Voorwoord Voorwoorden bij Ma scripties zijn vaak van die stukjes waarin zinnen als 'een nieuw begin breekt aan', 'het was een zware klus' en/of 'het viel allemaal wel mee' vallen. Ik kan het weten, ik heb tijdens mijn studie - grof gezegd van september 2002 tot heden heel wat scripties met dergelijke voorwoorden in mijn handen gehad en gelezen. De afgelopen jaren, en vooral het laatste jaar, ben ik eens goed gaan denken: hoe moet ik dat aanpakken? Ik heb besloten om de bespiegelingen, evaluaties en zinnen 'als 'ik zat een tijd lang zonder ideeën' te vermijden; met name de laatste is uit den boze, aangezien daar niet al te veel sprake van was. Ik wil nog wel zeggen dat ik met veel plezier aan deze scriptie gewerkt heb, maar daar houd het ook echt mee op. Komt met deze zin de cirkel toch nog rond! Grote dank gaat uit naar mijn scriptiebegeleider Jan Teurlings omdat hij mij kennis liet maken met het veld dat governmentality heet, voor zijn advies, zijn commentaar en de ideeën die hij aan heeft gedragen. Tweede lezer Sudeep Dasgupta: ook bedankt. Speciale dank gaat uit naar Ad van den Berg. De (beleids)archivaris bij Net 3 en dus ook van de VPRO. Doordat hij mij toegang heeft verleend tot het archief maakte hij het schrijven van deze scriptie pas echt mogelijk, zonder archiefmateriaal kom je immers niet ver. Bij deze dus: bedankt. De persoon die er voor gezorgd heeft dat die koffieautomaten – met merk begint met een N – in het gebouw van VARA/NPS zijn geplaatst: heel erg bedankt. De espresso's met chocola hebben de maandagen dat ik in Hilversum onderzoek deed zeer aangenaam gemaakt. Een warm woord en een grote blijk van respect gaat uit naar de volgende mensen: Ma, Farid (en alle mensen die via vriendschap aan je gerelateerd zijn), Oma, Cor, Laura, Mark, Marcel (de ongekroonde koning van het poolbiljart), Matthijs, Anja, Peter P, Gerjo, pa, mijn tweede lezers voor het geleverde commentaar en mijn inmiddels excollega's bij Holland Doc. (Philip, m`n reiskostenvergoeding?!?!) Als je over een organisatie schrijft moet je hem natuurlijk ook van binnenuit meemaken. Ook niet te vergeten: iedereen die interesse heeft getoond in mijn werk en alle muzikanten wiens werk ik geluisterd heb tijdens het schrijven. Speciale dank gaat wat dat betreft vooral uit naar Robin Staps voor het schrijven van 'The City In The Sea' en 'Austerity.' Vooral die laatste titel mag niet vergeten worden! Vrienden, kennissen en wat dies al meer zij: geen nood als u naam hier niet staat. U doet er voor mij allen héél
1
veel toe, laat dat duidelijk zijn. Daarom bij deze: “overige” familie, vrienden en kennissen: bedankt. Duidelijk? Ja? Mooi zo, fijn!
