Officieuze gecoördineerde versie {PRIVATE }POLITIEREGLEMENT OP HET VERHUREN VAN BEPAALDE WOONGELEGENHEDEN
MOTIVATIE.{PRIVATE } Gezien op het grondgebied van de stad talrijke gebouwen hun oorspronkelijke functie hebben verloren, én door de eigenaars zijn opgedeeld in meerdere woongelegenheden, die afzonderlijk te huur worden gesteld; Dat bij dergelijke woongelegenheden niet altijd wordt gelet op de basisuitrusting inzake wooncomfort, hygiëne, gezondheid en brandveiligheid; Dat vanuit deze bezorgdheid door de gemeenteraad van deze stad reeds vroeger politiereglementen inzake het verhuren van dergelijke woongelegenheden werden genomen, zoals het thans nog van kracht zijnde politiereglement terzake van 18 november 1993, zoals later aangepast; Dat daarin bepaalde minimumverplichtingen inzake gezondheid, hygiëne, uitrusting, privacy en brandveiligheid werden opgelegd voor iedere aldus verhuurde woongelegenheid; Dat ingevolge het Arrest ALGOET van de Raad van State van 30 april 2002 echter moet worden aangenomen dat het werkveld van dit thans van toepassing zijnde politiereglement sterk is ingekrompen, nu in dit Arrest ALGOET wordt beslist dat een gemeentelijke reglementering van een bepaalde materie haar geldingskracht verliest van zodra ook de hogere overheid op een omvattende wijze reglementerend is opgetreden voor dezelfde materie; Dat dit laatste hier gedeeltelijk is gebeurd door middel van de Vlaamse Wooncode; Dat dan ook op die basis moet worden aangenomen dat op die terreinen waar de bevoegde hogere overheid door middel van de Vlaamse Wooncode reglementerend opgetreden is, het politiereglement van 28 november 1993, zoals nadien gewijzigd, zonder verdere uitwerking is geworden, nu de gemeente in deze materie niet langer reglementerend kan optreden; Dat dit meer bepaald inzake verhuurde woongelegenheden het geval is voor de woonkwaliteit, de hygiëne en de gezondheid, maar niet voor wat betreft de brandveiligheid; Dat voor de brandveiligheid van verhuurde woningen dan ook nog steeds gemeentelijke reglementen kunnen worden opgesteld, én dit minstens op basis van art. 4 van de Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen;
1
Dat het om redenen van een maximale preventie van brand aangewezen voorkomt om dan ook het bestaande gemeentelijke politiereglement op de verhuring van woongelegenheden van 18 november 1993, zoals nadien gewijzigd, te vervangen door het hiernavolgende nieuwe politiereglement op het verhuren van bepaalde woongelegenheden; Dat de bedoeling van dit nieuwe politiereglement erin bestaat bijkomende veiligheidsvoorschriften op te leggen inzake brandveiligheid bij de hierboven aangegeven verhuurde woongelegenheden, wat zeker nog kan gebeuren, en dit minstens op basis van voormelde Wet van 30 juli 1979; Dat het daarbij ook aangewezen voorkomt om gebruik te maken van de mogelijkheid tot administratieve sanctionering op basis van de Wet van 13 mei 1999, nu deze administratieve sancties - zonder de nodige rechtszekerheid van de betrokken burger aan te tasten - een meer efficiënt en spoedig optreden van de overheid toelaten, én dit in het voordeel van de beoogde brandveiligheid, die steeds een dergelijk spoedig optreden vereist; Gelet verder op voormeld art. 4 van de Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerlijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen; Gelet ook op de Nieuwe Gemeentewet, en meer bepaald op de art. 117, 119, 119bis, 123, 133 en 135, §2 ervan, alsook verder nog op de art. 112 en 114 ervan; Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
2
HOOFDSTUK 1.DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED. Artikel 1. Dit politiereglement is van toepassing op elk gebouw, waarvan onderdelen voor eender welke periode worden verhuurd als gemeubelde of ongemeubelde woongelegenheid. Artikel 2. Voor de toepassing van dit politiereglement wordt verstaan onder: •
"woongelegenheid": een in een gebouw gelegen lokaal of geheel van lokalen, dat dienstig is als woonst, hetzij uitsluitend voor zichzelf, hetzij in gemeenschap met andere bewoners;
•
"verhuren": het ter beschikking stellen van een gemeubelde of ongemeubelde woongelegenheid onder welke benaming of vorm ook, voor zover dit ten bezwarende titel gebeurt door diegene die de ter beschikking stelling doet, ongeacht of deze laatste eigenaar, medeeigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder, onderverhuurder, of enige andere houder is van persoonlijke of zakelijke rechten op de verhuurde woongelegenheid;
•
"verhuurder": diegene die de woongelegenheid ten bezwarende titel ter beschikking stelt van de gebruiker ervan, én dit overeenkomstig hetgeen daaromtrent werd gesteld in de hierboven in dit politiereglement weergegeven definitie van "verhuren";
•
"huurder": diegene die de woongelegenheid in huur krijgt van de verhuurder, dit alles in de zin van de andere definities uit huidig politiereglement.
