Omgevingsindicatoren duurzame ontwikkeling in Vlaanderen Derde indicatorennota
Duurzame ontwikkeling is een overkoepelende doelstelling voor het beleid van de Vlaamse Regering. Het speerpunt van het Vlaamse beleid is de opmaak en uitvoering van een Vlaamse Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (VSDO). De strategie vormt de basis voor het Vlaamse beleid duurzame ontwikkeling en biedt het raamwerk voor dit beleid doorheen de hele Vlaamse overheid. Hiermee komt Vlaanderen het engagement na dat het in 2002 genomen heeft in het kader van de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling in Johannesburg. Naast een Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling wordt er werk gemaakt van een monitor. De doelstelling van de monitor is om via een beperkte set van indicatoren weer te geven of Vlaanderen in een duurzame richting evolueert. De set is opgemaakt door de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Voor de keuze van de indicatoren werd geput uit de Europese indicatoren voor duurzame ontwikkeling. Deze zijn terug te vinden in een tweejaarlijks rapport van Eurostat, ‘Measuring progress towards a more sustainable Europe – 2007 monitoring report of the EU sustainable development strategy’.
Colofon Omgevingsindicatoren duurzame ontwikkeling is een uitgave van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Editie 2009 Verantwoordelijke uitgever Josée Lemaître Administrateur-generaal Boudewijnlaan 30 – bus 23 1000 Brussel Samenstelling Dirk Smets
[email protected] Met medewerking van Veerle Beyst, Luk Bral, Jo Noppe, Myriam Vanweddingen en Thierry Vergeynst
Eurostat hanteert 10 prioritaire thema’s voor duurzame ontwikkeling - socio-economische ontwikkeling, duurzame consumptie en productie, sociale inclusie, demografische ontwikkelingen, gezondheid, klimaatverandering en energie, duurzaam transport, natuurlijke rijkdom, global partnership en goed bestuur – en voor elk van deze thema’s is een hiërarchisch systeem van indicatoren uitgewerkt. Zo is er per thema steeds een hoofdindicator of level-1 indicator om de ‘algemene doelstelling’ van de strategie te monitoren. Het gaat om robuuste indicatoren waarvoor cijfermateriaal beschikbaar is voor het merendeel van de EU-lidstaten en dit over een periode van ten minste 5 jaar. Daaronder komen de level-2 indicatoren, gerelateerd aan een ‘operationele doelstelling’ van de strategie. Ook hier gaat het om robuuste indicatoren, beschikbaar voor het merendeel van de lidstaten over een periode van minstens 3 jaar. Level-3 indicatoren ten slotte zijn voornamelijk gekoppeld aan ‘acties’ die vooropgesteld worden in de strategie. Voor meer informatie zie Eurostat website http://epp.eurostat.ec.europa.eu In deze indicatorennota is voor elk thema de hoofdindicator opgenomen met bijkomend nog enkele level-2 of level-3 indicatoren. Bij de selectie hiervan werden volgende criteria gehanteerd: (i) vergelijking mogelijk maken van Vlaanderen met andere landen/regio’s; (ii) vergelijking mogelijk maken in de tijd; (iii) gebruik maken van internationaal gevalideerde indicatoren. Deze aanpak versterkt een geïntegreerde benadering van duurzame ontwikkeling in Vlaanderen. Waar normen of doelstellingen werden geformuleerd werden deze mee in de tabellen en grafieken opgenomen. Telkens wordt bondig de ontwikkeling in positieve of negatieve richting aangegeven. De voorliggende indicatoren zijn gebaseerd op cijfers beschikbaar op 15 januari 2009.