Maandag 30 juni 2008
2
1 Over dit onderzoek
1.1 inleiding Binnen het Nederlandse publieke omroepbestel is er geen een omroep te vinden met een verleden dat zo bewogen is als dat van de VPRO. Vroeg in haar bestaan verzorgde deze omroep al programma`s die afweken van wat collega omroepen uitzonden waarmee de – toen – V.P.R.O. zowel lof als kritiek oogstte. De programma`s uit de jaren zestig zijn hier een schoolboekvoorbeeld van. In een van de vele boze brieven van toen verbasterde iemand de naam van de vereniging vanwege haar programma`s tot Vrijelijk Provocerende Omroep.1 Er kan wat dat betreft misschien zelfs van een bijna anarchistische houding gesproken worden. Zo nu en dan klinkt dit nog steeds door in de programmering waardoor dit woord zelfs vandaag de dag nog van toepassing kan zijn. In een vergadering stelde verenigingsdirecteur Peter Schrurs eens dat er een georganiseerde anarchie in zijn omroep heerst.2 Publieke omroepen in Europa dichten zichzelf vaak een opvoedende rol toe en de Nederlandse is hier geen uitzondering op. De V.P.R.O. heeft zich in verschillende decennia ook een dergelijke rol toebedeeld en daarom is deze het leidende voorwerp in dit onderzoek. Er zal een reconstructie gemaakt worden van de missie van de VPRO uit de jaren dertig, veertig en zestig, tevens zullen veranderingen die hierin over de jaren optreden in kaart gebracht worden. Verder zal gepoogd worden om in dit proces de logica van genomen bestuurlijke beslissingen bloot te leggen. Kortom: de hoofdvraag die hier gesteld wordt luidt: wat is de (gouvernementele) missie van de VPRO in de jaren dertig, veertig en zestig? Welnu, waarom zou een dergelijke analyse van deze omroep gemaakt moeten worden? Het al genoemde bewogen verleden van de VPRO zou genoeg stof moeten bieden om een interessante analyse te kunnen maken; daarom is er uitgerekend ook voor de bovenstaande drie decennia gekozen. De jaren dertig (en veertig) zijn een pionierstijd voor de omroepen in Nederland maar ook een tijdperk dat sterk getekend wordt door de aanwezigheid van het christendom in Nederland. De jaren veertig waren onzekere tijden in verband met de oorlog, tevens er zijn toen verschillende activiteiten ontplooid om het religieuze geluid van de vereniging in de maatschappij te houden. Als laatste voltrekken 1
Brief van Drs Lingen aan verenigingsblad Vrije Geluiden, d.d. vijftien augustus 1968. Aldus verenigingsdirecteur Peter Schrurs in een vergadering. Gehouden in de week van drie december 2007.
2
3
de eerste bescheiden – maar toch zeer belangrijke – veranderingen zich in de jaren vijftig en zestig. Het laatstgenoemde decennium staat te boek als een tijd van sociale verandering. De secularisering was in volle gang, de jongerencultuur was sterk in opkomst en de VPRO bevond zich in onrustig vaarwater. Meer dan genoeg redenen om dit tijdperk nader te bestuderen. De VPRO ondergaat dan een ware metamorfose die zich onder weerstand van de traditionele achterban voltrekt. Ook dit gegeven maakt het een zeer interessante periode om te bestuderen. Ook is de Nederlandse publieke omroep een domein dat op deze wijze nog relatief weinig onderzocht is. Wat betreft de omroepen in Nederland is er een rijke geschiedschrijving voorhanden; analyses van deze soort van omroepen, het publieke bestel en dergelijke zouden een welkome aanvulling zijn op de kennis die reeds over deze onderwerpen voorhanden is. Daarnaast kan het goed zijn om een veel bestudeerd object eens vanuit een ander perspectief te bekijken, vooral met een invalshoek die er niet vaak op wordt toegepast. Om de hoofdvraag te beantwoorden wordt een invalshoek annex methode van filosoof Michel Foucault gebruikt die hij governmentality heeft genoemd. Foucault signaleert een overgang op bestuurlijk terrein. Hij stelt namelijk dat heersers in tijden als de middeleeuwen bij het regeren alleen om hun eigen positie denken. Het volk is dan niets meer dan een vervelende bijzaak. Tussen de zestiende en achtiende eeuw komt hier verandering in. Vanaf dan is de bevolking een object van besturen geworden: besturen is dan bedoeld om het welzijn van elk hoofd van de bevolking te verbeteren. Foucault analyseert deze overgang, de kern van besturen is het arrangeren van personen goederen en financiën. Foucault`s onderzoek is een middel geworden om de logica van bestuursdaden te analyseren. Hier volgt een voorbeeld ter verheldering. Kunst in de openbare ruimte plaatsen is een voorbeeld van een bestuursdaad die met governmentality bestudeerd kan worden. Beeldende kunst is een uitingsvorm die in onze maatschappij hoog staat aangeschreven en met vele positieve kenmerken geassocieerd wordt, iets wat het begrijpelijk maakt dat een overheid (of bestuurder) vindt dat de bevolking hier kennis mee zou moeten maken. Een voorbeeld: het bestuur van een bepaald stadsdeel in Amsterdam plaatst een flitspaal langs een drukke weg die op een kunstzinnige manier is vormgegeven. Wat voor logica schuilt achter deze bestuursdaad? Het wordt om te beginnen gedaan omdat er in die desbetreffende straat te hard gereden wordt, dat schept een onveilige verkeerssituatie en daar moet verandering in komen. Verder zou het met de kunstzinnige vormgeving de bedoeling moeten zijn dat 4
