vi:
4'I5'7_2
OLIEVERVUILING OP ZEE EN OLIESLACHTOFFERS OP HET STRAND OLIEBEVUILINGSPERCENTAGES IN DE WINTER 199912000
Kees (C.J.) Camphuysen
:&
RWS/DNZ contract NZ 1240 CSR Report 200.002
Geproduceerd door: Kees (Ci.) Camphuysen CSR Consultancy, Ankerstraat 20, 1794 Bi Oosterend, Texel ernai/:
[email protected] 15 mei 2000, Texel Dit rapport kan als volgt geciteerd worden: Camphuysen C.J. 2000. Olievervuiling op zee en olieslachtoffers op het strand: oliebevuilingspercentages in de winter 1999/2000. CSR Report 2000-02, CSR Consu/tancy, Oosterend, Texel, 8pp.
Olievervuiling op zee en olieslachtoffers op het strand oliebevuilingspercentages in de winter 1999/2000
RWSIDNZ contract NZ 1240 CSR Report 200.002 Kees (C.J.) Camphuysen CSR Consultancy, Ankerstraat 20, 1794 Bi Oosterend, Texel e-mail:
[email protected]
Inleiding In de winter 1999/2000 werden de tellingen van olieslachtoffers langs de Nederlandse kust gecontinueerd. In aanvulling op de inspanningen in het voorafgaande jaar werd nu meer aandacht besteed aan de intensivering van het telwerk in het Waddengebied. Deze pogingen werden in positieve zin gestimuleerd door een overigens onfortuinlijke uitbraak van voedselgerelateerde sterfte onder de Eidereenden Somateria mollissima in de Waddenzee. Winter 1999/2000 was opnieuw een zachte winter, zodat strandingen van typische winterslachtoffers achterwege zijn gebleven. In dit voortgangsrapport worden de oliebevuilingspercentages (% beolied van totaal aantal gevonden) van de belangrijkste graadmeters gepresenteerd, toegelicht en kort vergeleken met de lange termijnseries. Waarnemingsinspanning Op het moment van rapporteren waren er gegevens ontvangen over in totaal 1746,5 lan kustlijn (Tabel 1; zie appendix 2 voor deelgebieden). De waarnemingsinspanning in het huidige seizoen steekt gunstig af bij de voorgaande jaren (sinds 1965 gemiddeld ruim 1000 km kust onderzocht per winterseizoen), waaruit blijkt dat de inspanning om het tellersnetwerk verder uit te breiden aanhoudend vruchten afwerpt. Verwacht wordt dat de totale waarnemingsinspanning nadat alle gegevens zijn ontvangen ruim boven die van het seizoen 1998/99 zal uitkomen. Tabel 1. Waarnemingsinspanning (km geteld) per maand, per deelgebied, strand en wad afzonderlijk nov 23,9 19,0 57,0 54,5 14,0 12,6 1,3 36,5
dec 52,7 22,0 46,0 81,1 33,8 8,5 15,0 176,0
strand 167,0 wad 51,8 218,8 Totaal
210,3 224,8 435,1
Deelgebied strand 1 strand II strand III strand IV wad IV strand V V wad VI wad
md 44,0
apr 2,2
103,7 68,1 16,5 19,2
feb 60,0 5,0 71,7 25,5 49,2 10,0
46,1 22,0 22,9 17,0
96,6
73,9
80,7
18,0 69,7 48,5 18,3 6,0 42,1
totaal 238,5 46,0 342,5 320,9 184,9 85,6 22,3 505,8
246,7 113,1 359,8
172,2 123,1 295,3
129,1 103,6 232,7
108,2 96,6 204,8
1033,5 713,0 1746,5
jan 55,7
