijder Grote keizerlibel Grote roodoogjuffer Houtpantserjuffer Kleine roodoogjuffer Lantaarntje Metaalglanslibel Paardenbijter Platbuik Smaragdlibel Steenrode heidelibel Variabele waterjuffer Vroege glazenmaker Vuurjuffer Weidebeekjuffer
Tabel 7.
Wetenschappelijke naam Platycnemis pennipes Aeshna cyanea Sympetrum sanguineum Aeshna grandis Libellula fulva Orthetrum cancellatum Brachytron pratense Anax imperator Erythromma najas Lestes viridis Erythromma viridulum Ischnura elegans Somatochlora metallica Aeshna mixta Libellula depressa Cordulia aenea Sympetrum vulgatum Coenagrion pulchellum Aeshna isoceles Pyrrhosoma nymphula Calopteryx splendens
Rode Lijst
Oranje Lijst 0
KW
4
F&F
KW 4
4
KW
4
Vastgestelde waterjuffers en libellen De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting KW (kwetsbaar) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduiding kwetsbaar verwijst naar de mate van bedreiging. De soorten waarbij in de kolom Oranje Lijst een 0 (verdwenen) of een 4 (potentieel bedreigd) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduidingen verwijzen naar de mate van bedreiging.
4.8 Sprinkhanen Op het Werk aan de Korte Uitweg zijn 8 soorten sprinkhanen vastgesteld (tabel 8). Geen van de soorten is strikter beschermd of als bedreigd of ernstig bedreigd opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. Nederlandse naam Bramensprinkhaan Bruine sprinkhaan Gewoon spitskopje Grote groene sabelsprinkhaan Krasser Kustsprinkhaan Ratelaar Struiksprinkhaan
Tabel 8.
Wetenschappelijke naam Pholidoptera griseoaptera Chorthippus brunneus Conocephalus dorsalis Tettigonia viridissima Chorthippus parallelus Chorthippus albomarginatus Chorthippus biguttulus Leptophyes punctatissima
Vastgestelde sprinkhanen
20
Rode Lijst
Oranje Lijst
F&F
De bramensprinkhaan is een van de soorten sprinkhanen die op het Werk aan de Korte Uitweg is aangetroffen. Op de foto is een nymf (jong dier) te zien (HB)
4.9 Wilde bijen Op het Werk aan de Korte Uitweg zijn 54 soorten wilde bijen vastgesteld (tabel 9). Geen van de aangetroffen soorten is beschermd. Tien soorten zijn opgenomen op de Rode Lijst, waarvan twee soorten, de donkere klaverzandbij en de weidebij, als bedreigd. Nederlandse naam Aardhommel s.l. Akkerhommel Andoornbij Bonte wespbij Boomhommel Dikkopbloedbij Donkere klaverzandbij Donkere wespbij Ereprijszandbij Fluitenkruidbij Geelschouderwespbij Geeltipje Geelzwarte wespbij Gewone dubbeltand Gewone dwergzandbij Gewone geurgroefbij Gewone kleine wespbij Gewone koekoekshommel
Wetenschappelijke naam Bombus terrestris s.l. Bombus pascuorum Anthophora furcata Nomada bifasciata Bombus hypnorum Sphecodes monilicornis Andrena labialis Nomada marshamella Andrena labiata Andrena proxima Nomada ferruginata Nomada sheppardana Nomada succincta Nomada ruficornis Andrena minutula Lasioglossum calceatum Nomada flavoguttata Bombus campestris
21
Rode Lijst
KW KW
BE
KW
Oranje Lijst
F&F
Nederlandse naam Gewone maskerbij Gewone smaragdgroefbij Gewone wespbij Gewone/Berijpte geurgroefbij Goudpootzandbij Grasbij Grote bladsnijder Grote wolbij Grote/Tweekl. koekoekshommel Kattenstaartbij Kattenstaartbij Kortsprietwespbij Lathyrusbij Matte bandgroefbij Meidoornzandbij Park/Heide-bronsgroefbij Ranonkelbij Roodgatje Roodzwarte dubbeltand Rosse metselbij Smalbandwespbij Steenhommel Tronkenbij Tuinbladsnijder Tuinhommel Tweekleurige koekoekshommel Variabele wespbij Viltvlekzandbij Vosje Vroege zandbij Weidebij Weidehommel Wimperflankzandbij Witkopdwergzandbij Zwartbronzen zandbij Zwartrosse zandbij
Tabel 9.
Wetenschappelijke naam Hylaeus communis Lasioglossum leucopus Nomada flava Lasioglossum calceatum/albipes Andrena chrysosceles Andrena flavipes Megachile willughbiella Anthidium manicatum Bombus vestalis/bohemicus Melitta nigricans Melitta nigricans Nomada fucata Megachile ericetorum Lasioglossum leucozonium Andrena carantonica Halictus tumulorum/confusus Chelostoma florisomne Andrena haemorrhoa Nomada fabriciana Osmia rufa Nomada goodeniana Bombus lapidarius Heriades truncorum Megachile centuncularis Bombus hortorum Bombus bohemicus Nomada zonata Andrena nitida Andrena fulva Andrena praecox Andrena gravida Bombus pratorum Andrena dorsata Andrena subopaca Andrena nigroaenea Andrena clarkella
Rode Lijst
Oranje Lijst
F&F
KW
KW
KW
KW
GE
BE
Vastgestelde wilde bijen De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting BE (bedreigd), KW (kwetsbaar) of GE (gevoelig) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduidingen verwijzen naar de mate van bedreiging.
22
Op het Werk aan de Korte Uitweg komen twee bedreigde wilde bijen voor, de weidebij en de donkere klaverzandbij; vrouwtje weidebij op scherpe boterbloem (HB)
23
5
De plannen voor het gebied
5.1 Planonderdelen De plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg zijn uitgewerkt in samenwerking met de Stichting Reinaerde en bestaan uit de volgende onderdelen (bijlage 4). Theehuis In de bomvrije kazerne wordt een theehuis gevestigd met een capaciteit van 50 plaatsen. Dit theehuis is het gehele jaar door overdag dagelijks geopend, in de zomer tot circa 20.00 uur. Het theehuis wordt gerund door verstandelijk gehandicapten. Terras Het terras voor de bomvrije kazerne krijgt een capaciteit van circa 50 zitplaatsen en maakt onderdeel uit van het theehuis. Ook het terras zal worden gerund door verstandelijk gehandicapten. Locatie voor groepsbijeenkomsten Twee ruimtes in de kazerne en één ruimte in de genieloods worden geschikt gemaakt voor bijeenkomsten en vergaderingen. Deze ruimten zullen het gehele jaar beschikbaar zijn. De bediening van de groepen die van deze ruimten gebruikmaken, wordt verzorgd door verstandelijk gehandicapten. Buitenschoolse opvang De genieloods wordt geschikt gemaakt voor een buitenschoolse opvang voor maximaal 25 kinderen. De opvang is door de week geopend na schooltijd, dus van circa 15.30 uur tot circa 18.30 uur. Kampeerterrein Het bestaande kampeerterrein blijft gehandhaafd. Het kampeerterrein heeft een capaciteit van 20 plekken. Daarnaast worden circa 5 plaatsen voor pipowagens ingericht. Het kampeerterrein is geopend van (als het mooi weer is) 15 maart tot 15 oktober. Het sanitair voor het kampeerterrein wordt ondergebracht in de genieloods. Wasplaats/kanosteiger Ten noorden van de toegangsbrug naar het Werk aan de Korte Uitweg worden een wasplaats en kanosteiger aangelegd. Langskomende kanovaarders kunnen dan gemakkelijk aanleggen om wat bij het theehuis te gebruiken. Daarnaast is het plan om op het fort enkele kano's (max. 5) te gaan verhuren. Walberging In de wal van het fort ten westen van de genieloods wordt een grotendeels ondergrondse berging aangelegd. Parkeergelegenheid Er worden 7-10 parkeerplaatsen dicht bij het fort gerealiseerd en daarnaast wordt op het weiland ten westen van het Inundatiekanaal, aan de noordzijde van de Lange Uitweg, een parkeerterrein met een capaciteit van 24 parkeerplaatsen aangelegd (bijlage 5).
