Muziekluistergedrag van jongeren met een verslaving : gevaar en/of redding? Een onderzoek naar de rol van en de relatie tussen de favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl in het muziekluistergedrag van jongeren met een verslaving.
Maartje van de Ree
Artez Conservatorium, Enschede
Mei 2013
Muziektherapie
Samenvatting In dit onderzoek staat de relatie centraal tussen de favoriete muziekstijl en de gebruikersmuziekstijl van jongeren in een klinische behandeling voor een middelenverslaving. Onderzocht werd hoe en of de favoriete muziekstijl wordt ingezet om de stemming te reguleren, de gebruikersmuziekstijl een cue is voor middelengebruik en er een relatie is tussen beide muziekstijlen. Dit werd onderzocht door middel van een literatuurstudie en een enquête die door 31 jongeren met een verslaving werd ingevuld. Uit het onderzoek bleek dat, net zoals gezonde jongeren, ook jongeren met een verslaving het luisteren naar de favoriete muziekstijl inzetten om de stemming te reguleren en vooral positief te beïnvloeden. Er bleken vaak positieve gevoelens te worden opgeroepen. De jongeren leken echter een beperkter aantal stemmingsregulatiestrategieën te gebruiken dan gezonde jongeren. Het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl bleek regelmatig herinneringen op te roepen aan middelengebruik en kon soms een hevig verlangen naar middelengebruik veroorzaken (craving). De favoriete muziekstijl bleek bij 54,5% van de jongeren hetzelfde te zijn als de gebruikersmuziekstijl. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er een relatie kan zijn tussen de favoriete muziekstijl en de gebruikersmuziekstijl. Een gevolg hiervan kan zijn dat, terwijl jongeren de favoriete muziekstijl luisteren om de stemming te verbeteren, onbewust craving wordt opgeroepen. Dit zou mogelijk een terugval in middelengebruik tot gevolg kunnen hebben. Het luisteren naar de favoriete/gebruikersmuziekstijl vormt zo een gevaar voor de jongeren. Indien de jongeren zich van dit gevaar bewust zijn, kunnen ze hun muziekluistergedrag zodanig aanpassen dat deze effectief kan worden ingezet om de stemming te reguleren. Het muziekluistergedrag vormt zo niet langer een gevaar, maar een redding.
Abstract The purpose of this study was to investigate the relationship between the favourite music of adolescents in clincal treatment of substance abuse and the music they listen when using substances (further called ‘use-music’). This reading gives a thorough look at: how and if the adolescents listen their favourite music to regulate their mood and enhance their inner well-being, if the music listened to when using substances is a cue for substance use and if there is a relation between both favourite music and the music listened to while using substances. Thirty-one adolescents responded to a survey regarding these issues. This research shows that, both adolescents who are not using substances and those who are using substances use their favourite music to regulate their mood, especially to enhance their inner well-being. It shows that a lot of positive feelings are being generated. The adolescents discussed in this research have fewer strategies to regulate their mood than adolescents who are not using substances. Listing to their use-music seemed to trigger memories linked to the time the adolescents where using substances. It can sometimes cause a deep craving for the substance using (further called: craving). The favourite musicstyle of 54,5 % of the adolescents, who were interviewed during this study, was the same as their use-music. In effect, while listening to this favourite music, adolescents can have a deep and intense craving for the substance they are trying to part ways with. This could result in adolescents returning to use again. Listing to their favourite music is therefore a hazard for this group of adolescents. Of aware of this phenomenon, adolescents change their musiclistening behaviour and use their favourite music to effectively regulate their inner well-being. If done so, listening to their favourite music is no longer seen as a threat, but as a salvation.
1
Voorwoord U hebt een onderzoeksverslag voor ogen waarin het muziekluistergedrag beschreven wordt van jongeren die in klinische behandeling voor een verslaving zijn. De verslavingszorg is een doelgroep die mij al sinds het tweede jaar van mijn opleiding Muziektherapie aan het ArtEZ Conservatorium te Enschede boeit. Door het lezen van literatuur en in de praktijk met deze doelgroep te gaan werken, heb ik ervaren dat het een complexe, uitdagende en variërende doelgroep is. Ik heb hierdoor veel geleerd over de doelgroep, het vak muziektherapie en mijzelf. Tijdens de laatste praktijkstage van de opleiding heb ik ervoor gekozen om muziektherapie op te zetten binnen een jongerenverslavingskliniek. Tijdens deze periode ondervond ik dat het luisteren naar muziek een grote rol speelt in het leven van de jongeren en een grote impact op hen kan hebben, zowel in positieve als in negatieve zin. Aangezien ik weinig literatuur kon vinden om te onderbouwen en verklaren wat ik zag, besloot ik hier in het kader van het afstuderen zelf over te gaan schrijven. Het resultaat hiervan, kunt u in dit onderzoeksverslag lezen. Dit onderzoek had ik niet kunnen uitvoeren zonder alle mensen om mij heen die direct en indirect geholpen hebben. Ik wil hen dan ook graag via deze weg bedanken. Allereerst wil ik alle jongeren bedanken die ik in behandeling heb gehad tijdens mijn praktijkstage. Zij staan aan de basis van de aanleiding van dit onderzoek. Daarnaast wil ik de collega’s van deze stage en in het bijzonder mijn begeleidster ter plaatse, Daphne Kanner, bedanken voor alle vragen over de doelgroep en behandeling die ik bij hen neer kon leggen. Laurien Hakvoort en Annemiek Vink, mijn eindproductbegeleiders, wil ik bedanken voor alle feedback die zij gegeven hebben, alle vragen die zij beantwoord hebben en de inspiratie die ze mij gegeven hebben. Een grote dank gaat ook uit naar de klinieken die medewerking wilden verlenen aan het onderzoek: •
Brijder verslavingszorg, cluster jeugd, onderdeel van Mistral detox/diagnostiek en Mistral behandelkliniek.
•
Jeugdkliniek Bauhuus, onderdeel van Verslavingszorg Noord Nederland.
•
Dimence Dubbel Diagnose Jeugd
•
De Hoop GGZ, afdeling Challenge Jeugd
De jongeren uit deze klinieken die de vragenlijst hebben ingevuld, wil ik ook bedanken. Zonder hen was het niet mogelijk geweest om daadwerkelijk meer te weten te komen over hun muziekluistergedrag en de mogelijke gevolgen hiervan. Jet Verkade wil ik bedanken voor haar enthousiasme en steun tijdens al onze gezellige, motiverende en structurerende (skype) gesprekken en gezamenlijke werkdagen. Tot slot wil ik ook mijn lieve vriend, familieleden, vrienden, vriendinnen en klasgenoten bedanken voor hun grote steun, geduld, hulp, enthousiasme, inspiratie, inzichten en blijdschap die ze hebben gegeven in deze afstudeerperiode. Ik wens u veel leesplezier toe, Maartje van de Ree,
[email protected]
2
1
Inhoudsopgave
Samenvatting
1
Voorwoord
2
Inhoudsopgave
3-4
Inleiding
5-6
1. Theorie
7-23
1.1 Verslaving
7
1.2
9
Stemmingsregulatie door luisteren naar de favoriete muziekstijl
1.2.1
9
Favoriete muziekstijl
1.2.2 Stemmingsregulatie
10
1.2.3
Stemmingsregulatie door muziek bij adolescenten
11
1.2.4
Stemmingsregulatie bij adolescenten met een verslaving
14
Aangename gevoelens door het luisteren naar muziek:
1.3
een neurologische verklaring
Gebruikersmuziek als cue voor middelengebruik
1.4
15 18
1.4.1
Wat is gebruikersmuziek?
18
1.4.2
Het fenomeen ‘cue’
18
1.4.3
Gebruikersmuziekstijl als cue
19
1.4.4
Een relatie tussen de favoriete- en gebruikersmuziekstijl
21
Conclusie literatuurstudie & hypotheses
1.5
22
2. Methode
24 - 28
2.1 Onderzoeksdesign
24
2.2
24
2.3 Vragenlijst
25
2.4 Procedure
27
2.5 Analyse
28
Populatie & steekproef
3. Resultaten
29 - 35
3.1
Demografische gegevens
29
3.2
Hypothese 1
29
3.3
Hypothese 2
31
3.4
Hypothese 3
33
4. Discussie en conclusie
36 - 47
36
4.1 Discussie
4.1.1
Interpretatie resultaten demografische gegevens
36
4.1.2
Interpretatie resultaten hypothese 1
37
4.1.3
Interpretatie resultaten hypothese 2
38
4.1.4
Interpretatie resultaten hypothese 3
40
4.1.5
Limitaties van het onderzoek
41
3
1
Inhoudsopgave
4.2 Aanbevelingen
42
4.2.1
Aanbevelingen toekomstig onderzoek
42
4.2.2
Aanbevelingen muziektherapeutische behandeling
43
4.3 Conclusie
46
Referenties
48 - 51
Bijlage 1
DSM-IV en ICD-10 criteria
52
Bijlage 2
GGZ werkstuk aangename muziek en het beloningssysteem bij mensen
55
met een verslaving
Bijlage 3
Schema Laiho (2004)
70
Bijlage 4
Opzet eerste e-mail naar klinieken
71
Bijlage 5
Vragenlijst
72
Bijlage 6
Tabellen analyses SPSS
74
4
1
Inleiding “Boem boem boem rakatakataka..!’ Het is weer maandagmiddag en ik loop over de afdeling in de jongerenverslavingskliniek Youz. Al van ver hoor ik de dreunende beat van stevige hardcore muziek. Hoe dichterbij ik kom, hoe indringender en harder de muziek wordt. Een jongere uit de hardcore scene komt uit
zijn kamer en roept dat het zo fijn is om zich af te kunnen reageren op zijn favoriete muziek. ‘Wat een vette hardcore muziek is dit zeg! Ik kan me even goed afreageren en voel me daardoor stukken beter! Doet me echt denken aan die hardcore feesten, waarop ik gebruikte. Dit nummer draaiden ze daar ook! Man, wat krijg ik zin om te gebruiken!’ Een staflid vraagt hem de muziek uit te zetten en zegt dat hij snel naar de module leefstijltraining moet gaan. De muziek gaat uit en de rust is teruggekeerd. Ik blijf verbaasd nadenken. Aan de ene kant had de (favoriete) muziek een positieve invloed op de stemming van de jongen. Hij kon zijn negatieve emoties ontladen, waardoor zijn stemming beter werd. Aan de andere kant deed het hem ook terugdenken aan een situatie waarin hij middelen gebruikte (een hardcore feest) en kreeg zin om weer middelen te gebruiken. Het lijkt alsof er een ingewikkelde tweestrijd gaande is. Al denkende loop ik naar de muziektherapieruimte, waar ik zo weer een sessie zal geven aan een groep jongeren. In vrijwel elke sessie zie ik deze tweestrijd naar voren komen. Waarom wordt er dan zo weinig aandacht aan besteed? Hier moet ik iets mee doen.’” Vrijwel elke dag dat de auteur werkte als muziektherapeut in een jongerenverslavingskliniek kwam ze de tweestrijd, die in bovenstaande casus beschreven werd, tegen. Jongeren leken aan de ene kant baad te hebben bij het luisteren naar hun favoriete muziekstijl, omdat ze er hun stemming door konden beïnvloeden en vooral verbeteren. Aan de andere kant riep de favoriete muziekstijl ook regelmatig herinneringen op aan middelengebruik1,
waardoor ze een groot verlangen
kregen om te gebruiken (craving). Dit heeft een negatieve invloed op de poging van de jongeren om door middel van een behandeling hun middelengebruik te stoppen. Opvallend genoeg werd er in de behandeling niet stilgestaan bij de gevolgen van het muziekluistergedrag. Binnen de muziektherapie vond de auteur wel ruimte om dit te doen. De jongeren bleken zich nauwelijks bewust te zijn over wat muziek met hun stemming deed en hoe muziek craving op kon roepen. De auteur wilde een aantal sessies over dit onderwerp vormgeven. Er was evidentie nodig vanuit de literatuur om te onderbouwen dat en hoe dit onderwerp binnen muziektherapie behandeld moest worden. Alleen bleek er nauwelijks tot geen literatuur over deze tweestrijd te bestaan. De auteur besloot daarom onderzoek te doen naar dit fenomeen, zodat het voorkomen en het belang van het behandelen ervan in de muziektherapie onderbouwd kon worden. Er werd gekozen om een beschrijvend onderzoek uit te voeren door middel van een enquête, die ingevuld werd door jongeren die in een klinische behandeling waren voor een middelenverslaving. Vooraleer deze enquête opgemaakt, ingevuld en geanalyseerd kon worden, moest er een literatuurstudie plaatsvinden. Hierin werd onderzocht wat er al bekend is over deze tweestrijd, die een relatie vormt tussen de favoriete muziekstijl en de gebruikersmuziekstijl2. Voor de literatuurstudie werd de volgende hoofdvraag opgesteld: ‘‘Bestaat er een relatie tussen de favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl in het muziekluistergedrag van jongeren met een verslaving, waarin de favoriete muziekstijl als stemmingsregulatie wordt gebruikt en de gebruikersmuziekstijl een cue3 is voor middelengebruik?” 1.Onder middelengebruik valt in dit onderzoek het gebruik van alle stoffen die de normale werking van het centrale zenuwstelsel beïnvloeden. De werking op de hersenen kan stimulerend, verdovend of bewustzijns veranderend zijn. Mogelijke stoffen zijn o.a. soft- en harddrugs, medicatie en alcohol. (Kerssemakers, 2008; Van Laar, 2013) 2. Gebruikersmuziekstijl betekent de muziekstijl die wordt beluisterd tijdens het gebruik van middelen. 3. Met ‘gebruikersmuziekstijl als cue’ wordt bedoeld dat de gebruikersmuziekstijl herinneringen oproept aan middelengebruik en mogelijk een hevig verlangen naar het gebruik van middelen kan veroorzaken (craving).
5
Nadat de literatuurstudie was uitgevoerd, werd gekeken welke informatie ontbrak. Aan de hand daarvan werden hypotheses opgesteld voor het onderzoek. De literatuurstudie wordt beschreven in hoofdstuk één. De hoofdvraag werd in verschillende onderwerpen opgedeeld om deze uiteindelijk te kunnen beantwoorden. In paragraaf 1.1 wordt beschreven wat een verslaving inhoudt, zodat de problematiek van de doelgroep van het onderzoek duidelijk wordt. Daarna komt in paragraaf 1.2 aan bod wat het reguleren van de stemming door het luisteren naar de favoriete muziekstijl inhoudt. Hierin wordt beschreven wat een favoriete muziekstijl is; wat stemmingsregulatie is; hoe jongeren over het algemeen (favoriete)muziek gebruiken om de stemming te reguleren en tot slot hoe jongeren met een verslaving de (favoriete) muziek gebruiken om de stemming te reguleren. In paragraaf 1.3 wordt een neurologische verklaring gegeven voor het gegeven dat het luisteren naar de favoriete muziekstijl aangename gevoelens kan oproepen. Aangename gevoelens worden bij mensen met een verslaving veel moeilijker opgeroepen doordat de hersenen verstoord zijn door het middelengebruik. Kan de favoriete muziekstijl dan alsnog aangename gevoelens oproepen? In paragraaf 1.4 wordt beschreven of en hoe de gebruikersmuziekstijl een cue kan zijn voor middelengebruik. Er wordt behandeld wat een gebruikersmuziekstijl is; wat een cue is en of de gebruikersmuziekstijl een cue kan zijn voor middelengebruik. In de laatste subparagraaf wordt een verklaring gegeven voor de mogelijke relatie tussen de favoriete muziekstijl en de gebruikersmuziekstijl met mogelijke gevolgen. In de laatste paragraaf (1.5) wordt een concluderend antwoord gegeven op de hoofdvraag van de literatuurstudie. Daarnaast worden de hypotheses voor het onderzoek beschreven, die ontstaan zijn vanuit de literatuurstudie. In het tweede hoofdstuk staat de methode van het onderzoek centraal. Hierin wordt het onderzoeksdesign (2.1); de populatie en de steekproef (2.2); de vragenlijst (2.3); de procedure (2.4) en de gebruikte analyse (2.5) van het onderzoek beschreven. In het derde hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Allereest worden demografische gegevens benoemd (3.1). Daarna worden de resultaten beschreven aan de hand van de drie hypotheses: hypothese 1 in paragraaf 3.2, hypothese 2 in paragraaf 3.3, hypothese 3 in paragraaf 3,4. Tot slot komen in hoofdstuk vier de discussie, aanbevelingen en conclusie aan bod. In de discussie (4.1) worden de resultaten van het onderzoek geïnterpreteerd en worden limitaties van het onderzoek beschreven. Daarna worden er aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek en het gebruik en relevantie van het onderzoek voor de muziektherapeutische behandeling (4.2). Als laatste wordt de conclusie van het onderzoek beschreven (4.3).
6
1
Theorie
In dit allereerste hoofdstuk staat de literatuur centraal die te vinden is over wat een verslaving inhoudt; het luisteren naar de favoriete muziekstijl als stemmingsregulatie, het oproepen van aangename gevoelens door het luisteren naar muziek, de gebruikersmuziekstijl als cue voor middelengebruik en een mogelijke relatie tussen beide muziekstijlen. Door al de informatie uit dit hoofdstuk kan uiteindelijk een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag van de literatuurstudie: ‘‘Bestaat er een relatie tussen de favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl in het muziekluistergedrag van jongeren met een verslaving, waarin de favoriete muziekstijl als stemmingsregulatie wordt gebruikt en de gebruikersmuziekstijl een cue is voor middelengebruik?”. Daarnaast vormt de informatie uit dit hoofdstuk de basis voor het opstellen van de hypotheses van het onderzoek. Welke kennis ontbreekt nog in de literatuur en hoe kan deze worden aangevuld? Daarvoor moet eerst duidelijk worden wat er wel al bekend is. In dit hoofdstuk wordt zowel de term jongere als adolescent gebruikt om eentonigheid van de tekst te voorkomen. Met beide termen worden mensen in de leeftijd van 14 tot en met 24 jaar bedoeld.
1.1 Verslaving “Ik moet echt een jointje hebben! Ik hou het niet meer! Het is zo onrustig in m’n hoofd en ik zweet niet normaal veel! Geef me nu een jointje!”
Deze uitspraak zou van een jongere kunnen zijn die verslaafd is aan cannabis en twee dagen is opgenomen in een verslavingszorgkliniek. Sinds een aantal dagen is hij gestopt met het gebruik van wiet en er ontstaan allerlei klachten. Wat zijn deze klachten? Wanneer ben je echt verslaafd? Deze paragraaf zal antwoord geven op deze vragen, zodat duidelijk wordt wat de problematiek is van de jongeren die in dit onderzoeksverslag centraal staan. Het is algemeen bekend dat verslaving een ernstige psychische stoornis is. In de DSM-IV (APA, 2000) of de ICD-10 (World Health Organisation, 1992) (beiden handboeken met diagnostische criteria waarmee psychische stoornissen worden gediagnosticeerd) komt de term verslaving echter niet voor. Verslaving is een term die veel wordt gebruikt in de volksmond. ‘Ik ben verslaafd aan chocolade!’ Waarschijnlijk zal er in dit geval geen sprake zijn van een psychische stoornis. In de medische wereld is er om die reden besloten om een andere term te kiezen voor verslaving, namelijk afhankelijkheid (van den Brink, 2009). Van den Brink (2009) vat in het ‘Handboek voor Verslaving’ samen welke factoren er volgens de DSM-IV en ICD-10 aanwezig moeten zijn, vooraleer er gesproken kan worden van afhankelijkheid. In bijlage 1 treft u de volledige DSM-IV en ICD-10 criteria waarmee een diagnose afhankelijkheid gesteld kan worden. Hieronder volgen de samengevatte categorieën volgens Van den Brink (2009). “Bij de diagnose afhankelijkheid gaat het in principe om een combinatie van: •
Lichamelijke afhankelijkheid (tolerantie, onthoudingsverschijnselen);
•
Psychische afhankelijkheid (hunkering, ‘craving’);
•
Controleverlies (gebruik vaker of meer dan voorgenomen; niet kunnen stoppen met gebruik);
•
Lichamelijke en/of sociale gevolgen van het ongecontroleerde gebruik. “ (Van den Brink, 2009, p.17)
7
De verschillende categorieën worden nader uitgelegd, om een duidelijk beeld te scheppen van wat een jongere met de diagnose afhankelijkheid doormaakt. Onder lichamelijke afhankelijkheid valt onder andere de term tolerantie. Dit betekent dat het lichaam van de jongere gewend raakt aan de hoeveelheid middel dat hij/zij4 gebruikt en dat het effect van deze hoeveelheid middel vermindert. Hierdoor moet de jongere steeds meer van hetzelfde middel gaan gebruiken om het gewenste effect opnieuw te ervaren (Van den Brink, 2009). Daarnaast krijgen de jongeren onthoudingsverschijnselen wanneer zij het langdurig gebruik van een middel staken. Onthoudingsverschijnselen zijn alle lichamelijke klachten, zoals misselijkheid en het overmatig zweten die de jongere in het voorbeeld ervaart. De soort en mate van de lichamelijke klachten is verschillend per middel (van den Brink, 2009). Psychische afhankelijkheid houdt onder andere de hunkering naar het middel in (ook wel craving genoemd). Dit ervaarde de jongere in het voorbeeld ook. Hij verlangde hevig naar gebruik van het middel en wilde er alles aan doen om het middel opnieuw te kunnen gebruiken. Daarnaast kan de jongere het gevoel en de gedachte hebben dat hij niet meer zonder het middel kan in bepaalde situaties, bijvoorbeeld om te kunnen slapen of om sociale situaties aan te gaan (Van den Brink, 2009). Onder controleverlies valt het onvermogen om zelfstandig te stoppen met het gebruik van het middel en het gegeven dat de jongere meer gebruikt dan hij eigenlijk zou willen of zich had voorgenomen. De jongere verliest de controle over zijn gebruik. Het gebruik krijgt controle over hem en zijn leven (van den Brink, 2009). De laatste categorie draait om lichamelijke en of/sociale gevolgen van het ongecontroleerde middelengebruik. Onder sociale gevolgen wordt onder andere verstaan dat de jongere niet meer naar school kan door de afhankelijkheid van het middel en sociaal geïsoleerd raakt (van den Brink, 2009). Onder lichamelijke gevolgen valt bijvoorbeeld dat het beloningssysteem in de hersenen van de jongere wordt aangetast (Volkow, Fowler, Wang, Baler & Telang, 2009). Het beloningssysteem heeft als functie het ‘belonen’ van bepaald gedrag dat belangrijk is voor het organisme. Die beloning uit zich in een aangenaam gevoel. Gedrag dat bijvoorbeeld wordt beloond is: eten, drinken, seks etc. Die zijn allen belangrijk voor het voortbestaan van de persoon (Chau, Roth & Green, 2004). Drugs en alcohol spelen ook in op het beloningssysteem. Het middel zorgt ervoor dat er zo’n sterke beloning wordt gegeven door het beloningsysteem, dat het gedrag (het gebruik van het middel) als heel belangrijk wordt bestempeld. Ander gedrag dat het beloningssysteem in gang zet (bijvoorbeeld seks, lekker eten of sporten), wordt minder belangrijk. De beloning (het aangename gevoel) voor dat gedrag is vele malen minder sterk dan de beloning van het middelengebruik. Hierdoor kunnen jongeren alleen nog aangename gevoelens ervaren door middelengebruik. Wanneer de jongeren geen middelen gebruiken, brengt dit anhedonie teweeg. Ze kunnen zich nauwelijks tot niet aangenaam of blij voelen. Dit zorgt ervoor dat jongeren het middel willen blijven gebruiken (Volkow et al., 2009). Verdere informatie over het beloningsysteem van mensen met een verslaving vindt u in bijlage 2. Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat het gehele leven van de jongere wordt beïnvloed door de afhankelijkheid. Daardoor wordt de behandeling van jongeren met een verslaving tegenwoordig vaak vormgegeven vanuit het biopsycho-sociale model (van den Brink, 2009). Dit model houdt in dat de jongere behandeld wordt op biologisch vlak (door farmaceutische middelen), op psychologisch vlak (door bijvoorbeeld gesprekstherapie) en op sociaal vlak (bijvoorbeeld door middel van leefstijltrainingen, zoeken van werk/school). De theorie hierachter is dat de afhankelijkheid in stand wordt gehouden door de interactie tussen aangeboren kwetsbaarheid (biologisch), persoonlijke leerervaringen en ontwikkelingen (psychologisch) en omstandigheden in de omgeving (sociaal) (Van den Brink, 2009).
4. In verband met de leesbaarheid van het onderzoeksverslag, zal er in het vervolg gesproken worden van ‘hij’. Waar hij, hem, zijn geschreven wordt, kan echter ook zij en haar gelezen worden.
8
1.2 Stemmingsregulatie door luisteren naar favoriete muziekstijl “Wanneer ik verdrietig en boos ben en niet meer weet waarom ik zoveel moeite doe om clean te blijven, luister ik mijn favoriete muziek ‘Not Afraid’ van Eminem. Daarna voel ik me blijer. Ik weet waarom ik clean wil blijven. Het nummer geeft me troost en kracht.” Deze korte casus geeft weer hoe een jongere zijn favoriete muziek inzet om zijn stemming te reguleren en vooral te verbeteren. Het luisteren naar muziek heeft hier een positief doel. De auteur heeft in de praktijk ervaren dat het luisteren naar de favoriete muziekstijl, belangrijk is voor jongeren met een verslaving en dat het luisteren naar die favoriete muziekstijl een positieve invloed heeft op de stemming. Deze jongeren hebben vaak problemen met het reguleren van hun stemming, maar het luisteren naar hun favoriete muziekstijl biedt een mogelijkheid om de stemming toch te kunnen reguleren. Waarom is de favoriete muziekstijl zo belangrijk voor jongeren met een verslaving? (§1.2.1) Wat is stemmingsregulatie? (§1.2.2) Hoe gebruiken jongeren muziek als stemmingsregulatie? (§1.2.3) Werkt dit hetzelfde bij jongeren met een verslaving? (§1.2.4)
1.2.1 Favoriete muziekstijl “Wat is uw favoriete muziekstijl?”. Deze vraag komt in menig kennismakingsgesprek aan bod. Vrijwel iedere persoon heeft een speciale voorkeur voor een muziekstijl, in welke levensfase dan ook. In de adolescentie blijkt de keuze voor een favoriete muziekstijl extra belangrijk te zijn (o.a. Fachner,2010; Ter Bogt, Mulder, Raaijmakers & Gabhainn, 2010; Ekinci, V. Topçuoglu, O.B. Topçuoglu, Sabuncuoglu & Berkem, 2012). Deze keuze kan gebaseerd worden op verschillende aspecten, waaronder het esthetische aspect van muziek: het is mooi of niet mooi. Een andere mogelijkheid is dat de jongere kijkt in hoeverre de muziek aansluit bij zijn belevingswereld. Wat de keuze belangrijk maakt, is dat aan vrijwel elke muziekstijl die geluisterd wordt in de adolescentie een bepaalde levensstijl is verbonden. De jongere kiest dus niet alleen zijn favoriete muziekstijl, maar ook een levensstijl en een groep mensen waar hij bij wil horen. De favoriete muziekstijl en bijbehorende levensstijl worden zo onderdeel van de identiteit van de adolescent (Fachner, 2010; Ter Bogt et al., 2010). Ter Bogt et al. (2010) schrijven dat de favoriete muziekstijl een aantal belangrijke functies heeft in het leven van jongeren, namelijk als stemmingsregulatie (met name de stemming positief beïnvloeden) en het verschaffen van een (sociale) identiteit. Door de keuze van een favoriete muziekstijl horen jongeren bij een bepaalde groep en definiëren en presenteren ze hun persoonlijkheid naar de buitenwereld (DeNora, 2000; Frith, 1981; Hargreaves, Miell & McDonald, 2002; Sloboda & O’Neil, 2001 in Ter Bogt et al., 2010). Sommige onderzoekers beschrijven dat muziek een manier van leven is en gevoelens, waarden, behoeftes en conflicten reflecteert. Daarnaast is muziek soms een deel van de socialisatie en persoonlijke ontwikkeling van de adolescent (Ekinci et al, 2012). Miranda & Cleas (2004) in Mulder, Ter Bogt, Raaijmakers, Gabhainn, Monshouwer & Vollebergh (2010) beschrijven dat jongeren muziek prefereren die aansluit bij hun gedrag en percepties. Het is een reflectie van hun ‘psychosociale identiteit’. Het belang van de favoriete muziekstijl in het leven van adolescenten wordt ook duidelijk door de volgende aanbeveling van de ‘American Academy of Pediatrics’. Zij adviseren ouders en professionals die werken met adolescenten om de muziek voorkeur van adolescenten en de rol ervan in het dagelijks leven te verkennen om er emotionele conflicten en problemen door te identificeren (Council on Communications and Media from the American Academy of Pediatrics, 2009, in Ekinci et al, 2012). Het belang van de keuze voor een favoriete muziekstijl wordt tot slot zichtbaar in de hoeveelheid muziek die jongeren gemiddeld per dag luisteren, namelijk gemiddeld 2 uur (Roberts, Foehr, Rideout, 2005, in Ekinci et al., 2012; North, Hargreaves & O’Neill, 2000) tot 2,5 uur per dag (McFerran, O’Grady & Sawyer, 2013). Muziek is dus dagelijks nadrukkelijk aanwezig in het leven van de adolescent.
9
Tegenwoordig is middelengebruik nauw gerelateerd aan de levensstijl die hoort bij de muziekstijl. Uit onderzoek bleek dat het luisteren naar ‘zwaardere’ muziek zoals heavy metal en rap, gepaard gaat met een verhoogd gebruik van alcohol, cannabis en tabak in vergelijking met lichtere muziekgenres als pop (Forsyth, Barnard & McKegany, 1997; Arnett, 1991; Ruben, West & Mitchell, 2001, allen in Ekinci et al., 2012). Mulder et al. (2010) vonden dat er een relatie was tussen de favoriete muziekstijl die jongeren luisterden, of ze middelen gebruikten en welke middelen ze dan gebruikten. Deze relatie verklaren Mulder et al. (2010) vanuit verschillende onderzoeken. De relatie zou deels veroorzaakt worden, doordat jongeren het gebruikersgedrag van leeftijdsgenoten die dezelfde favoriete muziekstijl hebben, kopiëren. Daarnaast zouden artiesten door hun gebruikersgedrag en het gebruik dat ze beschrijven in hun songteksten, model staan voor de jongeren.