Tellers De volgende waarnemers hebben op het moment van rapporteren gegevens ingestuurd (aantal tellingen; afgelegde afstand): A. Bamhoorn (2; 7.2), J. Beers (1; 5), A. van den Berg (1; 12.5), S.H. van den Berg-Blok (5; 90.1), R. van Beusekom (2; 6), R.G. Bijlsma (1; 9), P. de Boer (10; 43.2), B. Bos (2; 10), D. Bos (1; 5), J. Bos (1; 5), M. Bos (3; 14.7), H. Bouma (6; 92.1), R. Buiter (1; 1.8), Ci. Camphuysen (30; 96.9), D.C. Camphuysen (1; 3), M.K. Camphuysen (2; 7.5), G. Camphuysen-Jonker (8; 29.5), CSR Consultancy report 200.002
3500
3000
2500
2000
1500
1000
500
4) N 0) '. ) 4) P'. 0)
C) 4) N 0) '. () 4)
0)
CO CO CO 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) CO 0) 0) 0) 0) 0) 0)
Figuur 1. Waarnemingsinspanning (afgelegde 1cm) sinds winter 1964165 en de jaarlijkse gemiddelde inspanning over de gehele periode voor het onderzoek aan olieslachtoffers in Nederland. J. Cremer (3; 15), S. Deuzeman (1; 12.5), J. van Dijk (5; 21), K. van Dijk (5; 30), K. Dijksterhuis (1; 2), E. Douwma(19; 117), G. van Duin (2; 12.6), S. Dusseljee (1; 0.1), P. Edelaar(4; 24), A.J. van den Ende (1; 5), J. Feddema (2; 117), L. Ferwerda (16; 184), S. Geelhoed (1; 3.5), S.C.V. Geelhoed (2; 14), F. Geldermans (6; 95.1), C.J. de Graaf (18; 122), A. Gronert & R. Gronert (6; 48), F. van Gulick (1; 3), S. Hart (18; 117.5), C.J. Heestermars (2; 6.5), S. Heideveld (2; 13.2), D. Hiemstra (4; 9), T. Hiemstra (1; 3), L. Hofstee (6; 26.1), H. Horn (1; 1.3), P. van Horssen (5; 37.2), H.J. Hoving (1; 7.5), J. Huizing (1; 3.5), J.N. IJnsen (1; 3), F. Jachmann (1; 10), Z. Jager (1; 2), J. Jes (7; 31), M. de Jong (2; 7.6), M.E. Jongejan (2; 6.5), C. Jonker (1; 3), N. Jonker (1; 3), M. van de Kasteele (2; 20), R. Kats (18; 42.2), L. Kelder (9; 32), R. Kleefstra (3; 5.5), M. Klemann (1; 10), R. Klous (7; 31), B.J. Koks (15; 81.1), L. van Kooten (5; 60), J. de Korte (3; 45), T. de Korte (1; 18), A.A. Kraus (2; 9), J.G. KrausHogerhuis (1; 4.5), G. Krottje (7 ; 21.8), B. Kuiken (8; 21), D. Kuiken (10; 81), R. Kuipers (5; 14.7), M.F. Leopold (24; 87.2), S. Lilipaly (3; 5.5), B. Loos (1; 3), D. Lutterop (1; 2.5), F. Majoor (2; 8), P.L. Meininger (7; 24.2), T. Meirnnger (5; 19.2), F. Monsees (2; 12), opruimploeg Natuurmonumenten (1; 6.3), T. Niehoif (7; 27.5), R. Oosterhuis (2; 13.2), C.J.M. Philippart (8; 30.5), J-M. Rahder (1; 6), J. Rijnberg (1; 18), A. Rutten (2; 12), opruimploeg RWS (1; 10), H. Schekkerman (1; 4.5), D. Schermer (6 ; 30), E. Schumm (11; 53.6), W. Schumm (11; 53.6), T. Siuyter (1; 18), B. Spaans (6; 25.1), R. van Splunder (2; 12), A. van der Spoel (1; 2.5), A. Steenvoorden (1; 13.5), A.M. Sterk (2; 14), M. van Straaten (2; 7.7), J. Taal (7; 2 1.8), J. Verhuist (2; 3.5), E.G. Visser (5; 34), J.C. de Vries (1; 4), T. van Wanum (3; 4.7), J. Westerduis (1; 1.6), J. Westerhuis (4; 11.2), De Windbreker (6; 48), C.J.N. Winter (1; 5), G. Wintermans (1; 5), P.A. Wolf (1; 5), C. Zuhom (2; 15).