Artikel 3. Deze verordening is niet van toepassing op: • • • •
éénsgezinswoningen, zijnde een gebouw dat niet is opgedeeld in verschillende woongelegenheden, én waarvan het énig aanwezig woongedeelte door de leden van één en dezelfde gezin, familie of aanverwante groep mensen wordt bewoond; rustoorden en ziekenhuizen; internaten, jeugdherbergen, kloosters en verblijftehuizen van religieuze gemeenschappen, centra voor andersvaliden, tehuizen voor jeugdbescherming, erkende onthaaltehuizen; hotels en andere logiesverstrekkende inrichtingen, die onder meer onder de toepassing vallen van het Decreet van 20 maart 1984, gewijzigd bij Decreten van 21 december 1994, 7 juli 1998 en 18 mei 1999, én van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 27 januari 1988 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan de logiesverstrekkende bedrijven moeten voldoen, gewijzigd door het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 houdende het statuut van de logiesverstrekkende bedrijven. 3
HOOFDSTUK 2.VERPLICHTE VOORSCHRIFTEN WAARAAN DE WOONGELEGENHEID DIENT TE VOLDOEN. I.Voorafgaand. Artikel 4. Elke woongelegenheid, die onder de toepassing van dit politiereglement valt, dient volledig te voldoen aan de hierna opgesomde voorwaarden, die gelden voor het soort gebouw waarin de woongelegenheid in kwestie gelegen is. Dit moet zowel het geval zijn bij de aanvang, als op ieder ogenblik tijdens de looptijd van de verhuring. Artikel 5. De navolgende voorschriften vallen - na een algemeen gedeelte, waaraan hoe dan ook steeds moet worden voldaan - uiteen in voorschriften voor drie categorieën gebouwen waarin de woongelegenheden gevestigd zijn, zijnde lage, middelhoge en hoge gebouwen. Daarbij wordt telkens aangeduid wat onder lage, middelhoge en hoge gebouwen dient te worden begrepen. Het is verder zo dat de middelhoge gebouwen ook moeten voldoen aan alle voorschriften van de lage gebouwen, én dat de hoge gebouwen ook moeten voldoen aan alle voorschriften van de middelhoge en de hoge gebouwen. De bijzondere voorschriften voor middelhoge en hoge gebouwen zijn dus telkens van bijkomende aard, en beletten niet dat het gebouw in kwestie ook moet voldoen aan de vereisten gesteld aan de voorafgaande één of twee categorieën.
4
II.Algemene verplichtingen, waaraan steeds moet worden voldaan. Artikel 6. Om de risico's bij brand van de personen die zich in de verhuurde woongelegenheid bevinden te verminderen, dient de woongelegenheid te beschikken over een minimumoppervlakte per persoon, die binnen de woongelegenheid gewoonlijk zal geherbergd worden. Deze minimumoppervlakte wordt gemeten door een optelling van de aanwezige woon-, kooken slaapruimten, én bedraagt: • ten minste 20 m2 wanneer ze bestemd is voor de herberging van één persoon; • te verhogen met ten minste 8 m2 per bijkomende bewoner die binnen de woongelegenheid gewoonlijk zal geherbergd worden. Om zelfde brandveiligheidsredenen moet de ruimte ook minstens een luchtinhoud hebben van: • minstens 48 m3 wanneer ze bestemd is voor de herberging van één persoon; • te verhogen met ten minste 19,20 m3 per bijkomende bewoner. Voor de berekening van de hierboven weergegeven oppervlakte- en luchtinhoudsnormen komen enkel die onderdelen van de woon-, kook- en slaapruimten in aanmerking, die een plafondhoogte hebben van minstens 2,40 meter. Artikel 7. Om reddingswerken bij brand gemakkelijker mogelijk te maken, mag het vloerpeil van de woon-, kook- en slaapruimten binnen de woongelegenheid niet lager liggen dan 1,20 meter onder het aangrenzende straat- of tuinpeil. Artikel 8. Om brandveiligheidsredenen moet elke woon-, kook- en slaapruimte ook minstens één te openen raam hebben, waarlangs men zich in geval van nood toe- en uitgang kan verschaffen tot of vanuit deze ruimte. Kook- en slaapruimten moeten bovendien op een voldoende wijze rechtstreeks aan de buitenlucht kunnen worden verlucht, en dit om verstikkingskansen te verminderen. Hetzelfde geldt voor de W.C., waarvan het verplichte verluchtingssysteem onafhankelijk dient te zijn van andere lokalen, gangen, trappenhuizen of portalen, én ook in rechtstreekse verbinding moet staan met de buitenlucht. In vertrekken waar de mogelijkheid bestaat tot het nemen van een stort- of ligbad, én waarbij gebruik gemaakt wordt of kan gemaakt worden van warmwatertoestellen met verbrandingsgassen, moet luchtaanvoer, én afvoer van de verbrandingsgassen verplicht voorzien worden.