De
acceptatie van het middelengebruik binnen levensstijlen van bepaalde muziekstijlen, zou een stimulerende werking hebben op het gebruik van middelen door jongeren (Fachner, 2010). Doak (2003) vond echter geen relatie tussen de muzikale voorkeur van jongeren en middelengebruik. Een opvallend gegeven is dat uit onderzoek is gebleken dat er soms een discrepantie bestaat tussen de voorkeursmuziek die jongeren uitdragen naar de buitenwereld en hun voorkeursmuziek die ze privé luisteren. Dit is wederom gekoppeld aan de sociale functie die de voorkeursmuziekstijl heeft: aansluiting vinden bij een groep mensen (North et al., 2000; Tarrant, North & Hargreaves, 2000). Er kan dus geconcludeerd worden dat de keuze van een favoriete muziekstijl wordt gemaakt op basis van verschillende aspecten, zoals het sociale aspect van aansluiting vinden bij een groep. Daarnaast heeft de keuze gevolgen voor het leven van de adolescent met betrekking tot onder andere middelengebruik. De keuze van de favoriete muziekstijl kan ook informatie geven over het karakter, levensvisie en eventuele problemen van de jongere. Door alle genoemde zaken kan gesuggereerd worden dat het belangrijk is om stil te staan bij de favoriete muziekstijl van jongeren met een verslaving.
1.2.2 Stemmingsregulatie Eén van de hoofdredenen dat mensen naar muziek luisteren is stemmingsregulatie. Saarikallio (2007) benoemd tal van onderzoeken waarin dit gegeven naar voren komt, o.a. Juslin & Laukka (2004), Laiho (2004a, 2004b) en Sloboda & O’Neill (2001) in Saarikallio (2007). In het verlengde hiervan zien Juslin & Sloboda (2010) de capaciteit van muziek om emoties uit te lokken als de hoofdreden om actief met muziek bezig te zijn. Dit is een positieve indicatie dat muziekluisteren een belangrijke rol kan spelen in de stemmingsregulatie bij jongeren met een verslaving. Maar wat houdt de term stemmingsregulatie eigenlijk in? Om te begrijpen wat stemmingsregulatie inhoudt, moet het fenomeen stemming duidelijk worden. Saarikallio (2007) beschrijft het fenomeen stemming door het verschil te noemen tussen emotie en stemming. Een emotie wordt opgeroepen na een specifieke gebeurtenis/situatie, heeft direct invloed op gedrag en is een korte tijd aanwezig. Een stemming is een psychische toestand waarin een emotie een lange tijd aanhoudt. Daarnaast is er geen specifieke aanleiding voor het ontstaan van de stemming. Het begrip stemmingsregulatie wordt door Saarikallio (2007) beschreven als een proces waarin het voorkomen, de duur en intensiteit van negatieve en positieve emoties wordt beïnvloed. Stemmingsregulatie kan zowel bewust als onbewust plaatsvinden.
10
1.2.3 Stemmingsregulatie door muziek bij adolescenten Zoals in de vorige paragraaf werd vermeld, wordt muziekluisteren effectief ingezet om de stemming te reguleren (Gallup & Castelli, 1989; Parker & Brown, 1982; Rippere, 1977; Silk, 2003; Thayer, Newman & McClain, 1994 allen in Saarikallio, 2007). Als we daarbij de kennis voegen uit subparagraaf 1.2.1 omtrent het belang en de populariteit van muziek in de adolescentie zou geconcludeerd kunnen worden dat muziek een belangrijk middel zou kunnen zijn in stemmingsregulatie door adolescenten. Gebruiken jongeren muziek al op deze manier? Deze vraag bleek regelmatig gesteld te zijn in onderzoeksland. In deze subparagraaf zal aan de hand van deze onderzoeken in kaart worden gebracht hoe adolescenten muziek inzetten om de stemming te reguleren. Laiho (2004) ontwikkelde een theorie over de redenen waarom jongeren naar muziek luisteren aan de hand van een review die ze schreef. De onderzoeken in de review (onder andere uit eind jaren 90) zijn op dit moment tamelijk gedateerd. Later onderzoek is echter regelmatig gebaseerd op de theorie van Laiho (2004), waardoor de auteur ervoor gekozen heeft om deze theorie hier toch te beschrijven. Laiho (2004) richt zich puur op de psychologische functies van het luisteren naar muziek. Zij deelt deze functies op in vier categorieën, namelijk emotioneel gebied, interpersoonlijke relaties, identiteit en ‘agentschap’. Hier zal alleen worden ingegaan op de categorie ‘emotioneel gebied’, omdat deze nauw aansluit bij het onderwerp stemmingsregulatie en de overige categorieën niet. Onder ‘emotioneel gebied’ worden alle functies van het luisteren naar muziek geplaatst die gerelateerd zijn aan stemming en emotie. Laiho (2004) beschrijft dat de categorie ‘emotioneel gebied’ het meest voorkomende thema is in de literatuur. Aangezien Laiho (2004) alle mogelijke functies zeer verhalend vertelt, is ervoor gekozen om de functies in onderstaande tabel (Tabel 1) te clusteren met een korte uitleg en de bijbehorende literatuur. Deze tabel is door de auteur zelf samengesteld. In de kolom “uitleg” wordt er beschreven wat muziek kan doen, maar niet hoe muziek dit doet. Laiho (2004) weidt hier namelijk niet verder over uit. In bijlage 3 vindt u een schema met de vertaling door de auteur van de gehele tekst van Laiho (2004) waarop de categorieën zijn gebaseerd.
Tabel 1 - ‘Emotioneel gebied’ volgens Laiho (2004)
11
Saarikallio en Erkkilä (2007) deden onderzoek naar de rol van muziek in stemmingsregulatie bij adolescenten. Zij hielden interviews met 8 jongens van 14-18 jaar over muziek en stemmingsregulatie en lieten hen elke keer dat ze muziek luisterden een formulier invullen. Uit hun onderzoek bleek dat muziek effect had op het gevoel van waardigheid (door positieve gevoelens te bekrachtigen en negatieve te ontkrachten); op de intensiteit van de emotie, en op de helderheid van de emoties die op dat moment werden ervaren. Dit laatste houdt in dat de jongeren duidelijker konden benoemen welke emoties ze ervaarden. Uit de analyse van de interviews haalden Saarikallio en Erkkilä (2007) 2 hoofddoelen van muziekluisteren als stemmingsregulatie en 7 strategieën om dat te bereiken. De twee hoofddoelen waren het verbeteren van de stemming en het controleren van de stemming. De auteur heeft de 7 strategieën in onderstaande tabel (Tabel 2) uitgewerkt.
Tabel 2 - ‘Stemmingsregulatie strategieën’ van Saarikallio & Erkkilä (2007) Het nadeel van het onderzoek van Saarikallio en Erkkilä (2007) is dat er maar een kleine groep deelnemers was. Daarnaast wordt er nergens in het onderzoek specifiek benoemd welke muziek er geluisterd werd. Dit achtten de onderzoekers als minder belangrijk, omdat het onderzoek draait om de redenen waarom jongeren muziek luisteren en niet om welke muziek ze luisteren. Uit een ander onderzoek van Saarikallio (2007) bleek dat entertainment, revival en strong sensation de meest gebruikte strategieën zijn onder adolescenten. Dit kwam naar voren uit een onderzoek met 1515 adolescenten. Het luisteren naar muziek werd meer ingezet voor het reguleren van de stemming dan het actief maken van muziek. Hierdoor blijkt dat muziek als stemmingsregulatie ook bruikbaar is voor adolescenten die alleen muziek luisteren. Daarnaast kwam naar voren dat wanneer een adolescent meerdere voorkeursmuziekstijlen heeft, hij beter muziek kan inzetten om de stemming te reguleren. Deze bevinding werd ondersteund door eerder onderzoek van Schwartz & Fouts (2003). Het nadeel van zowel het onderzoek van Saarikallio (2007) als van Saarikallio & Erkkilä (2007) is dat er gevraagd wordt naar de subjectieve ervaring van emoties in het verleden. Hierdoor kan de ‘echte’ waarheid niet ontleend worden aan het onderzoek. Dit is echter het geval bij vrijwel elk onderzoek naar psychologische fenomenen. North et al. (2000) beschreven dat adolescenten onder andere muziekluisteren om verveling te verminderen, door moeilijke tijden heen te komen, om vrienden te plezieren en om eenzaamheid te verminderen. Andere doelen van het luisteren naar muziek komen naar voren in het onderzoek van Skänland (2009) in McFerran (2010). Twintig jongeren op een universiteit gebruikten het luisteren naar hun mp3speler om hun stemming te reguleren, energielevels aan te passen en grenzen te creëren in publieke plaatsen. Dit noemt Skänland (2010) in McFerran (2010) ‘muziek luisteren als zelfzorg’.
12
Het opvallende is dat in bovenstaande onderzoeken wordt beschreven dat alle stemmingsregulatiestrategieën uiteindelijk het doel hebben om de stemming te verbeteren. Ekinci et al. (2012) bevestigen dit statement door de resultaten van het onderzoek van Scheel & Westefeld (1999) te vermelden. Scheel & Westefeld (1999) in Ekinci et al. (2012) vonden dat het luisteren naar muziek, ongeacht het genre, op de stemming van de meerderheid van de adolescenten een positief effect had. Uit ander onderzoek kwam naar voren dat adolescenten zeggen muziek te luisteren, omdat het positieve en leuke ervaringen met zich meebrengt (North et al., 2000; Tarrant et al. 2000; Miranda & Gaudreau, 2011). Daarnaast blijkt de emotie blijdschap vaker voor te komen dan de emotie verdriet tijdens het luisteren naar muziek (Juslin, Liljeström, Västfjäll, Barradas & Silva, 2008). Ook McFerran et al. (2013) vonden in hun onderzoek met 111 oudere adolescenten uit Australië dat de adolescenten hun favoriete muziek het meeste gebruikten om hun stemming te verbeteren. De jongeren bleken zich beter te voelen na het luisteren naar deze muziek. Dit effect trad het best op wanneer de jongeren zich verveelden of blij waren. De stemming werd echter minder verbeterd wanneer zij zich verdrietig of boos voelden. Ter Bogt et al. (2010) beschreven drie type luisteraars onder Nederlandse adolescenten vanuit een onderzoek met 997 deelnemers: jongeren die muziek heel belangrijk, redelijk belangrijk en minder belangrijk vinden in hun leven. De meeste jongeren vielen onder de middelste groep, redelijk belangrijk. Zij bleken muziek voornamelijk in te zetten om de stemming positief te beïnvloeden. De favoriete muziekstijl riep bij deze jongeren vooral positieve emoties op. Het reguleren van de stemming door het luisteren naar muziek heeft dus voornamelijk het doel om de stemming te verbeteren (Saarikallio & Erkkilä, 2007; Ekinci et al., 2012). Er zullen echter ook adolescenten zijn waarbij de stemming niet direct verbeterd wordt door het luisteren naar muziek als stemmingsregulatie. Dit zou volgens Miranda & Gaudreau (2011) een indicatie kunnen zijn voor psychopathologie. Het onderzoek van McFerran et al. (2013) bevestigt dit gegeven, doordat gevonden werd dat bij de groep jongeren met een verhoogde kans op psychologische problemen het luisteren naar muziek minder invloed had op het verbeteren van de stemming dan bij niet-verslaafde jongeren. McFerran (2010) benoemt zelfs dat dergelijke jongeren muziek gebruiken om zichzelf zeer te doen. Hiervoor gebruikt zij de term “musical cutting”, omdat ze dit te vergelijken vindt met automutilatie. Het opvallende was wel dat deze groep jongeren meer muziek luisterden dan de ‘gezonde’ groep jongeren (McFerran et al., 2013). Daarnaast wordt gezegd dat jongeren die meer verdriet ervaren tijdens het luisteren naar muziek een mindere mentale gezondheid zouden hebben (Martin, Clarke & Pearce, 1993; Roberts, Attkinsson & Rosenblatt, 1998; Roberts, Dimsdale, East & Friedman, 1998, allen in Miranda & Gaudreau, 2011). Saarikallio en Erkkilä (2007) hebben een andere verklaring voor dit fenomeen. Zij ondervonden dat wanneer adolescenten muziek luisteren om negatieve gevoelens te ontladen, de stemming inderdaad op korte termijn slechter kon worden. Op de lange termijn wordt de stemming echter beter, doordat de negatieve gevoelens de ruimte hadden gekregen om verwerkt te worden. Geslacht blijkt uit onderzoek ook een belangrijke factor te zijn in stemmingsregulatie door muziek. Meiden zouden meer stemmingsregulatie ervaren door het luisteren naar muziek dan jongens (Miranda & Claes, 2009; North et al., 2000). Miranda en Claes (2009) vonden dat meiden muziekluisteren significant meer gebruikten als stemmingsregulatie dan jongens. Aan hun onderzoek namen 418 adolescenten deel. Zoals in bovenstaande tekst is beschreven gebruiken jongeren muziek dus om de stemming te reguleren. Hoe effectief werkt dit dan? McFerran et al. (2013) beschrijven dat de Australische jongeren over het algemeen ervaren dat zij het luisteren naar muziek effectief kunnen inzetten om hun stemming te reguleren. De jongeren konden hun stemming verbeteren en waren in staat om hun muziekkeuze aan te passen om de stemming zo goed mogelijk te kunnen beïnvloeden. Saarikallio en Erkkilä (2007) beschreven ook dat jongeren effectief hun muziekkeuze aanpasten om de stemming te kunnen beïnvloeden. Dit deden ze soms bewust, maar regelmatig ook onbewust. Laiho (2004) in McFerran (2010) beschrijft vanuit haar onderzoek
13
dat de koppeling tussen het ervaren van plezier en het reguleren van emoties door het luisteren naar muziek leidt tot gezondheid. DeNora (2000) in McFerran (2010) beschrijft dat muziek door sommige jongeren nog niet effectief kan worden ingezet. Muziek biedt namelijk een structuur om te kunnen reflecteren op ervaringen (met emoties) uit het verleden. Voor sommige jongeren is dit nog te moeilijk. Zij moeten nog leren reflecteren op ervaringen en kunnen daardoor muziek uit zichzelf minder effectief inzetten om bijvoorbeeld de stemming te reguleren. McFerran (2010) beschrijft dat wanneer een jongere niet in staat is om zelfstandig uit de muziek te halen wat hem zou kunnen helpen om gezonder te leven, de muziektherapeut hem hierbij kan ondersteunen. In het zoeken naar de effectiviteit van het luisteren naar muziek als stemmingsregulatie is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat elke jongere een ander basis niveau van gevoelens als geluk en blijdschap heeft. Een chronisch zieke jongeren kan bijvoorbeeld goed omgaan met zijn ziekte en ervaart blijdschap. Deze blijdschap is echter heel anders dan bij een ‘gezonde’ jongere (McFerran, 2010). Uit al de kennis die vergaard is uit bovengenoemde onderzoeken, kan geconcludeerd worden dat jongeren het luisteren naar muziek (effectief) inzetten om hun stemming te reguleren en vooral positief te beïnvloeden.
1.2.4 Stemmingsregulatie bij adolescenten met een verslaving In de vorige subparagraaf is duidelijk geworden hoe niet-middelenafhankelijke adolescenten het luisteren naar muziek inzetten om hun stemming te reguleren, maar hoe werkt dit bij adolescenten met een verslaving? Allereerst is het belangrijk te kijken hoe jongeren met een verslaving hun stemming reguleren. In de praktijk ziet men regelmatig dat het reguleren van de stemming een functie is van het middelengebruik van jongeren met een verslaving. Een mogelijke verklaring hiervoor wordt gegeven in de ‘zelfmedicatie’ theorie. Deze theorie houdt in dat mensen met een verslaving middelen gebruiken om negatieve gemoedstoestanden te reguleren door die negatieve gevoelens bijvoorbeeld te dempen (Kanthazian, 1985, in Azizi, Borjali & Golzari, 2010; Aldridge, 2010). Onderzoek van Deykin, Levy en Wells (1987) geeft weer dat veel jongeren met een depressie tevens alcohol of cannabis verslaafd zijn, wat de zelfmedicatie theorie onderbouwt. Clarke (2012) vergeleek de mate van problemen met emotieregulatie tussen volwassen met een verslaving en laagopgeleide mensen zonder middelenverslaving. Hieruit bleek dat de volwassenen met een verslaving meer emotieregulatie problemen ondervonden dan de gezonde laagopgeleide mensen. Daarnaast benoemen ze dat de problemen rond die emotieregulatie hetzelfde waren als bij mensen met andere ziektebeelden waar er problemen zijn in de emotieregulatie (Aldao, Nolen-Hoeksema & Schweizer, 2010, in Clarke, 2012). Punkanen (2004) beschrijft dat middelengebruik als zelfmedicatie ook wordt gebruikt om klachten rond een trauma te verminderen. Onder die klachten valt bijvoorbeeld de negatieve stemming. Uit het onderzoek van Thorberg en Lyvers (2006) bleek dat volwassenen met een verslaving een verminderde vaardigheid hadden om emoties en stemming te reguleren in vergelijking met de mensen uit de controlegroep. Daarnaast bleken mensen met een verslaving minder vertrouwen te hebben in hun vermogen om emoties te reguleren. De onderzoekers vragen zich wel af of de problemen rond emotieregulatie er waren voordat men begon met het gebruik van middelen of ontstaan zijn door het gebruik van middelen. Tot slot beschrijft Havermans (2009) dat middelengebruik door mensen met een verslaving wordt ingezet om de negatieve stemming te verbeteren. Volgens Baker (2004) in Havermans (2009) is de negatieve stemming het belangrijkste onthoudingsverschijnsel dat optreedt na het staken van middelengebruik en belangrijker is dan de fysieke klachten. Het middelengebruik wordt gestimuleerd door het feit dat de negatieve stemming erdoor verbeterd wordt.
14
De bovenstaande onderzoeken geven enige evidentie voor het fenomeen dat middelengebruik wordt ingezet om de stemming te reguleren. Als mensen met een verslaving het middelengebruik langdurig willen staken, moeten ze andere (coping)vaardigheden ontwikkelen om de stemming te reguleren. Het is hierdoor belangrijk dat er verschillende coping vaardigheden worden uitgeprobeerd en aangeleerd. Het luisteren naar muziek bleek uit subparagraaf 1.2.3 één van die geschikte coping vaardigheden te zijn voor stemmingsregulatie bij ‘gezonde’ jongeren. Als men daarbij voegt dat de favoriete muziekstijl belangrijk is voor adolescenten (subparagraaf 1.2.1), kan geconcludeerd worden dat het belangrijk is dat jongeren met een verslaving het luisteren naar hun favoriete muziekstijl leren inzetten om hun stemming te reguleren en vooral te verbeteren als gedacht wordt vanuit de theorie van Havermans (2009). Er is één onderzoek te vinden waarin het onderwerp stemmingsregulatie door het luisteren naar de favoriete muziekstijl door jongeren met een verslaving wordt onderzocht. Doak (2003) onderzocht de relatie tussen de voorkeur voor een muziekstijl, voorkeur voor een bepaald middelengebruik, de reden van het middelengebruik en de reden van het muziek luisteren bij 58 jongeren die opgenomen waren in een verslavingszorgkliniek. Dit onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst die werd ingevuld door de deelnemende jongeren. Deze vragenlijst was een uitbreiding van een vragenlijst die Doak (2003) gebruikte in haar muziektherapie sessies. De betrouwbaarheid van de vragenlijst werd niet getest door middel van een pre-test. Uit de resultaten kwam naar voren dat 72 procent van de jongeren muziek luisterden om hen te helpen ontspannen en stress te verminderen. Ze gebruikten muziek om zichzelf beter te voelen, net zoals ze drugs gebruikten. Doak (2003) twijfelt echter of het luisteren naar hun voorkeursmuziek onderdeel is van een gezond zelfregulatie proces of van het ongezonde verslavingsgedrag. Door de bevindingen van Doak (2003) en de daarboven genoemde onderzoeken, acht de auteur het waarschijnlijk dat het luisteren naar favoriete muziek ook effectief als stemmingsregulatiestrategie werkt bij jongeren met een verslaving en hecht een groot belang aan het aanleren van muziek luisteren als coping vaardigheid voor stemmingsregulatie bij jongeren met een verslaving. Er is hier echter nog maar weinig evidentie voor. In het vragenlijstonderzoek zou bevraagd kunnen worden of en hoe de jongeren met een verslaving het luisteren naar muziek inzetten om de stemming (positief) te beïnvloeden, zodat er meer kennis over dit fenomeen kan worden vergaard.
1.3 Aangename gevoelens door het luisteren naar muziek: een neurologische verklaring “Als ik happy hardcore muziek luister, voel ik me stukken blijer!’”
In de vorige paragraaf werd beschreven dat jongeren het luisteren naar muziek inzetten om de stemming te reguleren. Hierbij proberen ze voornamelijk om de stemming te verbeteren, zoals in het voorbeeld ook genoemd wordt. Dit houdt in dat de jongeren zich aangenamer voelen. Er bleken verschillende manieren te zijn om dit te bewerkstelligen, bijvoorbeeld muziek luisteren als afleiding, als ontlading van negatieve emoties etc. (Saarikallio & Erkkilä, 2007). Een andere belangrijke strategie was het muziekluisteren als vermaak (Saarikallio & Erkkilä, 2007). Oftewel het ervaren van positieve emoties door het luisteren naar muziek. In paragraaf 1.1 werd echter beschreven dat anhedonie (het niet kunnen ervaren van positieve emoties) een kenmerk is dat optreedt bij een verslaving, doordat het beloningssysteem verstoord wordt door middelengebruik (Volkow et al., 2009). Daarnaast beschrijft McFerran (2010) dat de meest vrolijke en plezierige ervaringen door muziek voorkomen tijdens het actief maken of beleven van muziek tijdens bijvoorbeeld een optreden, een dansfeest,
15
een jamsessie etc. Kan het luisteren naar muziek dan uit zichzelf leiden tot aangename gevoelens bij mensen met een verslaving? In deze paragraaf wordt deze vraag aan de hand van een neurologische verklaring beantwoord, die de auteur vanuit verschillende onderzoeken heeft gevonden. De neurologische verklaring wordt hier beknopt weergegeven. In bijlage 2 treft u een gedetailleerdere uitwerking van de neurologische verklaring, die de auteur eerder schreef. De neurologische verklaring is gebaseerd op het eerder genoemde beloningssysteem (paragraaf 1.1). Het beloningssysteem bekrachtigt gedrag met een fijn gevoel, waardoor het gedrag herhaald zal worden. Gedrag dat bijvoorbeeld bekrachtigd wordt is eten, drinken of het hebben van seks. Dit gedrag is belangrijk voor het voortbestaan van de mens en moet dus herhaald worden (Volkow et al. 2009). Het beloningssysteem bestaat uit verschillende hersengebieden, maar het ventrale striatum (met de nucleus accumbens in zich) blijkt de startmotor te zijn voor dit systeem. Dit hersengebied zorgt voor het ervaren van het aangename gevoel dat het beloningssysteem teweegbrengt. Hierbij speelt de neurotransmitter dopamine een belangrijke rol (Diekhof et al, 2008; Volkow et al., 2009; Van den Wetering, Franken en Van den Brink, 2009). Andere hersengebieden die onderdeel zijn van het beloningssysteem zijn onder andere de amygdala, orbitofrontale cortex, hippocampus en de prefrontale cortex (Diekhof et al, 2008; Volkow et al., 2009). Wanneer de activiteit van deze hersengebieden zou kunnen worden beïnvloed door het luisteren naar aangename muziek, zou geconcludeerd kunnen worden dat aangename muziek het ‘gezonde’ beloningssysteem kan activeren en zo aangename gevoelens teweeg kan brengen. Uit verschillende onderzoeken is daadwerkelijk gebleken dat de activiteit van deze hersengebieden wordt beïnvloed door het luisteren naar aangename muziek. In onderstaande tabel (tabel 3) is te zien bij welke hersengebieden de activiteit werd beïnvloed (kolom 1), welke rol dit hersengebied speelt in het beloningssysteem (kolom 2) en welk onderzoek heeft aangetoond dat door het luisteren naar aangename muziek de activiteit van het desbetreffende hersengebied werd verhoogd (+) of verminderd (-)(kolom 3). De auteur heeft de tabel samengesteld tijdens een eerdere literatuurstudie naar de invloed van het luisteren naar aangename muziek op de activiteit van het beloningssysteem (bijlage 2).
Tabel 3 - Activiteit van hersengebieden door luisteren van aangename muziek.
16
Uit het schema kan allereerst worden opgemaakt dat in alle onderzoeken naar voren kwam dat het ventrale striatum werd geactiveerd door het luisteren naar aangename muziek. Dit gebied is de startmotor van het beloningssysteem (Diekhof et al, 2008; Volkow et al., 2009; Van den Wetering et al., 2009), waardoor het een belangrijke bevinding is dat dit hersengebied wordt geactiveerd door het luisteren naar muziek. De orbitofrontale cortex bleek ook geactiveerd te worden. Deze beide bevindingen vormen een goede indicatie dat aangename muziek het beloningssysteem kan activeren. Opvallend is dat in andere hersengebieden de activiteit juist verminderd werd. Dit is onder andere het geval bij de amygdala. De amygdala heeft als functie ervoor te zorgen dat de beloning die eerder werd ervaren door het uitvoeren van het gedrag herinnerd wordt. De amygdala is als het ware een alarmsysteem, dat in werking treedt wanneer het gedrag dat eerder beloond werd, herhaald kan worden (Diekhof et al, 2008; Volkow et al. 2009; Van den Wetering et al., 2009). Het feit dat de activiteit vermindert, zou kunnen duiden op vermindering van het verlangen naar een beloning of het feit dat het aangename gevoel al is ervaren en het alarmsysteem zijn werk al heeft gedaan (Volkow et al. 2009). In de hippocampus wordt de activiteit ook verminderd. Dit hersengebied speelt net als de amygdala een rol in het herinneren van de beloning (Diekhof et al, 2008; Volkow et al. 2009; Van den Wetering et al., 2009). Door de bevindingen van de onderzoeken die genoemd werden in tabel 3 kan geconcludeerd worden dat er een indicatie is dat het luisteren naar aangename muziek het ‘gezonde’ beloningssysteem kan activeren. Bij mensen met een verslaving is het beloningssysteem echter verstoord, zoals kort vermeld werd in paragraaf 1.1. Kan aangename muziek bij mensen met een verslaving dan wel het beloningssysteem activeren? De verstoring van het beloningssysteem bij mensen met een verslaving ontstaat volgens Diekhof et al. (2008) en Volkow et al. (2009) doordat middelengebruik voor een enorme hoeveelheid dopamine afgifte zorgt in het ventrale striatum. Dit zorgt voor een heel sterk aangenaam gevoel. De dopamine afgifte van ander gedrag is veel lager in vergelijking met de dopamine afgifte door middelengebruik. Het beloningssysteem raakt gewend aan de grote hoeveelheid dopamine afgifte en stemt zich hierop af, waardoor er bijvoorbeeld dopaminereceptoren worden afgebroken. De dopamine afgifte van ander gedrag dat beloond wordt, is niet toereikend meer. Hierdoor wordt er geen aangenaam gevoel meer ervaren door het uitvoeren van dergelijk gedrag en kunnen alleen aangename gevoelens worden ervaren door het gebruik van middelen. De vraag is nu hoeveel dopamine wordt afgegeven door het luisteren naar aangename muziek. Indien dit een grotere hoeveelheid is dan dat eten, drinken of seks opwekt en dichter bij de hoeveelheid komt na het gebruik van middelen, zou geconcludeerd kunnen worden dat aangename muziek alsnog een fijn gevoel teweeg kan brengen. De onderzoeken uit tabel 3 geven geen antwoord op deze vraag. Daarnaast is er geen ander onderzoek hierover te vinden. In het enquête onderzoek kan onderzocht worden of mensen met een verslaving überhaupt nog aangename gevoelens ervaren door het luisteren naar hun favoriete muziek. Hierdoor kan de beleving van aangename gevoelens tijdens het luisteren naar aangename muziek worden getoetst, maar er kan geen neurologische verklaring aan ontleend worden. Tot slot is de bevinding dat de activiteit van de amygdala verminderd wordt door het luisteren naar aangename muziek interessant voor mensen met een verslaving. Diekhof et al. (2008) en Volkow et al. (2009) beschrijven namelijk dat de amygdala overactief is bij mensen met een verslaving wanneer zij een hevig verlangen naar middelengebruik ervaren (craving). Wanneer het luisteren naar muziek de activiteit van de amygdala kan verminderen, kan het hevige verlangen naar middelengebruik mogelijk ook verminderd worden. Dit is echter nog niet door middel van wetenschappelijk onderzoek onderbouwd.
17
1.4 Gebruikersmuziek als cue voor middelengebruik ‘Boem! Boem! Boem! Rakatakataka..! Wat een vet hardcore nummer is dit zeg! Doet me echt denken aan die hardcore feesten, waarop ik gebruikte. Dit nummer draaiden ze daar ook! Man, wat krijg ik zin om te gebruiken.’ Deze zin komt uit het voorbeeld dat gegeven werd in de inleiding van dit hoofdstuk om te illustreren welk mogelijk positief en negatief gevolg het luisteren naar muziek kan hebben. In de vorige paragraaf werd de positieve kant beschreven: de favoriete muziekstijl luisteren om de stemming te reguleren. In deze paragraaf komt de negatieve kant naar voren van het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl. In het voorbeeld zegt de jongen dat de hardcore muziek die hij nu luistert hem doet terugdenken aan feesten waarop hij middelen heeft gebruikt. De muziek die hij luistert is gebruikersmuziek. Het lijkt erop dat hij zin krijgt om te gebruiken na het luisteren naar deze muziek. De muziek roept herinneringen op aan middelengebruik, namelijk het snuiven tijdens hardcore feesten. Is de muziek hier een ‘cue’ die middelengebruik oproept? In deze paragraaf wordt dit fenomeen, gebruikersmuziek als cue voor middelengebruik, beschreven aan de hand van verschillende onderzoeken. Allereerst wordt beschreven wat gebruikersmuziek is, daarna volgt een uitleg van het fenomeen ‘cue’ en tot slot wordt aan de hand van onderzoek beschreven of er evidentie is dat gebruikersmuziek een cue kan zijn voor middelengebruik.
