Ompoling
Was de wereld al geworden tot beton, soms van glas of zelfs kristal, nu is ze mij een bron voor later. Zachtjes welt zij al maar glinster water. Luistert nu mijn harte oor naar wat ik ginder hoor? Daar klinkt het al het sprankend interval door louter ster-ven-ster geklater.
Breda; 20, 22 januari, 19 mei 2001
Inhoudsopgave
Ompoling .................................................................................................................................................. 1
Inhoudsopgave........................................................................................................................... 2 Inleiding ..................................................................................................................................... 3 Coaching als fenomeen van het sociale leven .......................................................................... 8 De hulpverlener en moederliefde ......................................................................................................8 De leraar en vaderliefde...................................................................................................................10 Patronen ................................................................................................................................................. 11
De coach, vriendschap en naastenliefde .........................................................................................11 Vrienden .................................................................................................................................................. 12
De coach, de hulpverlener en de leraar ..........................................................................................14 Leren, ontmoeten, werken ................................................................................................................... 15
Coaching als agogische methode ............................................................................................ 16 Iedereen is kunstenaar .....................................................................................................................16 Kernvaardigheden professional .......................................................................................................... 16
Coachen als het ontwikkelen van professionaliteit........................................................................16 De triaquesto .....................................................................................................................................18 De 3 vragen ................................................................................................................................................... 18 De queeste..................................................................................................................................................... 19 Ik ken mezelf niet .................................................................................................................................. 22
Het organiseren van coaching ................................................................................................ 23 De desintegratie van de drie relatietypen.......................................................................................23 De leerrelatie................................................................................................................................................. 23 De hulprelatie................................................................................................................................................ 24 De vriendschapsrelatie .................................................................................................................................. 24 vriendentuin............................................................................................................................................ 26
Afspraken ..........................................................................................................................................27 Oefening baart kunst .......................................................................................................................28
Coaching in organisaties......................................................................................................... 29 Het coachingscontract................................................................................................................................... 30 De financiële basis van een coachingstraject................................................................................................ 30
Nawoord ................................................................................................................................... 32 27 april 2001 .......................................................................................................................................... 32 Mijn moeder, mijn vader, mijn vrienden ............................................................................................. 33
Eindnoten................................................................................................................................... 1 2
Inleiding Het verlangen om met het ontwikkelen van mijn denken gelijkelijk mijn gemoed te verdiepen en mijn handelen te sterken is diep in mijn ziel geworteld. Als een krachtig motief doortrekt het mijn leven. De eerste keer dat ik me dit verlangen enigszins bewust werd, was tijdens het maken van mijn eindwerkstuk, het persoonlijke project dat iedere vrije-school leerling op eigen kracht maakt ter afsluiting van zijn 12 jarige opleiding. Ik koos als thema 'scheppende kracht'. In de inleiding geef ik aan dat de keuze voor dit thema voor mij samenhangt met het genoemde verlangen. De inleiding schreef ik in dialoogvorm. Ik motiveer hierin de keuze voor het onderwerp in dialoog met een sceptische gesprekspartner. Hier een citaat: (..) "Behalve het kunstzinnige speelt ook het religieuze een rol bij scheppende kracht." "Nou, geen probleem: 'De kunst als uitdrukking van de religie' of 'het kunstzinnige in de religie, dat is toch een veel beter onderwerp dan het vage 'scheppende kracht'! 'De religieuze kunstenaar', de priester als kunstenaar', 'de literaire preek'; prachtig toch! Ik wilde dat ik op de vrije school had gezeten. 'Bijbelteksten in beeld', 'de kerk en zijn houtsnijwerk', 'de kale kerk uit het atoomtijdperk', steensoorten en bouwtechnieken bij...." "Ho maar! Je bent inmiddels aangeland bij het volgende onderdeel, de wetenschap. Ook hierin werkt volgens mij de scheppende kracht, of een scheppende kracht.(..)" Als praktijkonderdeel van mijn eindwerkstuk interviewde ik een wetenschapper, een priester en een kunstenares. Dit waren voor mij de representanten voor respectievelijk het denken, het (sacrale) handelen en het voelen1. In het nawoord schreef ik: "Drie verhalen lijkt misschien wat karig voor een eindwerkstuk. Toch heb ik me intensief met het onderwerp bezig gehouden, maar altijd vanuit zoveel verschillende ingangen dat ik nog jaren nodig zou hebben om het uit te werken." Ik had er toen geen flauwe notie van, dat ik 16 jaar later nog steeds met hetzelfde thema bezig zou zijn! Ik ben geneeskunde gaan studeren, omdat ik in het beroep van arts het wetenschappelijke, het kunstzinnige en het praktische en sacrale handelen van alle beroepen het meest vond samengaan. Drie levensgebieden die met elkaar verweven zijn in een sociale ordening. Ik bracht dit ook zo onder woorden, en merkte pas als student dat ik daarmee een motivatie had die niet gangbaar is onder geneeskundestudenten. Ik vond niet direct wat ik zocht. Ik vond brokstukken wetenschap, nauwelijks kunst, en flarden traditioneel-rituele gewoonten2. Het gebrek aan een waarachtig sociale ordening reken ik tot de meest pijnlijke ervaringen van mijn studietijd. Om de merkwaardige sociale organisatie van de medische wereld te begrijpen, het organisme dat innerlijk verscheurd lijkt te worden door marktwerking, regelgeving, traditionele denkwijzen, oppervlakkigheid en eigenbelang, enthousiasme voor deelgebieden, technificatie etc., ging ik tijdens mijn studie op zoek naar de wortels van deze problematiek. Hierbij een citaat uit mijn verslag dat ik 8 jaar geleden schreef ter afsluiting van mijn geneeskundestudie: "Om de wetenschappelijke grondhouding van de geneeskunde te onderzoeken, volgde ik het keuzeco-schap 'het kritisch lezen van medische literatuur'. Daarvóór had ik me tijdens mijn studie al enigszins verdiept in de wetenschapsfilosofie, en heb ik praktisch wetenschappelijke ervaring opgedaan in een wetenschapsstage, waarin ik me bezig heb gehouden met het immunocytochemisch onderzoek naar baarmoederhalskanker. De antroposofie heb ik ook nader onderzocht door er een keuzeblok over te volgen." Ook hier ging ik zowel in het handelen (praktisch wetenschappelijke ervaring), in de kunst (keuzeblok anthroposofie, dit bestond voor een aanzienlijk deel uit kunstzinnige vakken) en in de wetenschap op zoek naar het fundament van de geneeskunde.
3
Tijdens dit fundamenteel onderzoek ontdekte ik één van de oorzaken van het steeds eenzijdiger worden van de geneeskunde: de (medische) wetenschap zelf heeft geen wetenschappelijk fundament meer! Het wordt vaak zo voorgesteld in de medische wereld of het gebrek aan wetenschappelijkheid te maken heeft met het gebrek aan belangstelling van artsen voor wetenschap. Dat is een vooroordeel, zo ontdekte ik! Een vooroordeel dat getuigt van het oppervlakkig denken dat steeds meer gangbaar is geworden in de geneeskunde. Het grootste probleem van de geneeskunde is het gebrek aan wetenschappelijke belangstelling van de wetenschap voor haar eigen wetenschapsfilosofische fundament. De postmodernistische gedachte dat wetenschap een kwestie is van intersubjectiviteit en heersende paradigma's, heeft iedereen een vrijbrief gegeven om de ‘wetenschap’ in te zetten voor het eigenbelang. En daardoor is onwetenschappelijkheid het grootste probleem van de wetenschap geworden. Dat komt het meest tot uitdrukking in het woekeren van economische belangen in de gezondheidszorg. Door het definiëren van dubbelblind gerandomiseerde trials tot wetenschappelijk standaard, kunnen alleen grote instituten of concerns dergelijke onderzoeken financieren; en juist die instituten hebben belang bij een bepaalde uitslag van deze trials3. Door vervolgens aan de uitkomst van de trial een richtlijn of protocol te verbinden, wordt ‘de wetenschap’ tot een zaak van superspecialisten die verbonden zijn aan de betreffende centra. Het wetenschappelijk oordeel van de enkeling in de praktijk wordt niet serieus genomen, mocht dit zelfstandig denken überhaupt al ontwikkeld zijn. De arts wordt niet meer opgeleid in zelfstandig denken. Hij moet feitenkennis stampen, en bestaande gedachtegangen leren herhalen. Filosofie en zeker wetenschapsfilosofie is hooguit een nostalgische franje, dat net als de medische ethiek vrijblijvend aan het curriculum is vastgeplakt. De medische wetenschap zoekt geen waarachtige objectiviteit. (objectiviteit en waarheid worden opgevat als achterhaalde en subjectieve begrippen) Omdat er geen bewust fundament wordt gelegd in het eigen denken, wordt de filosofie door onbewuste invloeden een middel om het eigen belang te rechtvaardigen en te verdedigen: het fundament van de wetenschap is door de maatschappelijke vraag naar beheersingsmethoden weggevaagd door methoden die het zelfstandig denken niet meer aanspreken; protocollen en dubbelblinde trials4. Nadat ik klaar was met mijn co-schappen, was ik teleurgesteld en kwaad. De eerste maanden na mijn bul-uitreiking wilde ik niets meer met de geneeskunde te maken hebben. Omdat ik besefte dat thuis zitten nukken niets uithaalt en omdat ik geld wilde verdienen, ben ik de bedrijfsgeneeskunde ingerold. En daar kwam ik er achter dat ik precies op de goede plek terecht was gekomen. Ik sloot na enige jaren de sociale geneeskunde en de bedrijfsgezondheidszorg in mijn hart, en specialiseerde me tot bedrijfsarts. Deze specialisatie sloot ik anderhalf jaar geleden af met een scriptie over 'de professionaliteit van de bedrijfsarts'. Ik onderzocht en onderbouwde deze professionaliteit als het samengaan van de drie professionaliteitvelden 'kennis', 'kunst' en 'kunde'. Opnieuw ontvouwde zich de drieslag in een andere nuance. Maar nu zo, dat ik ontdekte dat het niet alleen een persoonlijke thema van mìj is, maar dat professionaliteit in de ware zin van het woord, het juiste samengaan van het gebied van het denken, het gebied van het voelen en het gebied van het handelen is. Ik vond dit terug in de literatuur die ik er over las: maar ook viel het me op dat er bijna geen auteurs zijn, die juist deze samenhang beschrijven! Een professional wordt òf beschreven als een autonome kennisexpert, òf als een gevoelsmatig uitgebalanceerde communicatie deskundige, òf als altruïstisch handelende weldoener. Ik ontdekte de wetmatigheden die juist met de wisselwerking van deze drie gebieden samenhangen en beschreef het in de scriptie. Voor de arts betekent professionaliteit het samengaan van geneeskennis, geneeskunst en geneeskunde. Als conclusie schreef ik: "In die zin is benadrukt, dat met het verdwijnen van kunst en een levend kunstbegrip uit de wetenschap en de geneeskunde, het voortbestaan van professionaliteit in verdrukking is gekomen, omdat daardoor slechts kan worden
4
voortgebouwd op kennis en kunde. Het ontwikkelen van een juist professionaliteitbegrip wordt het uitgangspunt genoemd om deze negatieve ontwikkeling te keren." Aan het eind van mijn specialisatie tot bedrijfsarts werd ik ziek. Ik raakte mijn spoor kwijt in een burnout. Het volgen van de opleiding 'kunstzinnig hulpverlenen' bij 'de kleine Tiki' had voor mij dan ook een tweeledig doel: zowel het werken aan mezelf (om mijn burnout te genezen), als het werken aan een verdere professionalisering van mijn werk. Rond de afgelopen jaarwisseling las ik het boek van L. Bos; 'Vraagbakens, over de ontwikkeling van een nieuwe vraagcultuur'. Dit boek sprak me aan. Met name in het volgende citaat herkende ik mezelf: "De relatie tussen de mens en een aan de orde zijnde vraag kan nog een 'etage dieper zakken'. (..) Totaal anders wordt dat als iemand langzamerhand tot de ontdekking komt dat hijzelf (mede) het probleem veroorzaakt heeft c.q. in stand houdt.(..) Na een moeizame zelfoverwinning kan hij tot de conclusie komen: Ik héb eigenlijk geen probleem, maar ik bén (mede) het probleem. En het probleem kan alleen worden opgelost als ikzelf in beweging kom, mijzelf verander, in m'n leefwijze, optreden, gevoelens, concepten5." Ik besloot om het tot een motief te maken voor het schrijven van dit werkstuk. Door deze zienswijze werd ik me er van bewust, dat ik niet slechts de problemen van de geneeskunde zag en zie, maar dat ik zelf het probleem ben geworden! Ik ben ziek omdat mijn denken, mijn gemoed en mijn handelen niet meer gezond in zichzelf en op elkaar zijn afgestemd. De eenzijdigheid, de ongezonde organisatie van de gezondheidszorg heb ik zo sterk in me opgenomen, dat ik zelf ziek werd. Te veel piekeren en te weinig echt denken, te veel emoties en te weinig waarachtige gevoelsuiting, eenzijdig handelen en te weinig zorg voor de eigen behoeften: het zijn de ingrediënten voor het verkrijgen van burnout. Niet alleen mijn gezondheid, ook in mijn werk waren mijn drie professionaliteitgebieden (dat van de kennis, de kunst en de kunde) niet altijd meer juist op elkaar afgestemd! Ik raakte overmatig veel energie kwijt aan mijn werk, omdat ik mijn eenzijdigheden met inzet van veel energie moest compenseren. In dit proces kreeg ik weinig ondersteuning van mijn leidinggevenden, waardoor ik geheel op mezelf werd terug geworpen. Het verhaal van het verlangen om mijn eigen leven vorm te geven (scheppende kracht), het verhaal van het verlangen naar een gezonde organisatie van de geneeskunde en het verhaal van gezond en professioneel werken; het zijn mijn eigen verhalen geworden. Ik laat me teveel meeslepen door mijn omgeving, vooral op mijn werk en verlies daarbij mijn scheppende kracht. Ik was op een gegeven moment niet meer in staat om me productief te maken binnen de organisatie. Ik raakte verbittert en cynisch. Ik heb het contact met mensen in mijn werk altijd inspirerend gevonden. Maar bureaucratie, ongeïnteresseerdheid, lelijkheid van de ruimten en gebouwen, de saaiheid van de administratieve processen, daar kon ik niet meer tegen, en ik had geen verweer. Ik werd er door uitgehold. Het nieuwe millennium is voor mij begonnen met het verlangen om vorm te gaan geven aan hetgeen ik de afgelopen 16 jaar heb geleerd. Ik wil aan de slag met hetgeen ik heb verworven! De begrippen die ik hierbij in de literatuur heb gevonden zijn: coaching en begeleiding6. Ze hangen sterk samen met het professionaliteitveld van de kunst, want een coach is communicatie - en relatiedeskundige! (Communiceren en relateren zijn kernkwaliteiten van het gevoelsleven). Ik besloot om me te verdiepen in het fenomeen 'coaching'. Op deze wijze hoop ik een aantal doelen te bereiken. Ten eerste is het zelfonderzoek, of in de woorden van Bos: ik zie niet alleen het probleem, maar ik ben ook het probleem. Met het onder woorden brengen van mijn thema, kristalliseer ik een levensthema uit, en werk ik aan mijn genezingsproces. In dit zelfonderzoek heb ik afgelopen jaren en tijdens de opleiding geleerd dat het voor een belangrijk deel gaat om het onderkennen en doorbreken van de patronen die voortkomen uit mijn jeugd, patronen die ik in stand hou omdat ze me zekerheid bieden, maar die niet effectief meer zijn. De rol van de vader, en de rol van de moeder worden als kind geïnternaliseerd. De vader domineert vooral de fysieke en geestelijke activiteit, de moeder de gevoelmatige activiteit en het gebied van de leefgewoontes. Dit krachtenspel in mezelf heb ik beter leren kennen. Maar