-1-
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Thema’s en Indicatoren Thema
1. Socioeconomische ontwikkeling
Indicator
Reële groei van het bruto binnenlands product per inwoner (%)
4,5 4,0 3,5 3,0
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1996-2008
2,5 2,0 1,5
Bron Eurostat, INR, SVR
1,0 0,5 0,0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Vlaanderen
2002
2003
België
2004
EU15
2005
2006
2007
2008
EU27
Arbeidsproductiviteit (BBP in euro koopkrachtpariteiten per werkende, zelfstandig of in loondienst)
80.000 75.000 70.000 65.000 60.000
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1995-2008 (*) ramingen SVR
55.000 50.000 45.000 40.000
Bron Eurostat, INR, SVR
35.000 30.000 1995
1996
1997
1998
1999
2000 Vlaanderen
2001 België
2002
2003 EU15
Het BBP per capita van België en Vlaanderen wordt sterk beïnvloed door de mondiale conjunctuur zoals een lage groei van 2001 tot 2003 na een periode van hoogconjunctuur in 1999 en 2000. De conjunctuur-schommelingen worden korter en minder voorspelbaar. 2006 en 2007 waren economisch vrij voorspoedige jaren. De reële groei van het BBP per hoofd zal in 2008 naar verwachting minder hoog uitvallen. De afzwakkende conjunctuur en de financieel-economische crisis van eind dat jaar laten sporen na.
2004
2005
2006 (*) 2007 (*) 2008 (*)
EU27
-2-
De arbeidsproductiviteit ligt structureel hoger in het Vlaamse Gewest (en België) dan in de EU27 of zelfs de EU15. Dit komt door de relatief hoge investeringen in kapitaalgoederen om de relatief dure factor arbeid te compenseren. Het gevolg is een hoge kapitaalintensiteit in Vlaanderen (hoeveelheid kapitaal per werkende) wat de arbeidskrachten productief maakt. De laatste jaren is de arbeidsproductiviteit in het Vlaamse Gewest zelfs iets hoger geworden dan deze in België als geheel.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Totale werkzaamheidsgraad (%)
72 70
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1996-2007, doel 2010
68 66 64
Bron Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE
62 60 58 56 54 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Vlaanderen
2. Duurzame consumptie en productie
2003
België
2004
2005
EU15
2006
2007
doel 2010
EU27
Materiaalproductiviteit (index 2000=100)
130
Dimensies VL, BE, EU15 1995-2004
120
110
Bron VMM-MIRA, Eurostat, SVR
100
90
80
70
60 1995
1996
1997
1998
De werkzaamheidsgraad wordt gedefinieerd als het aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar). Deze indicator wordt berekend op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) en de Labour Force Survey (LFS) van Eurostat. Zowel de Vlaamse Regering als de Europese Commissie willen tegen 2010 een arbeidsdeelname van 70% onder de 15- tot 64-jarigen. Anno 2007 waren 66 op 100 Vlamingen op arbeidsleeftijd effectief aan het werk.
1999
2000
2001
Vlaanderen
België
EU15
2002
-3-
2003
2004
De materiaalproductiviteit wordt berekend door het BBP te delen door de eigen materialen consumptie (EMC) en is een maat voor de materiaalefficiëntie van de economie. De EMC meet de hoeveelheid materialen die direct door een economie gebruikt wordt. De verhouding EMC/capita ligt in Vlaanderen redelijk hoog in vergelijking met andere landen. In Vlaanderen bleef de EMC vrij stabiel tussen 1995 en 2004 terwijl het BBP toenam. Sinds 2000 zijn er tekenen van een ontkoppeling tussen het grondstoffenverbruik en de economische groei. Dit leidt tot een toename in materiaalproductiviteit. Een zelfde trend doet zich voor in Europa (EU15).
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Opgehaald huishoudelijk afval (kg per capita)
600 580 560
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1995-2007
540 520 500
Bron Ovam, Eurostat
480 460
Het opgehaald huishoudelijk afval is een maat voor de productie van huishoudelijk afval. De huishoudens zorgen voor ongeveer een tiende van alle afval. In Vlaanderen en België schommelt de hoeveelheid opgehaald huishoudelijk afval al jaren rond de 460 kg per persoon. Hiermee doen wij het duidelijk beter dan het Europese gemiddelde.