de voorbijgangers kennis nemen van een kunstwerk. Het is ongebruikelijk dat een flitspaal zo wordt vormgegeven dus is er een kans dat lokale en landelijke media er over zullen berichten. Zodoende zal de flitspaal door nog meer mensen gezien worden. Het doel en/of effect van de kunstzinnige vormgeving zou dan simpelweg kennis nemen van een kunstwerk in de openbare ruimte moeten zijn, of het kunstzinnig verheffen van de voorbijgangers. Het zou ook kunnen dat er sprake is van het stimuleren van een debat over kunst. Zo is de bevolking er toch mee bezig. Er circuleren veel meningen en er zullen genoeg mensen zijn die een dergelijke flitspaal heel mooi of lelijk zullen vinden en dat niet onder stoelen of baken steken. Maatregelen als deze zijn dus te beschouwen als een vorm van stimulerende discipline: de overheid treft een bepaalde maatregel en kijkt vervolgens op een afstand toe of en hoe dit effect sorteert. Globaal gezien is het dus de bedoeling dat de overheid de situatie zo arrangeert zodat het mogelijk wordt dat de bevolking zichzelf reguleert. Governmentality kan ook gebruikt worden om de logica van beslissingen met een religieuze strekking bloot te leggen. Middels de oprichting van de VPRO in de vorige eeuw is besloten dat het vrijzinnig protestantisme – de religieuze overtuiging binnen de VPRO – via de ether gepredikt moet worden en om de waarden hieruit zo in de maatschappij te verspreiden. Het dient om de luisteraars op een of andere manier te sturen, dat is duidelijk, maar hoe precies? Governmentality kan helpen om daar duidelijkheid in te verschaffen. Nu zijn er verschillen tussen deze benadering en andere interpretatieve methoden die normaliter in historisch onderzoek worden toegepast. Meestal wordt er dan op chronologische volgorde een geschiedkundig verhaal over een bepaald onderwerp verteld. Nou kan dat bij governmentality ook het geval zijn alleen ligt de nadruk dan uitsluitend op bestuurlijke daden en dit brengt zodoende weer andere bevindingen boven tafel. Deze invalshoek is interpretatief in de zin dat er betekenissen worden gegenereerd en geïnterpreteerd maar ook hier wordt er uitgegaan van bestuurlijke beslissingen. In dit analyse- proces zullen er steeds drie vragen worden gesteld om tot een antwoord te komen. Wat wordt er nagestreefd met het gevoerde beleid, wat voor middelen worden daarbij ingezet en wat is het ideale subject dat hieruit voort komt? De laatste vraag is vooral van belang om inzicht te krijgen wat er nagestreefd is. In het theoretisch kader zal ik de benaderingswijze die in dit onderzoek wordt gebruikt uitgebreid uiteen zetten. Dit zal gevolgd worden door een beschrijving van het vrijzinnig protestantisme als christelijke stroming en een korte geschiedenis van de 5
VPRO. Vervolgens zal mijn werkwijze toelichten. Dit wordt gevolgd door een analyse die drie hoofdstukken omvat waarin respectievelijk de drie geselecteerde perioden worden behandeld. Ik sluit af met een conclusie. Een kanttekening die bij hoofdstuk drie geplaatst moet worden is dat de VPRO in 1941 gedwongen haar uitzendingen moest staken. Tijdens de oorlog had de Nederlandse Omroep het voor het zeggen in de ether; in 1947 zijn de reguliere omroepen weer geïnstalleerd. Daarom zal ik in dat hoofdstuk aandacht besteden aan de Nederlandse omroep en de verschillende activiteiten die de VPRO voor en na de oorlog ontplooide. Verder zijn er nog enkele opmerkingen die hier geplaatst dienen te worden: de korte geschiedenis van de VPRO dient om de historische context van deze omroep uiteen te zetten. Sommige punten uit de geschiedenis komen later aan bod omdat deze bij de analyse horen, ze worden aangegrepen om veranderingen in de gouvernementele missie aan te geven. Geschiedenis is dus een belangrijk deel van dit onderzoek, maar niet het belangrijkste. Voor het vrijzinnig protestantisme als geloof geldt hetzelfde: bepaalde punten uit dit onderzoek zijn beter te begrijpen als enkele belangrijke punten hieruit bekend zijn. Verder zal ik de term ‘governmentality’ zowel in het Engels als in het Nederlands gebruiken. Met beide definities verwijs ik naar hetzelfde concept en het zal vooral aan de zinsconstructie of context waarin het genoemd wordt liggen of de Nederlandse of Engelse term gebruikt zal worden. Als laatste: in de voorgaande bladzijden heb ik zowel de namen VPRO als V.P.R.O. gebruikt. Op de komende bladzijden zal ik voornamelijk de laatste gebruiken, simpelweg omdat dit de naam is die de vereniging ruim veertig jaar droeg voordat er veranderingen aan de dag traden.