1.4.1 Wat is gebruikersmuziek? 1.4.1 Muziek en middelengebruik lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden te zijn. ‘Who says I can’t get stoned’ de eerste zin uit het lied ‘Who says’ van John Mayer, dat vorige jaar vaak gedraaid werd op populaire radiozenders. Andre Hazes, een bekende Nederlandse volkszanger die in 2004 overleed, was een groot deel van zijn leven verslaafd aan alcohol. Hij was een groot idool voor veel mensen. Zo zijn er tal van voorbeelden waarin middelengebruik naar voren komt in liedteksten of voorbeelden van zangers en muzikanten die zelf verslaafd zijn of waren aan middelen. Fachner (2010) beschrijft dat deze twee dingen mede de oorzaak zijn voor de acceptatie van middelengebruik in onze samenleving. Hij beschrijft dat bekende muzikanten, die verslaafd zijn, een voorbeeld zijn voor veel mensen van verschillende leeftijden. Wanneer hun idool middelen gebruikt, gaan zij dit middel ook gebruiken. Mulder et al. (2010) beamen dit, zoals in subparagraaf 1.2.1 werd beschreven. Daarnaast benoemt Shapiro (2003) in Fachner (2010) dat elke populaire muziekstijl gekoppeld is aan een bepaalde levensstijl, die weer gekoppeld is aan een bepaald middelengebruik. Tijdens het luisteren naar die muziekstijl, horen er ook middelen gebruikt te worden. Een voorbeeld is de combinatie tussen het gebruik van cannabis en het luisteren naar reggae muziek. De muziek wordt door het cannabisgebruik intenser beleefd. Dit laatste voorbeeld wordt in dit onderzoeksverslag benoemd als de gebruikersmuziek, namelijk de muziek die geluisterd wordt tijdens het gebruik van middelen.
1.4.2 Het fenomeen ‘cue’ De term gebruikersmuziek is nu duidelijk, maar wat houdt het fenomeen ‘cue’ in? In paragraaf 1.3 werd beschreven dat het beloningssysteem in de hersenen een aangenaam gevoel teweegbrengt wanneer een persoon gedrag vertoond dat belangrijk is voor het organisme. Het aangename gevoel, de beloning, moet ervoor zorgen dat dergelijk gedrag herhaald wordt. Diekhof et al. (2008) & Volkow et al. (2009) beschrijven dat herhaling van het gedrag pas kan optreden wanneer een persoon zich herinnert dat hij dat gedrag eerder heeft vertoond. Het beloningssysteem vormt herinneringen van dat gedrag door het aangename gevoel (de beloning), dat werd ervaren naar aanleiding van het gedrag dat werd vertoond, te koppelen aan personen, voorwerpen, plaatsen etc. die op het moment van het ervaren van het aangename gevoel aanwezig
18
waren. Dit worden cues genoemd. Wanneer een persoon een cue ziet, herinnert hij zich het aangename gevoel (de beloning) die hij had ervaren door het uitvoeren van bepaald gedrag. Waarschijnlijk zal hij dit gedrag herhalen, omdat hij het aangename gevoel opnieuw wil ervaren (Diekhof et al., 2008; Volkow et al, 2009). Een voorbeeld voor een cue is dat een persoon bij zijn oma komt en ziet dat er een bakblik op tafel staat waar oma altijd chocoladecake in bakt. Het water loopt al in zijn mond, omdat hij zich herinnert hoe lekker die chocoladecake de vorige keer was (de beloning). Wanneer hij mag kiezen tussen een stuk chocoladecake of een stuk appeltaart, kiest hij voor de chocoladecake (herhaling van het gedrag). Hij wil nog eens de lekkere smaak van de chocolade cake proeven (het verlangen naar de beloning is de reden om het gedrag te herhalen). Volkow et al. (2009) beschrijven hoe deze cues functioneren bij mensen met een verslaving. Allereerst benoemen ze dat het beloningssysteem in werking treedt door de neurotransmitter dopamine. Middelen doen dit dopamine gehalte extreem hoog en snel stijgen. Hierdoor wordt er een euforisch gevoel opgewekt, die vele malen sterker is dan het aangename gevoel dat bijvoorbeeld wordt opgewekt door lekker eten of seks. Het beloningssysteem zorgt ervoor dat de beloning (het euforische gevoel) van het middelengebruik wordt opgeslagen in het geheugen. Ook in deze situatie worden er voorwerpen, personen, plaatsen etc. die aanwezig waren tijdens het ervaren van de beloning opgeslagen. Dit zijn de cues voor middelengebruik. Wanneer een persoon in aanraking komt met zo’n cue, herinnert hij zich het euforische gevoel. Deze herinnering komt sterker naar voren dan bij cues van ander belonend gedrag, omdat de beloning (het euforische gevoel) van middelengebruik vele malen sterker is. Het verlangen naar het gebruik van het middel wordt heel groot. Hierdoor ontstaat er craving (ook wel zucht of trek genoemd)(Volkow et al., 2009). Wanneer mensen zonder een verslaving door een drukke en populaire winkel/uitgaansstraat hebben gelopen en hen wordt gevraagd wat ze hebben gezien, zullen ze antwoorden dat ze een leuk boetiekje, een paar cafés en één of twee coffeeshops hebben gezien. Een persoon met een cannabisverslaving zou precies alle coffeeshops kunnen opnoemen bij naam en de plaats waar ze zijn gevestigd. Hij gebruikte namelijk cannabis in een coffeeshop. Hierdoor is de coffeeshop een cue geworden voor middelengebruik. Waarschijnlijk heeft de persoon na het zien van al die coffeeshops last van craving.
1.4.3 Gebruikersmuziekstijl als cue Wanneer personen, voorwerpen en plaatsen cues kunnen zijn voor middelengebruik, kan muziek die geluisterd wordt tijdens middelengebruik dan ook een cue zijn? Op verschillende websites van verslavingsklinieken en online fora wordt benoemd dat muziek een cue kan zijn voor middelengebruik (o.a. Jaffe, A., 2010; soberrecovery.com, 2008; treatment4addiction.com, 2012). Mensen met een verslaving die al een geruime tijd abstinent zijn, beschrijven dat bepaalde muziek herinneringen aan middelengebruik oproept, waardoor ze craving ervaren. Deze muziek is gebruikersmuziek, omdat die geluisterd werd tijdens middelengebruik. Daarnaast benoemen ze dat die muziek levendige emoties oproept die zijn gekoppeld aan de herinneringen. Een ander opvallend gegeven is dat wanneer het fenomeen cue of trigger wordt uitgelegd het luisteren naar muziek als voorbeeld van een cue wordt genomen (www.treatment4addiction.com, 2012). Het fenomeen muziek als cue voor middelengebruik is dus bekend, maar in hoeverre is dit fenomeen onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek? Horesh (2006) viel dit fenomeen ook op tijdens haar muziektherapiesessies met cliënten met een verslaving. Hierdoor besloot ze een kwalitatief onderzoek uit te voeren. Uit interviews met cliënten bleek dat terugval in middelengebruik tijdens de behandeling regelmatig werd veroorzaakt door het luisteren naar bepaalde muziek. Horesh (2006) benoemt dat wanneer cliënten beginnen met middelengebruik het luisteren naar muziek het effect van het middel versterkt. Later leidt het luisteren naar bepaalde muziek tot middelengebruik, totdat het middelengebruik alles overschaduwt en dus ook de muziek. Hierdoor verliest de muziek haar waarde. Wanneer cliënten hun middelengebruik hadden gestaakt, bleek muziek opnieuw middelengebruik uit te lokken. De muziek was een cue voor middelengebruik. Het onderzoek van Horesh (2006) is helaas
19
puur een beschrijving van het fenomeen, waarbij zij geen onderscheid maakt in gebruikersmuziek en andere muziek. Het onderzoek biedt hierdoor geen evidentie dat gebruikersmuziek daadwerkelijk als cue gezien kan worden. Fachner (2010) beschrijft in zijn literatuurstudie dat Esch & Stefano (2004) uit hun onderzoek opmaakten dat er in gebruikersmuziek bepaalde cues zitten, die herinneringen en verlangens naar middelen oproepen. Dit heeft te maken met het beloningssysteem dat belang heeft toegekend aan bepaalde cues in de muziek die aanwezig waren tijdens middelengebruik. Dit komt overeen met wat er in subparagraaf 1.4.2 werd geschreven over het ontstaan van cues. Als er echter nader gekeken wordt naar het onderzoek van Esch & Stefano (2004) blijkt dat zij wel beschrijven hoe cues ontstaan, maar niet hoe muziek een cue kan zijn voor middelengebruik. Hierdoor wordt de literatuurstudie van Fachner (2010) minder betrouwbaar als evidentie. Na het lezen van bovenstaande onderzoeken kan er dus nog niet geconcludeerd worden dat de gebruikersmuziekstijl daadwerkelijk een cue kan zijn voor middelengebruik. Er is echter nog één onderzoek specifiek gericht op gebruikersmuziek als cue voor middelengebruik. Dit is een dieronderzoek, waarbij vanuit de klassieke conditionering het fenomeen werd getest bij ratten (Polston, Rubbinaccio, Morra, Sell & Glick, 2011). Ratten ondergingen zeven dagen lang eenmaal per dag een klassieke conditioneringssessie. Hierbij kregen de ratten een injectie met methamphetamine en hoorden tegelijkertijd 90 minuten lang muziek van Miles Davis. Na de zevende dag volgde een rustdag. De negende dag kregen de ratten alleen de muziek van Miles Davis te horen en geen injectie met methamphetamine. Het dopamine gehalte in onder andere de nucleus accumbens bleek toen ook te verhogen en de activiteit van de amygdala werd ook verhoogd (die zoals in paragraaf 1.3 werd beschreven een rol speelt in het herinneren van gedrag). De onderzoekers benoemen dat deze bevindingen kenmerkend zijn voor het herinneren van gedrag naar aanleiding van een cue. Bij de ratten die geen muziek kregen te horen en ook geen methamphetamine injectie, werd het dopamine gehalte in onder andere de nucleus accumbens niet verhoogd en werd de activiteit van de amygdala ook niet verhoogd. Deze verandering in de activiteit van de hersengebieden bleek significant te zijn (Polston et al., 2011). Dit onderzoek biedt enige evidentie dat muziek een cue kan zijn voor middelengebruik. Er blijkt dus weinig evidentie te zijn voor muziek als cue voor middelengebruik. Er is echter wel door onderzoek bewezen dat muziek autobiografische herinneringen op kan roepen ( Haj, Fasotti & Allain, 2012; Jäncke, 2008; Janata, Tomic & Rakwoski, 2007; DeNora, 2006). Deze onderzoeken worden hier nader toegelicht, omdat de muziek in deze onderzoeken als een cue werkt voor het oproepen van herinneringen. Mogelijk vallen herinneringen aan middelengebruik ook onder autobiografische herinneringen. Een autobiografische herinnering is een herinnering aan persoonlijke gebeurtenissen en levensperiodes (Janata et al., 2007). Het verschil met andere vormen van lange termijn geheugen zit hem in het persoonlijke aspect. De herinneringen zijn puur gerelateerd aan de persoon zelf (Sloboda, 2001). Er zijn verschillende niveaus van deze autobiografische herinneringen, namelijk de herinnering aan een levensperiode (een bepaald schooljaar), een algemene levensgebeurtenis (wekelijks bezoek aan oma) en een specifieke levensgebeurtenis (de begrafenis van opa). Deze theorie van Conway & Pleydell-Pearce, wordt beschreven door Janata et al. (2007). In de genoemde onderzoeken wordt gekeken of muziek autobiografische herinneringen op kan wekken. Uit het onderzoek van Janata et al. (2007) met 329 deelnemers bleek dat bij 61 procent van de deelnemers 10 tot 50 procent van de liederen een autobiografische herinnering opriep. Bij 16 procent was dit meer dan 50 procent van de liederen. Dit is tamelijk veel, omdat de muziek die geluisterd werd, was uitgekozen door de onderzoekers. Muziek kan dus autobiografische herinneringen oproepen. Daarbij kwam naar voren dat herinneringen waar positieve emoties aan gekoppeld waren, vaker
20
en gedetailleerder werden opgeroepen. De sterkte van de emoties die bij de gebeurtenis werden ervaren, heeft invloed op hoe snel een herinnering wordt opgeroepen. Jäncke (2008) beschrijft dat in zijn onderzoek 30 procent van de ‘bekende muziek van vroeger’ autobiografische herinneringen op riep met een aangenaam gevoel als bijvoorbeeld nostalgie. In het onderzoek van DeNora (2006) komt naar voren dat een specifiek muziekstuk een herinnering kan oproepen, bijvoorbeeld een nummer dat gedraaid werd tijdens de begrafenis van een vriend. Daarnaast kunnen elementen uit de muziek geassocieerd worden met een herinnering. Bijvoorbeeld een lied waarin wordt gezongen over de rouw die wordt ervaren wanneer een vriend overlijdt. Dit kan de herinnering oproepen aan een vriend die overleden is. Mogelijk kan dit fenomeen zich ook voordoen bij muziek die gaat over middelengebruik. Haj et al. (2012) deden onderzoek naar onvrijwillige autobiografische herinneringen door het luisteren naar muziek bij mensen met Alzheimer. Onder ‘onvrijwillig’ verstaan ze dat de herinneringen spontaan opkomen (Johannessen & Berntsen, 2010 in Haj et a., 2012). Deze onvrijwillige autobiografische herinneringen die opgeroepen werden door de muziek bleken een aantal kenmerken te hebben. Ze waren specifiek; hadden een sterke emotionele inhoud; hadden een sterke impact op de stemming; werden snel opgeroepen en ondervonden minder executieve controle. Met dit laatste wordt bedoeld dat de muziek de rol van de prefrontale cortex overnam, die normaal de herinnering opzoekt als er geen andere cue is voor de herinnering. In het kader van middelengebruik, zou vanuit de kennis uit dit onderzoek geredeneerd kunnen worden dat de muziek onvrijwillig de gedachte aan middelengebruik oproept. Wanneer dit onvrijwillig gebeurt, blijken er sterke emoties opgeroepen te worden en heeft het een sterke invloed op de stemming. De auteur beredeneerd dat dit gezien zou kunnen worden als craving. Uit al de hierboven beschreven onderzoeken blijkt dat theoretisch gezien muziek een cue kan zijn voor middelengebruik. Er is echter maar één onderzoek gedaan die dit daadwerkelijk toets door een experimentele test. Alleen werd dit onderzoek uitgevoerd op dieren. Hierdoor kan nog niet met zekerheid gezegd worden dat muziek een cue is voor middelengebruik.
1.4.4 Een relatie tussen de favoriete- en gebruikersmuziekstijl Zoals uit de vorige paragraven is gebleken, is er in de literatuur informatie te vinden over de fenomenen favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl. Er wordt echter nooit een uitspraak gedaan over een mogelijke relatie tussen deze twee soorten muziek en de mogelijke gevolgen hiervan. De auteur heeft echter aan de hand van de voorafgaande informatie een theorie gevormd. In subparagraaf 1.2.1 werd beschreven dat aan vrijwel iedere populaire favoriete muziekstijl een levenswijze verbonden is. Aan die levenswijze bleek ook een bepaald soort middelengebruik gekoppeld te zijn. Het luisteren naar de favoriete muziekstijl gaat dus gepaard met het gebruik van één of meerdere soort(en) middelen. In subparagraaf 1.4.1 werd beschreven dat gebruikersmuziek de muziek is die geluisterd wordt tijdens middelengebruik. Onder deze beschrijving valt dus ook de favoriete muziekstijl die geluisterd wordt tijdens het gebruik van middelen die passen bij de levenswijze achter de favoriete muziekstijl. Hierdoor kan de favoriete muziekstijl tegelijkertijd de gebruikersmuziekstijl van de jongere zijn. Een mogelijk gevolg hiervan kan zijn dat de jongere aan de ene kant zijn stemming wil reguleren, zoals in subparagraaf 1.2.4 werd beschreven, maar dat er aan de andere kant ook onbewust en ongewild craving kan worden opgeroepen, doordat deze favoriete muziekstijl ook de gebruikersmuziekstijl is van de jongere. De jongere wil de muziek positief inzetten, maar doordat hij zich onbewust is van de gevolgen van het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl ontstaat er ook een ongewild negatief gevolg. Aan de hand van het enquête onderzoek, wil de auteur deze theorie toetsen.
21
1.5 Conclusie literatuurstudie & hypotheses Aan de hand van alle informatie uit paragraaf 1.1 tot en met paragraaf 1.4 kan de hoofdvraag die aan het begin van de literatuurstudie werd gesteld, worden beantwoord. Deze hoofdvraag was: ‘‘Bestaat er een relatie tussen de favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl in het muziekluistergedrag van jongeren met een verslaving, waarin de favoriete muziekstijl als stemmingsregulatie wordt gebruikt en de gebruikersmuziekstijl een cue is voor middelengebruik?” Aan de hand van paragraaf 1.1 werd duidelijk dat een verslaving het hele leven van de jongere beheerst. In paragraaf 1.2 werd duidelijk dat de favoriete muziekstijl een belangrijke rol inneemt in het leven van de jongere met een verslaving met betrekking tot het verschaffen van een identiteit, onderdeel worden van een groep mensen en het verkrijgen van een levenswijze met een bepaald soort middelengebruik. Daarnaast bleek de favoriete muziekstijl belangrijk te zijn voor de stemmingsregulatie, waarin de stemming voornamelijk positief wordt beïnvloed. Voor jongeren met een verslaving is dit extra belangrijk, omdat zij door hun verslaving problemen kunnen ervaren rond stemmingsregulatie. Er bleek echter weinig onderzoek te zijn waarin wordt aangetoond of en hoe jongeren met een verslaving muziek inzetten om hun stemming te reguleren en met name te verbeteren. In paragraaf 1.3 werd vanuit een neurologische verklaring duidelijk dat aangename, favoriete muziek mogelijk uit zichzelf ook aangename gevoelens kan oproepen via het beloningssysteem. Vanwege de verstoring van het beloningssysteem bij jongeren met een verslaving, is het niet duidelijk of muziek ook bij deze jongeren aangename gevoelens kan oproepen. Uit paragraaf 1.4 werd duidelijk dat de gebruikersmuziek theoretisch gezien een cue kan zijn voor middelengebruik. Er is echter nauwelijks onderzoek gedaan naar dit fenomeen bij jongeren met een verslaving. In subparagraaf 1.4.4 werd duidelijk dat er theoretisch gezien een relatie kan zijn tussen de favoriete muziekstijl en de gebruikersmuziekstijl. Deze theorie is echter nog niet getoetst in de praktijk. Uit deze conclusie blijkt dat er nog verschillende vragen open blijven, die nog niet door de bestaande literatuur kunnen worden beantwoord. Het doel van het enquête onderzoek is om data te verzamelen waarmee een aantal van deze open vragen kunnen worden beantwoord als aanvulling op de bestaande literatuur. Aan de hand van de open plekken in de conclusie, heeft de auteur drie hypotheses opgesteld die in het enquête onderzoek zullen worden getoetst. De eerste hypothese is: ‘De favoriete muziekstijl van jongeren met een verslaving is hetzelfde als hun gebruikersmuziekstijl.’ Deze hypothese is ontstaan naar aanleiding van de theorie dat de favoriete muziekstijl hetzelfde kan zijn als de gebruikersmuziekstijl, doordat aan de levenswijze van de favoriete muziekstijl een bepaald middelengebruik is gekoppeld. Deze middelen worden gebruikt tijdens het luisteren naar de favoriete muziekstijl, waardoor deze tevens de gebruikersmuziekstijl wordt. Dit werd in subparagraaf 1.4.4 beschreven. De auteur verwacht dat deze hypothese zal worden bevestigd. De tweede hypothese is: ‘Het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl roept herinneringen aan middelengebruik en craving op’. De hypothese is gebaseerd op subparagraaf 1.4 waarin werd beschreven dat gebruikersmuziek een cue kan zijn voor middelengebruik. Dit houdt in dat muziek herinneringen oproept aan middelengebruik en hierdoor craving kan oproepen. Deze kennis is voornamelijk gebaseerd op kennis uit de praktijk en dieronderzoek, waardoor data over dit fenomeen bij jongeren met een verslaving nog ontbreken. De auteur verwacht naar aanleiding van de informatie uit paragraaf 1.4 dat deze hypothese bevestigd zal worden. De derde en laatste hypothese is: ‘Het luisteren naar de favoriete muziekstijl roept aangename gevoelens op en wordt geluisterd om de stemming positief te beïnvloeden.’ Het eerste deel van de hypothese is ontstaan naar aanleiding van
22
de informatie uit paragraaf 1.3, waaruit bleek dat aangename muziek het beloningssysteem kan activeren en daardoor een fijn gevoel teweeg kan brengen bij mensen zonder een verslaving. Het is echter onduidelijk of dit ook het geval is bij jongeren met een verslaving. Het tweede deel van de hypothese ontstond naar aanleiding van paragraaf 1.2. Hierin werd beschreven dat jongeren muziek inzetten om hun stemming te reguleren en met name positief te beïnvloeden. Het was echter niet duidelijk of dit bij jongeren met een verslaving ook het geval zou zijn. In de volgende hoofdstukken is te lezen hoe de hypotheses werden verwerkt in de vragenlijst, hoe het onderzoek verliep, wat de resultaten waren en of deze de hypotheses al dan niet bevestigen.
23
2
Methode
Aan de hand van de hypotheses die opgemaakt zijn naar aanleiding van het literatuuronderzoek, werd het verdere verloop van het enquêteonderzoek opgesteld. In dit hoofdstuk wordt de opzet en het verloop van het onderzoek weergegeven aan de hand van verschillende onderwerpen als onderzoeksdesign (§2.1), populatie en steekproef (§2.2), vragenlijst (§2.3.), procedure (§2.4) en analyse (§2.5).
2.1 Onderzoeksdesign Het onderzoek is beschrijvend van aard. Via een vragenlijstonderzoek werd de luisterhouding van jongeren met een verslavingsproblematiek, die hiervoor in klinische behandeling waren, in kaart gebracht. Het doel hiervan was het belang te onderbouwen van de therapeutische inzet van het luisteren naar muziek om de stemming te leren reguleren en craving te verminderen. Een literatuurstudie vormde de basis van het onderzoek, waaruit hypotheses voortkwamen. Deze hypotheses werden verwerkt in een vragenlijst, die ingevuld moest worden door jongeren met een middelenverslaving in de leeftijd van 14 tot en met 24 jaar. Het streven was om 25 jongeren uit twee reguliere jeugdverslavingsklinieken in Nederland te laten deelnemen aan deze enquête. Als dank voor deelname aan het onderzoek werd er per instelling een cadeaubon verloot onder de deelnemende jongeren. Alle verslavingszorgklinieken, gespecialiseerd in de behandeling van jongeren met een verslaving, werden via e-mail gecontacteerd voor deelname aan het onderzoek. Het onderzoeksplan werd hen tegelijkertijd verschaft. Indien de klinieken medewerking wilden bieden aan het onderzoek, werd de gewenste procedure nader toegelicht en werden er afspraken gemaakt rond het verkrijgen en retourneren van de vragenlijsten. De vragenlijsten werden verwerkt in het statistische programma SPSS, waarna er frequentie, beschrijvende en vergelijkende analyses werden uitgevoerd. De resultaten werden geïnterpreteerd en vergeleken met de bevindingen uit de literatuurstudie. Uiteindelijk kon beschreven worden of de hypotheses bevestigd of verworpen werden.
2.2 Populatie & steekproef Via Google werd er gezocht naar verslavingszorgklinieken in Nederland, die gespecialiseerd zijn in de behandeling van jongeren met een verslaving. De auteur koos voor dit type kliniek, omdat de vragenlijsten snel, gecontroleerd en logistiek eenvoudig konden worden verstrekt aan de jongeren. Daarnaast konden er zo veel deelnemers tegelijk worden benaderd. Het streven was om binnen deze enquête studie 25 jongeren te laten deelnemen uit minimum twee reguliere instellingen voor verslavingszorg in Nederland. Het benaderen van jongeren die in ambulante behandeling zijn, is logistiek ingewikkelder. Uiteindelijk werden zeven jeugdverslavingsklinieken gevonden via Google. De auteur benaderde deze klinieken via het e-mail adres dat op de website van de desbetreffende kliniek werd gevonden. De opzet voor deze e-mail is te vinden in bijlage 4. Vijf van de zeven klinieken reageerden op deze e-mail, waarvan uiteindelijk vier klinieken medewerking boden aan het onderzoek. Jongeren die deel mochten nemen aan het onderzoek moesten een leeftijd van 14 tot en met 24 jaar hebben en een
24
diagnose middelenverslaving (drugs of alcohol). Het leeftijdscriterium is gebaseerd op de leeftijdsschaal die jeugdklinieken voor verslavingszorg over het algemeen hanteren. Het criterium voor de diagnose middelenverslaving is opgesteld om het onderzoek behapbaar te houden. Het derde inclusiecriterium is dat de jongeren zonder tussenkomst van reclassering opgenomen moesten zijn. De aard van de motivatie van jongeren die vrijwillig opgenomen zijn, is anders dan de aard van de jongeren die door tussenkomst van reclassering zijn opgenomen. Dit verschil in motivatie zou de onderzoeksresultaten kunnen beïnvloeden. Het laatste criterium is dat zowel jongeren in de detox- als in de behandelfase deel mochten nemen aan het onderzoek. Er werd hiervoor gekozen om te kunnen analyseren of er een verband is tussen de duur van de opname en de frequentie waarin de fenomenen voorkomen. Dit waren de inclusiecriteria voor het onderzoek. Er werden ook een aantal exclusiecriteria gehanteerd. Allereerst werden jongeren met een gok, game, internet of een andere verslaving die niet aan middelen gerelateerd was, uitgesloten van deelname aan het onderzoek. De jongeren die waren opgenomen met tussenkomst van reclassering werden uitgesloten van deelname. De auteur heeft voor een selecte steekproef gekozen waarin 7 klinieken specifiek gericht op de behandeling van jongeren met een verslavingen werden benaderd om respondenten te verkrijgen. De reden voor deze keuze was dat het onderzoek in een kort tijdsbestek moest worden uitgevoerd. Hierdoor was het niet mogelijk om een aselecte steekproef uit te voeren waarin alle jongeren met een verslaving evenveel kans hadden om benaderd te worden.
2.3 Vragenlijst In dit onderzoek werden data verkregen aan de hand van een vragenlijst. Er is gekozen voor het gebruik van een vragenlijst, omdat dit een logistiek eenvoudig en efficiënte manier is om de jongeren te bereiken. Daarnaast heeft de auteur zich tijdens haar opleiding bekwaamd om vragenlijsten op te stellen en de data hieruit volgend te analyseren. De vragenlijst heeft de auteur samengesteld aan de hand van de voorbereidende literatuurstudie en gestelde hypotheses. De vragen werden in een taal geschreven die begrijpelijk is voor de populatie. Hieronder wordt beschreven hoe de vragen uit de vragenlijst tot stand zijn gekomen vanuit de literatuur en hoe ze de hypotheses toetsen. De vragenlijst werd van feedback voorzien door twee docenten van de opleiding Muziektherapie aan het ArtEZ Conservatorium te Enschede. Daarnaast werd er een pilot gehouden onder de vierdejaars studenten Muziektherapie aan het ArtEZ Conservatorium te Enschede. De gehele vragenlijst treft u in bijlage 5. De vragenlijst heeft als titel: ‘Vragenlijst onderzoek muziekluistergedrag’. Op de eerste pagina van de vragenlijst staat een kader waarin het doel van de vragenlijst en de invul procedure wordt beschreven. Hierna wordt gevraagd op welke datum de vragenlijst werd ingevuld. Een aantal vragen rond demografische gegevens volgt hierop. ‘Wat is je leeftijd? Ben je een man of vrouw? Aan welk middel(-en) ben je verslaafd? Hoe lang ben je opgenomen in de kliniek?’ Aan de hand van deze gegevens kan geanalyseerd worden in hoeverre bepaalde demografische kenmerken gerelateerd zijn aan de bevestiging of verwerping van de hypotheses. De eerste hypothese is: ‘De favoriete muziekstijl van jongeren met een verslaving is hetzelfde als hun gebruikersmuziekstijl.’ Deze hypothese wordt getoetst door twee vragen. De eerste vraag is: ‘wat is jouw favoriete muziekstijl?’ en de tweede vraag is: ‘wat is jouw gebruikersmuziekstijl?’. Hierbij mogen de respondenten één antwoord invullen, waarbij gekozen kan worden uit 13 muziekstijlen of ‘anders, namelijk’. Deze muziekstijlen werden deels overgenomen uit de vragenlijst van Doak (2003) en deels uit data die de auteur heeft verzameld vanuit haar praktijkervaring. De antwoordmogelijkheden worden in de analyse met elkaar vergeleken. Indien bij beide vragen hetzelfde antwoord wordt gegeven, wordt geconcludeerd dat de favoriete muziekstijl hetzelfde is als de gebruikersmuziekstijl. Indien de antwoorden op de twee vragen verschillend zijn,
25
is de conclusie dat de gebruikersmuziekstijl niet hetzelfde is als de favoriete muziekstijl. Door deze twee vragen te stellen, hoeft de jongere niet zelf bewust te zijn van de mogelijke relatie tussen zijn favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl. Daarnaast wordt een vraag gesteld rond de hoeveelheid minuten die de jongeren per dag hun favoriete en gebruikersmuziekstijl luisteren. Dit om te kunnen analyseren hoeveel de gebruikersmuziekstijl wordt geluisterd indien deze niet hetzelfde is als de favoriete muziekstijl. De tweede hypothese is: ‘Het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl roept herinneringen op aan middelengebruik en craving’. Deze hypothese wordt getoetst door vier stellingen, waarbij de respondent via een vijfpunt antwoordschaal (de semantische differentiaal, Vink, 2012) aangeeft hoe vaak de stelling voor komt: nooit, soms, regelmatig, vaak of altijd. De auteur heeft voor een dergelijke schaal gekozen om niet alleen data te verkrijgen over het wel of niet voorkomen van de fenomenen, maar ook in welke frequentie deze fenomenen voorkomen. De eerste twee stellingen toetsen hoe vaak de gebruikersmuziekstijl herinneringen oproept aan middelengebruik en hoe dit in verhouding staat met hoe vaak de favoriete muziekstijl herinneringen oproept aan middelengebruik. ‘Door het luisteren naar mijn favoriete muziekstijl denk ik terug aan middelengebruik. Door het luisteren naar mijn gebruikersmuziekstijl denk ik terug aan middelengebruik.’ De andere twee stellingen toetsen in hoeverre de gebruikersmuziekstijl craving oproept en hoe dit in verhouding staat met hoe vaak de favoriete muziekstijl craving oproept. Deze stellingen zijn ‘Door het luisteren naar mijn gebruikersmuziekstijl krijg ik trek/zucht (sterk verlangen naar middelengebruik). Door het luisteren naar mijn favoriete muziekstijl krijg ik trek/zucht.’ Door analyse van de data kan een gemiddelde worden gegeven over het voorkomen van het oproepen van herinneringen aan middelengebruik en craving door het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl, waardoor de hypothese bevestigd of verworpen kan worden. De derde hypothese is: ‘Het luisteren naar de favoriete muziekstijl roept aangename gevoelens op en wordt geluisterd om de stemming positief te beïnvloeden.’ Twee stellingen en één vraag toetsen deze hypothese. Allereerst wordt er via een stelling getoetst in hoeverre het luisteren naar de favoriete muziekstijl aangename gevoelens oproept. De stelling wordt, zoals de hierboven genoemde stellingen, beantwoord via een vijfpunt antwoordschaal van nooit tot altijd. De stelling en antwoordmogelijkheden worden in een schema weergegeven. ‘Tijdens het luisteren naar mijn favoriete muziekstijl voel ik: blij (vijfpunt antwoordschaal), boos (vijfpunt antwoordschaal), bedroefd (vijfpunt antwoordschaal), bang (vijfpunt antwoordschaal).’ De auteur heeft gekozen voor de vier basisemoties, omdat deze bekend en duidelijk zijn voor mensen met problemen rond stemmingsregulatie (zoals in §1.2.4 werd beschreven). In de analyse van de stelling kan gekeken worden in hoeverre het luisteren naar de favoriete muziekstijl een aangenaam gevoel (de emotie blij) kan oproepen en hoe de verhouding is met de frequentie waarin onaangename gevoelens (de emoties boos, bedroefd en bang) worden opgeroepen. Het andere onderdeel van de hypothese (de favoriete muziekstijl wordt geluisterd om de stemming positief te beïnvloeden) wordt via een stelling en een vraag getoetst. De stelling luidt ‘Ik luister mijn favoriete muziekstijl, omdat ik me beter wil voelen’. Ook hier wordt antwoord gegeven door middel van de vijfpunt antwoordschaal van nooit tot altijd. Met deze stelling wordt getoetst of en hoe vaak jongeren hun favoriete muziekstijl bewust inzetten om de stemming positief te beïnvloeden. Daarnaast wordt de vraag gesteld ‘waarom luister je jouw favoriete muziekstijl?’, waarbij de zeven strategieën van Saarikallio & Erkkilä (2007) als antwoordmogelijkheden worden gegeven. Hiermee kan getoetst worden op welke manier jongeren hun stemming positief beïnvloeden door het luisteren naar de favoriete muziekstijl.