5
niet alleen dat: mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten zijn ook duidelijker zichtbaar voor me geworden in de sociale processen om me heen. De warme, omhullende omgeving met een sterke nadruk op gevoelsmatige expressie, die de kleine Tiki heeft geboden, heb ik leren zien als een sociaal organisme met een sterk verlangen naar vrouwelijke kwaliteiten: naar binnen gekeerd, zachtaardig, streven naar harmonie, dynamisch, vitaal. In de maatschappij, maar zeker ook in mijn werk, domineert de waardering voor expansieve, objectiefzakelijke, beheersmatige, mannelijke kwaliteiten. Met dit werkstuk onderzoek ik de mogelijkheden die coaching heeft voor beide organisatietypen. Maar niet alleen dat, ik werk tegelijkertijd ook aan het verbinden van verschillende stromingen, waar ik me mee verbonden weet, maar die in de maatschappij uit elkaar dreigen te raken. Daarmee positioneer ik me midden in de problematiek die momenteel in de maatschappij speelt. En niet in de laatste plaats bij de Arbounie waar ik werkzaam ben als bedrijfsarts. In die zin is dit werkstuk tevens mijn antwoord op de situatie van de Arbounie, en de vraag van Arjan Speelman, de huidige interim directeur, wat mogelijke oplossingsstrategieën zijn. Ik zie twee lange termijn oplossingen: of de Arbo Unie wordt opgekocht door een grote verzekeringsmaatschappij. En dan wordt het een geoliede bureaucratische organisatie. Of er wordt met man en macht aan gewerkt, om de kwalitatieve voorsprong die er is, te versterken en vergroten. Ik zal onderbouwen dat in de organisatie geïntegreerde coaching een gedegen methode is om kwaliteitsvoorsprong op te bouwen en te behouden. Het is een methode die onmisbare vrouwelijke kwaliteiten zoals communiceren en relateren, inzichtelijk en toepasbaar maakt voor een professionele organisatie. Of, om het meer kwalitatief uit te drukken; formele en bureaucratische organisaties missen de bevlogenheid, de warmte en het persoonlijke contact die horen bij het gevoelsleven. Dit werkstuk is behalve een kunstzinnig-autobiografisch verslag, ook een fundamenteel-filosofisch onderzoek naar coaching. Het geeft de grondslagen aan het vakgebied van het kunstzinnig begeleiden. De opleiding mag zich verheugen in een toenemende populariteit. Daar zijn twee kanttekeningen bij te plaatsen. Ten eerste ontgroeit ze daarmee het pionierstadium, en zijn andere kwaliteiten gevraagd. Ten tweede is de Kleine Tiki door haar opzet momenteel vooral gericht op het persoonlijk proces van de cursist. Om als opleiding tot kunstzinnig hulpverlener c.q. begeleider of coach meer uit de verf te komen, zal de opleiding bij de gedrevenheid en openheid die van de Kleine Tiki een bruisende, onconventionele opleiding maakt, zich moeten bezinnen op haar grondslagen. Gevoelskwaliteiten hebben de ordenende werking van het denken nodig, om overdraagbaar te worden. En zonder dit kan de Tiki zich amper onafhankelijk van haar pioniers verder ontwikkelen. Dan ligt er nog een motief ten grondslag aan dit werkstuk. Dat is, dat ik ervaring aan het opdoen ben met een vanuit mijn scriptie ontwikkelde coachingsmethode. Zowel voor mezelf, als voor degenen met wie ik werk, is inzicht in de theoretische achtergronden van coaching onontbeerlijk. Zeker om het op den duur productief te kunnen verankeren in de organisatiestructuur. Want, waar het uiteindelijk om gaat, is dat de uitstraling van gedrevenheid en werklust van de individuele professional, de hele organisatie gaat tintelen van vitaliteit en bedrijvigheid. Coaching is een methode die alleen effectief is, als ze uitgedragen wordt, zeker door initiatiefnemers en leidinggevenden7! De twee mensen waar ik voor dit werkstuk het meest aan te danken heb, zijn Rudolf Steiner en Joseph Beuys. Joseph Beuys wilde de kracht, de werkzaamheid van kunst ontsluiten voor iedereen. (“Er glaubte an die Notwendigkeit bewuster Kreativität auf einer individuellen Ebene für alle Menschen, nicht nur für professionelle Künstler8”) Met een ongelofelijke inzet, originaliteit en scheppingsdrang heeft hij zich voor zijn missie ingezet. Vier maanden lang heb ik iedere avond een stukje uit zijn biografie gelezen. Zijn streven is me dierbaar geworden. Rudolf Steiner wist als geen ander het mannelijke en het vrouwelijke met elkaar te
6
verzoenen, door op zijn ontwikkelingsweg spiritualiteit en Christendom te versmelten met een methodisch, volgens strengste eisen van de wetenschappelijke traditie van het westen ontwikkelt denken. Velen malen heeft hij er op gewezen hoe belangrijk en dierbaar de kunsten voor dit alchemistisch proces hem waren. In een studiegroep waar ik al een aantal jaar aan deelneem, hebben we verschillende werken van Steiner bestudeerd. Daar dank ik de inzichten over sociale processen en opgaven in deze tijd aan, die ik in dit werkstuk heb uitgewerkt. Ik heb in dit werkstuk geen citaten van Steiner opgenomen. Dat heb ik gelaten, omdat het mijn ervaring is dat voor het juiste beoordelen er van een (wetenschappelijke) onbevangenheid nodig is, die de huidige westerse samenleving ontbeert. Als ik zie wat er in de media en wetenschappelijke vakliteratuur over de door Steiner geïnaugureerde anthroposofie verschijnt, dan kan ik niet anders zeggen dan dat op geesteswetenschappelijk gefundeerde spiritualiteit nog altijd een taboe rust, evenals op wetenschap die spiritualiteit fundamenteel accepteert. Door de methode van coaching die in dit werkstuk wordt ontwikkeld, kunnen professionals – mensen die kennis, kunst en kunde integreren in hun werk en leven – leren om een creatievere en productievere loopbaan en levenswandel te realiseren. Want het zijn juist onze creatieve, scheppende vermogens, die de professional in staat stelt om zich steeds te blijven ontwikkelen. Deze ontwikkelingen vormen de grondslag voor de professionele organisatie; al de organisaties samen, die creativiteit en ontwikkeling hoog in hun vaandel hebben staan, creëren de werkelijke vooruitgang van de samenleving. Hoe individualistischer de mensen worden, des te groter het belang is, dat ze hun individuele wensen en behoeften af leren stemmen op het geheel van een organisatie en van de samenleving. En omgekeerd, hoe groot organisaties ook zijn, een gezond werkklimaat kan alleen gecreëerd worden door het belang van de individuele werknemer als uitgangspunt te nemen voor de organisatie en de samenleving als geheel. Daarmee kom ik op een thema wat me steeds nader aan het hart is komen te liggen: kennisverwerving en ontwikkeling van het individu afstemmen op de behoefte van de organisatie en de samenleving – evenals het omgekeerde - is een kunst, een sociale kunst. Ik wil met deze scriptie laten zien hoe deze kunst door goede coaching te beoefenen is.
Breda, April, mei 2001 Januari, mei 2002
7
Coaching als fenomeen van het sociale leven Coaching is een betrekkelijk nieuw begrip voor een oud fenomeen, dat zoals veel oude gebruiken als nieuwe trend uit Amerika over is komen waaien. Vooral in de (duur) betaalde sport is een (persoonlijke) coach aan de orde van de dag. Voor het bedrijfsleven speelt coaching in op de grote afstand die gespecialiseerde hulpverleners vaak hebben tot de problematiek van het alledaagse leven. Of zoal M. Ruyters het zegt in het boek 'Coaching' dat in de serie arbeidsgeneeskunde van 'cure en care' is verschenen: "Uitgangspunt is dat het gaat om de balans tussen willen, denken en voelen. (..) De wil is de richting waarin de mens zich wil bewegen. Het voelen, de fantasie, de beelden, verlangens, dromen en idealen zijn noodzakelijke fasen om te bereiken wat iemand echt wil. De kunst van de loopbaancoach is mensen te stimuleren eigenwijzer te worden in het volgen van de koers die echt bij hen past9." Coaching heeft te maken met leren koers bepalen, met kiezen en afwegen in een steeds veranderende omgeving. Steeds opnieuw grenzen stellen en grenzen overschrijden. Een omvattend begrip als levenskunst wordt in de literatuur vaker genoemd in verband met coaching. Dit begrip dreigt snel een 'containerbegrip' te worden. Waar ieder dan weer het zijne onder verstaat. In hetzelfde boek verzuchten J. Sival en N. Carstens-Snoeker dan ook in hun laatste regel: "Samenvattend kunnen we zeggen dat er nog veel valt te onderzoeken en te beschrijven over coaching10." De definitie zoals die door hun wordt gegeven, luidt: "Coaching is het proces dat het klimaat, de relatie, de omgeving en de context creëert, waarin individuen zichzelf ontwikkelen en hun prestaties verbeteren11." Als op zichzelf staand fenomeen is coaching moeilijk te definiëren. Onderzoeken we het echter vanuit de samenhang van het sociale leven en haar wetmatigheden, dan is het mogelijk om coaching preciezer te definiëren. Het is te plaatsen in de verhoudingen, de soorten relaties die we in het sociale leven vinden. Een pionier in de beschrijving van de psychologische rollen in het sociale leven is de Amerikaans psychoanalyst Fromm, die in de jaren '50 en '60 duizenden wist te inspireren met zijn boeken. Fromm beschreef in zijn boek: 'the art of loving' verschillende soorten liefde, horende bij verschillende sociale relaties. Hij benoemde deze sociale relaties aan de hand van de soorten liefde die er zijn: onder anderen moederliefde, vaderliefde en naastenliefde. In de onderstaande citaten karakteriseert Fromm deze drie soorten van een sociale relatie. Fromm12: "Mother is the home we come from, she is nature, soil, the ocean; father does not represent any such natural home. He has little connection with the child in the first years of its life, and his importance for the child in this early period cannot be compared with that of mother. But while father does not represent the natural world, he represents the other pole of human existence; the world of thought, of man made things, of law and order, of discipline of travel and adventure. Father is the one who teaches the child, shows him the road into the world. Over naastenliefde (brotherly love) zegt Fromm "Brotherly love is based on the experience that we all are one. The differences in talents, intelligence, knowledge are negligible in comparison with the identity of the human core common to all man. In order tot experience this identity it is necessary to penetrate to the core. If I perceive in another person mainly the surface, I perceive mainly the differences, that what separates us. If I penetrate to the core, I perceive our identity, the fact of our brotherhood. This relatedness from centre to centre instead of that from periphery tot periphery - is 'central relatedness'13."
De hulpverlener en moederliefde De drie soorten relaties, die beschreven kunnen worden vanuit het centralepsychologi-
8
sche fenomeen van de liefde, geven drie typen sociale verhoudingen weer. Over de moederliefde zegt Fromm "(..) the relationship of mother and child is by its very nature one of inequality, where one needs all the help, and the other gives it. It is for the altruistic, unselfish character that motherly love has been considered the highest kind of love, and the most sacred of all emotional bonds14." In het Nederlands wordt deze liefde onvoorwaardelijke liefde genoemd. En inderdaad wordt deze liefde meestal vereenzelvigd met het oerbeeld van de liefde. Zoals Fromm echter aangeeft, is het oerbeeld van de liefde niet dat van de moederliefde, maar eerder dat van de naastenliefde. Hoe ontstaat de misvatting dat onvoorwaardelijke liefde hetzelfde is als 'echte liefde'? De onvoorwaardelijke liefde gaat uit naar het weerloze en het kwetsbare. Het stelt geen eisen; integendeel; hoe onvolkomener en onbeholpener de geliefde persoon is, hoe rijkelijker de moederliefde stroomt. Wat echter makkelijk over het hoofd wordt gezien, is dat er daarbij geen sprake is van een gelijkwaardige relatie. Het kleine hulpeloze kind is totaal overgeleverd aan de moeder. Het drukt zich aan het begin van zijn leven uit in de primaire expressies als huilen, kijken en lachen; en is totaal overgeleverd aan het vermogen van de moeder om te begrijpen wat het daarmee wil zeggen. Deze hulpeloosheid in onze allerprimairste behoeften, behouden we ons hele leven. De hunkering naar warmte, naar voedsel en veiligheid is diep, en in de bevrediging van deze behoeften zijn we hulpeloos overgeleverd aan anderen. Er is bij onvoorwaardelijke liefde altijd sprake van ongelijkheid! Degene die onvoorwaardelijke liefde geeft, verkeert in een machtspositie. De relatie tussen moeder en kind is het oerbeeld van de sociale relatie van de hulpverlening. De hulpverlener moet in staat zijn tot onvoorwaardelijke liefde. Hij moet zijn eigen principes, affectieve voorkeur en behoeften kunnen signaleren en ondergeschikt maken aan het belang van de hulpvrager. En dit is uiterst moeilijk! Ons eigenbelang ligt diep geworteld en verschuilt zich maar al te graag achter een altruïstisch etiket. En de eigenlijke onbeholpen en behoeftige hulpvraag van de hulpvrager kan eveneens diep weggestopt zitten, en versluierd onder allerhande afleidende affecties, grillen en verdringingsmechanismen. Vele gevaren liggen op de loer in de hulpverlenerrelatie net zo goed als in de moeder-kind relatie. Vanuit de vergelijking van de moederliefde met de hulpverlenerrelatie is het dan ook niet vreemd dat het 'hulpverleners syndroom' praktisch dezelfde kenmerken heeft als het 'huisvrouwen syndroom': jezelf wegcijferen, altijd voor anderen klaarstaan, aan de eigen behoeften voorbij gaan. In een huiswerkopdracht van eind december 2000 deed ik onderzoek naar mijn eigen 'moederliefde'. Daar legde ik een valkuil bloot van mezelf als hulpverlener: "Ik kan mezelf erg goed op de tweede plaats zetten. Ik kan beter zeggen; ik laat me daar zetten. Want mezelf vanuit een gewoonte op de tweede plaats zetten gebeurt nog vaker, dan dat ik me daartoe bewust in hou. Als ik mezelf genoeg recht toe ken, en een gezonde autonomie handhaaf, heb ik uiteindelijk veel meer te geven. Het schijnaltruïsme dat ik in mijn patroon in stand houd, is in feite een vorm van zelfbevestiging: Mijn identiteitsgevoel hangt samen met deze rol, dus ik wil in mijn 'altruïsme’ gezien worden! Ik wil erkenning voor dit gedrag, en als ik dat niet krijg ga ik schoppen en schreeuwen." Ik ontdekte dat ik als hulpverlener soms 'zogenaamd' altruïstisch ben, omdat ik daarmee waardering wil krijgen! Het is een patroon van zelfopoffering dat psychologisch voordeel brengt. En daarmee is het geen werkelijk altruïsme. Één van de kenmerken die aan dit oerbeeld van 'de hulpverlener' verbonden zijn, is dat de hulpverlener niet snel boos is. Hij raakt eerder teleurgesteld, verdrietig en verbitterd, omdat 'de anderen' zijn 'goede bedoelingen' niet begrijpen en waarderen. 'Goede bedoelingen' die bij nadere beschouwing een verlangen naar koestering, liefde en begrip blijken te zijn. Het is gedrag dat in stand wordt gehouden om zelf moederlijke liefde te verkrijgen. Ik denk dat hiermee een antwoord is gevonden op de vraag waardoor onvoorwaardelijke liefde wordt gezien als de echte ware liefde: omdat het een vorm van liefde is die veel mensen herkennen als iets waar ze diep naar verlangen - zeker mensen die gevoelig zijn voor de
9
agressieve, expansieve rationalistische kanten van onze samenleving. Moederlijke liefde geeft je het gevoel dat het goed is dat je er bent. Het is existentieel, het is liefde op betrekkingsniveau: wat je inhoudelijk ook zegt, je krijgt het signaal terug dat het goed is dat je bestaat. Het inhoudelijke niveau is in de onvoorwaardelijke liefde ondergeschikt aan het betrekkingsniveau.