CSR Consultancy report 200.002
Winterse condities Met een IJnsen-index van 3.6 is de winter 1999/2000 als 'zeer zacht te karakteriseren, de zachtste winter in de afgelopen 10 jaren en het derde zachte seizoen in een reeks (Fig. 2). De gemiddelde temperatuur te De Bilt is het gehele seizoen slechts bij uitzondering onder 0°C uitgekomen. Vorstgerelateerde sterfte en vorstvluchten van watervogels zijn dan ook mtgebleven. Resultaten De vondsten in winter 1999/2000 geven een tweeledig beeld: lagere bevuihngspercentages dan verwacht bij de meeste kustgebonden vogelsoorten en bij de typische landvogels, hogere bevuilingspercentages dan verwacht bij de typische zeevogels. De verwachting werd gebaseerd op een meer-jaren trend (lineaire regressie), waarbij de gegevens over de periode 1976/77 tot en met 1998/99 zijn inbegrepen. Het soortspecifieke bevuilingspercentage voor 1999/2000 werd hierbij 'voorspeld' op basis van eerdere resultaten en in de vooronderstelling dat de gevonden trends zou doorzetten (Tabel 2). Oliebevuilingspercentages gelijk aan nul werden voor logit-transformatie op 0.0005 (logit -7.60) gezet, ruim beneden de kleinst gevonden waarde groter dan 0. Het oliebevuilingspercentage van de pelagische zeevogels (Noordse Stormvogel Fulmarus glacialis, Jan van Gent Morus bassanus, Drieteenmeeuw Rissa tridaclyla, Zeekoet Uria aalge en Alk Alca torda) lag de gehele winter op rond de 70% (69.7%; logit 0.869). De per 10-daagse periode samengevatte vondsten langs het Noordzeestrand vonnen een fraaie illustratie van een min of meer constant logit get.ransformeerd oliebevuilingspercentage en een snel veranderende dichtheid gedurende het seizoen (Fig. 3). Voor al deze soorten gold dat de oliebevuiling op een hoger niveau lag dan mocht worden verwacht op basis van eerdere seizoenen (Tabel 2). Het min of meer constante niveau gedurende het gehele winterseizoen geeft aan dat dit niet veroorzaakt werd door een bepaald incident.
80 70 60 -50 ><w .E 40 cl) 30 20 10
(') () N 0) - C) L)
0) '- ( L)
(3) ,- C')
0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 0) 03 0) (3) 0) 0) 0) 0)
winter
N 0) 0)
0) 0)
03
0) (3)
(1960-2000)
Figuur 2. Strengheid van de winter op basis van de winterindex van IJnsen [V = 33.3 (v/ 12100 + 50 ± z/30), waarbij v = aantal vorstdagen (minimumtemperatuur <0°C), y = aantal ijsdagen (maximumtemperatuur <0°C) en z = aantal zeer koude dagen (minimumtemperatuur <-10°C)].
CSR Consultancy report 200.002
5
EI
4.5 4 4 3.5 E > ()
2.5 0
4-.
4-.
o2 -
0)
-2 o
t,
1.5 -4
1 0.5 0
1;]
N D J F M A Figuur 3. Dichtheid en (logit-getransformeerd) oliebevuilingspercentage van een aantal pelagische zeevogels per 10-daagse periode in de loop van de winter 199912000. Geselecteerde soorten zijn: Noordse Stormvogel, Jan van Gent, Drieteenmeeuw, Zeekoet en Alk, oude en incomplete kadavers buiten beschouwing gelaten. Tabel 2. Waargenomen en verwachte logit-getransformeerde bevuilingspercentages voor de belangrijkste graadmeters. De verwachting werd gebaseerd op de resultaten over 19 76/77-1998/99 en werd berekend met behulp van lineaire regressie.
