een uitgave van de deelgemeente Rotterdan Centrum
We zijn op de wereld kaarr om mekaa om me om mekaar
een verhaal over
nabuurschap
in de stad en op het platteland Lenie Arntzen
’we benne op de wereld om mekaar om mekaar te hellepe nietwaar... ’
a
a
a
goede Beter een een buur dan nd e verre vri 27:10 a Spreuken
Voorwoord Dit verhaal is geschreven in opdracht van Marjolijn Masselink, portefeuillehouder welzijn en Oude Westen van de deelgemeente Rotterdam Centrum. Dit boekje wil een bijdrage leveren aan de discussie over gemeenschapszin in een grote stad als Rotterdam.
Inleiding
‘We benne op de wereld om mekaar om mekaar te hellepe nietwaar...’ zong Leen Jongewaard. Dit verhaal vertelt over burenhulp en nabuurschap. Dat lijkt een stoffig verschijnsel uit het grijze verleden. Niets is minder waar. Nabuurschap leeft! Zelfs onze koningin noemt het als voorbeeld. In haar kersttoespraak van 2009 spreekt zij haar bezorgdheid uit over de verharding van onze samenleving.
‘Wanneer de zorgen groot zijn, wordt de behoefte aan een gezamenlijk perspectief sterker gevoeld. Godsdiensten en levensovertuigingen wijzen op verantwoordelijkheid voor de naaste. Vroeger was er vrijwel overal burenhulp en vormde nabuurschap de basis van de samenleving. Men kende elkaar. Maar de moderne mens lijkt weinig aandacht te hebben voor de
4
naaste. Nu is men vooral met zichzelf bezig. We zijn geneigd van de ander weg te kijken en onze ogen en oren te sluiten voor de omgeving. Tegenwoordig zijn zelfs buren soms vreemden. Je spreekt elkaar zonder gesprek, je kijkt naar elkaar zonder de ander te zien.’
Het idee voor deze verhalen komt van Marjolijn Masselink, portefeuillehouder welzijn en Oude Westen van de deelgemeente Rotterdam Centrum. Met haar wortels in de oude Graafschap, tegenwoordig zeggen wij Achterhoek, is het begrip noaberschap, voor haar een vanzelfsprekendheid. Maar het graaft nog dieper want de liefde voor het platteland en zijn eigenaardigheden zijn haar met de paplepel ingegoten. Haar vader heeft een museum neergezet dat bijna geheel gewijd is aan de folkloristische gewoonten en gebruiken van de streek. Hij laat mij een documentaire van zijn hand zien. Een mooie, dromerige verbeelding van het noaberschap in vroeger tijden.
Voor mij is het begin van deze opdracht onwennig en blijkt het lastig om andere dan folkloristische aanknopingspunten te vinden. Wikipedia definieert het Noaberschap als volgt: ‘Noaberschap’ (Twents, Achterhoeks en Drents) (Nederlands: nabuurschap) zijn de gezamenlijke noabers buren in een kleine sociale, overwegend agrarische gemeenschap. Binnen de noaberschap geldt de noaberplicht. Dit houdt in een verplichting, de ‘noabers’ (in een ruime zin des woords) bij te staan in raad en daad indien dat nodig is.’
5
‘Noaberschap mot neet verward wodden mit een buurtschop. Buurtschoppen bunt kleine woonpleatskes; et noaberschap is nen kulturelen aangelegenheid.’ ‘In et systeem van de noaberschap he-j mangs den noaste noaber, ok wal den eersten noaber. Dat is deurgoans den meest noabi-jen noaber. Dit is mangsmoal den noaber an de kante van owwe veurdeure. Dizzen noasten noaber hef ne nóg starkere noaberplicht as de wiedere noabers. Hi-j of zi-j verzorgt owwe plaanten, post en mangs zelfs owwe huusdieren a-j op vakantie bunt. Ok ondersteunt de noaste noaber ow bi-j zeekte, oaverlieden, brulftes, verjoardagen en dergeleke, woarbi’j hi-j of zi-j uut name van alle noabers ‘Vanof olde tieden was den dingen as nen fruitmand, kranse, stoark, Abraham, Sara, trouwboag noaberschap nen heel rumen en diepgoanden vörm van of meiboom reagelt.’
noaberhulpe, dee onmisboar was veur bewonners van boerderi-jen en in darpen dee neet konden rekkenen op gode Twents is levendige taal en goed te volgen voor een ‘stadse’. Maar wat oppenboare veurzeningen.’ weet ik, geboren en getogen in het centrum van de grote stad eigenlijk van boeren en buitenlui. Dat blijkt elke keer weer in gesprekken met hen. Er vallen stiltes. Ik zoek aanknopingspunten voor leven en laten leven in de grote stad. Dat soort duidelijke aanwijzingen komen niet ter tafel. Wel inzicht in hoe het toegaat tussen de noabers. Het op elkaar aangewezen zijn, de aangename vanzelfsprekendheid van het systeem waar je nu eenmaal bij hoort en de benauwenis ervan. In de gesprekken met de mensen uit de grote stad ben ik op
6
bekend terrein. Mijn gesprekspartners zijn buurtgenoten die zich verbinden met hun omgeving. Zij vormen actieve gemeenschappen. Passie voor het veelzijdige leven in de stad is hun drijfveer. Er bestaat geen overgeleverd systeem zoals op het platteland maar problemen zijn er te over. Blijven zoeken met elkaar naar oplossingen en verbeteringen is hun streven. Deze verhalen laten noabers, buren en buurtgenoten vertellen over hun ervaringen. Natuurlijk stuiten we bij deze zoektocht op de grenzen. Waar houdt het op. Wat willen mensen met elkaar delen en wat houden ze liever voor zichzelf. Waar beginnen de taken van de overheid. De verhalen spreken voor zich en laten zien dat gemeenschapszin springlevend is absoluut geen uitgestorven dino. Elkaar helpen is zo gewoon dat je het er eigenlijk niet eens over wilt hebben. Dat wat mensen nu eenmaal altijd al doen voor elkaar vormt de kern van deze verhalen. Dat is hoopgevend en daarbij past een bescheiden opstelling van de overheid. Een overheid met vertrouwen in haar burgers.
Lenie Arntzen
7
Noaberschap, een kwestie van overleven Noaberschap is een eeuwenoud overgeleverd sociaal systeem op het platteland. Het is een systeem van onderlinge hulp in voornamelijk boerengemeenschappen. Het dagelijks leven kent hoogtepunten en dieptepunten en vooral op die momenten komt het noaberschap om de hoek kijken. In boerengemeenschappen hielp men elkaar bij geboorte, dood, oogst, ziekte, trouwen, huizen bouwen, stal schoonmaken, vervoer enzovoort. Dat resulteerde in een sociaal systeem van
ongeschreven regels en afspraken
tussen de noabers. Noabers konden wederzijds een beroep op elkaar doen. Ook als het even niet uitkwam voor de ander. Een dergelijk systeem groeit gestaag in de loop der jaren. Er komt wat bij en er valt wat af maar tenslotte is het een fijnmazig
8
netwerk van allerlei hulp en bijstand waar het individu, gezin of een economische eenheid op kan rekenen. In afgelegen vaak arme gemeenschappen was deze ‘burenhulp’ een noodzakelijk onderdeel van het bestaan. Zonder de noabers redde je het niet of was het leven veel en veel moeilijker. Noaberschap lijkt dan ook vaak noodzaak en een kwestie van overleven. Dat is nu totaal anders.Veel van deze hulp- en zorgtaken zijn overgenomen door de overheid. En dat dit een groot goed is en zo moet blijven daar zijn alle geïnterviewden het over eens. Over het noaberschap zoals dat vroeger norm was in de dorpsgemeenschappen zijn de meningen verdeeld. Naast de romantische idee dat de mensen altijd voor elkaar klaar stonden wordt ook meteen en nadrukkelijk gemeld dat het een
regime is waar je aan mee moet doen anders ‘lig je eruit’. En wat dat betekent blijft in het vage maar zeker is dat je
ten prooi bent aan roddel en achterklap. In moeilijke tijden zit je zonder hulp. En als je het heel slecht treft wordt je weggepest. Het woord brandstichting wordt genoemd in publicaties en is een paar keer gevallen in de gesprekken, maar dan ging het uiteraard over vroeger. Kortom voor nieuwkomers gold een ijzeren wet, je deed mee met de gemeenschap en anders ... Misschien was zo’n rigide regime noodzakelijk en had het te maken met een manier van overleven. Want tot in de vorige eeuw stond het leven op het platteland onder voortdurende druk. Naast schaarse economische middelen was er altijd de dreiging van een mislukte oogst, hongersnood en ziekte. Daarbij was er een schier eindeloze stroom van vreemd volk op de been. Van dagloners, handelaren en (dakloze) landlopers tot individuen met kwaad in de zin en georganiseerde roversbenden. In het tweetalige boekje ‘Sagen’ (Nederlands/Duits) over het oosten van Nederland worden verhalen verteld over rondzwervende groepen rovers, plunderende soldaten van Napoleon, hongerige
9
Kozakken. Het stikte er van de heksen, spoken, dolende zielen en ander rusteloos kwaad dat rondwaarde als de duivel zelf verkleed, of als wie dan ook. Je krijgt de indruk dat er altijd allerhande gespuis op de been was en dat in iedere vreemdeling een gevaarlijke gek kon schuilen. Als je deze verhalen leest lijkt de wereld een grote chaos waar God nog gebod heerste. Voor de gewone mensen moeten gevoelens van bedreiging en onveiligheid normale gevoelens zijn geweest. In reactie op dit voortdurende gevoel van onveiligheid groef men wallen rond de nederzettingen ‘landweren’ en men sloot zich aaneen in hechte gemeenschappen die zich niet lieten ontwrichten door vreemdgangers. In 1823 vond In Zelhem, eveneens een in Twickelervaart, een dorp in de dorp in de Achterhoek sloeg Achterhoek, de laatste heksenproef men in 2007 met succes van West Europa plaats.