6
1.2. Michel Foucalt: colleges, lezingen en ongepubliceerde werken De theoretische basis voor de governmentality analyse die in deze scriptie wordt uitgevoerd is ontwikkeld door de Franse wetenschapper Michel Foucault. Foucault hield zich in zijn tijd bezig met het schrijven van filosofische en geschiedkundige werken (of een combinatie van beide). Zo heeft hij onder andere onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de seksualiteit en het veranderende discours met betrekking tot geestesziekten en medische kennis. Tevens is dit begrip ‘discours’, en de toepassing daarvan - uit zijn boek The Archaeology of Knowledge3 - een term die binnen de mediastudies een belangrijke plaats inneemt. Invloedrijk kan Foucault dus zeker genoemd worden. Zoals uit deze schets duidelijk mag zijn worden Foucault`s hoofdwerken vaak naar voren geschoven, maar zijn kleinere en onbekendere stukken zijn minstens even waardevol en invloedrijk. In de latere fase van zijn leven gaf hij jaarlijks een reeks colleges aan het Collège de France om zijn eigen onderzoek toe te lichten, dit deed hij van 1970 tot en met 1984. Sommige colleges omvatten onderzoekingen die hij in zijn latere boeken zou behandelen, andere in deze reeks behandelde onderwerpen heeft hij nooit uitgewerkt, uit kunnen werken of afgemaakt. Het leeuwendeel hiervan is vastgelegd en ook Foucault`s persoonlijke transcripten zijn nog in tact, een deel is inmiddels als boek gepubliceerd. In twee colleges doet Foucault zijn onderzoek naar politiek bestuur uit de doeken, hieruit komt later een nieuw onderzoeksveld voort dat hij governmental rationality noemt, hoewel hij meestal het neologisme governmentality hiervoor in de plaats gebruikte. Zoals de naam al aangeeft heeft deze term betrekking op regeren; iets wat hij ook wel als het managen van het managen aanduidde. Dat wil zeggen dat men door middel van verschillende activiteiten het (zelf)management van een of meerdere personen poogt vorm te geven, te sturen of probeert te beïnvloeden. Regeren als activiteit kan gaan over de relatie tussen zelf en zelf, private inter-persoonlijke relaties waarin controle of sturing wordt uitgeoefend, relaties binnen sociale instituties of gemeenschappen en relaties waarbij het uitoefenen van politieke soevereiniteit centraal staat. Soms sprak hij ook wel van art of government. Foucault`s interesse ging uit naar regeren als activiteit en de kunst daarvan; dat wil zeggen als manier van weten wat die
3
Foucault, Michel. The Archaeology of Knowledge. London: Tavistock Publications, 1974.