24
5.2
Aan te brengen voorzieningen
Bomvrije kazerne De bomvrije kazerne zal geschikt worden gemaakt voor gebruik als theehuis en voor groepsbijeenkomsten. Ten behoeve hiervan moeten de volgende maatregelen worden uitgevoerd: het aanleggen van vloerverwarming; het aanleggen/verbeteren van de ventilatie; het aanleggen van extra sanitair; het aanleggen van een professionele keuken, en het verbeteren van de akoestiek. Indien mogelijk zullen de ruimten in de bomvrije kazerne waar vleermuizen overwinteren, in de zomer gebruikt worden voor exposities en vergelijkbare activiteiten. Genieloods De genieloods (bijlage 6) zal geschikt worden gemaakt voor gebruik als buitenschoolse opvang en als werkplaats/schaftruimte. Het kampeerterreinsanitair wordt eveneens ondergebracht in de loods. Hiervoor moeten de volgende maatregelen worden uitgevoerd: het optrekken van scheidingswanden; het aanleggen van toiletten en douches; het aanleggen van verwarming,en het aanleggen van ventilatie.
Figuur 4.
Ontwerp voor de nieuwe inrichting van de bomvrije kazerne
25
6
De resultaten in het licht van de Flora- en Faunawet: de natuurtoets
26
AMvB Tabel 3
Certhia brachydactyla Phasianus colchicus Phylloscopus trochilus Garrulus glandarius Sylvia communis Muscicapa striata Chloris chloris Turdus viscivorus Prunella modularis Columba oenas Columba palumbus Acrocephalus scirpaceus Carduelis cannabina Parus major Aythya fuligula Parus montanus Fulica atra Turdus merula Parus caeruleus Carduelis carduelis Emberiza schoeniclus Erithacus rubecula Anas platyrhynchos domesticus Anser anser domesticus
AMvB Tabel 2
Vogels Boomkruiper Fazant Fitis Gaai Grasmus Grauwe vliegenvanger Groenling Grote lijster Heggenmus Holenduif Houtduif Kleine karekiet Kneu Koolmees Kuifeend Matkop Meerkoet Merel Pimpelmees Putter Rietgors Roodborst Soepeend Soepgans
AMvB Tabel 1
Myotis mystacinus Myotis nattereri Myotis daubentonii Pipistrellus nathusii Pipistrellus pipistrellus Nyctalus noctula Eptesicus serotinus Plecotus auritus
Flora- & Faunawet
Zoogdieren Gewone baardvleermuis Franjestaart Watervleermuis Ruige dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Rosse vleermuis Laatvlieger Gewone grootoorvleermuis
Habitatrichtlijn Bijlage 4
Wetenschappelijke naam
Habitatrichtlijn Bijlage 2
Nederlandse naam
Vogelrichtlijn
6.1 Strikter beschermde soorten In tabel 10 is een overzicht gegeven van de strikter beschermde soorten die in het onderzoeksgebied zijn vastgesteld. In de tabel is aangegeven krachtens welke wet of richtlijn de soorten bescherming genieten en in welke tabel van de ‘AMvB art. 75’ ze zijn opgenomen.
AMvB tabel 3
AMvB tabel 2
Rhodeus sericeus amarus Cobitis taenia
AMvB tabel 1
Vissen Bittervoorn Kleine modderkruiper
Flora- & Faunawet
Sturnus vulgaris Aegithalos caudatus Phylloscopus collybita Sylvia borin Streptopelia decaocto Fringilla coelebs Gallinula chloropus Anas platyrhynchos Troglodytes troglodytes Motacilla alba Turdus philomelos Sylvia atricapilla
Habitatrichtlijn Bijlage 4
Vogels Spreeuw Staartmees Tjiftjaf Tuinfluiter Turkse tortel Vink Waterhoen Wilde eend Winterkoning Witte kwikstaart Zanglijster Zwartkop
Habitatrichtlijn Bijlage 2
Wetenschappelijke naam
Vogelrichtlijn
Nederlandse naam
Tabel 10. Strikter beschermde soorten Met een blauw vlakje is aangegeven of een soort beschermd is krachtens de Flora- en Faunawet; met een groen vlakje in welke tabel van de toelichtende brochure op de AMvB art. 75 (LNV 2005) de soort is opgenomen; met een blauw vlakje of een soort beschermd is door de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn.
Uit de tabel blijkt dat negen van de aangetroffen soorten (vleermuizen en bittervoorn) zijn opgenomen in Tabel 3 van de ‘AMvB art. 75’ en één soort in Tabel 2 (toelichtende brochure; LNV 2005). De vleermuizen zijn bovendien opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De bescherming van deze soorten heeft een Europees rechtelijke grondslag en hiervoor geldt dan ook het strengste beschermingsregime. 6.2 Effecten van de plannen op de strikter beschermde soorten In het onderstaande wordt een nadere toelichting gegeven op de mogelijke effecten van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg voor de strikter beschermde soorten en de consequenties hiervan in het licht van de Flora- en Faunawet. De gewone baardvleermuis is in de regio schaars. De soort maakt gebruik van het winterverblijf in de bomvrije kazerne. Buiten de winterperiode is de gewone baardvleermuis niet vastgesteld, maar het is aannemelijk dat in de directe omgeving van het winterverblijf gezwermd wordt.
27
Voor de gewone baardvleermuis kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: - aantasting van de zwermplaats door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting, en - aantasting van het winterverblijf als gevolg van het aanbrengen en het gebruik van verwarming in de ruimten naast het winterverblijf. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van de zwermplaats door buitenverlichting en van het microklimaat in het winterverblijf voorkomen. Er zullen geen verblijfplaatsen van de gewone baardvleermuis worden verstoord of vernietigd. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig. De franjestaart is in de regio schaars. De soort maakt gebruik van het winterverblijf in de bomvrije kazerne. Buiten de winterperiode is de franjestaart niet vastgesteld, maar het is aannemelijk dat in de directe omgeving van het winterverblijf gezwermd wordt. Voor de franjestaart kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: - aantasting van de zwermplaats door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting, en - aantasting van het winterverblijf als gevolg van het aanbrengen en het gebruik van verwarming in de ruimten naast het winterverblijf. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van de zwermplaats door buitenverlichting en van het microklimaat in het winterverblijf voorkomen. Er zullen geen verblijfplaatsen van de franjestaart worden verstoord of vernietigd. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig. De watervleermuis is in de regio vrij schaars. De soort maakt gebruik van het winterverblijf in de bomvrije kazerne. Daarnaast wordt rondom de toegang tot het winterverblijf gezwermd en jagen er veelvuldig watervleermuizen boven de gracht en het Inundatiekanaal. Het Inundatiekanaal en de Gedekte Gemeenschapsweg vervullen bovendien de functie van vliegroute. Voor de watervleermuis kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: - aantasting van de zwermplaats, vliegroute en jachtgebieden door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting, en - aantasting van het winterverblijf als gevolg van het aanbrengen en het gebruik van verwarming in de ruimten naast het winterverblijf. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van de zwermplaats door buitenverlichting en van het microklimaat in het winterverblijf voorkomen. Er zullen geen verblijfplaatsen van de watervleermuis worden verstoord of vernietigd. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig.
