Ombuigen of laten barsten? Praktijkvoorbeelden van vraagombuigingstrajecten binnen ROC’s
Colofon Deze publicatie is tot stand gebracht in opdracht van de Taskforce Jeugdwerkloosheid door de volgende adviseurs van Berenschot: Mr. H.G. (Henk) Bakker
Drs. S.M.A.F. (Susanne) de Zwart Mr. V.L.F. (Valerie) Overmeer Drs. K.E. (Francien) van Laar
Juni 2007
Voorwoord Ompraten of laten barsten? Elk jaar weer zijn er duizenden jongens en meiden die met veel enthousiasme aan een mboopleiding beginnen. Met de droom ooit in het beroep van hun keuze aan de slag te gaan. Maar is die keuze wel zo realistisch?
Onderzoek van onder meer Cinop wijst uit dat bijna 60 procent van de vmbo-leerlingen niet of slechts ten dele weet wat het beroep van hun keuze inhoud. Ze hebben geen idee wat bij dat beroep komt kijken, laat staan dat ze zich druk maken over de vraag of ze er na hun opleiding wel mee aan de slag kunnen. Op bij voorbeeld kappers, automonteurs of
dierenverzorgers fris van school zit de arbeidsmarkt niet te wachten. Terwijl in de techniek
en de zorg bijvoorbeeld de banen voor het oprapen liggen, maar de jongeren niet te vinden zijn. Een mismatch van jewelste en vermorsing van talent. Jammer, want wie met veel
enthousiasme aan een opleiding begint, wil daarna in het beroep van die opleiding ook succesvol zijn.
Om die vermorsing – met mogelijk voortijdig schoolverlaten en jeugdwerkloosheid als gevolg – in te dammen, nemen verschillende ROC’s in ons land jongeren bij de hand bij hun keuze
voor een andere opleiding, die wel toekomstperspectief heeft. Ter inspiratie biedt Taskforce
Jeugdwerkloosheid u voorbeelden van ‘ombuigingsprojecten’ aan bij zes ROC’s in Dordrecht, Enschede, Etten-Leur, Groningen, Helmond en Rotterdam. Stuk voor stuk verschillend, maar
allemaal minstens even inspirerend. En met als centraal doel jongeren een opleiding te laten volgen die én bij hen past én uitzicht geeft op een vliegende start op de arbeidsmarkt.
Belangrijke succesfactoren voor de aanpak van deze projecten zijn onder meer een goede
verankering van het ombuigingstraject in de instelling, flexibele instroom en samenwerking met vergelijkbare projecten (zoals oriëntatieprogramma’s) binnen de instelling. De beschreven projecten geven geen volledig beeld van alle mogelijkheden, maar kunnen u
wel op weg helpen om uw aanpak te verbeteren of te ijken. Om er uiteindelijk voor te zorgen dat uw leerlingen met hart en ziel hun werkzame leven instappen. Wat is er mooier dan daaraan als opleiding een bijdrage te hebben geleverd? Ik wens u veel succes bij uw
inspanningen om jongeren de juiste koers te laten kiezen. Jongeren ompraten naar een
opleiding die meer bij hen past zal niet altijd even makkelijk zijn, maar jongens en meiden die zich in hun koers hebben vergist laten barsten, is geen alternatief.
Hans de Boer
Voorzitter Taskforce Jeugdwerkloosheid
1
2
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
Voorwoord
1
Inleiding
3
1.1 Waarom vraagombuiging?
5
1.2 Verantwoording
6
1.3 Leeswijzer
7
Vraagombuiging
9
2.1 Inleiding
9
2.2 Signalering
10
2.3 Toeleiding
11
2.4 Intake
13
2.5 Uitvoering
14
2.6 Uitstroom
20
Samenvattend overzicht
25
3.1 Algemene lessen
25
3.2 Lessen per fase
26
Bijlage I: overzicht zes pilotprojecten
31
Albeda College
31
Alfa College
32
Da Vinci College
33
ROC Ter Aa
34
ROC van Twente
36
ROC West Brabant
37
3
4
1.
Inleiding
Berenschot heeft in opdracht van de Taskforce Jeugdwerkloosheid een aantal voorbeelden
van projecten op ROC’s gemonitord en beschreven die zich richten op vraagombuiging van
leerlingen in het mbo. Het doel van deze publicatie is het overdragen van ervaringen van zes
ROC’s op andere ROC’s die ook geïnteresseerd zijn in deze of soortgelijke voorzieningen om potentiële voortijdig schoolverlaters binnenboord te houden. ROC’s die al met
vraagombuiging of onderdelen daarvan aan de slag zijn kunnen wellicht hun aanpak verbeteren of aanscherpen op basis van de lessen en ervaringen in dit rapport.
De betrokken ROC’s zijn: •
Alfa College, Groningen
•
Albeda College, Rotterdam
•
Da Vinci College, Dordrecht
•
ROC Ter AA, Helmond
•
ROC van Twente, Enschede
•
ROC West Brabant, Etten-Leur
1.1 W AAROM
VRAAGOMBUIGING ?
Vraagombuiging is in het kader van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten een
relevant thema. Met vraagombuiging bedoelen we in dit verband het traject waarbij een
leerling die een verkeerde keuze heeft gemaakt voor een opleiding of een andere opleiding prefereert, met behulp van het ROC uiteindelijk voor een passend alternatief kiest.1 Met
vraagombuiging wordt bevorderd dat leerlingen een opleiding kiezen die bij hen past en dat tenminste een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt wordt bereikt.
Vraagombuigingstrajecten zijn daarmee niet alleen succesvol wanneer de leerling na afloop ervan een nieuwe opleiding kiest op de eigen school, maar ook als het onderwijs wordt vervolgd op bijvoorbeeld een ander ROC of een andere instelling. In gevallen dat het
ondanks goede begeleiding en advisering niet lukt om een startkwalificatie te behalen, is het vinden van een passende baan het hoogst haalbare resultaat dat met vraagombuiging kan
1
De Taskforce Jeugdwerkloosheid hanteert derhalve in dit verband een ruime definitie van vraagombuiging, dat wil
zeggen niet alleen in gesprek gaan met leerling met een niet realistisch wensberoep, maar ook studie- en beroepskeuzeoriëntatie voor leerlingen die twijfelen of al zeker weten dat ze een verkeerde opleiding hebben gekozen.
5
worden bereikt. Het doel van vraagombuiging is dus dat een leerling in staat wordt gesteld om een vervolgtraject te kiezen dat bij hem of haar past.
De oorzaak van een verkeerde opleidingskeuze kan verschillen. Leerlingen die een opleiding
volgen die niet bij ze blijkt te passen of waarvoor zij niet de juiste competenties bezitten zijn
gebaat bij een goede begeleiding naar een andere opleiding. Dit geldt ook voor leerlingen
die bijvoorbeeld geen BBL-plek kunnen vinden omdat in die richting weinig vraag is op de arbeidsmarkt. In toenemende mate wordt er naar onderwijsinstellingen toe aandacht voor
gevraagd om bij de begeleiding en advisering van leerlingen ook rekening te houden met de arbeidsmarktperspectieven.
Omdat de Taskforce Jeugdwerkloosheid zich richt op het tegengaan van jeugdwerkloosheid,
heeft de Taskforce bijzondere aandacht voor het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Na de eerdere publicaties ‘Handreiking Preventie: project overgang vmbo-mbo’ en ‘Kiezen moet (je) kunnen’, gericht op het vmbo, wil de Taskforce met deze nieuwe publicatie het mbo
stimuleren en ondersteunen bij het alert en adequaat reageren als jongeren een zetje in de
rug nodig hebben bij het (alsnog) maken van een passende keuze voor opleiding of beroep.
1.2 V ERANTWOORDING Het onderzoek is uitgevoerd in de periode januari – april 2007. De daarbij gehanteerde aanpak is tot uitdrukking gebracht in onderstaand overzicht: 1: Input
2: Uitvoering
- Afspraken ROC’s
- Deskresearch
- Opstellen onderzoeksvragen
- Uitwisselingsbijeenkomst
- Inventarisatie documenten
- Twee interviewrondes
3: Output
- Rapport
De Taskforce heeft eind 2006, begin 2007 afspraken gemaakt met een zestal, door de Taskforce geselecteerde ROC’s over deelname aan de pilot. In december 2006 en januari
2007 heeft Berenschot op basis van de vraag van de Taskforce een onderzoeksvragenlijst
opgesteld en is aan de ROC’s een format voor de plannen van aanpak aangereikt. Daarnaast is, met het oog op het in beeld hebben van de uitgangssituaties van de scholen, relevante
documentatie over deze scholen verzameld. De plannen van aanpak en de uitgangssituatie zijn in februari met de ROC’s besproken tijdens een eerste interviewronde. In april zijn de scholen opnieuw door Berenschot geïnterviewd over de opgedane ervaringen tijdens de
uitvoering van de vraagombuiging. Deze interviews vonden plaats op basis van, door de
ROC’s zelf ingevulde, zelfevaluatieformulieren. Tot slot hebben de ROC’s op 23 mei tijdens een bijeenkomst in Utrecht hun ervaringen uitgewisseld. De zelfevaluatieformulieren, de
interviews en de uitwisselingsbijeenkomst hebben tezamen de bouwstenen voor dit rapport opgeleverd.