26
2.4 Procedure Na het opstellen van de vragenlijst, werd contact gezocht met zeven jeugdverslavingszorg klinieken in Nederland. De contactgegevens werden verzameld via de websites van de desbetreffende instellingen. In bijlage 4 treft u de e-mail die gestuurd werd naar de instellingen. In de bijlage van de e-mail werd het onderzoeksplan toegevoegd. Vijf klinieken reageerden op de eerste e-mail. Bij één kliniek kwam een reactie van de meewerkend teamleider, bij een andere kliniek van de zorg manager, bij de derde kliniek van de teammanager en bij laatste twee klinieken van de muziektherapeut. Alleen bij de laatstgenoemde klinieken was een muziektherapeut in dienst. Alle vijf de klinieken wilden medewerking verlenen aan het onderzoek. Door omstandigheden trok één kliniek zich uiteindelijk terug van deelname aan het onderzoek. Bij de vier deelnemende klinieken verliep de procedure als volgt. Na het eerste e-mail contact werd een volgende e-mail gestuurd om afspraken te maken rond het verstrekken, afnemen en retourneren van de vragenlijsten. De vragenlijsten konden per post of via de e-mail worden verstrekt. Het afnemen van de vragenlijsten kon onder begeleiding van een medewerker (bij voorkeur een groepsleider) of onder begeleiding van de auteur plaatsvinden. De ingevulde vragenlijsten konden via de post geretourneerd worden naar het adres dat de auteur vermeld had of konden digitaal ingescand worden en via de e-mail naar de auteur verzonden worden. De meewerkend teamleider van de eerste kliniek koos ervoor om de vragenlijst via e-mail te ontvangen. Hij printte de vragenlijsten uit en liet de jongeren deze onder zijn begeleiding invullen. Hij gaf aan dat hij de vragenlijst aan 6 jongeren zou uitreiken. Na het invullen scande hij de vragenlijsten in en verzond deze via de e-mail naar de auteur. De auteur verzond via de post de cadeaubon die kon worden verloot onder de deelnemende jongeren. De manager zorg van de tweede kliniek wilde de vragenlijsten uitgeprint via de post ontvangen. De auteur zond 25 vragenlijsten en de cadeaubon naar de desbetreffende instelling. De vragenlijsten werden ingevuld onder begeleiding van een groepsleider en de cadeaubon werd verloot. De manager zorg retourneerde de ingevulde vragenlijsten naar het vermelde adres. De teammanager van de derde kliniek wilde ook de vragenlijsten via de post ontvangen. Er werden 20 vragenlijsten verstuurd. De procedure verliep hetzelfde als bij de tweede kliniek. De muziektherapeut van de laatste kliniek prefereerde het ontvangen van de vragenlijsten via de e-mail en wilde deze zelf uitprinten. Hij gaf aan de vragenlijst aan 25 jongeren uit te zullen reiken. Na het invullen scande hij de vragenlijsten in en verzond deze via de e-mail naar de auteur, waarna de auteur de cadeaubon via de post naar de desbetreffende kliniek verzond. Geen van de klinieken hadden de voorkeur om de vragenlijsten te laten invullen onder begeleiding van de auteur. Een kliniek vermeldde dat de oorzaak hiervoor kan zijn, dat de jongeren met veel verschillende hulpverleners en instanties in contact komen en de klinieken de jongeren voor nog meer contacten willen beschermen. In eerste instantie had de auteur de voorkeur om zelf aanwezig te zijn bij het invullen van de vragenlijsten. Ze week echter van dit standpunt af om te zorgen dat zoveel mogelijk klinieken wilden meewerken aan het onderzoek, waardoor er meer data verzameld konden worden.
27
2.5 Analyse De data uit de ingevulde vragenlijsten werden anoniem verwerkt via het programma SPSS. Hierbij werden voornamelijk frequentie analyses, beschrijvende analyses en een aantal vergelijkende analyses uitgevoerd. Frequentieanalyses werden uitgevoerd om te concluderen hoe vaak de fenomenen, die in de hypotheses werden vermeld, daadwerkelijk voorkwamen. Beschrijvende analyses werden uitgevoerd om gemiddeldes en standaarddeviaties van de data te bereken. Beide soorten analyses werden ingezet om te onderzoeken of en hoe vaak de stemming werd verbeterd door het luisteren naar de favoriete muziekstijl en welke stemmingsregulatiestrategieën daar het meest voor werden ingezet. Daarnaast werd onderzocht of en hoe vaak herinneringen aan middelengebruik en craving werden opgeroepen door het luisteren naar de favoriete en gebruikersmuziekstijl. Tot slot werd door middel van vergelijkende analyses gekeken of er mogelijke verbanden waren tussen twee variabelen. Dit werd bereikt door kruistabellen te maken. Er kon geen significantie niveau worden berekend door middel van de chi-kwadraat toets, omdat de respondentengroep te klein was. Door middel van de vergelijkende analyse kon worden vastgesteld of er verbanden waren tussen demografische gegevens en het voorkomen van de fenomenen. Daarnaast werd ook gekeken of er verbanden waren tussen de fenomenen onderling. In paragraaf 2.3 werd per vraag kort beschreven hoe de analyse zou kunnen verlopen.
28
3
Resultaten
De antwoorden uit de geretourneerde vragenlijsten werden verwerkt in het programma SPSS, waarna er analyses konden worden uitgevoerd. In paragraaf 2.5 werd reeds beschreven welk type analyses er werden gebruikt. De resultaten van deze analyses kunt u in dit hoofdstuk lezen. Hierbij worden de resultaten besproken aan de hand van de hypotheses die voor het onderzoek waren opgesteld. In paragraaf 2.3 werd reeds beschreven welke vragen welke hypotheses toetsen. In bijlage 6 worden alle analysetabellen weergegeven die tot stand kwamen door analyses van de vragen in het programma SPSS. Achter elk beschreven resultaat staat een cijfer (voorbeeld2), die aangeeft welke tabel uit bijlage 6 bij dat resultaat hoort.
3.1 Demografische gegevens Allereerst komen de de demografische gegevens aan bod. Uiteindelijk werden er 33 van de 76 uitgereikte vragenlijsten geretourneerd. Dit vormt een responspercentage van 43,4%. Twee van de 33 vragenlijsten bleken onbruikbaar te zijn voor het onderzoek. Bij één vragenlijst gaf de respondent aan ‘computer verslaafd’ te zijn. Deze verslaving viel onder de exclusiecriteria die gesteld waren voor het onderzoek. Bij de andere vragenlijst ontbrak een antwoord op de vraag ‘aan welk middel(-en) ben je verslaafd?’. Hierdoor bestond er een mogelijkheid dat de jongere gok of game verslaafd was en kon er niet met zekerheid gezegd worden dat de respondent een middelenverslaving had. Uiteindelijk bleven er dus 31 vragenlijsten over. De gemiddelde leeftijd van de 31 deelnemers was 18,4 jaar met een minimum van 15 jaar en een maximum van 23 jaar.1 Van de deelnemers waren er 22 man (71%) en 9 vrouw (29%).2 Er waren vijf verschillende hoofdmiddelen waaraan de jongeren verslaafd waren: cannabis (21 jongeren, 67,7%), alcohol (5 jongeren, 16,1%), cocaïne (3 jongeren, 9,7%), GHB (1 jongere, 3,2%) en amfetamine (1 jongere, 3,2%).3 Wanneer jongeren aan meerdere middelen verslaafd waren, werd het hoofdmiddel (het eerst genoemde middel) gebruikt in de analyse. Tot slot waren 29 jongeren gemiddeld 41,7 dagen opgenomen in een kliniek met een minimum van 1 dag en een maximum van 305 dagen.4 Twee jongeren hadden niet ingevuld hoe lang ze waren opgenomen.
3.2 Hypothese 1 De eerste hypothese was: ‘De favoriete muziekstijl van jongeren met een verslaving is hetzelfde als hun gebruikersmuziekstijl.’ Om deze hypothese te toetsten werd onder andere de vraag gesteld wat de favoriete muziekstijl van de jongere was en wat zijn gebruikersmuziekstijl was. In tabel 4 staan de frequenties waarin muziekstijlen als favoriete muziekstijl werden gekozen door 23 van de 31 jongeren.5 De overige jongeren hadden de vraag niet beantwoord of meerdere antwoorden gegeven.
29
Muziekstijl
Frequentie
Percentage
Muziekstijl
Frequentie
Percentage
Hiphop
7
30,4%
Hardcore
1
4,3%
Reggae
3
13,0%
Metal
1
4,3%
Rock
2
8,7%
R&B
1
4,3%
Pop
2
8,7%
Rap
1
4,3%
Dubstep
1
4,3%
House
1
4,3%
Electro
1
4,3%
Hardstyle
1
4,3%
Deephouse
1
4,3%
Tabel 4 - Frequentie gekozen favoriete muziekstijlen In onderstaande figuur (tabel 5) zijn de frequenties en percentages weergegeven waarin muziekstijlen werden gekozen als gebruikersmuziekstijl.6 Hierbij hadden 25 van de 31 jongeren de vraag (goed) ingevuld. Muziekstijl
Frequentie
Percentage
Muziekstijl
Frequentie
Percentage
Hiphop
5
20,0%
Rap
2
8,0%
Reggae
4
16,0%
Hardstyle
2
8,0%
Dubstep
4
16,0%
House
1
4,0%
Rock
3
12,0%
Techno
1
4,0%
Hardcore
2
8,0%
Deephouse
1
4,0%
Figuur 5 - Frequentie gekozen gebruikersmuziekstijlen Via een kruistabel analyse werd er een vergelijking gemaakt tussen de soort verslaving en de gekozen muziekstijl als favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl.7,8 Een aantal respondenten hadden de vraag wat hun favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl was niet of niet goed ingevuld, waardoor de vergelijking niet bij alle respondenten gemaakt kon worden. De muziekstijlen die het meest werden gekozen door een groep respondenten met een bepaalde verslaving, zullen hier worden vermeld. Van 16 jongeren met een cannabisverslaving bleek 37,5% hiphop en 18,8% reggae als favoriete muziekstijl te hebben gekozen. Als gebruikersmuziekstijl kozen 31,3% van deze jongeren hiphop en 25,0% reggae. 3 jongeren met een alcohol verslaving kozen electro (33,3%), hiphop (33,3%) of rock (33,3%) als hun favoriete muziekstijl. Van alle 5 de jongeren met een alcohol verslaving koos 60% rock, 20% dubstep en 20% rap als gebruikersmuziekstijl. De 3 jongeren met een cocaïne verslaving kozen pop (33,3%), hardstyle (33,3%) of deephouse (33,3%) als hun favoriete muziekstijl en hardcore (33,3%), hardstyle (33,3%) of deephouse (33,3%) als hun gebruikersmuziekstijl. De jongere met een GHB verslaving koos pop (100%) als favoriete muziekstijl en techno (100%) als gebruikersmuziekstijl. Van de overige 8 respondenten ontbrak informatie over de favoriete muziekstijl en van 6 van deze respondenten ontbrak informatie over de gebruikersmuziekstijl. 27 van de 31 jongeren bleken gemiddeld 230 minuten per dag muziek te luisteren, wat gemiddeld 3 uur en 50 minuten is. 15 jongeren luisterden gemiddeld 149 minuten hun favoriete muziekstijl per dag. 14 jongeren luisterden gemiddeld 98 minuten per dag hun gebruikersmuziekstijl. De overige jongeren hadden de vraag niet ingevuld of de ingevulde antwoorden waren niet bruikbaar.9 Het meest interessante is echter hoe vaak de jongeren dezelfde muziekstijl kozen als favoriete muziekstijl en als gebruikersmuziekstijl. 22 jongeren hadden de vraag (goed) ingevuld en 9 jongeren hadden de vraag niet of niet goed ingevuld door meerdere antwoorden te geven in plaats van één. Bij 12 van de 22 jongeren (54,5%) bleek de favoriete muziekstijl gelijk
30
te zijn aan de gebruikersmuziekstijl. Deze jongeren zullen voortaan ‘favo-identiek’ genoemd worden, omdat hun favoriete muziekstijl identiek is aan hun gebruikersmuziekstijl. Bij de overige 10 jongeren (45,5%) was de favoriete muziekstijl niet gelijk aan de gebruikersmuziekstijl (zie tabel 6).10 Deze jongeren worden voortaan ‘favo-afwijkend’ genoemd, omdat hun favoriete muziekstijl afwijkend is van hun gebruikersmuziekstijl. 8 van de 10 favo-afwijkende jongeren luisterden gemiddeld 96 minuten gebruikersmuziek per dag.11 Aantal respondenten
Percentage
Favoriete- en gebruikersmuziekstijl zijn hetzelfde
12
54,5%
Favoriete- en gebruikersmuziekstijl zijn niet hetzelfde
10
45,5%
Totaal
22
100%
Tabel 6 - Frequentie favoriete muziekstijl is wel/niet gebruikersmuziekstijl Door middel van een kruistabel werd een vergelijking gemaakt tussen het geslacht en het horen bij de favo-identieke of favo-afwijkende jongeren. De vergelijking kon bij 22 van de 31 respondenten worden gemaakt.9 van de 15 mannen (60,0%) waren favo-identieken. Bij de vrouwen was dit bij 3 van de 7 (42,9%) het geval. 12 Er werd daarnaast een vergelijking gemaakt tussen de soort verslaving en de favo-identieke of favo-afwijkende jongeren.13 Deze vergelijking kon bij 22 van de 31 respondenten worden gemaakt. Van de 15 jongeren met een cannabis verslaving bleken 9 jongeren (60%) favo-identiek te zijn en 6 jongeren (40%) favo-afwijkend. Van 3 jongeren met een alcoholverslaving, was 1 jongere (33,3%) favo-identiek en 2 jongeren favo-afwijkend (66,7%). 2 van de 3 jongeren met een cocaïne verslaving waren favo-identiek (66,7%) en 1 jongere (33,3%) was favo-afwijkend. De jongere met de GHB verslaving was favo-afwijkend. Tot slot werd er door middel van een kruistabel onderzocht of bepaalde muziekstijlen die gekozen werden als favoriete muziekstijl ook vaak als gebruikersmuziekstijlen werden gekozen.14 Dit kon bij 22 van de 31 respondenten worden vergeleken. Wanneer hiphop als favoriete muziekstijl werd gekozen, bleek hiphop in 51,7% van de 7 gevallen ook als gebruikersmuziekstijl te worden gekozen. Rock bleek in 50% van de 2 gevallen zowel als favoriete muziekstijl en als gebruikersmuziekstijl te worden gekozen. Bij reggae bleek dit in 100% van de 3 gevallen te zijn. Dit was ook het geval bij house (1 geval), hardstyle (1 geval) en deephouse (1 geval).
3.3 Hypothese 2 De tweede hypothese was: ‘Het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl roept herinneringen op aan middelengebruik en craving’. De deelnemers werden gevraagd om aan te geven hoe vaak hun gebruikersmuziekstijl en favoriete muziekstijl herinneringen opriepen aan middelengebruik. In de grafiek op de volgende pagina (figuur 1) wordt de frequentie in percentages weergegeven van de gekozen antwoordmogelijkheden bij 31 deelnemers.15,16 Van alle deelnemers, vulde één respondent de hierboven genoemde vraag niet in. Deze respondent werd wel meegenomen in de berekening van de percentages. In de analyse kregen alle antwoordmogelijkheden een cijfer van 1 (nooit) t/m 5 (altijd). Hierdoor kon uit alle gegeven antwoorden een gemiddelde worden berekend. Bij het oproepen van herinneringen aan middelengebruik door het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl kwam een gemiddelde van 3,1, waarbij 3 stond voor regelmatig en 4 voor vaak.17 Bij de favoriete muziekstijl bleek dit gemiddelde wat lager te liggen, namelijk een gemiddelde van 2,7. Hierbij staat 2 voor soms en 3 voor regelmatig.17
31
45,2
35,5
22,6 19,4
19,4 16,1
16,1
9,7
6,5
6,5
Figuur 1 - Frequentie herinneringen aan middelengebruik door favoriete- en gebruikersmuziekstijl
Naast de frequentieanalyse werd er ook een kruistabel gemaakt waarin het behoren tot de favo-identieke of favo-afwijkende jongeren vergeleken werd met de mate waarin de gebruikersmuziekstijl herinneringen opriep aan middelengebruik.18 Deze vergelijking kon in totaal bij 22 van de 31 respondenten worden gemaakt. Wat hierbij opviel was dat 41,7% van de 12 favo-identieken aangaf dat het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl vaak herinneringen opriep aan middelengebruik. Dit percentage was bij de 10 favo-afwijkenden slechts 10,0%. Bij 40% van deze favo-afwijkenden jongeren riep de gebruikersmuziekstijl echter altijd herinneringen op aan middelengebruik. Bij de favo-identieken was dit slechts bij 8,3% het geval. Deze kruistabel werd nogmaals uitgevoerd waarbij het oproepen van herinneringen door de gebruikersmuziekstijl werd veranderd in de favoriete muziekstijl.19 Deze vergelijking kon bij 21 van de 31 respondenten worden gemaakt. Hierbij viel op dat bij 33,3% van de 12 favo-identieke jongeren vaak herinneringen werden opgeroepen aan middelengebruik, terwijl dit bij de andere 9 favo-afwijkende jongeren slechts bij 11,1% het geval was. Bij 44,4% van deze favo-afwijkenden riep de favoriete muziekstijl soms herinneringen op aan middelengebruik. Dit was bij de favo-identieken bij 33,3% het geval. Het andere onderdeel van de hypothese werd getoetst door de deelnemers te vragen hoe vaak het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl en de favoriete muziekstijl craving opriep. In de grafiek op de volgende pagina (figuur 2) wordt weergegeven hoeveel procent van de 31 jongeren voor elke antwoordmogelijkheid van nooit tot altijd kozen.20,21 Van deze data werd, net zoals bij de data over herinneringen aan middelengebruik, een gemiddelde genomen.22 Bij het oproepen van craving door de gebruikersmuziekstijl kwam een gemiddelde van 2,4, waarbij 2 staat voor soms en 3 voor regelmatig oproepen van craving. Bij de favoriete muziekstijl bleek dit gemiddelde 1,9 te zijn, waarbij de 1 staat voor nooit en 2 voor soms.
32
61,3
41,9
25,8 22,6 19,4
12,9
6,5
6,5
3,2
Figuur 2 - Craving door favoriete- en gebruikersmuziekstijl
De volgende resultaten kwamen uit de vergelijking tussen de mate waarin de gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik en craving oproept.23 2 personen vulden in dat er nooit herinneringen en nooit craving werd opgeroepen (100%). 11 personen vulden in dat er soms herinneringen werden opgeroepen, waarvan bij 4 personen (36,4%) nooit craving werd opgeroepen en bij 7 personen (63,6%) soms. Bij 6 personen werden regelmatig herinneringen opgeroepen, waarvan bij 4 personen (66,7%) soms craving werd opgeroepen en bij 2 personen (33,3%) regelmatig. Bij 7 personen werden vaak herinneringen opgeroepen, waarvan bij 1 persoon (14,3%) nooit craving werd opgeroepen, bij 2 personen (28,6%) soms, bij 1 persoon (14,3%) regelmatig en bij 3 personen (42,9%) vaak. Bij 5 personen werden altijd herinneringen opgeroepen, waarvan bij 1 persoon (20,0%) regelmatig ook craving werd opgeroepen, bij 3 personen (60%) vaak en bij 1 persoon (20%) altijd.
3.4 Hypothese 3 De laatste hypothese die gesteld werd, was: ‘Het luisteren naar de favoriete muziekstijl roept aangename gevoelens op en wordt geluisterd om de stemming positief te beïnvloeden.’ Allereerst mochten de deelnemers invullen hoe vaak de emoties blij, boos, bedroefd en bang werden opgeroepen door het luisteren naar hun favoriete muziekstijl. De resultaten van deze vraag zijn in percentages verwerkt in de grafiek op de volgende pagina (figuur 3), waarbij 31 respondenten invulden hoe vaak de emotie blij werd opgeroepen; 30 respondenten hoe vaak de emotie boos en bedroefd werden opgeroepen en 29 respondenten hoe vaak de emotie bang werd opgeroepen.24 In de grafiek zijn alle percentages gebaseerd op 100% is gelijk aan 31 deelnemers. De missende gegevens zijn meegenomen in de berekening van deze percentages.
33
81,7
64,5
54,8
38,7 32,2
19,4
19,4
16,1 9,7
12,9
9,7 6,5
6,5
6,5
3,2
Figuur 3 - Frequentie gevoelens tijdens luisteren favoriete muziekstijl Elke antwoordmogelijkheid kreeg een nummer toegewezen van 1 t/m 5, waarbij 1 stond voor nooit, 2 voor soms, 3 voor regelmatig, 4 voor vaak en 5 voor altijd. Hierdoor kon een gemiddelde worden berekend van de gegeven antwoorden per emotie.25 Dit gemiddelde werd berekend op basis van alle ingevulde antwoorden. Bij de emotie blij kwam een gemiddelde van 3,9 naar voren (van 31 ingevulde antwoorden); bij de emotie boos een gemiddelde van 2,1 (van 30 antwoorden); bij de emotie bedroefd een gemiddelde van 2,2 (van 30 antwoorden) en bij de emotie bang een gemiddelde van 1,2 (van 29 antwoorden). De jongeren werden daarnaast gevraagd aan te geven hoe vaak ze muziek luisterden om zich beter te voelen. In onderstaande cirkeldiagram wordt in percentages de frequentie weergegeven waarin er voor de verschillende antwoordmogelijkheden gekozen werd. 30 van de 31 jongeren beantwoordden deze vraag. De percentages in onderstaande grafiek (figuur 4) zijn gebaseerd op 100% is 30 jongeren. 26
Figuur 4- Frequentie luisteren favoriete muziekstijl “om zich beter te voelen”
34
Er werd ook een gemiddelde berekend van de ingevulde antwoorden, zoals bij de voorafgaande data. Uit deze berekening kwam een gemiddelde van 3,3, waarbij 3 staat voor regelmatig en 4 voor vaak.27 Tot slot werden de deelnemers gevraagd aan te geven waarom ze hun favoriete muziekstijl luisterden, waarbij als antwoordmogelijkheden gekozen kon worden uit de zeven stemmingsregulatie strategieën van Saarikallio en Erkkilä (2007). In onderstaande grafiek (figuur 5) wordt per stemmingsregulatie strategie duidelijk hoeveel procent van de 25 jongeren, die de vraag hadden ingevuld, de stemmingsregulatie strategie gebruikten.28
Figuur 5 - Frequentie gebruik stemmingsregulatie strategieën
Via een kruistabel werd een vergelijking gemaakt in de mate waarin de mannen en vrouwen de stemmingsregulatie strategieën gebruikten. In onderstaande tabel (figuur 6) wordt weergegeven hoeveel procent van de 22 mannen en hoeveel procent van de 9 vrouwen de strategieën gebruikten.29 Een groter percentage van de mannen (81,8%) bleek hun favoriete muziekstijl te luisteren als vermaak dan het percentage van de vrouwen (77,8%). Daarnaast luisterden mannen meer hun favoriete muziekstijl om na te kunnen denken (50,0%) dan vrouwen (44,4%). Alle andere strategieën werden door een hoger percentage vrouwen gebruikt dan mannen. Hierbij zijn de opvallendste uitschieters dat 77,8% van de vrouwen de favoriete muziekstijl luisterden als ontlading, terwijl slecht 45,5% van de mannen dit ook deed. Daarnaast is het percentage vrouwen (55,6%) die de favoriete muziekstijl luisterden om troost te vinden hoger dan het percentage mannen (18,2%) die dit deed.
% Man
% Vrouw
Als ontspanning
Stemmingsregulatie strategie
81,8 %
88,9 %
Als vermaak
81,8 %
77,8 %
Als afleiding
63,3 %
66,7 %
Als ontlading
45,5 %
77,8 %
Om na te denken
50,0 %
44,4 %
Om emoties intenser te beleven
31,8 %
44,4 %
Om troost te vinden
18,2 %
55,6 %
Figuur 6 - Frequentie gebruik stemmingsregulatie strategieën door mannen en vrouwen
35
4
Discussie & Conclusie
In hoofdstuk drie werden de resultaten besproken die naar voren kwamen uit de analyses. Wat kan uit deze resultaten geconcludeerd worden? Worden de hypotheses bevestigd of verworpen? Wat zijn de limitaties van het onderzoek? Wat betekenen de resultaten en conclusies voor de muziektherapiepraktijk? Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan voor toekomstig onderzoek? Welke conclusie kan er uiteindelijk worden getrokken? Deze vragen staan centraal in het laatste hoofdstuk van dit onderzoeksverslag.
4.1 Discussie Allereerst zal de interpretatie van de resultaten worden besproken. Daarnaast wordt gekeken in hoeverre de resultaten al dan niet overeenkomen met de eerder beschreven literatuur in hoofdstuk 1 en welke reden hiervoor gegeven kan worden. Per hypothese zullen de interpretaties en vergelijking met de bestaande literatuur worden beschreven. Tot slot van deze paragraaf worden de limitaties van het onderzoek beschreven.
4.1.1 Interpretatie resultaten demografische gegevens Het responspercentage van dit onderzoek bleek 43,3% te zijn. Dit redelijk hoge percentage kan te verklaren zijn door het gegeven dat de jongeren de vragenlijst direct aangeboden kregen door medewerkers van de kliniek waarin ze waren opgenomen. Het feit dat 56,6% van de vragenlijsten niet werd ingevuld kan te wijten zijn aan de exclusiecriteria. Daarnaast is het aantal opgenomen jongeren instabiel, door het kenmerkende karakter van de abrupte en wisselende in en uitstroom van cliënten in een verslavingszorgkliniek. Hierdoor kon het aantal jongeren binnen een kliniek binnen een aantal dagen fors dalen. Om te kijken in hoeverre de steekproef van deelnemers representatief is voor de gehele populatie jongeren met een verslaving die opgenomen zijn in een verslavingszorgkliniek, moeten de resultaten van de demografische gegevens vergeleken worden met rapportcijfers over deze populatie. Er is een kerncijferrapport verschenen over de gehele ambulante en klinische verslavingszorg in Nederland in 2011. Dit rapport is opgesteld door Stichting Informatie Voorziening Zorg (SIVZ) en valt onder het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. Uit dit rapport bleek dat van de 69.312 mensen die in behandeling waren voor een verslaving 12,6% onder de 25 jaar oud was, dat zijn 8733 jongeren. Van het totale aantal mensen in behandeling waren 440 mensen alleen in klinische behandeling (0,64%) en 10.496 mensen zowel klinisch als ambulant (15,14%). Alle deelnemers in dit onderzoek waren klinisch opgenomen. Alleen is het niet duidelijk of zij ook in ambulante behandeling waren. Hierdoor vergelijken we het aantal deelnemers van dit onderzoek met het aantal jongeren die zowel klinisch als ambulant in behandeling waren in 2011. Dit zijn 1322 jongeren (15,14% van de 8733 jongeren). Het aantal deelnemers van dit onderzoek (31) representeert dus 2,34% van de gehele populatie. Dit ligt onder de grens van 10% die gesteld wordt om de gegevens uit een onderzoek te kunnen generaliseren met de gehele onderzoekspopulatie. Uit het SIVZ rapport (2011) bleek de verhouding man/vrouw van de gehele populatie in de verslavingszorg 75%/25% te zijn. In dit onderzoek bleek de verhouding man/vrouw 71%/29% te zijn, wat nauw overeenkomt met de cijfers van het
36
SIVZ (2011). In het rapport wordt geen uitspraak gedaan over de gemiddelde leeftijd van de opgenomen jongeren en de gemiddelde duur van opname. Deze cijfers kunnen dus niet vergeleken worden. De percentages van de soort verslaving die voorkomen bij jongeren onder de 25 jaar kunnen wel vergeleken worden. Volgens het SIVZ (2011) waren 52% van de jongeren met een verslaving in 2011 verslaafd aan cannabis, 18% aan alcohol, 9% aan cocaïne, 6% aan amfetamine, 4% aan gokken, 3% aan GHB, 2% aan opiaten, 1% aan ecstasy en 5% aan overige middelen. In dit onderzoek was 67,7% verslaafd aan cannabis, 16,1% aan alcohol, 9,7% aan cocaïne , 3,2% aan GHB en 3,2% aan amfetamine. De volgorde van de meest gebruikte middelen uit het SIVZ (2011) kerncijferrapport en uit dit onderzoek vertoont veel overeenkomsten De kenmerken van de respondenten groep lijkt aardig overeen te komen met de gehele populatie, echter zijn er te weinig respondenten in dit onderzoek om daadwerkelijk van een representatie van de gehele onderzoekspopulatie te kunnen spreken.