5
Artikel 9. Om redenen van brandveiligheid mag de hoofdverwarming van de woongelegenheid enkel gebeuren door één van volgende systemen: centrale verwarmingsinstallatie, gasconvectoren of electrische verwarmingstoestellen. Indien er een stookplaats is (definitie zie norm NBN B61-001) dient deze te voldoen aan de voorschriften van art. 52.7 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, én dit onverminderd hetgeen verder in dit politiereglement nog wordt gesteld omtrent stookplaatsen. De verwarmingstoestellen die niet op elektriciteit werken moeten op een schoorsteen aangesloten zijn. De rookkanalen en schoorstenen dienen zich permanent in goede staat te bevinden. Elk gebroken of gebarsten kanaal moet hersteld of vervangen worden, vooraleer het opnieuw in gebruik mag worden genomen. Verplaatsbare verwarmingstoestellen, die werken met stralingswarmte of gevoed worden met vloeibare brandstoffen of met vloeibaar gemaakte petroleumgassen zijn niet toegelaten als verwarmingsbron. De kookgelegenheid binnen de woongelegenheid moet werken ofwel op elektriciteit, ofwel op het centraal gasverbindingsnet. Artikel 10. Onverminderd hetgeen verder in dit politiereglement nog meer in het bijzonder wordt gesteld omtrent de verlichting binnen de woongelegenheid, mag - om redenen van brandveiligheid - de verlichting van de woongelegenheid alleen gebeuren door middel van elektrische verlichting, die vast bevestigd of vast opgehangen moet zijn. Dergelijke verlichting moet aanwezig zijn in alle vertrekken, alsook in alle toegangs- en uitgangswegen van of naar de woongelegenheid. Artikel 11. Onverminderd hetgeen verder in dit politiereglement nog wordt gesteld omtrent de installaties voor brandbaar gas, moeten de gasmeters geplaatst worden in een gemeenschappelijk toegankelijke verluchte openbare ruimte, waar ze gemakkelijk en permanent toegankelijk zijn. De ruimte in de onmiddellijke nabijheid van de gasmeters moet over een straal van één meter vrijgehouden worden van alles wat het brandrisico verhoogt en de bereikbaarheid belemmert. Er moet op de gastoevoerleiding een afsluiter zijn aangebracht, én dit buiten het gebouw. Indien dit niet het geval is, moet dit in orde gebracht worden alvorens de huurders de woongelegenheid betrekken. De ligging van deze afsluiter moet op de voorgevel goed zichtbaar worden aangebracht.
6
Artikel 12. Onverminderd hetgeen verder in dit politiereglement nog wordt gesteld omtrent de elektrische installaties, moeten de elektriciteitsmeters geplaatst worden in een gemeenschappelijk toegankelijke verluchte openbare ruimte, waar ze gemakkelijk en permanent toegankelijk zijn. De zekeringen van de elektrische installatie van iedere woongelegenheid moeten voor de huurder ervan permanent beschikbaar zijn. De zekeringen van de gemeenschappelijke vertrekken in het gebouw moeten geplaatst zijn bij de elektrische meters. Artikel 13. Onverminderd hetgeen verder in dit politiereglement nog nader wordt gesteld omtrent de evacuatie van het gebouw, moet elke woongelegenheid rechtstreeks uitgeven op een gemeenschappelijke gang, zonder dat daarvoor nog een andere private ruimte moet worden doorkruist. Deze gemeenschappelijke gang moet in nette staat gehouden worden, én moet een gemakkelijke en veilige doorgang verzekeren. Artikel 14. Ten einde de reddingswerken te vergemakkelijken moet aan de ingang van het gebouw op de gelijkvloerse verdieping een schema worden aangebracht van de ligging van alle woongelegenheden in dit gebouw. Bovendien moet daarbij een lijst zijn aangeplakt van alle bewoners per woongelegenheid.