6
1.3 B IJ
DIT ONDERZOEK MOET OVERIGENS WORDEN BEDACHT , DAT :
Onderlinge vergelijking van de zes projecten niet goed mogelijk is, onder meer door de verschillende uitgangssituaties van de zes ROC’s (bij een deel van de ROC’s was
vraagombuiging al langer in uitvoering, terwijl andere ROC’s pas begin 2007 zijn gestart met een korte voorbereidingstijd). Ook de aanpak tijdens de verschillende pilots (de gehanteerde methodiek, gekozen trajectduur, wel of niet samenwerking met het CWI etc) was verschillend. Dit onderzoek het karakter heeft van een ontwikkelonderzoek. Het gaat om een beschrijving van de ervaringen van zes ROC’s gedurende een relatief korte periode die van waarde zijn
voor ROC’s die geïnteresseerd zijn in het ontwikkelen van vraagombuigingsprojecten. Ook de betrokken ROC’s kunnen hun projecten zelf doorontwikkelen door de inzichten van de
monitor. Een aantal ROC’s is gestart tijdens de onderzoeksperiode, andere ROC’s waren al langer bezig met het Vraagombuigingsproject.
1.4 L EESWIJZER Bij de keuze voor de opbouw van dit rapport is met name uitgegaan van overdraagbaarheid. Daarom zijn belangrijke aandachtspunten in de volgende hoofdstukken logisch geordend langs de lijnen van de verschillende fasen die in ieder van de zes pilots konden worden onderscheiden. Achtereenvolgens bespreken wij in hoofdstuk 2: •
Signalering (par. 2.2)
•
Toeleiding (par. 2.3)
•
Intake (par. 2.4)
•
Uitvoering (par. 2.5)
•
Uitstroom (par. 2.6)
In hoofdstuk 3 gaan wij in het samenvattende overzicht in op de belangrijkste succesfactoren per fase en op de overkoepelende succesfactoren.
In de bijlage is een kernachtig overzicht van de kenmerken van de zes projecten, waar deze handreiking op is gebaseerd, opgenomen. Per ROC wordt ingegaan op de doelstelling, de
doelgroep, de deelnemers, de resultaten, de duur van het traject, de samenwerking en op specifieke onderdelen van de aanpak. Tot slot is per project aangegeven wie de
contactpersonen zijn, bij wie desgewenst nadere informatie kan worden ingewonnen.
7
8
2. VRAAGOMBUIGING 2.1 I NLEIDING Vraagombuiging zoals bedoeld in deze handreiking is een uitvalsbasis vanuit de oude opleiding naar (bij voorkeur) een nieuwe opleiding. Het doel is dat de deelnemer primair in een nieuwe opleiding instroomt na afloop van het project. Indien dit niet haalbaar of niet
passend is, is het streven gericht op werk, bij voorkeur in combinatie met het behalen van
een startkwalificatie (werkend leren). Eventueel kan het door persoonlijke omstandigheden op korte termijn hoogst haalbare ook zijn, dat de jongere wordt doorgeleid naar een zorgtraject.
Feedback over bevindingen tijdens de vraagombuiging naar voorliggende actoren (op het
ROC bijvoorbeeld docenten en mentoren, maar ook naar het VMBO) kan ertoe bijdragen dat
daarvan preventief (‘aan de voorkant’) wordt geleerd: wat kunnen deze voorliggende actoren meer of beter doen op het gebied van begeleiding en overdracht etc om te voorkomen dat
de U-bocht van vraagombuiging moet worden toegepast? Een voorbeeld hiervan is ook dat
er uit het project naar voren komt dat er al tijdens de intake van de reguliere opleiding meer aandacht aan signalering besteed kan worden.
Per fase in het Vraagombuigingsproject hebben ROC’s verschillende keuzes gemaakt, die in dit hoofdstuk bij wijze van voorbeeld in de kadertjes zijn opgenomen. Volgens de ROC’s vormt het doordacht vormgeven van de aanpak langs de lijnen van een aantal fasen de
essentie van het succesvol aanpakken van Vraagombuiging. Dit levert een systematisch geheel van inzichten en mogelijkheden op om uw eigen aanpak (beter) vorm te geven.
Achtereenvolgens gaan wij in op de fasen signalering, toeleiding, intake, uitvoering en uitstroom.
Schematisch weergegeven: Nieuwe opleiding
Oude opleiding
Werk
Zorg
Signaleren
Toeleiden
Intake
Uitvoering
Uitstroom
Vraagombuigingsproject Feedback
9
2.2 S IGNALERING Nieuwe opleiding
Oude opleiding
Werk
Zorg
Signaleren
Toeleiden
Intake
Uitvoering
Uitstroom
Vraagombuigingsproject Feedback
Signalering vormt de eerste schakel in het proces van vraagombuiging. Dit wordt door de
ROC’s gezien als het signaleren van een probleem bij de leerling waardoor het doorlopen
van de opleiding in gevaar komt. Leerlingen kunnen een verkeerde keuze voor de opleiding
hebben gemaakt doordat de opleiding niet aan hun verwachtingen voldeed, ze niet de juiste competenties in huis blijken te hebben of problemen van andere aard hebben, zoals
gedragsproblematiek en problemen in de privé-sfeer. Zonder aandacht voor signalering is het aanbieden van vraagombuigingstrajecten afhankelijk van het initiatief van de leerling en de inzet en insteek van de mentor of docent. Dit vormt echter geen waarborg voor de kwaliteit ervan.
Na signalering wordt samen met de betreffende leerling actie ondernomen teneinde te
voorkomen dat deze voortijdig uitvalt. Signalering kan plaatsvinden gedurende de loopbaan van een leerling, maar ook al voordat de leerling aan de opleiding begint. Hoe vroeger gesignaleerd wordt, hoe meer tijd er is om de leerling te helpen.
Signalering is een kwestie van herkenning van symptomen zoals motivatieproblemen of slechte prestaties. De contactpersonen bij de projecten gaven dan ook het belang aan van de competenties en kennis van de docenten/mentoren of coach en van de informatie bij
leerlingen van de mogelijkheden op school om hen te helpen. Het regelmatig voeren van gesprekken met de leerling hoort in dit verband dan ook hoog op de prioriteitenlijst te staan.
Een aantal ROC’s besteedt extra aandacht aan signaleringsvaardigheden door scholing en
door het selecteren van de juiste personen voor de rol van mentor. Andere scholen reiken
handvatten aan voor het verbeteren van de signaleringsfunctie door het beschikbaar stellen van formulieren met profielen die de mentor/coach in kan vullen. Hieruit blijkt dan of er
sprake is van een risicoleerling. Kennis is met name gericht op een goede communicatie met en informatievoorziening aan en van de tweedelijns projecten.
Communicatielijnen met de vraagombuigingstrajecten vormen een belangrijke component van signalering. Voor mentoren/coaches moet duidelijk zijn welke programma’s er zijn of
10
naar welk intern bureau de leerling moet worden doorverwezen. Dit geldt ook voor vragen of advies. Scholen formeren steeds vaker een bureau of punt op het ROC dat de regie van de tweedelijns projecten voert.
Signalering Bij het ROC van Twente vormt de eerstelijns begeleiding een zwaartepunt. In gesprek met de leerling maakt de mentor/coach een inschatting van het probleem en onderneemt daar doorgaans eerst acties op alvorens hij de leerling doorstuurt naar een tweedelijns begeleiding. De mentor/coach kan als vertrouweling van de leerling vaak van grote betekenis zijn. Van belang daarbij is dat de mentor/coach duidelijk bijhoudt welke stappen zijn ondernomen en wat de waarnemingen en ontwikkelingen van de leerling zijn. Om het systeem van signalering consistenter te maken, wil het ROC van Twente de taken en bevoegdheden helder in kaart gaan brengen. Er kan dan ook ruimte worden gemaakt voor een deel scholing en wellicht selectie van degenen die signaleren. Omdat bij het ROC Ter AA opleidingen worden gestart vanuit de methode ‘ Wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik?’ signaleren de studenten zelf dat zij wel / niet de goede keuze hebben gemaakt. Op basis van het portfolio en het gesprek met de leerloopbaanbegeleider kan vervolgens snel een “overstap” gerealiseerd worden naar een gewenst vervolgtraject. Ook worden signalen opgevangen via de koppeling van iedere trajectbegeleider aan een of twee kernteams. Zij nemen deel aan de periodiek leerlingbesprekingen. Daarmee worden doorverwijsprocedures en de invulling van 2e lijns begeleidingstrajecten bespreekbaar. Op het Alfa College is de signalering gestructureerd vormgegeven. Mentoren en coaches moeten een risicoprofiel invullen om tijdig risicoleerlingen te signaleren en aan te melden bij de Dienst Loopbaan Expertise. Bovendien vindt signalering al in een heel vroeg stadium plaats. Via het project ‘deelnemersprofilering’ wordt bij de intake voor de reguliere opleiding de leerling al gecategoriseerd of hij al dan niet een risicoleerling is.
2.3 T OELEIDING Nieuwe opleiding
Oude opleiding
Werk
Zorg
Signaleren
Toeleiden
Intake
Uivoering
Uitstroom
Vraagombuigingsproject Feedback
Bij toeleiding gaat het om het doorverwijzen van de mentor/coach of het trajectbureau naar de vraagombuigingstrajecten. Belangrijk hierbij is een zorgvuldige communicatie en het netwerk binnen de school. Wanneer een leerling tijdig en goed naar het
vraagombuigingstraject wordt toegeleid, wordt de kans op uitval verkleind.
11
Om uitval te voorkomen dienen degenen die de leerling doorverwijzen optimaal op de
hoogte te zijn van de mogelijkheden voor de leerling en de inhoud van de programma’s. De meeste scholen hebben of ontwikkelen momenteel een aanspreekpunt waar de vragen van
en de toeleiding door de mentoren/coaches naar toe gaan. In dat geval komt de leerling bij
een overkoepelend bureau binnen, waarna de toeleiding binnen het bureau naar het
geschikte traject plaatsvindt. Scholen bij wie hiervan geen sprake is, geven het belang aan dat de mentor/coach goede communicatielijnen heeft naar de verschillende trajecten en beschikking heeft over informatie en om advies kan vragen.