De leraar en vaderliefde Hoe anders is dit bij de vaderlijke liefde! Vaderliefde kan in tegenstelling tot de onvoorwaardelijke moederliefde, 'voorwaardelijke liefde' worden genoemd. Fromm zegt hier over: "Since his love is conditioned, I can do something to acquire it, I can work for it; his love is not outside of my control as motherly love is15." De vader stelt voorwaarden, en aan die voorwaarden koppelt hij zijn liefde. Als zijn voorwaarde is dat je hoge punten op school moet halen, dan is dát waarnaar je te streven hebt, wil je de liefde van je vader verkrijgen. In zekere zin onvrij, er is in ieder geval geen sprake van gelijkheid. Maar, zoals Fromm al zegt, je kunt er iets voor doen, en de condities zijn als het goed is helder, terwijl de moederlijke liefde je 'overkomt'. Moederlijke liefde is veel gevoeliger voor manipulatie. Voorwaardelijke liefde is helderder en schept ook een zekere afstand. De afstand zit hem er in, dat het betrekkingsniveau (hoe zeg je de dingen) ondergeschikt is aan het inhoudsniveau (wat is de inhoud van je boodschap). De vaderlijke liefde stelt niet zulke hoge eisen aan de manier waarop aan de voorwaarden wordt voldaan: Als de doelen maar worden gehaald! De moederlijke liefde is tegengesteld: als je maar moeders lieve, brave, onschuldige kind blijft, hoef je verder geen doelen na te streven of dingen te bereiken in het leven: het is altijd goed! In de opleiding van afgelopen jaar onderzocht ik herhaaldelijk welke invloed mijn vader op mijn ontwikkeling heeft gehad. In de bovengenoemde oefening schreef ik: "Mijn vader kon zijn eigen boosheid niet hanteren. Als het nodig was greep hij niet in en was hij slap, en op de meest onredelijke momenten explodeerde hij in een hysterische woede-uitbarsting." Ik kreeg van mijn vader geen structuur, ik wist nooit wat ik moest doen om zijn liefde te verkrijgen. Steeds was het weer wat anders. In de oefening 'in het licht gaan staan1' begreep ik wat het gevolg was voor mezelf: "Ik heb een broze structuur, zeker als ik moe ben. Uit mijn bed komen is dan al de eerste worsteling op de dag. Is het een tegenwicht van de druk die ik op mijn werk ervaar? Ik ben me deze spanningen en druk doorgaans nauwelijks bewust. Thuis heb ik de neiging om door te schieten in vergetelheid: vreten, dagdromen, non-stop doorwerken als ik eenmaal bezig ben. Ik maak zelden planningen, leef eerder van moment tot moment." Fromm karakteriseert de sociale rol van de vader als die van leraar: "Mother has the function of making him secure in life, father has the function of teaching him, guiding him to cope with those problems with which the particular society the child was born into, confronts him. (..) Father's love should be guided by principles and expectations; it should be patient and tolerant, rather than threatening and authoritarian16." De verhouding van leraar tot leerling is als het goed is gebaseerd op een vrije keuze! Zeker op oudere leeftijd is het van belang om je eigen leraren te kiezen. Maar het geldt ook voor (ouders van) kinderen. Zijn het niet juist de leraren waar we enthousiast van werden en voor wiens lessen we ons inzetten, waarvan we het meeste hebben geleerd? Een leraar die je alleen benadert met 'onvoorwaardelijke liefde', is geen goede leraar. Natuurlijk moet hij begrip hebben voor je fouten en deze ook accepteren, maar voor alles moet hij je prikkelen en uitdagen om jezelf verder te ontwikkelen. Dat doet hij door voorwaarden te stellen. En deze uitdaging kan iedereen alleen in vrijheid aangaan! 1
10
In die zin is voorwaardelijke liefde precies tegenovergesteld aan onvoorwaardelijke liefde. De eerste ga je in vrijheid aan; een leerrelatie bloeit op als de leerling kritisch en zelfstandig is en als de leraar in staat is om zijn voorwaarden helder te formuleren. Onvoorwaardelijke liefde ontvang je in afhankelijkheid. De kunst die de hulpvrager moet leren verstaan, is de kunst van het ontvangen, hij moet vertrouwen leren hebben in het goede dat de hulpgever te bieden heeft. Als hij alleen kritisch is en afstandelijk, dan wordt het waarschijnlijk een moeizame hulpverlenerrelatie waarin weinig gebeurd. In de onderstaande oefening onderzocht ik mijn behoefte aan de twee soorten liefde. Het geeft er een duidelijk beeld van hoe verschillend van richting de behoeften aan deze 2 soorten liefde zijn.
13 oktober 2000
Patronen De ene oerdrang waar ik aan vast zit, is de behoefte aan omhullende liefde. De andere oerdrang, is het gezien willen worden, het in mijn eigen prestaties gekend willen zijn. Deze oerdrangen strijden vaak met elkaar en leiden tot innerlijke conflicten. Ze hebben tot verschillende patronen geleid. Behoefte aan warmte, onvoorwaardelijke liefde en omhulling Veel mensen die ik tegenkom, ontmoet, rakelen mijn verlangen op om onvoorwaardelijk geliefd en omhuld te zijn. Om aan deze drang gehoor te geven heb ik mezelf aangeleerd mezelf terug te houden. Behoefte aan erkenning, voorwaardelijke liefde en structuur Als ik iemand tegenkom die op enigerlei wijze door zijn leeftijd, positie, functie of uiterlijk de indruk van levenswijsheid in mij weet te wekken, komt onweerstaanbaar de drang in mij op door diegene gekend en gerespecteerd te willen zijn. Ik wil me bewijzen, me doen gelden, laten zien wie ik ben. Ik verlang dat degene mij juiste adviezen geeft, toegespitst op mijn behoeftes, ik wil er op vertrouwen dat hetgeen gezegd wordt, is wat ik op dat moment nodig heb. Daardoor wil ik houvast, structuur in mijn leven krijgen.
De coach, vriendschap en naastenliefde We zagen aan de beschrijving van Erich Fromm dat naastenliefde ontstaat doordat we doordringen vanuit onze eigen kern tot de kern van de ander. Als we in eigenschappen blijven steken die tot onze periferie behoren, zullen we geen naastenliefde kunnen ontwikkelen. In onze allerdiepste kern vinden we de bron waar we de gelijkwaardige liefde met onze naaste vinden. Fromm: "Brotherly love is love between equals.17" Juist ons triviale gedrag, het beestachtige dat we hebben, de slechte eigenschappen, vinden we in de periferie van onze persoonlijkheid. Deze eigenschappen laten ons op elkaar botsen; haat en onbegrip kunnen ontstaan als we geen verbinding hebben met onze kern. Het behoort tot de grote menselijke mysteries dat we juist in essentie gelijkwaardig zijn. In december 2000 schreef ik een brief aan mijn vrienden, een brief waarin ik mijn verlangen naar ware vriendschap onderzocht.
11
Breda, 11 december 2000
Vrienden Waar zijn jullie? Hadden we niet afgesproken dat we altijd voor elkaar klaar zouden staan. Dat we samen zouden strijden om het ware te behoeden! We zouden de wereld laten zien dat je rijk en sterk kan zijn, niet alleen ter wille van jezelf, maar omdat het de werkelijkheid is. De werkelijkheid van onze vriendschap. De rijkdom en de kracht van vrienden. En nu? Zitten jullie onder de rokken van een vrouw? Verstopt, bang om je te laten zien? Of is er een maatschappelijke plicht, een carrièredrang, zijn het statussymbolen die jullie zo bezig houden dat jullie vergeten zijn wat vriendschap is? Als ik naar mezelf kijk, dan denk ik dat het zo is. Ik verstop me immers toch ook! Soms zie ik ineens dat ik bang ben van mijn kracht, bang om gezien en gehoord te worden. Schaam ik me misschien omdat ik niet geworden ben wie ik had willen zijn? Wat verlang ik naar de dag dat onze zwaarden weer dezelfde kant op zullen wijzen. Dat we met de zwaardkracht van het woord hetzelfde ideaal willen verwerkelijken. Ik wil jullie dan beschermen met mijn schild, de slagen van de excessen van onze op hol geslagen maatschappij opvangen. En wat verlang ik er naar door jullie beschermd te worden. Beschermd worden zonder dat ik me daarbij zwak hoef te voelen. Gewoon omdat we vrienden zijn. Vrienden die streven naar eenzelfde ideaal. Wanneer worden we wakker uit deze droom? Deze schim die ons in slaap wiegt, deze zwakke afschaduwing van de kracht die in ons leeft? Wanneer lukt het ons om elkaar te herkennen in onze diepste innerlijke kern, daar waar het vuur is dat de zwaardkracht van ons denken en handelen smeedt en sterkt? Ik vertrouw op de waarheidskracht van ons denken, op de werkelijke rijkdom van ons gemoed, op de streefmacht van ons willen. Door deze krachten zullen we elkaar vinden. Als er dagen zullen komen van geestesstrijd, van prachtige feesten, van maatschappelijke verantwoordelijkheid, dan wil ik er klaar voor zijn. Dan zal ik gaan staan voor de ware werkelijkheid, voor ons streven naar vriendschap.
12
Waar onvoorwaardelijke liefde de kern vormt van de hulprelatie, is dat in de leerrelatie de voorwaardelijke liefde. De kern van de vriendschapsrelatie is gelijkwaardigheid. Het is niet verwonderlijk dat gelijkwaardigheid in de literatuur over coaching vaak wordt genoemd als kernkwaliteit van coaching: "De houding waarmee een coach een coachingsrelatie aangaat dient er een te zijn van wederzijds respect en deze relatie dient gebaseerd te zijn op gelijkwaardigheid18." Vanuit die gelijkwaardigheid komt zowel leerrelatie als de hulprelatie aan de orde. Het strikt onderscheiden van de 3 soorten liefde is noodzakelijk voor een heldere begripsvorming. In de praktijk van het sociale leven komen ze natuurlijk zelden in hun pure vorm voor. Dit geldt nog het meest voor de naastenliefde, want juist in de naastenliefde gaat het helpen (vanuit moederliefde) makkelijk over in het leren (vanuit vaderliefde). Naastenliefde is gelijkwaardig. De sociale relatie waar deze gelijkwaardigheid ook voor geldt, is de vriendschap. Vriendschap is een relatie waar je voor kan kiezen, net zo als je kunt kiezen voor de leerrelatie. Daarmee is het echter niet even vrijblijvend. Een kenmerk van vriendschap is het maken van afspraken. Afspraken die ongeschreven kunnen zijn zoals gedragscodes, maar ook duidelijk kunnen worden geëxpliciteerd. Op deze manier bekeken kun je coaching een afgeleide, een professionele vorm van vriendschap noemen. Professionele vriendschap die voor een bepaalde tijd wordt aangegaan, met duidelijke afspraken: "De gecoachte ontwikkelt zichzelf, wat wil zeggen dat coaching is gericht op het benutten van eigen kracht en op zelfsturing. Coaching is niet vrijblijvend, het is gericht op ontwikkeling en prestatieverbetering, waarbij iemands gehele potentieel aan mogelijkheden wordt aangeboord en vrijkomt. (..) Bij coaching bestaat er een relatie tussen individuen19." De coachingsrelatie nijgt evenzeer naar de hulpverleningsrelatie als naar de leerrelatie. Brandsma zegt hierover20: "Iemand coachen is moeilijk. Het vereist openheid, empathie, authenticiteit en integriteit, geduld, geloof in de mogelijkheden van de ander, luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, deskundigheid, visie en ervaring. Het vraagt inspirerend vermogen. En bij dit alles komt dat niet vanuit macht kan worden gewerkt maar vanuit eigen persoonlijke kracht." Openheid, empathie en luistervaardigheid zijn de typische (Rogeriaanse) voorwaarden voor de hulpverlenerrelatie. Visie, deskundigheid en ervaring past vooral bij de leerrelatie. Als kwaliteit voor de vriendschapsrelatie geldt gespreksvaardigheid, geduld, inspirerend vermogen en geloof in de ander. Macht hoort thuis in een afhankelijkheidsrelatie. Juist in een hulpverlenerrelatie moet je je macht inzetten – minimaal om je eigen machtsaanspraak te beheersen. Maar zeker als iemand ontoerekeningsvatbaar is, geen verantwoordelijkheid kan nemen voor (bepaalde stukken van) zijn leven, buiten westen is, of totaal hulpbehoevend. Een coachingsrelatie ga je aan vanuit persoonlijke kracht; dit is om met Fromm te spreken, de inspirerende kracht van je eigen kern. Centraal in coaching staat de gelijkwaardige relatie. Een leraar mag een autoriteit zijn die zich behalve voor het spuien van zijn kennis niet om zijn leerlingen bekommert. En in zoverre zijn leerlingen geen behoefte hebben aan coaching, zal hij, als hij waarheidlievend en bevlogen is, een populaire leraar kunnen zijn. Een hulpverlener gaat een relatie aan in zoverre hij de coachingsrelatie integreert in zijn werk. Maar een chirurg die een blinde darm verwijdert, een moeder die een luier verwisselt, een tandarts die een kies trekt; het zijn geen gelijkwaardige relaties. "De coach bekijkt de problematiek vanuit het relationele perspectief (..)". Een coach dient net als de psychotherapeut deskundig te zijn op het gebied van sociaalpsychische processen, intrapsychische processen en beïnvloeding van gedrag. Net als de trainer dient de coach in staat te zijn inzicht te verschaffen en vaardigheden aan te leren. Tot slot dient de coach evenals de organisatieadviseur over voldoende kennis te beschikken van organisaties, organisatieculturen en processen die zich binnen een organisatie kunnen afspelen. De coach dient met andere woorden de rollen van therapeut en gedragstrainer te beheersen en te beschikken over organisatiekundige kennis21." De coach combineert de deskundigheid van de leraar (organisatiekundige kennis), en de hulpvaardigheid van de hulpverlener (therapeut en gedragstrainer). Zijn grootste eigen-
13
heid bestaat echter uit het behoeden en verzorgen van zijn relatie met de gecoachte. P. van den Beld en M. van den Bosch: "Zoals hiervoor al bleek, is de relatie tussen coach (supervisor) en gecoachte (supervisant) voor een groot deel bepalend voor het eindresultaat (van de coaching RvH)22." In een huiswerkopdracht van 27 oktober 2000, las ik in een artikel van de psychotherapeut Nagy: "Een therapeut, ook al werkt hij met één persoon, moet rekening houden met en verantwoordelijk zijn voor iedereen die door de therapie wordt beïnvloed." Daar schreef ik over: "Het perspectief van Nagy vind ik hoogst interessant voor coaching. Hij werkt alleen aan het actuele, het hier en nu; de actualiteit van de relatie van coach en cliënt. De werkelijkheid van de coach in zijn relatieveld ontmoet de cliënt in diens relatieveld. De coach moet niet een rol spelen, niet proberen iets of iemand te zijn, maar zeer goed waarnemen wat ertussen hem en de cliënt gebeurt. Door hierop te reflecteren en er mee te werken, heeft de coach het basisgereedschap voor coaching." Op 8 april 2001 noteerde ik in mijn reflectieverslag over een cursusdag: "Sylvia gaf antwoord aan iemand die er onder leed dat haar kinderen met een destructieve ex te maken hebben. Het was een antwoord waardoor ik de werkelijkheid van een coachingsrelatie ineens beter begreep. Ze vond dat het er om gaat dat je investeert in de relatie die je zelf hebt met je kinderen. Dat is je verantwoordelijkheid. Als je kan vertrouwen dat die relatie onverwoestbaar en goed is, dan doe je heel veel voor je kinderen. Je zorgen maken over de relaties die je kinderen met anderen hebben is veel minder zinvol; dat is de verantwoordelijkheid van de ander." De coachingsrelatie houdt het midden tussen de leerrelatie en de hulprelatie. In het bovengeciteerde artikel van P. van den Beld en M. van den Bosch voeren zij verder aan, dat in zoverre er sprake is van een leerrelatie er sprake moet zijn van afstand, en in zoverre er sprake is van een hulprelatie er sprake moet zijn van betrokkenheid en empathie. Omdat de behoefte aan voorwaardelijke liefde (leerrelatie) en aan onvoorwaardelijke liefde (hulprelatie) verschillend zijn per individu, moet er in iedere coachingsrelatie opnieuw gezocht worden waar de grenzen liggen: "Tot waar gaat de begeleiding? (..) De valkuilen waarin een coach (supervisor) kan stappen komen overeen met die van andere één op één relaties. (..) Dit betekent dat ten aanzien van de relatie grenzen moeten worden getrokken23."