28
De ruige dwergvleermuis is in de regio vrij algemeen. Van de soort zijn tijdens het onderzoek op het Werk slechts enkele jagende exemplaren waargenomen. Voor de ruige dwergvleermuis kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: aantasting van de jachtgebieden door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van het jachtgebied door buitenverlichting voorkomen en zal de ruige dwergvleermuis geen nadelige effecten ondervinden van de realisatie van de plannen. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is voor deze soort geen ontheffing nodig. De gewone dwergvleermuis is in de regio algemeen. De soort jaagt veelvuldig boven het Werk en de omringende waterpartijen. Aan de zijde van de Molenbuurt zijn bovendien baltsende dieren waargenomen. De paarverblijven van deze dieren liggen vermoedelijk buiten het Werk (in de bebouwing van de Molenbuurt). Het Inundatiekanaal en de Gedekte Gemeenschapsweg vervullen de functie van vliegroute. Voor de gewone dwergvleermuis kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: aantasting van de vliegroute en jachtgebieden door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van de vliegroute en de jachtgebieden door buitenverlichting voorkomen. De gewone dwergvleermuis zal dan geen nadelige effecten ondervinden van de realisatie van de plannen. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is voor deze soort geen ontheffing nodig. De rosse vleermuis is in de regio vrij schaars. Van de soort zijn tijdens het onderzoek op het Werk en boven de omringende graslanden regelmatig een of meer jagende exemplaren waargenomen. Voor de rosse vleermuis kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: aantasting van de jachtgebieden door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van het jachtgebied door buitenverlichting voorkomen en zal de rosse vleermuis geen nadelige effecten ondervinden van de realisatie van de plannen. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is voor deze soort geen ontheffing nodig. De laatvlieger is in de regio vrij algemeen. Van de soort zijn tijdens het onderzoek op het Werk en boven de omringende graslanden nu en dan één of meer jagende exemplaren waargenomen.
29
Voor de laatvlieger kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: aantasting van de jachtgebieden door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van het jachtgebied door buitenverlichting voorkomen en zal de laatvlieger geen nadelige effecten ondervinden van de realisatie van de plannen. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is voor deze soort geen ontheffing nodig. De gewone grootoorvleermuis is in de regio schaars. De soort maakt gebruik van het winterverblijf in de bomvrije kazerne. Buiten de winterperiode is de gewone grootoorvleermuis niet vastgesteld, maar het is aannemelijk dat in de directe omgeving van het winterverblijf wordt gezwermd en mogelijk ook gepaard. Voor de gewone grootoorvleermuis kunnen de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: - aantasting van de zwermplaats door het aanbrengen en gebruik van buitenverlichting, en - aantasting van het winterverblijf als gevolg van het aanbrengen en het gebruik van verwarming in de ruimten naast het winterverblijf. Als wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit hoofdstuk 8, wordt aantasting van de zwermplaats door buitenverlichting en van het microklimaat in het winterverblijf voorkomen. Er zullen geen verblijfplaatsen van de gewone grootoorvleermuis worden verstoord of vernietigd. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig.
Gewone grootoorvleermuizen in een paarverblijf (HB)
30
Afgezien van een enkele vogelsoort (spreeuw, witte kwikstaart) die in of op de aanwezige gebouwen broedt, concentreren de broedvogels zich op de oevers van de gracht en op de opgaande beplanting. Deze is vooral aanwezig aan de buitenzijde van de wallen en aan de oostzijde van de bomvrije kazerne. Voor broedvogels kan realisatie van de plannen de volgende effecten hebben: Uitvoeringsfase: geen Na realisatie: - aantasting van de kwaliteit van de foerageergebieden door menselijke aanwezigheid en activiteiten (bezoekers theehuis, groepsaccommodaties, buitenschoolse opvang (spelende kinderen), kampeerterrein (vervroegde opening). Gezien de kleinschalige omvang van de activiteiten zal deze aantasting beperkt blijven en niet leiden tot het verdwijnen van soorten uit het gebied, en - verstoring van nesten en broedgevallen als gevolg van menselijke aanwezigheid en activiteiten, in het bijzonder betreding van de wallen. Verstoring van nesten en broedgevallen kan worden voorkomen door de wallen, in ieder geval tot begin juni, voor het grootste deel af te sluiten voor betreding door publiek. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden. De bittervoorn is in de regio vermoedelijk vrij algemeen. De soort komt voor in de gracht en in het Inundatiekanaal. Omdat er geen werkzaamheden in de gracht en het Inundatiekanaal zullen worden uitgevoerd, zullen de plannen geen effecten hebben voor de bittervoorn. Voor deze soort zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig.
De bittervoorn komt voor in de gracht en in het Inundatiekanaal (IW)
31
De kleine modderkruiper is in de regio vermoedelijk vrij algemeen. De soort komt voor in de gracht en vermoedelijk ook in het Inundatiekanaal. Omdat er geen werkzaamheden in de gracht en het Inundatiekanaal zullen worden uitgevoerd, zullen de plannen geen effecten hebben voor de kleine modderkruiper. Voor deze soort zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig. 6.3 Is een ontheffing nodig? Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat realisatie van de plannen voor de aanwezige strikter beschermde soorten niet zal leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, mits enkele randvoorwaarden in acht worden genomen (zie hoofdstuk 8). Omdat de verbodsbepalingen in dat geval niet zullen worden overtreden, behoeft voor geen van de strikter beschermde soorten een ontheffing te worden aangevraagd.
32
7
De plannen en het ‘nee, tenzij-beginsel’: de ‘nee, tenzij-toets’
7.1 Wezenlijke waarden en kenmerken In hoofdstuk 5 is een beeld geschetst van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg. De vraag is nu of deze plannen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, te weten: • zones met bijzondere ecologische kwaliteit • aaneengeslotenheid en robuustheid • bijzondere soorten • essentiële verbindingen Of er sprake is van een significante aantasting van een van deze wezenlijke waarden en kenmerken wordt getoetst aan de hand van een aantal door de Provincie Utrecht opgestelde toetsingscriteria. Per waarde of kenmerk gaat het om de volgende toetsingscriteria: • zones met bijzondere ecologische kwaliteit o provinciale natuurwaardering - aantasten van gebieden met de natuurwaarden 'uitstekend' en 'goed' o aantasten van oude boskernen van de categorie 'zeer waardevol' en 'bijzonder waardevol' o het aantasten van de mogelijkheden tot instandhouding of realisatie van de natuurdoelen (UNAT's) zoals vastgelegd in de Natuurgebiedsplannen en/of de voor realisatie van de natuurdoelen vereiste abiotische omstandigheden • aaneengeslotenheid en robuustheid o opsplitsing van een gebied o verkleining van een gebied • bijzondere soorten o negatieve gevolgen voor beschermde soorten uit Tabel 2 en 3 van de Floraen Faunawet o bedreigde soorten van de Rode en Oranje Lijsten uit de categorieën 'bedreigd', 'ernstig bedreigd' of 'op het punt van verdwijnen' • essentiële verbindingen o ecologische verbindingszones, robuuste verbindingen en ecoducten en faunapassages (tussen kerngebieden EHS) - door de ingreep wordt een verbinding 'ernstig belemmerd' of kan niet meer worden gerealiseerd o foerageer- en migratieroutes - door de ingreep wordt een verbinding 'ernstig belemmerd' of kan niet meer worden gerealiseerd Strikt genomen maakt het Werk aan de Korte Uitweg geen deel uit van de EHS maar grenst het gebied aan Ecologische Verbindingszone 20: Inundatiekanaal-Schalkwijkse Wetering (zie paragraaf 2.5). Dit betekent dat formeel alleen getoetst behoeft te worden of de plannen zodanige uitstralingseffecten hebben dat de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS significant worden aangetast. Echter, omdat het Werk voor soorten van matig vochtig bloemrijk grasland, struweel en natte ruigte voor deze verbindingszone al een functie als stapsteen vervult, is er in de toetsing van uitgegaan dat het fort wel onderdeel uitmaakt van Ecologische Verbindingszone 20 en derhalve van de EHS.
