Omgaan met weerstand Weerstand De hulpverlener wil met de cliënt op weg gaan naar verandering. Alle tekens die erop wijzen dat de cliënt niet (meer) mee wil, vallen onder de noemer weerstand. Het zijn alle reacties die in tegenstelling zijn met verandering. Hoe meer weerstand de cliënt vertoont, hoe kleiner de kans dat hij tot gedragsverandering komt. Weerstand wordt al te vaak gezien als een typisch kenmerk van mensen met alcohol- en drugproblemen. In het motivationeel werken echter wordt weerstand gezien als een signaal dat het contact tussen cliënt en hulpverlener verloren gaat. Een signaal dat de cliënt niet mee is, dat er onvoldoende rekening met hem of haar wordt gehouden. Het is dus belangrijk om weerstand te herkennen en er iets mee te doen. Dat weerstand voorkomt is op zich niet erg, het is normaal en zelfs nuttig. Het wordt wel een probleem als de weerstand blijft duren of gaat escaleren. Het contact tussen hulpverlener en cliënt kan helemaal verloren gaan. Vormen van weerstand De cliënt kan op verschillende manieren weerstand uiten. De cliënt kan argumenteren, onderbreken, ontkennen of negeren. Op zich is het niet belangrijk hoe de weerstand zich manifesteert, maar dit kan helpen om weerstand te herkennen en er adequaat op te reageren zodat het contact hersteld wordt. Argumenteren De cliënt contesteert de accuraatheid, de deskundigheid of de integriteit van de hulpverlener. − In twijfel trekken: de cliënt betwist de juistheid van wat de hulpverlener zojuist gezegd heeft. Bijvoorbeeld: “Dat kan niet waar zijn, het klopt niet dat ik zoveel gedronken heb.” − Niet serieus nemen: de cliënt betwijfelt de autoriteit en de deskundigheid van de hulpverlener. Bijvoorbeeld: “Wat weet jij over drugs, je hebt er zelf nooit gebruikt.” − Vijandigheid: de cliënt drukt zijn kwaadheid uit naar de hulpverlener. Onderbreken of erdoorheen praten De cliënt valt de hulpverlener op een defensieve manier in de rede, duidelijk met de bedoeling hem de pas af te snijden. Bijvoorbeeld: “Hou maar op. Ik weet het al.” Ontkennen
Beschuldigen: de cliënt beschuldigt andere mensen van zijn problemen. Bijvoorbeeld: “Ik heb geen probleem, wanneer ik drink is het omdat mijn vrouw mij altijd verwijt en vernedert. Het is haar schuld.” − Het oneens zijn: de cliënt is niet akkoord met een uitspraak van de hulpverlener, maar biedt geen alternatief ('ja, maar' – reactie). Bijvoorbeeld: “Men zegt dat ik net zo verslaafd ben als alle anderen hier in de groep. Maar dat is niet juist. Ik kan nog stoppen met drinken als ik dat wil.” − Verontschuldigen: de cliënt verontschuldigt zijn gedrag. Bijvoorbeeld: “Ik drink niet meer dan mijn vrienden, wat is er nu verkeerd aan om af en toe een pint te drinken ?” − Onkwetsbaarheid veinzen: de cliënt beweert dat hij nog straffeloos of zonder gevaar kan doorgaan met zijn huidig gedrag. Bijvoorbeeld: “Ik kan tegen een borrel. Ik blijf nog overeind als iedereen al onder tafel ligt.” −
Het Huis – Omgaan met weerstand
1
Minimaliseren: de cliënt suggereert dat de hulpverlener gevaren en risico's overdrijft en beweert dat het allemaal nog niet zo ernstig is. Bijvoorbeeld: “Mijn vrouw overdrijft, ik heb nooit zoveel gedronken.” − Pessimisme: de cliënt maakt pessimistische, negatieve en defaitistische uitspraken over hemzelf of over anderen. Bijvoorbeeld: “Ik kan niet meer stoppen, ook al zou ik dat willen.” − Tegenzin: de cliënt drukt zijn reserves uit over de aangeboden informatie of adviezen. Bijvoorbeeld: “Ik kan niet stoppen, wat gaan mijn vrienden denken ?” − Onwil om te veranderen Bijvoorbeeld: “Ik wil gewoon niet stoppen!” −
Negeren De cliënt geeft tekenen de hulpverlener te negeren of niet te volgen. − Onoplettendheid: cliënt volgt de hulpverlener niet − Geen antwoord geven: de cliënt geeft een antwoord dat geen antwoord is op de vraag. − Geen reactie geven: de cliënt geeft geen hoorbaar antwoord of antwoordt non-verbaal. − Uitwijken: de cliënt verandert de richting van het gesprek die de hulpverlener was ingeslagen.