de asielzoekers uit het opvangcentrum. Voor eens en voor altijd.
In de gesprekken en uit publicaties blijkt dat de verplichtende kant maar ook het sterke wij en zij gevoel van het noaberschap als beperkend en zelfs verstikkend wordt ervaren. In dat licht is het begrijpelijk dat de anonimiteit in de grote stad als vrijheid wordt gevoeld. In vrijheid kunnen gaan en staan waar men wil is een van de zegeningen van de grote stad. De stadse anonimiteit wordt ervaren als bescherming van het individuele bestaan tegen de nu eenmaal opdringerige omgeving. Niet iedereen hoeft alles te weten en in de stad schuilen wij veilig achter onze voordeur. Onze eigenaardigheden en gewoontes zijn van ons en niet van hen. Ik denk inderdaad dat deze een opluchting kan zijn en dat de grote stad daarmee een weldadige dekmantel is voor het leven zoals jij dat wilt leiden.
Nu was het in de oude boerengemeenschappen niet zo dat je verplicht was met je directe buren om te gaan. Wel met de buurt, de gemeenschap maar niet persé met je naaste buren. Nieuwkomers kwamen in een bestaand sociaal systeem maar kozen ook hun eigen noabers, de mensen uit de gemeenschap waarmee ze hun persoonlijk leven wilden delen. Nieuwe bewoners gingen niet alleen in een nieuw huis wonen maar ook actief aan de slag om ‘buurt te maken’. Dat gebeurde zelfs al voordat ze zich gingen vestigen. De sociale omgeving werd afgegraasd op zoek naar geschikte noabers. Op deze manier ontstonden er in de loop der tijd ingewikkelde netwerken van noaberschappen waarbij de contacten dwars door elkaar heen liepen en elkaar soms overlapten. Een verschijnsel dat je in de grote stad ook kunt tegenkomen. Zeker in de buurt waar ik woon, het Saftlevenkwartier in Rotterdam. Dat dit een groot goed is en zo moet blijven daar zijn alle geïnterviewden het over eens.
‘niemand hoeven kennen mentaliteit’
10
11
Deze illustratie laat zien dat in de stad een fijnmazig netwerk van zelfgekozen contacten kan bestaan. Het gaat hier overhet netwerk van 4 bewoners. Interessant is hoe intensief zo’n sociaal systeem is en of het in alle buurten wil gedijen, of dat dit verschijnsel is voorbehouden aan buurten met bepaalde kenmerken. Het is ook interessant om dieper op de aard van deze contacten in te gaan nu de overheid de meest noodzakelijke zorg op zich genomen heeft. Wat blijft er over, wat delen mensen met elkaar en wat houden ze voor zichzelf. Zowel op het platteland als in de stad wordt er gedeeld maar welk lief en welk leed komt daarvoor in aanmerking?
12
13
Twee gesprekken
Jeanne Hogenboom en Anke Griffioen. Beiden actief in het centrum van Rotterdam als bewoners en ondernemers Woord vooraf
14
Sinds mensenheugenis staat het leven in de grote stad onder druk. In de jaren zestig liet mijn welgestelde hospita in Amsterdam iedere avond stalen rolluiken neer om het tafelzilver te beschermen tegen boeven. Het geratel van de rolluiken moest ons een veilig gevoel geven over vermeend onheil. Als je tegenwoordig maar een beetje kapitaalkrachtig bent heb je al een beveiligingssysteem, een elektronisch oog bij de voordeur, een aanflitslamp in het portiek, een alarmsysteem voor de auto, alarmnummers van hulpdiensten binnen handbereik enzovoort. Het mag dan zo zijn dat de anonimiteit van de stad een gevoel van vrijheid geeft de andere kant ervan is dat het een dekmantel is voor allerlei ongein. En de directe woonomgeving kan een bron van onrust zijn.
Jeanne Ruim 30 jaar woon ik nu in Rotterdam waarvan 24 jaar aan Hogenboom de ’s-Gravendijkwal. Ik kom van een groot dorp maar ik wilde graag in de stad wonen want ik houd van de stad. Ik houd van de ruimte, de zichtlijnen, de schaal van de gebouwen en de anonimiteit in de stad. Toen ik hier pas woonde had ik weinig contact met de omgeving. Ik was veel onderweg want ik werkte door het hele land en in het buitenland. In 1998 werd mijn dochter geboren en sinds 1999 zorg ik grotendeels alleen voor haar. Wij wonen hier dus met zijn tweeën mijn dochter en ik. Als je een kind krijgt raak je meer georiënteerd op je directe sociale omgeving. Dat is een verandering in je leven. Ik ging bijvoorbeeld uit wandelen met de kinderwagen, iets nieuws voor mij. Door de contacten bij de school leer je mensen kennen die hier ook wonen en ook kinderen in de klas van je dochter hebben. Doordat je een kind hebt ga je anders kijken naar je omgeving. Dat vechtjasserige wat ik over me gekregen heb komt daar voor een deel uit voort. Je ziet vaak dat het vrouwen zijn die dit gedrag vertonen. Zij willen dat hun kind in een goede omgeving opgroeit en het behoeden voor ellende. Bij alles denk je, is dit wel veilig genoeg voor mijn kind? Ik denk dat het een soort oerdrang van moeders is. Toen ik hier 24 jaar geleden kwam wonen was de buurt rustiger dan nu. Ik heb lang nagedacht over de vraag of ik me dat nu allemaal maar verbeeld. Maar ik ben tot de conclusie gekomen dat de problemen ècht zijn toegenomen. Er was hier op de ’s-Gravendijkwal altijd al een komen en gaan van verslaafden, prostituees en daklozen. Wij woonden op de route G.J. de Jonghweg, Perron Nul en de Pauluskerk. Dat was een drukke doorgaande route voor daklozen en verslaafden. Toen werd Perron Nul gesloten, de G.J. de Jonghweg opgedoekt en de
15
Pauluskerk gesloopt. Tegelijkertijd werd in het centrum een bedelverbod van kracht. Met het sluiten van de voorzieningen en het schoonvegen van het centrum nam de druk op de ’s-Gravendijkwal toe.