4.1.2 Interpretatie resultaten hypothese 1 De eerste hypothese was dat de favoriete muziekstijl hetzelfde is als de gebruikersmuziekstijl bij jongeren met een verslaving. De auteur verwachtte dat deze hypothese bevestigd zou worden. Uit de resultaten bleek dit bij 54,5% van de jongeren het geval te zijn (de favo-identieken). Bij 45,5% van de jongeren bleken de muziekstijlen niet hetzelfde te zijn (de favo-afwijkenden). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de favoriete muziekstijl inderdaad hetzelfde kan zijn als de gebruikersmuziekstijl, maar dat dit niet bij alle jongeren met een verslaving het geval is. Het feit dat dit bij 54,5% van de jongeren wel het geval was, geeft een indicatie dat de theorie over de relatie tussen de favoriete muziekstijl en de gebruikersmuziekstijl, die in subparagraaf 1.4.4 werd beschreven, de verklaring is voor dit fenomeen. Deze theorie houdt in dat de favoriete muziekstijl gekoppeld is aan een bepaalde levenswijze met middelengebruik (o.a. Fachner, 2010; Ter Bogt et al., 2010; Mulder et al. 2010) en daardoor tevens de gebruikersmuziekstijl is. Uit de resultaten bleek dat de jongeren met een cannabisverslaving voornamelijk hiphop of reggae als favoriete muziekstijl (hiphop, 37,5%, reggae, 18,8%) en/of als gebruikersmuziekstijl (hiphop, 31,3%, reggae, 25%) kozen. Dit komt overeen met de bevinding van Ekinci et al . (2012) dat de zwaardere muziekstijlen (zoals hiphop en rap) gepaard gaan met onder andere een verhoogd cannabisgebruik (zie subparagraaf 1.2.1). De muziekstijlen reggae en hiphop lijken dus verbonden te zijn aan cannabisgebruik, waardoor de favoriete muziekstijl sneller tevens de gebruikersmuziekstijl zou kunnen zijn. Uit de resultaten bleek dat 60% van de 15 jongeren met een cannabisverslaving favo-identiek waren. Dit is 5,5% meer dan het gemiddelde percentage favo-identieken van alle jongeren (54,5%) . Daarnaast is het interessant om te zien dat bepaalde muziekstijlen vaker zowel als favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl worden gekozen, bijvoorbeeld bij hiphop in 57,1% van de 7 gevallen en bij reggae 100% van de 3 gevallen. Zo lijkt er ook een indicatie te zijn dat wanneer bepaalde muziekstijlen als favoriete muziekstijl worden gekozen er een grotere kans is dat deze ook de gebruikersmuziekstijl wordt. Er lijkt daarnaast een grotere kans te zijn op middelengebruik bij bepaalde muziekstijlen. Het aantal respondenten was echter te klein om daadwerkelijk een verband vast te stellen met een significantieniveau. Hierdoor kan door middel van de beschreven bevindingen geen uitsluitsel worden geboden dat de theorie uit subparagraaf 1.4.4 kloppend is. Er kunnen verschillende verklaringen zijn voor het feit dat de favoriete muziekstijl niet bij alle jongeren hetzelfde is als de gebruikersmuziekstijl. Een mogelijke verklaring komt van de bevindingen van Horesh (2006), zie subparagraaf 1.4.3. Zij benoemt dat wanneer iemand met een verslaving een langere periode in behandeling is, de voorkeur voor de favoriete muziekstijl verandert. De persoon verandert namelijk zijn hele leven om zonder middelengebruik verder te kunnen gaan. Hier kan de favoriete muziekstijl ook onder vallen. Een andere verklaring kan zijn dat de favoriete muziekstijl die aan de buitenwereld bekend wordt gemaakt, niet hetzelfde is als de favoriete muziekstijl die de jongere in privésferen luistert.
37
Dit werd beschreven door North et al. (2000) en Tarrant et al. (2000). Daarnaast bleek de favoriete muziekstijl een onderdeel te zijn van de sociale identiteit van de jongere (o.a. Ter Bogt et al., 2010), zie subparagraaf 1.2.1. Wanneer de jongere in de kliniek wordt opgenomen, wordt er vaak geadviseerd om contact te verbreken met gebruikersvrienden, die mogelijk dezelfde favoriete muziekstijl hadden. De jongere zoekt misschien een nieuwe sociale identiteit binnen de kliniek. Hiervoor moet er mogelijk een andere muziekstijl als favoriete muziekstijl worden gekozen. Uit de resultaten bleek dat bij vrouwen de favoriete muziekstijl minder vaak hetzelfde is als de gebruikersmuziekstijl dan bij mannen. Mogelijk heeft dit te maken met het gegeven dat vrouwen bewuster de favoriete muziekstijl inzetten om de stemming te reguleren (Miranda & Claes, 2009; North et al., 2000), zie subparagraaf 1.2.3. Vrouwen zijn zich blijkbaar bewuster van wat muziek bij hen oproept. Ze weten daardoor mogelijk ook dat de gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik en craving oproept en luisteren deze muziekstijl daardoor minder. Indien deze muziekstijl ook de favoriete muziekstijl was, wordt er mogelijk een andere favoriete muziekstijl gekozen. Een andere belangrijke bevinding was dat wanneer de favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl van jongeren niet hetzelfde waren, ze alsnog gemiddeld 96 minuten per dag de gebruikersmuziekstijl luisterden. Dit is ruim anderhalf uur per dag. Het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl lijkt zo bij vrijwel iedere jongere een dagelijkse rol te spelen in het muziekluistergedrag.
4.1.3 Interpretatie resultaten hypothese 2 De tweede hypothese was dat het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik en craving oproept. De auteur verwachtte dat deze hypothese bevestigd zou worden. Er werd een gemiddelde van 3,1 gevonden voor de mate waarin door het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik werden opgeroepen, wat tussen de regelmatig (3,0) en vaak (4,0) ligt. 35,5% van de respondenten gaf aan dat de herinneringen soms werden opgeroepen, 22,6% vaak en 19,4% regelmatig en 16,1% altijd. Bij slechts 6,5% werden er nooit herinneringen aan middelengebruik opgeroepen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de gebruikersmuziekstijl weldegelijk herinneringen oproept aan middelengebruik. Dit gebeurt regelmatig tot vaak, bij 22,6% van de jongeren zelfs vaak en bij 16,1% zelfs altijd. De theoretische onderbouwing uit subparagraaf 1.4.3 dat gebruikersmuziek een cue kan zijn voor middelengebruik wordt met deze gegevens onderbouwd. Interessante gegevens kwamen naar voren toen het behoren tot de favo-identieke of favo-afwijkende groep jongeren vergeleken werd met de mate waarin herinneringen werden opgeroepen aan middelengebruik door het luisteren naar de favoriete en gebruikersmuziekstijl. Bij een groter percentage van de favo-afwijkenden riep de gebruikersmuziekstijl ‘altijd’ herinneringen op dan bij de favo-identieken. Er werd echter bij een groter percentage van de favo-identieken ‘vaak’ herinneringen opgeroepen. Hieruit kan geïnterpreteerd worden dat de favo-afwijkenden zich mogelijk bewuster zijn dat de gebruikersmuziekstijl gerelateerd is aan middelengebruik en herinneringen aan middelengebruik oproept. Daarnaast bleek bij 41,7% van de favo-identieken ‘vaak’ herinneringen werden opgeroepen door de gebruikersmuziekstijl, die tevens de favoriete muziekstijl is. Deze resultaten geven weer dat er een grote kans is dat er herinneringen aan middelengebruik worden opgeroepen wanneer de favoriete muziekstijl wordt geluisterd. Bij de favo-afwijkenden bleek er aanzienlijk minder vaak herinneringen te worden opgeroepen en juist veel vaker door het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl. Bij deze jongeren is er een veel kleinere kans dat de favoriete muziekstijl herinneringen oproept aan middelen gebruik.
38
Het feit dat de gebruikersmuziekstijl niet altijd herinneringen aan middelengebruik oproept kan anders verklaard worden, bijvoorbeeld vanuit het onderzoek van Volkow et al. (2009). Daarin wordt beschreven dat er vaak één specifiek voorwerp of persoon wordt gekoppeld aan het middelengebruik en dus niet zozeer iets breeds als een muziekstijl. Daarnaast bleek uit onderzoek van Janata et al. (2007) dat niet alle liederen die geluisterd werden in het onderzoek autobiografische herinneringen opriepen. Bij 61% van de deelnemers uit het onderzoek van Janata et al. (2007) riep 10-50% van de liederen een autobiografische herinnering op en bij slechts 16% van de deelnemers riep meer dan 50% van de liederen een autobiografische herinnering op. Jäncke (2008) vond dat slechts 30% van de liederen uit de kindertijd een autobiografische herinnering opriep (zie subparagraaf 1.4.3). Opvallend was dat het gemiddelde van de mate waarin de favoriete muziekstijl herinneringen oproept aan middelengebruik (2,7) niet ver verwijderd ligt van het gemiddelde van de gebruikersmuziekstijl (3,1). Hierdoor lijkt er ook een grote kans op herinneringen door het luisteren naar de favoriete muziekstijl. Dit kan verklaard worden, doordat bij 54,5% van de jongeren de favoriete muziekstijl hetzelfde was als de gebruikersmuziekstijl. Daarnaast mochten de jongeren maar één gebruikersmuziekstijl opgeven, maar het is mogelijk dat er meerdere gebruikersmuziekstijlen zijn. Hierdoor zou de favoriete muziekstijl alsnog een gebruikersmuziekstijl kunnen zijn. Daarnaast kunnen elementen uit de muziek herinneringen oproepen aan middelengebruik en niet zozeer de muziekstijl in het algemeen, zoals DeNora (2006) beschrijft (zie subparagraaf 1.4.3). In de vragenlijst werd ook gevraagd in welke mate het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl craving opriep. Hier kwam een gemiddelde uit van 2,4, waarbij 2,0 staat voor soms en 3,0 voor regelmatig. Dit bevestigd dus de hypothese dat het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl craving kan oproepen. Bij 41,9% van de jongeren werd soms craving opgeroepen, bij 19,4% vaak, bij 12,9 % regelmatig, en bij 3,2% altijd. Opvallend is dat er bij 22,6% nooit craving werd opgeroepen. Dit zou te maken kunnen hebben met de mate van ziekte inzicht en motivatie die de jongere heeft. Bartelink (2013) beschrijft de verschillende stadia van motivatie van Diclemente en Prochaska. In de voorbeschouwingsfase heeft de jongere bijvoorbeeld nog geen intentie om te veranderen en is zich nog niet bewust van zijn verslavingsproblematiek. Dit uit zich onder andere in ontkenning van problemen. Wanneer een respondent in deze fase zit, is het mogelijk dat hij het probleem van craving ontkent en daardoor heeft ingevuld dat er nooit craving werd opgeroepen door het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl. Craving blijkt uit de resultaten minder vaak te worden opgeroepen als herinneringen aan middelengebruik. Het lijkt hierdoor alsof het oproepen van herinneringen aan middelengebruik niet per definitie tot craving leidt. Dit lijkt onwaarschijnlijk, omdat de Volkow et al. (2009) beschrijven dat een cue herinneringen oproept aan middelengebruik en er daardoor craving ontstaat. De fase van motivatie waar de jongere zich in bevindt, zou een verklaring kunnen vormen voor deze gevonden discrepantie. De jongere zou, zoals in de vorige alinea beschreven werd, kunnen ontkennen dat hij last heeft van craving. Tot slot bleek dat het gemiddelde van de mate waarop de favoriete muziekstijl craving oproept (1,9) niet ver verwijderd ligt van het gemiddelde van de gebruikersmuziekstijl (2,4). Dit zou opnieuw verklaard kunnen worden door het feit dat bij 54,5% van de deelnemers de favoriete muziekstijl hetzelfde was als de gebruikersmuziekstijl. Bij deze favo-identieken roept het luisteren naar de favoriete muziekstijl ook craving op. De favoriete muziekstijl bleek in een hogere frequentie ‘soms’ craving op te roepen dan bij de gebruikersmuziekstijl. De frequentie waarin de favoriete muziekstijl ‘vaak’ of ‘altijd’ craving opriep lag dan weer lager dan bij de gebruikersmuziekstijl. Dit laat zien dat de gebruikersmuziekstijl nog steeds het vaakst herinneringen oproept aan middelengebruik.
39
4.1.4 Interpretatie resultaten hypothese 3 De derde hypothese was dat het luisteren naar de favoriete muziekstijl aangename gevoelens oproept en geluisterd wordt om de stemming positief te beïnvloeden. Allereerst kwam naar voren dat de mate waarin de emotie blij werd opgeroepen gemiddeld 3,9 was, wat betekent dat de emotie blij ‘regelmatig tot vaak’ werd opgeroepen (met een sterkere neiging naar vaak). Daarnaast werd er geen enkele keer aangegeven dat de emotie blij ‘nooit’ werd opgeroepen. De gemiddeldes van de andere emoties lagen veel lager dan het gemiddelde van de emotie blij. Het gemiddelde van de emotie boos was 2,1, van de emotie bedroefd 2,2 en van de emotie bang 1,2. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het luisteren naar de favoriete muziekstijl voornamelijk een aangenaam gevoel oproept. Dit komt overeen met de resultaten uit het onderzoek van North et al. (2000), Tarrant et al. (2000), Juslin et al. (2008) en Miranda & Gaudreau (2011) waaruit bleek dat het luisteren naar favoriete muziek bij gezonde jongeren voornamelijk aangename gevoelens teweeg brengt, zoals beschreven werd in subparagraaf 1.2.3. De favoriete muziekstijl roept dus ook bij jongeren met een verslaving aangename gevoelens op. Het geeft daarnaast weer dat de neurologische verklaring uit paragraaf 1.3 mogelijk, ondanks de verstoring van het beloningssysteem, van toepassing is bij mensen met een verslaving. Het feit dat sommige jongeren invulden dat de emoties bedroefd, boos of bang juist vaker werden opgeroepen dan de emotie blij, kan worden verklaard door de bevindingen van Miranda & Gaudreau (2011) en McFerran et al.(2013). Zij vonden dat psychopathologische problemen en een verminderde mentale gezondheid hieraan ten grondslag zouden liggen (zie subparagraaf 1.2.3). In de vragenlijst werd echter niet gevraagd naar bijkomstige problematieken, waardoor hier geen verdere uitspraken over gedaan kunnen worden. Een andere mogelijkheid is dat aan bepaalde liederen uit de favoriete muziekstijl nare herinneringen zijn gekoppeld volgens het mechanisme van de autobiografische herinneringen. Er worden negatieve emoties opgeroepen wanneer deze liederen worden beluisterd (Janata et al., 2007; Jäncke, 2008; DeNora, 2006 en Haj et al., 2012, zie subparagraaf 1.4.3). Het tweede gedeelte van de hypothese was dat de jongeren de favoriete muziekstijl luisteren om de stemming positief te beïnvloeden. Uit de resultaten bleek 38,7% van de jongeren regelmatig muziek te luisteren om zich beter te voelen, 32,3% deed dit vaak, 9,7% altijd, 9,7% soms en 6,5% nooit. Uit de gegeven antwoorden van nooit (1) tot altijd (5) kwam een gemiddelde van 3,3, wat tussen de regelmatig en de vaak ligt. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat ook jongeren met een verslaving voornamelijk de stemming positief beïnvloeden, net zoals adolescenten zonder middelenverslaving (o.a. Laiho, 2004; Saarikallio & Erkkilä, 2007, Ekinci et al., 2012, McFerran, 2010, zie subparagraaf 1.2.3). Doak (2003) benoemde ook dat jongeren met een verslaving muziek luisteren om zich beter te voelen, zoals beschreven werd in subparagraaf 1.2.4. 72% van de jongeren uit haar onderzoek luisterden muziek om zich te ontspannen. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dit bij 83,9% van de jongeren het geval te zijn. De stemmingsregulatie strategie ‘vermaak’ bleek daarna het meest gebruikt te worden (80,6%). Saarikallio (2007) beschreef dat ‘gezonde’ jongeren voornamelijk de strategieën van muziek luisteren als vermaak, als ontspanning en om emoties intenser te beleven gebruiken. De eerste twee genoemde strategieën werden ook door de jongeren in dit onderzoek het meest gebruikt. Het intenser beleven van emoties bleek door de respondenten minder gebruikt te worden (35,5%). Het luisteren naar de favoriete muziekstijl als afleiding (64,5%), om negatieve emoties te ontladen (54,8%) en om na te kunnen denken (48,4%) werden vaker gebruikt. Muziek luisteren als troost (29,0%) werd het minst gebruikt. De meeste stemmingsregulatie strategieën worden dus ook gebruikt door jongeren met een verslaving. De volgorde van de meest tot minst gebruikte stemmingsregulatie strategieën door de respondenten verschilt met ‘gezonde’ jongeren (zie subparagraaf 1.2.3 en 1.2.4). Dit zou te maken kunnen hebben met de zelf-medicatie theorie waarin beschreven wordt dat mensen met een verslaving middelen gebruiken als afleiding
40
en ontlading van negatieve emoties. De stemmingsregulatie strategieën die het meest gebruikt worden (ontspanning, vermaak, afleiding en ontlading), lijken de functie over te nemen van het middelengebruik in de zelf-medicatie theorie, namelijk het dempen van de negatieve emoties. Horesh (2006) beschrijft dit fenomeen in haar onderzoek. Ook Doak (2003) benoemt dit fenomeen en twijfelt of het luisteren naar de favoriete muziekstijl een gezonde stemmingsregulatie strategie is of dat het onderdeel is van het ongezonde gebruikersgedrag (zie subparagraaf 1.2.4). De auteur twijfelt aan deze uitspraak, omdat de jongeren uit dit onderzoek grotendeels dezelfde stemmingsregulatie strategieën gebruiken als ‘gezonde’ jongeren. Er is bij de jongeren met een verslaving uit dit onderzoek echter wat minder focus op het intenser beleven van de emoties. Dit zou gestimuleerd kunnen worden. De verschillen tussen het percentage mannen en vrouwen die de verschillende stemmingsregulatie strategieën gebruiken zijn ook interessant om te bekijken. Een groter percentage van de mannen bleek de favoriete muziekstijl te luisteren als vermaak en om na te kunnen denken dan het percentage van de vrouwen, terwijl een groter percentage van de vrouwen vaker de favoriete muziekstijl luisterden als ontspanning, afleiding, om emoties intenser te beleven en troost te vinden. Hierdoor lijkt het alsof de vrouwen gebruik maken van een breder scala stemmingsregulatie strategieën dan de mannen. Dit komt overeen met de bevindingen van Miranda & Claes ( 2009) en North et al. (2000), zoals beschreven werd in subparagraaf 1.2.3. Zij vonden dat vrouwen meer en bewuster de stemming reguleren door muziek te luisteren dan mannen.
4.1.5 Limitaties van het onderzoek Nu de interpretaties van de resultaten zijn besproken, zijn er nog wel een aantal kanttekeningen bij het onderzoek te plaatsen. Een limitatie van het onderzoek is het beperkte aantal respondenten die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Uiteindelijk konden 31 vragenlijsten van respondenten gebruikt worden in de analyse. Door het beperkte aantal respondenten is het niet mogelijk om (significante) verbanden tussen twee variabelen vast te stellen. Daarnaast is door dit aantal respondenten de steekproef te klein om te kunnen spreken van een representatie van de gehele populatie. Een andere kanttekening is dat er een aantal achtergrondgegevens over de jongeren niet verkregen zijn. Hierdoor kon niet getoetst worden of bepaalde achtergrondvariabelen van invloed waren op de uitkomsten van het onderzoek. Ontbrekende achtergrondgegevens zijn bijvoorbeeld het IQ van de jongeren; uit welk sociaal milieu ze komen; welke opleiding(en) ze hebben afgerond; hoe vaak ze eerder opgenomen zijn; of ze ook in ambulante behandeling zijn geweest; of er naast de verslaving andere diagnoses gesteld waren en of er een stemmingsregulatieproblematiek was vastgesteld. De fase van motivatie waarin de jongeren zitten, is ook onbekend. In subparagraaf 4.1.3 werd al beschreven dat dit invloed kan hebben op de antwoorden die de jongeren geven. Een jongere in de voorbeschouwingsfase is zich vaak nog niet bewust van zijn problemen. Hij gaat in behandeling, omdat mensen uit zijn omgeving dit bijvoorbeeld eisen. Een jongere in de actiefase is juist daadwerkelijk bezig met veranderen en werkt aan zijn problemen. Deze twee jongeren zullen bepaalde vragen waarschijnlijk met een andere insteek beantwoorden. Een andere limitatie is dat het onduidelijk is in welke omstandigheden het afnemen van de vragenlijsten heeft plaatsgevonden. De contactpersonen van de instellingen kregen wel inlichtingen over de gewenste procedure, maar het is niet met zekerheid te zeggen of de procedure aangehouden is. Daarnaast is het niet bekend hoe de jongeren zich gedroegen tijdens het invullen van de vragenlijsten. Praatten en lachten de jongeren bijvoorbeeld of waren ze stil? In hoeverre waren de jongeren geconcentreerd? Moesten ze de vragenlijsten tussen twee intensieve therapieën door invullen of na de lunchpauze?
41
Nog een kanttekening is dat er niet uitgesloten kan worden of de jongeren al dan niet de vragenlijst sociaal wenselijk hebben ingevuld. Het is niet bekend of behandelaren bijvoorbeeld hebben gekeken naar wat de jongeren invulden. Mogelijk zijn de jongeren hierdoor beïnvloed in de keuze van hun antwoorden. Een jongere wil dan bijvoorbeeld laten zien dat hij weinig craving heeft, omdat hij de behandeling snel wil afronden. In de realiteit heeft hij misschien wel veel craving. De jongeren kunnen onderling ook de mogelijkheid gehad hebben om elkaars antwoorden te bekijken. Dit kan de jongeren ook beïnvloed hebben. Mogelijk willen de jongeren laten zien dat het ‘beter’ met hun gaat, dan in werkelijkheid het geval is. Een ander beperkend gegeven is dat bepaalde antwoordmogelijkheden en termen uit de vragenlijst door de jongeren verschillend geïnterpreteerd kunnen worden. De antwoord mogelijkheden nooit, soms, regelmatig, vaak en altijd kunnen bijvoorbeeld verschillend geïnterpreteerd worden. Het regelmatig oproepen van craving kan voor de ene jongere bijvoorbeeld 6 keer per dag zijn en voor de andere jongere 10 keer. De term craving kan voor de ene jongere alleen staan voor heel hevig verlangen naar een middel en voor de andere al voor een licht verlangen. De vier basisemoties kunnen ook anders geïnterpreteerd worden. De emotie blij kan door iedere jongere anders ervaren worden. Aangezien de auteur niet aanwezig was tijdens het invullen van de vragenlijsten, kunnen vragen over termen of antwoordmogelijkheden verschillend beantwoord zijn. Tot slot had de onderzoeker voor het uitvoeren van dit onderzoek nauwelijks kennis van het statistische analyseprogramma SPSS. De onderzoeker heeft tevens geen universitaire opleiding gevolgd, waardoor de kennis over statistiek beperkt is. Echter werd op de hbo-opleiding die de onderzoeker heeft gevolgd wel aandacht besteed aan het uitvoeren van analyses rond frequenties, gemiddelden en kruistabellen.
4.2 Aanbevelingen In deze paragraaf worden aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek naar de fenomenen uit dit onderzoek en de toepassing van de resultaten binnen de behandeling van jongeren met een verslaving vanuit een muziektherapeutisch behandelaanbod.
4.2.1 Aanbevelingen toekomstig onderzoek Allereerst zou het interessant om in toekomstig onderzoek de hypotheses uit dit onderzoek te toetsen bij een respondentengroep die qua grootte en kenmerken representatief is voor de gehele populatie van jongeren met een verslaving in klinische behandeling. Hierdoor kan onderbouwd worden of de bevindingen uit dit onderzoek al dan niet van toepassing zijn op de gehele populatie. Bij een dergelijk grootschalig onderzoek zou eenzelfde soort vragenlijst gebruikt kunnen worden als in dit onderzoek. Het is dan wel belangrijk dat de vragenlijst in een gecontroleerde omgeving wordt ingevuld. Hierdoor worden een aantal limitaties die in dit onderzoek aanwezig waren, uitgesloten. Daarnaast is het belangrijk om voldoende achtergrondgegevens te verkrijgen (bijvoorbeeld over IQ, sociaal milieu, opleidingsniveau), zodat achtergrondvariabelen getoetst kunnen worden. Uit het huidige onderzoek zijn er beschrijvingen tot stand gekomen over bepaalde fenomenen. Alleen was het niet mogelijk om door middel van significantie niveaus tot daadwerkelijke wetenschappelijke onderbouwingen voor het voorkomen van de fenomenen te komen. Dit zou in toekomstig onderzoek opgepakt kunnen worden. Het verband tussen de soort verslaving en het al dan niet overeenkomen van de favoriete en gebruikersmuziekstijl zou bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden. Uit dit onderzoek bleek dat er mogelijk een verband zou kunnen bestaan, maar dit kon niet met zekerheid geconcludeerd
42
worden. Een ander interessant onderwerp om te onderzoeken is de werking van het luisteren naar de favoriete muziekstijl op het beloningssysteem van jongeren met een verslaving. Hiermee zou een verklaring en onderbouwing ontstaan voor het gegeven dat de favoriete muziekstijl aangename gevoelens oproept, zoals uit dit onderzoek bleek. In dergelijk onderzoek zou bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden van fMRI scans. Daarnaast zou door middel van een experiment onderzocht kunnen worden of gebruikersmuziek een cue kan zijn voor middelengebruik bij mensen met een verslaving. Dit zou kunnen op basis van het dieronderzoek van Polston et al. (2011). Tot slot werd er in dit onderzoek geen aandacht besteed aan de invloed van mogelijke andere diagnoses naast de verslaving op het muziekluistergedrag van jongeren en welke gevolgen dit met zich mee brengt. Toekomstig onderzoek zou zich hierop kunnen richten. Uiteindelijk zijn er tal van onderwerpen die nader onderzocht kunnen en moeten worden om een wetenschappelijke onderbouwing te kunnen vormen voor het voorkomen van de fenomenen uit dit onderzoek.
4.2.2 Aanbevelingen muziektherapeutische behandeling Uit de gegevens van het onderzoek valt af te leiden dat er daadwerkelijk een kans is dat tijdens het luisteren naar de favoriete en gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik en craving wordt opgeroepen. De jongeren bleken deze muziekstijlen dagelijks een geruime tijd te luisteren. Wanneer jongeren in een behandeling zijn voor een verslaving wordt er gestreefd naar abstinentie. Herinneringen aan middelengebruik en craving kunnen leiden tot een terugval in middelengebruik, waardoor de periode van abstinentie onderbroken wordt. Een terugval heeft daarnaast vaak een negatieve invloed op de motivatie van de jongere om abstinent te blijven. Tijdens de behandeling wordt er daarom aandacht besteed aan het voorkomen van terugvallen, bijvoorbeeld binnen de leefstijltraining. Cue’s worden geïdentificeerd en er wordt bedacht hoe daarmee om kan worden gegaan. Het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl komt echter vrijwel nooit aan bod, terwijl dit ook een cue is die jongeren dagelijks tegenkomen. Daarnaast bleek ook dat de favoriete muziekstijl hetzelfde kan zijn als de gebruikersmuziekstijl. De jongeren luisterden de favoriete muziekstijl voornamelijk om de stemming te reguleren en te verbeteren. Dit is zeer positief wanneer in gedachten wordt genomen dat deze jongeren vaak problemen hebben in de stemmingsregulatie en vaak weinig aangename gevoelens ervaren. Het probleem is echter dat wanneer de favoriete muziekstijl tevens de gebruikersmuziekstijl is er ook herinneringen aan middelengebruik en craving kan worden opgeroepen. Deze resultaten onderbouwen de relevantie dat binnen de behandeling van jongeren met een verslaving het positieve gebruik van de favoriete muziekstijl als stemmingsregulatie versterkt wordt en het oproepen van craving door het luisteren naar de favoriete en gebruikersmuziekstijl ontkracht wordt. Hieronder zijn een aantal mogelijke doelen weergegeven, waaruit concreet wordt wat de jongeren over de gevolgen en het inzetten van het luisteren naar de favoriete en gebruikersmuziekstijl moeten leren. -
De jongere is zich bewust van de hoeveelheid gebruikersmuziekstijl die hij luistert.
-
De jongere weet of zijn favoriete muziekstijl wel of niet gelijk is aan zijn gebruikersmuziekstijl.