De coach, de hulpverlener en de leraar In dit hoofdstuk heb ik de coachingsrelatie geplaatst in het spanningsveld van de drie hoofdsoorten van relaties die het sociale leven kent. Ik heb laten zien hoe deze relaties samenhangen met een centraal psychologische fenomeen, de liefde. Daarbij konden we onderscheiden, dat de onvoorwaardelijke moederliefde het meest uitgesproken vorm krijgt in de hulprelatie. Deze relatie is daarbij ongelijkwaardig, het is de relatie tussen de machtige en de hulpbehoevende. Het vraagt van de hulpverlener een goed ontwikkelt altruïsme om zijn macht in werkelijke hulp om te zetten. Het tweede type relatie dat we vonden, is die relatie waarin de vaderliefde, de voorwaardelijke liefde domineert. Het is de relatie tussen leraar en leerling, meester en gezel, professor en student. De leerrelatie floreert als zij aan een basis voorwaarde voldoet: vrijheid. De student kiest (als het onderwijs goed is georganiseerd) in vrijheid zijn leraar. De leraar stelt de voorwaarden waaraan de leerling zou moeten voldoen volgens hem, om te bereiken wat de leerling wil. De leerling kan alleen autonomie ontwikkelen, als hij steeds weer opnieuw probeert in te zien, waarom deze voorwaarden zinvol zijn. Alleen als hij in zijn wakkere autonome bewustzijn inziet waarom de voorwaarden van de leraar leiden tot het doel dat hij zich stelt, kan hij de onafhankelijke ontwikkeling doormaken, die het doel is van de leerrelatie. Als derde relatie werd de vriendschapsrelatie gevonden. Deze relatie komt voort uit
14
naastenliefde. Het belangrijkste kenmerk dat we konden onderscheiden, was dat van de gelijkwaardigheid. De coachingsrelatie konden we definiëren als een afgeleide van de vriendschapsrelatie. In de relatie die een coach aangaat met de gecoachte, wordt de gelijkwaardigheid steeds weer opnieuw gezocht in het evenwicht tussen de leer - en de hulprelatie. In iedere coachingsrelatie bestaan andere behoeften. Als hoofdkenmerk vonden we, dat iedere relatie vraagt om zijn eigen dynamiek met de daarbij horende grenzen; het maken van afspraken en het naleven er van vormt hiervoor de basis. De definitie van coaching, die in het begin werd gegeven (Coaching is het proces dat het klimaat, de relatie, de omgeving en de context creëert, waarin individuen zichzelf ontwikkelen en hun prestaties verbeteren) is verder ingevuld en gepreciseerd. Als belangrijk aspect van de coachingsrelatie werd een aspect gevonden dat nog om nader onderzoek vraagt. Dat is het feit dat deze relatie een ontmoeting is tussen twee relatievelden, een ontmoeting tussen twee individuen die ieder in een relatienetwerk staan. Een coach die bijvoorbeeld werkt met werknemers, moet zich er daarom van bewust zijn, wat de invloed is van de organisatie waarin hij zelf werkt, en wat de invloed is van de organisatie van de gecoachte. Het positioneren van de coachingsrelatie in de twee relatievelden vraagt zorg en inzicht. In het volgende hoofdstuk ga ik hier dieper op in. De vraag wordt gesteld hoe organisaties en andere relatienetwerken doorwerken in de coachingsrelatie. In het hoofdstuk er na wordt nagegaan, wat het belang van coaching is voor een organisatie of een ander relatieveld.
Leren, ontmoeten, werken
Ik wil op eigen kracht mijn gedachte verrassen, betrappen op haar ontstaan, en meedenken, door mijn gedachtegang gaan.
De ander zien, jezelf zijn en dan de verandering aftasten, dat is: wat laat zich door ons verwerkelijken?
Jij hebt een vraag, ik mijn handelen waarmee ik werken wil, voor jou verwandel hetgeen ik belangeloos verdraag.
Breda, 27, 29 april 2001
15
Coaching als agogische methode Iedereen is kunstenaar Alle vormgevingsvraagstukken waar wij ons voor geplaatst zien, vragen van ons een kunstzinnige handeling. De inrichting van ons huis, de vormgeving van een gesprek, het verzorgen van onze kleding, het inrichten van onze werkplek; alle aspecten van het leven vragen onophoudelijk afwegingen en besluiten over de vormgeving er van. Joseph Beuys, de in zijn tijd meest vooraanstaande avant-gardekunstenaar die leefde van 1921 tot 1986, besefte dit als geen ander. Het was zijn levensthema om uit te dragen, dat het begrip ‘kunst’ zoals wij dit hanteren, radicaal moet veranderen. Zo zegt hij in zijn sterfjaar24: “Ich versuche Begriffe zu schaffen die sich auf die Umgestaltung des sozialen Ganzen beziehen und nicht mehr an den Objekten, an den Figuren kleben’. Het gaat volgens Beuys in deze tijd niet meer om nog meer briljante schilderijen in het museum, nog meer sublieme concerten van jong talent. Het is nodig dat we creatief, scheppend worden in onze denkvormen, dan kunnen er oplossingen komen voor de samenhang van sociale problemen waar wij ons voor geplaatst zien. Het was deze opdracht die Beuys zichzelf stelde: "Also Kunst als Freiheitswissenschaft erstenmal, und infolgedessen Kunst als Urproduktion oder die Basisproduktion für alles weitere.... Gerade da handelt es sich darum, den Begriff wieder zu einem zu machen, der eine Wesensbeschreibung des Menschen ist, eben des Menschen der die Freiheit ausdrückt, verkörpert und als Entwicklungsimpuls für die Welt weiterträgt und entwickelt. Dass also hier es sich um einen anthropologischen Begriff handelt und nicht um einen traditionellen Begriff des gegenwärtigen bürgerlichen Kunstbegriffs." Als we kunst isoleren in musea, galeries en concertpodia, dan wordt onze samenleving dor. Kunst is de evolutionaire kracht van onze samenleving. Met de vraag, hoe dat er uit ziet, als we de kunst integreren in ons leven, heb ik me in mijn scriptie over professionaliteit uiteen gezet. Waar ik op uit ben gekomen, is dat we ons scheppend vermogen opvatten als een actief principe, dat zich uit kan leven in de drie professionaliteitvelden kennis, kunst en kunde:
Kernvaardigheden professional Creatief, scheppend vermogen
! Kennis Kunst Kunde
-> -> ->
Autonoom analyseren en ontwikkelen Gelijkwaardig oordelen en communiceren Altruïstisch handelen en hulpverlenen
Coachen als het ontwikkelen van professionaliteit Wat ik in feite heb gedaan, is het uitwerken van het antropologische kunstbegrip van Beuys tot een verruimd professionaliteitbegrip. Met dit professionaliteitbegrip kan kunst vanuit de begripsvorming van het moderne denken over organisaties, binnen ieders handbereik worden gebracht. In het vorige hoofdstuk heb ik coaching geplaatst in de drie werkzame kernkwaliteiten van het sociale leven: de leerrelatie, de vriendschapsrelatie en de hulprelatie. We hebben kunnen zien, dat autonomie beoefend wordt in de leerrelatie, gelijkwaardigheid in de vriendschapsrelatie, en altruïsme in de hulprelatie.
16
Wat ik in dit hoofdstuk wil laten zien, is dat we coaching op kunnen vatten als een agogisch instrument, als een methode waarmee professionaliteit kan worden aangeleerd en verder tot ontwikkeling gebracht. Deze methode heb ik ‘Triaquesto’ genoemd. Kunstzinnig hulpverlenen, kunstzinnig begeleiden, kunstzinnig coachen, intervisie met kunstzinnige middelen; dergelijke namen kunnen gegeven worden aan de drie ontwikkelingen waar het daarbij op neer komt: 1. dat we in onze leerrelaties de gebondenheid aan de patronen van vaderlijke afhankelijkheidsrelaties leren omvormen. 2. dat we in onze hulprelaties de gebondenheid aan patronen van moederlijke afhankelijkheidsrelaties leren omvormen. 3. dat we in onze vriendschapsrelaties de gebondenheid aan ongelijkwaardige relatiepatronen leren omvormen. De Triaquesto wil niet de aanspraak maken iets geheel nieuws te zijn. Wat ik wil laten zien, is dat door het hanteren van een antropologisch kunstbegrip, de ordeningen die allemaal al aanwezig zijn in onze maatschappij, in een grotere samenhang kunnen worden gezien. Een passief en repeterend denken kan slechts oplossingen verzinnen voor kleine deelgebieden. Onze maatschappij valt uit elkaar doordat zij toenemend georganiseerd wordt vanuit deelgebieden die steeds minder met elkaar te maken hebben. We hebben het vermogen in ons, actief-scheppend te denken. Door allereerst onze denkpatronen zelf te doorbreken, kunnen we tot een productievere, prettiger samenleving komen, met minder verspilling, minder gebroken en door bureaucratische machtssystemen verscheurde mensen. Iemand die met kracht op de mogelijkheden voor creativiteit heeft gewezen is de organisatie adviseur Hannah Nathans. Zij wijst er op dat creativiteit noodzakelijk is om niet te vervallen in een bureaucratie: "Routines zijn de beste manier om bekende problemen met bekende methoden op te lossen. Ze zijn efficiënt. Uitgekiende werkwijzen en procedures kosten een minimum aan inspanning. Voor nieuwe uitdagingen kan een routine echter geen oplossing bieden. Nieuwe problemen kunnen niet met 'meer van hetzelfde' opgelost worden. In het algemeen hebben we creativiteit nodig op alle terreinen waar niet teruggevallen kan worden op routine, en waar verbetering of vernieuwing centraal staat. Ook het ontwerpen van nieuwe routines vraagt creativiteit. (...) Creativiteit kan de adviseur helpen om tot een kwalitatief zo goed mogelijke oplossing te komen. Veel adviezen blijven onnodig in de middelmaat steken omdat de betreffende adviseur niet over een instrumentarium voor kwaliteitsverbetering beschikt. Zo'n instrumentarium is te vinden in creatieve vaardigheden25." Ook wijst zij er op, dat het doorbreken van de patronen die we in de loop van ons leven aanleren, noodzakelijk is om creatief te zijn: "Zijn eigen persoonlijkheidstype, waarden overtuigingen, houding en gedragsrepertoire vormen zijn gereedschap.(...) Het onderkennen van de werking van eigen en andermans vooronderstellingen, overtuigingen en paradigmatas is van grote invloed op de effectiviteit van de adviseur. (..) Dezelfde karaktereigenschappen kunnen een bron van effectiviteit of ineffectiviteit zijn, afhankelijk van hoe de adviseur daarmee omgaat. Iedere goede eigenschap die wordt overdreven, wordt een zwak punt. Zo wordt volharding hardnekkigheid, assertiviteit doordrammen, flexibiliteit gebrek aan ruggengraat, verandert zorg in smoren en humor in cynisme. Omgekeerd kan uit iedere 'slechte' karaktertrek de positieve kwaliteit gedestilleerd worden: de drammer is in staat om vol te houden onder druk, de weifelaar luistert goed naar anderen, enz. (..) Ook wanneer de adviseur over geschikte karaktereigenschappen, goede overtuigingen en adequate vaardigheden beschikt, hoeft hij zich nog niet effectief te gedragen. Gedrag is niet de onontkoombare resultante van hogere niveaus. (..) In onze jeugd ontwikkelen we een overlevingsstrategie waarin we ons optimaal aanpassen aan onze opvoeders. Deze gedragspatronen kunnen later ineffectief zijn. We moeten ze leren hanteren, inzetten26”.
17
Ook in het boek ‘coaching’ valt veel met dezelfde strekking te lezen27: "Organisaties zijn effectiever, functioneren en leren beter als de interpersoonlijke kracht van de medewerkers goed is. (...) Door individueel te coachen (en indien gewenst te counselen) op bovengenoemde emotionele en cognitieve processen ontstaat er langzaamaan een zichzelf versterkend klimaat. Doordat er netwerken ontstaan van samenwerkende mensen, zijn zij in staat om bestaande patronen te doorbreken en te vernieuwen."
De triaquesto De 3 vragen De coachingsmethode die ik op basis van het professionaliteitonderzoek kon ontwikkelen, heb ik de triaquesto genoemd, naar de drie vragen die er centraal staan. Maar niet alleen dat. Questa is behalve aan ‘vraag’ ook verwant aan het woord ‘queeste’. Een queeste is een individuele zoektocht naar de eigen kern. De triaquesto stelt in ieder professionaliteitveld de vraag die tot het professionele vermogen leidt, dat het betreffende veld kenmerkt. Het is dhr. L. Bos die de wetmatigheid van deze vragen heeft ontdekt en beschreven28. De drie vragen29 van de Triaquesto zijn: Kennis Kunst Kunde
-
Wie ben ik? Hoe gaat het met onze relatie? Wat kan ik voor je doen?
Het gebied van de kennis verwijst altijd naar het individu. Deze vraag, die het individu alleen zichzelf kan stellen, is de grondslag van alle zelfkennis en ontwikkeling. Deze vraag heeft een ordenende werking. Het gebied van de kunst is het professionaliteitveld waarin relaties worden aangegaan. Het is het gebied van het gesprek, de communicatie. Kunst verhaalt altijd over de relatie of verhouding van de ene mens tot de ander, van de mens tot zijn omgeving, de mens en zijn relatie tot zijn geestelijke oorsprong. De vraag die centraal staat zoekt de werkelijkheid van de relatie. Het professionaliteitveld van de kunde ten slotte, geeft altijd een inzet weer, een actie om iets in beweging te zetten. Deze drie velden werken zo in elkaar door, dat voor ieder veld de drie vragen te stellen zijn. Uiteindelijk ontstaan zo de negen vragen van de triaquesto:
Kennis
Wie ben ik? Hoe is mijn relatie tot mijn ware wezen? Wat kan ik voor mezelf doen?
Kunst
Wat is het wezenlijke van onze relatie? (Wat leeft er tussen ons?) Hoe gaat het met onze relatie? Wat kunnen we (kan ik, kan jij) voor onze relatie doen?
Kunde
Wie ben jij? Hoe gaat het met jou? Wat kan ik voor je doen?
Door deze vragen is het mogelijk de kwaliteit van de drie gebieden te leren kennen, en te onderzoeken. Het geeft onze verhouding tot onze sociale omgeving weer, in de drie gebieden, die in zichzelf ook weer drievoudig zijn. Daardoor is het inzichtelijk hoe ze elkaar beïnvloeden. Iemand met een sterk ontwikkelde autonomie (professionaliteitveld van de kennis), zal ook in het gebied van de kunde zich het makkelijkste de ken-vraag stellen: “Wie ben je?” Het is een vraag die afstand kan scheppen omdat het de ander terugwerpt op
18
zichzelf, maar tevens een vraag met een ordenende werking. Iemand die het meest thuis is in het professionaliteitveld van de kunst, zal ook in het gebied van de kennis het makkelijkst de relatie-vraag stellen naar betreffende de relatie tot zijn ware wezen (of de kern, zoals Fromm het noemt). Iemand die zich het meest thuis voelt in het handelen, in de activiteit van het professionaliteitveld van de kunde, zorgt met zijn vragen voor dynamiek. ‘Wat kan ik voor onze relatie doen’, is een activerende vraag in het middelste professionaliteitveld. Iemand die gecoacht wil worden, komt met een vraag. Met de triaquesto kan zijn sociale leven in kaart gebracht worden. Is degene er altijd op uit om de ander te helpen? Heeft hij gevoel voor de gelijkwaardigheid in relaties? Hoe is zijn autonomie ontwikkeld? Na het op deze wijze ordenen van context waarin de vraag van de betrokkene speelt, bestaat het verhelderende van de methode uit de mogelijkheid om de vraagstelling van de betrokkene te plaatsen in één van de professionaliteitvelden, en vervolgens te herformuleren. Met een aantal vrienden heb ik de methode uitgewerkt. Mijn eigen werkvraag werd op één van de bijeenkomsten als volgt genotuleerd: “Ramses heeft moeite met structuur aanbrengen in zijn werk. Hij leeft zich zo sterk in de cliënt in, dat het vaak moeilijk voor hem is aan te voelen wanneer hij wel of niet moet interveniëren in het proces van de cliënt.” Na het in kaart brengen van mijn werksituatie kwamen we tot de volgende herformulering: “Doorschieten in altruïsme t.a.v. de cliënt (de cliënt beschermen tegen de buitenwereld, emotioneel partij willen kiezen) leidt tot een gebrek aan autonomie als bedrijfsarts. Is er te weinig autonomie of is het regulerende gebied van de kunst, is de gelijkwaardigheid te zwak ontwikkeld?” Zo kwam ik er achter, dat ik wel een goed ontwikkelde autonomie heb, maar dat ik deze vaak niet inzet omdat mijn regulerend professionaliteitveld van de kunst te zwak ontwikkeld is. Waar ik voornamelijk behoefte aan bleek te hebben, is goede gelijkwaardige intervisie! De triaquesto is een methode die er om vraagt in de praktijk te worden gebracht. Ik merk in de beschrijving dat het abstract over kan komen. Het werken er mee is het verre van dat. Dat komt omdat het niet gaat om een drievoudig schema, maar om een drievoudige dynamiek, een krachtverhouding. Een krachtverhouding die in de verhouding tussen het denken, voelen en handelen terug te vinden is in de mens.