De meest kwalijke ontwikkeling voor de ’s Gravendijkwal van de afgelopen jaren is de overkill aan instellingen voor geestelijke en sociale zorg. Het gevolg
daarvan is een leger van ‘zelfkanters’. Losgeslagen volk, beneveld door alcohol, drugs, medicijnen of paniek. Ze struinen hier rond en grazen de buurt af op zoek naar inkomen, zorg en geestverruimende middelen. In hun kielzog een stroom van mensen die daar weer aan proberen te verdienen: handelaren in drugs, vrouwen en gestolen goederen. In het totaal zijn er nu negen organisaties die dertien panden op en vlakbij de ’s-Gravendijkwal bezitten. In die panden exploiteren ze opvangcentra voor probleemjongeren, verslaafden, crisisgevallen, alcoholisten en psychiatrische patienten. Daarbij telt de Mathenesserlaan ook nog een flink aantal van dat soort panden. Het eind van deze ongewenste ontwikkeling is nog niet in zicht en bij navraag blijkt de overheid ook totaal geen overzicht te hebben. Deze wildgroei hangt samen met de grens van de deelgemeente en het
16
politiedistrict. Die grens loopt precies over het midden van de ’sGravendijkwal. De ’s-Gravendijkwal valt daardoor bestuurlijk tussen wal en schip. Noch de politie noch de deelgemeenten voelen Een paar jaar geleden toen zich verantwoordelijk er weer een nieuwe opvang voor dit gebied. bijkwam dacht ik: ‘nu is mijn grens bereikt ik smeer ’m.’ Mijn familie zei natuurlijk altijd al bij elk akkefietje, ‘nou ga je daar toch zeker weg.’ Vanaf het moment dat ik zwanger was bleven ze vragen, ‘en ..., ga je nog verhuizen?’. Ik heb die mogelijkheid natuurlijk overwogen. Maar ik heb hier een heerlijk huis midden in de stad met een mooie tuin en stilte en rust aan de achterkant. Daar heb ik ook heel erg naar verlangd. Een situatie waarbij ik aan de voorkant in de drukke stad ben en aan de achterkant in de groene stilte. We hebben het hier prima naar ons zin mijn dochter en ik. En daarbij ik voel er niets voor om me te laten wegjagen door het beleid van de overheid. Liever doe ik dan een poging om het tij te keren. Ik ben er ten diepste van overtuigd dat de dingen anders, beter kunnen. Dat is mijn drijfveer. Dat ik daar een inspanning voor moet leveren als burger vind ik erbij horen. Maar ik verwacht dezelfde inzet, zorgvuldigheid en kwaliteit van ambtenaren en bestuurders. Ik heb kunst en cultuurgeschiedenis gestudeerd en vanuit die achtergrond ben ik gewend informatie te zoeken en te verwerken en de grote lijnen in ontwikkelingen te zien. Als de diverse overheden dan, niet gehinderd door enige dossierkennis, met steeds hetzelfde
17
ongefundeerde ad hoc gedoe aankomen zetten wordt ik razend. Verhuizen was voor mij dus geen optie maar intussen namen de problemen op straat toe en de ’s-Gravendijkwal kwam steeds meer onder druk te staan. Die onrust op straat gaat een rol spelen in je gewone leven, je wordt alert. Een voorbeeld: mijn dochter is bevriend met een meisje van haar leeftijd dat aan de overkant van de straat woont. Haar moeder en ik kijken die meiden altijd na als ze naar elkaar oversteken: en altijd denk ik, ‘okee ze is binnen’. Dat doen wij omdat wij nooit weten wat ze overdag tegen kunnen komen op dat kleine stukje van hooguit honderd meter. Ik ben nu zes jaar actief in B.O.O.G. de bewonersorganisatie van de ’s-Gravendijkwal. B.O.O.G. is ontstaan toen de
gemeente hier op het pleintje naast alle problemen die er al waren een ‘spuitbus’ voor de verslaafden wilde neerzetten. Een plek waar methadon verschaft zou worden. Dat was de druppel, de voedingsbodem was er al, maar de echte aanleiding bleek de ‘spuitbus’ te zijn. Toen is het gebeurd. Anke Griffioen en ik zijn er bovenop gesprongen en hebben niet meer los gelaten. Begin januari 2004 is B.O.O.G. opgericht en vanaf dat moment is er hard gewerkt en hebben we veel bereikt. Er worden oplossingen gezocht voor de deelgemeentegrens, de zorgsector zal volgens de burgemeester aan banden gelegd worden en de overkapping van de verkeerstunnel gaat misschien door. Wij van B.O.O.G. letten goed op, wij verliezen onze doelen geen moment uit het oog en wij blijven volhouden. Dat zijn ze niet gewend bij het stadsbestuur. Meestal zijn burgers even actief naar aanleiding van een incident en dan ebt het weer weg. Door de overdosis zelfkantgevallen is de tolerantie in de buurt minder geworden. Op dit moment is de tolerantie nul, zero. Een voorbeeld: bewoners organiseren in het Branco van
18
Dantzigpark een feestje voor kinderen. Wie staan er in de rij voor de hapjes: de daklozen en gebruikers. De reactie van
de welzijnswerkers is ‘leuk dat ze integreren’. De reactie van de ouders: ‘Onze kinderen kunnen al nooit buiten spelen vanwege die gasten en nu dit weer. Laat ze opsodemieteren’. De buurt is ook niet in staat om zoveel zelfkanters op te vangen. We kunnen niet voor ze zorgen, ze zijn te anoniem en met teveel. Als het onze eigen gekken zouden zijn dan zouden we er ons om kunnen bekommeren. Bijvoorbeeld een pand met vaste bewoners, prima, dan horen ze er bij. Dan ken je die mensen en als je bijvoorbeeld een van hen een tijdje niet gezien hebt dan vraag je je af, hé waar istie en dan waarschuw je de wijkagent. En met een buurtfeestje kunnen ze gewoon meedoen want ze horen erbij. Maar met deze overkill is dat godsonmogelijk.
En toch vind ik verhuizen geen optie Dan zou ik dit huis waar ik van houd en waar ik graag woon moeten opgeven. Hier wonen, op deze plek is een keuze voor de grote stad en zoals ik al zei, ik houd van de stad. De allure, de ruimte en het formaat van de dingen. Vanuit mijn zolderraam zie je dat mooie groene gebouw, World Trade Centre. Dat vind ik een prachtige zichtlijn waardoor ik verbonden ben met het hart van de stad. De ’s-Gravendijkwal is ooit aangelegd als een lange laan richting water, de Maas. Die loopt nu natuurlijk dood op het Erasmus Medisch Centrum. Maar in principe is de ’s-Gravendijkwal nog altijd die brede lange as met bomen. Dat vind ik geweldig. Opgeven wil ik dus niet. Ik ben bereid mijn aandeel in de grote stadsproblematiek te leveren. Het heeft te maken met willen overleven, liefde voor de stad en voor de gemeenschap in de buurt.
19
Een deel van de charme van het hier wonen zijn de contacten met de omgeving. Ik heb natuurlijk niet met iedereen contact. Ik heb bijvoorbeeld weinig contact met migranten. Dat vind ik wel jammer maar het zij zo. Je hebt contact met een bepaalde, organisch gegroeide kring van buren en vrienden. De mensen die voor de hand liggen en bij je passen, waar je op een natuurlijke, vanzelfsprekende manier mee omgaat. Contacten met andere culturen zijn hartstikke leuk maar ze moeten wel op je pad komen.