Weerstand hanteren Het is belangrijk om weerstand te herkennen en er op een motiverende manier mee om te gaan. Een valkuil is op weerstand met weerstand reageren. Op die manier gaat de hulpverlener in gevecht met de cliënt en zal de weerstand nog toenemen. Door mee te gaan in de weerstand en de behoefte die onder de weerstand zit te erkennen, herstelt de hulpverlener het contact en vermindert de weerstand. Probeer je af te vragen vanuit welk gevoel de cliënt deze weerstand uit en het contact met de cliënt te herstellen door effectief aandacht te geven aan het onderliggende gevoel. In de dialoog in 'Het Huis' gebeurt dit door te vragen wat de apotheker precies gezegd heeft en te luisteren naar hoe de cliënt er zich bij voelt. Had de hulpverlener de apotheker bijgetreden, dan had hij nog meer weerstand uitgelokt. De inhoud van de weerstand Veiligheid Cliënt: Ik heb geen zin om over die jointjes te praten. Hulpverlener: Oké, maar mag ik je toch deze brochure over cannabis geven. Dan kunnen we het er verder over hebben wanneer jij het goed vindt. Cliënt: Ach, man. Een brochuurke of erover praten. En waarover gaan we het dan hebben? Hulpverlener: Waarover zou je het willen hebben? Cliënt: Ach, ik weet wel waar dat praten toe leidt. ‘t Is altijd hetzelfde: dat ik stop met joints. Hulpverlener: Niemand kan in jouw plaats die beslissing nemen. Het is jouw keuze.
De cliënt vraagt zich af wat de hulpverlener van hem wil, waar het gesprek toe leidt. Mogelijk reacties van een cliënt zijn: “Niemand moet mij vertellen wat ik moet doen…” of “Ik weet wel dat je me probeert te helpen, maar wat je voorstelt gaat echt niet hoor.” Belangrijk is dat de cliënt niet het gevoel krijgt dat zijn keuzevrijheid beperkt wordt. Dit roept weerstand op. De meest adequate reactie is aangeven dat de persoon uiteindelijk zelf beslist hoe het verder gaat, hoe zijn/haar leven eruit zal zien. De hulpverlener kan vragen: “Wat is voor jou nu haalbaar?” of “Hoe zie je het zelf?”.
Het Huis – Omgaan met weerstand
2
Kennis Cliënt: De dokter heeft gezegd dat ik die pilletjes niet te lang mag nemen. Hulpverlener: En wat vind jij daarvan? Cliënt: Dat het allemaal gemakkelijk gezegd is. Dankzij die pilletjes kan ik tenminste goed slapen! Hulpverlener: Ja, en welk gevoel heb je daarbij? Cliënt: Ik voel me ontspannen. En ik moet me geen zorgen maken over mijn nachtrust. Da’s al één probleem minder! Hulpverlener: Je gaat blijkbaar door een moeilijke periode. Stel dat je die slaapmiddelen niet meer nodig hebt, wat zou dat voor jou betekenen?