33
7.2
Effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken
7.2.1 Zones met bijzondere ecologische kwaliteit Provinciale natuurwaardering Op de provinciale natuurwaarderingskaart is alleen aan de gracht en het Inundatiekanaal een waardering toegekend. Deze zijn aangeduid als ‘matig voedselrijk water met matige tot redelijke kwaliteit’. De moerasstrook langs de oevers van de gracht is aangeduid als ‘voedselarm moeras met matige kwaliteit’. Aan de graslanden op het Werk is geen kwaliteitsaanduiding toegekend. Deze graslanden kunnen gewaardeerd worden als ‘matig voedselrijke, matig vochtige graslanden van redelijke kwaliteit’. Aan geen van de biotooptypen is de aanduiding goede of uitstekende kwaliteit toegekend. Dat betekent dat realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg niet zal leiden tot aantasting van biotooptypen met een goede of uitstekende kwaliteit binnen de EHS omdat die in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig zijn. Oude boskernen In de directe omgeving van het plangebied komen geen oude boskernen voor die door realisatie van de plannen kunnen worden aangetast. De oude knotwilgen die op de buitenzijde van de wallen staan, voldoen wel aan de criteria voor waardevol oud boselement en zijn daarom het behouden waard. De plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg zullen niet leiden tot aantasting van zeer waardevolle of bijzonder waardevolle oude boskernen binnen de EHS omdat die in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig zijn. Natuurdoelen (UNAT's) Het Werk aan de Korte Uitweg is onderdeel van de ecologische verbindingszone Inundatiekanaal-Schalkwijkse Wetering (EVZ 20), die als zodanig is opgenomen in de EHS. Deze zone moet als verbinding functioneren voor soorten van water, moerassige milieus, open water, vochtige loofbossen en schraallanden (Provincie Utrecht 1993, Van den Bijtel 2009, Grontmij 2011). Omdat de plannen geen invloed zullen hebben op het water en de oevers, zullen deze de functionaliteit van EVZ 20 voor soorten van deze milieus niet nadelig beïnvloeden. Voor soorten van bloemrijk grasland zal de functionaliteit van de EVZ evenmin worden aangetast, omdat op het terrein alleen weinig tot niet verstoringsgevoelige soorten met (zeer) kleine leefgebieden (insecten) voorkomen. Eventuele aantasting van het habitat van deze soorten als gevolg van het beoogde gebruik kan worden voorkomen door betreding van de wallen te beperken en door gerichte beheersmaatregelen (waardoor het habitat zelfs aan kwaliteit kan winnen). Voor soorten van struweel, in het bijzonder vogels, kan realisatie van de plannen leiden tot een niet-significante aantasting van de functionaliteit van de verbindingszone als gevolg van menselijke aanwezigheid en activiteiten. Dit kan worden voorkomen door betreding van de wallen te beperken, met name in het voorjaar (zie paragraaf 6.2 en hoofdstuk 8). Realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg zullen er dan ook niet toe leiden tot dat de doelen voor de EVZ niet kunnen worden gerealiseerd.
34
Goed ontwikkeld glanshaverhooiland, een matig voedselrijk graslandtype, is zeer bloemrijk (HB)
7.2.2 Aaneengeslotenheid en robuustheid De aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS zullen door realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg niet worden aangetast, omdat de plannen er niet toe zullen leiden dat er gronden onttrokken worden aan de ecologische verbindingszone Inundatiekanaal-Schalkwijkse Wetering (EVZ 20) door bijvoorbeeld bebouwing of bestrating. Het gebruik van het Werk blijft beperkt tot de delen die nu al in gebruik zijn en de verwachte toename van het gebruik zal in relatie tot de huidige situatie niet zodanig zijn dat dit ertoe zal leiden dat delen van het gebied ongeschikt worden als gevolg van verstoring. Dus ook door verstoring zal geen verkleining van de oppervlakte of opsplitsing van de EHS optreden. 7.2.3 Bijzondere soorten Naast de strikter beschermde soorten (tabel 10) komen op het Werk aan de Korte Uitweg en in de aangrenzende EVZ nog enkele soorten voor die als bedreigd, ernstig bedreigd of verdwenen op de Rode of Oranje Lijst staan en aldus voldoen aan de criteria voor bijzondere soort (tabel 11). Nederlandse naam Bruin blauwtje Blauwe breedscheenjuffer Donkere klaverzandbij Weidebij
Wetenschappelijke naam Plebeius agestis Platycnemis pennipes Andrena labialis Andrena gravida
Tabel 11. Bijzondere soorten
35
Rode Lijst Oranje Lijst 3 0 BE BE
Het is niet aannemelijk dat realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg ertoe zal leiden dat de aanwezige populaties van deze soorten uit het plangebied en/of de aangrenzende terreinen zullen verdwijnen. Wel kunnen door aantasting van het winterverblijf op termijn gewone baardvleermuis, franjestaart en gewone grootoorvleermuis uit het plangebied en daarmee uit de EHS verdwijnen. Deze drie soorten zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de watervleermuis, buiten de overwinteringsperiode niet vastgesteld. Om te voorkomen dat er sprake zal zijn van een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken dient aantasting (van het microklimaat) van het winterverblijf door een veranderd gebruik van een deel van de bomvrije kazerne (theehuis, groepsaccommodatie) te worden vermeden. Voor de overige soorten vleermuizen, evenals voor de vissen, zal realisatie van de plannen er niet toe leiden dat populaties van bijzondere soorten in de EHS worden aangetast of verdwijnen. 7.2.4 Essentiële verbindingen Er liggen in of in de nabijheid van het plangebied geen robuuste verbindingen, ecoducten of faunapassages. Uitvoering van de plannen zal er dan ook niet toe leiden dat een robuuste verbinding, ecoduct of faunapassage 'ernstig wordt belemmerd' of ‘niet meer gerealiseerd kan worden’. Het plangebied maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone InundatiekanaalSchalkwijkse Wetering (EVZ 20). Deze zal door realisatie van de plannen niet ernstig worden belemmerd. Wel kunnen de vastgestelde vliegroutes van watervleermuis en gewone dwergvleermuis door het gebruik van buitenverlichting worden belemmerd. Dit kan mogelijkerwijs leiden tot een significante aantasting van essentiële verbindingen in de EHS. Om dit te voorkomen dient te worden voldaan aan een aantal randvoorwaarden met betrekking tot de aard en het gebruik van de buitenverlichting (zie hoofdstuk 8). 7.2.5 Samenvattend Realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg kan leiden tot een significante aantasting van de volgende wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS: • bijzondere soorten in de EHS, als door een veranderd gebruik van een deel van de bomvrije kazerne deze (op termijn) minder geschikt of ongeschikt wordt als winterverblijf voor vleermuizen; • essentiële verbindingen als door het gebruik van buitenverlichting de vliegroutes van watervleermuis en gewone dwergvleermuis 'ernstig worden belemmerd' of ‘niet meer in stand gehouden of gerealiseerd kunnen worden’. Realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg zal niet leiden tot een significante aantasting van Zones met bijzondere ecologische kwaliteit. Evenmin zal een significante aantasting van de Aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS optreden omdat er geen oppervlakte aan de EHS wordt onttrokken en de EHS niet wordt opgesplitst.