Anke Griffioen Kijk, ik ben hier geboren. Ik ben zeven jaar weggeweest toen ik filosofie en bestuurskunde studeerde in Amsterdam maar sinds 1998 woon ik weer in deze buurt. Ik ben in een schoenendoos geboren, letterlijk. Mijn vader had een schoenwinkeltje in de Middellandstraat tegenover waar Bas van der Heijden nu zit. Wij woonden boven de winkel. Dus bij ons thuis was het schoenen, schoenen, schoenen. Mijn ouders hebben er bewust voor gekozen hier te blijven wonen ook toen de buurt achteruit ging en hun vrienden vertrokken. Zij waren actief lid van de gereformeerde kerk van de gemeente Delfshaven. Die kerk was toen een vooruitstrevende gemeenschap. Er ontstond bijvoorbeeld een enorme rel toen het kind van een lesbisch paar gedoopt werd. Dat was nieuws
20
en mijn moeder die toen secretaris van de kerk was heeft de hele internationale pers over zich heen gekregen. Er werd binnen die kerk gezocht naar nieuwe vormen van geloven en de betrokkenheid bij de omgeving was groot. Als kind zat ik op de Eloutschool en daar 10 0 2 o zaten toen begin jaren ’70 al ‘medelanders’ ij k w a l a n n ‘s G ra v e n d in de klas. Ik heb me daar soms wel wat verloren gevoeld want ik had niet veel aanspraak. Dit was toen al een wijk waar voornamelijk mensen met lage tot zeer lage inkomens woonden en wij als middenstanders hadden een ander bestedingspatroon en een andere cultuur. Ik speelde bijvoorbeeld op de basisschool al viool. Daar werd ik niet om uitgelachen op school maar ze vonden het wel een beetje apart. Ik werd nooit gepest, ze waren aardig voor me maar afstand bleef er wel. De betrokkenheid van mijn ouders bij hun omgeving vind ik nog steeds inspirerend. Ik geloof in wat de filosoof Habermas zegt. Hij verdeelt de wereld in een ‘leefwereld’ en een ‘systeemwereld’. Je leefwereld is je private wereld, je gezin bijvoorbeeld en het systeem dat is de staat, de overheid, de economie. Als we succesvol willen overleven moeten wij met al onze kleine leefwereldjes aansluiting zoeken bij de systeemwereld. Maar dat is ingewikkeld, dat gaat zo maar niet. Habermas zegt, daar heb je een ‘tussenwereld’ voor nodig. Een tussenwereld waar je dingen kunt leren. Als je een goede opleiding en opvoeding hebt gehad dan is het niet zo moeilijk om vanuit jouw privé-
21
wereld rechtstreeks te gaan shoppen in de systeemwereld. Je hebt voldoende geleerd om de juiste keuzes te kunnen maken. Keuzes die goed zijn voor jouw leven en die je vooruit kunnen helpen. Met een beetje behendigheid vis je uit de vijver van de systeemwereld wat je nodig hebt en laat je de rest voor wat het is. Voor een heleboel mensen is dat niet zo eenvoudig. Die zien geen kans om succesvol zaken te doen met de systeemwereld gewoon omdat ze de kans niet gehad hebben om dat ergens te leren. In een stabiele tussenwereld van sportclubs, scouting, de kerk, de harmonie, het clubhuis kun je vaardigheden leren hoe je met elkaar en met de systeemwereld Om de kloof tussen moet omgaan. En met wat je daar leert kun de privéwereld en je de hiaten in je opvoeding of onderwijs aanvullen. Als deze tussenwereld uit de systeemwereld te elkaar valt, raken grote groepen mensen overbruggen is er een afgesneden van het contact met de tussenwereld nodig systeemwereld. Op den duur gaat dat opbreken en missen ze de boot van welvaart en geluk. Juist nu we de tussenwereld hard nodig hebben brokkelt deze steeds verder af. Het leven wordt ingewikkelder en sneller en je moet goed toegerust zijn om het allemaal te kunnen bijbenen. Daarbij zijn er grote groepen nieuwkomers in de samenleving en die mensen moeten allemaal een plek zoeken en krijgen. Ik denk altijd na over dit soort dingen. Ik geloof erin dat je de verantwoordelijkheid bij jezelf legt en niet buiten jezelf. Ik ben opgevoed met: let op de ander, draag zorg voor de ander, je hebt de ander nodig, wij zijn een gemeenschap. Ik geloof in de opvoeding van mijn ouders. Je moet je leren verhouden tot de gemeenschap, dat is onze opdracht. Als je daarmee bezig bent leid je een zinnig leven. En of dat nou binnen de gereformeerdeof de humanistische traditie of binnen de Islam is, dat maakt niet uit. Het gaat over dat je je bewust bent van de ander of van het immateriële of spirituele. Zingeving is
22
waarom zijn we hier,
voor mij dan ook deelnemen aan een gemeenschap en daar verantwoordelijkheid voor dragen. De drie monotheïstische godsdiensten hebben opvallend gelijkluidende verhalen over zingeving. Ze houden zich alledrie bezig met de vragen: waarom zijn we hier, wat moeten we hier doen en hoe ga je dood. Die eensgezindheid als het om deze grote vragen van het leven gaat vind ik hoopgevend. Zowel in het Christendom als de Islam zijn aandacht en zorg voor de gemeenschap en betrokkenheid op de samenleving belangrijk. De christelijke en de islamitische leiders zouden gemeenschappen kunnen bouwen waarin nauw wordt samengewerkt. Als het gaat om raakvlakken is de ramadan een goed voorbeeld. Het vasten is uit onze traditie grotendeels verdwenen maar ik vind het een goed principe. In een vorm van vasten kun je leren omgaan met je behoeften en je bewust worden van de noden van anderen en de hogere dingen. Door de hectiek van mijn leven op dit moment kom ik daar niet meer aan toe, maar dat zou wel moeten.
wat moeten we hier doen en hoe ga je dood
Nu de traditionele tussenwereld van kerken, verenigingen en Chemie clubs afbrokkelt worden er van overheidswege initiatieven genomen om de gaten op te vullen. Volgens mij is dat wat de gemeente probeert met de islamdebatten en bijvoorbeeld Opzoomer Mee, namelijk een nieuwe tussenwereld creëren. Ik waardeer de initiatieven maar ik vind dat de overheid niet de juiste methode hanteert. Er moeten duurzamer vormen gevonden worden. Wat er op dit moment gebeurt is te veel ‘hap snap’. Opzoomeren is een poging die over het opbouwen van gemeenschapszin gaat. Maar ik mis een stabiele structuur en een achterliggende diepere gedachte. Het is niet verankerd in een regelmatig terugkerende vorm. Waar gaat het eigenlijk
over? Gezellig met z’n allen twee keer per jaar een feestje, maar kun je er als individu ook op terugvallen?
23
Wij wonen hier aan de ’s-Gravendijkwal. Dat is op zich geen voor de hand liggende plek om te gaan wonen. Aan een verkeersriool en midden tussen de instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. Ook dat zijn de realiteiten van de grote stad. Als je hier gaat wonen dan kies je daarvoor. En als je ergens bewust voor kiest dan is het wel heel raar als je er niks mee doet. Ik vind het spannend om te zoeken naar een goeie manier om er mee om te gaan en ik ben niet de enige. Hier aan de ’s Gravendijkwal woont een curieuze mix van mensen die één ding met elkaar gemeen hebben, de keuze voor de plek. Dat dit geen neutrale maar een gerichte inhoudelijke keuze is, blijkt. Er ontstaan vriendschappen.
Op deze onmogelijke plek heb je energie en de vasthoudendheid nodig om veranderingen op gang te brengen. Een organisatie als
B.O.O.G. kun je niet levend houden als er geen vriendschap is. Je moet een lange adem hebben en er moet chemie zijn anders houd je het niet vol. Ik zie het noaberschap als een ruim begrip dat hoort bij de tussenwereld van Habermas. Voor een krachtige tussenwereld zijn alle sociale verbanden belangrijk niet alleen die van bewoners maar ook van ondernemers. De ondernemersvereniging Binnenweg is wat mij betreft ook een vorm van noaberschap. Toen Jeanne en ik begonnen met ons initiatief Crescendo Uno hadden wij een gemeenschap voor ogen, dat was onze inzet. Daarom organiseren we het festival van de Levende Beelden en waren we zo druk met de kabouter van de kunstenaar Paul Mc. Carthy die nu op het Eendrachtsplein staat. Dat zijn allemaal bewuste interventies om een gevoel van gemeenschappelijkheid te laten ontstaan zodat mensen trots worden op hun eigen straat, op hun omgeving. Toen we in 2002 begonnen hebben we gezegd, oké we ruimen de rotzooi op maar we gaan ook een gemeenschap bouwen. We hebben een aantal noodzakelijke ingrepen gedaan, storende
24
plekken weggehaald zoals ‘de Boogjes’. Tegelijkertijd zijn we aan de slag gegaan met de ondernemersvereniging van de Nieuwe Binnenweg. Onze opdracht was: zorg voor een vitale vereniging en voor betrokken ondernemers. Ook al leveren die activiteiten niet direct profijt op voor jou als ondernemer, ze zijn ook goed voor de straat. Op de lange termijn heeft iedereen daar profijt van. Door met elkaar een organisatie op te bouwen waar je ook je eigen vragen en zorgen neer kunt leggen, werk je aan een intermediaire structuur tussen de eigen dingen die mensen doen en de grote gemeenschap. Er zijn natuurlijk ondernemers die uitsluitend en alleen geïnteresseerd zijn in hun eigen zaak. Maar
ik denk dat een goeie ondernemer zich altijd ook op de buurt en de gemeenschap zal richten. Dat kan niet
anders, als ondernemer heb je de omgeving nodig en de buurt heeft jou nodig. Als er ’s nachts iets gebeurd dan is het toch wel prettig als de bovenburen de sleutel hebben. We leven en werken hier in een gemengde buurt van zowel wonen als ondernemen. Je hebt als ondernemer buren-bewoners om je heen en daar zal je je mee moeten verstaan. Een ondernemer met een beetje inzicht zal investeren in die relatie met de omgeving. Ik ben hier opgegroeid en voel me totaal veilig in deze buurt.