-
De jongere is zich bewust van de mogelijkheid dat herinneringen aan middelengebruik en craving kan worden
opgeroepen door het luisteren naar de favoriete/gebruikersmuziekstijl.
-
De jongere weet dat en hoe het luisteren naar muziek zijn stemming kan beïnvloeden.
-
De jongere kan het luisteren naar zijn favoriete muziekstijl of andere muziek bewust inzetten om de stemming te
reguleren.
43
Door het behalen van deze doelen wordt de kans op het ongewild oproepen van herinneringen aan middelengebruik en craving door het luisteren naar muziek verkleind. Daarnaast wordt de muziek positief ingezet om de stemming te reguleren. Hoe kan dit in de behandeling worden geïntegreerd van jongeren met een verslaving? Muziektherapie lijkt hier een zeer geschikte behandelvorm voor. Muziektherapie is kort gezegd een non/verbale therapie, gebaseerd op methodes en psychologische stromingen, waarbij aan doelen wordt gewerkt door middel van werkvormen rond het maken van en luisteren naar muziek. In deze therapievorm staat de muziek dus centraal, waardoor het logisch is om de hierboven genoemde doelen door middel van muziektherapie te behandelen. De jongeren ervaren in de muziektherapie direct wat de muziek bij hen oproept, bijvoorbeeld craving, en wat muziek met hun stemming doet. De jongeren kunnen deze ervaring niet ontlopen, wat de bewustwording stimuleert. Ze kunnen hooguit de ervaring verbaal niet willen delen met anderen. Een ander belangrijk argument is dat de muziektherapeut door zijn/haar opleiding kennis heeft over:
- hoe muziek de stemming kan beïnvloeden;
- welke muziekstijlen er bestaan en welke levensstijlen daaraan verbonden zijn;
- hoe muziek craving kan oproepen;
- welke muzikale werkvormen en interventies het beste kunnen worden ingezet om de gestelde doelen te
behalen.
Door deze kennis kan er efficiënt aan doelen worden gewerkt, wat belangrijk is in het huidige zorgsysteem waarin doelen in een zo kort mogelijke tijd behaald moeten worden. Hoe zou een dergelijke muziektherapeutische behandeling er dan uit kunnen zien? Een kortdurende muziektherapiegroep, die iedere jongere moet volgen, lijkt zeer geschikt om een groot aantal van de doelen te behandelen. Een mogelijkheid is dat er drie sessies worden vormgegeven die op zichzelf staan, waarbij in elke sessie een aantal van eerder genoemde doelen centraal staan. Deze doelen worden aan de hand van receptieve werkvormen (rond het luisteren naar muziek) behandeld. De auteur heeft in de praktijk ervaren dat deze werkvormen in eerste instantie toegankelijker zijn voor de jongeren dan het actief maken van muziek en minder weerstand oproepen. Een groepsvorm lijkt heel geschikt, omdat:
- er meer jongeren bereikt kunnen worden;
- het goedkoper is;
- de jongeren herkenning bij elkaar kunnen vinden;
- de jongeren van elkaars bevindingen kunnen leren en nieuwe muziekstijlen van elkaar ontdekken.
De ideale groepsgrootte is zes jongeren, omdat alle jongeren binnen één sessie een muzikale inbreng kunnen laten horen. Hierdoor blijft het voor hen interessant en hoeven zij zich niet te vervelen, dit voorkomt storend gedrag. De muziektherapeut kan namelijk alle jongeren voldoende individuele aandacht geven. In iedere sessie zouden bepaalde doelen centraal kunnen staan. In één sessie zouden bijvoorbeeld de volgende doelen behandeld kunnen worden. De jongere is zich bewust van de hoeveelheid gebruikersmuziek die hij luistert. De jongere weet of zijn favoriete muziekstijl wel of niet gelijk is aan zijn gebruikersmuziekstijl. De jongere is zich bewust van de mogelijkheid dat door het luisteren naar de favoriete/gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik en craving kunnen worden opgeroepen. Een mogelijke werkvorm is dat de jongeren de opdracht krijgen om op te schrijven wat hun gebruikersmuziekstijl en favoriete muziekstijl is en hoe veel minuten ze die per dag luisteren. Deze opdracht is afkomstig uit de vragenlijst die in dit onderzoek werd gebruikt. Daarna laat iedere jongere een nummer horen van de favoriete muziekstijl
44
en de gebruikersmuziekstijl. Tijdens het luisteren naar de nummers, schrijft iedere jongere op wat er bij hem opkomt. Na het luisteren naar het lied wordt besproken wat het nummer heeft opgeroepen. De auteur heeft in de praktijk ervaren dat vrijwel altijd herinneringen aan middelengebruik en het ervaren van craving aan bod komt. De muziektherapeut kan ook een nummer laten horen waar gebruik in naar voren komt, bijvoorbeeld ‘Who says (I can’t get stoned)’ van John Mayer. Dit nummer kwam naar voren in subparagraaf 1.4.1. Tot slot vraagt de muziektherapeut of de favoriete muziekstijl wel of niet hetzelfde was als de gebruikersmuziekstijl. In een ander sessie zou het bewust worden van wat muziek met de stemming doet centraal kunnen staan. De muziektherapeut kiest bijvoorbeeld 10 fragmenten muziek uit, waarin de vier basis emoties terug komen. De jongeren moeten aangeven bij welke emotie ze het nummer vinden passen. Dergelijke oefeningen worden ook gebruikt in onderzoek naar emoties die worden opgeroepen door het luisteren naar muziek (bijvoorbeeld Mitterschiffthaller et al., 2007). Een andere opdracht kan zijn dat de jongeren een nummer laten horen die ze luisteren om zich beter te voelen wanneer ze boos of verdrietig zijn. Tijdens het luisteren schrijven de jongeren op wat de muziek bij hen oproept en welke emotie ze bij het nummer vinden passen. In de derde sessie zou het inzetten van muziek om de stemming bewust te reguleren centraal kunnen staan. De jongeren krijgen bijvoorbeeld de zeven stemmingsregulatie strategieën te zien van Saarikallio en Erkkilä (2007). Ze geven aan welke strategieën ze gebruiken en laten één nummer horen die bij één van de strategieën past. Tijdens het luisteren schrijven de jongeren op of en hoe hun stemming wordt beïnvloed door de muziek en welke strategie ze bij het nummer vinden passen. De jongeren zijn zich tijdens de sessies bewust geworden van de manier waarop ze het luisteren naar de favoriete en gebruikersmuziekstijl gebruiken en welke gevolgen dit heeft. Daarnaast hebben ze kennis gemaakt met muziektherapie. De muziektherapeut kan tevens observeren of er jongeren zijn die extra ondersteuning nodig hebben in bijvoorbeeld het leren reguleren van de stemming zonder middelengebruik of het om leren gaan met craving. Deze observaties kunnen gedeeld worden binnen het multidisciplinaire team, waarin de behandeling van de jongeren verder uitgestippeld wordt. De muziektherapeut kan bijvoorbeeld een advies geven om een jongere door te verwijzen naar een langer durende (muziek) therapie. In het geval van muziektherapie zou er een muziektherapiegroep kunnen worden opgestart waarin het leren reguleren van de stemming centraal staat. Het leren omgaan met craving door middel van het luisteren naar muziek kan de doelstelling zijn van een andere groep. De auteur wil tot slot aan de hand van de resultaten uit het onderzoek een aantal adviezen formuleren voor muziektherapeuten die jongeren met een verslaving behandelen. -
Gebruik onderzoek om aan collega’s, managers etc. duidelijk te maken waarom muziektherapie belangrijk is in
de behandeling van jongeren met een verslaving.
-
Maak behandelaren en teammedewerkers duidelijk dat de jongeren extra risico op craving lopen wanneer er
muziek wordt gedraaid door jongeren op de afdeling of tijdens activiteiten.
-
Wees bewust van de grote waarschijnlijkheid dat het luisteren naar de favoriete en gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik oproept en mogelijk craving. Blijf in de gaten houden of er niet teveel craving
wordt opgewekt bij de jongeren.
-
Een paar muziektherapiesessies kan al voldoende zijn om de jongeren te laten realiseren dat er voordelige en
nadelige gevolgen zijn verbonden aan hun muziekluistergedrag en dat ze bewust moeten kiezen welke muziek
ze wel en niet willen luisteren.
-
Probeer de jongeren zoveel mogelijk zelf tot conclusies laten komen. Dit blijft vaak beter hangen, dan wanneer
45
een volwassen behandelaar hen iets vertelt. Leeftijdsgenoten hebben de meeste invloed op de jongeren, ook in
hun muziekkeuze zoals in subparagraaf 1.2.1 naar voren kwam.
-
Indien in een muziektherapeutische behandeling de hierboven genoemde doelen centraal staan, kan de
vragenlijst tijdens de eerste en laatste sessie door de jongeren worden ingevuld, zodat gekeken kan worden of
de muziektherapie effect heeft gehad. Met deze gegevens kunnen opnieuw collega’s en managers overtuigd
worden van het belang van muziektherapie in de behandeling van jongeren met een verslaving.
-
Uit de literatuurstudie bleek dat de soort muziek die de jongeren luisteren, de mate waarin bepaalde emoties
erdoor worden opgeroepen en de mate waarin de jongeren het luisteren naar muziek in zetten om de stemming
te reguleren een indicatie geeft over de mentale gezondheid en mogelijke problemen van de jongeren. Gebruik
daarom de muziek die de jongeren laten horen als observatie middel.
4.3 Conclusie Na het interpreteren van de resultaten uit het onderzoek, het bespreken van de limitaties en aanbevelingen, kan tot een conclusie gekomen worden. Door het kleine aantal respondenten kunnen de bevindingen uit dit onderzoek niet worden gegeneraliseerd voor de gehele populatie van jongeren met een verslavingsproblematiek die opgenomen zijn in een kliniek. Dit onderzoek geeft echter wel een beeld over het voorkomen en de inhoud van de fenomenen die in dit onderzoek centraal stonden, namelijk: - de favoriete muziekstijl die geluisterd wordt om de stemming te beïnvloeden en met name te verbeteren; - de gebruikersmuziekstijl als cue voor middelengebruik, waardoor herinnering aan middelengebruik en craving worden opgeroepen - een mogelijke relatie tussen de favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl die gevolgen met zich mee kan brengen voor de jongeren. Uit de literatuurstudie bleek dat jongeren zonder een verslaving hun favoriete muziekstijl vaak luisteren om hun stemming te reguleren. Dit gebeurt via verschillende strategieën, die allemaal gericht zijn op het verbeteren van de stemming. Indien jongeren de stemming negatief beïnvloeden, zou dit kunnen wijzen op psychopathologie. Daarnaast bleek dat de favoriete muziekstijl vaak aangename gevoelens oproept. De beschreven neurologische verklaring rond het beloningssysteem geeft weer hoe dit mogelijk is. Zijn deze bevindingen ook van toepassing op jongeren met een middelenverslaving? Uit dit onderzoek bleek dat de favoriete muziekstijl ook bij jongeren met een verslaving aangename gevoelens oproept. De emotie blij werd gemiddeld regelmatig tot vaak (met een sterke neiging naar vaak) opgeroepen. Dit is een opvallend gegeven, omdat deze jongeren veel minder aangename gevoelens ervaren door een verstoord beloningssysteem. Het kunnen ervaren van aangename gevoelens zonder middelengebruik kan de motivatie tijdens de behandeling vergroten. Daarnaast bleken de jongeren regelmatig tot vaak de favoriete muziekstijl te luisteren om zich beter te voelen. Ze gebruikten hiervoor ongeveer dezelfde stemmingsregulatie strategieën als jongeren zonder een verslaving. Alleen werden niet alle strategieën evenveel ingezet. Er lijkt een gevaar op de loer te liggen dat de favoriete muziekstijl wordt gebruikt om emoties te dempen of te vergeten. Dit valt te verklaren door de stemmingsregulatie problematiek die veel jongeren met een verslaving hebben. Binnen een muziektherapeutische behandeling kunnen de jongeren door middel van het luisteren naar muziek aan deze stemmingsregulatieproblematiek werken. Muziek lijkt een goede insteek te zijn om het gebruik van stemmingsregulatie strategieën uit te breiden en ze effectiever in te leren zetten.
46
Uit de literatuurstudie bleek dat de gebruikersmuziekstijl theoretisch gezien een cue kan zijn voor middelengebruik. Dit betekent dat de gebruikersmuziekstijl herinneringen aan middelengebruik en craving kan oproepen. Er waren alleen geen onderzoeken te vinden die dit fenomeen daadwerkelijk onderbouwen. De resultaten uit dit onderzoek geven weer dat dit fenomeen daadwerkelijk voorkomt in de praktijk. De gebruikersmuziekstijl riep gemiddeld regelmatig tot vaak herinneringen op aan middelengebruik en bij 16,1% van de jongeren zelfs altijd. Slechts bij 6,5% van de jongeren werden er nooit herinneringen opgeroepen. Craving werd minder vaak opgeroepen door het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl (soms tot regelmatig). Hierdoor lijkt het alsof de herinneringen aan middelengebruik niet per definitie tot craving leiden. Het luisteren naar de gebruikersmuziekstijl kan dus herinneringen aan middelengebruik en craving oproepen, wat uiteindelijk tot een terugval zou kunnen leiden. Aangezien de jongeren geruime tijd per dag de gebruikersmuziekstijl (die ook de favoriete muziekstijl kan zijn) luisteren, is het van belang dat de jongeren zich hiervan bewust worden. De kans op craving wordt dan ook bij dit onderdeel van hun leven verkleind. Tot slot bleek dat er theoretisch gezien een relatie kan zijn tussen de favoriete en gebruikersmuziekstijl. Deze twee muziekstijlen kunnen namelijk hetzelfde zijn. De jongeren kiezen een favoriete muziekstijl, waarbij vaak een bepaald soort middelengebruik hoort. Ze gebruiken deze middelen tijdens het luisteren naar de favoriete muziekstijl, waardoor deze tevens de gebruikersmuziekstijl wordt. Wanneer deze twee stijlen hetzelfde zijn, kan de positieve inzet van de favoriete muziekstijl (het reguleren van de stemming) verstoord worden door de herinneringen aan middelengebruik en craving die de gebruikersmuziekstijl onbewust oproept. Het is mogelijk dat dit leidt tot een terugval in middelengebruik. Er was echter nog geen onderzoek gedaan waarin deze theorie getoetst werd. Uit dit onderzoek bleek dat bij 54,5% van de jongeren de favoriete en gebruikersmuziekstijl identiek waren. De twee muziekstijlen kunnen dus hetzelfde zijn. Alleen is dit niet bij alle jongeren het geval. Factoren als soort favoriete muziekstijl, soort verslaving en geslacht zouden mogelijk een rol kunnen spelen in de frequentie waarin het fenomeen voorkomt. Nu aangetoond is dat de relatie voorkomt in de praktijk, kan de achtergrond hiervan onderzocht worden. Samenvattend roept de favoriete muziekstijl dus aangename gevoelens op en wordt geluisterd om de stemming positief te beïnvloeden. De gebruikersmuziekstijl kan een cue zijn voor middelengebruik en zo craving oproepen. De favoriete muziekstijl kan gelijk zijn aan de gebruikersmuziekstijl. Hierdoor is het mogelijk dat de favoriete muziekstijl aan de ene kant positief worden ingezet om de stemming te verbeteren en te reguleren. Aan de andere kant kunnen ook herinneringen aan middelengebruik en craving worden opgeroepen (wat een negatief gevolg is). Het is van belang dat de jongeren zich bewust zijn van dit negatieve en positieve gevolg, zodat ze hun muziekluistergedrag ten goede kunnen veranderen. Het gevaar wordt zo vermeden en de redding behouden.
47
Referenties Aldridge, D. (2010). The Aldridge model: an ecological systemic approach . In D. Aldridge & J. Fachner (Eds.), Music Therapy and Addictions (pp18-34). London, England: Jessica Kingsley Publisher. American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, D.C.: Author. Angelina243. (2008, June 6). Re: Music as a trigger [Web log comment]. Retrieved from: http://www.soberrecovery.com/forums/ alcoholism/151399-music-trigger.html Azizi, A., Borjali, A. & Golzari, M. (2010). The effectiveness of emotion regulation training and cognitive therapy on the emotional and addictional problems of substance abusers. Iranian Journal of Psychiatry, 5(2), 60-65. Retrieved from: http://journals.tums.ac.ir/ Bartelink, C. (2013). Wat werkt: motiverende gespreksvoering? Retrieved from: http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_ Motiverendegespreksvoering.pdf Blood, A.J. & Zatorre, R.J. (2001). Intensely pleasurable responses to music correlate with activity in brain regions implicated in reward and emotion. Proceedings of the National Academy of Sciences, 98(20), 11818-11823. doi:10.1073/pnas.191355898 Brown, S., Martinez. M.J. & Parsons, L.M. (2004). Passive music listening spontaneously engages limbic and paralimbic systems. Neuroreport, 15(13), 2033-2037. Retrieved from: http://www.sfu.ca/psyc/guest/brown/emotion.pdf Chau, D.T., Roth, R.M., Green, A.I. (2004). The neural circuitry of reward and its relevance to psychiatric disorders. Current Psychiatric Reports, 6(5), 391-399. doi:10.1007/s11920-004-0026-8 Clarke, P.B. (2012). The relationship between wellness, emotion regulation and relapse in adult outpatient substance abuse clients (Doctoral dissertation). Retrieved from: http://libres.uncg.edu/ir/uncg/f/Clarke_uncg_0154D_10881.pdf DeNora, T. (2006). Music and emotion in real time. In K. O’Hara & B. Brown (Eds.), Consuming music together. Social and collaborative aspects of music consumption technologies (pp. 19-33). Dordrecht, Nederland: Springer Deykin, E.Y., Levy, J.C. & Wells, V. (1987). Adolescent depression, alcohol and drug abuse. American Journal of Public Health, 77(2), 178-182. Retrieved from: http://ajph.aphapublications.org/doi/pdf/10.2105/AJPH.77.2.178 Doak, B.A. (2003). Relationships Between Adolescent Psychiatric Diagnosis, Music Preferences, and Drug Preferences. Music Therapy Perspectives, 21, 69-76. Retrieved from e-mail contact with author. Ekinci, Ö., Topçuoglu, V., Topçuoglu, O.B., Sabuncuoglu, O. & Berken, M. (2012). The association between music preferences and
48
psychiatric problems in adolescents. Marmara Medical Journal, 25, 47-52. doi:10.5472/MMJ.2012.02130.1 Esch, T. & Stefano, G.B. (2004) The neurobiology of pleasure, reward processes, addiction and their health implications. Neuroendocrinology Letters, 25(4), 235-251. Retrieved from: www.nel.edu Fachner, J. (2010). Music therapy, drugs and state-dependent recall. In D. Aldridge & J. Fachner (Eds.), Music Therapy and Addictions (pp18-34). London, England: Jessica Kingsley Publisher. Haj, M.E., Fasotti, L. & Allain, P. (2012) The involuntary nature of music-evoked autobiographical memories in Alzheimer’s disease. Cosciousness and Cognition, 21, 238-246. doi:10.1016/j.concog.2011.12.005 Havermans, R. (2009). Leertheoretische modellen. In I. Franken & W. Van den Brink (Eds.), Handboek verslaving (pp. 13-25). Utrecht, Nederland: De Tijdstroom. Horesh, T. (2006). Music is my whole life. The many meanings of music in addicts’ lives. Music Therapy Today (Online), 7(2), 291-317. Retrieved from: http://musictherapyworld.net Jaffe, A. (2010, March 17). Triggers and relapse, a craving connection for addicts [Web log post]. Retrieved from: http://www. psychologytoday.com/blog/all-about-addiction/201003/triggers-and-relapse-craving-connection-addicts Janata, P., Tomic, S.T. & Rakowski, S.K. (2007). Characterisation of music-evoked autobiographical memories. Memory, 15(8), 845860. doi:10.1080/09658210701734593 Jäncke, L. (2008). Music, memory and emotion. Journal of Biology, 7(21), 1-5. doi:10.1186/jbio182 Juslin, P.N. & Sloboda, J.A. (2010). Introduction: aims, organization, and terminology. In P.N. Juslin & J.A. Sloboda (Eds.), Handbook of music and emotion: theory, research, applications (pp. 3-12). Oxford, England: Oxford University Press. Juslin, P.N., Liljeström, S., Västfjäll, D., Barradas, G. & Silva, A. (2008). An experience sampling study of emotional reactions to music: listener, music and situation. Emotion, 8(5), 668-683. doi:10.1037/a0013505 Kerssemakers, R. (2008). Wat zijn drugs en hoe werken ze? In R. Kerssemakers, R. van Meerten, E. Noorlander & H. Vervaeke (Eds.), Drugs en alcohol. Gebruik, misbruik en verslaving. (pp. 19-58). Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. Keving, G. (2012, November 2). Relapse and Recovery [Web log post]. Retrieved from: http://www.treatment4addiction.com/blog/ addiction/relapse-and-recovery/ Koelsch, S., Fritz, T., Cramon, D.Y., Müller, K. & Friederici, A.D. (2006). Investigating emotion with music: an fMRI study. Human Brain Mapping, 27, 239-250. doi:10.1002/hbm.20180 Laiho, S. (2004). The psychological functions of music in adolescence. Nordic Journal of Music Therapy, 13(1), 47-63. doi:10.1080/08098130409478097
49
McFerran, K. (2010). What is healthy adolescence and how does music help? London, England: Jessica Kingsley Publishers. McFerran, K., O’Grady, L., Sawyer, S.M. (2013). How teenagers use music to manage their mood: An initial investigation. Manuscript in preparation. Retrieved from: http://figshare.com/articles/How_teenagers_use_music_to_manage_their_mood_An_initial_ investigation/639174 Menon, V. & Levitin, D.J. (2005) The rewards of music listening: response and physiological connectivity of the mesolimbic system. NeuroImage, 28, 175-184. doi:10.1016/j.neuroimage.2005.05.053 Miranda, D. & Gaudreau, P. (2011). Music listening and emotional well-being in adolescence: a person- and variable-oriented study. Revue eropéenne de psychologie aplliquée, 61, 1-11. doi:10.1016/j.erap.2010.10.002 Mitterschiffthaler, M.T., Fu, C.H.Y., Dalton, J.A., Andrew, C.M. & Williams, S.C.R. (2007) A functional MRI study of happy and sad affective states induced by classical music. Human Brain Mapping, 28, 1150-1162. doi:10.1002/hbm.20337 Mulder, J., Ter Bogt, T.F.M., Raaijmakers, Q.A.W., Gabhainn, S.N., Monshouwer, K. & Vollebergh, W.A.M. (2010). Is it the music? Peer substance use as a mediator of the link between music preferences and adolescent substance use. Journal of Adolescence, 33, 387394. doi:10.1016/j.adolescence.2009.09.001 MyPaperAnchor. (2008, June 6). Music as a trigger [Web log post]. Retrieved from: http://www.soberrecovery.com/forums/ alcoholism/151399-music-trigger.html North, A.C., Hargreaves, D.J. & O’Neill, S.A. (2000). The importance of music to adolescents. British Journal of Educational Psychology, 70, 255-272. Polston, J.E., Rubbinaccio, H.Y., Morra, J.T., Sell, E.M. & Glick, S.D. (2011). Music and methamphetamine: conditioned cue-induced increases in locomotor activity and dopamine release in rats. Pharmacology, Biochemistry and Behavior, 98, 54-61. doi:10.1016/j. pbb.2010.11.024 Punkanen, M. (2004). On a journey to somatic memory. Theoretical and clinical approaches for the treatment of traumatic memories in music therapy based drug rehabilitation. Music Therapy Today (online), 5(5), 1-7. Retrieved from: http://musictherapyworld.net Retrieved from http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1348/000709900158083/abstract Saarikallio, S. & Erkkilä, J. (2007). The role of music in adolescents’ mood regulation. Psychology of Music, 35(1), 88-109. doi:10.1177/030473560706889 Saarikallio, S. (2007). Music as mood regulation in adolescence. Retrieved from: https://jyx.jyu.fi/dspace/bitstream/ handle/123456789/13403/9789513927318.pdf Schwartz, K.D. & Fouts, G.T. (2003). Music preferences, personality style, and developmental issues of adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 32(3), 205-213. doi:0047-2891/03/0600-0205/0
50
Sloboda, E-M (2001). Autobiographical interview: age-related differences in episodic retrieval (Master’s thesis, University of Toronto, graduate department of psychology, Canada). Retrieved from: http://www.nlc-bnc.ca/obj/s4/f2/dsk3/ftp04/MQ58879.pdf Stichting Informatie Voorziening Zorg. (2012). Kerncijfers verslavingszorg 2011. Retrieved from: http://www.sivz.nl/images/ documenten/kerncijfers/2011kerncijfers.pdf Tarrant, M., North, A.C. & Hargreaves, D.J. (2000). English and American adolescents’ reasons for listening to music. Psychology of Music, 28, 166-173. doi:10.1177/0305735600282005 Ter Bogt, T.F.M., Mulder, J., Raaijmakers, Q.A.W. & Gabhainn, S.N. (2010). Moved by music: a typology of music listeners. Psychology of Music, 39(2), 147-163. doi:10.1177/0305735610370223 Thorberg, F.A. & Lyvers, M. (2006). Negative Mood Regulation (NMR) expectancies, mood, and affect intensity among clients in substance disorder treatment facilities (online paper). Retrieved from: http://epublications.bond.edu.au/hss_pubs/3 Van den Brink, W. (2009). Geschiedenis en classificatie. In I. Franken & W. Van den Brink (Eds.), Handboek verslaving (pp. 13-25). Utrecht, Nederland: De Tijdstroom. Van den Wetering, B., Franken, I., Van den Brink, W. (2009). Neurobiologie. In I. Franken & W. Van den Brink (Eds.), Handboek verslaving (pp. 13-25). Utrecht, Nederland: De Tijdstroom. Van Laar, M.W. (2013). Wat is drugsgebruik en hoe wordt het gemeten? Retrieved from: http://www.nationaalkompas.nl/ gezondheidsdeterminanten/leefstijl/druggebruik/wat-is-druggebruik/ Vink, A. (2012). Reader vragenlijst ontwikkeling. Retrieved from: https://leeromgeving.artez.nl/muziek/muziektherapie/jaar4/ Theorie%20Muziektherapie/Reader%20Onderzoek%202012-2013%201.pdf Volkow, N.D., Fowler, J.S., Wang, G.J., Baler, R. & Telang, F. (2009). Imaging dopamine’s role in drug abuse and addiction. Neuropharmacology, 56, 3-8. doi: 10.1016/j.neuropharm.2008.05.022 World Health Organization. (1992). The ICD-10 classification of mental and behavioural disorders: clinical description and diagnostic guidelines. Geneva, Zwitserland: Author
51
B
Bijlage 1
DSM-IV en ICD-10 criteria In deze bijlage treft u een beschrijving van de diagnose criteria van de DSM-IV en de ICD-10 voor de stoornis afhankelijkheid van een middel. Deze beschrijving is geschreven door Van den Brink (2009). Hij baseerde deze op de ‘APA (2000) Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders, fourth edition, tekst revision’ en de ‘World Health Organization (1992) The ICD10 classification of mental and behavioural disorders: clinical description and diagnostic guidelines.’
DSM-IV Diagnostische criteria: afhankelijkheid van een model “Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt, zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende die zich op willekeurig moment in dezelfde periode van twaalf maanden voordoen. 1. Tolerantie, zoals gedefinieerd door ten minste een van de volgende:
a) een behoefte aan duidelijke toenemende hoeveelheden van het middel om een intoxicatie of de gewenste
werking te bereiken;
b) een duidelijke verminder effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van het middel.
2. Onthouding, zoals blijkt uit ten minste een van de volgende:
a) het voor het middel karakteristieke onthoudingssyndroom (verwijs naar criteria A en B van de criteria voor
onthouding van een specifiek middel);
b) hetzelfde (of een nauw hiermee verwant) middel wordt gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of
te vermijden.
3. Het middel wordt vaak in grotere hoeveelheden of gedurende een langere tijd gebruikt dan het plan was. 4. Er bestaat de aanhoudende wens, of er zijn weinig succesvolle pogingen om het gebruik van het middel te verminderen of in de hand te houden. 5. Een groot deel van de tijd gaat op aan activiteiten nodig om aan het middel te komen (bijvoorbeeld verschillende artsen bezoeken of grotere afstanden afleggen), het gebruik van het middel (bijvoorbeeld kettingroken), of aan het herstel van de effecten ervan. 6. Belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd vanwege het gebruik van het middel.
52
7. Het gebruik van het middel wordt gecontinueerd ondanks de wetenschap dat er een hardnekkig of terugkerend sociaal, psychisch of lichamelijk probleem is dat waarschijnlijk veroorzaakt of verergerd wordt door het middel (bijvoorbeeld actueel cocaïnegebruik ondanks het besef dat een depressie door cocaïne veroorzaakt wordt, of doorgaan met het drinken van alcohol ondanks het besef dat een maagzweer is verergerd door het alcoholgebruik). Specificeer indien: •
met fysiologische afhankelijkheid: aanwijzingen voor tolerantie of onthouding (dat wil zeggen oftewel criterium
1 of 2 is aanwezig);
•
zonder fysiologische afhankelijkheid: geen aanwijzingen voor tolerantie of onthouding (dat wil zeggen criterium
1 noch 2 is aanwezig).