36
8
Randvoorwaarden en aanbevelingen
8.1
Randvoorwaarden voortvloeiende uit de Flora- en Faunawet
•
•
Bij de herontwikkeling van het Werk aan de Korte Uitweg dient voorkomen te worden dat het winterverblijf van vleermuizen zodanig wordt aangetast, dat deze (op termijn) minder geschikt of zelfs ongeschikt wordt. Berekeningen die zijn uitgevoerd door een bouwkundige (Buro Storm 2011) wijzen uit dat de temperatuur in het winterverblijf van vleermuizen als gevolg van het aanbrengen van vloerverwarming in de aangrenzende ruimte nauwelijks zal veranderen. Ditzelfde geldt voor de luchtvochtigheid die middels verstuivers en een hygrostaat op peil wordt gehouden. Om elk risico in dezen uit te sluiten, is het wenselijk de ontwikkelingen gedurende enige jaren te volgen door enerzijds metingen van de temperatuur en luchtvochtigheid uit te voeren en anderzijds door de jaarlijkse tellingen van het aantal overwinterende vleermuizen door de VZZ. Dit biedt de mogelijkheid om als daar aanleiding toe ontstaat, adequate maatregelen te treffen. Ten behoeve van het toekomstig gebruik zal op het terrein, bijvoorbeeld langs het toegangspad naar de genieloods, enige buitenverlichting moeten worden aangebracht. Dit kan leiden tot aantasting van de jachtgebieden, zwermplaatsen, vliegroutes en het winterverblijf van vleermuizen, waarbij vooral de perioden eind augustus tot eind oktober en half maart tot eind april kritisch zijn. Om aantasting van de jachtgebieden, zwermplaatsen, vliegroutes en het winterverblijf van vleermuizen te voorkomen, worden de volgende randvoorwaarden in acht genomen: o er wordt gebruikgemaakt van lampen met een minimale lichtuitstraling naar de omgeving. Op onderstaande foto is een type lamp afgebeeld die het looppad prima verlicht, maar waarvan de uitstraling minimaal is;
Voorbeeld van een lamp die zeer weinig licht uitstraalt naar de omgeving (HB)
37
alleen de brug en het pad tussen het theehuis en de achterzijde van de genieloods (zijde van het kampeerterrein) worden voorzien van verlichting; o vóór de ruimten die in gebruik zijn als winterverblijf van vleermuizen (lokalen 1, 2 en 6) wordt geen verlichting aangebracht; o in de perioden eind augustus tot eind oktober en half maart tot eind april wordt alle verlichting op het terrein na 21.00 uur gedoofd, en o uit milieuoverwegingen geniet het gebruik van LED-lampen de voorkeur. Verstoring van nesten en broedgevallen van vogels als gevolg van menselijke aanwezigheid en activiteiten dient te worden voorkomen door: o in de periode maart tot begin juni de betreding van de wallen te beperken tot slechts enkele delen (bijlage 7); o het kampeerterrein niet eerder open te stellen dan 15 april; o in de periode 15 april-15 juni het kamperen alleen toe te staan op het binnenterrein. Tussen 15 juni en 15 oktober kan ook elders worden gekampeerd, en o spelende kinderen (buitenschoolse opvang) in de periode maart tot begin juni alleen toe te staan op het binnenterrein, dus niet op de wallen. Veelvuldige betreding van de wallen dient ook te worden voorkomen omdat dit kan leiden tot een sterke erosie van de wallichamen. De ruimten waarin vleermuizen overwinteren, kunnen in de periode 15 mei tot 1 augustus worden gebruikt voor kleinschalige activiteiten zoals exposities, mits: o de inrichting van deze ruimten niet wezenlijk gewijzigd wordt; o het gebruik geen gevolgen heeft voor het microklimaat in deze ruimten in de winter, en o de ruimten niet in gebruik worden genomen als hier na 15 mei nog vleermuizen aanwezig zijn en/of worden ten spoedigste ontruimd als er vóór 1 augustus vleermuizen arriveren. o
•
• •
8.2
•
•
Randvoorwaarden met betrekking tot de omgeving Een sterke toename van de verkeersintensiteit kan leiden tot een toename van het aantal verkeersslachtoffers onder de fauna, in het bijzonder vogels en amfibieën. Van beide groepen komen in de directe omgeving van het Werk beschermde soorten voor, onder andere steenuil, kerkuil en heikikker, die kwetsbaar zijn voor verkeer. Het beoogde gebruik van het Werk aan de Korte Uitweg zal volgens de initiatiefnemers echter niet leiden tot een sterke toename van de verkeersintensiteit op de toevoerwegen, in het bijzonder de Lange Uitweg. Voorkomen dient te worden dat het toekomstig gebruik van het Werk aan de Korte Uitweg ertoe leidt, dat er geparkeerd gaat worden in de smalle bermen van de Lange Uitweg, tussen de brug over het Inundatiekanaal en de Lekdijk. Deze bermen zijn van belang als voortplantingslocatie voor enkele zeldzame in de grond nestelende wilde bijen en enkele bijzondere paddenstoelen. Verdichting van de grond door parkerende auto’s kan leiden tot het verdwijnen van deze soorten. Het is derhalve van belang er op toe te zien dat uitsluitend geparkeerd wordt op de daartoe bestemde plaatsen.
38
De fijngegordelde melkzwam is een van de meer bijzondere paddenstoelen die voorkomen in de berm van de Lange Uitweg (HB)
8.3 Aanbevelingen voor het beheer Door het treffen van bepaalde beheersmaatregelen is het mogelijk de natuurwaarden van het Werk aan de Korte Uitweg te vergroten. In de huidige situatie vervult het terrein feitelijk al een functie als stapsteen in de ecologische verbindingszone Inundatiekanaal-Schalkwijkse Wetering (EVZ 20) voor soorten van matig vochtige tot matig droge, voedselrijke graslanden en struwelen. Door gericht beheer kan het Werk echter nog aan betekenis winnen. Het gaat om de volgende maatregelen:
• • •
Het voortzetten of instellen van een hooilandbeheer, waarbij de graslandvegetatie tweemaal per jaar (juni en september) wordt gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd. Het creëren van zomen door tussen een opgaande beplanting en het grasland smalle stroken te creëren die afwisselend eenmaal per jaar en eenmaal per twee jaar (september) worden gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Het periodiek (eens in de vijf tot tien jaar) en gefaseerd (ca. 25 procent) afzetten van het struweel op de buitenzijde van de wal. Door deze werkwijze worden leeftijdsverschillen tussen de beplanting gecreëerd, waarbij delen met een heel dichte begroeiing (kortgeleden afgezet) en een meer holle begroeiing (meer dan zeven jaar geleden afgezet) zullen ontstaan. Hierbij is het wenselijk dat enkele oude, fors ontwikkelde struiken bij het afzetten worden gespaard.
39
•
Door de rietstroken langs de oevers van de gracht jaarlijks te maaien, wordt verruiging tegengegaan en kan zich een soortenrijke rietstrook ontwikkelen. Het verdient de voorkeur de stroken gefaseerd te maaien, dus niet alles ineens, maar per jaar zo’n 30 procent.
Door de rietstroken lang de oevers gefaseerd te maaien wordt de verruiging en verbossing tegengegaan en de ontwikkeling van soortenrijke rietvegetaties gestimuleerd (HV)
•
Aan de voorzijde van de bomvrije kazerne zijn verschillende cultuurplanten aangeplant, vermoedelijk ter opfleuring van het bestaande terras. Het aanplanten van cultuurplanten in dit gebied is echter minder wenselijk. De planten dienen met uitzondering van de vlinderstruik dan ook bij voorkeur verwijderd te worden. Aankleding van het terras is ook mogelijk met een zorgvuldig geselecteerd mengsel van soortechte, inheemse, streekeigen soorten, die een veel grotere betekenis hebben voor de inheemse fauna.