De cliënt twijfelt aan de deskundigheid van de hulpverlener of stelt de juistheid van de gegeven informatie in vraag. Hulpverleners krijgen regelmatig reacties te horen als: “Wat weet jij nu van drugs? Je hebt zelfs nog nooit drugs gebruikt.” of “Je hebt dat zelf niet meegemaakt.” of “Ik dacht dat wijn drinken net goed was voor de gezondheid.” Het is niet gemakkelijk voor de hulpverlener als zijn deskundigheid in vraag wordt gesteld. Belangrijk is dan een juist/fout-gevecht te vermijden. De hulpverlener geeft dan bijvoorbeeld aan dat de cliënt door zijn ervaring een deskundige is en hij er graag meer over wil horen. Op die manier wordt het gesprek toch verder gezet en gaat de cliënt de eigen denkbeelden meer exploreren. Zelfwaarde Cliënt: Ik weet het allemaal niet meer hoor. Ik zie het niet meer zitten. Hulpverlener: Wat zie je niet meer zitten? Cliënt: Ik heb al zo dikwijls geprobeerd om te stoppen en het lukt me niet. Hulpverlener: Je bent wel een doorzetter, hé. Cliënt: Misschien, maar wat haalt het allemaal uit. Ik ben mijn werk kwijt en ik heb al een slechte gezondheid. Ach, wat maakt het nog uit. Hulpverlener: Je raakt ontmoedigd omdat je inspanningen niet het gewenste resultaat geven. Vertel me eens hoe je het volhoudt. Waar vind je steun? Cliënt: Ik kan nog terugvallen op mijn familie. Ondanks mijn verslaving, blijft mijn vrouw me toch steunen.
De cliënt verliest het geloof dat het zal lukken. Hij is onzeker over zichzelf of vindt zichzelf niet de moeite waard om te veranderen. Hij zegt bijvoorbeeld “Wat maakt het uit?” De hulpverlener mag deze weerstand niet afwimpelen door bijvoorbeeld te zeggen “Iedereen heeft het wel eens moeilijk”. De hulpverlener zal exploreren wat het precies is dat de cliënt niet ziet zitten. Hij geeft aandacht aan het onderliggend gevoel van de cliënt. Hij herkadert en probeert de aandacht te verleggen naar de positieve mogelijkheden van de cliënt. Belang Cliënt: Ik ben geen alcoholist. Hulpverlener: Ik denk niet dat het er om gaat of je al dan niet een alcoholist bent. Ik ben wel bezorgd over de impact van je drinken op een aantal zaken. Cliënt: Och, het is allemaal niet zo erg. Ik drink wel eens te veel en mijn vrouw klaagt daar erg over. Zij overdrijft altijd. Ze kan er zo over doordrammen. Hulpverlener: Ik kan mij goed voorstellen dat de manier waarop zij dit zegt jou kwaad maakt. Het komt bij mij over alsof ze werkelijk om je geeft en bezorgd is, alleen drukt ze zich misschien wat ongelukkig uit.
De cliënt zegt geen probleem te hebben. Hij zegt bijvoorbeeld “Ik ben geen verslaafde”. De cliënt minimaliseert zijn probleem (“Mijn vrienden roken meer joints dan ik.”), normaliseert zijn gedrag (“Iedereen is toch wel eens dronken.”) of ontkent dat er een probleem is (“Ik drink helemaal niet op het werk.”). Een valkuil is dat de hulpverlener gaat argumenteren waarom de cliënt zich wel zorgen zou moeten maken. De hulpverlener geeft aandacht aan het gevoel van de cliënt. Hij herkadert daarna zodat de cliënt het vanuit een ander perspectief kan bekijken.