Een aantal projecten heeft de regie over het traject bij een centraal (traject) bureau belegd. Indien het centrale bureau besluit om de leerling een bepaald traject te laten volgen, houden zij zicht op de leerling.
Toeleiding Toeleiding naar het project ‘de Kansverkenner’ op het Albeda College gebeurt via het Loopbaanpunt. Er vindt geen specifieke selectie plaats voor de toeleiding omdat iedere deelnemer van het Loopbaanpunt mee kan doen. Dit is vanuit de overtuiging dat arbeidsmarktkennis voor iedere leerling die een keuzeprobleem heeft van belang kan zijn. De pilot moet onder meer een antwoord geven op de vraag wanneer leerlingen behoefte hebben aan arbeidsmarktinformatie over hun opleiding. Op het ROC Ter AA komt de leerling in de eerste plaats bij het Trajectbureau terecht. Dit bureau voert de regie over de toeleiding maar ook over het gehele traject dat de leerling doorloopt tot hij instroomt bij een nieuwe opleiding. De leerling komt na het doorlopen van een project weer bij het Trajectbureau terecht, dat ook weer kan doorverwijzen naar een ander project. Het Trajectbureau bepaalt of er sprake is van een keuzeprobleem. De trajectbegeleider verwijst d.m.v. een loopbaanadviesgesprek door naar Loopbaancentrum of intercedent Arbeid. Bij het ROC van Twente vindt toeleiding enkel plaats door de eerstelijns begeleiding, de mentoren/ loopbaanbegeleider van de opleiding. Sinds kort is het loopbaancentrum opgericht waarmee uiteindelijk de toeleiding ook via het loopbaancentrum zal gaan plaatsvinden. Van de eerstelijns wordt aldus veel kennis gevraagd om zelf in te schatten welke trajecten het beste bij de leerling passen. De komst van het loopbaancentrum moet meer uniformiteit bieden. De toeleiding zoals nu nog door de eerstelijns wordt uitgevoerd is als volgt weergegeven: Doorverwijzing afdeling Eerste lijns Loopbaanbegeleider
Gesprekken: geen oplossing
Gesprekken: oplossing
beroepskeuzeprobleem
beroepskeuzeprobleem
Heroriëntatietraject
VOA/ FLEX
Niveau 2
Niveau 3/ 4
Overdracht
Instroom nieuwe
loopbaanbegeleider
opleiding
Instroom nieuwe opleiding
Tweede lijns
Stage
Stage/ anders
12
2.4 I NTAKE Nieuwe opleiding
Oude opleiding
Werk
Zorg
Signaleren
Toeleiden
Intake
Uitvoering
Uitstroom
Vraagombuigingsproject Feedback
Nadat de leerling door toeleiding bij een vraagombuigingstraject terecht is gekomen, wordt tijdens de intake de inhoud van het vraagombuigingstraject bepaald. De intake is bedoeld om de vraag en de wensen van de leerling in beeld te krijgen en te koppelen aan de
mogelijkheden binnen het project. De deelnemende ROC’s hebben aangegeven dat bij de intake met name de procedure van belang is: hoe wordt de intake methodisch uitgevoerd? Sommige projecten kennen een vaste opbouw, andere zijn volledig flexibel en op maat.
De intake wordt meestal uitgevoerd door een loopbaanbegeleider die de leerling volgt in het project. De intake mondt uit in een individueel plan indien het om een flexibel programma gaat. Het opstellen hiervan vergt volgens de scholen goede deskundigheid van de
loopbaancoach. Deze moet inzicht hebben in hoeverre testen al dan niet nodig zijn, in stages, in meeloopmomenten bij opleidingen et cetera. De maatwerkmogelijkheden zijn ook afhankelijk van de mogelijkheden op de school. Hoe uitgebreider de mogelijke aanpak, hoe meer keuzes met de leerling gemaakt kunnen worden over de aanpak.
Intake Bij het Albeda College geldt dat wanneer een jongere is aangemeld, deze binnen maximaal vijf werkdagen een uitnodiging voor een intakegesprek ontvangt. De loopbaancoach houdt een intensieve intake om inzicht te krijgen in de opgedane schoolervaring, werkervaring, competenties, beperkingen, motivatie en interesses, praktische omstandigheden (huisvesting, financiën kinderopvang etc) Bij het ROC Ter AA vindt de intake soms plaats door de intercedent en trajectbegeleider samen. Door de nauwe samenwerking van de twee partijen komt er relevante arbeidsmarktkennis in zicht bij de trajectbegeleiders en wordt er expertise uitgewisseld omtrent sollicitatieactiviteiten. Ook worden de problematieken van de jongeren eerder in kaart gebracht zodat er adequater op gereageerd kan worden
13
2.5 U ITVOERING Nieuwe opleiding
Oude opleiding
Werk
Zorg
Signaleren
Toeleiden
Intake
Uitvoering
Uitstroom
Vraagombuigingsproject Feedback
Na de intake start de uitvoeringsfase. Vragen die hierbij aan de orde komen, zijn: wat voor
keuzes maken we ten aanzien van inhoud en duur van het programma, met wie werken we intern en extern samen, waarop moeten we letten bij interne en externe communicatie en welke uitgangspunten hanteren we bij de keuze van programmaonderdelen en instrumenten?
Programma De organisatie van een traject is sterk afhankelijk van het al of niet aanbieden van een vast
programma of van modules. Een deel van de ondervraagde zes pilot projecten gingen min of meer uit van een vast programma en andere ROC’s werkten met een flexibel, modulair
programma. In het geval van een vast programma is vooraf een plan opgezet waarin de
programmaonderdelen, de tijdsinvestering, de personele inzet en het tijdsschema voor de deelnemers vooraf al verregaand is bepaald. Bij modulaire trajecten speelt de intake een belangrijke rol. Op basis van de intake wordt het op maat gesneden programma
samengesteld voor de deelnemer. Bij het samenstellen van het programma wordt dan geput uit de ‘gereedschapskist’ van instrumenten die beschikbaar is om in te zetten in het
programma. Deze instrumenten kunnen variëren van specifieke beroeps-, capaciteiten- en
persoonlijkheidstesten, voorlichting over loopbaanoriëntatie en arbeidsmarktinformatie tot praktijkstages en meeloopdagen binnen een bedrijf of een opleiding.
14
Vast programma versus modules Het Alfa College biedt een maatwerk traject aan aan de deelnemers. De deelnemers hebben een intakegesprek met een oriëntatiedocent. In een uitgebreide intake wordt getracht helder te krijgen wat de student nodig heeft om tot een nieuwe keuze te komen. Op basis hiervan wordt een programma samengesteld. Na een bepaald programmaonderdeel wordt er een resultaatgesprek gevoerd waardoor het programma deels incrementeel ontstaat op basis van de ervaringen met andere programmaonderdelen. Het programma kan bestaan uit de volgende typen instrumenten: - Testen: ROC-traject, NOA-Digitool, kernkwaliteiten. - Informatiemateriaal: dvd’s en video's met opleidingen/beroepen, wervingsmateriaal. - Praktijkonderdelen: meelopen bij de beroepsopleiding, snuffelstages, open dagen bezoeken. - Simulatie oefeningen: interviewen van beroepsbeoefenaars, zoeken van (detachering)vacatures voor BBL, CV schrijven, telefonisch informatie verwerven bij bedrijven danwel opleidingen, Internet (verzamelde sites). Het Da Vinci college heeft een plan van aanpak opgesteld dat hoofdzakelijk uit vaste programmaonderdelen bestaat. Het is een standaardproject wat betreft het theoretische deel waarin informatie wordt verstrekt en testen worden afgenomen. Het praktijkdeel betreft wel maatwerk in de zin dat het doel is een geschikte stage of meeloopdag te organiseren, afhankelijk van de wensen van de deelnemer. Het plan van aanpak van Da Vinci betreft een logistiek draaiboek waarin de volgende zaken zijn vastgelegd: - Programmaonderdelen en tijdsinvestering per programmaonderdeel in klokuren per deelnemer. - Benodigde administratieve ondersteuning. - Inzet van docenten per programmaonderdeel. - Programma opzet voor kandidaten in de vorm van een weekschema waarin staat aangegeven welk programmaonderdeel in welke week op welke dag en tijdstip staat ingepland.
De duur van een traject bepaalt mede de organisatie van de uitvoering. De deelnemende ROC’s hebben verschillende keuzes gemaakt ten aanzien van de duur. Enerzijds zijn er instellingen die van mening zijn dat een dergelijke oriëntatie en verandering bij een
deelnemer minstens een aantal maanden duurt. Anderzijds zijn er instellingen die erg
verrast zijn over de resultaten die ze hebben geboekt met een project van slechts een paar weken. Bij de zes pilotprojecten varieerde de duur van het traject van drie tot acht weken. Overigens geldt in alle gevallen, dat de duur van het traject vanzelfsprekend sterk samenhangt met de mate waarin de uitvoering vooraf is voorbereid en dus een geconcentreerde uitvoering mogelijk is.