440 420 400 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Vlaanderen
2001 België
2002
2003
EU15
2004
2005
2006
2007
EU27
Verwerking van huishoudelijk afval naar methode in 2006 (%)
100% 90% 80%
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 2006
70% 60% 50%
Bron Ovam, Eurostat
40% 30% 20% 10% 0% Vlaanderen
België Gestort
Verbrand
EU15
EU27
Gerecycleerd en gecomposteerd
Opm.: voor België, EU15 en EU27 is de hoeveelheid gerecycleerd en gecomposteerd huishoudelijk afval gelijk aan het totaal ingezameld huishoudelijk afval min het gestort en verbrand huishoudelijk afval. Voor Vlaanderen is dat niet op die manier berekend. Het zijn exacte cijfers over de hoeveelheid gerecycleerd en gecomposteerd afval.
-4-
In Vlaanderen en België is de voorbije 10 jaar de hoeveelheid gestort afval sterk afgenomen. In Vlaanderen werd in 2006 slechts 6,3 kg/inwoner gestort. In Vlaanderen wordt geen afval meer verbrand zonder energierecuperatie. De hoeveelheid gerecycleerd en gecomposteerd huishoudelijk afval neemt de laatste 5 jaar sterk toe in de EU. In Vlaanderen en België is de hoeveelheid gerecycleerd en gecomposteerd huishoudelijk afval het voorbije decennium meer dan verdubbeld.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Elektriciteitsconsumptie van de huishoudens (index 1990=100)
150 145 140
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1990-2006
135 130 125
Bron Energiebalans VITO, Eurostat
120 115 110 105 100 1990
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Vlaanderen
3. Sociale inclusie
België
EU15
EU27
Risico op financiële armoede na sociale transfers (%)
18 17 16
Dimensies Vl, BE, EU15, EU25 1995-2006
15 14 13
Bron vanaf 2003: SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek tot 2001: ECHP, Eurostat en OASeS
12 11 10 9 8 1995
1996
1997
1998
1999
Vlaanderen
2000
2001
België
2002
EU15
2003
2004
EU25
-5-
2005
2006
Tussen 1990 en 2006 was er een vrij grote toename van het elektriciteitsverbruik door de huishoudens. De evolutie in Vlaanderen loopt tamelijk parallel met deze in de rest van Europa. Een aantal factoren zijn hiervoor verantwoordelijk zoals de toegenomen welvaart en de veranderende levensstijl, wat leidt tot meer comfort en meer gebruik van elektrische apparaten, maar ook het toenemende aantal (kleinere) huishoudens met toch elk zijn eigen elektrische toepassingen. Verbeteringen van de eco-efficiëntie van vele elektrische toestellen, worden teniet gedaan door hun groeiend aantal. Ook belangrijk is het toenemend aantal elektrische apparaten die eveneens elektriciteit verbruiken in stand-by modus. Het risico op financiële armoede na sociale transfers geeft het percentage individuen dat beschikt over een equivalent netto-inkomen dat lager ligt dan 60% van het nationale mediaan netto-inkomen. Volgens de SILCenquête van 2006 dient 11% van de bevolking in Vlaanderen rond te komen met een equivalent netto-inkomen onder deze grens. Dat komt overeen met bijna 690.000 personen. Sinds 2004 is het armoederisico in Vlaanderen niet significant gestegen of gedaald. De vergelijking maken met de periode voor 2003 is moeilijk wegens een breuk in de tijdreeks. Het Vlaamse armoederisico ligt beduidend lager dan het Belgische cijfer en het Europese gemiddelde. Vlaanderen haalde in 2006 de derde plaats in de rangorde van de EUlidstaten met het laagste armoederisico.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Inkomensongelijkheid (S80/S20-ratio)
5,5
Dimensies VL, BE, EU15, EU25 1995-2006
5,0
4,5
Bron vanaf 2003: SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek tot 2001: ECHP, Eurostat en OASeS
4,0
3,5
3,0 1995
1996
1997
1998
1999
Vlaanderen
4. Demografische ontwikkelingen
2000
2001
België
2002
EU15
2003
2004
2005
2006
EU25
Werkzaamheidsgraad van personen tussen 55 en 64 jaar (%)
55 50
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1996-2007, doel 2010
45 40 35 30 25 20 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Vlaanderen
2002
2003
België
2004
EU15
De indicator vergelijkt de som van het totale inkomen van de 20% rijksten met dat van de 20% armsten. De inkomensongelijkheid ligt volgens de SILC-enquête in Vlaanderen in 2006 op 3,6. Dat wil zeggen dat het inkomen van de 20% rijksten 3,6 keer hoger ligt dan het inkomen van de 20% armsten. Dat cijfer is nagenoeg niet gewijzigd sinds 2004. In Europees perspectief blijft de inkomensongelijkheid in Vlaanderen vrij beperkt. Vlaanderen valt met een zesde plaats net buiten de top 5 van de EUlidstaten met de laagste inkomensongelijkheid.