25
Ik ben ook geen controlemens. Helemaal niet, ik laat makkelijk de achterdeur openstaan tot ontzetting van mijn echtgenoot. Dan denk ik, wind je niet op. Zo vijandig is de omgeving nu ook weer niet. Ik woon hier al mijn hele leven het is als het ware mijn natuurlijke habitat. Ik voel me er meestal prima. Het grote probleem is de snelweg voor onze deur die alle positieve energie bij voorbaat opslokt. De tunneltraverse drukt een enorm negatief stempel op de beide aangrenzende wijken en verstoort de gemeenschap in hoge mate.
De buren zijn belangrijk voor ons. Met alle buren hebben we nauw contact. De buren hebben de sleutel van ons huis en geven de kat eten als we weg zijn. Wij wonen naast de Portugese Soos. Soms is dat lawaaierig maar we zeuren niet meteen als ze weer eens een feestje hebben. Wel geven we de grenzen aan maar veel last hebben we niet van ze en zij proberen ons echt te betrekken bij hun gemeenschap. Ik heb eigenlijk ook nog nooit vervelende dingen meegemaakt. Ik zie heel weinig ongein op straat. Dat is niet omdat ik het niet wil zien maar ik ben altijd bezig in mijn hoofd: Nadenken, regelen, plannen. Mijn kinderen groeien hier op en ik maak me niet bezorgd over wat ze allemaal tegen kunnen komen. Ik denk dat is ‘part of the deal’, daar groeien ze van. Als ze af en toe een junk tegenkomen of een spuit dan denk ik, daar worden ze weerbaar van.
26
Eendrachtsplein ‘by night’
27
Twee gesprekken - De familie Abbring Vader en moeder Abbring en hun dochter Ariane
Vader
Van 1980 tot 1999 was ik burgemeester in de Alblasserwaard van de gemeenten Brandwijk, Molenaarsgraaf en Wijngaarden. Door de gemeentelijke herindeling werd ik burgemeester van de gemeente Graafstroom.
Woord vooraf Onder de rook van Rotterdam liggen omgeven door de brede wateren van onze grote rivieren de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Door de ligging zijn het bij uitstek gebieden waar men noaberschap zou kunnen verwachten. De Alblasserwaard kent vormen van noaberschap maar blinkt vooral uit in een gestructureerd en bloeiend verenigingsleven. Men ontmoet en vindt elkaar op de maar liefst 21 verenigingen die het dorp rijk is.
28
Alblasserwaard
29
Vader
In de Alblasserwaard kende iedereen elkaar althans de boerenbevolking. De boerenfamilies zijn meestal in de verte verwant aan elkaar omdat de Alblasserwaard heel lang een geïsoleerd gebied is geweest. Als je in de Alblasserwaard geboren was trouwde je met iemand uit de Alblasserwaard, dat was regel.
positieve rol gespeeld. Zij hebben kans gezien alle agrariërs ook de conservatieven bij het proces te betrekken. Er werd een speciale commissie in het leven geroepen onder leiding van burgemeester Maarten Schakel. In die commissie zaten verder
Als een schiereiland ligt de Alblasserwaard tussen de Noord, de Merwede en de Lek. Bij slecht weer als de ponten niet konden varen was het gebied afgesloten van de buitenwereld. Met de brug over de Noord in 1940 kregen we de eerste vaste oeververbinding. Voor die tijd kon je met het pontje naar Dordt, naar Ridderkerk of naar Kinderdijk. Een vaste oeververbinding was er niet. Sinds de ruilverkaveling tussen 1970 en 1980 is de Alblasserwaard ontsloten. Ruilverkaveling is herverdeling van de grond door uitruilen. Het doel is dat de landerijen weer dicht bij de boerderijen komen te liggen. Door generaties lang vererving van de grond zijn de landerijen versnipperd geraakt en moesten de boeren vaak einden lopen met hun vee langs de wegen en door de dorpen om bij hun land te komen. De ruilverkaveling heeft daar een eind aan gemaakt. Dat stuitte natuurlijk op weerstanden en het heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Toch kun je zeggen dat de ruilverkaveling in de Alblasserwaard goed verlopen is. In de Krimpenerwaard bijvoorbeeld ontstonden onoverkomelijke problemen en is het niet gelukt. De ruilverkaveling is een belangrijke episode geweest in de Alblasserwaard. Het uitruilen werd van bovenaf georganiseerd en de boerenorganisaties hebben daarin een
30
Kaart Alblasserwaard 16e eeuw
alleen agrariërs. Het proces heeft jaren geduurd. De polder was compleet versnipperd en er moest veel grond uitgeruild worden. Een bijkomend voordeel van de ruilverkaveling was dat
31
tegelijkertijd het hele gebied werd ontsloten. Er kwamen wegen dwars door het land zodat zelfs de achterste stukken van de langgerekte landerijen bereikbaar werden. Toen uiteindelijk de overdracht plaatsvond kwam de notaris met een kruiwagen vol aktes het gemeentehuis binnenrijden. In 1986 toen ik burgemeester was is de Alblasserwaard ook nog bestuurlijk op de schop gegaan en hebben we een forse gemeentelijke herindeling gehad. Ook die is zonder al te veel problemen verlopen. Aanvankelijk was ik burgemeester van drie gemeenten. Met de gemeentelijke herindeling werden zeven gemeenten samengevoegd. Zo ontstond de gemeente Graafstroom. Iedere gemeente had zes raadsleden en twee wethouders. Het kwam erop neer dat we 42 raadsleden hadden waarvan er maar 13 konden overblijven. Dat was nogal wat in die tijd op het platteland als je het raadslidmaatschap en zeker het wethouderschap moest inleveren. Maar toch is het vrij soepel gegaan. Ik heb altijd gezegd, die dorpen komen onder een centraal bestuur maar moeten verder gewoon hetzelfde blijven. We moeten de dorpshuizen in stand houden want dat dorpshuis is het culturele hart van de gemeenschap. Als we de dorpshuizen centraliseren valt het verenigingsleven uit elkaar en dat betekent het einde van de dorpsgemeenschap. In de Alblasserwaard was het zo dat de buren elkaar hielpen bij belangrijke gebeurtenissen in het leven. De mensen beschouwden het ook als een christenplicht om elkaar te helpen.
Overlijden Vroeger stierven de meeste mensen in hun eigen woning. De buren aan weerszijde minimaal twee, maximaal vijf werden op de hoogte gebracht. De buurt rouwde en liet dat zien door
32
de luiken op een kier te zetten en daar hield de gemeenschap rekening mee. De buren regelden ook het afleggen en het wassen van de overledene want er waren toen nog geen begrafenisondernemers. De kist werd op maat gemaakt door de dorpstimmerman. Een dag voor de begrafenis werden de klokken geluid van 11 tot 12 uur. Het hele dorp werd op de hoogte gebracht door de aanzegger die huis aan huis ging en de kaart voorlas: wie er overleden was, op welk tijdstip en wanneer de begrafenis plaatsvond. Mijn schoonvader was aanzegger. Als er iemand overleden was ging hij keurig in het pak met hoge hoed het hele dorp af. De buren droegen de kist naar een boerenkar en zo reed men de overledene naar het kerkhof. Achter de wagen liepen de familieleden en de buren. Dat was in de tijd van voor de begrafenisondernemers.