Specificaties van beloop (raadpleeg de tekst van de Manual voor definities): •
vroege volledige remissie;
•
vroege gedeeltelijke remissie;
•
langdurige volledige remissie;
•
langdurige gedeeltelijke remissie;
•
onder behandeling met antagonisten;
DSM-IV Diagnostische criteria: afhankelijkheid van een model “Drie of meer van de volgende symptomen zijn ten minste gedurende één maand samen aanwezig geweest of moeten in de laatste twaalf maanden regelmatig samen voor zijn gekomen: 1. Een sterk verlangen naar of een sterke neiging om een middel te gebruiken. 2. Verminderd vermogen om het gebruik van middelen onder controle te houden, zoals blijkt uit het gebruik van grotere hoeveelheden of het gebruik vaker dan voorgenomen of uit herhaalde mislukte pogingen om het gebruik te minderen of te stoppen. 3. Lichamelijke onthoudingsverschijnselen na mindering of staken van het gebruik eventueel gevolgd door het gebruik van het middel om deze verschijnselen weer op te heffen. 4. Tolerantie voor de effecten van het middel, waardoor meer moet worden gebruikt om het zelfde effect te bereiken of een verminderd effect bij gebruik van dezelfde dosering. 5. Preoccupatie met het gebruik van het middel, zoals blijkt uit het opgeven van belangrijke activiteiten, een groot deel van de tijd die wordt besteed aan het verkrijgen, het gebruik en het herstel van de effecten van het gebruik. 6. Doorgaan gebruik ondanks duidelijke aanwijzingen voor schadelijke gevolgen van het gebruik:
53
Specificeer: •
Nu abstinent;
•
Nu abstinent, maar in beschermde omgeving;
•
Nu in een onderhoudsbehandeling met een vervangen middel (substitutie);
•
Nu abstinent maar onder behandeling met een aversief of blokkerend middel;
•
Nu gebruikend (actief afhankelijk).” (van den Brink, 2009, p. 19).
54
B
Bijlage 2
GGZ werkstuk aangename muziek en het beloningssysteem bij mensen met een verslaving In deze bijlage treft u het GGZ-Werkstuk over de invloed van het luisteren naar aangename muziek op de activiteit van het beloningssysteem in de hersenen (van de Ree, 2013). Dit werkstuk werd geschreven als onderdeel van het GGZafstudeerprofiel in het vierde jaar van de studie Muziektherapie aan het ArtEZ Conservatorium te Enschede.
Hoofdstuk 1: Het neurologische beloningssysteem bij mensen met een verslaving 1.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het neurologische beloningssysteem van mensen met een verslaving. Allereerst wordt het beloningssysteem, zijn functie en de hersengebieden die daarbij betrokken zijn uitgelegd. Daarna wordt er gekeken naar de bijzonderheden van het beloningssysteem van mensen met een verslaving.
1.2 Het beloningssysteem ‘Dat was een overheerlijk stukje chocolade cake, oma! Mag ik er nog eentje?’ Iedereen kent het aangename gevoel van het eten van een favoriete maaltijd of tussendoortje. Vooral wanneer men een gevoel van honger heeft. Chau, Roth en Green (2004) beschrijven dat dit aangename gevoel een beloning is voor het verrichten van bepaald gedrag. Dit gedrag is meestal van groot belang om in leven te blijven, bijvoorbeeld eten, drinken, seks et cetera. Wanneer naar aanleiding van bepaald gedrag een beloning volgt, zal dit gedrag hoogstwaarschijnlijk herhaald worden. Het beloningsysteem reguleert dit proces. Hier komen verschillende aspecten aan te pas, namelijk aspecten rond affectie, leren, motivatie en het nemen van beslissingen. Bij deze verschillende aspecten van het beloningssysteem zijn ook verschillende hersengebieden betrokken. Diekhof, Falkai en Gruber (2008) schreven een review over het beloningssysteem en hersengebieden die hierbij betrokken zijn aan de hand van artikelen verschenen tussen 1997 en 2007. Hierbij focusten zij zich op het beloningssysteem bij gezonde mensen, mensen met een verslaving en mensen met een stemmingsstoornis. Diekhof et al. (2008) beschrijven allereerst het ‘gezonde’ beloningssysteem. Het beloningssysteem treedt in werking door de neurotransmitter dopamine. Deze neurotransmitter begint signalen te vuren vanaf de nucleus accumbens naar andere hersengebieden wanneer er een beloning optreedt na gewenst gedrag. Hierbij komt het aspect van affectie om de hoek kijken. Komt er een aangenaam of onaangenaam gevoel? Is de chocolade cake van oma lekker of niet lekker? De neurotransmitter dopamine werd altijd beschreven als de ‘geluksneurotransmitter’. Berridge en Robinson (2003) betwijfelen dit echter. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat dopamine niet zozeer een rol speelt bij het hedonische (aangename) gevoel, maar eerder in het ‘willen’ verkrijgen van een hedonisch gevoel, een beloning. De opioïden neurotransmitters (bijvoorbeeld endorfine) in de GABAergic spiny neurons zouden eerder een belangrijke rol spelen bij de hedonische respons.
55
Na het affectieve aspect van beloning beschrijven Diekhof et al. (2008) het aspect van leren: het koppelen van de beloning aan voorafgaande gedrag/situatie. Wanneer dit een nieuwe beloning is, wordt er dopamine geprojecteerd naar de corpus striatum (onderdeel van de basale ganglia, die onder andere een belangrijke rol speelt bij routinematige componenten van handelen(Bakker,2007)) en de prefrontale cortex (betrokken bij de besturing van denkprocessen en gedrag (Bakker, 2007)). Dit bleek uit dieronderzoek van Schultz (1998). Via deze weg wordt de beloning gekoppeld aan het gedrag en de situatie waarin deze plaatsvond. Dit wordt in de hersenen opgeslagen als cues. De cakevorm die op de tafel staat bij oma, wekt de herinnering op van het eten van de lekkere chocolade cake. De beloning kan nu voorspeld worden. Hierbij spelen de volgende hersengebieden een rol (zie afbeelding 1, pagina 4, voor een schematische weergave van de hersengebieden): - ventrale striatum en dorsale striatum (onderdeel basale ganglia, belangrijke in emotionele en motivationele
aspecten van gedrag (Wikipedia, 2012))
- amygdala (belangrijk voor totstandkoming van emoties, met name angstreacties (Bakker, 2007)) - orbitofrontale cortex (onderdeel van prefrontale cortex, belangrijk in de verwerking en controle van emotionele
prikkels (Bakker, 2007))
- anterior cingulate cortex (onderdeel van prefrontale cortex, belangrijk in verwerking van pijn, emotionele
prikkels en reguleren van vegetatieve reacties (Bakker, 2007)).
Hierna wordt er een waarde gehecht aan de mate van beloning. Hierin lijkt het ventrale striatum, met name de nucleus accumbens, een belangrijke rol te spelen. Het volgende aspect dat in de review (Diekhof et al., 2008) wordt beschreven is de motivatie. Dit aspect houdt in dat bepaald wordt in hoeverre het gedrag en de beloning noodzakelijk is voor het functioneren van het organisme. Hierbij speelt de orbito frontale cortex een belangrijke rol (O’Doherty 2004). In het geval van de chocolade cake van oma wordt bepaald in hoeverre het noodzakelijk is dat de cake gegeten moet blijven worden.
56
Het laatste aspect dat beschreven wordt door Diekhof et al. (2008), is het nemen van beslissingen omtrent het uitvoeren van gedrag. Hierbij moet er gekeken worden naar de verschillende mogelijkheden van gedrag en de uitkomst van die gedragingen (Ernst & Paulus, 2005). Deze worden met elkaar vergeleken en er wordt een keuze gemaakt voor het gedrag dat mogelijk het beste resultaat zal boeken. In dit gehele proces spelen de volgende hersengebieden een belangrijke rol: -
orbitfrontale cortex
-
cingulate cortex
-
anterior cingulate cortex
-
prefrontale cortex
-
dorsomedial en centrale striatum
-
dorsolaterale prefrontale cortex (onderdeel van prefrontale cortex met nadruk op plannen en
organiseren(Bakker, 2007))
Op tafel bij oma staat de chocolade cake, die eerder als zeer smakelijk werd ervaren, en een stuk appeltaart. Er wordt een overweging gemaakt tussen de mate van beloning die de vorige keer werd ervaren tijdens het eten van de appeltaart en de chocolade cake. Uiteindelijk wordt de beste mogelijke beloning verkozen en wordt er gedrag aangestuurd om die beloning te verkrijgen. Het eten van de chocolade cake had de vorige keer een grotere beloning als gevolg, dan de appeltaart. Dus de chocolade cake wordt opgepakt en opgegeten. Mensen zonder een verslaving zijn in staat om naast de beloning ook andere factoren te laten gelden in de beslissingen. Bijvoorbeeld dat men van plan was om af te vallen en het daarom beter is om geen chocolade cake te eten. Wetering, Franken en van den Brink (2009) beschrijven in het ‘Handboek Verslaving’ dat het beloningssysteem in ons brein grotendeels het mesolimbisch dopaminesysteem overlapt. De gebieden die volgens hen een belangrijke rol spelen bij het beloningssysteem zijn: -
area ventarlis tegmentalis
-
nucleus accumbens
-
frontale cortex (orbitofrontale cortex en prefrontale cortex)
-
hippocampus
-
amygdala
De nucleus accumbens speelt volgens hen de rol van een schakelstation. In onderstaand schema geven zij het beloningssysteem schematisch weer met de belangrijkste onderlinge verbindingen en de bijbehorende neurotransmitters. Deze informatie komt ruwweg overeen met de informatie uit de review van Diekhof et al. (2008)
57
Peretz beschreef in ‘The Oxford Handbook of emotions’ (2010) dat het beloningssysteem voor een groot deel uit hersengebieden bestaat die een rol spelen in het limbische systeem dat verantwoordelijk is voor het verwerken van emoties. Het limbisch systeem bestaat uit de volgende subcorticale structuren, namelijk:
- hypothalamus - amygdala - hippocampus - thalamus - cingulate gyrus - ventrale striatum
(2010) Afbeelding 3: Limbisch systeem volgens Peretz (2010)vvv
1.3 Het beloningssysteem bij mensen met een verslaving Zoals in de vorige paragraaf beschreven werd, speelt dopamine een belangrijke rol in het beloningssysteem. Volkow, Fowler, Wang, Baler en Telang (2009) beschrijven in een review de rol van dopamine bij mensen met een verslaving. Zij benoemen dat middelen het dopamine gehalte in limbische hersengebieden sterk verhogen (waaronder in de nucleus accumbens). Dit zorgt ervoor dat het middelengebruik bekrachtigd wordt door een euforisch gevoel (affectieve aspect). Door deze sterke beloning wordt er een grote waarde gehecht aan het belang van het gedrag en worden cues (gebeurtenissen, voorwerpen e.d. gerelateerd aan middelengebruik) hierdoor heel belangrijk (leeraspect). Wanneer er zo’n cue verschijnt, komt de herinnering naar middelengebruik. Er blijkt dan een sterke hoeveelheid dopamine vrij te komen. Hierdoor wordt de motivatie om het gedrag om het middel te verkrijgen sterk vergroot (motivatie aspect). Uiteindelijk leidt bovenstaande tot compulsief gedrag om het middel te verkrijgen (beslissingsaspect). Wetering et al. (2009) beschrijven duidelijk Volkow’s neurobiologische theorie van verslaving waarin de functie van het beloningssysteem naar voren komt. “Volgens Volkow is de NA (nucleus accumbens) verantwoordelijk voor het ervaren van een beloning, de OFC (orbitofrontale cortex) voor de motivationele aspecten (drive/craving), de amygdala en hippocampus voor de geheugenaspecten (cue-reactiviteit), en de prefrontale cortex voor de controle over het uiteindelijke gedrag. Verslaving is in dit model het gevolg van een verstoring van de evenwichtige samenhang tussen deze functies, vooral door het verlies van controle en een toename van de drive. De normale bekrachtigers hebben in dit model aan betekenis ingeboet voor de versterkte beloningskracht van drugs (nucleus accumbens) en de versterkte en sterk emotioneel gekleurde herinneringen die er aan drugs gekoppeld zijn (amygdala, hippocampus), waardoor er een overmatig sterke toewending (orbitofrontale cortex) in de richting van de drug ontstaat. Dit proces ontsnapt aan de beheersende, de controlerende functie van de prefrontale cortex.” Volkow et al. (2009) beschrijven dat het dopamine gehalte dat vrij komt in de nucleus accumbens bij gebruik van middelen, vele malen groter is dan bij niet-middel gerelateerde beloningen. Dit kan komen door de directe werking van middelen op de afgifte van dopamine of door de (tegen)werking van de heropname/afbraak van dopamine of door de werking op andere
58
neurotransmitters die op natuurlijke wijze de afgifte van dopamine tegengaan. Daarnaast is de snelheid waarmee de dopamine wordt vrijgelaten vele malen groter dan bij niet-middel gerelateerde beloningen. Het verhoogde gehalte van dopamine in de nucleus accumbens gaat gepaard met een gevoel van welbevinden en euforie. Opiaatachtige stoffen spelen hierbij ook een rol (Wetering et al., 2009). Doordat stimulerende middelen de heropname/afbraak van dopamine tegengaan, zouden ook andere niet-middelen gerelateerde beloningen tijdelijk versterkt kunnen worden. Dit alles is een verklaring voor het affectieve aspect van het beloningsysteem. Wat betreft het leeraspect beschrijven Diekhof et al. (2008) in hun review dat middelen gerelateerde cues ruw dezelfde hersengebieden activeren als beloningscues bij mensen zonder een verslaving. Zij verwijzen naar een onderzoek van Goldstein en Volkow (2002) waarin activiteit gemeten werd in het striatum, amygdala, orbitofrontale cortex, anterior cingulate cortex en dorsolaterale prefrontale cortex. Diekhof et al. (2008) benoemen dat het opvallend is dat bij mensen met een verslaving er een verhoogde aandacht is voor middelen gerelateerde cues. Er is een verhoogde activiteit in de hersenen in vergelijking met activiteit die natuurlijke beloningscues oproepen bij niet verslaafde mensen. Dit bleek bij verschillende soorten middelen het geval te zijn. Hieruit kan opgemaakt worden dat mensen met een verslaving de cues gerelateerd aan middelen overwaarderen. Dit uit zich in de craving (de heftige hunkering) die mensen met een verslaving ervaren naar hun middel. Als gekeken wordt naar het motivatieaspect benoemen Volkow et al. (2009) dat er onderzoek is gedaan waarin naar voren komt dat wanneer er middelen gerelateerde cues opduiken er een verhoogde activiteit is van dopamine in de nucleus accumbens. Dit versterkt de motivatie om gedrag te vertonen dat in middelengebruik resulteert. Bij mensen die verslaafd zijn aan cocaïne bleek dat zij een verminderde dopamine vrijlating hadden in het striatum. Daarnaast waren er minder dopamine receptoren naar aanleiding van langdurig cocaïne gebruik. De hoeveelheid dopamine is zo groot, dat er minder receptoren nodig zijn en deze dus verdwijnen. Dit kan een verklaring zijn rond het aspect dat mensen met een verslaving minder gevoelig zijn voor niet-middel gerelateerde beloningen (Volkow, 2009). Dit wordt ook bevestigd in de review van Diekhof et al (2008). Uit onderzoek blijkt dat er een vermindering is in de waardering van niet-middel gerelateerde beloningen aan de hand van hersenscans waarin een verminderde activiteit zichtbaar was in de orbitfrontale cortex, amygdala en striatum. Wanneer mensen met een verslaving een hedonisch gevoel willen ervaren, moeten zij middelen gebruiken. Niet middel gerelateerde beloningen roepen die hedonsiche respons namelijk nauwelijks tot niet meer op. Hierdoor vallen veel mensen met een verslaving tijdens de behandeling terug in gebruik. Het verlangen naar de hedonische respons is te groot. Daarnaast wordt in het vergelijkend onderzoek van Volkow et al. (2009) beschreven dat de kwetsbaarheid voor een verslaving zou kunnen liggen in de dichtheid van D2 DA receptoren. Bij mensen die minder gevoelig zijn voor beloningen is namelijk een genetische variant gevonden die ervoor zorgt dat er minderder dopamine D2-receptoren zijn in het ventrale striatum. Deze genetische variant heet D2 A1+-allel. Een lage D2DA receptor dichtheid lijkt een risicofactor te zijn voor verslaving en een hoge D2DA dichtheid juist een beschermende werking voor verslaving. Aan de andere kant kan de verminderde D2DA receptor dichtheid een gevolg zijn van langdurige drugsgebruik, zoals in de voorafgaande paragraaf beschreven werd (Volkow et al., 2009). Wetering et al. (2009) benoemen dat uit onderzoek van Franken, Muris en Georgieve (2006) en Franken, Rassin en Muris (2007) gebleken is dat “mensen met een verslaving minder gevoelig zijn voor natuurlijke beloningen dan mensen zonder een verslaving.” Dit kan weer te maken hebben met de lage dichtheid D2DA receptoren. Dopamine en andere neurotransmitters zoals glutamaat en GABA spelen ook een rol bij de synaptische plasticiteit (Volkow, 2009). Dit houdt in dat zij invloed hebben op de sterkte van een verbinding tussen twee zenuwcellen. Dit is een verklaring
59
voor de veranderingen die optreden in het beloningssysteem, maar mogelijk ook in vele andere systemen in de hersenen. (Wetering et al., 2009) Wat betreft het beslissingsaspect blijkt uit de review van Diekhof et al. (2008) dat het tekort in het beloningssysteem leidt tot impulsief keuzegedrag. Dit past in het verlengde van het verhaal over de versterkte motivatie. De beloning van het gebruik van middelen is zoveel malen groter dan een niet-middel gerelateerde beloning, dat meteen besloten wordt om het middel te gebruiken. Wetering, Frank en van den Brink (2009) beschrijven dat de verandering in het cAMP-secondmessengersystem ook de werking van het beloningssysteem kan beïnvloeden. Dit systeem vertaalt signalen van de receptoren naar informatie in de celkern. Opiaten remmen de werking van dit systeem. Het lichaam wil echter dat dit systeem blijft werken en verhoogt de toename van het enzym dat dit systeem in werking zet (adenylcyclase). Hierdoor heeft de remmende werking van het opiaat minder effect. Er treedt tolerantie op. Er is meer nodig van de opiaatstof om de remming opnieuw te verkrijgen. Wanneer men echter ophoudt met opiaatgebruik valt de remmende werking weg. Alleen is de cAMP nog even actief als met de remmende werking. Hierdoor raken delen van de hersenen overprikkeld, voornamelijk in de dopaminerge kernen, zoals de nucleus accumbens, thalamus en de amygdala. Dit uit zich in onrust, prikkelbaarheid, dyforie etc. Dit systeem heeft dus te maken met onthoudingsverschijnselen. Tot slot veroorzaakt langdurig middelengebruik tot opstapeling van delta-FosB in de neuronen van onder andere de nucleus accumbens. Delta-FosB is een eiwit die vrijkomt na blootstelling aan drugs en een functie heeft in de regulatie van dnatranscriptie. Dit eiwit blijft lange tijd in het neuron en zorgt dus voor een verandering in dit neuron die nog lange tijd na het staken van middelengebruik aanwezig kan blijven. In dieronderzoek komt naar voren dat activering van delta-FosB leidt tot motorische onrust en toegenomen drugs zoekgedrag. Dit zou gekoppeld kunnen worden aan terugval bij mensen met een verslaving (Wetering et al., 2009).
Hoofdstuk 2: Muziekluisteren en het beloningssysteem 2.1
Inleiding
Het onderwerp van hoofdstuk twee is muziek luisteren en het beloningssysteem. Inmiddels is beschreven wat het beloningssysteem inhoudt en hoe dit er bij mensen met een verslaving uitziet. Van hieruit kan ingegaan worden op de invloed van muziek luisteren op hersengebieden van het beloningssysteem. Dit zal beschreven worden aan de hand van onderzoeken, reviews en eigen ideeën. Er wordt begonnen met het beschrijven van onderzoek naar de invloed van muziek aonderzoeken precies inhouden voor de neurologische onderbouwing van de belonende werking van het luisteren van aangename muziek.
2.1
Onderzoek invloed aangename muziek op hersengebieden
Het eerste deel gaat in op de activiteit van hersengebieden tijdens het luisteren van aangename muziek. Een aantal onderzoeken zijn hierin zeer belangrijk. Deze zullen allereerst besproken worden.
2.2.1
Onderzoek: Blood en Zatorre (2001): de pioniers
Het eerste onderzoek dat beschreven wordt, is het onderzoek van Blood en Zatorre in 2001. Blood en Zatorre zijn één van de recente pionieren in het onderzoek naar de invloed van muziek op het beloningssysteem. Zij richtten zich op de hersengebieden die geactiveerd worden bij het ervaren van intense aangename gevoelens tijdens het luisteren van
60
van muziek. De hypothese was dat de nucleus accumbens in de ventrale striatum zou worden geactiveerd. Dit hersengebied vormt, zoals eerder beschreven, de kern van het beloningssysteem. Ze voerden hun onderzoek uit bij 10 muzikanten, waarvan 5 vrouwen en 5 mannen. Uit eerder onderzoek hadden ze opgemaakt dat rillingen werden ervaren tijdens het luisteren van zeer aangename muziek. Zij gebruikten de intensiteit van rillingen om de mate van aangenaamheid van de muziek te meten. Hoe intenser de rillingen, hoe aangenamer de muziek. De muziek die geluisterd werd tijdens het onderzoek, werd uitgekozen door de proefpersonen zelf. Blood en Zatorre vinden namelijk dat de proefpersonen zelf beter muziek kunnen uitzoeken die ze als zeer aangenaam ervaren. De proefpersonen benoemden allen dat de rillingen werden opgewekt door de muziek zelf en niet door herinneringen of associaties die opkwamen tijdens het muziek luisteren. De proefpersonen kregen tijdens het onderzoek naast hun zelfgekozen muziek ook de muziek van een andere proefpersoon te horen als ‘neutrale’ controle muziek. Tijdens het luisteren van de muziek werd een PET scan gemaakt. Uit het onderzoek bleek dat er verhoging van de activiteit werd gemeten in de linker ventrale striatum, linker dorsomediale midbrain, rechtse thalamus, anterior cingulate cortex, linker kleine hersenen. Hun hypothese bleek dus te kloppen. Het was daarnaast interessant dat er een vermindering in activiteit werd gemeten in de rechtse amygdala, linker hippocampus/amygdala en de ventrale mediale prefrontale cortex. Met name de bevinding omtrent de vermindering van activiteit van de amygdala is interessant, omdat dit hersengebied benoemd wordt als angstcentrum. Wanneer de activiteit vermindert, kan dit duiden op een vermindering van angst. Het onderzoek is, zoals eerder benoemd werd, een belangrijk pioniers onderzoek. Er kunnen echter ook wat vraagtekens worden gezet bij een aantal aspecten van het onderzoek. Allereerst kan door middel van een fMRI scan wel worden gemeten dat de ventrale striatum geactiveerd werd, maar kan niet worden geconcludeerd dat de nucleus accumbens zelf geactiveerd werd (Koelsch, Siebel en Fritz, 2010). Daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt van een kleine groep proefpersonen. Er wordt ook alleen benoemt dat de aangename muziek klassiek was, maar er wordt verder geen aandacht besteed aan de muzikale parameters.
2.2.2 Onderzoek: invloed bekenden aangename muziek op hersengebieden Het onderzoek van Blood en Zatorre (2001) richt zich op zeer aangename muziek waarbij rillingen worden ervaren. Men ervaart deze rillingen echter bij een beperkte selectie muziek. Hierbij is het ook maar de vraag of deze rillingen altijd zullen blijven optreden tijdens het luisteren van die muziek. Kan aangename muziek die geen rillingen oproept ook hersengebieden activeren die onderdeel uit maken van het beloningssysteem? Peretz (2010) schreef een review over de invloed van muziekluisteren op de activiteit van hersengebieden. Zij beschrijft dat dezelfde activiteit van hersengebieden uit het beloningssysteem, onder andere de nucleus accumbens, werd gemeten toen niet muzikanten luisterden naar aangename muziek die onbekend was (Brown, Martinez, Parsons, 2004; Koelsch, Fritz, Von Cramon, Müller, & Friederici, 2006) of bekend was (Menon & Levitin, 2005; Mitterschiffthaler, Fu, Dalton, Andrew en William, 2007). Naar aanleiding van deze zin uit de review van Peretz (2010) worden deze onderzoeken hieronder nader beschreven. Mitterschiffthaler et al. (2007) ondervonden dat er een significant sterkere bloedstroom werd gemeten tijdens het luisteren van blije muziek in de ventrale striatum, frontale gyrus, de linker anterior cingulate cortex, de linker posterior cingulate, auditorische cortex, linker nucleus caudate, linker parahippocampal gyrus en linker precuneus. Zij maakten fMRI scans van 16 proefpersonen die luisterden naar klassieke muziek. Deze klassieke muziek werd gekozen naar aanleiding van een eerder pilot. Hierin lieten ze 53 mensen 60 klassieke stukken horen, waarbij ze op een schaal van 0-100 moesten aangeven of de muziek droevig (0) neutraal (50) of blij was (100). Twintig stukken bleken een betrouwbare emotie op te roepen. Deze
61
werden gebruikt in het onderzoek. Hierbij waren er vijf blije, vijf droevige en tien neutrale stukken. De proefpersonen kregen deze stukken een week voor het maken van de fMRI scan al eens te horen. Hierdoor waren de stukken bekend. Toen de fMRI scans gemaakt werden tijdens het luisteren van de stukken, werd er gekeken welke hersengebieden geactiveerd werden. Hierbij werden de hierboven beschreven resultaten gevonden. Opnieuw werd dus een activiteit gemeten van het ventrale striatum. Interessant in dit onderzoek is dat ook de anterior cingulate cortex, die onder andere verantwoordelijk is voor het regelen van vegetatieve functies, geactiveerd bleek te worden. Ook in dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een relatief kleine groep deelnemers. Daarnaast bleek dat de volgorde van het luisteren van de stukken invloed had op de uitslag van de activiteit van de hersengebieden. Een ander onderzoek naar de werking van bekende muziek op de hersenen, is een onderzoek van Menon & Levitin (2005). Zij wilden aantonen dat muziekluisteren mesolimbische hersengebieden als de ventrale striatum, nucleus accumbens, hippocampus etc. activeert. Menon & Levitin (2005) wilden bewust voortborduren op het werk van Blood en Zatorre (2001). Het onderzoek werd gebaseerd op 13 rechtshandige studenten, die geen muzikanten waren. Hiervan waren er 7 vrouw en 6 man. De proefpersonen kregen de eerste 23 seconden van bekende klassieke stukken te horen. Deze werden afgewisseld met door een computer door elkaar gehusselde klassieke stukken. In een eerdere pilot werd gemeten dat er een significant verschil was in de mate van aangenaamheid tussen de bekende klassieke stukken en de door elkaar gehusselde stukken. Waarbij de door elkaar gehusselde stukken als onaangenaam werden ervaren en de klassieke stukken als aangenaam. De activiteit van de hersengebieden werd in kaart gebracht door een fMRI scan. De activiteit van de nucleus accumbens, ventralis tegmentalis en de hypothalamus tijdens het luisteren van aangename muziek bleek significant te verschillen van de muziek die door elkaar gehusseld was. Daarnaast vonden ze dat corticale gebieden als de inferior frontale cortex, orbitofrontale cortex, anterior cingulate cortex, de cerebellar vermis en hersenstam geactiveerd werden tijdens het luisteren van de aangename muziek. Deze resultaten waren ook significant. Daarnaast ondervonden zij dat de ventralis tegmentalis en de nucleus accumbens sterke interactie hebben met de hypothalamus, insula en orbitofrontale cortex.
Menon & Levitin (2005) toonden als eersten aan dat de nucleus accumbens wordt geactiveerd door het luisteren van aangename muziek, doordat zij door nieuwe technieken de activiteit van hersengebieden nauwkeuriger in kaart konden brengen. Op afbeelding vier zijn de hersengebieden te zien die werden geactiveerd tijdens het onderzoek van Menon & Levitin (2005). De afbeelding komt uit de rapportage van de resultaten van Menon & Levitin (2005). Eerder werd namelijk alleen ondervonden dat het ventrale striatum werd geactiveerd, waar de nucleus accumbens onderdeel van is. Nu is er echter ook bewijs voor de specifieke activiteit van de nucleus accumbens tijdens het luisteren van aangename muziek.
62
Daarnaast is er door dit onderzoek voor het eerst bewijs dat de hypothalamus wordt geactiveerd. Dit hersengebied is belangrijk in het aansturen van ademhaling en hartslag. Wat betreft het beloningssysteem voegen Menon en Levitin (2005) toe dat de hedonische reactie op muziek volgens Kelley en Berridge (2002) wordt veroorzaakt door endegonous opioide peptide overdracht in de nucleus accumbens die wordt gereguleerd door dopamine input van de ventralis tegmentalis. Na het onderzoek van Blood en Zatorre (2001) is het onderzoek van Menon & Levitin (2005) een zeer belangrijke opvolger.
2.2.3 Onderzoek: invloed onbekende muziek op hersengebieden Bovenstaande onderzoeken vormen een bewijs dat bekende aangename muziek hersengebieden uit het beloningsysteem activeert. De vraag rijst echter of onbekende aangename muziek deze hersengebieden ook kan activeren. Brown et al. (2004) en Koelsch et al. (2006) deden hier onderzoek naar. Brown et al. (2004) wilden onderzoeken of het waarderen van muziek als aangenaam of onaangenaam direct via het beloningssysteem verloopt. In eerder onderzoek konden factoren als bekendheid en het moeten benoemen van een waarde van de muziek de resultaten beïnvloeden. Hersengebieden die een rol spelen in deze processen zouden geactiveerd kunnen worden en verkeerd geïnterpreteerd worden. Brown et al. lieten de deelnemers hierdoor onbekende muziek horen en lieten hen niet benoemen welke waarde de muziek heeft. Er waren tien deelnemers, vijf mannen en vijf vrouwen. Zij waren amateur dansers en waren niet muzikaal geschoold. Zij kregen Griekse muziek te horen uit de jaren 30, die door analyse aangename muziek bleek te zijn. Er werden vier PET-scans gemaakt. Twee tijdens het luisteren van muziek en twee in een rust toestand zonder muziek. Achteraf benoemden alle deelnemers dat ze de muziek als aangenaam hadden ervaren. Een significant verschil in activiteit tussen rust toestand en het luisteren van aangename muziek werd gemeten in de subcallosal cingulate gyrus (affectieve gedeelte van de anterior cingulate cortex), retrosplenial cortex, hippocampus, anterior insula en de nucleus accumbens. De zwakke kant van dit onderzoek is dat er echter niet specifiek benoemd wordt hoe gemeten kon worden dat de nucleus accumbens geactiveerd werd. In andere onderzoeken (Menon & Levitin, 2005 Koelsch et al., 2010) werd gezegd dat dit niet specifiek kon worden gemeten middels een PET scan. Brown et al.(2004) concluderen dat door hun onderzoek met onbekende aangename muziek gesuggereerd kan worden dat er een directe route in de hersenen is voor het aangenaam of onaangenaam waarderen van muziek. Na het onderzoek van Brown et al. (2004) volgde een paar jaar later een onderzoek van Koelsch et al. (2006). Hierbij werd er onderzocht welke hersengebieden worden geactiveerd bij aangename en onaangename muziek door middel van fMRI scans. Aangename muziek is hierbij voornamelijk consonant en onaangename muziek voornamelijk dissonant. Het onderzoek werd uitgevoerd met elf deelnemers, vijf vrouwen en zes mannen, die niet muzikaal geschoold waren. De deelnemers kregen acht fragmenten van vrolijke klassieke dansmuziek uit de afgelopen vier eeuwen te horen. Deze fragmenten werden afgewisseld met dezelfde stukken die gemanipuleerd waren door computerprogramma’s qua toonhoogte. Dit vormden de onaangename fragmenten. Tijdens de pauze tussen twee fragmenten noteerden de deelnemers hoe aangenaam of onaangenaam ze de muziek vonden aan de hand van een vijf punt schaal. Uit die resultaten bleek dat de deelnemers de aangename en onaangename muziek significant als zodanig hadden benoemd. Uit de fMRI scan bleek dat tijdens het luisteren van onaangename muziek de activiteit van onder andere de amygdala, hippocampus, parahippocampal gyrus en de temporale polen sterker werd. Het interessante uit dit onderzoek is dat bleek dat de activiteit in deze hersengebieden minder werd tijdens het luisteren van aangename muziek. Hierdoor kan gezegd worden dat muziek zowel de activiteit van hersengebieden kan verhogen als verlagen. Daarnaast bleek het luisteren van aangename muziek de activiteit in de ventrale striatum, de anterior superior insula en de Rolandic operculum te verhogen.