2005
2006
2007
EU27
-6-
doel 2010
Bron Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE
Deze indicator geeft het aandeel werkenden weer in de bevolking tussen 55 en 64 jaar. Hij wordt berekend op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) en de Labour Force Survey (LFS) van Eurostat. De Europese doelstelling om tegen 2010 een arbeidsdeelname van 50% onder de ouderen te realiseren, lijkt onhaalbaar voor Vlaanderen. Een rist factoren belemmert hun arbeidsdeelname, zoals een beperkt jobaanbod of onvrijwillig ontslag. Daarnaast stimuleert een reeks elementen een vroegtijdige uittrede, zoals de sociale omgeving, vervroegd pensioen of brugpensioen.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Totaal vruchtbaarheidscijfer (aantal kinderen per vrouw)
2,0 1,9 1,8
Dimensies VL, BE, EU25 1995-2006
1,7 1,6
Bron SVR, Eurostat (cijfers België vanaf 1998 schatting van het Population Reference Bureau (PRB))
1,5 1,4 1,3 1,2 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Vlaanderen
2001 België
2002
2003
2004
2005
2006
EU25
Afhankelijkheidsratio ouderen (Verhouding 65-plussers t.o.v. 15-64-jarigen, in %)
30
28
Dimensies VL, BE, EU27 1990-2008
26
24
Bron Algemene Directie Statistiek, Eurostat
22
20
België
EU27
-7-
20 08
20 06 20 07
20 05
20 03 20 04
20 01 20 02
20 00
19 98 19 99
19 96 19 97
19 95
19 93 19 94
19 92
19 91
19 90
18
Vlaanderen
Het totaal vruchtbaarheidscijfer (TVC), uitgedrukt in aantal kinderen per vrouw, moet geïnterpreteerd worden als het virtuele aantal kinderen dat per vrouw geboren zou worden als de vruchtbaarheidscijfers van een bepaald kalenderjaar zouden gelden voor een denkbeeldige generatie van vrouwen. Het Vlaamse TVC daalde van meer dan 2,6 kinderen per vrouw in 1965 naar 1,45 in 1985. Sindsdien schommelde het TVC rond de 1,50 zonder dat van een duidelijke trend sprake was. Sinds 2001 is het TVC echter opmerkelijk aan het stijgen: van 1,55 in 2001 tot 1,75 in 2006.