Noordzeestrand duikers fuutachtigen Noordse Stormvogel JanvanGent overig waterwild Eidereend zee-eenden steitlopers Larus-meeuwen Dneteenmeeuw Zeekoet Alk overige landvogels Waddengebied overig waterwild Eidereend zee-eenden steltiopers Larus-meeuwen Drieteenmeeuw Zeekoet
logit oliebevuihng 1999/2000 waargenomen -1,70 -0,23 1,12 -7,60 -2,29 0,29 -2,12 -1,01 0,52 1,26 1,10 -7,60 1999/2000 waargenomen -7,60 -3,74 0,08 -7,60 -3,01 -0,13 0,65
1999/2000 verwacht oliebevuiling 0,34 -2,29 -0,61 0,54 -2,83 -2,26 1,02 -2,39 -2,01 0,09 0,16 0,33 -5,14 1999/2000 verwacht -5,21 -2,51 -0,12 -6,22 -3,52 -0,33 -0,12
? meer meer meer minder gelijk/minder minder meer meer meer meer meer minder oliebevuiling minder minder meer minder meer meer meer
4 CSR Consultancy report 200.002
Bijzondere omstandigheden Een opvallende extra mortaliteit van Eidereenden Somateria mollissima heeft deze soort als graadmeter voor oliebevuiling dit jaar gedevalueerd. Tussen november 1999 en april 2000 jaar zijn er in de Nederlandse Waddenzee tenminste 17.250 Eidereenden de hongerdood gestorven. De massale dood van deze schelpenetende eendensoort zou gezien kunnen worden als een signaal van een malfunctionerend ecosysteem. De symptomen waren maandenlang eenduidig: grote aantallen Eidereenden waggelden verdwaasd rond op het strand, op kwelders en langs dijken. De eenden waren gemakkelijk te benaderen en wanneer zon groep tenslotte op de vlucht sloeg bleven er steevast enkele exemplaren achter die gewoon opgeraapt konden worden. De vluchters bleken niet te kunnen vliegen, dc opgeraapte vogels bleken letterlijk vel over been te zijn. Overal lagen lijken van Eidereenden, de sterkste exemplaren probeerden zich in de duinen of althans 'achter de dijk' te verstoppen om daar stilletjes dood te gaan. In de loop van maart en april 2000 liep de sterfte zo uit de hand dat hier en daar meer dan honderd Eiderljken konden worden gevonden over een afstand van minder dan 50 meter kust. Een bezoek aan zo'n kustgedeelte enkele weken later leverde vervolgens een zelfde aantal meuwe dode vogels op. Een nadere inspectie van de gestorven Eidereenden wees uit dat de vogels ongeveer 40% van hun normale lichaamsgewicht hadden verloren, dat het vooral juveniele (eenjarige) exemplaren betrof, en dat de darm in de meeste gevallen stampvol zat met een venijnige parasiet, de Acanthocephaal Profihicollis botulus. In veel vogels werd in de maag de eveneens pathogene nematode Amidostomum acutum aangetroffen. Dat veel van de vogels langs de kust niet kunnen vliegen was niet verwonderlijk gezien de deplorabele staat van de borstspieren: alle reserves bleken te zijn opgebruikt. Op 20 april 2000 zijn 37 onderzoekers uit Nederland en Duitsland bij elkaar gekomen om de sterfte te evalueren aan de hand van de tot dusverre bijeen gebrachte gegevens. Tot op dat moment werd de sterfte onderzocht in de verwarrende 'wetenschap' dat het wel goed zou zitten met de hoeveelheid kokkels en mossels in de Waddenzee (berichten uit de visserijwereld). Er werd dan ook veel aandacht geschonken aan de kwaliteit van de beschikbare prooidieren. Scheipdiereters als de Eidereend slikken schelpen in zijn geheel in, om ze met de krachtige spiermaag te kraken. Dergelijke prooien bevatten echter veel (koud) zout water en uiteraard schelpen, waardoor