Hooibouw en de schuur schoonmaken De hooibouw was altijd een hectische tijd. Als het hooi rijp was en de lucht betrok dan hielpen de boeren elkaar om het hooi droog binnen te halen op de boerderij. Soms waren ze dan tot laat in de avond bezig met het binnenrijden van het hooi.
Moeder
De schuur schoonmaken gebeurt ieder jaar als de koeien naar buiten gaan dan wordt de hele stal uitgemest geschrobd en geboend. Geen plekje wordt overgeslagen. Met de schuur schoonmaken hielpen de mensen elkaar, dan werd iedereen opgetrommeld en gingen ze van schuur naar schuur. Als de schuur schoon was dan bouwden ze er een klein huisje in waar de kinderen in mochten spelen. Veel boeren woonden zomers in de schuur. Dat vonden ze makkelijk dan bleef het woonhuis na de grote voorjaarsschoonmaak nog een tijd schoon. De kazende boeren gebruikten de schuren zomers om hun kazen op te
33
slaan. Dan werden de raampjes donker gemaakt en de staanders blauw geschilderd tegen de vliegen. Vliegen hebben een hekel aan blauw. Ik was natuurlijk lid van de Christelijke Vrouwenbond. Als je lid wilde worden moest je een boerderij hebben of in elk geval een huishouding besturen. Later zijn er ook burgerdames lid geworden. Maar je moest wel getrouwd zijn. Het lidmaatschap was open voor alle lagen van de bevolking. Ik ging er altijd graag naar toe want het waren interessante en geanimeerde avonden. Je bleef op de hoogte van wat er gaande was, we hadden toen natuurlijk nog geen televisie. Er werd voorlichting gegeven over voeding, hygiëne en we kregen kook- en handwerklessen. Ieder jaar werd er in het kort een jaarverslag gemaakt van de activiteiten per maand. Dat verslag werd voorgelezen op de jaarvergadering en je wist precies wat je een heel jaar gedaan had. Later na de watersnoodramp in1953 is de naam Christelijke Vrouwenbond veranderd in Passage. Ik ga nog steeds graag naar Passage het is er gezellig en er zijn altijd interessante lezingen.
Kortavonden Kortavonden waren winteravonden. In de winter is er weinig te doen op het platteland en dan gaan de mensen bij elkaar op bezoek. Boeren, daggelders alles door elkaar. Om een uur of acht ging je naar de buren en dronk je een bak koffie en daarna kwam er meestal een bittertje op tafel. De vrouwen praatten dan met elkaar over gezinsproblemen en over het reilen en zeilen van het huishouden en de mannen praatten over de boerderij en gingen met elkaar kijken hoe het bedrijf erbij lag. ‘Bouen’ noemen ze dat. Om een uur of tien was de avond afgelopen want de volgende ochtend moesten de mensen weer vroeg op om het vee te melken. Waarschijnlijk
34
heten deze avonden daarom kortavonden. ’s Winters had je ieder weekend kortavonden dan ging je in volgorde op bezoek bij alle buren en zij weer bij jou en zo kwam je de lange saaie winter door.
Het verenigingsleven In Wijngaarden was de kern van het gemeenschapsleven het dorpshuis en de 21 verenigingen die daar hun onderkomen hadden. De meeste mensen waren lid van twee of drie verenigingen: de meisjesvereniging, de knapenvereniging, de mannenvereniging, de vrouwenvereniging, de ijsclub, de schietvereniging, de christelijke vrouwenbond, de oranjevereniging, enzovoort.
Ariane
Elke vereniging had een bestuur met een voorzitter, een penningmeester en een secretaris. Op de jaarlijkse openbare ledenvergadering werd het nieuwe bestuur voor het volgend jaar gekozen. Op mijn tiende jaar was ik al penningmeester van de meisjesclub en hield ik een schriftje bij met onze inkomsten en uitgaven. Dat vond ik leuk om te doen en ook heel gewoon. Zo’n verenigingsavond begon met gebed en een stukje lezen uit de Schrift. Daarna werd het verslag van de vorige keer voorgelezen en wat we deze keer gingen doen, dan pauze. Na de pauze was het knutselen en afsluiting. In twee uur tijd werkte je dat hele programma af. Voor de pauze stichtelijk en na de pauze knutselen. Ik was het eerste vrouwelijke lid van de schietvereniging. Daar hadden we elk jaar een openbare ledenvergadering. Die was altijd heel feestelijk. De financiën werden voorgelegd aan de leden. Er was een loterij, prijsschieten en de prijsuitreiking voor de beste schutter van het jaar. Ook werd er aan de hand van de notulen verteld wat we het hele jaar hadden gedaan.
35
Nu ik in Rotterdam woon ben ik altijd een van de eersten die zich aanmeldt voor de organisatie van straatfeesten en buurtactiviteiten. Ik vind dat leuk om te doen en het hoort erbij want zo heb ik het meegemaakt en geleerd in mijn jeugd. Als bij ons op het dorp iemand een initiatief nam en er ontstond iets dan was er altijd meteen een bestuur met een voorzitter een penningmeester en een secretaris. Iedere bijeenkomst had een vast verloop. Er werd een verslag gemaakt wat aan het begin van de volgende bijeenkomst werd voorgelezen. Er ontstonden al snel commissies die elk een deeltaak op zich namen. Met elkaar spanden wij ons in voor het nut van het algemeen. Ik miste dat in het begin in de stad, bij vergaderingen. Er werd nauwelijks wat opgeschreven. Daardoor werd het vrijblijvender en had men minder een gezamenlijk doel voor ogen. Het gevolg was dat we elke keer opnieuw moesten verzinnen wat afgesproken was en wie wat zou doen. Zonde van de tijd en het schoot niet op.
Vader
36
De boeren waren georganiseerd in de christelijke boeren- en tuindersbond. Daar konden alleen boeren lid van worden. Daggelders hadden geen eigen vereniging die moesten het doen met de ijsclub en de oranjevereniging. De boeren waakten er ook voor dat de daggelders zich zouden organiseren. Mijn opa vertelde dat er voor het eerst een krant kwam, de Schoonhover krant. Die krant werd in de Alblasserwaard verspreid en de boeren probeerden de daggelders te bepraten dat ze die krant maar niet moesten lezen.
De verhouding tussen de boeren en de daggelders was over het algemeen goed. Men ging gewoon met elkaar om. Standsverschillen waren niet zo merkbaar in het dagelijks leven. Men kwam bij elkaar over de vloer. Maar als de mensen echt arm waren en als ze geen werk hadden dan werd er wel op ze neer gekeken. Dat gebeurde bij de diaconie waar de armen terecht konden voor steun. Dan werd er gezegd: ‘is het nu alweer op’. En ze verplichtten de daggelders om zondags twee keer naar de kerk te gaan anders kwamen ze niet voor geld in aanmerking. Dat was eigenlijk een vreemde toestand die diaconie. Van het geld dat er binnenkwam gaven ze de mensen net genoeg om van te leven. En van wat er overbleef kochten ze landerijen. Dat geld werd belegd in onroerend goed en dan konden ze het niet meer vrij maken waar het eigenlijk voor bedoeld was. De kerk bezat grote stukken land. Sommige stukken land noemen ze nu nog ‘armenland’. Land dat gekocht is met het geld dat bedoeld was voor de armen.