63
2.2.4 Onderzoek: polymorfisme van dopamine gen en muziek Het volgende onderzoek dat beschreven wordt, is in vergelijking met de vorige onderzoeken een vreemde eend in de bijt. Blum, Chen T., Chen A., Madigan, Down, Waite, Baverman, Kerner, Bowirrat, Giordano, Henshaw en Gold (2010) onderzochten via literatuur of de belonende werking van muziek beïnvloed zou worden door polymorfisme (gen verandering) van het dopamine gen die onder andere gevonden werd bij mensen met een verslaving. Dergelijke polymorfisme zouden zorgen voor een lagere dichtheid van dopamine receptoren in verschillende hersengebieden. Hierdoor zou er een verminderde dopamine afgifte zijn, waardoor mensen met dit polymorfisme minder hedonie zouden ervaren. Dit wordt beschreven als het Reward Dificiency Syndrom. Uit onderzoek is gebleken dat mensen met dit syndroom gevoeliger zijn voor middelen die zich aan de dopamine receptoren binden (agonisten). Dit zorgt voor een grotere kans op verslaving, zoals in hoofdstuk 1 beschreven werd. Blum et al. (2010) vragen zich af of de belonende werking van muziek bij mensen met het Reward Difiency Syndrom minder wordt of juist hetzelfde blijft. Zij benoemen dat Menon & Levitin (2005) beschreven dat de nucleus accumbens en ventralis tegmentalis werden geactiveerd tijdens het luisteren van aangename muziek. Dit staat volgens hen gelijk aan dopamine afgifte. Muziek kan deze hersengebieden en de dopamine receptoren dus activeren. Blum et al. (2010) benoemen dat het een interessant experiment zou zijn om de activiteit van deze hersengebieden te meten tijdens het luisteren van aangename muziek bij mensen met en zonder het polymorfisme van het gen. Wanneer aangename muziek de nucleus accumbens en ventralis tegmentalis bij mensen het Reward Dificiency Syndrom zou activeren, zou dit betekenen dat muziek ondanks de verminderde dichtheid van dopamine receptoren toch het beloningssysteem zou kunnen activeren. Dit zou een belangrijk bewijs vormen voor het belang van muziek in de behandeling van mensen met een verslaving. Uit dit onderzoek volgt geen resultaat, maar het is een belangrijke ontwikkeling in de denkwijze omtrent de invloed van muziek op het beloningssysteem. Het is belangrijk voor de neurologische onderbouwing van de werking van muziek op het beloningssysteem dat hier verder onderzoek naar gedaan wordt.
2.3
Invloed aangename muziek op het beloningssysteem
In de vorige paragraaf werden een aantal belangrijke onderzoeken naar de invloed van aangename muziek op de hersenen beschreven. Wat betekent de kennis uit deze onderzoeken nu voor de mogelijke neurologische onderbouwing van de werking van aangename muziek op het beloningssysteem? In deze paragraaf zal eerst op een schematische wijze een samenvatting worden gegeven van de belangrijkste hersengebieden van het beloningssysteem en hoe deze naar voren kwamen in de onderzoeksresultaten. Hierna zullen de onderzoeksresultaten met betrekking tot een aantal hersengebieden kort nader besproken worden aan de hand van de review van Peretz (2010) en de review van Koelsch et al. (2010).vvvvv
2.3.1
Hersengebieden van het beloningssysteem van mensen met een verslaving
In afbeelding 5 wordt een schematische samenvatting weergegeven van de hersengebieden waarbij er uit onderzoek is gebleken dat aangename muziek de activiteit ervan verhoogde of verminderde. Hierbij wordt er gefocust op de hersengebieden die vanuit de visie van Volkow (Wetering et al. 2009) de belangrijkste rollen spelen in het beloningssysteem van mensen met een verslaving (afbeelding 5, kolom 1). De keuze is op deze visie gevallen, doordat het een duidelijk en begrijpelijk beeld schept van het beloningssysteem bij mensen met een verslaving. Er wordt kort vermeld wat de functie is van de hersengebieden in het beloningssysteem (afbeelding 5, kolom 2). Hierna wordt gekeken of uit de onderzoeken uit paragraaf 2.2. significante verandering van de activiteit werd gemeten tijdens het luisteren van aangename muziek (afbeelding 5,
64
kolom 3). De plus en min tekens achter de vermelde onderzoeken indiceren of de activiteit van het hersengebied werd verhoogd (+) of verminderd (-).
Afbeelding 5: schematische weergave onderzoeksresultaten uit hoofdstuk 2
Wanneer er naar bovenstaand schema wordt gekeken, blijkt dat de activiteit van vrijwel alle hersengebieden significant werd beïnvloed door het luisteren van aangename muziek. Het blijkt ook dat niet in alle onderzoeken alle hersengebieden van het beloningssysteem werden geactiveerd. Er zou aan de hand van deze resultaten geconcludeerd kunnen worden dat delen van het beloningssysteem zeer duidelijk geactiveerd worden (ventrale striatum en anterior cingulate cortex), een aantal redelijk duidelijk (nucleus accumbens, amygdala en hippocampus) en een aantal matig duidelijk (orbitofrontale cortex en prefrontale cortex). Deze conclusie is echter gebaseerd op afbeelding 5, die zelfstandig zonder statische analyse is samengesteld. De resultaten die weergegeven werden in afbeelding 5 worden ook onderbouwd in de reviews van Peretz (2010) en Koelsch et al. (2010). In bijlage één wordt het schema weergegeven dat Koelsch et al. (2010) gebruiken in hun review. Hierin worden de hersengebieden uit het limbische systeem weergegeven, die door onderzoek bewezen worden geactiveerd door het luisteren van muziek. Hierbij komen ook een aantal hersengebieden uit het beloningssysteem naar voren. In de volgende paragraven worden een aantal belangrijke hersengebieden nader toegelicht.
65
2.3.2 Ventrale striatum en nucleus accumbens De ventrale striatum met de nucleus accumbens in zich is één van de belangrijkste hersengebieden van het beloningssysteem. De nucleus accumbens wordt door Wetering et al. (2009) gezien als het schakelstation van het beloningsysteem. Het is daardoor zeer gunstig dat uit elk onderzoek bleek dat de activiteit van de ventrale striatum verhoogd werd tijdens het luisteren van aangename muziek. Het is echter minder duidelijk wat er in de ventrale striatum precies wordt geactiveerd. Peretz (2010) benoemt in haar review dat het luisteren van aangename muziek hetzelfde effect kan hebben op de activiteit van de ventrale striatum en nucleus accumbens als primaire bekrachtigers (eten, drinken, seks) en middelengebruik. Dit baseert zij op de resultaten uit de onderzoeken die in paragraaf 2.2 beschreven zijn. Interessant is dat Peretz (2010) als kanttekening beschrijft dat muziek eigenlijk niet vergeleken kan worden met primaire bekrachtigers. Hierdoor rijst de vraag waarom muziek dan wel zo’n sterke invloed heeft op het limbisch systeem en het beloningssysteem. Een verklaring hiervoor kan volgens Peretz (2010) zijn dat muziek wordt verwerkt via structuren die een rol spelen in de verwerking van biologisch belangrijk (vocale) geluiden als huilen, lachen etc. Deze structuren zouden overlappen met het limbisch en beloningssysteem. Ook Koelsch et al. (2010) benoemen in hun review dat de onderzoeksresultaten die hierboven vermeld zijn enige zekerheid geven over de invloed van muziek op het beloningssysteem. Deze bevinding samen met die van Peretz (2010) vormen een belangrijk onderbouwing voor de stelling dat aangename muziek het beloningssysteem, dat ook geactiveerd wordt door natuurlijke bekrachtigers en middelengebruik, kan activeren.
2.3.3 Amygdala Een ander interessante bevinding uit meerdere onderzoeken is dat de activiteit van de amygdala verminderd wordt door het luisteren van aangename muziek. Koelsch et al. (2010) beschrijven de invloed van muziek op de amygdala . Aangename muziek heeft volgens Koelsch et al. (2010) zowel een activerende als deactiverende werking. Het kan het dorsale gedeelte van de amygdala activeren, waar stimuli met positieve emotionele waarde worden verwerkt, en het kan het centrale gedeelte van de amygdala, die stimuli verwerkt met negatieve emotionele waarde, deactiveren. Deze bevinding is bijvoorbeeld nuttig voor de behandeling van mensen met angststoornissen, waarvan het centrale gedeelte van de amygdala overactief is. Door het luisteren van aangename muziek, zou de angst minder kunnen worden. De activiteit in het ‘angst’ gedeelte zou dan verminderd worden. Vroeger werd de amygdala gezien als het ‘angst-centrum’, maar deze visie blijkt dus niet valide te zijn volgens Koelsch et al. (2010). In het kader van verslaving kan dit gegeven belangrijk zijn met betrekking tot de overactiviteit van de amygdala bij onthouding van middelen, wat werd beschreven in hoofdstuk 1.
2.3.2 Anterior cingulate cortex De anterior cingulate cortex wordt niet vermeldt in de visie van Volkow (2009) omtrent de hersengebieden die de belangrijkste rol spelen bij het beloningssysteem. Desondanks is het de moeite waard om te vermelden dat in op één na alle onderzoeken de activiteit van dit hersengebied vergroot werd tijdens het luisteren van aangename muziek. Dit hersengebied speelt een rol in het reguleren van vegetatieve reacties naar aanleiding van muzikale emoties en bij de motivatie en het snel aanpassen van gedrag om een doel te bereiken (Koelsch et al., 2010). Vegetatieve reacties zijn veranderingen in autonome functies van longen, hart, bloedvaten, maag, darmen en urineblaas (Menselijk Lichaam, 2013). Het gegeven dat aangename muziek invloed heeft op de anterior cingulate cortex, kan betekenen dat aangename
66
muziek invloed heeft op vegetatieve reacties. Dit kan naar mijn mening gunstig zijn wanneer mensen met een verslaving ontwenningsverschijnselen ervaren. Wanneer deze ontwenningsverschijnselen verminderd zouden worden, zou dit weer in kunnen spelen op het beloningssysteem. Vervelende klachten worden verlicht, wat positief is voor het organisme. Dit gedrag zou versterkt kunnen worden door het beloningssysteem, zodat dit gedrag herhaald zal worden.
Hoofdstuk 3: Muziek en het beloningssysteem bij mensen met een verslaving: een conclusie Na het verzamelen van kennis omtrent het beloningsysteem bij mensen met een verslaving en de werking die muziek kan hebben op de hersengebieden van het beloningssysteem, kan er een conclusie worden getrokken over de hoofdvraag van het werkstuk. De hoofdvraag is: welke invloed heeft het luisteren van aangename muziek op hersengebieden van het beloningssysteem bij mensen met een verslaving? In deze conclusie zal er ook een vertaling worden gemaakt naar mijn mening omtrent de betekenis van deze kennis voor de muziektherapiepraktijk. Allereest is uit hoofdstuk één gebleken dat de ventrale striatum met de nucleus accumbens in zich belangrijk is voor het affectieve gedeelte van het beloningssysteem (het ervaren van hedonie). De neurotransmitter dopamine speelt hierin een belangrijke rol. Middelen bleken het dopamine gehalte in vergelijking tot natuurlijke bekrachtigers veel sterker te verhogen. Hierdoor brengen natuurlijke bekrachtigers nauwelijks tot geen hedonie teweeg. Daarnaast bleek de dichtheid van dopamine receptoren kleiner te zijn. Dit kwam of door genetische veranderingen of doordat er minder behoefte was aan dopamine receptoren naar aanleiding van de sterke invloed van middelen op de dopamine vrijlating. Uit hoofdstuk twee bleek dat het luisteren van aangename muziek in vrijwel alle de onderzoeken de ventrale striatum met de nucleus accumbens activeerde. Het is echter niet duidelijk in hoeverre aangename muziek krachtiger is dan natuurlijke bekrachtigers. In de praktijk heb ik wel ervaren dat cliënten een hedonische respons ervaarden naar aanleiding van het luisteren van hun favoriete muziek. Zou de invloed van aangename muziek op het beloningssysteem dan krachtiger zijn dan natuurlijke bekrachtigers en ondanks het middelgebruik toch een hedonische respons kunnen teweegbrengen? Hier zou verder onderzoek naar gedaan kunnen worden. Uit de onderzoeken in hoofdstuk twee bleek dat ook de orbitofrontale cortex en de anterior cingulate cortex geactiveerd kunnen worden door het luisteren van aangename muziek. Uit de informatie van dit werkstuk kan opgemaakt worden dat er een sterke indicatie is dat muziek het beloningsysteem kan activeren. Een tweede opvallend gegeven is dat aangename muziek ook de activiteit van bepaalde hersengebieden kan verminderen. Dit bleek met name zo te zijn bij de amygdala en hippocampus. Uit hoofdstuk twee bleek dat de amygdala onder andere belangrijk was met betrekking tot het geheugenaspect en cue-reactiviteit. Wanneer er bepaalde cues opspelen, ontstaat er craving naar een middel. De activiteit wordt dan verhoogd. Er gaan als het ware alarmbellen rinkelen. Aangename muziek vermindert juist de activiteit van de amygdala. De alarmbellen zouden dan misschien minder heftig kunnen gaan rinkelen, waardoor de craving minder heftig zou worden. De amygdala is daarnaast overactief naar aanleiding van overactiviteit van het cAMP secondmessenger system na het staken van opiaatgebruik. Dit zorgt mede voor onrust en ontwenningsverschijnselen. Nu blijkt dat aangename muziek de activiteit van de amygdala vermindert, zou dit kunnen betekenen dat de onrust en ontwenningsverschijnselen ook minder worden. Dit is wederom een hypothese die in de praktijk getoetst zou kunnen worden. De anterior cingulate cortex bleek ook geactiveerd te worden door het luisteren van aangename muziek. Zoals in hoofdstuk twee werd beschreven, zou dit belangrijk kunnen zijn in het kader van het reguleren van vegetatieve reacties als onder andere hartslag en ademhalingsfrequentie. Dit zou ook belangrijk kunnen zijn in het verlichten van ontwenningsverschijnselen. Uiteindelijk blijkt dat er bewijs is dat aangename muziek de activiteit van hersengebieden uit het beloningsysteem kan verhogen en verlagen. Er is echter nog weinig duidelijk over het effect dat dit teweegbrengt. Het zou gunstig zijn
67
als de genoemde vragen in de toekomst onderzocht zouden worden. Deze kennis kan geïmplementeerd worden in de onderbouwing voor het belang van muziektherapie in de behandeling van mensen met een verslaving. Binnen muziektherapie zou er aandacht besteed kunnen worden aan de verlichtende werking van het luisteren van aangename muziek voor ontwenningsverschijnselen en craving (verminderen activiteit van de amygdala). Daarnaast kan aangename muziek gebruikt worden om cliënten hedonie te laten ervaren zonder middelen gebruik. Dit zou bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden in het kader van motivatie en terugvalpreventie. Dit draagt bij aan het persoonlijk welzijn van de persoon met een verslaving en het maatschappelijk welzijn.
Literatuurlijst Bakker, J. J. (2007). “Hoofdstuk 1: Functionele anatomie.” In Gedragsneurologie voor paramedici. Utrecht, De Tijdstroom. Berridge, K. C., Robinson, T.E., (2003). “Parsing reward.” Trends in Neurosciences, 26, 507-513. Blood, A. J., Zatorre, R.J. (2001). “Intensely pleasurable responses to music correlate with activity in brain regions implicated in reward and emotion.” Proceedings of the National Academy of Sciences, 98(20), 11818-11823. Blum, K., Chen, T.J.H., Chen, A.L.H., Madigan, M., Down, B.W., Waite, R.L., Braverman, E.R., Kerner, M., Bowirrat, A., Giordano, J., Henshaw, H., Gold, M.S. (2010). “Do dopaminergic gene polymorphisms affect mesolimbic reward activation of music listening response? Therapeutic impact on Reward Dificiency Syndrom (RDS).” Medical Hypotheses, 74, 513-520. Brown, S., Martinez, M.J., Parsons, L.M. (2004). “Passive music listening spontaneously engages limbic and paralimbic systems.” Neuroreport, 15(13), 2033-2037. Chau, D. T., Roth, R.M., Green, A.I. (2004). “The neural circuitry of reward and its relevance to psychiatric disorders.” Current Psychiatry Reports, 6, 391-399. Dale, V. “Gratis Woordenboek.” from http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=aangenaam&lang=nn. Laatst geraadpleegd op 8 januari 2013. Diekhof, E. K., Falkai, P., Gruber, O. (2008). “Functional neuroimaging of reward processing and decision-making: A review of aberrant motivational and affective processing in addiction and mood disorders.” Brain Research Reviews, 59, 164-184. Ernst, M., Paulus, M.P. (2005). “Neurobiology of decision making: a selective review from a neurocognitive and clinical perspective.” Biological Psychiatry, 58, 597-604. Franken, I. H. A., Muris, P., Georgieve, I. (2006). “Gray’s model of personality and addiction.” Addictive Behaviors, 31(3), 399403. Franken, I. H. A., Rassin, E., Muris, P. (2007). “The assesment of anhedonia in clinical and non-clinical populations: Further validation of the snaith-hamilton pleasure scale (SHAPS).” Journal of Affective Disorders, 99(1-3), 83-89. Goldstein, R. Z., Volkow, N.D. (2002). “Drug addiction and its underlying neurobiological basis: neuroimaging evidence for
68
the involvement of the frontal cortex.” American Journal of Psychiatry, 159(10), 1642-1652. Kelley, A. E., Berridge, K.C. (2002). “The neuroscience of natural rewards: relevance to addictive drugs.” Journal of Neuroscience, 22(9), 3306-3311. Koelsch, S., Fritz, T., Cramon von D.Y., Müller, K., Friederici, A.D. (2006). “Investigating emotion with music: an fMRI study.” Human Brain Mapping, 27, 239-250. Koelsch, S., Siebel, W.A., Fritz, T. (2010). “Functional Neuroimaging.” In P.N. Juslin & J.A. Sloboda (Ed.), Handbook of Music an Emotion: theory, research, applications. (pp. 313-344), Oxford, Oxford University Press. Menselijk Lichaam, “Vegetatief zenuwstelsel.” from http://www.menselijk-lichaam.com/hersenen/vegetatief-zenuwstelsel. Laatst geraadpleegd op 8 januari 2013. Menon, V., Levitin, D.J. (2005). “The rewards of music listening: Response and physiological connectivity of mesolimbic system.” NeuroImage, 28, 175-184. Mitterschiffthaler, M. T., Fu, C.H.Y., Dalton, J.A., Andrew, C.M., Williams, S.C.R. (2007). “A functional MRI study of happy and sad affective states induced by classical music.” Human Brain Mapping, 28, 1150-1162. O’Doherty, J. P. (2004). “Reward representations and reward-related learning in the human brain: insights from neuroimaging.” Current Opinion in Neurobiology, 14, 769-776. Peretz, I. (2010). “Towards a neurobiology of musical emotions.” In P.N. Juslin & J.A. Sloboda (Ed.), Handbook of Music an Emotion: theory, research, applications. (pp. 99-126), Oxford, Oxford University Press. Schultz, W. (1998). “Predictive reward signal of dopamine neurons.” Neurophysiology, 80, 1-27. Volkow, N. D., Fowler, J.S., Wang, G.J., Baler, R., Telang, F. (2009). “Imaging dopamine’s role in drug abuse and addiction.” Neuropharmacology, 56, 3-8. Wetering, v. d. B., Franken, I., Brink, van den W. (2009). “Neurobiologie.” In I. Franken & W. van den Brink (red.), Handboek Verslaving. (pp. 153-164), Utrecht, De Tijdstroom. Wikipedia, “Striatum”, from http://en.wikipedia.org/wiki/Striatum. Laatst geraadpleegd op 8 januari 2013. AFBEELDINGEN •
Afbeelding 1: Association, C. M. (2009). Brainsystem depressive disorders.
•
Afbeelding 2: Wetering, van den B., Franken, I., Brink, van den W. (2009). Schematische weergave van het brain-
rewardsystem. Utrecht, De Tijdstroom.
•
Afbeelding 3: Peretz, I. (2010). Deep brain structures involved in emotion recognition and represented in a medial
inside view of the brain. Oxford, Oxford University Press.
•
Afbeelding 4: Menon, V., Levitin, D.J. (2005). fMRI results. NeuroImage 28: 175-184.
•
Afbeelding 5: Ree, van de M. (2013) Aangename muziek en activiteit van het beloningssysteem van mensen met
69
B
Bijlage 3
In deze bijlage wordt in een schema weergegeven wat muziek volgens Laiho (2004) voor jongeren kan beteken op emotioneel gebied. Dit schema is door de auteur opgesteld
Muziek:
Literatuur
Is een eindeloze bron om emotionele staten te identificeren, begrijpen, intensiv- Behne (1997), Christenson & eren, veranderen, communiceren, genieten, vrijlaten en reguleren. Roberts (1998 & 2003), DeNora (1999), Hargreaves & North (1999), Larson (1995), Sloboda (1992), Keltikangas & Järvinen (2000), Larson (1995) en Ruud (1997) Kan ondersteunen in het omgaan met stress en negatieve emoties.
Idem.
Kan emoties beïnvloeden.
Idem.
Kan plezier verschaffen.
Idem.
Is geschikt voor stemmingsregulatie, omdat het luisteren van muziek het vermo- DeNora (2001), Laiho (2002), gen bezit om invloed uit te oefenen op subjectieve, cognitieve, lichamelijke en Lull (1987) zelf-conceptuele niveaus; gewilde atmosfeer kan creëren en een persoon in de juiste stemming kan brengen voor vrijwel elke activiteit of situatie. die plezierig is, kan de positieve stemming intensiveren; verfrist en hernieuwt; Laiho (2002) gaat verveling tegen en geeft energie om de uitdagingen van het dagelijkse leven aan te gaan. kan dienen als een structuur om innerlijke gedachtes en gevoelens te ordenen; Keltikangas & Järvinen (2000), een gevoel van welzijn, stabiliteit en heelheid te bevorderen. Dit alles maakt het Larson (1995) en Ruud (1997) makkelijker om zich goed te voelen over het eigen zijn en de huidige situatie waarin hij zich bevindt. Kan afleiding bieden en een vluchtroute voor persoonlijke lasten zijn, om zodo- Behne (1997), Chapman & ende de stemming te verlichten. Mullis (1999), Christenson et al. (1985), Christenson & Roberts (1998), Hargreaves & North (1999), Lull (1987), Saolovey, Bedell, Detwiler & Mayer (1999), Sloboda (1992). Is een veilige manier om jezelf te confronteren en diepe en sterke innerlijke Tervo (2001) gevoelens te ervaren. Is een middel om gevoelens te reflecteren, concretiseren en begrijpen. Wat be- DeNora (1999), Laiho (2002), langrijk is voor het herstellen van negatieve stemmingen en het voorkomen dat Salovey et al. (1999) de negatieve stemming herhaaldelijk blijft terugkeren, omdat de oorzaak ervan niet duidelijk is. Is een middel om gevoelens te reflecteren, gedachtes en emoties te verhelderen, Behne (1997), DeNora (1999), om te kunnen gaan met stressvolle situaties en conflicten en zorgt voor een Laiho (2002), Larson (1995), betere stemming. Lehtonen (1984, 1985), Ruud (1997), Sloboda (1992, 2001) Helpt als symbolisch object om moeilijke, gewelddadige en afgekeurde gedacht- Ahonen (1993), DeNora es, gevoelens en impulsen uit te drukken op een veilige en acceptabele manier. (1999), Erkkilä (1998), Laiho (2002), Small (1998).
70
B
Bijlage 4
Onderstaande e-mail was de opzet die gebruikt werd voor de eerste e-mail die werd verzonden naar de zeven jeugdverslavingsklinieken. De e-mail werd per kliniek aangepast, waarbij de naam van de kliniek vermeld werd.
Geachte heer of mevrouw, Via de website van uw instelling heb ik dit e-mailadres verkregen. Mijn naam is Maartje van de Ree. Ik ben vierdejaarsstudent muziektherapie aan het ArtEZ conservatorium te Enschede. Op dit moment ben ik bezig met mijn afstudeerproduct, die ik medio mei verwacht af te ronden. In mijn afstudeerproduct beschrijf ik de relatie tussen favoriete muziek en gebruikersmuziek van jongeren met een verslaving en welke gevolgen het luisteren van deze muziek met zich mee kan brengen. Gebruikersmuziek betekent hier de muziek die wordt geluisterd tijdens middelengebruik. Door middel van een literatuurstudie en een empirisch onderzoek aan de hand van een vragenlijst wil ik dit onderwerp onderzoeken. De vragenlijst zal worden ingevuld door jongeren van 14 t/m 24 jaar oud met een verslaving, die opgenomen zijn in klinieken in Nederland. Via de website over uw instelling vernam ik dat uw kliniek zich gespecialiseerd heeft in de behandeling van jongeren met een verslaving. Mijn vraag is of de vragenlijst door de jongeren binnen uw instelling ingevuld kan worden. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 15 minuten en hoeft één keer ingevuld te worden. Wanneer uw instelling medewerking biedt aan het onderzoek, wordt dit indien gewenst vermeld in het afstudeerproduct. Daarnaast kunt u het afstudeerproduct ontvangen en kan er een klinische les worden verzorgd over de resultaten van het onderzoek. Onder de deelnemende jongeren wordt een cadeaubon verloot. In de bijlage treft u het onderzoeksplan waarin gedetailleerder wordt beschreven wat het onderzoek inhoudt. Graag hoor ik of uw instelling wil meewerken aan dit onderzoek. Met vriendelijke groeten, Maartje van de Ree
[email protected]
71
B
Bijlage 5
In deze bijlage treft u de vragenlijst die werd ingevuld door de jongeren die deelnamen aan het onderzoek.
72
73
B
Bijlage 6
In deze bijlage worden alle tabellen weergegeven die voortkwamen uit de analyses die via het programma SPSS werden uitgevoerd.
1. tabel gemiddelde leeftijd
2. Tabel frequentie geslacht
3. Tabel frequentie soort verslaving
4. Tabel gemiddelde opnameduur
74
5. Tabel frequentie gekozen favoriete muziekstijlen
6. Tabel frequentie +++gekozen gebruikersmuziekstijlen
75
7. Kruistabel soort verslaving en gekozen favoriete muziekstijl
8. Kruistabel soort verslaving en gekozen gebruikersmuziekstijl
9. Tabel gemiddeld min. muziek, favoriete muziekstijl en gebruikersmuziekstijl geluisterd
10. Tabel frequentie favoriete muziekstijl is wel/niet gelijk aan gebruikersmuziekstijl
76
11. Kruistabel favoriete muziekstijl is wel/niet gebruikersmuziekstijl – gemiddelde min. gebruikersmuziekstijl geluisterd
12. Kruistabel geslacht - favoriete muziekstijl is wel/niet gelijk aan gebruikersmuziekstijl
13. Kruistabel soort verslaving – favoriete muziekstijl is wel/niet gebruikersmuziekstijl
77
14. Kruistabel gekozen favoriete muziekstijl – gekozen gebruikersmuziekstijl
15. Tabel frequentie oproepen herinneringen middelengebruik door favoriete muziestijl
78
16. Tabel frequentie oproepen herinneringen middelengebruik door gebruikersmuziekstijl
17. Tabel gemiddelde oproepen herinneringen middelengebruik door favoriete en gebruikersmuziekstijl
18. Kruistabel favoriete muziekstijl is wel/niet gebruikersmuziekstijl – herinneringen aan middelengebruik opgeroepen door gebruikersmuziek
79
19. Kruistabel favoriete muziekstijl is wel/niet gebruikersmuziekstijl – herinneringen aan middelengebruik opgeroepen door favoriete muziekstijl
20. Tabel frequentie oproepen craving door favoriete muziekstijl
21. Tabel frequentie oproepen craving door gebruikersmuziekstijl
80
22. Tabel gemiddelde oproepen craving door favoriete en gebruikersmuziekstijl
23. Kruistabel mate herinneringen middelengebruik – craving opgeroepen door gebruikersmuziek
24. Tabellen frequentie emotie blij, boos, bedroefd en bang door favoriete muziekstijl
81
25. Tabel gemiddeldes frequentie emotie blij, boos, bedroefd, bang favoriete muziekstijl
26. Tabel frequentie favoriete muziekstijl luisteren om zich beter te voelen
27. Tabel gemiddelde frequentie favoriete muziekstijl luisteren om zich beter te voelen
82
28. Tabel frequentie stemmingsregulatie strategieën
29. Kruistabellen geslacht – frequentie gebruikte stemmingsregulatie strategieën
83
84