het feitelijk armetierig voedsel is. Eidereenden moeten een goede kwaliteit schelpen selecteren (hoeveelheid vlees in verhouding tot de hoeveelheid schelp en water) om in leven te kunnen blijven en het is goed mogelijk om een Eidereend te laten verhongeren bij een ongelimiteerd aanbod suboptimale schelpdieren. De parasietinfectie wordt veroorzaakt door de consumptie van Strandkrabben Carcinus maenas, de tussengastheer van de worm in de darmen. Milde winters, zoals die van de afgelopen drie seizoenen (1997/1998-1999/2000), zouden kunnen hebben gezorgd voor een rijk krabbenaanbod, terwijl tegelijkertijd de aanwezige kokkels van mindere kwaliteit zijn geworden (de koudbloeclige schelpen teren bij hogere wintertemperaturen in op hun reserves door een relatief hogere metabolische activiteit in combinatie met een gering voedselaanbod 's winters). Uit het overleg kwam naar voren dat de parasietinfectie opvallend was, maar vermoedelijk in dit geval slechts een bijverschijnsel (proximate doodsoorzaak). Het biomonitoringprogramma van het RIKZ in de Waddenzee gaf ook geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat er vergiftiging in het spel was (Martin Eggens RIKZ pers. comm.). De vermagering was totaal bij alle aangetroffen Eidereenden en wijst op verhongenng door voedselgebrek (al dan niet door een verminderde kwaliteit van de aanwezige kokkels). Opgemerkt werd dat intraspecifieke competitie van Eiders op de schaarse voedselvoorraden, in combinatie met de voortdurende verstoring van eenden op bijvoorbeeld een aantal mosselpercelen, kan leiden tot chronische stress en een hoge spiegel van het stresshormoon corticosteron (Theunis Piersma NIOZ pers. comm.). De werking van intraspecifieke competitie werd weerspiegeld doordat aanvankelijk vrijwel alleen juveniele vogels (subdominant) werden getroffen. In het tweede deel van de sterfte kwamen echter meer en meer adulte vogels om het leven. Een aanhoudend hoge corticosteronspiegel leidt onvermijdelijk tot een aantasting van het immuunsysteem, waardoor de vogels vatbaar worden voor ziektes en parasieten. NIOZ inventarisaties van schelpdieren in de Westelijke Waddenzee wezen uit dat het met goed zat met zowel de hoeveelheid als de kwaliteit van kokkels in het sublitoraal (het geprefereerde foerageergebied van Eidereenden; Rob Dekker NIOZ pers. comm.), een bericht dat in tegenspraak was met de vermeende schelpdiemjkdom. Een bericht in I'isserjnieuws (14 april 2000), waarin de Producentenorganisatie voor de mechanische kokkelvisserij melding maakt van de resultaten van haar eigen inventarisatie van dit voorjaar, bevestigt dit beeld: "Door twee zware stormen in december is overal schade ontstaan. Het valt verschrikkelijk tegen. We zijn er te veel kwijt. Alleen in de zogeheten 5 procent en 26 procent ([voor de visserij] gesloten) gebieden heeft de wind geen vat gehad op de voorraad." In april en mei ging de sterfte onverminderd door en breidde de sterfte zich via het CSR Consultancy report 200.002