7
activiteit inhoudt en hoe die uitgevoerd kan worden. Met andere woorden: een systeem of een manier van denken met betrekking van wie er kan regeren, hoe je kan regeren of wie er geregeerd/gestuurd wordt.4
1.3 De macht van de prins versus de kunst van het besturen In het bekende college Security, Territory and Population – dat ook wel als Governmentality5 te boek staat – zet Foucault de kern van zijn ideeën uiteen. Hij stelt dat adviezen et cetera aan een heerser in de periode van de zestiende tot de achttiende eeuw aan verandering onderhevig is. Langzamerhand veranderen deze adviesstukken aan de heerser in verhandelingen over de kunst van het regeren. Om deze overgang weer te geven maakt hij een vergelijking van – naar eigen zeggen – alle teksten uit de zestiende tot de achttiende eeuw met een sleutelwerk van de politieke denker Nicholò Machiavelli, namelijk De heerser6 Hij kiest uitgerekend dit boek omdat hierin voor het eerst een heerslogica wordt beschreven; daarnaast zijn er ontelbaar veel positieve en negatieve kritieken op geleverd. In dit werk zet Machiavelli uiteen hoe een prins zich kan vestigen in het politieke landschap en hoe hij zijn machtspositie kan consolideren. Voor Machiavelli staat de heerser extern aan zijn principaliteit, hij transcendeert dus boven zijn macht uit.7 Macht wordt verkregen door vererving of verovering maar hijzelf is er geen onderdeel van, zijn positie ten opzichte van zijn macht is dus een externe. Dit gegeven stelt het aan gevaren bloot: zijn macht zal constant onder druk staan door bijvoorbeeld politieke vijanden of tegenstanders van zijn bewind. De prins moet er dus voor zorgen dat hij zijn eigen positie versterkt als hij macht uitoefent maar niet ten opzichte van zijn territorium of subjecten an sich. Het gaat er om dat hij de relatie met deze twee versterkt. Dat is het doel van besturen in de Machavelliaanse zin: hoe bouw je deze relatie op? Hoe behoud je hem en hoe vergroot je deze? Dit is juist het gene wat anti-Machiavelliaanse auteurs willen vervangen met iets anders: namelijk met de kunst van het regeren. Anders gezegd: met governmentality. Nu komt de vraag, wat houdt dit in? 4
Foucault, Michel. ‘Governmentality.’ Burchel, Graham, e.a. (red.) The Foucault Effect: studies in governmentality. Hertfordshire: Harvester Wheatsheaf, 1991, P 1-3. 5 Ibid. 6 Machiavelli, Nicholò. De Heerser. Amsterdam: Athenaeum-Polak, 1990. In het Engels wordt meestal de titel “The Prince” gebruikt (ook Foucault gebruikt deze naam); Nederlandse vertalingen dragen meestal de naam De Heerser. 7 Foucault gebruikt woorden als soevereiniteit en principaliteit door elkaar om het concept van macht aan te geven. Ik zelf zal hier simpelweg het woord macht gebruiken.
8
Om hier inzicht in te krijgen bespreekt Foucault een vroege anti-Machiavelliaanse tekst: van Guillaume de La Perrière. Om te beginnen vestigt de La Perrière de aandacht op de persoon die de macht uitoefent want, wie bestuurt er nu? Hij stelt: ‘governor can signify monarch, emperor, king, prince, lord, magistrate, prelate, Judge and the like.8’ Aan de laatste drie woorden uit dit citaat is op te maken dat besturen niet altijd een politieke strekking hoeft te hebben; het kan ook gaan om het besturen van een gezin of om een docent die les geeft. Het gaat dus niet meer om regeren ondanks het volk, maar om regeren om het welzijn van de bevolking te verbeteren. Er zijn vele verschillende vormen die zich van de Machiavelliaanse methode laten onderscheiden, volgens filosoof François La Mothe Le Vayer is besturen op te delen in drie categorieën:
‘(…) there are three fundamental types of government, each of which relates to a particular science or discipline: the art of self-government, connected with morality; the art of properly governing a family, which belongs to economy; and finally the science of ruling the state, which concerns politics.9’