7
III.Brandveiligheidsvoorschriften voor lage gebouwen. Artikel 15. Als lage gebouwen in de zin van dit politiereglement worden beschouwd alle gebouwen met maximaal drie bouwlagen die voor bewoning bestemd zijn of dienstig kunnen zijn. De zolder en de kelderverdieping worden daarbij niet meegeteld, tenzij deze ook voor bewoning gebruikt kunnen worden. Artikel 16. De voorschriften voor de lage gebouwen zijn als volgt: 16.1 Compartimentering. 16.1.1. De wanden die aangrenzende gebouwen scheiden hebben Rf 1 h. In deze wanden mag een verbinding tussen deze gebouwen bestaan via een deur Rf ½ h, zelfsluitend of zelfsluitend in geval van brand. 16.1.2. De hoogte van een compartiment stemt overeen met de hoogte van één bouwlaag. Een compartiment mag zich uitstrekken over twee boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (duplex), indien de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2500 m². 16.1.3. De wanden tussen compartimenten hebben een brandweerstand van Rf ½ u. De verbinding tussen twee compartimenten is slechts toegestaan indien zij geschiedt via een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur Rf ½ h. 16.1.4. Indien aan deze voorwaarde niet voldaan is wordt het gebouw uitgerust met een algemene en automatische detectie-installatie goedgekeurd door BOSEC. Deze installatie dient te voldoen aan de eisen gesteld volgens de vigerende wetgeving. 16.2. Evacuatiewegen. 16.2.1. De evacuatiewegen leiden naar buiten of naar trappenhuizen, of trappen, binnen of buiten het gebouw gelegen. 16.2.2. Op een evacuatieniveau leidt iedere trap naar buiten, hetzij rechtstreeks, hetzij over een evacuatieweg, waarvan de verticale binnenwanden een Rf 1 u en de toegangsdeuren tot deze wegen een Rf ½ h bezitten. 16.2.3. In de evacuatiewegen hebben de valse plafonds een stabiliteit bij brand van een ½ h. 16.2.4. De wanden tussen de woongelegenheden en de evacuatiewegen hebben een brandweerstand van Rf 1 uur. De deuren van de lokalen die toegang geven tot de evacuatiewegen hebben en Rf van ½ uur. 16.2.5. Breedte: de minimum breedte bedraagt 0,80 m. 16.2.6. De deuren op deze wegen mogen geen vergrendeling bezitten die de evacuatie kan belemmeren. 8
16.3. Binnentrappenhuizen. 16.3.1. Elke binnentrap wordt ommuurd. De wanden van het trappenhuis bezitten een brandweerstand van Rf 1 uur. Op iedere bouwlaag wordt de verbinding tussen het compartiment en het trappenhuis verzekerd door een deur met Rf ½ h. 16.3.2. De trap moet een stabiliteit bij brand bezitten van een ½ u. 16.3.3. De trap moet voorzien zijn van een leuning, bij trappen van meer dan 1,20 m breedte moeten twee leuningen voorzien worden. 16.4. Signalisatie en veiligheidsverlichting. 16.4.1. Signalisatie. • Voor alle bouwlagen wordt het volgnummer duidelijk aangebracht op de overlopen en in de vluchtruimten bij trappenhuizen en liften. • De aanduiding van de uitgangen en nooduitgangen dient te voldoen aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. • Alle blusmiddelen en elektriciteitskasten dienen voorzien te zijn van de nodige pictogrammen. • Op het evacuatieniveau moet nabij de inkom en op een duidelijk zichtbare plaats een plannetje voorzien worden met daarop de aanduiding van de gasafsluiter, de hoofdschakelaar van de elektriciteit en de plaats van de detectiecentrale. 16.4.2. Veiligheidsverlichting. De veiligheidsverlichting voldoet aan de voorschriften van de vigerende wetgeving. De evacuatiewegen, de vluchtterrassen, de overlopen van de trappenhuizen, de liftkooien, de stookafdelingen en de voornaamste borden, zijn voorzien van een veiligheidsverlichting met een horizontale verlichtingssterkte van ten minste 1 lux ter hoogte van de grond of van traptreden, in de as van de vluchtweg, op plaatsen van de vluchtweg waar een gevaarlijke toestand bestaat, bedraagt de minimale horizontale verlichtingssterkte 5 lux. Deze gevaarlijke plaatsen kunnen bijvoorbeeld zijn: een richtingsverandering, een kruising, een overgang naar trappen, onvoorzien hoogteverschil in het loopvlak. Deze veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar valt deze uit, dan moet de voeding geschieden door één of meer autono(o)m(e) stroombron(nen). Autonome verlichtingstoestellen aangesloten op de kring die de betrokken normale verlichting voedt, mogen eveneens gebruikt worden voor zover zij alle waarborgen voor een goede werking bieden. 16.5. Elektrische laagspanningsinstallaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie. Zij voldoen aan de voorschriften van de geldende wettelijke en reglementaire teksten, evenals aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (A.R.E.I.). 16.6. Stookafdelingen. 16.6.1. Installaties voor brandbaar gas verdeeld door leidingen. Deze installaties voldoen aan de reglementaire voorschriften en regels van goed vakmanschap. De installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht voldoen aan de vigerende wetgeving. 16.6.2. In het gebouw zijn recipiënten met vloeibaar gemaakte petroleumgassen verboden. 16.6.3. Indien een individueel stooklokaal aanwezig is wordt de toegang tot het lokaal voorzien van een zelfsluitende deur met een Rf ½ u. De wanden van dit stooklokaal hebben een brandweerstand van Rf 1 uur. 9