De queeste Actief het eigen leven vormgeven is een basisverlangen van iedereen. ‘Regelvermogen’ heet dit onder andere in de bedrijfsgezondheidszorg. Door de regelmogelijkheden kunnen we stress reguleren. Stress wordt pas schadelijk als wij niet actief vormgevend in onszelf en onze omgeving kunnen ingrijpen, dus zonder regelmogelijkheden. Bij burnout en depressie is het verdwijnen van creativiteit en originaliteit één van de duidelijkste symptomen. Het hervinden van de eigen bron, het eigen spoor is dan de opdracht waar zo iemand zich voor geplaatst ziet. Zo verging het mij ook. Ik was teveel opgegaan in de eisen die het werk aan me stelde, en had mijn energiebronnen te weinig verzorgd. Ik reageerde te passief op de eisen van mijn omgeving, in plaats van actief mijn eigen leven vorm te geven. Dit werkstuk is het verslag van de queeste die ik heb afgelegd, om weer bij mijn energiebronnen te komen. Wat zijn de kenmerken van deze queeste? Vorig jaar juni werd er door NRC-handelssblad een prijsvraag uitgeschreven. Cornel Bierens schreef een essay over de taak van de moderne beeldende kunst. Mijn antwoord er op voeg ik hier in, omdat het de uitwerking is van deze vraag. Moet de beeldende kunst 'onderduiken in het echte leven'? Wie kan op deze vraag beter antwoord geven als de kunstenares die midden in de waanzin van de om haar heen woedende 2e wereldoorlog over het ontstaansmoment van haar levenswerk schrijft: "En zij zag met wakkergedroomde ogen alle schoonheid om zich heen, zag de zee, voelde de zon
19
en wist: ze moest een tijdlang van de menselijke oppervlakte verdwijnen en daarvoor ieder offer brengen om vanuit de diepte haar wereld nieuw te scheppen. En daarbij ontstond: Het leven of theater?30" Charlotte Salomon heeft hiermee een beeldend-poëtisch kunstwerk nagelaten dat een verbluffend openhartig en sprekende kijk geeft op de werkelijkheid van het leven tussen de beide oorlogen in Berlijn en het begin van de 2e wereldoorlog. Cornel Bierens houdt de beeldende kunst voor dat zij moet onderduiken in de "om ideeën schreeuwende markt van reclamebureaus, (..) pretparken, tijdschriftenuitgevers en zo verder31." Twee uitersten lijken tegenover elkaar te staan. Charlotte Salomon zoekt het echte leven door zich terug te trekken van de menselijke oppervlakte. Het is haar enige mogelijkheid om zich te ontworstelen aan haar eigen familietragedie en de zich om haar heen afspelende wereldcatastrofe. Zij vond het echte leven door middel van haar kunst op zoek te gaan naar zichzelf. Cornel Bierens draagt de kunst op om onder te duiken in de markt, om de menselijke oppervlakte juist te zoeken. Voor hem is de kunst een flitsend moment van leven, haar verhevigde vorm. Hij stelt dat het de dood van beide betekent als kunst en leven met elkaar samenvallen. Charlotte Salomon laat haar hoofdrolspeler 'Daberlohn' het volgende zeggen32: "Maar ik merkte al gauw, dat de meeste kunstenaars, zangers, schilders of dansers òf hun eigen 'ik' nooit bezeten, òf vergeten hebben. In de drukte van de grote stad, in de vleiende omgang met anderen, richt de mens zich op aan het eigen kruis - dat iedereen in meerdere of mindere mate dragen moet - en zingt, schildert en danst (als zielsuitdrukking is dat hetzelfde) op een wijze die wij tegenwoordig bij de meeste kunstenaars vinden - dat wil zeggen, vlak." Is daarmee het standpunt van Bierens te karakteriseren als oppervlakkig? Vergeet hij verschil te maken tussen kunst en amusement? Daberlohn legt uit waar het op aankomt33: “En toen merkte ik dat ik eigenlijk nog helemaal niet wist wie ik was. Ik was een dode. En het was aan het leven om mij nu lief te hebben. Ik wachtte en kwam tot het inzicht: het belangrijkste is niet dat het leven ons liefheeft, maar dat wij het leven liefhebben. En ik begon me toen in mezelf te verdiepen”. En verderop (blz. 414): “men kan ook zeggen, wil men eenmaal buiten zichzelf kunnen treden, dan moet men eerst eenmaal tot zichzelf zijn ingegaan”. Volgens Charlotte Salomon komt het er niet op aan waar je de kunst met het leven verbindt – in de markt, je verleden, een opdracht - het komt er op aan of je je eigen leven leidt, of je de kunst verbinden kan met je eigen ik! Als geen ander hebben Marcel Duchamps en Joseph Beuys dit voorgeleefd. Zoals Cornel Bierens beschrijft, heeft hun kunst voor grote doorbraken gezorgd. Door te leven uit de kracht van hun ik, hebben zij tradities en vastgeroeste patronen doorbroken, zonder in een nieuw patroon te verzeilen. Cornel Bierens schrijft dat na hen het doorbréken van conventies steeds meer een gewoonte is geworden. Een scherpzinnige waarneming. Er is een volgende stap nodig. Wat betekent ‘het ingaan in het eigen ik’ van Daberlohn anders als het ontdekken waar de eigen taboes en conventies liggen, en dáár doorheen te breken, en dan te zoeken naar nieuw en oorspronkelijk leven? Het doorbréken zelf kan geen doel zijn voor beeldende kunst– daar ageert Cornel Bierens met recht tegen. Als het doorbréken van conventies wordt gezocht om aan een verwachting uit de omgeving te voldoen, is het weinig doorleefd en vlak, of het is puur amusement. Amusement is onderduiken in het leven zonder te wortelen in de tijdelijke eenzaamheid van het ik. Het eigen ik geeft ons het vermogen onze levensindrukken te doorwerken, ze als het ware te objectiveren, communicatief te maken; kunst is het middel bij uitstek daartoe. Als daarbij conventies worden doorbroken, is dit ondergeschikt aan het kunstwerk zelf. Ingaan in het eigen ik begint met angst en twijfel. Vrijheid nastreven betekent je onvrijheid onder ogen zien, durven twijfelen aan zekerheden. We zijn veel meer slaaf van onze conventies, taboes, tradities en vastgeroeste patronen waarmee we ons schijn-ik in stand houden, als we geneigd zijn toe te geven. Kunst confronteert ons met onze beperkingen, het raakt, het schudt wakker. Amusement verdoezelt onze beperkingen, en voedt vaak ons schijn-ik. Het schijn-ik heeft echter zijn prijs. Het maakt afhankelijk van hetgeen de schijn in
20
stand houd. Het eigen ik is te vinden door rigoureus te streven naar onafhankelijkheid in de zin van innerlijk-verworven vrijheid. Voor deze vrijheid is het nodig de eigen onvrijheid, de afhankelijkheid van taboes, conventies en denkpatronen onder ogen te zien. Wij deinzen er voor terug om de vrijheid in onszelf op te zoeken. Bang zijn we van onze vrijheid, en dat is ook niet verwonderlijk. Het is prettig en veilig te geloven dat Saddam Hussein alleen maar slecht is, en met hem Haider en Milosovic. Maar zo simpel is het niet. Waarom wij deze mensen willen buitensluiten en verachten is omdat zij ons confronteren met het slechte in de systemen die wij zelf in stand houden. Toenemend laten wij de kunst uit ons leven verdringen, en schakelen we over op onpersoonlijke consumptie en verstrooiend amusement. Dit oppervlakkig leven, zo zou Beuys het kunnen zeggen, neemt de kunstenaar in ons niet serieus. Deze kunstenaar is de mens die probeert zijn leven vorm te geven vanuit de vrijheid van zijn ik, daarbij zijn onvrijheid onder ogen ziend. Beuys is een groot kunstenaar omdat hij geen concessies deed aan de smaak en verwachting vanuit zijn omgeving. Hij streefde radicaal innerlijke vrijheid na. ‘Wetenschap van de vrijheid’ noemde hij zijn kunstbeoefening. En dat is precies zoals Charlotte Salomon ons de beeldende kunst heeft leren kennen. Door haar eigen leven intensief doorleefd na te scheppen, leerde ze zichzelf kennen: haar vrijheid én haar afhankelijkheid. Beide worden levensecht zichtbaar in haar ‘leven of theater’. Kunst als vrijheidswetenschap wekt bij uitstek die kracht in ons, waardoor we uit onze patronen leren breken. Onze vastgeroeste denkpatronen, onze sentimentele, oppervlakkige gevoelsgewoontes, onze inhoudsloze handelingsconventies. Laat daar de beeldende kunst in onderduiken! Laten we de kunst leren gebruiken om in onze beperktheid onze vrijheid te ontdekken. Wie zijn we werkelijk en wat willen we werkelijk? Hoe kunnen we leren ons eigen leven te leiden? De beeldende kunst kan door haar technische toegankelijkheid bij uitstek de weg inslaan van de vrijheidswetenschap. De 20e eeuw is de eeuw van de mensvernietigende systemen. We denken graag dat de oorlogen voorbij zijn, maar dat is een oppervlakkige denkgewoonte34. Alle systemen waarmee we ons maatschappelijk leven proberen te beheersen zijn toenemend mensvernietigend; de oorlog woedt voort in hun verwoestende anonimiteit. Een kenmerk van beheersingssystemen is dat ze kunst uit zichzelf verdrijven. Dat deed Hitler, dat doen alle dictators, en dat doen alle systemen die streven naar totale beheersing en gecentraliseerde macht35. Bureaucratie is het kenmerk van dergelijke systemen. Bureaucratie is per definitie ‘kunstloos’, de kunstkenmerken: originaliteit, individualiteit en enthousiasme worden binnen de bureaucratie opgevat als verstoringen van de orde. Bureaucraten zijn de mensen van de oppervlakte, de conventie. Zij kunnen hun werk volhouden door een schijn-ik in stand te houden36. We willen het niet zien, maar de westerse mens is toenemend bureaucraat. Van de geboorte tot aan de dood willen we ons leven beheersen, plannen, controleren. Dat we hiermee op grote schaal afhankelijk worden van het in stand houden van een schijn-ik, dringt niet vaak tot ons door. De grote illusie die de zinvolle verruiming van het kunstbegrip in de weg staat, is dat we door consumptiekeuze menen vrij en onafhankelijk te zijn. Iedere consumptiekeuze is in principe neutraal; het kan ons ik zowel als ons schijn-ik dienen. Onafhankelijkheid leeft in het ik. Als we afhankelijk en innerlijk onvrij zijn is consumptiekeuze alleen maar verwarrend en beangstigend! (En daarom is de onvrije mens manipuleerbaar, en dan kan bijvoorbeeld reclame als consumptiekeuzemanipuleerder werkzaam zijn. Reclame geeft de schijnzekerheid in het consumptiekeuzeproces die de onvrije mens niet in zichzelf kan vinden). De verschraling en bureaucratisering van ons innerlijk leven proberen we te verdoezelen, te vergeten, te ontkennen door haar in het schijnbaar sappige vlees en bloed van de markt te laten onderduiken, door te consumeren, ons te verdoven met amusement. En deze vermeende vrijheid denken we door het verdienen van geld in stand te kunnen houden. We begeven ons in de meest beknellende en vrijheidsberovende arbeidssituaties om in onze ‘vrije tijd’ een ‘vrij besteedbaar inkomen’ te hebben. Kunst tenslotte, is zelf een consumptieproduct geworden! Haar waarde wordt uitge-
21
drukt in geld, maar wordt het nog verwerkt, eigen gemaakt? Kunst verdraagt het niet passief geconsumeerd te worden. En zeker niet de vaak makkelijk te kopiëren en uit haar context te halen, beeldende kunst. Beeldend kunstenaars zullen meer betekenis voor de maatschappij krijgen, als ze zich uit de oppervlakte terugtrekken en als Charlotte Salomon met hun kunst vrijheidswetenschap beoefenen. Dan staat de beeldende kunst midden in het echte leven.
De triaquesto is de methode om de drie professionaliteitvelden in kaart te brengen, te onderzoeken. Het aansturen, het beheren van de drie professionaliteitvelden, is de queeste. De queeste is de zoektocht die iedereen in de afzondering van de buitenwereld die zijn eigen ‘ik’ brengt, moet ondernemen, wil hij zijn eigenlijke sociale impuls ontdekken.
Ik ken mezelf niet Ongewoonde woorden strooi ik ter discussie, te grabbel voor de poorten van mijn hart. Diep in mijn denkgewelf helder en geheel zoek ik de zinnen en zoek ik mezelf. Wetten haal ik uit jouw blik en stemmen doen mij dansen, gedachten zie ik voor me staan maar niet de zin: dit ben ik. Kracht wil ik vragen drievoudig vuur door mijn zoektocht voor de dagen met mijn vrienden.
Maastricht, 15 jan. '90 Breda, 6 juni '99
22
Het organiseren van coaching Eén van de grootse sociale problemen waar we ons als mensheid momenteel voor geplaatst zien, is het rechtvaardig verdelen van de beschikbare (levens -, leer -, vervoer -, etc. -) middelen. In de mondiale markteconomie heerst het recht van de sterkste, de machtigste. Diegene met het meeste geld of de meeste invloed, kan de middelen naar zich toe trekken waar hij behoefte aan heeft. Middelen die vaak maar één keer kunnen worden ingezet. Onlangs bevestigde prof. R. Wade in ‘the Economist’ van april 2001 aan de hand van cijfers van de wereldbank, dat de inkomensverdeling tussen arm en rijk met de dag toeneemt. (10% van de armsten in de USA hebben meer besteedbaar inkomen dan 66% van de armsten in de wereldbevolking). Wordt aan de problematiek van de stakende huisartsen, machinisten, leraren, het stakende o.k.-personeel, en de steeds moeizamere CAOonderhandelingen niet zichtbaar, dat we al maar minder in staat zijn om de behoefte van de enkeling af te stemmen op de behoeften van het geheel van de wereldbevolking? Laatst reed ik in een trein, een intercity die vanwege de vertraging zou stoppen op kleinere stations. Ik moest er uit op zo’n klein station, en vroeg na bij de conducteur of het klopte. De conducteur bevestigde dit, maar tot mijn grote verbazing raasde de trein het stationnetje voorbij. “Het spijt me”, zei de conducteur ter verklaring, terwijl hij uit de machinistenruimte tevoorschijn kwam, “maar de machinist wist niet dat hij moest stoppen.” Deze gebeurtenis riep veel vraagtekens op bij mij en de 20 andere gedupeerde reizigers. Duidelijk werd mij, dat de NS een desintegrerende organisatie is. Een verzameling individuen met ieder hun eigen belang, niet meer in staat om het belang van de gehele organisatie te overzien. Dezelfde problematiek speelt in iedere organisatie, tussen naties, in heel de wereld. Is het niet hetzelfde gesteld met onze omgang met de natuur, haar rijkdom, haar reserves? Zijn wij ons ooit bewust van de gevolgen van onze dagelijkse handelingen voor het geheel van de aarde?
De desintegratie van de drie relatietypen Wat ligt er ten grondslag aan het desintegreren van de samenleving en haar organisaties? Is dat hetzelfde probleem als het probleem dat ik in de inleiding omschreef als: ‘Te veel piekeren en te weinig echt denken, te veel emoties en te weinig waarachtige gevoelsuiting, eenzijdig handelen en verwaarlozing van de eigen behoeften?’ Wat ik hiermee omschrijf, is het desintegreren van denken, voelen en handelen. De oorzaak van het desintegreren dat o.a. ten grondslag ligt aan mijn burnout, wortelt in mijn interactie met mijn omgeving. Hoe is deze interactie? Wat ik in het vorige hoofdstuk heb onderzocht, is dat er drie typen relatie zijn, waarmee we ons tot onze omgeving kunnen verhouden. Drie typen relatie die samenhangen met onze drieledige organisatie als mens. In deze drie typen relatie is de tendens tot desintegratie van zowel mezelf als de samenleving terug te vinden. Erich Fromm heeft daar in het eerder geciteerde boek veel over gezegd37: “No objective observer of our Western life can doubt that love (..) is a relatively rare phenomenon, and that its place is taken by a number of forms of pseudo-love which are in reality so many forms of the disintegration of love.”