Bij de laatstgenoemde is er altijd sprake van een vorm van continuïteit met de andere, en van een continuiteit tussen de economische en politieke variant. Dat houdt in dat enerzijds een lijn wordt getrokken tussen de macht van de prins en andere vormen van macht omdat er een zekere discontinuïteit tussen beiden moet worden aangegeven, het is immers de prins die zijn positie behouden moet. Bij governmentality anderzijds is het een heel ander verhaal: hier moet er continuïteit gecreëerd worden in zowel een opals neergaande richting. Opgaande continuïteit betekent dat een persoon eerst zichzelf moet kunnen besturen – dat wil zeggen zijn huishouden op orde hebben en zorg dragen voor zichzelf – voordat hij op staatsniveau kan regeren. De neerwaartse continuïteit houdt in dat als de staat op correcte wijze bestuurd wordt, dan weet het hoofd van een gezin hoe hij zijn gezin besturen moet: hij gedraagt zich zoals hij zich gedragen moet. Dit wordt ook wel police genoemd; beide vormen van continuïteit staan samen ook wel als de economie, of economy te boek. Dit is belangrijk: de kunst van het besturen is het toepassen van economy; deze moet op het niveau van de hele staat opgezet worden. Dat wil zeggen dat een bestuurder ten opzichte van het volk, hun gedrag en de staatskas een 8
La Mothe Le Vayer, François. Geciteerd in: Foucault, Michel. ‘Governmentality.’ Burchel, Graham, e.a. (red.) The Foucault Effect: studies in governmentality. Hertfordshire: Harvester Wheatsheaf, 1991, P 90. 9 Ibid, P 91.
9
vorm van surveillance en controle moet uitoefenen alsof hij de vader van een gezin is. Om een concreet voorbeeld te geven: de Nederlandse schatkist is jaren beheerd door Gerrit Zalm. Sinds 2007 is deze taak aan Wouter Bos toebedeeld. Het tweede punt wat Foucault uit de tekst van de La Perrière aanhaalt is het gegeven dat regeren de juiste inzet van dingen en middelen is waardoor deze tot een gunstig resultaat leiden. Met dingen en middelen doelt de La Perrière op mensen en hun relaties en connecties met factoren zoals weelde, aanwezige grondstoffen, gewoontes, manieren van denken maar ook bijvoorbeeld epidemieën, de dood en andere vergelijkbare factoren.10 Foucault vergelijkt governing ook wel met het besturen van een schip op zee: de kapitein heeft de leiding over de bemanning, over de vracht die vervoerd wordt; hij moet rekening houden met zware wind en storm en hij moet er voor zorgen dat alles en iedereen veilig in de haven aankomt. Vervolgens stelt de La Perrière dat macht voor geen ander doel gebruikt mag worden dan dat deze verleend is; de goede bestuurder neemt altijd het welzijn van zijn volk en hun verlossing als uitgangspunt. Deze macht dient het algemeen belang; dit besef verwijst naar een toestand waarin – kort gezegd – alle subjecten de wet gehoorzamen; hetzij die van de aardse of die van de hemelse bestuurder. Foucault vult dit vertoog aan met normen uit juridische teksten:
‘Government is defined as a right manner of disposing things so as to lead not to the form of the common good, as the jurists` texts would have said, but to an end which is ‘convenient’ for each of the things that are to be governed.11’
Daden met een gouvernementele aard moeten tot een gunstig resultaat leiden, een resultaat dat, waar nodig, alle te besturen gebieden beslaat. Zo moet er bijvoorbeeld voor gezorgd worden dat een staat zoveel mogelijk financiële middelen produceert, dat de bevolking de gelegenheid krijgt zich te vermenigvuldigen, dat er geen ziektes zijn, et cetera. Om doelen als deze te bereiken moet de bestuurder tactieken ontwikkelen en inzetten. Deze kunnen de meest verschillende vormen aannemen: wetten kunnen 10
Foucault spreekt in zijn college over 'things'. Ik heb dit als 'dingen en middelen' vertaald omdat beide woorden in deze context los van elkaar niet volledig weergeven wat Foucault bedoelt. 'Middelen' kan betrekking hebben op financiën maar is in deze context geen passend woord voor relaties met gewoontes en ziektes. Vandaar dat ik beide woorden gebruik. 11 Foucault, Michel. ‘Governmentality.’ Burchel, Graham, e.a. (red.) The Foucault Effect: studies in governmentality. Hertfordshire: Harvester Wheatsheaf, 1991, P 95.