De afhankelijkheidsratio van ouderen toont de verhouding tussen de nietactieven (ouder dan 65 jaar) en de potentieel actieven (tussen 15 en 64 jaar). In 2008 staan in Vlaanderen slechts 3,7 potentieel actieven tegenover 1 niet-actieve ouder dan 65. In 1990 was dit nog 4,8. Dit vormt een belangrijk aandachtspunt voor de sociale zekerheid in de toekomst. In Vlaanderen en België zien we de jongste jaren een afvlakking (die volgens de prognoses van tijdelijke aard zal zijn) terwijl in Europa de toename aanhoudt.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009 Mannen
Levensverwachting bij de geboorte (naar geslacht)
79
78
77
Dimensies VL, BE, EU15, EU25 1995-2006
76
75
74
Bron Algemene Directie Statistiek, Eurostat
73
72 1995
1996
1997
1998
1999
V laanderen
2000
2001
2002
België
2003
EU15
2004
2005
2006
2005
2006
EU25
De levensverwachting bij de geboorte is het aantal nog te verwachten levensjaren voor een pasgeborene indien het dan geldende sterftecijfer gedurende zijn of haar hele leven ongewijzigd zou blijven. Zowel in Vlaanderen als in Europa neemt de levensverwachting jaar na jaar toe. In 2006 bedroeg de levensverwachting voor Vlaamse mannen 78,1 jaar, voor Vlaamse vrouwen 83,3 jaar. In vergelijking met zowel België als Europa scoort Vlaanderen hoog wat betreft levensverwachting.
Vrouwen 84
83
82
81
80
79 1995
1996
1997
1998
1999
V laanderen
2000 België
2001
2002 EU15
2003
2004
EU25
Gezonde levensverwachting bij de geboorte in 2004 (naar geslacht)
75 70 65 60
Dimensies VL, BE, EU-landen 2004
55 50 45
Bron Eurostat, WIV l ga
an nl
Fi
rt u
Es d tl H o and ng a Ne r ije * de rl Lu a nd xe * m bu O os rg te Ve nr ij re Zw k ni gd ed Ko en ni nk rij k* Sp a T s nj e je ch ië * * Fr an kr ijk Ie r D u l an its d la G rie nd* ke nl an M d al ta ** De B el ne gi ë m ar ke Po n V l l en ** aa nd er en Cy pr us * I ta lië
40
Po
5. Gezondheid
mannen
vrouwen
-8-
De indicator is een maat voor het aantal verwachte jaren in goede gezondheid dat een man/vrouw heeft bij geboorte. De bevolking in België en Europa blijft relatief langer leven en ook de gezonde levensverwachting bij geboorte stijgt. Cijfers voor Vlaanderen en België (aan de hand van de Gezondheidsenquête) zijn gebaseerd op andere gegevensbronnen dan de Eurostat cijfers waardoor de grafiek eerder benaderend dan exact moet geïnterpreteerd worden.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009 6. Klimaatverandering en energie
Broeikasgasemissies (index basisjaar=100)
112 110
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1990-2007, doel 20082012
108 106 104 102 100
Bron Emissie Inventaris Lucht en Energiebalans VITO (rapportering EC 15.03.2009), Eurostat
98 96 94 92 90
do el
20 08
-2 01 2
19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07
19 92
19 90 19 91
88
Via het Kyoto protocol engageren geïndustrialiseerde landen zich om de broeikasgasemissies te reduceren. De Kyoto-doelstelling legt Vlaanderen tegen 2012 een reductie op van 5,2% ten opzichte van het referentiejaar 1990. De Vlaamse uitstoot van broeikasgassen daalde van bijna 87 Mton CO2-eq in 1990 tot 80,7 Mton CO2-eq in 2007, een daling met 7,2% t.o.v. het referentiejaar 1990. Hiermee duikt Vlaanderen voor het eerst onder de Kyotodoelstelling en wordt de dalende trend van de voorbije jaren verdergezet. Voor België geldt een reductie van 7,5%, Europa verbindt zich tot een reductie van 8%.