16.7. Inrichtingen voor melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijdingsmiddelen. Deze inrichtingen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst in functie van de plaatsgesteldheid. 16.8. Brandbestrijdingsmiddelen. Het aantal en de plaats van deze toestellen wordt bepaald door de aard en de omvang van het brandgevaar, volgens advies van de bevoegde brandweerdienst in functie van de plaatsgesteldheid. 16.9. Isolatie en bekledingsmaterialen. Alle nieuwe aangewende materialen moeten CE keuring hebben, volgens Euro Klasse A1, A2 of B, de rookproductie S1, brandende delen D0 of D1. Artikel 17. Wanneer het gebouw meer dan 3 woongelegenheden omvat moet het gebouw uitgerust zijn met een alarminstallatie die bediend kan worden op elk niveau. Het signaal moet duidelijk hoorbaar zijn in het hele gebouw. De installatie moet te allen tijde kunnen functioneren (ook bij stroomonderbreking). Artikel 18. De kelder en de zolders moeten gecompartimenteerd worden, de wanden hebben een Rf 1 u en de toegang geschiedt door middel van een deur met een Rf ½ u. Er mag geen opstapeling gebeuren van voorwerpen die de brandlast van het gebouw aanzienlijk verhogen.
10
IV.Brandveiligheidsvoorschriften voor middelhoge gebouwen. Artikel 19. Zoals ook reeds eerder in dit politiereglement gesteld, komen de hierna voor de middelhoge gebouwen vermelde bijzondere voorschriften bovenop de hiervoor reeds vermelde voorschriften voor de lage gebouwen, waaraan door de middelhoge gebouwen evenzeer moet worden voldaan. Artikel 20. Als middelhoge gebouwen in de zin van dit politiereglement worden beschouwd alle gebouwen die minstens vier bouwlagen tellen die voor bewoning bestemd zijn of er dienstig kunnen voor zijn, en die niet vallen onder de verder in artikel 30 van dit politiereglement weergegeven definitie van hoge gebouwen. De zolder en de kelderverdieping worden daarbij niet meegeteld, tenzij deze ook voor bewoning gebruikt kunnen worden. Artikel 21. De voorschriften voor de middelhoge gebouwen zijn als volgt: 21.1. Structurele elementen. 21.1.1. Definitie. Structurele elementen: zijn bouwelementen die de stabiliteit van het geheel of van een gedeelte van het gebouw verzekeren (zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, afgewerkte vloeren* en andere essentiële delen die het geraamte of skelet van het gebouw vormen) en die bij bezwijken aanleiding geven tot voortschrijdende instorting; Voortschrijdende instorting treedt op indien het bezwijken van een constructieonderdeel aanleiding geeft tot bezwijken van onderdelen van het gebouw die zich niet bevinden in de onmiddellijke omgeving van het beschouwde onderdeel en indien de draagkracht van het overblijvende bouwwerk onvoldoende is om de optredende belasting te dragen. 21.1.2. De structurele elementen die de stabiliteit van het geheel of van een gedeelte van het gebouw verzekeren zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die het geraamte of skelet van het gebouw vormen, hebben een brandweerstand (Rf) van 1 uur. Indien aan de voorschriften van vorige paragraaf niet voldaan is, wordt het gebouw uitgerust met een algemene en automatische detectie-installatie die goedgekeurd is door BOSEC. Deze installatie dient te voldoen aan de vigerende wetgeving. * Afgewerkte vloer: horizontale wand die de scheiding vormt tussen een bouwlaag van een gebouw en de onmiddellijk hogere of onmiddellijk lagere bouwlaag: deze wand omvat gewoonlijk de volgende drie delen: a) de vloerbedekking (eventueel samengesteld uit: rokken, isolatielagen, zwevende vloeren, …); b) de onafgewerkte vloer; c) het plafond. Het is mogelijk dat de delen a) en c) niet bestaan.
11
21.2. Rookevacuatieluik. Bovenaan het trappenhuis zit een horizontaal, verticaal of hellende verluchtingsopening die uitmondt in de open lucht en een oppervlakte heeft van 1 m². Voor het openen en sluiten gebruikt met een handbediening die goed zichtbaar geplaatst wordt op het evacuatieniveau in de trapzaal. De rookluikbedieningsknop moet aangeduid worden door middel van het specifieke pictogram. Onderhoud en controle: de werking van het rookluik moet gekeurd worden door een erkend organisme. 21.3. Verticale kokers. De wanden van de verticale kokers en de toegangsdeurtjes of toegangspanelen hebben een respectievelijke brandweerstand van Rf 1 u en een Rf ½ u.