10
bijvoorbeeld ingezet worden om de situatie zo te arrangeren (Foucault gebruikt de term dispose) dat een positief resultaat behaald wordt. Daarnaast is een goed heerser geduldig, wijs en doorzettend. Wat betreft geduld verwijst de La Perrière naar een koninginnenbij, een wezen dat over de hele korf heerst terwijl ze geen geweld kan toepassen omdat ze niet kan steken. Een goed bestuurder is precies hetzelfde: deze hoeft geen geweld toe te passen om zijn macht te laten gelden; hij heeft geduld en geen wrede gevoelens. Als de La Perrière over wijsheid spreekt doelt hij niet op wijsheid in de traditionele zin zoals kennis hebben van bijvoorbeeld een bepaald rechtsgebied. Als hij over kennis spreekt dan verwijst hij naar kennis over doelen die bij het besturen gesteld zijn of behaald kunnen worden. Ook moet hij deze kennis over kunnen brengen. Als laatste dient de bestuurder zo te denken en te handelen dat hij in dienst is van het volk, oftewel zij die bestuurd worden. Hier kan het hoofd van het gezin volgens de La Perrière als voorbeeld dienen: hij is degene die als eerste op staat en hij gaat als laatste naar bed omdat deze zich in dienst heeft gesteld van het huishouden en haar inwoners. Het uiteindelijke doel van regeren is - in contrast met soevereiniteit of het uitoefenen van macht - niet de daad van het besturen zelf. Het gaat uiteindelijk om het welzijn van de bevolking, om de verbetering van leefomstandigheden, om de verbetering van de volksgezondheid, de vergroting van rijkdom, of elk ander vergelijkbaar doel dat gesteld is.12
1.4 Governmentality studies: Tony Bennet`s Birth of the Museum ‘Libraries, public lectures and art galleries thus present themselves as instruments capable of improving ‘man`s’ inner life just as well laid out spaces can improve the physical health of the population.’
13
Onderzoeken die onder de noemer governmentality worden uitgevoerd vallen vooral binnen de cultural studies traditie en variëren sterk van onderwerp: het gegeven dat er bijvoorbeeld onderzoek is verricht naar zowel regeringsbeleid als godgames (een videogame genre) spreekt wat dit betreft boekdelen. Een concreet voorbeeld waarmee
12
Foucault, Michel. ‘Governmentality.’ Burchel, Graham, e.a. (red.) The Foucault Effect: studies in governmentality. Hertfordshire: Harvester Wheatsheaf, 1991, P 87-100. 13 Bennet, Tony. The Birth of the Museum: history, theory, politics. London: Routledge, 1995, P 18.
11
Foucault`s theorie van governmentality verduidelijkt kan worden is Tony Bennet`s studie The Birth of the Museum: history, theory, politics.14 In dit werk kijkt Bennet hoe het concept van het museum zoals we dat vandaag de dag kennen ontstaan is. Bennet stelt dat cultuur van de lage klasse in de zin van moraal, manieren en opvattingen omstreeks 1795 een object van besturen moest worden.Om dit punt te illustreren citeert hij het werk van Patrick Colquhoun; deze magistraat stelt dat het helemaal niet verkeerd is om het gedrag van de bevolking te sturen; zo kunnen tentoonstellingen bijvoorbeeld gebruikt worden om morele waarden te verbeteren en om mensen respect voor de wet bij te brengen. Het is een recreatieve en ontspannende bezigheid, aldus Colquhoun, waarmee ook nog eens overmatig drankgebruik voorkomen kan worden. Gedachten als deze kregen in de late negentiende eeuw pas echt vorm toen hoge cultuur is ingezet als object van bestuur om de gehele bevolking te scholen. De prominente Britse sociale hervormer James Silk Buckingham was de eerste persoon in zijn land die dit idee op de politieke agenda zette. Dit moet opgevat worden als een vorm van stimulerende discipline; de regering dwingt de bevolking niet om naar het museum te gaan, want hier wordt gebruik gemaakt van zelfregulering. Door een alternatief te bieden aan een bezoek aan het café, hoopte men dat de bevolking massaal naar het museum zou gaan, een plek waar zij het nodige op kunnen steken. (Bennet spreekt hier van rational recreations.) Maatregelen als deze, zo redeneerde men, zouden allerlei positieve gevolgen met zich mee brengen: de smaak van de bevolking kan verbeterd worden, de aantrekkingskracht van het café wordt kleiner waardoor alcoholisme bestreden wordt en zodoende kan tevens de productiviteit op het werk gestimuleerd worden. In de Foucaultiaanse zin kan je zodoende zeggen dat macht uit een centrale bron (de heerser of regering) wettelijke of symbolische middelen inzet om gehoorzaamheid van de bevolking te verkrijgen. Dit is de essentie van bestuurlijke macht. Naast het scholen van de bezoeker poogde de bestuurder ook het gedrag van de bezoekers te veranderen, dit gebeurde door bezoeken aan openbare ruimtes als musea en debatsocieties te verbinden aan regels. De bezoeker moest verzorgd en netjes gekleed zijn en mocht geen buitensporig gedrag vertonen, anders werdt de persoon in kwestie naar de uitgang verwezen. Dronkenschap, schreeuwen, obsceen gedrag en dergelijke
14
Ibid.