Vlaanderen
België
EU15
EU27
Aandeel groene stroom in het totale bruto binnenlands elektriciteitsverbruik (%)
25
20
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1995-2008, doel 2010
15
10
Bron VITO, VEA, Eurostat
5
0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Vlaanderen
2002
2003
België
2004
EU15
2005
2006
2007
2008
EU27
-9-
doel 2010
Groene stroom is elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Volgens een Europese Richtlijn moet België tegen 2010 voor 6% van het bruto binnenlands elektriciteitsverbruik groene stroom hebben. Deze doelstelling werd ook overgenomen in het Vlaamse Regeerakkoord. In Vlaanderen bedroeg het aandeel groene stroom in 2008 3,3%. Op basis van een trendanalyse (exponentiële regressie-analyse) lijkt het doel van 6% tegen 2010 bijna haalbaar. In 2007 bedroeg het aandeel groene stroom in de EU27 15,6% en Europa wil nog een stuk verder gaan met als streefcijfer 21% tegen 2010.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Energie-intensiteit van de economie ((kgoe/1000 euro BBP)
310 290
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1995-2007
270 250 230
Bron Energiebalans VITO, Eurostat, SVR
210 190
De energie-intensiteit vergelijkt het energieverbruik met het BBP en geeft een goed beeld van de energie afhankelijkheid van de economie. Sinds 1996 steeg in Vlaanderen het BBP sterker dan het energieverbruik met als gevolg een dalende energie-intensiteit. Vlaanderen had in 2006 na Finland de hoogste energie-intensiteit van de EU15. Een belangrijke oorzaak hiervoor is de energie-intensieve industrie zoals de chemie en de ijzer- en staalsector.
170 150 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Vlaanderen
7. Duurzaam transport
2001
2002
België
2003
EU15
2004
2005
2006
2007
EU27
Energie-intensiteit van de transportsector (index 2000=100)
110
105
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 1995-2006
100
Bron Energiebalans VITO, Eurostat
95
90
85 1995
1996
1997
1998
1999 Vlaanderen
2000
2001
België
2002 EU15
2003
2004
EU27
- 10 -
2005
2006
Het energiegebruik voor alle transportmodi (spoor, weg, binnenlands luchtverkeer en binnenwater) is een belangrijke milieudruk indicator, o.a. de verbranding van fossiele brandstoffen is de voornaamste oorzaak van de uitstoot van CO2. Voor 2000 steeg het energieverbruik van de transportsector ongeveer even snel als het BBP. Vanaf 2000 stijgt het BBP echter sneller dan het energieverbruik van de transportsector waardoor er een relatieve ontkoppeling is.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Modale verdeling goederenvervoer in 2006 (%)
100% 90% 80%
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 2006
70% 60%
Bron EC DG TREN, Algemene Directie Statistiek, PBV, NMBS, SVR
50% 40% 30% 20% 10%
Bij het goederenvervoer werd in Vlaanderen 75,5% van alle tonkilometers in 2006 afgelegd via de weg. Dit is 1,2 procentpunt minder dan in de EU27. Het aandeel van de binnenvaart bedraagt in Vlaanderen bijna 13%, wat 7,3 procentpunt meer is dan in de EU27. Qua vrachtvervoer per spoor blijven we met 11,6% 6,1 procentpunt onder het EU27gemiddelde. Vergeleken met 1995 daalde in Vlaanderen het aandeel van het wegvervoer ten voordele van de binnenvaart en het spoor. De EU15 en de EU27 vertonen een omgekeerde tendens.