Het Huis – Omgaan met weerstand
3
Strategieën om met weerstand om te gaan De belangrijkste gesprekstechniek om aandacht te geven aan onderliggende gevoel of behoefte van de cliënt en het contact te herstellen is reflecteren. Gewone reflectie Cliënt: Wie ben jij wel om mij te adviseren? Je hebt waarschijnlijk nog nooit een joint gerookt. Hulpverlener: Je kan je moeilijk voorstellen hoe ik je kan begrijpen. Versterkte reflectie De hulpverlener weerspiegelt in een versterkte vorm wat de cliënt gezegd heeft. Als de interventie lukt, neemt de cliënt wat gas terug, gaat hij nuanceren (bijvoorbeeld “Zo erg is het nu ook niet…”). Dit moet op een empathische manier verwoord worden. Een sarcastische ondertoon zou nog meer weerstand uitlokken. Cliënt: Al dat kankeronderzoek bewijst toch niets! Hulpverlener: U vindt dat longkanker niets te maken heeft met roken. Het gebeurt gewoon. Tweezijdige reflectie De hulpverlener geeft de beide kanten van de ambivalentie weer. Cliënt: Ik smoor niet meer dan mijn vrienden. Wat is er mis met af en toe eens een jointje roken... Hulpverlener: Ik snap dat dit verwarrend voor je is. Aan de ene kant heb je mij verteld dat je je zorgen maakt omdat je je minder goed kan concentreren, aan de andere kant rook je niet meer dan je vrienden roken.
Reacties die bijkomend kunnen helpen om weerstand om te buigen zijn: Aandacht verleggen De hulpverlener leidt de aandacht af van iets wat een struikelblok blijkt te zijn voor de cliënt. De hulpverlener focust op een ander thema dat wel bespreekbaar is. Cliënt: Ok, ik heb misschien wel problemen met drinken maar ik ben geen alcoholist… Hulpverlener: Ik denk niet dat het er om gaat of je al dan niet een alcoholist bent. Dat is voor mij niet belangrijk. Ik ben wel bezorgd over de impact van een aantal zaken… Vertel me eens iets meer over… Herkaderen De informatie die de cliënt aanbrengt, wordt herkaderd zodat die door de cliënt in een ander licht/perspectief wordt gezien. De hulpverlener kan correcte informatie geven als de cliënt slecht geïnformeerd is. Cliënt: Mijn man klaagt altijd over mijn drinken. Dat is alles waarover hij nog kan praten… Hulpverlener: Ik kan mij goed voorstellen dat de manier waarop hij dit zegt je kwaad maakt. Het komt bij mij over alsof hij werkelijk om je geeft en bezorgd is, alleen drukt hij het niet zo goed uit. Persoonlijke keuze en controle bevestigen Als mensen het gevoel krijgen dat hun keuzevrijheid beperkt wordt kan dit weerstand oproepen. “Niemand moet mij gaan vertellen wat ik moet doen…” Dit is helemaal niet eigen aan middelengebruik. De meest adequate reactie is om aan te geven dat de persoon uiteindelijk zelf beslist hoe het verder gaat, hoe zijn/haar leven eruit zal zien. Bijvoorbeeld: “Wat jij doet met die informatie is jouw keuze…” “Niemand kan je drinken in jouw plaats veranderen. Het is jouw beslissing.” “Ik kan niet in jouw plaats beslissen en ik kan het niet in jouw plaats doen. Jij bent een vrij mens, het ligt helemaal bij jou…”
Het Huis – Omgaan met weerstand
4
Paradoxaal werken Als een cliënt weerstand blijft vertonen zoals blijven onderbreken, blijven stellen dat de visie van de hulpverlener misschien wel opgaat voor anderen, maar zeker niet voor zichzelf; blijven stellen dat er toch niets aan kan veranderd worden omdat men nu eenmaal zo in elkaar zit … dan kan het misschien aangewezen zijn om paradoxaal te werken. Doordat de hulpverlener bijvoorbeeld de situatie zelf ook heel somber gaat inzien, de kans op succes zeer klein inschat, voorspelt dat de cliënt zijn gebruik verderzet, … hoopt hij bij de cliënt het omgekeerde te bereiken. Als de hulpverlener deze houding aanneemt, moet de cliënt aan de therapeut trekken in plaats van omgekeerd, waardoor de cliënt zijn motivatie mogelijk toeneemt. De manier waarop dit gebeurt is erg belangrijk. De hulpverlener drukt dit uit op een rustige, neutrale manier, zonder kwaad te worden. Het is aangewezen om voorzichtig om te springen met deze techniek en deze niet te snel toe te passen. Een vorm van paradoxaal werken die wel eenvoudig toegepast kan worden is de versterkte reflectie (zie hoger).
Het Huis – Omgaan met weerstand
5