Het project wordt in alle gevallen uitgevoerd door meerdere samenwerkende partijen. Dit
varieert bij de pilotprojecten van één programmaonderdeel dat plaatsvindt op een andere
locatie tot het uitbesteden van de complete uitvoering aan een andere partij. De keuze voor uitbesteding aan een andere partij is voornamelijk op basis van de daar aanwezige
voorzieningen en expertise zoals een praktijkcentrum en een testcentrum. De kanttekening die hierbij geplaatst werd is dat je als eigenaar van het project de regie kan verliezen en
geen zicht meer hebt op wat er gebeurt tijdens het project. Verder werd als knelpunt bij
15
samenwerking in het algemeen genoemd dat er ruis kan ontstaan in de communicatie tussen de begeleiders waardoor informatie verloren kan gaan. Overdracht van de deelnemers naar en van het project kan ook tot extra bureaucratie leiden.
Samenwerking Op het ROC Ter Aa wordt er samengewerkt met ‘het Werkplein’, het regionale samenwerkingsverband in Helmond op het gebied van leren en werken. De Intercedent Arbeid van het ROC zit ook op locatie bij het ‘Werkplein’ en begeleidt de deelnemer tijdens het project. Door deze samenwerking heeft de Intercedent Arbeid beschikking over actuele arbeidsmarktinformatie en zicht op vacatures en stageplaatsen. Zie hieronder de organisatiestructuur van de verschillende samenwerkende partijen en de routing van de deelnemer langs de partijen:
Doelgroep project Trajectbureau (schat in of de leerling naar de zorgstructuur of naar het loopbaancentrum gaat)
Zorgstructuur
Loopbaancentrum
Intercedent arbeid (zit op het Werkplein)
Overige doelgroep
Oriëntatietraject
Leerling kan geen BPV-plek vinden vanwege krapte op de arbeidsmarkt
Doorstroom
Leerling heeft de verkeerde opleidingskeuze gemaakt en weet niet wat hij wil/ is al uitgevallen
Ombuigen
Uitval
Bij het ROC West Brabant is de pilot uitgezet bij Transit en Traject (trajectbureaus voor vsv van respectievelijk het Radius college te Breda en Kellebeek college te Roosendaal). Zij leiden deelnemers toe naar het project. De uitvoering wordt echter belegd bij de Pasvorm, een afdeling van Kellebeek die is opgezet voor deelnemers die (nog) niet in staat zijn om een beroepsopleiding te volgen of te werken. Alle faciliteiten zijn hier al aanwezig voor het project: competente begeleiding, relevante testen, praktijkcentra.
Van de zes pilotprojecten hebben drie ROC’s gebruik gemaakt van het Competentie
Testcentrum (CTC) van het CWI. Het doel hiervan is om ervaring op te doen met het CTC en de meerwaarde van het gebruik hiervan in kaart te brengen ten opzichte van de instrumenten die op de school zelf aanwezig zijn. Het CTC bestaat sinds september 2006. Het CTC biedt competentietests aan voor diegenen
die op zoek zijn naar een baan maar verder willen kijken dan de functies en sectoren waarin ze gewerkt hebben en waarvoor ze zijn opgeleid. Iemands competenties (zoals accuratesse, verantwoordelijkheidsgevoel, sociale vaardigheid en leiderschap) kunnen aangeven voor
welke andere functies hij of zij ook geschikt is, al of niet met een aanvullende opleiding.
16
Samenwerking met het CWI Competentie Test Centrum Een competentietest bestaat uit een aantal stappen waaronder een persoonlijk gesprek met de adviseur competentie – testcentrum (CTC) Voor meer informatie over het CTC. www.werk.nl. Het Da Vinci College is erg tevreden over de bijdrage van het CWI. De meerwaarde in de samenwerking en het gebruik van het Competentie Test Centrum ligt behalve in de test zelf ook in het principe van het betrekken van een externe partner an sich. De toegevoegde waarde van het CWI voor het ROC is dat het traject start vanuit een ander perspectief, namelijk de arbeidsmarkt. Deelnemers worden er daardoor extra op gewezen dat ze ook al deels kiezen voor een beroep en niet alleen voor een opleiding. Het feit dat de deelnemer met iemand anders spreekt, niet van school, en ook fysiek op een andere locatie, heeft misschien nog wel meer impact dan de inhoud van de testen. Het Albeda College is van plan een stap verder te gaan dan puur het af laten nemen van testen bij het CTC van het CWI. Zij willen een structurele samenwerking organiseren tussen adviseurs van het CWI en loopbaanbegeleiders van het loopbaanpunt van het Albeda College. Er wordt dan naast het CTC ook gebruik gemaakt van de expertise van de adviseurs en de Kansverkenner van het CWI. De Kansverkenner is een digitaal instrument van het CWI waarmee regionale informatie wordt gegeven over de kansen op de arbeidsmarkt.
Goede en vroegtijdige interne en externe communicatie over het project is een cruciale
factor gebleken in alle projecten. Interne communicatie richt zich op opleidingen binnen de instelling om deelnemers mee te laten lopen in een opleiding. Verder kwam bij de pilot
projecten naar voren dat interne communicatie naar en vanuit het bestuur en management over het project nodig is met het oog op een goede inbedding van het project binnen de school. Er moet commitment worden gecreëerd en het project moet adequaat worden
gefaciliteerd (randvoorwaarden). Externe communicatie richt zich op werkgevers en het CWI. Werkgevers komen in beeld bij het praktijkdeel waar meelopen in een bedrijf en stages
georganiseerd wordt. In de werkelijkheid komt dit in de praktijk nog teveel neer op het
benaderen van warme contacten om een gunst te vragen of een deelnemer een dag mee kan lopen. Het is gebleken uit de projecten dat het succes van het organiseren van
meeloopdagen en stages met name ligt in de persoon bij het ROC die dit organiseert en het tijdig en continu investeren in relatiemanagement naar werkgevers toe.
17
Communicatie Bij ROC Ter Aa heeft er afgelopen jaar regelmatig intern afstemmingsoverleg plaatsgevonden tussen de directeur en teamcoördinator loopbaancentrum, hoofd Trajectbureau en directeur en teamcoördinatoren onderwijsafdelingen. Zij zullen aan het einde van dit schooljaar een aantal aanbevelingen doen ter mogelijke verbetering van huidige werkwijze. Verder spreekt ROC Ter Aa niet van ‘mijn aanpak’ maar van een sluitende aanpak van alle betrokken ketenpartners. Ze bespreken met de betrokken ketenpartners de eigen verantwoordelijkheid en confronteren hen bij het niet oppakken van die verantwoordelijkheid. Bij het Da Vinci college is veel energie gestoken in de interne communicatie binnen Da Vinci om het project onder de aandacht te brengen en commitment te creëren. Dit is ondermeer gedaan door voorafgaand aan het project alle mentoren en docenten door middel van een brief te informeren over het bestaan van het project en de inhoud ervan. Het doel hiervan was ze aan te sporen geschikte deelnemers toe te leiden naar het project en medewerking van docenten te krijgen tijdens de uitvoering. Dit bleek tijdens de uitvoering zeer belangrijk om te kunnen organiseren dat deelnemers mee konden lopen bij een opleiding. Het ROC van Twente is bezig met het verbeteren van de communicatie en afstemming tussen begeleiders op verschillende niveaus. Het is gebleken dat er in de communicatie en afstemming tussen eerste en tweedelijns begeleiders soms ruis ontstaat en belangrijke informatie over de deelnemer verloren gaat. Een werkgroep is ingesteld om deze communicatielijn verder te verbeteren en te structureren zodat er betere afstemming komt en minder informatie verloren gaat in de communicatie tussen de eerstelijns begeleiders, zoals mentoren en coaches, en tweedelijns begeleiders van het trajectbureau. Daarnaast worden de eerstelijns begeleiders ook beter getraind om zelf kleine problemen aan te pakken en met de leerling te bespreken in plaats van alleen te signaleren en direct door te verwijzen naar de tweedelijns begeleiders
Programmaonderdelen en instrumenten In de uitvoering gaat het in de eerste plaats om de methodiek(en) die toegepast worden. In
de breedste zin kan er in de soorten programmaonderdelen die er worden aangeboden in de
projecten een onderscheid gemaakt worden tussen het theoriedeel en het praktijkdeel. In het theoriedeel wordt door middel van gesprekken, informatiemateriaal en schriftelijke testen een beeld geschetst van en verstrekt aan de deelnemer. In het praktijkdeel gaat de
deelnemer actief aan de slag in een bedrijf, opleiding of een gesimuleerde omgeving. Hierbij gaat de voorkeur uit naar reële praktijkervaring (op de werkvloer, in het bedrijf) aangezien
dit een reëler en meer actueel beeld geeft van de praktijk dan praktijksimulatie in de school.
18
Theorie versus praktijkdeel Mogelijk in te zetten instrumenten Theoriedeel - Beroepkeuzetesten (ROC-traject en Test-traject van LDC, ABIV, BIT, BZO, HIT, KIT, JSS, TKMST, FIT, ICARES). - Capaciteitstesten (BNT, DAT, DRENTH, G-test, KRT. VCI, WG, VDL). - Persoonlijkheidstesten (6 Holland typen, EPPS, FFPI, NEO, VDL). - CWI: arbeidsmarktinformatie, CTC testen, kansverkenner. - Informatie: dvd/video materiaal, wervingsmateriaal van sectoren, open dag bezoeken, informatie zoeken op internet. - Individuele gesprekken: reflectie en resultaat. Praktijkdeel - Excursies naar bedrijf/organisatie/onderwijsinstelling. - Meelopen in een opleiding of bedrijf. - (Snuffel-) stage en stagebegeleiding. - Praktijkassessments. Simulatie oefeningen - Outdoordag. - Interviewen van beroepsbeoefenaar. - Zoeken van vacatures op internet. - Loopbaantraining, sollicatietraining. - Presentatietraining.