0% Vlaanderen
België weg
EU15 binnenvaart
EU27
spoor
Modale verdeling personenvervoer in 2006 (%)
100% 90% 80%
Dimensies VL, BE, EU15, EU27 2006
70% 60% 50%
Bron EC DG TREN, FOD Mobiliteit en Vervoer, Algemene Directie Statistiek, NMBS
40% 30% 20% 10% 0% Vlaanderen
België personenwagens
EU15 bussen-autocars
EU27 treinen
- 11 -
In 2006 nam in Vlaanderen de wagen ongeveer 81% van de personenkilometers voor zijn rekening. Dit is 2,4 procentpunt onder het EU27gemiddelde. Voor de trein waren er geen grote verschillen tussen Vlaanderen en de EU27. Wat bussen betreft zit Vlaanderen met ongeveer 11,5% 2 procentpunt hoger dan de EU27. In tegenstelling tot de Europese Unie winnen in Vlaanderen bussen en treinen sinds het einde van de jaren ’90 aan marktaandeel.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Aantal verkeersdoden per miljoen inwoners
220
200
Dimensies VL, BE, EU15, EU25 1990-2007
180
160
Bron EC DG TREN, Algemene Directie Statistiek, SVR
140
120
100
80
60 1990 1991
1992 1993 1994
1995 1996 1997
1998 1999
Vlaanderen
8. Natuurlijke rijkdom
2000 2001 2002
België
EU15
2003 2004 2005
2006 2007
EU27
100
Broedvogelindex (index 1990=100)
95 90
Dimensies BE, EU25 1995-2006
85 80 75 70
Bron INBO, Eurostat
65 60 55 50 1995
1996
1997
1998
1999
2000
vogels van landbouwgebieden, België
2001
2002
2003
2004
vogels van landbouwgebieden, EU25
andere algemene vogels, EU25
Vlaanderen : evolutie in het aantal soorten (index 1990=100) Vogels van landbouwgebieden Bosvogels Andere algemene vogels*
2005
2000-2002 71 108 122
2007-2008 101 111 411
- 12 -
2006
Een methode om de verkeersveiligheid internationaal te vergelijken, is het aantal verkeersdoden te relateren aan het bevolkingscijfer. Zo worden wel een aantal belangrijke factoren buiten beschouwing gelaten zoals het aantal voertuigen, de afgelegde kilometers, de bevolkingsdichtheid, de wegendichtheid, de ruimtelijke ordening, wegenwerken of weersomstandigheden. Per miljoen inwoners vielen in 2007 in Vlaanderen 85,8 verkeersdoden. Sinds 1990 betekent dit een vermindering van méér dan 100 doden per miljoen inwoners. Toch deed Vlaanderen het in 2006 nog iets slechter dan het EU-gemiddelde, al is de kloof klein geworden. De Europese algemene broedvogelindex beschrijft de trend van een selectie van algemene vogelsoorten op basis van de broedvogelinventarissen in de verschillende landen. In Europa is de index sterk achteruit gegaan tussen 1990 en 2000, vooral voor de vogels van landbouwgebieden. Tussen 2000 en 2006 is de index gestabiliseerd. In Vlaanderen zijn de vogels van het landbouwgebied in de jaren ’90 sterk achteruit gegaan door de intensivering en schaalvergroting in de landbouw. De voorbije jaren volgde een herstel. Vogels van bosgebieden en meerdere leefgebieden deden het meestal goed in Vlaanderen. (* De sterke toename van de categorie andere algemene vogels wordt veroorzaakt door de toename van slechts 2 vogelsoorten)
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Zuiveringsgraad van de huishoudens (%)
100 90
Dimensies VL, BE, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk 1990-2007
80 70 60 50
Bron VMM-MIRA, Eurostat
40 30 20 1990
1996 Vlaanderen
1997
1998
België
1999
2000
Nederland
2001
2002
Duitsland
2003
2004
Frankrijk
2005
2006
2007
Verenigd Koninkrijk
Bebouwde oppervlakte (%)
30
Dimensies VL, BE, Nederland, Duitsland, Frankrijk 1990-2008
25
20
Bron Algemene Directie Statistiek, Eurostat
15
10
5
0 1990
1995 Vlaanderen
2000 België
Nederland
2005 Duitsland
De zuiveringsgraad is het percentage inwoners waarvan het afvalwater via de riolering ingezameld en gezuiverd wordt in een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie. Niet iedereen kan echter aansluiten op de riolering; afgelegen woningen moeten hun afvalwater zuiveren via een individuele behandelingsinstallatie. In 2007 werd in Vlaanderen 70% gezuiverd, tegenover 41% in 1996. Bijkomende initiatieven in Vlaanderen zijn in uitvoering. In vergelijking met de buurlanden scoort Vlaanderen niet zo goed.