40
9
Conclusies
Planologische status • Het Werk aan de Korte Uitweg grenst aan het Inundatiekanaal dat als ecologische verbindingszone (20) is opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur. • In de nee, tenzij-toets is ervan uitgegaan dat het gebied als stapsteen onderdeel uitmaakt van deze verbindingszone en daarmee van de EHS. Actuele natuurwaarden • In het plangebied zijn in totaal 191 plantensoorten vastgesteld. Geen van de aangetroffen soorten is strikter beschermd of als bedreigd of ernstig bedreigd opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. • In het plangebied zijn 17 soorten zoogdieren aangetroffen, waarvan er 8 - de vleermuizen - strikt beschermd zijn. • In het plangebied zijn 37 broedvogels vastgesteld. • In het plangebied zijn 44 vogelsoorten waargenomen, die het Werk gebruiken om te foerageren en te rusten. Van deze soorten is de roerdomp als bedreigd opgenomen op de Rode Lijst. • In het plangebied zijn geen reptielen vastgesteld. • In het plangebied zijn 3 soorten amfibieën aangetroffen. Geen van de soorten is strikter beschermd of als bedreigd of ernstig bedreigd opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. • In de gracht van het Werk aan de Korte Uitweg zijn 12 soorten vissen vastgesteld. Twee soorten zijn strikter beschermd, te weten de bittervoorn en de kleine modderkruiper. • In het plangebied zijn 16 soorten dagvlinders waargenomen. Geen van deze soorten is beschermd. Eén soort, het bruin blauwtje, is als bedreigd opgenomen op de Oranje Lijst. • In het plangebied zijn 21 soorten waterjuffers en libellen waargenomen. Geen van deze soorten is beschermd. Eén soort, de blauwe breedscheenjuffer, is als verdwenen opgenomen op de Oranje Lijst. • In het plangebied zijn 8 soorten sprinkhanen vastgesteld. Geen van de soorten is strikter beschermd of als bedreigd of ernstig bedreigd opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. • In het plangebied zijn 54 soorten wilde bijen vastgesteld. Geen van de soorten is strikter beschermd. Twee soorten, de donkere klaverzandbij en de weidebij, zijn als bedreigd opgenomen op de Rode Lijst. Flora- en Faunawet, natuurtoets • In het plangebied komen 8 strikt beschermde vleermuizen voor. • In de noordelijke delen van de bomvrije kazerne op het Werk aan de Korte Uitweg bevindt zich een winterverblijfplaats van gewone baardvleermuis, franjestaart, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. • Als aantasting van het microklimaat in het winterverblijf wordt voorkomen, zullen geen verblijfplaatsen van de gewone baardvleermuis, franjestaart, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis worden verstoord of vernietigd. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig. • Van de watervleermuis zijn zwermende dieren gezien. Het is aannemelijk dat ook gewone baardvleermuis en franjestaart in of nabij het winterverblijf zwermen en paren. • Als aantasting van de zwermplaatsen door buitenverlichting wordt voorkomen, zullen geen verblijfplaatsen van de gewone baardvleermuis, franjestaart en watervleermuis
41
• •
• •
•
worden verstoord of vernietigd. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Floraen Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig. Van de watervleermuis en de gewone dwergvleermuis zijn in het gebied vliegroutes vastgesteld. Vliegroutes moeten in de zin van de Flora- en Faunawet eveneens worden opgevat als vaste verblijfplaats. Door een aantal randvoorwaarden met betrekking tot het aanbrengen en het gebruik van verlichting in acht te nemen, zullen geen vliegroutes van de watervleermuis en de gewone dwergvleermuis worden verstoord of vernietigd. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig. Door de toegang tot en de betreding van de wallen te beperken kan verstoring van nesten en broedgevallen van vogels worden voorkomen. In dat geval zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden. Omdat er geen werkzaamheden in de gracht en het Inundatiekanaal zullen worden uitgevoerd, zullen de plannen geen effecten hebben voor de bittervoorn en de kleine modderkruiper. Voor deze soorten zullen de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet worden overtreden en is er geen ontheffing nodig. Realisatie van de plannen zal voor de aanwezige strikter beschermde soorten niet leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, mits enkele randvoorwaarden in acht worden genomen. Omdat de verbodsbepalingen in dat geval niet zullen worden overtreden, behoeft voor geen van de strikter beschermde soorten een ontheffing te worden aangevraagd.
Nee, tenzij-toets • Realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg kan leiden tot een significante aantasting van bijzondere soorten in de EHS, als door een veranderd gebruik van een deel van de bomvrije kazerne deze (op termijn) minder geschikt of ongeschikt wordt als winterverblijf voor vleermuizen. • Realisatie van de plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg kan leiden tot een significante aantasting van essentiële verbindingen als door het gebruik van buitenverlichting de vliegroutes van watervleermuis en gewone dwergvleermuis 'ernstig worden belemmerd' of ‘niet meer in stand gehouden of gerealiseerd kunnen worden’. Randvoorwaarden en aanbevelingen • Door een aantal randvoorwaarden met betrekking tot het gebruik in acht te nemen, kunnen nadelige effecten voor de aanwezige flora en fauna worden vermeden, en daarmee de noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. • Door een aantal randvoorwaarden met betrekking tot het gebruik in acht te nemen, kunnen nadelige effecten voor de aanwezige flora en fauna worden vermeden, en daarmee aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, zijnde ‘bijzondere soorten’ en ‘essentiële verbindingen’. • De ruimten waarin vleermuizen overwinteren, kunnen in de periode 15 mei tot 1 augustus worden gebruikt voor kleinschalige activiteiten zoals exposities, mits voldaan wordt aan enkele voorwaarden. • Het kampeerterrein kan worden opgesteld van 15 april tot 15 oktober. In de periode 15 april tot 15 juni mag alleen op het binnenterrein worden gekampeerd. • Door het treffen van gerichte beheersmaatregelen kunnen de natuurwaarden van het Werk aan de Korte Uitweg worden vergroot.