12
V.Brandveiligheidvoorschriften voor hoge gebouwen. Artikel 22. Zoals ook reeds eerder in dit politiereglement gesteld, komen de hierna voor de hoge gebouwen vermelde bijzondere voorschriften bovenop de hiervoor reeds vermelde voorschriften voor de lage en de middelhoge gebouwen, waaraan door de hoge gebouwen evenzeer moet worden voldaan.
Artikel 23. Als hoge gebouwen in de zin van dit politiereglement worden beschouwd alle gebouwen waarvan de hierna gedefinieerde hoogde "h" hoger is dan 25 meter. Onder hoogte "h" van een gebouw wordt verstaan de afstand in meter Tussen het afgewerkte vloerpeil van de hoogste bouwlaag en het laagste peil van de door de brandweerwagens bruikbare wegen omheen het gebouw. Het dak met uitsluitend technische lokalen wordt bij deze hoogtemeting niet meegerekend. Artikel 24. De voorschriften voor de hoge gebouwen zijn als volgt: 24.1. Aantal uitgangen. Elk compartiment heeft minimum 2 uitgangen. 24.2. Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer verhoogd worden in functie van de bezetting en de configuratie van de lokalen. 24.3. Voor de twee ondergrondse bouwlagen onmiddellijk onder het evacuatieniveau volstaat één uitgang indien deze bouwlagen enkel lokalen bevatten zoals bergingen en indien de afstand vanuit ieder punt op elke bouwlaag tot het trappenhuis of tot de uitgang kleiner is dan 15 m. 24.4. In geval van een compartiment zich uitstrekkend over verscheidene bouwlagen (atrium) dienen de evacuatiemogelijkheden van het gebouw te voldoen aan de bepalingen van deze bijlage waarbij geen rekening mag gehouden worden met de evacuatie via het atriumcompartiment. 24.5. De uitgangen. De uitgangen zijn gelegen in tegenovergestelde zones van het compartiment. Voor de compartimenten die niet op een evacuatieniveau gelegen zijn, zijn de uitgangen met het evacuatieniveau verbonden door middel van trappen binnen of buiten het gebouw gelegen. Op een evacuatieniveau leidt iedere trap naar buiten, hetzij rechtstreeks, hetzij over een afzonderlijk evacuatieweg.
13
HOOFDSTUK 3.AFWIJKINGEN. Artikel 25. Indien in een concreet geval bepaalde van de hier opgelegde veiligheidsmaatregelen niet of slechts zeer moeilijk uitvoerbaar blijken, kan een afwijking worden gevraagd, maar enkel mits een alternatieve oplossing wordt aangeboden waardoor een evenwaardige veiligheid wordt bereikt. Deze aanvraag tot afwijking moet schriftelijk gebeuren aan het College van Burgemeester en Schepenen, dat wordt aangeduid als bevoegd orgaan om dergelijke afwijking te verlenen. Bij de schriftelijke aanvraag tot afwijking moet een gedetailleerd verslag zijn gevoegd dat de redenen vermeldt waarom een afwijking noodzakelijk zou zijn, welk alternatief wordt voorgesteld, én hoe dit alternatief een evenwaardige veiligheid biedt. Het College van Burgemeester en Schepenen is nooit verplicht om de gevraagde afwijking toe te staan, én kan - zo de afwijking toch wordt toegestaan - het voorgestelde alternatief verzwaren door daar bepaalde supplementaire veiligheidsmaatregelen aan toe te voegen. Indien een afwijking wordt toegestaan, wordt de termijn bepaald waarbinnen het alternatief moet zijn uitgevoerd.
14
HOOFDSTUK 4.TOEZICHT, CONTROLE EN VASTSTELLING VAN INBREUKEN. Artikel 26. • De elektrische installatie, de veiligheidsverlichting, de alarminstallatie, de detectie installatie, de gas installatie, de draagbare blustoestellen worden gekeurd door een erkend organisme. • De centrale verwarmingsinstallatie en de schoorstenen worden gekeurd door een bevoegde firma. • Brandwerende deuren mogen enkel geplaatst worden door erkende plaatsers van brandwerende deuren. • Wanneer de Burgemeester of zijn aangestelde er om verzoekt dienen te allen tijde keuringsverslagen zonder inbreuken voorgelegd kunnen worden of kan een nieuwe controle uitgevoerd worden. Artikel 27. Onverminderd de toepassing van art. 5, laatste lid van de Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, zijn de verhuurder, de huurder en de eigenaar (indien hij niet de verhuurder is), of hun gemachtigden, steeds gehouden op elk moment de nodige toegang te verlenen voor een controlebezoek aan de volledige woongelegenheid enerzijds, én aan het volledige gebouw waarin deze woongelegenheid gevestigd is anderzijds, én dit zowel aan elke afgevaardigde van de brandweer, als aan de politie, aan leden van de stedelijke administratie en/of aan leden van het College van Burgemeester en Schepenen, zodat dezen kunnen controleren of aan de bepalingen van het huidig politiereglement al dan niet is voldaan. Artikel 28. De overtredingen worden bij proces-verbaal vastgesteld door een politieambtenaar of door een hulpagent van politie, én dit overeenkomstig art. 119bis, §6 Nieuwe Gemeentewet.