De leerrelatie Voor de leerrelatie is te zeggen dat de vrijheid die voorwaarde is voor het verwerven van autonomie, zienderogen afneemt. Studiepunten, accreditatie, protocollering; er komen steeds meer systemen in zwang om middels centraal vastgestelde normen bepaalde prestaties af te dwingen. Dat staat in schril contrast met de voorwaarde voor ontwikkeling: dat is dat ieder volstrekt autonoom is in zijn keuze voor kennisverwerving. Aan de andere kant is er
23
een ongezonde wildgroei van cursus en opleiding voor de rijken en de hoger opgeleiden. De machthebbers volgen dure en kwalitatief hoogwaardige scholing. Op zich is daar niet eens iets op tegen; het probleem is echter dat de leerresultaten en de vruchten van de ontwikkeling zelden omgezet worden naar een profijt voor de organisatie, maar voor het krijgen van promotie en loonsverhoging; kortom voor het nog verder laten aanzwellen van de eigen machtspositie. Sival en Carstens-Snoeker herkennen deze problematiek38: “Interessant is een verklaring te vinden voor het feit dat bedrijven fors geld investeren in mensen, maar niet bekijken wat de baten hiervan zijn. Dit verschijnsel is ook zichtbaar bij investeringen in individuen op trainingen en opleidingen; de transfer naar de werkpraktijk wordt niet of nauwelijks gemaakt, ook al omdat de organisatie zelf hier geen beleid voor voert. De selectie voor het mogen volgen van een training is veelal strikt; de ’resultaat en effectmeting’ na de training is vaak bedroevend.”
De hulprelatie Een zelfde soort verschijnsel is te zien voor de hulpverlenerrelatie. In hoeverre zijn werkende mensen nog in staat om zich werkelijk onbaatzuchtig voor de ander in te zetten? Is het bijvoorbeeld met de standaardisering van tarieven in de gezondheidszorg nog mogelijk om altruïstisch te zijn? Of een arts een patiënt nu slecht of goed behandelt, of hij z’n best doet, of er een zooitje van maakt: hij strijkt altijd zijn standaard tarief op. Verpleegsters die persoonlijke aandacht willen geven aan de patiënten raken gedesillusioneerd. Het wordt door de leidinggevenden meestal niet gewaardeerd, want het kost tijd, en er is gebrek aan personeel. Aan de andere kant is er een wildgroei van therapieën en gezondheidszorgconsumptie. Zo zegt de huisarts J. van Bemmel het kernachtig39: “Ook maak ik me zorgen over het vervagen van de grenzen van de geneeskunde. Welk medisch handelen is zinvol? Het aanbod lijkt vooraf te gaan aan de vraag en niet andersom. Doorbehandelen tot welk doel? Mijn longkankerpatiënten krijgen door middel van bestraling en chemokuren vaak niet meer dan een paar weken lijden aan hun leven toegevoegd.” Is het zo dat de hulpvraag toeneemt, omdat de kwaliteit van onbaatzuchtigheid in de zorg achteruit gaat, dat de mensen steeds meer gezondheidszorg consumeren omdat ze nauwelijks nog antwoord krijgen op hun diepste verlangen om gekend te zijn, geborgen en geliefd?
De vriendschapsrelatie En hoe is het gesteld met de vriendschapsrelatie? In maart hoorde ik een radiouitzending over relaties; enkele deskundigen waren aan het woord. Een vreemde tegenstelling legden zij bloot: er trouwen meer mensen, en toch komen er 40.000 vrijgezellen per jaar bij in Nederland. Er is een wildgroei aan relatiebemiddeling, contactadvertenties, vrijgezellenavonden en versiertrainingen; waar de deskundigen het over eens waren, is dat het vandaag de dag in Nederland voor de meeste mensen mogelijk is om een partner te vinden en een relatie te beginnen. Het grote probleem is namelijk niet een relatie beginnen, maar een relatie volhouden; een relatie verzorgen en gezond houden. Hetzelfde wordt ook gesignaleerd in het bedrijfsleven. In het al vaker geciteerde boek van D. Maister stelt hij in het 17e hoofdstuk: ‘Investeer sterk in uw bestaande klanten. Organiseer seminars voor hun branche vanuit actuele kennis van wat er gaande is. Nieuwe klanten werven is niet professioneel’. Het investeren in bestaande relaties lijkt moeilijk. Wat ligt daar aan ten grondslag? Volgens Maister is het overgrote deel van het bedrijfsleven er principieel niet op ingesteld40:"Te veel bureaus hebben uitstekende systemen om het zoeken van en werken aan opdrachten te volgen en te belonen, maar geen systeem om het verstandig management van opdrachten te meten of te belonen." Er is een eenzijdige hang naar nieuw, meer en groter. Hetzelfde geldt volgens Maister voor de relatie van het management met hun eigen werknemers: "Het concurrentie voordeel berust niet op het vermogen om betere mensen in dienst te nemen dan uw concurrenten, maar op een vermogen hen beter te ontwikkelen41." Hechtere relaties aangaan, dat is wat daarvoor nodig is! "(..): 'Je kunt
24
alleen anderen goed coachen wanneer je jezelf ook kunt laten coachen. Dat betekent dat je je baas en collega's niet op afstand moet houden, maar juist intensieve relaties met hen moet aanknopen42'. Het aangaan van een professioneel-vriendschappelijke relatie wordt door veel van managers en medewerkers als bedreigend ervaren. We vonden als kenmerk van naastenliefde de gelijkheid. In onze samenleving heerst een beperkt beeld over gelijkheid: iedereen heeft dezelfde rechten. Maar is dat gelijkheid? Iedereen heeft bijvoorbeeld dezelfde rechten op gezondheidszorg, maar krijgt iedereen wat hem toekomt? We zagen dat dit niet het geval is. Aan de ene kant is er een extreme toename van gezondheidszorgconsumptie, aan de andere kant een steeds strenger keurslijf voor de hulpverleners zelf. Als we kijken naar het laatste magistrale boek van Kübler Ross, die zich haar hele leven met archaïsche kracht voor de stervensbegeleiding heeft ingezet, dan kan ons een licht opgaan43: “De geneeskunde had haar grenzen, een feit dat je op de universiteit niet leerde. Een ander feit dat je daar niet leerde: een meelevend gemoed kan bijna alles genezen. Enkele maanden op het platteland overtuigden me ervan dat een goede arts zijn niets te maken had met anatomie, chirurgie of het voorschrijven van de juiste medicijnen. De beste hulp die een dokter een patiënt kon geven was een goed, zorgzaam, gevoelig liefhebbend mens te zijn.” Als iemand beweert dat Kübler Ross een te boute bewering doet, dan kan ik het daar gedeeltelijk mee eens zijn. Natuurlijk is vakkennis onmisbaar. Juist door onze kennis en vaardigheden kunnen wij onze betekenis voor onze medemens laten toenemen. Maar als we het citaat nogmaals lezen terwijl we het beroemde woord van Paulus in onze gedachten nemen, dan kan ons een ander licht opgaan44: “Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets.” Liefde in zijn volmaaktste vorm is naastenliefde, die de moederliefde en vaderliefde gelijkwaardig in zich verenigt. Wat hebben we aan kennis, aan macht, als we niet in staat zijn om hier met onze medemens gelijkwaardig aan deel te hebben? Wat hebben wij aan technisch briljante artsen, die geen tijd nemen of hebben om hun patiënten dat te geven waar ze werkelijk behoefte aan hebben: aandacht, naastenliefde? Wat in onze maatschappij ontbreekt, is niet de liefde zelf, maar het inzicht in wat liefde werkelijk is, de kennis van de liefde. Omdat dit inzicht ontbreekt, wordt de maatschappij steeds minder zo georganiseerd, dat de liefde van het individu tot volle bloei kan komen. De liefde wordt niet serieus genomen, omdat ze niet begrepen wordt. Gelijkheid wordt in onze cultuur voornamelijk geïnterpreteerd als het recht op dezelfde materiële voorzieningen. De gezondheidszorg is hier een goed voorbeeld van. De gezondheidszorg wordt georganiseerd rond materiele, technische ingrepen. Deze ingrepen sturen geldstromen, zoals gespreksduur; apparatuur, medicatie, verbandmiddelen en beschikbaarheid van personeel. Alles wat meetbaar en, zoals gemeend, beheersbaar is, stuurt de geldstromen. Of de hulpverleners hun werk met hart en ziel doen, of ze zich vol liefde en overgave met hun patiënten verbinden; het heeft geen enkele directe invloed op de geldstroom; en dus komt het in de verdrukking. Een liefdevolle werkhouding is in de gezondheidszorg een vrijblijvend randverschijnsel geworden. Er wordt geprobeerd wat te repareren door kwaliteitsnormen op te stellen. Maar ook dit werkt niet, of slechts tijdelijk. Ware gelijkheid is een groot geheim. Een geheim dat de Saint-Exupéry voor miljoenen in de meest prachtige woorden wist te vatten45: “Vaarwel zei de vos. Dit is mijn geheim, het is heel eenvoudig: alleen met het hart kun je goed zien. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar.” Het briljante verstand is cynisch. Het gelooft niet in liefde. Het is makkelijk om cynisch over de liefde te zijn, want, zoals een bekende dichter zei: ‘alles van waarde is weerloos.” Het is niet het briljante verstand, het is het liefhebbend hart dat gelijkheid als kwaliteit van de ziel kan onderscheiden, en dat voelt of er werkelijk contact is met de ander. Wat zijn wij daar klein en kwetsbaar! Hierover gaat het volgende gedicht.
25
vriendentuin
Als je dichtbij bent word ik bang, zijn de paden niet onzichtbaar voor jou? Ik ben zo bang voor je ruwe stappen in de dauw, glinsterend op de blaadjes. Ik ben de blaadjes en de bloemen, maar ik kan niets zeggen en je ziet me niet; je zult alleen je eigen tegels leggen, zwaar op mijn wortels en die kunnen er niet tegen. Dan denk ik dat ik stik en verstof op jouw wegen. Als je weggaat ben ik bang, zal je me niet vergeten? Jouw woorden ontvouwen mijn bloemen uit hun knoppen, jij wiedt het onkruid in de hoeken die ik zelf niet zie. En nu? Je zal me vergeten, en alleen in mijn tuin, hoe kan ik de namen de soorten, en hun waarde voor jou nog weten? Langzaam vanuit de hoeken zal het onkruid me zoeken, en dan word ik blind overwoekerd en vind je me niet.
26
Vriendschap sluiten vraagt zorg, vriendschap onderhouden helemaal! Want juist in onze gelijkheid zijn wij kwetsbaar. Ook daarover onderwees de vos de kleine prins46: “De vos werd stil en keek het prinsje lang aan: ‘alsjeblieft, wil je me tam maken?’ zei hij. ‘Ja dat wil ik wel’, antwoordde de kleine prins, maar veel tijd heb ik niet. Ik moet vrienden ontdekken en allerlei dingen leren kennen. ‘Alleen de dingen die je tam maakt, leer je kennen’, zei de vos. ‘De mensen hebben geen tijd meer iets te leren kennen. Ze kopen dingen klaar in winkels. Maar doordat er geen winkels zijn die vrienden verkopen, hebben de mensen geen vrienden meer. Als je een vriend wilt, maak mij dan tam!’ ‘Wat moet ik dan doen?’ zei het prinsje? ‘Je moet véél geduld hebben,’ antwoordde de vos. Kijk je gaat eerst een eindje van me af in het gras zitten. Ik bekijk je eens tersluiks en jij zegt niets. Woorden geven maar misverstand. Maar je kunt iedere dag een beetje dichterbij komen zitten…(…) Zo maakte de kleine prins de vos tam, en het uur van vertrek naderde.”
Afspraken Hoe vertaal je het ‘je moet véél geduld hebben’ van de vos in de praktijk van de coachingsrelatie? Wij krijgen meteen pijn in onze portemonnee als we het lezen, en grijpen naar het argument dat de kleine prins ‘een sprookje is’, en dat ‘de werkelijkheid hard en zakelijk is’. We zijn echter in een tijd gekomen die van ons vraagt dat we ons niet meer achter een koud en zakelijk pantser verschuilen. Natuurlijk is er veel hardheid in de wereld, en draait er veel om geld. Maar is dat de werkelijkheid? Is het niet eerder zo dat we deze toestand accepteren omdat we bang zijn voor de werkelijkheid? Vanuit deze gedachte kunnen we in het verhaal over de kleine prins verschillende personages tegenkomen die we kunnen herkennen als karikaturen, als onze afweerreacties op de werkelijkheid: de koning, de zakenman, de lantaarnopsteker, de dronkaard, de geleerde. Het zijn onze gedragspatronen, onze maskers die we voor de buitenwereld op houden, die de wereld koud en zakelijk, of juist wollig en zweverig maken. De werkelijkheid van de naastenliefde is precies zoals de vos aan de kleine prins uitlegt. Slechts langzaam, met veel geduld en goede wil, kunnen we de ander leren kennen in zijn gelijkwaardigheid. Een snelle verovering, het overtuigen door te domineren, of juist het aanpassen en het steeds overal meteen mee eens zijn; het zijn allemaal ingrediënten van afhankelijkheidsrelaties. Voor de coachingsrelatie betekent dit, dat er afspraken moeten worden gemaakt gericht op de werkelijkheid van de coachingsrelatie. Een integere afspraakcultuur is het kenmerk van de vriendschapsrelatie. Er is namelijk helemaal geen gelijkheid nodig in uiterlijke zin! De één kan 50 zijn, de ander 20 jaar; de één rijk, de ander arm; de één slim, de ander dom. Zoals we bij Fromm konden lezen, zijn dit uiterlijkheden die zich aan de periferie van onze persoonlijkheid bevinden. In de kern van onze individualiteit licht de bron op van de gelijkheid; deze kern is voor ons toegankelijk middels een ontwikkelingsweg, onze queeste. Waarbij we als een ui laagje voor laagje onze ‘maskers’ afpellen. Vrijheid is helemaal op zijn plek in de leerrelatie. In de vriendschapsrelatie werkt ze vernietigend, en verwordt tot vrijblijvendheid. Één van de belangrijkste voorwaarden voor coaching is dan ook, dat er duidelijke afspraken worden gemaakt en nageleefd: “De coach behoudt respect voor de vrijheid van de cliënt. Onderhandelen is hiervan een goed voorbeeld. (..) Een ander voorbeeld is het maken van afspraken. Zowel de coach als de cliënt verplichten zich om zich aan de afspraken te houden. Ook kunnen er sancties aan het niet nakomen van afspraken verbonden worden47.” "Daarnaast voorkomt het individuele karakter van de jobcoaching iedere vorm van vrijblijvendheid; en het was juist deze vrijblijvendheid die eerdere pogingen tot cultuuromslag in de weg heeft gestaan48." Maar ook altruïsme pur sang is niet op z’n plek in de vriendschapsrelatie: niet in zoverre iemand daarmee bedoelt om zichzelf weg te cijferen. Als je jezelf wegcijfert zonder altruïstisch motief, is er geen
27
sprake van gelijkheid. De twee kernkwaliteiten van de leerrelatie en de hulprelatieliefde, de besproken onvoorwaardelijke (moeder) liefde, en voorwaardelijke (vader) liefde, vinden we in een integere afspraak terug. Onvoorwaardelijke liefde houdt in, het onvoorwaardelijk accepteren van elkaar’s onvolkomenheden en fouten. Voorwaardelijke liefde houdt in, het stellen van de voorwaarde waaronder ontmoetingen plaats kunnen vinden, het stellen van grenzen. In een vriendschapsrelatie maken we afspraken over de inhoud van de relatie: deze is nooit vanzelfsprekend! De één kan in materiële zin totaal afhankelijk zijn van de ander, en toch kan er sprake zijn van een gelijkwaardige vriendschapsrelatie, omdat de gelijkwaardigheid doorwerkt in de afspraken die gemaakt zijn over de omgang met deze afhankelijkheid. Een afspraak schept verplichtingen. Dat is de voorwaardelijke kant van de afspraak die gemaakt wordt. Het is dan ook niet liefdevol om het schenden van afspraken onvoorwaardelijk te accepteren, op het moment dat niet een allerhoogste vorm van naastenliefde is ontwikkeld. Iemand zijn fouten vergeven is een must, maar accepteren dat iemand de consequenties van zijn fouten aan zijn laars lapt is zeer schadelijk. Dat geeft een vertroebeling van de relatie, en verzwakt het vertrouwen in de relatie. Wat we moeten leren, is het dragen van verantwoordelijkheid voor onze afspraken, zowel als voor onze fouten. Als kind hoeven wij weinig verantwoordelijkheid te dragen. En als we fouten maken, dan wordt dit ons met onvoorwaardelijke moederliefde vergeven. De vaderlijke liefde stelt voorwaarden aan het rechtzetten van gemaakte fouten. In het maken van afspraken op basis van gelijkwaardigheid, leeft naastenliefde: afspraken geven de naastenliefde contour, vorm. Het bakent de ruimte af waarbinnen de naastenliefde zich kan verwerkelijken. In de gezondheidszorg heerst een zeer ongezonde afspraakcultuur. Afspraken worden niet gemaakt op basis van gelijkheid, maar omdat deze worden gedicteerd door wetgeving, verzekeringen of opportunistische klantenbinding. Door deze sociale werkelijkheid ontstaan er vandaag de dag alleen maar afhankelijkheidsrelaties tussen hulpvrager en hulpverlener. Alleen diegene die veel naastenliefde heeft ontwikkeld, kan zijn weg nog vinden. De tegenreactie is, dat de gezondheidszorg wordt gebruikt als supermarkt; je shopt hier en daar, wat je bevalt neem je, waar het niet bevalt ben je vertrokken. In langere behandeltrajecten zijn in gelijkwaardigheid aangegane afspraken over de wederzijdse rechten en plichten het enige, wat gelijkwaardigheid kan borgen. Dit geldt zeker ook voor afspraken over de financiering!