42
10
Geraadpleegde literatuur
Alterra 2007. Website Bodemdata.nl (http://www.bodemdata.nl/). Backes, Ch.W., P.J.J. van Buuren & A.A. Freriks 2004. Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht. Sdu Uitgevers bv., Den Haag. Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff 2001. Handboek Natuurdoeltypen, Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2001/020, Wageningen. Beenen, R. (red.) 1998. Werkdocument Soortenbeleid, onderdeel fauna. Provincie Utrecht, Utrecht. Beenen, R., E. van den Dool & W. Timmers 2002. Werkdocument Soortenbeleid, onderdeel flora. Provincie Utrecht, Utrecht. Beusekom, R. van, et al. [red.] 2005. Rode Lijst van de Nederlandse Broedvogels. Tirion Uitgevers B.V. Baarn. Bijtel, H.J.V. van den 2009. Verkenning Ecologische Verbindingszones Kromme Rijngebied. Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek, Driebergen. Bok, A.J. & M.E.G. Visscher 2003. Programma ecologische verbindingszones. Deel 1: Stand van zaken 2002, bestuurlijk document. Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en groen. Sector Natuur, Bos en Landschap, Utrecht. Bok, A.J. & M.E.G. Visscher 2003. Programma ecologische verbindingszones. Deel 2: Plan van aanpak. Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en groen. Sector Natuur, Bos en Landschap, Utrecht. Bonfrer, H. 2011. Plannen voor het Werk aan de Korte Uitweg. Notitie, Sassenheim. Buro Storm, 2011. Temperatuurverloop constructie Werk aan de Korte Uitweg. Soesterberg. Delft, J.J.C.W. van, Th.H. de Jong & R.C.M. Creemers 2003. Soortbeschermingsplan kamsalamander. Provincie Utrecht, Utrecht. Dienst Regelingen van het ministerie van LNV 2009. Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen. Brief, Den Haag. Eggels, G. 1998. Het Amsterdam-Rijnkanaal en de verdroging. TU Delft. Gegevensautoriteit Natuur, Netwerk Groene Bureaus & Zoogdiervereniging 2010. Het protocol voor vleermuisinventarisaties (www.natuurnet.nl). Grontmij 2011. Ecologische verbindingszone Schalkwijkse Wetering-Inundatiekanaal. Perspectief en inrichtingsbeeld. Wensbeeld voor natuur en landschap. Rapport, Houten. Hoffmann, F. & W. Timmers 2006. Flora en fauna in regio Utrecht. Deelgebieden Houten - Schalkwijk en Harmelen – Breukelen, 2005. Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en groen. Sector Ecologisch onderzoek en Groene regelgeving, Utrecht. Hom, C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Creemers & H.J.R. Lenders 1996. Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 25. IKC, Wageningen. Jansen, E.A., W.G. Overman & S.J. Vreugdenhil, 2010. Overwinterende vleermuizen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie - Soorten, aantallen en verspreiding in het seizoen 2009/2010. Rapport 2010.26. Zoogdiervereniging, Nijmegen. Jong, Th. de, R. Beenen & P. Heuts z.j. Atlas van de Utrechtse vissoorten. De verspreiding van vissoorten in de provincie Utrecht en het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Provincie Utrecht/HDSR, Utrecht/Houten. KNMI 1992-2011. Maandoverzicht van het weer in Nederland. December 1992-2011. KNMI, De Bilt. KNMI 1999-2012. Seizoensoverzichten. Winter 1999-2012. Website KNMI (http://www.knmi.nl/ klimatologie/maand_en_seizoensoverzichten). Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers (red.) 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV-Uitgeverij, Utrecht. Lina, P.H.C. en G. van Ommering 1996. Bedreigde en kwetsbare vogels in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC-Natuurbeheer nr. 21. IKC, Wageningen. Meijden, R. van der, B. Odé, C.L.G. Groen, J.P.M. Witte & D. Bal 2000. Bedreigde en kwetsbare vaatplanten in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. Gorteria 26(4):85-208. Ministerie van LNV 2000. Bescherming van planten en dieren. Over de Flora- en Faunawet. Brochure nr. 03. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage. Ministerie van LNV 2002a. Ter bescherming van onvervangbare flora en fauna. Algemene toelichting op de Flora- en Faunawet. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage.
43
Ministerie van LNV 2002b. Soortbescherming bij ruimtelijke ingrepen en dergelijke. Over de Flora- en Faunawet in Nederland. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage. Ministerie van LNV 2005. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde planten en dieren. De Flora- en Faunawet in de praktijk; informatie over vrijstellingen, ontheffingen en gedragscodes. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage. Ommering, G. van, I. van Halder, C.A.M. van Zwaay & I. Wynhoff 1995. Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC-Natuurbeheer nr. 18, IKC, Wageningen. Provincie Utrecht 1992. Beleidsplan Natuur en Landschap Provincie Utrecht (BNLU). Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 1993. Werkdocument Ecologische Verbindingszones. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2001. Natuurgebiedsplan Uiterwaarden van Nederrijn en Lek. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2001. Natuurgebiedsplan Kromme Rijngebied. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2002. Utrechtse Natuurdoeltypen. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2004. Streekplan 2005-2015. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2005a. Handleiding bestemmingsplannen 2005 (concept). Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2005b. Inhoud onderzoek door initiatiefnemer naar significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS (concept). Notitie, Utrecht. Provincie Utrecht 2005c. Herziening Natuurgebiedsplannen Provincie Utrecht 2005. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2006a. Handleiding bestemmingsplannen. Beleidsdeel. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2006b. Handleiding bestemmingsplannen. Servicedeel. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2007. Uitwerking ruimtelijk beleid verblijfsrecreatie binnen de EHS (Heuvelrug). B-stuk. Notitie, Utrecht. Provincie Utrecht 2008. Structuurvisie Provincie Utrecht. Rapport, Utrecht. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1995. De vegetatie van Nederland. Deel 2. Plantengemeenschappen van wateren, moerassen en natte heiden. Opulus Press, Uppsala/Leiden. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1996. De vegetatie van Nederland. Deel 3. Plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden. Opulus Press, Uppsala/Leiden. Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff 1998. De vegetatie van Nederland. Deel 4. Plantengemeenschappen van de kust en van binnenlandse pioniermilieus. Opulus Press, Uppsala/Leiden. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka) 1966. Bodemkaart van Nederland. Wageningen. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka) 1966. Bodemkaart van Nederland. Wageningen. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka) 1982. Geomorfologische kaart van Nederland. Wageningen. Stortelder, A.H.F., J.H.J. Schaminée & P.W.F.M. Hommel 1999. De vegetatie van Nederland. Deel 5. Plantengemeenschappen van ruigten, struwelen en bossen. Opulus Press, Uppsala/Leiden. Werf, S. van der 1991. Natuurbeheer in Nederland, deel 5. Bosgemeenschappen. Pudoc, Wageningen. Geraadpleegde websites: www.bodemdata.nl www.fortwku.nl www.knmi.nl www.provincie-utrecht.nl
44
Bijlage 1. Vastgestelde plantensoorten Nederlandse naam Aalbes Akkerdistel Akkerereprijs Akkerhoornbloem Akkerkers Akkerkool Akkermelkdistel Akkervergeet-mij-nietje Akkerwinde Appel Beemdlangbloem Behaarde boterbloem Bermooievaarsbek Beuk Bijvoet Bitterzoet Blaartrekkende boterbloem Bleke klaproos Boerenwormkruid Bont kroonkruid Bosandoorn Boswilg Brede wespenorchis Canadese fijnstraal Dagkoekoeksbloem Dauwbraam Drienerfmuur Echte kamille Echte valeriaan Eenstijlige meidoom Engels raaigras Fluitenkruid Framboos Geel nagelkruid Gekroesd fonteinkruid Gekroesde melkdistel Gelderse roos Gele lis Gele plomp Gestreepte witbol Gewone agrimonie Gewone berenklauw Gewone bermzegge Gewone braam Gewone brunel Gewone eikvaren Gewone engelwortel Gewone ereprijs Gewone es Gewone esdoorn Gewone hennepnetel Gewone hoornbloem Gewone klit Gewone margriet Gewone melkdistel Gewone paardenbloem Gewone raket