2008 Frankrijk
- 13 -
Deze indicator wordt gebruikt als proxy voor de verandering in landgebruik. België is een van de Europese landen waar het aandeel bebouwde oppervlakte het snelst toenam tussen 1990 en 2000. In Vlaanderen nam de bebouwde oppervlakte tussen 1990 en 2008 toe met 22,3%.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
9. Global partnership
Officiële ontwikkelingshulp als percentage van het bruto nationaal inkomen (%)
0,8 0,7 0,6 0,5 0,4
Dimensies BE, EU15 1995-2007, doel 2015
0,3 0,2
Bron Eurostat
0,1 0,0 1995 1996
1997 1998
1999 2000
2001 2002 2003
België
10. Goed bestuur
2004 2005
2006 2007
doel 2015
EU15
Vertrouwen in instellingen (%)
60 55
Dimensies VL, EU27 (* EU15, **EU25) 1999-2007 (grafiek) VL, BE, EU27 2007 (tabel)
50 45 40 35 30 1999*
2001*
2004** Vlaanderen
2005**
2006**
EU27
Eurobarometer 2007: vertrouwen in… Vlaanderen 44,0
België 43,0
EU27 34,4
Nationaal parlement
48,5
48,7
34,9
Europese Unie
61,6
64,7
48,5
Verenigde Naties
58,1
63,0
53,3
Nationale regering
- 14 -
2007
Bron Eurobarometer
In de jaren ’90 was er in de EU15 een dalende trend wat betreft de officiële ontwikkelingshulp (ODA) als percentage van het bruto nationaal inkomen (BNI). Tussen 2000 en 2005 steeg de ODA in de EU15 echter van 0,32% tot 0,44% van het BNI, om nadien terug te dalen. De Europese (en ook Belgische) doelstelling bedraagt 0,7% van het BNI tegen 2015. Ontwikkelingssamenwerking is nog overwegend een federale bevoegdheid, daarom zijn Vlaamse cijfers hier minder relevant.
De indicator wordt uitgedrukt als het percentage van de bevolking dat vertrouwen heeft in instellingen. Naast een globaal vertrouwen op basis van een vijftiental publieke en private instellingen (zie grafiek), wordt het vertrouwen weergegeven in enkele politieke instellingen (zie tabel). Globaal zien we dat het vertrouwen van de Vlamingen in instellingen de jongste jaren hoger ligt dan dit van de gemiddelde Europeaan. Sinds eind vorige eeuw nam het vertrouwen van de Vlamingen gestadig toe, ondertussen is er een lichte terugval. Wat de politieke instellingen betreft, ligt het vertrouwen ook systematisch hoger. Opvallend zijn de hoge scores voor internationale instellingen zoals de EU en de Verenigde Naties.
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling Derde indicatorennota editie 2009
Afkortingen BBP: BNI: EAK: EC DG TREN: ECHP: EMC: INBO: INR: kgoe: LFS: NMBS: OASeS: ODA: OVAM: PBV: PRB: SILC: SVR: TVC: VEA: VITO: VMM: VREG: VSDO: WIV: WSE:
Bruto Binnenlands Product Bruto Nationaal Inkomen Enquête naar de Arbeidskrachten Europese Commissie, Directoraat-generaal Energie en Vervoer European Community Household Panel Eigen Materialen Consumptie Instituut voor natuur- en bosonderzoek Instituut voor de Nationale Rekeningen kilogram olie equivalenten Labour Force Survey Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Onderzoeksgroep Armoede, Sociale uitsluiting en de Stad Official Development Assistance Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij Promotie Binnenvaart Vlaanderen Population Reference Bureau Statistics on Income and Living Conditions Studiedienst van de Vlaamse Regering Totaal vruchtbaarheidscijfer Vlaams Energieagentschap Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek Vlaamse Milieumaatschappij Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Werk en Sociale Economie
- 15 -