15
HOOFDSTUK 5.SANCTIES EN VEILIGHEIDSMAATREGELEN. Artikel 29. Iedere verhuurder die een woongelegenheid verhuurt die door zijn nalatigheid op één of meerdere punten niet voldoet aan de vereisten van dit reglement, wordt bestraft met een administratieve geldboete van maximum 250,00 euro voor het geheel van de vastgestelde tekortkomingen, één en ander overeenkomstig artikel 119bis, §5 Nieuwe Gemeentewet. Dezelfde administratieve geldboete wordt ook opgelegd aan: •
•
de huurder die een inbreuk maakt hetzij op artikel 9 van dit politiereglement door het gebruik van niet-toegelaten verwarmingstoestellen, hetzij op artikel 11 door het niet vrijhouden van de nodige ruimte in de nabijheid van de gasmeters, hetzij op art. 13 door het niet in nette staat houden of het niet verzekeren van een gemakkelijke en veilige doorgang van en in de gemeenschappelijke gang; de verhuurder, huurder, eigenaar, of hun gemachtigden, die de in artikel 27 van dit politiereglement bepaalde toegang voor een controlebezoek niet verlenen.
Artikel 30. Deze administratieve geldboete wordt opgelegd door de ambtenaar die daartoe door de gemeenteraad is aangewezen overeenkomstig artikel 1 van het K.B. van 7 januari 2001 tot vaststelling van de procedure tot aanwijzing van de ambtenaar en tot inning van de boetes in uitvoering van de Wet van 13 mei 1999 betreffende de invoering van gemeentelijke administratieve boetes, én die niet dezelfde is als degene die de inbreuken op dit politiereglement heeft vastgesteld. De administratieve boete wordt opgelegd en geïnd overeenkomstig artikel 119bis, §9 tot 12 Nieuwe Gemeentewet, en artikel 2 van het voornoemde K.B. van 7 januari 2001, onverminderd dwanguitvoering bij niet vrijwillige betaling van deze administratieve geldboete. Alle beslissingen van de aangewezen ambtenaar zijn gemotiveerd. Bij de kennisgeving van de beslissing omtrent de administratieve boete wordt ook de beroepsmogelijkheid vermeld, die is bepaald in art. 119bis, §12 Nieuwe Gemeentewet. De administratieve geldboete is proportioneel aan de zwaarte van de begane inbreuk.
16
Artikel 31. Wanneer na de toepassing van artikel 29 van dit politiereglement blijkt dat de woongelegenheid in kwestie door de verhuurder verder of opnieuw wordt verhuurd nadat de administratieve geldboete uitvoerbare kracht heeft verkregen, én dit terwijl deze woongelegenheid door de nalatigheid van de verhuurder nog steeds of opnieuw niet voldoet aan de vereisten van dit politiereglement, dan legt het College van Burgemeester en Schepenen bij wijze van administratieve sanctie de tijdelijke of definitieve sluiting van de woongelegenheid op, én dit overeenkomstig artikel 119bis, §2, Nieuwe Gemeentewet. Bij het opleggen van deze tijdelijke of definitieve sluiting door het College van Burgemeester en Schepenen wordt de procedure nageleefd, die is voorzien in artikel 119bis, §4 Nieuwe Gemeentewet, mits aanvulling zoals hierna bepaald. In eerste instantie wordt nog een voorafgaande waarschuwing gegeven, waarbij de verhuurder wordt gemeld dat er door het College van Burgemeester en Schepenen een tijdelijke of definitieve sluiting van zijn inrichting zal worden opgelegd als administratieve sanctie, wanneer hij niet binnen een door het College van Burgemeester en Schepenen opgelegde realistische termijn het nodige doet om het verhuurde goed volledig in overeenstemming te brengen met de vereisten van het huidig politiereglement. Na verloop van deze termijn wordt vastgesteld of deze verhuurder daartoe het nodige heeft gedaan, én van deze vaststelling wordt een proces-verbaal opgemaakt. Is dit niet het geval, dan wordt de verhuurder bij aangetekend schrijven verwittigd dat hij alvorens er beslist zal worden omtrent de tijdelijke of definitieve sluiting - nog de mogelijkheid heeft om gehoord te worden door het College van Burgemeester en Schepenen, én dit op een hem meegedeelde toekomstige datum, die dusdanig