Oefening baart kunst Naastenliefde vergt van ons eindeloze oefening. Om met Fromm te spreken: liefde is een kunst. En zoals alle kunst vraagt het volledige inzet, doorzettingsvermogen voor het onder de knie krijgen van de vaardigheid, het vermogen om lief te hebben. Om liefde te kunnen begrijpen, zijn er veel synoniemen voor gevonden, vaak omdat het woord een sentimentele of morele lading had gekregen die het begrijpen van de ervaring van de liefde in de weg staat. Is het spreken over ‘flow’ (Mihaly Csikszentemihalyi) niet zo’n poging? “Leer u concentreren en probeer uw taak zo goed mogelijk te verrichten. Steeds weer. Neem de Tibetaanse monnik als voorbeeld, wiens taak het was de vloer van het klooster te vegen. Hij concentreerde zich daar volledig op en probeerde zijn werk steeds weer een stukje beter te doen.49” Of zoals M. Ruiters zich uitdrukt50: “Men kan mensen coachen om bij hun echte wensen te komen en daarmee veel meer te realiseren als ze zelf ooit gedacht hadden, omdat er nu een energiebron achter zit.” (liefde is een energiebron!) Ook David Maister laat zich in feite over het oefenen van liefde: “Een professionele mentaliteit draait niet om geld of bevrediging in het werk. Het zijn allebei gevolgen van een onvoorwaardelijke toewijding aan excellente prestaties bij het bedienen van cliënten en het voorzien in hun behoeften. Dale Carnegie schreef jaren geleden: "Je zult er meer plezier aan beleven anderen te helpen hun doel te bereiken dan aan het proberen te realiseren van je eigen doel51." Alleen door naastenliefde is professioneel samengaan van autonomie en altruïsme mogelijk!
28
Coaching in organisaties Een organisatie die zijn medewerkers aanpast aan zijn eisen, en een strak topdown georiënteerd opleiding -, ontwikkeling -, en kwaliteitsbeleid voert, zal geen enthousiaste professionele medewerkers ontwikkelen en aantrekken. Een organisatie die veel in zijn medewerkers investeert maar ze vervolgens niet vast weet te houden voor bepaalde periodes, zal briljante medewerkers kunnen ontwikkelen, maar zal daar als organisatie weinig baat bij hebben. Hoe kunnen de middelen die er in een organisatie zijn, zo verdeeld worden, dat zowel het individu als de organisatie er wel bij varen? En daarbij ook het milieu, de maatschappij, de aarde als samenhang? Wat onze maatschappij nodig heeft, zijn gedachten die de samenhang van de sociale werkelijkheid als uitgangspunt nemen. Hetzelfde geldt voor organisaties. Alle deeloplossingen voor afdelingen, individuen, producten en diensten leiden uiteindelijk tot sociale problemen. Alleen door individu - of organisatieproblemen te zien als een vormgevingsvraagstuk dat zich afspeelt in een groter geheel van vormgevingsvraagstukken, zal de juiste gezinning ontstaan voor duurzame oplossingen. Beuys52: “Mein Begriff von Gesellschaft ist also der plastische, der gestalterische Begriff schlechthin” Dat wij onze vooruitgang meten aan het bruto nationaal product, zegt iets over de trieste oppervlakkigheid waarmee wij met de machthebbers meedenken. Een kind kan begrijpen dat geld niets te doen heeft met vooruitgang. Want heeft niet de maffia het meeste geld? Dient zij de vooruitgang? Het gaat niet om de kwantiteit van het geld, maar om de creativiteit van haar kringloop, de kwaliteit van leven die de geldstroom weet op te wekken. En het enige wat bepalend is in deze stroom, is de actief-scheppende kracht, de vormgevende kracht van de mens. Gelukkig komen er steeds meer mensen die dit in praktijk brengen53: “Er worden dure management trainingen gelanceerd om mensen meer verantwoordelijkheid te geven. Employable te zijn. Maar het zelfsturend vermogen is daarbij behoorlijk voor je uitgestippeld. Je wordt in een botsauto gezet zonder stuur op een rails van A naar B: ga maar lekker uitzoeken wat je zelf wilt. Je eigen keuzes maken. Niet dus. Bedrijven zijn angstig om hun mensen ècht te vertrouwen. ‘Ja maar onze regels dan.’ ‘En wat kost dat wel niet’, dat soort zaken. Uiteindelijk zullen bedrijven die werken met bezielde werknemers de toon aangeven in de 21e eeuw. Daar zijn we van overtuigd.” Het is mijn overtuiging dat het beoefenen van het actief scheppend vermogen het enige is dat werknemers tot effectiever professionals kan maken. Maar, dat is niet eenvoudig, want, zoals Beuys het formuleert, valt kunst niet met het onontwikkelde verstand te begrijpen: “(..) In der Kunst ist absolut nichts zu verstehen, einfach nichts. Das einzige Zeichen, welches Kunst trifft, ist diese: ein Fragezeichen. Was gedeutet ein Gemälde von Mondrian? Es bedeutet genau das, was da ist, und was da ist, ist immer ein Fragezeichen. Darum regte ich an, dass man all die kreuze von Kirchen entfernen und Fragezeichen hinter jeden Altar stelen sollte. Ich täte das gern in ganz Italien, so könnte vielen Bildhauern Arbeit verschaffen, und niemand wäre dort länger beschäftigungslos. Kunst bietet nur Form, dass heisst, dass durch Kunst die Sinnesorgane stimuliert sind. Wenn Kunst irgend etwas enthielte das verstanden werden sollte, dann wäre sie überflüssig. Denn diese Aufgabe wird schon von der Wissenschaft wahrgenommen. (..)“ Het is de taal van het hart die we in de kunst kunnen leren hanteren. En het is alleen die taal die ware vriendschap brengt. De vriendschap die de basis is van iedere werkzame coaching: „Volgens Pannevis moeten mensen leren luisteren naar hun innerlijke krachten in plaats van de oren te laten hangen naar de buitenwereld. ‘Volg je eigen hart!‘ zegt hij, (..)54“ In de praktijk van de organisatie betekent dit, dat de behoefte van iedere werknemer om zijn autonomie te ontwikkelen, middels een actief en creatief communicatieproces afgestemd wordt op de (veranderings)behoefte van de organisatie. Dit is op zich niets
29
nieuws: "Het managen van veranderingen in organisaties betekent het begeleiden van het leren. Veranderingen bestaan uit (autonome) leerprocessen die op individueel -, team - en organisatieniveau plaatsvinden. De autonome (het alledaagse leren) verlopen ongestuurd. De organisatie heeft geen opleidingskosten, maar betaalt wel 'leergeld', onder meer in de vorm van productieverlies, te lage kwaliteit van de dienstverlening of producten, hoge kosten die voortkomen uit fouten, een groot verloop of ziekteverzuim55." Het is echter van het allergrootste belang dat het besef in onze cultuur doordringt, dat kunst in de omvattende en sociale zin van het woord het werkelijke kapitaal van de maatschappij vormt. Een eerste stap die nodig is, is inzicht in het wezen van de professionele handeling. Het inzicht dat het professionaliteitveld van de kennis alleen verworven kan worden door autonomie te ontwikkelen, dat het veld van de kunst alleen beoefend kan worden door een attitude van gelijkwaardigheid, dat het veld van de kunde alleen gepraktiseerd kan worden door werkelijk altruïstisch te zijn, is de voorwaarde voor de volgende stap. Dat is het samenspel van de drie gebieden waardoor professionaliteit kan ontstaan. Het proces van het aansturen van onze drie professionaliteitvelden is een creatief proces. (Meer over het professionaliteitbegrip is overigens te vinden in mijn scriptie: ‘de professionaliteit van de bedrijfsarts; kennis, kunst en kunde in een veranderende samenleving’ Amsterdam; CORVU, 1999)
Het coachingscontract P. van de Beld en M. van den Bosch werken in hun coachingsmethode (supervisieplus traject, spt) met een coachingscontract. Het maken van individuele afspraken in afstemming met de werkomgeving heeft een centrale rol56: “In het doelstellingengesprek worden afspraken gemaakt tussen de supervisant en zijn leidinggevende over de gewenste eindsituatie. De gewenste eindsituatie wordt in een begeleidingsovereenkomst of verandercontract vastgelegd.” De gecoachte (supervisant) maakt van ieder coachingsgesprek een verslag, en verwerkt deze tot een eindverslag. Dit verslag wordt met leidinggevende en coach in de eindevaluatie besproken. Het is belangrijk om duidelijk af te spreken welke waarde het contract voor de betrokkenen heeft. “Belangrijk is daarom er in ieder geval voor te zorgen dat (ook) voor de supervisant duidelijk is welke waarde door de opdrachtgever aan de coaching (spt) wordt gegeven. In welke mate is het leercontract vrijblijvend en welke consequenties zijn eraan verbonden wanneer de leerdoelen aan het einde van het traject niet behaald zijn?57” Als de supervisant denkt dat hij gecoacht wordt vanuit een autonomie zoals die z’n plaats heeft in het professionaliteitveld van de kennis, terwijl zijn baas, de opdrachtgever, wil komen tot een duidelijke afbakening van rechten en plichten hetgeen aan de orde is in het professionaliteitveld van de kunst, dan is een bron voor misverstanden geschapen! Kan door het werken met een coachingscontract dat afgestemd is op een vrije beelden besluitvorming van de belanghebbenden, paal en perk worden gesteld aan de wildgroei van gezondheidszorgconsumptie? De grote drempel die voor een dergelijke maatregel ligt, is dat de financierende instanties menen door het bepalen van de voorwaarden invloed uit te kunnen oefenen op de zorgconsumptie. Dit is een principieel foute aanname. Een verzekeraar is een dienstverlener die zich altruïstisch op zou moeten stellen omdat hij opereert in het gebied van de kunde. Als hij bepalingen opstelt voor behandelingstrajecten, creëert hij, zoals eerder uiteen gezet, afhankelijkheidsrelaties. En een afhankelijkheidsrelatie is een bodemloze put, omdat deze iemand niet naar zijn werkelijke probleem en zijn eigen kern voert. Hoe zou een gezonde financiële basis voor coaching er uit kunnen zien?
De financiële basis van een coachingstraject Om het sociale leven de financiële basis te geven, die het nodig heeft voor het professionele handelen, is het noodzakelijk om geld te zien als een ‘geldorganisme’. Een kwalitatieve kijk op geld is in onze tijd ongebruikelijk. Geld, daar schijn je kwantitatief zoveel moge-
30
lijk van te moeten vergaren. Dit is een illusie die door het samengestelde egoïsme van onze samenleving in stand wordt gehouden. Een zak met geld is evenveel waard als een zak met bloed. Zonder hartfunctie, zonder lichaam, ziel en geest is bloed waardeloos. Geld is net zozeer een organisme als de mens zelf. De uiterlijke schijn bedriegt, omdat je geld in je portemonnee kan stoppen, en bloed niet. Uitgaande van de sociale ordeningsprincipes die we hebben onderzocht, kunnen we drie geldstromen onderscheiden58. “Ten eerste kun je er iets mee kopen, je ‘toe-eigenen’, kortom: je behoeften bevredigen. Dan gebruik je geld als ruilmiddel en … je kunt er mee aangeven wat iets je waard is. Het geld gaat van hand tot hand, het circuleert of stroomt als het water door onze samenleving heen en als tegenstroom bewegen zich fysieke of niet fysieke ‘waren’. In die zin spreken we van ‘geldbronnen’ en kun je ‘geld als water’ hebben.” Deze stroom speelt zich af in het professionaliteitveld van de kunde. Geld is de tegenstroom die de materie in het sociale leven in beweging zet. Het woord ‘materie’ stamt van ‘mater’, het Latijns voor moeder: we hebben gezien dat de moederliefde de vorm van liefde is, die het meest verbonden is met dit professionaliteitveld. Hoe afhankelijker we zijn van de materie, hoe meer ‘moederliefde’ of altruïsme er nodig is van de ander, om onze behoefte te bevredigen. “Ten tweede kunnen we geld sparen. (..) Wanneer we geld sparen dan lenen we het feitelijk uit, zonder ons daarvan bewust te zijn. Wanneer gaan wij sparen? Dat doen we als we de bevrediging van onze behoeften, in de tijd gezien, uitstellen. Op het moment dat we dat doen, verandert het geld van karakter. Het is nu niet meer geld om te kopen, maar geld om te lenen. En in die kwaliteit stroomt het niet meer, maar geeft het de verhouding aan tussen mensen: de schuldeiser (spaarder) en schuldenaar (de lener).” In deze kwaliteit van geld vinden we het professionaliteitveld van de kunst terug. Geld legt in dit gebied relaties, het schept verhoudingen. De gelijkwaardigheid van deze situatie vinden we terug in het Christuswoord: ‘hebt uw naasten lief gelijk u zelf.’ Als je geld weg geeft, terwijl je het nodig hebt voor de bevrediging van je eigen behoeften, heb je waarschijnlijk te weinig eigenliefde! Juist vanuit liefde voor je zelf in gelijkwaardigheid met de liefde tot de ander spreekt de naastenliefde. Dat komt in deze kwaliteit van het geldorganisme tot uitdrukking. “Ten derde kunnen we geld schenken, geven aan andere mensen. Het schenken van een schoen aan een ander geeft die andere mens maar beperkte mogelijkheden. Wanneer ik geld schenk, geef ik de ander een in beginsel onbeperkte mogelijkheid om ermee te doen wat hij of zij wil: iets kopen, sparen/lenen of weer verder schenken.” Hier zien we dat de vrijheid domineert uit het professionaliteitveld van de kennis: als ons geld geschonken wordt, blijven we volstrekt autonoom, en kunnen we onze autonomie versterken als we dat willen. Denken over geld in kwalitatieve zin stuit op weerstand, want geld is verbonden met onze diepste behoeften en afhankelijkheden. Werkelijke sociale ontwikkeling is naar mijn overtuiging uiteindelijk alleen mogelijk, als we de geldstromen doorleeft opnemen in ons professionele denken en handelen.