37
Tubbergen, Overijssel, Twente Huub Huitink en Jos Jogems Beleidsmedewerkers van de gemeente Tubbergen in Twente
Twente is misschien wel het land van oer als het gaat om noaberschap, hier is het begrip als het ware uitgevonden. Het noaberschap is een netwerk van ongeschreven regels en gedragscodes. De noabers horen erbij zo was het zo zal het altijd zijn en niemand vraagt zich af waarom. Maar wie zijn nou eigenlijk precies de noabers? ‘De Noabers dat zijn zo ongeveer de boerderijen in de omgeving van jouw boerderij die je bij mooi weer kunt zien. Nu kan het zo zijn dat familie A noaber is van familie B maar familie B niet van A. Dus als A overlijdt komt B de kist dragen maar als B overlijdt hoeft A niet te komen.‘
38
39
Over de Noabers Jos
Een voorbeeld uit mijn omgeving. Een wethouder hier woont op een boerderij buitenaf en zijn buurman geeft een feestje. Ik daar naar toe en ik denk de wethouder zal er ook wel zijn want het zijn buren. Maar hij was er niet. Een paar dagen later kom ik hem tegen, ’was je niet op het feestje van B?’ ‘Nee, ik ben geen noaber.’ ‘Hoor je er dan niet bij?’ ‘Nee toen wij trouwden hebben we geen noabers gevraagd.’ Dus als je de noabers niet vraagt dan wordt je niet meer uitgenodigd. Het gaat zelfs zo ver dat ze dan ook niet op je begrafenis komen.
zorg draagt voor de boerderij zodat het een bloeiend bedrijf blijft. Daarbij draagt hij zorg voor de ouders die op de boerderij blijven wonen tot hun overlijden. De opvatting is, hier ben ik geboren en getogen dit is mijn wereld hier wil ik blijven op mijn eigen grond tot ik eruit gedragen wordt. Om dat mogelijk te maken wordt er vaak een wooneenheid bijgebouwd met alle voorzieningen. De gemeente geeft aan de lopende band vergunningen voor inwoning af. Ik zie het om ons heen gebeuren. Al onze buren bouwen er een huisje bij en alle 70-plussers blijven wonen op de plek waar ze geboren of ingetrouwd zijn. Dat ouders blijven inwonen tot het einde ook als ze zeer hulpbehoevend worden is heel zwaar voor de mantelzorgers. Het is ook wat ze hier noemen voor het ‘oog van het volk’. In het geval van de mantelzorgers betekent dat ik móet dit doen, het is regel de mensen verwachten dit van mij. En het zijn vaak niet alleen de ouders die zorg vragen maar ook ongetrouwde broers en zussen want die blijven allemaal op de boerderij wonen. Dat is een zware taak voor de boerin die daar introuwt. Zij heeft geen keuze zo gaat het nu eenmaal en ze moet het accepteren. Kun je het je voorstellen naast je eigen gezin en de boerderij de zorg voor schoonvader en moeder en de bemoeienis natuurlijk en dan ook nog een stel van die tantes om je heen.
Hier in Twente geldt het Saskische erfrecht. Dat werkt als volgt: De oudste zoon erft de boerderij. De andere broers en zussen doen afstand dat wil zeggen zij maken geen aanspraak op hun erfdeel. Zouden ze dat wel doen dan kan de boerderij niet voortgezet worden. Daar staat tegenover dat de oudste zoon
Er zijn allerlei regels en er is weinig tot niets over geschreven. Het bestaat gewoon, het zijn afspraken over zo gaan wij met elkaar om. Toen mijn zwager trouwde kreeg hij een koe van zijn schoonfamilie. Dat zijn echt van die oude boerentradities. Toen ik trouwde moest ik een noaber uitnodigen. Ik kende die vrouw
Op het platteland had je vroeger geen hulpdiensten. Bij belangrijke gebeurtenissen in het leven hadden de mensen elkaar nodig. In de hooitijd bijvoorbeeld als je een groot stuk land had en het gras moest eraf terwijl de onweersbui dreigend aan de horizon hing. Bij overlijden moest de buurt worden geïnformeerd, het lijk gewassen, de kist gedragen en de weduwe geholpen met het bedrijf. Dat waren allemaal vanzelfsprekende taken voor de noabers.
Een boerderij bij Delden
Ook nu nog horen de noabers er bij. Als je ze niet vraagt op hoogtijdagen dan heb je simpelweg geen noabers. Vroeger als je geen noabers had stond je er alleen voor. Tegenwoordig is dat niet meer zo extreem maar toch leeft het nog heel sterk.
40
41
helemaal niet. Ze is ook niet gekomen maar gaf wel een dikke envelop met geld. Toen mijn schoonmoeder was overleden werden eerst de noabers gebeld en daarna pas de dokter. Er gebeurt hier nog veel ‘voor de ogen van het volk’. Het moet netjes blijven het moet er aan de buitenkant goed uit zien. Er mag niet op zondag over je gepraat worden. Er wordt nu eenmaal altijd op je gelet. De mensen willen graag weten hoe het de ander vergaat en ze zijn nieuwsgierig. Op zondag gaan de boerengezinnen uit rijden met de auto om te kijken hoe het er bij staat bij de anderen. Dan wordt er gekeken, hoe doen ze het, hoe staat het erbij, hoe ver zijn ze al met de bouw van hun nieuwe huis. De hele zondagmiddag rijden ze rondjes die boerenfamilies. Daar komt de term ‘zondagsrijders’ vandaan.
Ik zie het zo, de noaber is de goede buur. Niet zozeer een vriend maar een buur. Een half jaar geleden is er bij ons op het dorp een jongeman overleden. Hij liet een vrouw en jonge kinderen na. Die vrouw moest de boerderij gaan doen en voor die kinderen zorgen in haar eentje. Het bestaat niet dat ze dat in haar eentje redt. Die vrouw woonde als enige met een boerderij tussen de burgerwoningen. Er is veel verburgerlijking op het platteland. Een van de buren is toen naar die vrouw gestapt en heeft gezegd: ‘als je er niet meer uitkomt dan doe je maar een beroep op mij.’ In de periode dat haar man heel ziek was heeft hij de kinderen
42
iedere dag naar school gebracht en weer opgehaald, ook tussen de middag. Dus vier keer per dag op en neer. Dat deed hij naast zijn werk, gewoon er tussendoor. Toen de zieke man overleden was is die buurman twee keer per week een avond naar die vrouw gegaan om klusjes te doen of gewoon koffie te drinken. Kijk dat vind ik goed noaberschap. Er moest bijvoorbeeld een stuk land van die vrouw gemaaid worden. Binnen een uur waren alle buren er met hun trekkertjes. Met zes trekkers hebben ze toen dat weiland gemaaid. Dat is noaberschap wat mij betreft. Meer is het ook niet, maar het is geweldig. En daarna drinken ze een kop koffie en dan gaat iedereen weer naar huis.
Het is een systeem waarin je hulp krijgt als je dat nodig hebt. Er wordt niks terugverwacht. Maar op het moment dat er bij je buurtgenoten wat aan de hand is wordt er wel van jou verwacht dat je hen helpt. Daar kan bij wijze van spreken 15 jaar tussen zitten maar je zit in een sociale structuur waarin je je bijdrage moet leveren.