westelijke deel van het Waddengebied in Niedersachsen uit tot Schleswig-Holstein, later wellicht zelfs tot Denemarken. De Spisula-banken voor de kust, een belangrijk uitw'jkgebied voor de Nederlandse Eiders sinds de overbevissing van de Waddenzee in 1990, werden vorige zomer compleet leeggevist, waardoor de vogels kennelijk als ratten in de val hebben gezeten. Discussie Het seizoen 1999/2000 was een tamelijk rustige winter waar het gaat om olieslachtoffers op de Nederlandse kust, maar de ramp met de Maltese tanker Erika in Frankrijk heeft de gemoederen aardig bezig gehouden. Het is vermoedelijk dit incident wat de aanleiding was voor enige aandacht van de Nederlandse media voor de olievervuiling in ons eigen kustgebied. Niet alleen werden in Nederlandse asiels Franse olieslachtoffers ontvangen (Camphuysen 1999a, Anon. 2000abc, De Jong 2000, Nijmeijer 2000), maar ook de opvallende strandingen van olieslachtoffers rond kerst waren aanleiding voor publiciteit (Camphuysen 1999b, Buiter 2000, Wermer & Van Liere 2000). Het oliebevuilingspercentage van de echte zeevogels lag dit jaar hoger dan mocht worden verwacht op basis van voorgaande jaren, al was het verschil vrij klein. Opgemerkt moet echter worden dat de graadmeter de afgelopen jaren zeker geen versnelde verbetering te zien geeft, hetgeen eventueel had kunnen worden verwacht wanneer we de pas verworven status als 'Special Area' onder het MAJUOL verdrag in aanmerking nemen. De meeste kustgebonden soorten hebben de (relatief sterke) afname in oliebevuilingspercentages voortgezet. In elk geval bij de Eidereend dient dit echter met enige argwaan beschouwd te worden. Ongeveer 6500 Eidereenden werden geïnspecteerd op oliebesmetting, een veel groter aantal individuen dan in normale jaren, als gevolg van een door verhongering gestimuleerde parasietuitbraak. Er is nog nooit een verband gevonden tussen de oliebevuilingsercentages en de strengheid van een winter, althans voor wat betreft de pelagische zeevogels. Bij meer kustgebonden soorten zoals steltlopers en verschillende soorten waterwild komen in koude winters zoveel meer exemplaren om het leven door andere (koude gerelateerde) factoren, dat het bevuilingspercentage onder druk komt te staan. De waargenomen neergaande trend in bevuilingspercentage bij deze vogels (de Eidereend buiten beschouwing latende) tijdens een zachte winter wijst dus op een verder afgenomen bevuilingsrisico. Ofschoon er nog steeds gegevens binnenkomen, is het duidelijk dat het telwerk voor wat betreft 'zorgenkindje' Zuid-Hollandse kust (deelgebied II; Hoek van Holland tot IJmuiden) niet aan de verwachtingen heeft voldaan, waardoor de dataserie hier evidente hiaten vertoont. Een ander aandachtspunt is en blijft deelgebied V (de oostelijke Waddeneilanden). Voorgesteld wordt dan ook om het komend seizoen bijzondere aandacht te geven aan training en reiskostenvergoeding in deze regio's, zodat het landelijke netwerk weer verder kan worden versterkt. Referenties Anonymus 2000a. Franse Zeekoeten bij Ecomare afgemaakt. Texelse Courant 25januari 2000. Anonymus 2000b. 'Olievogels' terug in de natuur. Algemeen Dagblad maandag 14 februari 2000. Anonymus 2000c. Vogelasiels claimen 7 ton bij oliemaatschappij. Algemeen Dagblad, 13 maart 2000. Buiter R. 2000. Iedere dag ene paar olierampjes. Trouw vrijdag 14 januari 2000. Camphuysen C.J. 1 999a. Vogelrevalidatie. NRC Handelsblad, donderdag 30 december 1999. Camphuysen C.J. 1 999b. Iedere dag sterven zeevogels door olie. Forum, De Volkskrant donderdag 30 december 1999. Jong B. de 2000. Reddingsactie kost zeven mille per vogel. Noord-Hollands Dagblad 3 