In de meeste projecten wordt een mix aangeboden van deze instrumenten. Een voorbeeld daarvan is het programma van Da Vinci waar in 4 weken de onderstaande mix wordt aangeboden van theorie en praktijk.
Voorbeeld programma opzet: Da Vinci College Programma opzet voor de kandidaten Week - dag 1- Maandag
Tijd
Programmaonderdeel
10.30-12.00
Algemene bijeenkomst
Dinsdag
Hele dag
Selectiegesprekken
Woensdag
13.00-16.15
Beroepskeuzeonderzoek
Vrijdag
9.00-12.15
Beroepskeuzeonderzoek
2- Maandag
9.00-12.15
Beroepskeuzeonderzoek
Woensdag
9.00-16.00
Outdoordag
Vrijdag
9.00-12.15
Persoonskenmerken-/capaciteitentest
Hele dag
Individuele gesprekken nav testresultaten
Woensdag
13.00-16.00
CWI informatie, werken aan portfolio
Vrijdag
9.00-12.00
Excursie naar bedrijven/organisaties/ROC
4- Maandag
9.00-12.00
Excursie naar bedrijven/organisaties
Dinsdag
9.00-12.00
Verslag excursies/ werken aan portfolio
Woensdag
Hele dag
Eindgesprekken
3- Maandag
In de uitvoering van de pilotprojecten Vraagombuiging is een aantal verschillen te duiden
wat betreft de programmaonderdelen. Er zijn projecten met een smalle focus die de diepte
19
ingaan in een bepaalde sector, terwijl andere projecten breder opgezet zijn en deelnemers in meerdere sectoren laten oriënteren. Sommige projecten bestaan voornamelijk uit theorie,
waar in andere de nadruk op de praktijk of simulatie ligt. Dit is ook het geval bij het aandeel
van programmaonderdelen gericht op zelfbeeld of beroepenoriëntatie. Deze verschillen doen zich niet alleen tussen projecten voor, maar ook in het geval van maatwerk ook binnen projecten tussen de deelnemers.
Inhoudelijk is er een onderscheid in de projecten tussen programmaonderdelen die zich
richten op het zelfbeeld van de deelnemer of op beroepenoriëntatie. Programmaonderdelen
gerelateerd aan het zelfbeeld gaan hier om realiteitszin: wat wil ik en wat kan ik. Onderdelen gericht op beroepenoriëntatie hebben als doel dat deelnemers in hun zoektocht naar een
nieuwe opleiding een weloverwogen keuze maken op basis van een reëel beeld van wat die opleiding en dat beroep inhoudt. Het onderscheid in type deelnemer aan de projecten zit
tussen (potentiële) uitvallers die 1) een bewuste keuze hadden gemaakt voor een opleiding, en 2) geen goed beeld hadden en geen weloverwogen keuze hadden gemaakt. Het laatste
geval is voornamelijk kennis en informatiegebrek en is het aandeel beroepenoriëntatie in de aanpak meestal groter. In het eerste geval ligt de nadruk op zelfbeeld en realiteitszin.
2.6 U ITSTROOM Nieuwe opleiding
Oude opleiding
Werk
Zorg
Signaleren
Toeleiden
Intake
Uitvoering
Uitstroom
Vraagombuigingsproject Feedback
Het vraagombuigingstraject leidt uiteindelijk tot uitstroom naar bij voorkeur een nieuwe
opleiding of naar werkend leren, maar eventueel ook naar gewoon werk of een zorgtraject. Wanneer bij afronding van het project instroom in de nieuwe opleiding niet direct mogelijk was, hebben de pilotprojecten verschillende overbruggingsopties geboden aan de
deelnemers. Door alle deelnemende ROC’s werd aangegeven dat in een ideale situatie het
ROC een flexibele instroom kent bij alle opleidingen en deelnemers op elk moment van het jaar kunnen starten. Het probleem is echter dat van deze flexibele instroom vaak
onvoldoende sprake is. Om ervoor te waken dat deelnemers alsnog uitvallen in de eventuele
tussenperiode tussen het project en de nieuwe opleiding zijn er verschillende mogelijkheden voor de overbruggingsperiode.
20
Voorbeelden van alternatieven tijdens de overbruggingsperiode tot aan de instroom in de nieuwe opleiding zijn: −
In de oude opleiding blijven meedraaien
−
In het project blijven
−
Stage lopen
−
Een tussenoptie aanbieden waarin de deelnemer aan algemene competenties kan werken
−
Een tussenoptie aanbieden waarin de deelnemer al met onderdelen van de nieuwe opleiding aan de gang kan
Overbrugging Bij ROC West Brabant blijven de deelnemers, waar nodig, ingeschreven in het project. Ze worden tijdens het project uitgeschreven uit hun oude opleiding. Inschrijving bij het project van de Pasvorm houdt in dat de deelnemers staan geregistreerd als deelnemers aan de AKA opleiding. Binnen de AKA kunnen leerlingen werken aan algemene competenties, in het praktijkcentrum aan de slag gaan of op een stageplek worden ondergebracht. Bij het Da Vinci College blijven de deelnemers hun oude opleiding volgen tot aan de instroom in de nieuwe opleiding. De intentie is wel om waar mogelijk hier aan algemene competenties te werken die in een nieuwe opleiding ook relevant zijn. Na afloop van het Assessment van het ROC van Twente komt de leerling terug bij de loopbaanbegeleider in de eerstelijn. De leerling ontvangt een rapportage en een advies aan de hand waarvan de begeleider het vervolgtraject kan invullen. Tot het moment van instroom in een andere opleiding gaat de loopbaanbegeleider met de leerling op zoek naar een stage om het doorstroomgat te overbruggen. Het ROC Ter AA garandeert vier instroommomenten per jaar. Hierdoor hoeven leerlingen nooit langer dan ongeveer drie maanden te wachten totdat ze kunnen instromen in de nieuwe opleiding. Tot het moment van instroom wordt er een voorbereidend programma georganiseerd door het Trajectbureau. Wanneer de leerling zich heeft ingeschreven voor een opleiding op een andere school proberen de begeleiders de leerling daar vakken te laten volgen in voorbereiding op de nieuwe opleiding.
Er bestaan bij de zes deelnemende pilotprojecten verschillende definities van de ‘resultaten’
van de verschillende trajecten. Mogelijke definities hiervan zijn: −
De deelnemer heeft een keuze gemaakt voor een nieuwe opleiding
−
De deelnemer is aangemeld bij de nieuwe opleiding
−
De deelnemer is ingestroomd in de nieuwe opleiding
−
De deelnemer volgt na een jaar nog steeds de nieuwe opleiding
−
De deelnemer heeft de nieuwe opleiding afgerond.
Naast deze verschillende definities van resultaat in termen van behoud voor het onderwijs kan de leerling na het project ook de keuze hebben gemaakt voor de arbeidsmarkt.
21
In het kader van deze projecten (gericht op behoud binnen het onderwijs) is dit in de eerste
plaats echter geen geslaagd resultaat. De Taskforce Jeugdwerkloosheid heeft deze projecten geïnitieerd met als doel bij te dragen aan de Lissabon doelstelling om het aantal
startkwalificaties te verhogen. In het licht van de Lissabon doelstelling is het resultaat van
deze projecten derhalve gedefinieerd in termen van het aantal deelnemers dat na het project weer een opleiding gaat volgen met het doel een startkwalificatie te behalen. Hierbij gelden alle vijf bovengenoemde categorieën als resultaat. Hierbij zijn de eerste drie ‘korte termijn
resultaten’ en de laatste twee ‘lange termijn resultaten’. Als behoud voor het onderwijs echt geen optie is voor de deelnemer dan is uitstroom naar een plaats op de arbeidsmarkt
vanzelfsprekend wel een betere optie dan als er na het project helemaal geen alternatief is. Na de eventuele overbruggingsperiode volgt het moment van instroom in de nieuwe opleiding. In de meeste gevallen zorgt de persoon die verantwoordelijk is voor de
overbruggingsperiode voor de overdracht in de nieuwe opleiding. Hieronder valt zowel het
moment van inschrijven, als het controleren van het daadwerkelijk starten van de opleiding door de leerling.
Resultaat ROC Da vinci college
Aantal deelnemers 16 jongeren
Resultaat Voor 15 jongeren is een vervolgtraject geadviseerd, waarvan 10 aangemeld bij een nieuwe opleiding
ROC ter Aa Loopbaancentrum: 22 Intercedent: 25
Loopbaancentrum: 18 geholpen Intercedent arbeid: 12 geholpen, rest nog in behandeling
Alfa College 125 deelnemers (sinds augustus 2006)
Reeds uitgestroomd 59. Van die 59 die zijn uitgestroomd zijn er 49 ingestroomd of aangemeld bij een nieuwe opleiding.
ROC van Twente
Assessment: 75 VOA/Flex: 82
Assessment: onbekend VOA/Flex: 98%
ROC West Brabant
3 bij Transit, 13 bij Traject –Transit: 2 voornemens een nieuwe opleiding te volgen, 1 gaan werken –Traject: 4 deelnemers aangemeld bij een nieuwe opleiding, de overige deelnemers vervolgen hun traject binnen Traject.