43
Over de rol van de overheid en de kerk Huub
44
In de stad Enschede is het anders. Wij stadsbewoners zijn niet afhankelijk van elkaar. Iedereen kan zich zonder hulp van anderen redden. In de stad is ieder meer op zichzelf en buurten hebben vaak een homogene samenstelling en zijn geen afspiegelingen van de samenleving. Een voordeel daarvan is dat de bewoners in dezelfde levensfase verkeren, met dezelfde problemen te maken hebben en elkaar gemakkelijk kunnen vinden. In mijn buurt wonen uitsluitend veertigers/vijftigers er zijn geen ouderen en geen jongeren. Minstens twee keer per jaar wordt er iets georganiseerd in de zomer en in de winter. Met oudjaar handenwrijvend rond de vuurkorf leer je elkaar kennen. Toen mijn overbuurman, een actief en geliefd persoon in onze straat, ging verhuizen heb ik open huis gehouden om de straat in de gelegenheid te stellen afscheid van hem te nemen. Ze zijn allemaal gekomen het was een groot succes. In wijken die pas gebouwd zijn wonen meestal mensen met jonge kinderen. Dat zijn vaak hechte gemeenschappen vooral als ze allemaal van hetzelfde dorp komen. In die jonge wijken worden veel sociale initiatieven genomen. Bijvoorbeeld dat moeders bij toerbeurt elkaars kinderen naar school brengen. In Enschede probeert de gemeente dat te stimuleren en initiatieven te nemen om de gemeenschapszin te bevorderen. Het is wel van bovenaf opgelegd maar het gaat om een gebaar over en weer. En de bedoeling is natuurlijk dat de mensen elkaar leren kennen. De gemeente Dinkelland en ook de gemeente Enschede
geven een kleine subsidie als mensen een buurtfeest organiseren. De gemeenten staan voor een lastige taak, ze zijn verplicht de Wet Maatschappelijke Ondersteuning uit te voeren. Maar nu met de crisis zijn de middelen beperkt dus de gemeente probeert alles Er is hier een wethouder in Enschede die in alle wijken thermoskannen uitgedeeld heeft. De bedoeling daarvan is dat je die vult met koffie en ermee naar de buren gaat om koffie te drinken. In het gesprek dat dan volgt moet je met elkaar uitvinden wat je voor elkaar zou kunnen betekenen. op een koopje te regelen. Dat leidt tot rare situaties. Neem bijvoorbeeld de thuiszorg. De gemeente wil zo goedkoop mogelijk huishoudelijke hulp inkopen. Daartoe sluiten ze goedkope megacontracten af bij de thuiszorgorganisaties. Nu zijn er een aantal grote organisaties voor thuishulp die niet voor zo’n laag tarief kunnen leveren. Zij lopen de opdracht mis en moeten hun personeel ontslaan en dat gaat over honderden mensen. Er is een organisatie die wel voor dat lage tarief kan leveren. Die krijgt de opdracht en neemt vervolgens de ontslagen mensen weer aan. Dat is toch van de gekke. Er is tegenwoordig een tendens dat de overheid zich overal verantwoordelijk voor moet voelen en ook overal verantwoordelijk voor wordt gemaakt. Vroeger als een boer op zijn trekker zat en zag dat er een duiker verstopt zat met zand en takken, dan sprong
45
Wanneer je je huis niet meer kan schoonmaken moet de gemeente dat oplossen. Zo wordt er gedacht
beschikking, de mensen kunnen elkaar daar ontmoeten en we organiseren een klein programma. Het was heel geslaagd en voor herhaling vatbaar.
hij van zijn trekker pakte een schop en maakte de duiker vrij zodat het water weer kon stromen. Nu blijft hij op zijn trekker zitten, pakt zijn mobiel en belt de gemeente om te melden dat er een duiker verstopt zit. Als je bijvoorbeeld zelf je tuin niet meer kan onderhouden draait de overheid er voor op. Wanneer je je huis niet meer kan schoonmaken moet de gemeente dat oplossen. Zo wordt er gedacht. Als dat de consequenties zijn van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning vind ik het een rare ontwikkeling. En het gevolg is dat de overheid er genoeg van krijgt overal voor te moeten opdraaien. Vooral nu het financieel krapper wordt zijn de gemeenten op zoek naar aansluiting bij structuren waarin mensen elkaar gewoon helpen. Maar dat moet uiteraard weer zo goedkoop mogelijk en er zijn ook drempels die stammen uit het verleden. Bijvoorbeeld: ik ben lid van een actieve kerkgemeenschap en wij hebben vanuit onze werkgroep Maatschappelijke Ondersteuning contact gezocht met de wethouder. Maar de wethouder wil niet met ons praten want Enschede is van oudsher een ‘rooie’ stad en de wethouder praat niet met de kerken over dit onderwerp. Hij praat alleen met de gehandicapten- en de seniorenraad. Na verloop van tijd komt de wethouder erachter dat zijn beleid niet van de grond komt en dat de kerk een structuur heeft waar men gewend is elkaar te helpen. De kerk heeft nu eenmaal de mensen, de gebouwen en de ervaring. Nu is de wethouder eindelijk zover dat hij begrijpt dat sociale initiatieven vanuit de kerk net zo belangrijk zijn als andere initiatieven. Wij organiseren met onze werkgroep in de zomer in de bouwvakvakantie drie middagen voor ouderen. De zomer is een eenzame periode voor ouderen want iedereen is met vakantie. We stellen onze parochiezaal ter
46
Een vreemd verschijnsel is als mensen verhuizen naar een ander deel van de stad dan blijven ze eerst nog een tijdje kerken in de kerk waar ze vandaan komen. Ze voelen zich verbonden met de gemeenschap en het gebouw. Gaandeweg komen ze minder vaak en tenslotte blijven ze helemaal weg. Het blijkt dat ze zich niet aanmelden bij de kerk in hun nieuwe buurt. Ze gaan niet weer investeren in een nieuwe gemeenschap. De kerk speelt nog wel een rol maar niet meer zo doorslaggevend als vroeger. Toch zitten op hoogtijdagen de kerken vol. De kinderen worden bijvoorbeeld allemaal gedoopt. Als iemand overleden is dan is er een avondwake waar je afscheid kunt nemen en condoleren. Dan zit het hele verenigingsleven er. Van de carnavalsvereniging tot en met het voetballen. Vorige week is een collega van ons overleden, 600 mensen in de kerk. Dat is toch bijzonder. En niet alleen de generatiegenoten ook hun kinderen en wat daar nog achteraan komt.
Dat geldt niet alleen voor de kerk maar voor alle verenigingsleven. Mensen blijven bij hun oude voetbalvereniging voetballen ook als ze twee dorpen verderop gaan wonen. Als de afstand zo groot wordt dat de club niet meer gemakkelijk te bereiken is dan haken ze af en stoppen ze met voetballen. We schrijven op
47
Jos
dit moment een boek over onze plaatselijke voetbalvereniging die binnenkort 75 jaar bestaat. In de jaren zeventig was in de dorpen het verenigingsleven nog rond de kerk georganiseerd. De voetballeider stond bij het uitgaan van de kerk de briefjes uit te delen. Jij gaat in dat elftal spelen en jij in dat. Zo ging het want iedereen kwam in de kerk. Nu is dat niet meer zo je krijgt je informatie via internet.
Dat is alleen maar van de grond gekomen omdat die mensen zich betrokken voelen bij hun dorp. Hun kinderen zitten er op school, ze willen er graag blijven wonen en ze willen iets doen voor de leefbaarheid van de kleine kern.
Soms denk ik wel eens dat al die overheidsbemoeienis overdreven is en dat je veel meer aan de mensen zelf kunt overlaten.
In het dorp Fleringen hier vlakbij wilden de bewoners graag een kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvang. Fleringen is een kerkdorp van de gemeente Tubbergen met 700 inwoners en een kleine basisschool. De gemeente zei, dat dorp van jullie is veel te klein voor zoiets groots dus er was geen geld voor. Een clubje mensen uit het dorp heeft toen overal en nergens subsidie aangevraagd en anderhalf miljoen binnen gesleept. Ze namen zelf een architect in de arm en nu staat er een sporthal met een dorpshuis, een kinderopvang, een buitenschoolse opvang en een basisschool. Een paar grotere ondernemers stonden garant voor de exploitatie. De provincie en het rijk gaven subsidie. Nu staat er een fantastisch gemeenschapsgebouw.
48
49
COLOFON Tekst – Lenie Arntzen Vormgeving – Het Achterdek – Mieke van der Zande Redactie – Maria Heiden illustraties – Lenie Arntzen Fotografie – Roos Hobé pag. 20, 25, 27, Willemien Spook pag. 29 Overige illustraties _ internet - pag. 8 Rembrandt van Rijn Druk – De Maasstad Rotterdam
Met dank aan iedereen die aan dit boek heeft meegewerkt Dit boek is mogelijk gemaakt dankzij de bijdrage van de dienst JOS Jeugd Onderwijs en Samenleving, gemeente Rotterdam. Geschreven in opdracht van de deelgemeente Rotterdam Centrum ISBN/EAN 978-90-815278-1-1
Geraadpleegde literatuur Wim Dieleman: Een verre vriend de oorsprong, de ontwikkeling en het functioneren van de nabuurschap in de Gelderse Achterhoek Sagen Safari Uitgeverij Kreis Borken, Borkens
Rotterdam februari 2010
ISBN/EAN 978-90-815278-1-1