31
Nawoord Wat de kleine Tiki mij heeft gebracht, is dat ik de vaderlijke liefde en de moederlijke liefde beter heb leren kennen in hun verstrekkende betekenis. De woorden van Thomas Moore hebben mij wat dit proces betreft, getroffen59: "Wat is er betovender dan de Ronde Tafel van Koning Arthur, met zijn magie, romantiek en dappere daden? Er is geen enkele reden waarom het moderne leven geen Ronde Tafel van schoonheid en durf zou kunnen zijn, maar willen we de idealen van het ridderschap terugbrengen, dan moeten we man en vrouw bevrijden van het extreem productieve leven dat nu al onze energie verbruikt. Niet alleen het glimmende geweer, ook de oorverdovende, glimmende stalen machine dient als fetisj van de geest van Mars. (..) Venus beschaaft de mars-impuls door deze te deconstrueren en te 'ontharden'. Als godin van schoonheid, kunst, decoratie en poëtische taal laat ze ons ook zien hoe de geest van agressie behouden kan blijven zonder de excessen. Daardoor herstelt ze zijn vermogen om te betoveren. Van een dapper mens, een moedige gemeenschap en een volk met overtuiging en zelfvertrouwen gaat betovering uit; zij laten ons zien dat wij de geest van Mars begraven als we ons verstoppen achter het masker van slachtofferschap of toelaten dat ons leven niet creatief is." In mijn reflectieverslag van de laatste bijeenkomst van de kleine Tiki schreef ik:
27 april 2001 We tekenden de omtrek van onze voet drie keer op een papier en betekenden ze met: wat heb ik afgelopen jaar doorgemaakt, wat is een sterke leerervaring geweest, wat wil je voor de toekomst. We gingen de stappen leggen, en ieder vertelde zijn verhaal. Het deed me goed om hardop te zeggen dat ik mijn werk te eenzijdig mannelijk, en de kleine Tiki te eenzijdig vrouwelijk vind. Dat ik op beide plaatsen hard moet werken om enigszins in evenwicht te blijven. Ook het 'vertrouwen in mijn denken' was krachtig. Het gaf voor mij gaf opnieuw aan dat ik uit een ‘hippie-nest’ kom, en dat ik vaag gevoel en zweverige mystiek niet uit kan staan, evenmin als slaafs plichtsbesef en domme bureaucratie. Dat ik een krachtig en ontwikkeld denken zeer waardeer. Ik heb met dit werkstuk geworsteld. Iedere pagina heb ik aan vermoeidheid en twijfel ontrukt. Het deed me tegelijkertijd goed om de vrucht van een jarenlang proces kernachtig samen te vatten! Aan de andere kant putte het langdurig onkunstzinnig werken achter de computer me uit. Het is voor mij belangrijk om te presteren. Het is het streven naar mannelijke liefde, naar waardering en eer. Hoe kan ik dat in verzoening brengen met mijn behoefte aan vrouwelijke liefde? Ik heb de kloof die hiertussen in mijn ziel gaapt tijdens het werken aan dit werkstuk ervaren. En dat is waardevol! Nu ik deze kloof zie, kan ik leren om bruggen te bouwen, in plaats van er in te donderen. Tegelijkertijd zie ik scherper hoe ver de huidige sociale structuren in mijn omgeving af staan van het werkelijk in praktijk brengen van naastenliefde. Ik kan Fromm hier volledig bijvallen60: “Those who are seriously concerned with love as the only rational answer to the problem of human existence must, then, arrive at the conclusion that important and radical changes in our social structures are necessary. If love is to become a social and not a highly individualistic, marginal phenomenon.” Het afgelopen jaar heb ik veel geleerd. Zowel de docenten en medecursisten van de kleine Tiki als mijn collega’s en cliënten ben ik dankbaar dat ik deze ervaringen op kon doen. Zoals ik in de inleiding terug kon blikken op mijn eindwerkstuk van 16 jaar geleden, zo zal ik over 16 jaar nog steeds met dit onuitputtelijke thema bezig zijn, dat mij zo na aan het hart ligt: de mens als actief-scheppend, in drievoudige liefde, sociaal vormgevend wezen. De mens als evenbeeld van de scheppende triniteit. Dit werkstuk doet in zijn beperkingen verslag van het kleine stapje dat ik verder ben gekomen in het doorgronden en verwerkelijken van liefde. • • •
32
Mijn moeder, mijn vader, mijn vrienden en ik
Ik verlang zo naar je liefde je zachte armen, je warme hart. Ik wil vertrouwen op je heilzame troost en je mildheid wil ik vereren.
En ik krijg je liefde! Steeds voel ik aan je handen dat je mij wilt geven waar ik zo naar verlang.
Maar dan, opeens, ben je verdwenen zonder dat ik weet waarom, verdwenen. Heb ik het gedaan? Ben je uit jezelf gegaan? Ik zak weg in verdriet of scheur je uit mijn hart.
En dan verlang ik naar jouw liefde je fysieke kracht, je scherpe geest. Ik wil trots zijn op je heldere oordeel en je moed wil ik bewonderen.
Maar dan, opeens, zijn jullie verdwenen zonder dat ik weet waarom, verdwenen. Heb ik het gedaan? Zijn jullie uit jezelf gegaan? Ik zak weg in angst of neem de benen.
Dan verlang ik naar mijn liefde mijn goede zorg en standvastigheid. Ik wil trots zijn op mijn zekerheid en mijn vertrouwen wil ik sterken.
En ik krijg mijn liefde! Steeds voel ik in mijn intenties dat ik mezelf wil geven waar ik zo naar verlang.
Maar dan, opeens, ben ik verdwenen zonder dat ik weet waarom, verdwenen. Wie heeft het gedaan? Ben ik uit mezelf gegaan?
En ik krijg je liefde! Steeds zie ik in je blik dat je mij wilt geven waar ik zo naar verlang.
Maar dan, opeens, ben je verdwenen zonder dat ik weet waarom, verdwenen. Heb ik het gedaan? Ben je uit jezelf gegaan? Ik zak weg in pijn of ik ram ertegenaan.
Dan verlang ik naar jullie liefde jullie trouw en vergevingsgezindheid. Ik wil trots zijn op onze gesprekken en onze vriendschap wil ik behoeden.
En ik krijg jullie liefde! Steeds hoor ik in jullie woorden dat je mij wilt geven waar ik zo naar verlang. Breda, 14, 16 april 2001
33
Eindnoten 1 Ik ben me er van bewust steeds weer andere woorden te gebruiken voor de drieheid, die het meest eenvoudig aan te duiden is met denken, voelen en willen. Omdat het echter niet gaat om abstracte begrippen, maar om werkzame levensgebieden, hanteer ik bewust de begrippen zo, dat ze steeds een andere nuance van de drieheid aangeven. Hiermee wil ik de lezer uitnodigen tot een actieve participatie, tot inlevend lezen. 2
Zie bijvoorbeeld Helene Dupuis in: 'Op het scherp van de snede', Uitgeverij balans 1998; blz 33: "In het voorgaande heb ik geprobeerd door middel van een analogie tussen traditioneel christelijk geloof en geloof in de geneeskunde laten zien en aannemelijk te maken, dat er binnen de geneeskunde merkwaardige redeneringen vallen op te merken, die de toets der rede niet kunnen verdragen." 3
De beurswaarde van de farmaceutische industrie in 1980 was $12 miljard. In 2000 $300 miljard. (dr. Vernon Coleman’s Health letter, dec. 2000) 4 Helmut Kiene; Grundlinien einer essentialen Wissenschaftstheorie; urachhaus; 1984, blz 20 (eigen vertaling): "Als je wetenschap niet tot technologie zonder waarheidsbeginsel wil laten verworden, dan blijft onder de gegeven omstandigheden niets anders te doen, als je kennis- en wetenschapstheoretisch te verdiepen op het 'gaan van de eigenlijke weg tot kennis'". Gebeurt dit niet, zo voert de auteur aan, dan wordt het voor de arts onmogelijk in iedere individuele situatie wetenschappelijk te werken. Alleen het volgen van getechnificeerde protocollen die zijn opgesteld aan de hand van 'de gemiddelde patiënt van een grote groep'(dubbelblind gerandomiseerde trials) is dan nog mogelijk. 5
Vraagbakens; Lex Bos; uitgeverij Christofoor; Zeist, 2000; blz. 12.
6
Begeleiding is te definiëren als onderdeel van een proces, dat zowel curatieve als leerkundige doelen kan hebben; het staat echter meestal niet op zichzelf. Coaching heeft begeleiding als enige doel. Een coach is een begeleider die docent noch hulpverlener is. De begrippen kunnen meestal door elkaar worden uitgewisseld, dat hangt af van de context waarin ze gebruikt worden. Op deze plek wil ik de vraag opwerpen, of het begrip ‘kunstzinnige hulpverlening’ een vlag is die de lading dekt. ‘Kunstzinnige begeleiding’ zou vanuit de betekenis die de woorden hebben, beter passen bij hetgeen in de opleiding wordt geboden. Kunstzinnige hulpverlening is in eigenlijke zin een synoniem voor kunstzinnige therapie, en dat is evident niet de doelstelling van de Kleine Tiki. Kunstzinnig begeleiden interpreteer ik als een synoniem voor coaching met kunstzinnige werkvormen. 7
David. H. Maister; een echte professional; Academic service 1997; Blz. 105; "In veel bureaus zien de professionals van het management slechts een stel tactieken die op hen als angstig, nerveus, paniekerig en pessimistisch overkomen (stringentere controlemeganismen, professionals ontslaan, besparen op kosten van ondersteuning). Optimisme, slagvaardigheid en creativiteit als voorbeeld is veel effectiever." 8 Joseph Beuys; Dumont, Keulen; blz. 142. 9 Coaching: houvast in de veranderende organisatie; Onder redactie van; drs. J.G.F. Hell, drs. W.A. Hoogduin, P.J. van den Beld; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem 1999; blz. 50. 10
Coaching: houvast in de veranderende organisatie; Onder redactie van; drs. J.G.F. Hell, drs. W.A. Hoogduin, P.J. van den Beld; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem 1999; blz. 74. 11
Coaching: houvast in de veranderende organisatie; Onder redactie van; drs. J.G.F. Hell, drs. W.A. Hoogduin, P.J. van den Beld; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem 1999; blz 66. 12
Erich Fromm; the art of loving; Thorsons, London, 1957,1985; blz. 33.
13
The art of loving; blz 37.
14
The art of loving; blz 39
15
The art of loving; Blz 34.
16
the art of loving; blz 34.
17
The art of loving; blz 38.
1
18
Coaching: houvast in de veranderende organisatie; Onder redactie van; drs. J.G.F. Hell, drs. W.A. Hoogduin, P.J. van den Beld; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem 1999; blz 68. 19
Coaching: blz 66.
20
Coaching; blz 77.
21
Coaching; blz.5.
22
Coaching; blz. 27.
23
Coaching; blz 29.
24
Joseph Beuys; Dumont, Keulen; blz 204. Adviseren als tweede beroep: Resultaten bereiken als adviseur Hanna Nathans;Kluwer, 1996; blz 160. 26 Adviseren als tweede beroep: Resultaten bereiken als adviseur Hanna Nathans; Kluwer, 1996; Blz 19-24. 27 Coaching: houvast in de veranderende organisatie; Onder redactie van; drs. J.G.F. Hell, drs. W.A. Hoogduin, P.J. van den Beld; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem 1999; Blz. 65. 28 Vraagbakens; Lex Bos; uitgeverij Christofoor; Zeist, 2000. 25
29
De Triaquesto houdt een andere indeling aan als dhr: Bos. Dhr. Bos beschrijft in mijn optiek de dynamiek van de hulprelatie. Hij karakteriseert de drie vragen zoals ik deze hieronder, bij ‘kunde’ heb geplaatst. 30
Charlotte Salomon; Leven? of Theater?; Uitgeverij Waanders b.v. Zwolle; 1998; blz. 822-823.
31
de beeldende kunst moet onderduiken; Cornel Bierens; NRC Handelsblad, cs; 190500; blz 23.
32
Leven of theater; Blz. 292.
33
Leven of theater; Blz 286-287
34
Een verdere uitwerking van dit thema heeft Jan den Hartog verwerkt in ‘De Oorlog van het lam’. Hierbij twee citaten. Eerst is de joodse kamparts aan het woord over de SS-arts waar de hoofdpersoon, Laura Martens mee heeft samengeleefd in het vernietigingskamp Schwalbenbach. Het tweede citaat is van de generaal die haar ondervraagt na de ‘bevrijding’ van het kamp: Blz 152: Kamparts: ‘(..) Dokter Schmidt begon nog vrij fatsoenlijk, maar na een jaar was ook hij een bruut, een monster. Binnenskamers, als je hem met haar samen zag, wat ik een paar keer gezien heb, was hij hoffelijk tegen haar, sentimenteel, verliefd. Hij liet bloemen komen, cadeautjes; als je bij hen binnenkwam waren het net twee jonggetrouwden. Zijn stem was zelfs anders, (..)’ Blz 134. Generaal: "Wat heeft hij eigenlijk precies gedaan? Mensen afgemaakt, hè? Als sport.' Ze haalde haar schouders op. 'Jullie hebben toch samengeleefd als man en vrouw?' Zij knikte. (..) Hij was een ontwikkeld man, neem ik aan.' 'O ja.' 'Ik heb naar de boeken hier gekeken: Goethe, Tolstoj, Stendhal. En de grammofoonplaten: Beethoven, Schubert, Sibelius.' Sibelius... Al die avonden... 'Ja' zei de generaal, 'misschien had hij gelijk. Ik neem aan dat als hij en ik er eens rustig over hadden kunnen praten, ik het wel begrepen zou hebben. Niet goedgekeurd maar begrepen. Wij zijn ook bezig weerloze mensen af te slachten.' (...) 'Maar voor je weggaat zou ik graag nog eens met je praten over die vent. Dit wordt verondersteld de oorlog te zijn die een eind zal maken aan de oorlog. Dat lukt ons nooit, tenzij we mensen zoals hij begrijpen.'" 35
e
Virgil Gheorghiu heeft dit in zijn roman ‘het 25 uur’(de Kern, Bussum; uitgeverij De Archipel, Den Haag) fenomenaal beschreven. Blz 290: “ Uit al onze macht handelen wij tegen ons eigen welzijn in en vooral tegen God. Tot een dergelijke mate van zelfvernietiging is nog nooit enige beschaving gekomen. En deze beschaving zal ten onder gaan, zoals tot op heden tal van beschavingen ten onder zijn gegaan in de loop der geschiedenis en zelfs voordat de geschiedenis begon. De mensen trachtte die maatschappij te redden door een logische ordening, ofschoon het juist die ordening is welke haar doodt. Dat is de grote misdaad van de technische maatschappij van het Westen. Zij doodt de levende mens door hem op te offeren aan de theorie, de abstractie en het ‘plan’. Dat is de moderne vorm van het mensenoffer. De brandstapel en de auto-da-fe’s zijn vervangen door
2
het bureau en de statistiek – de twee moderne, sociale mythen, in de vlammen waarvan men mensen offert. (..) Het mensenleven heeft slechts zin en betekenis als men het in zijn geheel beschouwt en beleeft. En om door te dringen tot de diepste zin van het leven moet men dezelfde middelen gebruiken waarvan we ons bedienen om de kunst en de godsdienst te begrijpen: de middelen van de kunstschepping, de middelen van iedere schepping.” 36 Ischa Meyer; de interviewer; interview van L. de Jong. Over dit thema twee interessante uitspraken van L. de e Jong, de historicus die het meest gezaghebbend onderzoek heeft gedaan naar de 2 wereldoorlog. Blz. 276. "Nu hebben we al die tijd voorwaarts geleefd, en een enorme welvaart opgebouwd; maar de misère uit de bezettingstijd blijkt niet verdwenen te zijn, integendeel, en komt in alle hevigheid naar boven. Zij die de illegaliteit doorstonden of uit de concentratiekampen kwamen, waren doorgaans jong; want de ouderen zijn er over het algemeen aan onderdoor gegaan. Die jeugdige overlevenden hebben een groot deel van hun energie gebruikt om de ongelooflijke schade die ze hadden opgelopen, zo ver mogelijk weg te stoppen." (= een schijn-ik in stand houden) 37
Erich Fromm; the art of loving; Thorsons, London, 1957,1985; blz. 65. Coaching: houvast in de veranderende organisatie; Onder redactie van; drs. J.G.F. Hell, drs. W.A. Hoogduin, P.J. van den Beld; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem 1999; blz. 73. 39 Medisch contact; 11 mei 2001; 56 nr. 19; blz. 736. 40 David. H. Maister; een echte professional; Academic service 1997; Blz. 157. 41 David. H. Maister; een echte professional; Academic service 1997; hst. 12. 42 Coaching: blz. 68. 43 De cirkel van het leven; E. Kübler Ross; Ambo, Amsterdam,1997; blz110. 44 Rembrandbijbel, vertaling nederlands bijbelgenootschap; blz. 1065; Corinthiers I vers13,2. 45 e De kleine prins; Antoine de Saint-exupéry;Ad.Donker, Rotterdam1951, 16 druk 1980; blz. 59. 46 e De kleine prins; Antoine de Saint-exupéry; Ad.Donker, Rotterdam1951, 16 druk 1980; blz.57. 47 Coaching:C. Schaap en G Keysers; blz 45. 48 Coaching: L Burgers, N Hall en R. Lanza; blz. 36. 49 Gids voor personeelsmanagement; nr 1 –2001; ‘Flow creëer je zelf’; blz. 45. 38
50
Coaching; blz 60.
51
David. H. Maister; een echte professional; Academic service 1997; Blz. 19 Joseph Beuys; Dumont, Keulen; blz 204. 53 Ondernemend Nederland –midden –noord 2-2001; Stella Verhoef; blz. 44-45. 52
54
Friends in Business, Rotterdam; tekst Leo Silvius; blz. 87. (Dhr. Pannevis is directeur van de vestiging van van Ede en Parrtners in Breda). 55 Coaching: J.A. Sival en N.C. Carstens-Snoeker; blz. 63. 56 Coaching; blz 23. 57 Coaching; blz 26. 58 Citaten uit: Berichten; mei 2001; Nederlandse bond van eurythmisten; dhr. R. Mees; Blz. 3. 59 De magie van het dagelijks leven; Thomas Moore; Servire, 2e druk 1997; blz. 205. 60 Erich Fromm; the art of loving; Thorsons, London, 1957,1985; blz. 103.
3