ROC Albeda Nog onbekend
Nog onbekend
In de zes pilotprojecten zijn de deelnemers gedurende het traject, vanaf de intake tot aan de uitstroom, op verschillende manieren gemonitord. Deze monitoring dient verschillende doeleinden. Ten eerste gebruiken de begeleiders de monitoring om een goed beeld te schetsen van de individuele deelnemer. Op basis hiervan kan er een passend aanbod
22
ontworpen worden en waar nodig tussentijds aanpassingen gemaakt worden in het programma. Ten tweede geeft de monitor inzicht in de resultaten van het algehele
programma. Het beschrijven van het traject van alle deelnemers, de resultaten en uitstroom brengt de succesfactoren en knelpunten in kaart. Deze feedback op de eigen
projectorganisatie draagt bij aan projectontwikkeling in de zin van welke methoden en
programmaonderdelen aanslaan bij deelnemers en welke randvoorwaarden cruciaal zijn. Ten derde maakt de monitoring van de deelnemers in sommige gevallen onderdeel uit van de warme overdracht van een deelnemer naar de instantie waarheen uitstroom plaatsvindt.
Hierdoor wordt de monitor van het project van een deelnemer opgenomen in de algehele dossiervorming van de desbetreffende leerling. De monitoring maakt ook deel uit van de nazorgfase. In de nazorgfase wordt na de
uitstroom uit het project contact opgenomen en onderhouden met oud-deelnemers om
bijvoorbeeld te na te gaan of ze nog steeds de nieuwe opleiding volgen. Het doel van nazorg is ook om te achterhalen of er nog behoefte aan begeleiding en ondersteuning is en zo ja, deze te bieden. Daarnaast wordt in sommige gevallen in de nazorgfase ook aan de oud-
deelnemers gevraagd het project te evalueren om erachter te komen aan welk onderdeel de deelnemers het meest hebben gehad. In de praktijk is echter wel de ervaring dat contact onderhouden in de nazorgfase erg lastig is, met name als de deelnemers op een andere instelling een nieuwe opleiding zijn gestart. De nazorgfase is een manier om de lange
termijn resultaten van het project, met het behalen van een startkwalificatie als hoogste doel, in beeld te kunnen brengen.
23
Monitoring en nazorg Bij het ROC Ter Aa vindt er uitgebreide monitoring plaats van de deelnemers aan het project. Deze monitoring vindt plaats door middel van: - de digitale kaartenbak van de intercedent arbeid; - het schooladministratiesysteem; - het deelnemervolgsysteem van het project; - onderzoek door het CWI; - de RMC registratie. Ook vindt er resultaatmeting plaats wanneer de leerling in de nieuwe opleiding is ingestroomd. Aan het einde van het schooljaar wordt gemeten welke leerlingen die oriëntatie-begeleiding hebben gehad, het schooljaar succesvol hebben doorlopen. Albeda: De nazorg is er op gericht om de jongere te ondersteunen in het eerste half jaar van de start. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de begeleiding in de eerste plaats ligt bij het nieuwe traject. De loopbaancoach houdt vooral een vinger aan de pols om er zeker van te zijn dat het actieplan naar tevredenheid wordt uitgevoerd dan wel bijgesteld. Daar waar de jongere dreigt af te haken wordt de begeleiding weer intensiever. De Dienst Loopbaan Expertise van het Alfa College houdt een uitgebreide registratie bij van de deelnemers in het project. Tijdens het project wordt er een begeleidingskaart ingevuld en bijgehouden. Op deze begeleidingskaart wordt van de deelnemer geregistreerd: - zijn ‘ondersteuningsvraag’ en zijn achterliggende problemen; - welke activiteiten worden gepland; - welke resultaten zijn waargenomen; - waarheen uitstroom heeft plaatsgevonden. Op basis van de uitstroomgegevens wordt er in het kader van nazorg contact onderhouden met de leerlingen door ze per email te bevragen of ze nog steeds op de nieuwe opleiding zitten en of dat naar tevredenheid is. Het blijkt in werkelijk echter moeilijk hier respons op te krijgen. Daarnaast wordt er contact opgenomen met de nieuwe opleiding om te controleren of instroom werkelijk heeft plaatsgevonden.
24
3. SAMENVATTEND OVERZICHT In deze publicatie is op basis van zes pilotprojecten een beschrijving gegeven van de
belangrijkste onderdelen van Vraagombuigingsprojecten. Per te onderscheiden fase – signaleren, toeleiden, intake, uitvoering, uitstroom zijn de belangrijkste onderdelen
benoemd en zijn praktijkvoorbeelden gegeven uit de zes pilotprojecten. De fasen zijn stuk voor stuk essentieel om goed te organiseren voor het welslagen van
vraagombuigingsprojecten. De belangrijkste onderdelen van de vijf fasen met de daarbij behorende aanpak, staan hieronder samenvattend nog eens kernachtig beschreven.
Naast belangrijke aandachtspunten per fase is ook een aantal algemene do’s and dont’s genoemd door de zes ROC’s. Dit zijn de randvoorwaarden die nodig zijn om alle onderscheiden fasen van het project succesvol uit te kunnen voeren.
3.1 A LGEMENE •
LESSEN
In de eerste plaats moet het project goed ingebed zijn in de instelling. Vanuit het
management moet er een visie zijn op en commitment voor het project. Hierdoor wordt er meer druk uitgeoefend op het interne en externe netwerk van de
onderwijsinstelling om bij te dragen aan het welslagen van het project. Met name voor interne toewijding voor en medewerking aan het project, bijvoorbeeld dat een
deelnemer mee kan lopen in een bepaalde opleiding, is dit bestuurlijk commitment van groot belang. Verder is dit bestuurlijk commitment nodig om structurele financiering te organiseren voor het project en om verder het project te faciliteren waar nodig. •
Onderdeel van deze inbedding is ook dat het project ingebed is in het onderwijs. Het
project is het meest effectief voor de deelnemers als ze na afloop direct in de nieuwe
opleiding kunnen starten. In de praktijk is flexibele instroom in de opleidingen echter nog amper mogelijk. Het is van groot belang dat de leerling na het doorlopen van het vraagombuigingstraject tot het moment van instroom in een nieuwe opleiding wordt opgevangen en begeleid. Instellingen waar volledige flexibele instroom in principe
mogelijk is, lopen hierbij vaak tegen praktische problemen aan in het programma van de opleiding dat instroom op sommige momenten alsnog onmogelijk is. Een van de
deelnemende ROC’s heeft dit probleem opgelost door vier vaste doorstroommomenten structureel in te voeren. Waar directe instroom niet mogelijk is blijven de leerlingen meestal na afloop van het oriëntatietraject bij het trajectbureau of het
loopbaancentrum of gaan zij terug naar de eerstelijns begeleiding. De leerling moet dan worden bezig gehouden tot het moment van instroom. Dat kost de begeleiders meer tijd én het risico treedt dan op dat de leerling alsnog afhaakt en uitvalt. •
Ten tweede is het zaak zorg te dragen voor een goede interne afstemming tussen
verschillende vergelijkbare ROC-projecten. Bij een aantal van de deelnemende ROC’s
worden er reeds verschillende vergelijkbare oriëntatietrajecten aangeboden. Dit is
mede ontstaan door fusies en samenwerking tussen instellingen waardoor er meerdere trajectbureaus, studentenbegeleidingsdiensten en/of loopbaancentra aanwezig zijn binnen een ROC. Indien dit het geval is het van belang ontschotting tussen de
25
projecten te realiseren om van elkaars expertise gebruik maken en elkaar te versterken in plaats van ‘in concurrentie’ met elkaar te zijn. •
Naast de interne samenwerking tussen verschillende projecten is ook de interne
samenwerking tussen de eerstelijns en tweedelijns begeleiding cruciaal. Mentoren en
docenten in de eerste lijn en traject- en loopbaanbegeleiders in de tweede lijn dienen via warme overdracht zo volledig mogelijke informatie over de deelnemer te verstrekken. Een goed voorbeeld hiervoor uit een van de pilotprojecten is
dossiervorming van de deelnemer waarin alle relevante informatie wordt vastgelegd. Dit dossier is voor alle begeleiders beschikbaar. •
Een goed extern netwerk is een voorwaarde voor een geslaagde oriëntatie. In de eerste plaats gaat het daarbij om een goed extern netwerk naar het bedrijfsleven toe.
Daarnaast is het effectief en nuttig om gebruik te maken van de kennis en expertise van andere partijen, zoals het RMC, dat een goede partner is in het verschaffen van
informatie over de leerlingen. Het CWI heeft kennis van de arbeidsmarkt en beschikt
over verschillende instrumenten die interessant kunnen zijn. In het kader van zorg is er ook veel kennis van buitenaf in de school te halen.
3.2 L ESSEN
PER FASE
Om de essentiële do’s and dont’s per fase nog eens te onderschrijven, volgt hierna een overzicht.
Signalering Essentie:
Signalering is de eerste essentiële schakel van vraagombuigingstrajecten.
Zonder een goede en structurele aanpak neemt de willekeur de overhand en dreigen leerlingen in een te laat stadium aan bod te komen. Signalering is in het kader van de doelstelling ‘terugdringen voortijdig schoolverlaten’ van
groot belang omdat leerlingen, wanneer er tijdig wordt gesignaleerd, eerder worden geholpen, sneller op de goede plek terecht komen en meer
gemotiveerd zijn om in het onderwijs te blijven. Hierdoor is de kans groter
dat ze alsnog een startkwalificatie behalen. Het belangrijkste aandachtspunt bij signaleren is volgens de bij de pilots betrokken ROC’s met name de vraag
wie moet signaleren. Ligt deze verantwoordelijkheid bij de docent, de mentor
of iemand anders? En welke criteria gelden er bij signalering en hoe kan ervoor worden gezorgd dat na signalering de leerling naar een passend project wordt toegeleid?
26
Aanpak:
- Standaardiseer signalering door een format op te stellen met een risicoprofiel. Dit format moet door de mentoren voor alle leerlingen worden ingevuld. Ten eerste zorgt dit voor tijdige signalering en signalering van
opstapeling van problemen en ten tweede zorgt dit ervoor dat mentoren er
alert op zijn.