wordt bepaald dat de verhuurder zijn verdediging kan voorbereiden. Mededeling wordt daarbij ook gedaan waar en wanneer de verhuurder zijn dossier mag komen inzien, én zulks voorafgaandelijk aan de zitting van het College van Burgemeester en Schepenen, waartoe hij werd opgeroepen om zijn eventuele verdediging voor te dragen. De verhuurder wordt tevens ingelicht dat hij zich mag laten bijstaan of vervangen door een raadsman. Elke beslissing tot tijdelijke of definitieve sluiting bij wijze van administratieve sanctie wordt na het uitvoerbaar worden ervan, ook aan de huurders betekend, met bevel om de woongelegenheid te verlaten. Alle hier bedoelde beslissingen van het College van Burgemeester en Schepenen zijn gemotiveerd. Bij de kennisgeving aan de betrokken partij van de beslissing waarbij de tijdelijke of definitieve sluiting als sanctie wordt opgelegd, wordt de beroepsmogelijkheid bij de Raad van State vermeld, nu art. 119bis, §12 Nieuwe Gemeentewet hier geen toepassing vindt. De opgelegde sluiting is proportioneel aan de zwaarte van de begane inbreuk. Artikel 32. Elke sluiting bij wijze van administratieve sanctie zal bekend gemaakt worden door middel van een aanplakking aan de buitenzijde van het gebouw, alsook aan één toegangsdeur van de betrokken woongelegenheid. Een proces-verbaal stelt deze aanplakking vast, en duidt nauwkeurig aan wanneer en op welke plaats zij is gebeurd.
17
Artikel 33. De tijdelijke of definitieve sluiting bij wijze van administratieve sanctie, zoals bepaald in de artikelen 31 tot 33 van dit politiereglement, doet niets af aan de uitvoeringsbevoegdheid inzake administratieve politie van de burgemeester, zoals inzake brandveiligheid o.a. geregeld door art. 11 en 12 van de Wet van 30 juli 1979, én door art. 133 en 135, §2 van de Nieuwe Gemeentewet. Artikel 34. De bepalingen van dit hoofdstuk 5 van dit reglement gelden niet voor overtredingen van dit reglement, waarop reeds een sanctie is gesteld door een wet, een decreet of een ordonnantie.
18
HOOFDSTUK 6.DIVERSEN. Artikel 35. Dit politiereglement wordt bekend gemaakt overeenkomstig de artikelen 112 en 114 Nieuwe Gemeentewet. De bekendmaking wordt bewezen overeenkomstig artikel 114, tweede lid Nieuwe Gemeentewet, onverminderd andere toegelaten bewijsmiddelen. Artikel 36. Een afschrift van dit politiereglement zal overeenkomstig artikel 119, derde lid Nieuwe Gemeentewet worden toegezonden aan de bestendige deputatie van de provincieraad, en dit binnen de 48 uren na de goedkeuring ervan. Van dit reglement zal worden melding gemaakt in het Bestuursmemoriaal van de provincie. Artikel 37. Een afschrift van dit politiereglement zal overeenkomstig artikel 119, vierde lid Nieuwe Gemeentewet dadelijk worden toegezonden aan de griffie van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg en aan die van de bevoegde politierechtbank, waar het in een daartoe bestemd register zal worden overgeschreven. Artikel 38. Het huidig reglement vervangt het politiereglement inzake de verhuring van woongelegenheden, zoals aangenomen in de gemeenteraad op 18 november 1993, en nadien aangepast. Dit vervangen politiereglement van 18 november 1993 blijft echter verder gelden voor wat betreft de regeling van de rechtstoestanden die onder de gelding ervan zijn ontstaan.
19
BIJLAGE Klasse indeling. EURO-Klasse Klasse A1 Klasse A2 Klasse B Klasse C Klasse D Klasse E Klasse F
Bijdrage aan brand Bijdrage Praktijk Geen enkele bijdrage Niet brandbaar Nauwelijks bijdrage Praktisch niet brandbaar Erg beperkte bijdrage Heel moeilijk brandbaar Grote bijdrage Brandbaar Hoge bijdrage Goed brandbaar Zeer hoge bijdrage Zeer brandbaar Gevaarlijke bijdrage Uiterst brandbaar
Rookontwikkeling. S1 S2 S3
Geringe rookproductie Gemiddelde rookproductie Grote rookproductie
Brandende druppels. D0 D1 D2
Geen productie van brandende delen Delen branden korter dan 10 seconden Delen branden langer dan 10 seconden
20