Wetenschappelijke naam Ribes rubrum Cirsium arvense Veronica agrestis Cerastium arvense Rorippa sylvestris Lapsana communis Souchus arvensis Myosotis arvensis Convolvulus arvensis Malus sylvestris Festuca pratensis Ranunculus sardous Geranium pyrenaicum Fagus sylvatica Artemisia vulgaris Solanum dulcamara Ranunculus sceleratus Papaver dubium Tanacetum vulgare Securigera varia Stachys sylvatica Salix caprea Epipactis helleborine Conyza canadensis Silene dioica Rubus caesius Moehringia trinervia Matricaria recutita Valeriana officinalis Crataegus monogyna Lolium perenne Anthriscus sylvestris Rubus idaeus Geum urbanum Potamogeton crispus Sonchus asper Viburnum opulus Iris pseudacorus Nuphar lutea Holcus lanatus Agrimonia eupatoria Heracleum sphondylium Carex spicata Rubus fruticosus Prunella vulgaris Polypodium vulgare Angelica sylvestris Veronica chamaedrys Fraxinus excelsior Acer pseudoplatanus Galeopsis tetrahit Cerastium f. vulgare Arctium minus Leucanthemum vulgare Sonchus oleraceus Taraxacum officinale Sisymbrium officinale
Bijlage 1. Vastgestelde plantensoorten (vervolg) Nederlandse naam Gewone reigersbek Gewone rolklaver Gewone smeerwortel Gewone veldbies Gewone veldsla Gewone vlier Gewone zandmuur Gewoon duizendblad Gewoon herderstasje Gewoon reukgras Gewoon speenkruid Gewoon struisgras Gewoon varkensgras Glad walstro Glanshaver Goudhaver Grasmuur Greppelrus Groene naaldaar Grote brandnetel Grote egelskop Grote kattenstaart Grote lisdodde Grote vossenstaart Grote waterweegbree Grote weegbree Haagwinde Hanenpoot Harig wilgenroosje Heermoes Heggenwikke Hoge cyperzegge Hondsdraf Hondsroos Hop Hopklaver IJle dravik Jakobskruiskruid Kalmoes Kleefkruid Klein kroos Klein kruiskruid Klein streepzaad Kleine klaver Kleine ooievaarsbek Kleine varkenskers Kleine veldkers Klimop Kluwenhoornbloem Kluwenzuring Knolboterbloem Knoopkruid Knopig helmkruid Kompassla Koninginnenkruid Koolzaad Kraailook
Wetenschappelijke naam Erodium cicutarium cicutarium Lotus c. corniculatus Symphytum officinale Luzula campestris Valerianella locusta Sambucus nigra Arenaria serpyllifolia Achillea millefolium Capsella bursa-pastoris Anthoxanthum odoratum Ranunculus ficaria bulbilifer Agrostis capillaris Polygonum aviculare Galium mollugo Arrhenatherum elatius Trisetum flavescens SteIlaria graminea Juncus bufonius Setaria viridis Urtica dioica Sparganium e. erectum Lythrum salicaria Typha latifolia Alopecurus pratensis Alisma plantago-aquatica Plantago major major Calystegia sepium Echinochloa crus-galli Epilobium hirsutum Equisetum arvense Vicia sepium Carex pseudocyperus Glechoma hederacea Rosa canina Humulus lupulus Medicago lupulina Anisantha sterilis Senecio jacobaea Acorus calamus Galium aparine Lemna minor Senecio vulgaris Crepis capillaris Trifolium dubium Geranium pusilIum Coronopus didymus Cardamine hirsuta Hedera helix Cerastium glomeratum Rumex conglomeratus Ranunculus bulbosus Centaurea jacea Scrophularia nodosa Lactuca serriola Eupatorium cannabinum Brassica napus Allium vineale
Bijlage 1. Vastgestelde plantensoorten (vervolg) Nederlandse naam Kropaar Kruipende boterbloem Kruldistel Krulzuring Kweek Liesgras Liggende klaver Liggende vetmuur Look-zonder-look Madeliefje Melganzenvoet Moerasandoorn Moerasdroogbloem Moerasrolklaver Moerasspirea Moerasvergeet-mij-nietje Oeverzegge Paarse dovenetel Peen Penningkruid Perzikkruid Pinksterbloem Plat beemdgras Poelruit Reukeloze kamille Reuzenzwenkgras Ridderzuring Riet Rietzwenkgras Robertskruid Rode klaver Rood zwenkgras Ruige zegge Ruw beemdgras Schedefonteinkruid Scherpe boterbloem Scherpe zegge Schietwilg Schijfkamille Sleedoom Slipbladige ooievaarsbek Smalle waterweegbree Smalle weegbree Speerdistel Stinkende gouwe Straatgras Timoteegras Valse voszegge Veelkleurig vergeet-mij-nietje Veenwortel Veerdelig tandzaad Veldbeemdgras Veldereprijs Veldlathyrus Veldzuring Vijfvingerkruid Vogelkers
Wetenschappelijke naam Dactylis glomerata Ranunculus repens Carduus crispus Rumex crispus Elytrigia repens Glyceria maxima Trifolium campestre Sagina procumbens Alliaria petiolata Bellis perennis Chenopodium album Stachys palustris Gnaphalium uliginosum Lotus pedunculatus Filipendula ulmaria Myosotis scorpioides Carex riparia Lamium purpureum Daucus carota Lysimachia nummularia Persicaria maculosa Cardamine pratensis Poa compressa Thalictrum flavum Tripleurospermum maritimum Festuca gigantea Rumex obtusifolius Phragmites australis Festuca arundinacea Geranium robertianum Trifolium pratense Festuca rubra Carex hirta Poa trivialis Potamogeton pectinatus Ranunculus acris Carex acuta Salix alba Matricaria discoidea Prunus spinosa Geranium dissectum Alisma gramineum Plantago lanceolata Cirsium vulgare Chelidonium majus Poa annua Phleum pr. pratense Carex otrubae Myosotis discolor Persicaria amphibia Bidens tripartita Poa pratensis Veronica arvensis Lathyrus pratensis Rumex acetosa Potentilla reptans Prunus padus
Bijlage 1. Vastgestelde plantensoorten (vervolg) Nederlandse naam Vogelmuur Vogelwikke Watermunt Waterzuring Wilde bertram Wilde kamperfoelie Wilde lijsterbes Winterlinde Witte dovenetel Witte klaver Witte paardenkastanje Witte waterlelie Wolfspoot Zachte ooievaarsbek Zevenblad Zilverschoon Zoete kers Zomereik Zwanenbloem Zwarte els
Wetenschappelijke naam SteIlaria media Vicia cracca Mentha aquatica Rumex hydrolapathum Achillea ptarmica Lonicera periclymenum Sorbus aucuparia Tilia cordata Lamium album Trifolium repens Aesculus hippocastanum Nymphaea alba Lycopus europaeus Geranium molle Aegopodium podagraria Potentilla anserina Prunus avium Quercus robur Butomus umbellatus Alnus glutinosa
Bijlage 2.
Indeling bomvrije kazerne
Bijlage 3.
Vogelsoorten die op het Werk aan de Korte Uitweg foerageren en rusten
Aalscholver Beflijster Bergeend Blauwe reiger Boerenzwaluw Boomvalk Bosrietzanger Bosuil Brandgans Buizerd Dodaars Ekster Fuut Gele kwikstaart Gierzwaluw Groene specht Grote bonte specht Grote Canadese gans Grote zaagbek Grote zilverreiger Havik Houtsnip Huismus Huiszwaluw Koekoek Koperwiek Krakeend Kramsvogel Kuifeend Nijlgans Ooievaar Ransuil Roerdomp Sijs Smient Sperwer Spotvogel Steenuil Tafeleend Torenvalk Waterpieper Waterral Wielewaal Wintertaling Witgatje
Phalacrocorax carbo Turdus torquatus Tadorna tadorna Ardea cinerea Hirundo rustica Falco subbuteo Acrocephalus palustris Strix aluco Branta leucopsis Buteo buteo Tachybaptus ruficollis Pica pica Podiceps cristatus Motacilla flava Apus apus Picus viridis Dendrocopos major Branta canadensis Mergus merganser Casmerodius albus Accipiter gentilis Scolopax rusticola Passer domesticus Delichon urbica Cuculus canorus Turdus iliacus Mareca strepera Turdus pilaris Aythya fuligula Alopochen aegyptiacus Ciconia ciconia Asio otus Botaurus stellaris Carduelis spinus Mareca penelope Accipiter nisus Hippolais icterina Athene noctua Aythya ferina Falco tinnunculus Anthus spinoletta Rallus aquaticus Oriolus oriolus Anas crecca Tringa ochropus
GE KW
3
GE KW
4
GE
GE GE KW
GE
1 KW BE A GE KW
KW KW
1
Bijlage 4.
Luchtfoto waarop de verschillende planonderdelen zijn weergegeven Bron: Buro Storm
Bijlage 5.
Luchtfoto met de ligging en inrichting van het nieuwe parkeerterrein Bron: Buro Storm
Bijlage 6.
Ontwerp voor de inrichting van de genieloods Bron: Buro Storm
Bijlage 7.
Betredingskaart wallen
De rood gearceerde delen van de wallen mogen tot begin juni niet betreden worden (bron: R. Jansen, WKU)