- Garandeer de kwaliteit en kennis van mentoren door hen te trainen in
signalering. Het doel hiervan is dat mentoren leerlingen tijdig signaleren en
toeleiden naar passende begeleiding.
- Integreer signalering structureel in de intake van de reguliere opleiding (bij de overstap van vmbo naar mbo). Door hierin al vast te leggen of een
leerling een potentiële uitvaller is kan er bij de risicoleerlingen eerder worden gesignaleerd als uitval dreigt.
Toeleiden Essentie:
Toeleiding naar een traject is bepalend voor het succes van het vervolgtraject.
Het gebrek aan goede communicatie en netwerk tussen de eerste en
tweedelijns vormt daarbij een grote valkuil. Tijdens de uitvoeringsfase bleek dat in de interne communicatie tussen verschillende begeleiders soms ruis
bestond. Dit betreft de communicatie tussen mentoren en docenten enerzijds en de begeleiders van het project anderzijds. Aanpak:
-
Zorg voor een goede coördinatie en communicatie tussen de eerste- en tweedelijns begeleiding. Zorg ervoor dat er één centraal punt is dat alle verschillende
projecten
coördineert
en
de
afstemming
tussen
de
verschillende begeleiders organiseert. -
Leg bevindingen en resultaten vast in een doorstroomdossier dat beschikbaar is voor alle begeleiders.
Intake Essentie:
De invulling van het traject wordt bepaald tijdens de intake met de leerling.
Het ontbreken van een uitgebreide intake op maat vergroot de kans op een traject dat niet aansluit bij de vraag van de leerling. Per leerling is de
behoefte verschillend en daarom is het essentieel om zoveel mogelijk informatie tijdens de intake te verzamelen. Hiermee kan een volledig
ontwikkelplan worden gemaakt, maar in geval van vaste programma-invulling geeft de informatie houvast ten aanzien van de vorderingen en begeleiding van de leerling.
27
Aanpak:
- Maak bij de intake gebruik van de informatie over de leerlingen vanuit de eerstelijn, bijvoorbeeld het doorstroomdossier.
- Bepaal nauwkeurig welke personen de intake verzorgen. Dit kunnen personen van verschillende projecten zijn zodat alle kennis en mogelijkheden zijn gebundeld of juist een loopbaancoach die voldoende kennis heeft van de verschillende projecten.
- Zorg voor een zo uitgebreid mogelijk profiel van de leerling zodat er na de intake een volledig plan van aanpak kan worden gemaakt
Uitvoering Essentie:
Tijdens de uitvoering komen vele aspecten aan bod. Soms verschilt de
methodiek, de organisatie van het project en de wijze van samenwerking en communicatie met externe en interne partijen. Deze aspecten dienen
allemaal op de vraag van en ten behoeve van de leerling te worden ingevuld. Wanneer een verkeerde methodiek wordt toegepast zal deze weinig of zelfs negatieve invloed hebben op de leerling. Ook is samenwerking met andere partijen binnen het Trajectbureau (wanneer de uitvoering is belegd bij een
andere partij) en daarbuiten essentieel om informatie niet verloren te laten gaan en optimaal gebruik te maken van kennis en middelen van andere partijen. Aanpak:
- Investeer in actief relatiemanagement van externe partners zoals bedrijven en het CWI zodat de kans op medewerking op korte termijn ten behoeve van de
Vraagombuigingstrajecten van leerlingen zo groot mogelijk is.
- Zorg voor methodieken waarbij het zelfbeeld en beroepenoriëntatie aan bod komt om een zo volledig mogelijke keuze op basis van zelfkennis en beroepsbeeld te kunnen maken.
- Blijf ook hier met het doorstroomdossier werken - Maak gebruik van de interne partijen zoals de mentoren en de uitvoerende partijen in geval van een Trajectbureau en van de externe partijen zoals het
CWI, om optimaal aanbod te kunnen bieden en gebruik te maken van middelen.
28
Uitstroom Essentie:
Een vraagombuigingstraject heeft altijd een bepaalde doorlooptijd. Ter
voorkoming van voortijdige schooluitval tussen het aflopen van het traject en het starten van de nieuwe opleiding moet worden gezorgd voor een goede,
nuttige overbrugging. Het is niet makkelijk voor scholen om te bepalen hoe dit gat kan worden opgevangen en wie daarvoor verantwoordelijk is. Ook de manier waarop is belangrijk om goed te regelen. Hoe kan een invulling
worden gevonden waar de leerling wat aan heeft voor de vervolgopleiding? Hoewel scholen het belang inzien van resultaatmeting wordt het nog
mondjesmaat toegepast. Het meten van resultaten is niet alleen van belang om te weten of de vraagombuigingsprojecten zelf effectief zijn. Ook geeft resultaatmeting reflectie en feedbackinformatie op de organisatie en de
uitvoering van de intake en signalering op de school binnen de opleidingen. Metingen geven een inzichtelijk beeld en geven aanzet tot optimaliseren óók voor de voorliggende scholen.
Aanpak:
-
Laat de overbruggingsperiode bewaken door de verantwoordelijke begeleider van de leerling tijdens het vraagombuigingstraject tot aan de feitelijke instroom. De deelnemende scholen hebben dit bijvoorbeeld ingevuld door stages, meelopen op de nieuwe opleiding, meelopen op de nieuwe opleiding
op een andere school, praktijkcentra, etc. Hoe meer dit programma aansluit bij de nieuwe opleiding hoe beter. -
Organiseer flexibele instroommomenten zodat leerlingen op meer dan één moment
in
een
opleiding
kunnen
instromen,
waardoor
de
overbruggingsperiode wordt geminimaliseerd. Hiermee kunnen leerlingen sneller aan de slag en worden begeleiders zo min mogelijk belast. -
Zorg voor een warme overdracht op de nieuwe opleiding. De begeleider regelt de inschrijving en controleert of de leerling is ingestroomd.
-
Zorg voor monitoring tijdens het project van de tevredenheid van de leerling
-
Monitor het resultaat van het project door bij te houden wat het vervolgtraject is van de leerling na de oriëntatiebegeleiding.
-
Organiseer monitoring van de resultaten op iets langere termijn; volgt de leerling nog steeds de opleiding of is hij uitgevallen? Deze informatie is ook zeer relevant als feedback aan het vmbo.
-
Zorg voor feedback door de projectorganisatie en de betrokkenen op basis
van monitoring.
-
Zorg voor feedback op basis van gesprekken met de begeleiders van de eerste en de tweedelijns.
29
30
BIJLAGE I: OVERZICHT ZES PILOTPROJECTEN A LBEDA C OLLEGE Albeda College Doelstelling
Leerlingen bewust maken van de kansen op de arbeidsmarkt die een bepaalde opleiding genereert en nagaan of dat hun keuzegedrag beïnvloed.
Doelgroep
Alle leerlingen van het Loopbaanpunt.
Deelnemers
Nog niet van toepassing (startende aanpak)
Resultaten
Idem
Duur project Samenwerkende partijen
1 dag (voor wat betreft CWI-onderdeel). Totale traject van vraagombuiging is vanzelfsprekend langer.
twee adviseurs van het CWI en loopbaanbegeleiders van het Loopbaanpunt van het Albeda College.
Adviseurs van het CWI brengen expertise van de arbeidsmarkt in het Albeda College door middel van instrument: De kansverkenner
Leerlingen vullen de digitale kansverkenner in, een instrument van het CWI. Wanneer de leerling een beroep invult, geeft de
kansverkenner aan welke mogelijkheden de opleiding biedt op de regionale arbeidsmarkt.
Onderdelen aanpak
Na afloop van de kansverkenner praten de adviseurs na met de
leerling over de uitkomsten. Het gaat met name over het belang dat leerlingen zien in het hebben van kennis van de
arbeidsmarkt. Beïnvloed dit hun keuze voor de opleiding en
hadden ze deze informatie wellicht eerder willen hebben, nog voordat zij een keuze voor een opleiding maakten?
Ook geven de adviseurs extra informatie over de arbeidsmarkt.
De loopbaanbegeleiders van de leerlingen zorgen ervoor dat de kennis wordt meegenomen in het portfolio en komen er tijdens het eindgesprek na afloop van het loopbaanpunt traject op terug. • Contactpersonen
Mevr. C. Kathmann, Directeur Trajectbureau, Albeda College, tel:010-2901109, email:
[email protected]
•
Mevr. P. Ooms, Teamcoördinator Werk, Centrum voor Werk en Inkomen, tel: 010-8509738, email:
[email protected]
31
A LFA C OLLEGE Alfa College Doelstelling Doelgroep Deelnemers
Dat de leerling een onderbouwde beroepskeuze maakt en aan de hand daarvan start met een nieuwe opleiding (al dan niet bij Alfa College), stage of op de arbeidsmarkt.
Vastlopers, uitvallers, potentiële uitvallers en twijfelaars. Sinds vorig jaar september hebben er reeds 125 jongeren
deelgenomen aan het project. In principe zijn er 12 deelnemers in totaal in het traject.
Van de 59 deelnemers die sinds september hebben Resultaten
deelgenomen, reeds zijn uitgestroomd en gegevens van
beschikbaar is zijn 49 van de 59 deelnemers in totaal na afloop van het project ingestroomd of aangemeld bij een nieuwe opleiding.