februari 2000. Leopold M.F. 2000. Zin en onzin van Nederlandse inbreng bij olieramp met 'Erika' aan de Atlantische zeekust van Frankrijk. Het Vogeljaar 48: 2-5. Nijmeijer A. 2000. Vogelopvang waarschuwt voor giftige olie uit tanker. Provinciaalse Zeeuwse Courant, 20 januari 2000. Wermer M. & Liere D. van 2000. Oliebende op zee is een taak voor de overheid. Algemeen Dagblad, donderdag 6 januari 2000. Appendix 1 Vondsten seizoen 199912000 (Euring, soort, aantal zonder en met olie, totaal, % met olie en logit olie). 20 Roodkeelduiker
40 IJsduiker 70 Dodaars 90 Fuut
geen olie olie onbekend totaal olie % logit olie 3 8 2 13 72.7 0.98 1 1 1 1 12 3 2 17 20.0 -1.39 6 CSR Consultancy report 200.002
geen olie
r
100 Roodhalsfuut 110 Kuifduiker 220 Noordse Stormvogel 710 Jan vanGent 720 Aalscholver 1220 Blauwe Reiger 1570 Rietgans 1574 Toendrarietgans 1590 Kolgans 1610 Grauwe Gans 1635 tamme gans 1639 ongedetermineerde grijze gans 1670 Brandgans 1680 Rotgans 1730 Bergeend 1790 Smient 1840 Wintertaling 1860 Wilde Eend 1890 Pijistaart 1959 ongedeterinineerde zwemeend 2030 Kuifeend 2040 Toppereend 2060 Eidereend 2120 IJseend 2130 Zwarte Zeeëend 2150 Grote Zeeëend 2180 Brilduiker 2210 Middelste Zaagbek 2269 ongedetermineerde eend 2870 Buizerd 3865Kip 3940 Fazant 4070 Watenal 4240 Waterhoen 4290 Meerkoet 4500 Scholekster 4860 Zilverplevier 4960 Kanoetstrandloper 4970 Drieteenstrandloper 5120 Bonte Strandloper 5290 Houtsnip 5340 Rosse Grutto 5410 Wulp 5460 Tureluur 5610 Steenloper 5659 ongedetermineerde steitloper 5660 Middelste Jager 5670 Kleine Jager 5680 Kleinste Jager 5690 Grote Jager 5780 Dwergmeeuw 5820 Kokmeeuw 5900 Stormineeuw 5909 ongedetermineerde kleine meeuw 5910 Kleine Mantelmeeuw 5920 Zilvermeeuw 6000 Grote Mantelmeeuw 6005 ongedetermineerde grote meeuw 6020 Drieteenmeeuw 6049 ongedetermineerde meeuw 6150 Visdief 6160 Noordse Stem 6340 Zeekoet 6345 Alk/Zeekoet 6360 Alk
olie
onbekend
1 1 75 16 6 2 1 9
61 46 1
40 2 5 3 1 1
4 1
3 4 15 54
1
1 4 5486 1 48 6 4 2
251 69
17 20 7 3 10 3 1 1 1 1112 29 3 3 5 1 3 2 1
1 1 56 1 1
2
1 68 5 11
1 3 2 3 1
4
1 1 2
1 24 22 4 127 39 99
4 11 1 31 6 165 3
1 256 1 93
850 14 280
7 10 20 20 3 7 2 1 3 1 1 3 44 63 1 14 121 25 3 141 7 1 1 221 22 79
totaal 1 1 176 64 12 2 4 9 5 1 3 4 32 74 7 3 11 3 1 2 5 6849 1 146 9 7 2 5 1 3 2 1 1 2 126 6 12 1 7 13 22 23 4 7 2 6 3 2 3 4 72 96 2 18 279 70 3 405 10 2 1327 37 452
olie %
logit olie
44.9 74.2
-0.21 1.06
0.0 0.0
-7.60 -7.60
4.4
-3.08
59.0
0.36
3.4
-3.33
14.3 33.3
-1.79 -0.69
19.6 13.3
-1.41 -1.87
62.5
0.51
76.9 93.3 75.1
1.20 2.64 1.10
7 CSR Consultancy report 200.002
geen olie Olie onbekend totaal olie % logit olie 6470 Kleine Alk 6540 Papegaaiduiker 6655 Postduif 6680 Holeduif 6700 Houtduif 7670 Ransuil 7680 Velduil 10990 Roodborst 11870 Merel 11980 Kramsvogel 12010 Koperwiek 15490 Ekster 15600 Kauw 15670 Kraai 15820 Spreeuw 18500 Sneeuwgors 19998 ongedetermineerde vogel 23510 Bruinvis 24320 Grijze Zeehond 24330 Gewone Zeehond 30000 Egel 30002 Konijn 30003 Haas 30024 Schaan
2 3 3 2 1 1 1 5 2 2 2 4 4 6
2 3 2 2 14 3 5 2
7 7 17 3 7 3
30 13 4 1
35 15 6 3 4 5 23
1 17 1 2
1 1 1
1 1
2 1 2 1
1 4 1
4
1
2
Appendix 2
ION
I
g
V
25E 3.0E 3.5E 4.0E 4.5E 5.0E 5.5! 6.0E 6.5E
Deelgebieden 1-VI voor het Nederlands Stookolieslachtofferonderzoek
8 CSR Consultancy report 200.002
lK
1
-.-
Tj
r
jk
rK •
-
-