Duur project
Maximaal 6 weken. Structurele(re) interne samenwerkingspartijen:
Beroepsopleidingen Alfa College, Coördinatoren beroepsopleidingen Alfa-college, Orthopedagogen Alfa College, Loopbaanexperts Alfa-college. Samenwerkende partijen
Incidentele(re) externe samenwerkingspartijen: Winkler Prins
(Scholengemeenschap),Van Heemskerck (renn 4 school), Simon van Hasselt (Leerwegondersteunend onderwijs), 't Poortje
(jeugdjustitiële inrichting), andere ROC's, Bureau leerplicht, RMC, jeugdzorg, bedrijven.
Nieuw gelegde contacten met het doel tot samenwerking: CWI (Competentie Test Centrum) en afdeling leer-werk trajecten.
Instrumenten die mogelijk tijdens het traject worden ingezet: ROC-traject, NOA-Digitool, kernkwaliteiten, DVD's en video's
met opleidingen/beroepen, wervingsmateriaal, meelopen bij de Onderdelen aanpak
beroepsopleiding, snuffelstages, open dagen bezoeken, interviewen van beroepsbeoefenaars, zoeken van
(detachering)vacatures voor BBL, CV schrijven, telefonisch
informatie verwerven bij bedrijven danwel opleidingen, Internet
(verzamelde sites), opdracht-resultaatgesprek-nieuwe opdrachtenzovoorts (= meer de methodiek). Contactpersonen
•
Dhr. R. de Graaf, Coach Oriëntatietraject, Alfa College, tel: 050-597 3228, email:
[email protected]
32
D A V INCI C OLLEGE Da Vinci College Doel is dat de deelnemer een beroepsopleiding gaat volgen die Doelstelling
beter aansluit bij interesse, motivatie, capaciteit. Met als
resultaat dat hij/zij de gekozen opleiding voltooid en de school met een startkwalificatie verlaat.
Doelgroep Deelnemers Resultaten
Zowel reeds uitgevallen leerlingen als potentiële uitvallers die
nog op een beroepsopleiding zitten, maar een verkeerde keuze voor de opleiding hebben gemaakt.
16 jongeren hebben deelgenomen aan de pilot. Voor 15 van de 16 jongeren is een vervolgtraject geadviseerd en met de jongere overeengekomen waarvan er 10 reeds zijn aangemeld bij de nieuwe opleiding.
Duur project
4 weken.
Samenwerkende
CWI, opleidingen binnen het Da Vinci College, bureau leerplicht,
partijen
Onderdelen aanpak
bureau jeugdzorg, route 23.
Beroepskeuze onderzoek: ROC-traject en Test-traject van LDC; persoonskenmerken-/capaciteitentest ‘6 Holland typen’; outdoordag; individuele gesprekken; CWI informatie,
kansverkenner en testen; excursies bedrijven/organisaties/ROC.
• Contactpersonen
Dhr. M. van Tussenbroek, Accountmanager, Da Vinci College, tel: 078-6572957, email:
[email protected]
•
Dhr. J.H. Molema, Coördinator en Trajectadviseur, Da Vinci College, tel:078-6572957, email:
[email protected]
33
ROC T ER A A ROC Ter Aa Doelstelling
Doelgroep Deelnemers Resultaten
Leerlingen begeleiden in keuzeproblemen via het
Loopbaancentrum en leerlingen kennis laten maken met de arbeidsmarkt via de Intercedent Arbeid.
Alle leerlingen die het Trajectbureau doorverwijst. Dit zijn
leerlingen die geen leerbaan kunnen vinden respectievelijk een verkeerde opleidingskeuze hebben gemaakt. Loopbaancentrum: 22 Intercedent: 25 Loopbaancentrum: 18 geholpen
Intercedent arbeid: 12 geholpen, rest nog in behandeling maatwerk tot aan instroom in een nieuwe opleiding. Het
Loopbaancentrum begeleid leerlingen 4 weken door middel van
Duur project
testen en gesprekken. Daarna 4 weken stages en meelopen
opleiding en daarna wordt de leerling door het trajectbureau tot aan de instroom begeleid door middel van een stage etc.
Intercedent Arbeid is enkel maatwerk, flexibele instroom. Het trajectbureau vormt de spil van de samenwerking. Dit bureau verwijst de leerlingen naar het Loopbaancentrum,
respectievelijk de intercedent arbeid. De Intercedent Arbeid kan
Samenwerkende partijen
de leerling na afloop van het traject terugsturen naar het
trajectbureau, waarna het Trajectbureau de leerling verder helpt. Dit geldt ook voor het Loopbaancentrum. Intercedent arbeid is gestationeerd op het werkplein waar onder meer het CWI is
gehuisvest. Er wordt veel kennis met het CWI gedeeld. Zo neemt de intercedent arbeid CTC testen af van het CWI en blijft zo op de hoogte van de kansen op de arbeidsmarkt. Loopbaancentrum:
Testen, gesprekken, assessments gedurende vier weken. Daarna snuffelstages en meelopen bij een opleiding naar keuze
gedurende vier weken. Na afloop van Loopbaancentrum zorgt Onderdelen aanpak
het Trajectbureau ervoor dat de leerling iets gaat doen in lijn
met de keuze die hij/zij gaat maken. Dit loopt uiteen van lessen volgen bij nieuwe opleiding tot stage en werk Intercedent Arbeid:
Geeft informatie over de arbeidsmarkt, neemt CTC testen af van het CWI, voert gesprekken met de leerling over problemen omtrent het zoeken van een leerbaan.
34
•
Mevr. N. Baars, Directeur Trajectbureau, ROC ter AA, tel: 0492-507900, email:
[email protected]
Contactpersonen
•
Mevr. S. Timmermans, Intercedent Arbeid, Lokatie Werkplein, tel: 0492-587472, email:
[email protected]
•
Mevr. M. Hulsman, Coördinator Loopbaancentrum, ROC Ter AA, tel:0492-507909, email:
[email protected]
35
ROC
VAN
T WENTE ROC van Twente
Doelstelling Doelgroep
Heroriëntatie van leerlingen die een verkeerde keuze hebben gemaakt
Leerlingen met een keuzeprobleem Assessment: 75
Deelnemers
– –
VOA/Flex: 82
Resultaten
–
Assessment: onbekend
–
VOA/Flex: 98%
Duur project Samenwerkende partijen
Assessment: 4 weken
VOA/Flex: 3 weken, daarna stage tot aan einde jaar Eerstelijns en tweedelijns begeleiders. Tweedelijns heeft een samenwerkingverband dat in ontwikkeling is: beide
oriëntatietrajecten VOA/FLex en Assessment worden doorverwezen via het Traject en Adviesbureau
Eerstelijns begeleiding door loopbaanbegeleiders en loopbaanadviseurs
Tweedelijns: Twee oriëntatietrajecten: •
eerstelijns
Onderdelen aanpak
Assessment:
•
Praktijkassessment,
daarna
terug
naar
VOA-Flex:Testcentrum en stage
Verschillende aanpakken is het gevolg van een fusie van twee
ROC’s. Ieder ROC had een verschillend oriëntatieproject, deze
vallen sinds kort beide onder het Loopbaancentrum. Uitdaging is om beide aanpakken optimaal te benutten. •
Dhr. J. Wetering, Loopbaandeskundige, ROC van Twente, email:
[email protected], tel:0546804600
•
Mevr. E. Kuijper, Coördinator VOA-Flex, Traject en
Adviesbureau ROC van Twente, tel: 0546-801660, email: Contactpersonen
[email protected] •
Dhr. K. Hanema, Coordinator Assessment, ROC van Twente, tel: 0546-801660, email:
[email protected]
•
Mevr. M. Kroeze, Hoofd Onderwijs, Traject en Adviesbureau, ROC van Twente, tel:, email:
[email protected], tel: 0546-801660
36
ROC W EST B RABANT ROC West Brabant Doelstelling
Doelgroep Deelnemers
Heroriëntatie van leerlingen zodat ze inzicht krijgen in wat ze
kunnen en wat ze willen en aan de hand daarvan doorstromen naar een nieuwe opleiding.
Potentiële uitvallers en uitvallers uit mbo en het vmbo. In de
realiteit komt het erop neer dat het met name reeds uitgevallen leerlingen zijn die deelnemen aan het project.
3 deelnemers bij Transit, 13 deelnemers bij Traject Transit: 2 voornemens een nieuwe opleiding te volgen, 1 gaan
Resultaten
werken. Traject: 4 deelnemers aangemeld bij een nieuwe
opleiding, de overige deelnemers vervolgen hun traject binnen Traject.
Duur project
8 weken.
Samenwerkende
Traject/Transit, SS&B, Pasvorm, leerplicht, trajectbegeleiders,
partijen
bedrijfsleven.
Instrumenten die mogelijk worden ingezet bij het Oriëntatietraject: -
Beroepskeuzetesten: ABIV, BIT, BZO, HIT, KIT, JSS, TKMST, FIT, ICARES.
-
Capaciteitentesten: o.a. BNT, DAT, DRENTH, G-test, KRT. VCI, WG, VDL.
Onderdelen aanpak
-
Persoonlijkheidstesten: o.a. EPPS, FFPI, NEO, VDL.
Voor deze doelgroep wordt ook de TKMST beroepskeuzetest
van Aromedia ingezet, en de capaciteitentest VDL van AMNsystems.
Stages worden ondersteund door: -
Stagebegeleiding;
Presentatietraining;
Loopbaanoriëntatie; Sollicitatietraining.
Mevr. D. Vogelzang, BPV-coördinator Pasvorm, ROC WestContactpersonen
Brabant, tel:06-51207887, email:
[email protected]
Dhr. M.Schoof, coördinator afdeling Traject, Kellebeek College, tel: 0164-236251, email:
[email protected]
37
Stap1: Sap 1:
38