12
werden ook niet getolereerd. Zulke gelegenheden positioneerden zichzelf met het gebruik van de rede en de vrijheid van meningsuiting ten opzichte van de bovenstaande gedragsvormen om ruimte te maken voor wat 'polite cosmopolitan discourse' genoemd wordt. Dronkenschap en andere vormen van onacceptabel gedrag (en plaatsen waar dit gebezigd werd) werden zodoende dus gepositioneerd als een 'low other.' Dit is een tactiek in de Foucaultiaanse zin: beleidsmakers van die tijd stuurde er zodoende (het lijkt het meest logisch) op aan dat de bezoekers van de lage klasse deze vorm van handelen onbewust over zouden nemen zodat zij zich permanent zo zouden gedragen.15 Dit soort “positieve” veranderingen kunnen bijvoorbeeld gestimuleerd worden door museumbezoek en andere uitjes zoals een bezoek aan het park of iets dergelijks als familiebezigheid te promoten; de vrouw zou namelijk een grote positieve invloed hebben op het gedrag van de man vanwege haar aanwezigheid en haar manieren. Daarnaast kan gedrag in deze ruimtes ook gereguleerd worden door middel van architectonische ingrepen en dit is iets waar veelvuldig gebruik van is gemaakt. Openbare ruimtes als musea zijn transparant ingericht waardoor de ten toon gestelde objecten goed te zien zijn, maar dat was niet de enige reden. Een dusdanige inrichting geeft ook een uitstekend overzicht, iets wat de sociale controle zeker ten goede komt omdat de bezoekers van elkaar kunnen zien wat ze aan het doen zijn. Zo is de kans veel groter dat een bezoeker de andere op de vingers tikt als hij of zij zich misdraagt, dit kan veel effectiever zijn dan bijvoorbeeld een rondleiding langs de kunstwerken.16 Hoofdbibliothecaris Sir Henry Ellis van het British Museum beaamde dit:
‘(…) our servants cannot watch them so well when a few persons are distributed over a large space; when there are many, one visitor, to a certain extent, may be said to watch another.’17
Uit deze paragraaf is duidelijk geworden hoe het concept van governmentality in elkaar steekt. In de voorgaande voorbeelden is heel duidelijk te zien hoe bepaalde 15
Stallybrass en White. Geciteerd in: Bennet, Tony. The Birth of the Museum: history, theory, politics. London: Routledge, 1995, P 27. Stallybrass en White spreken in dit verband over een strategie. 16 Ibid, P 32–58. 17 Bennet, Tony. The Birth of the Museum: history, theory, politics. London: Routledge, 1995, P 55. Het panopticon, een gevangenis die nooit gebouwd is, is een treffend voorbeeld van een gebouw dat zo ontworpen is waardoor haar “inwoners” zich naar behoren blijven gedragen. Voor een uitgebreide analyse zie: Foucault, Michel. Discipline and Punish: the birth of the prison. New York: Vintage Books, 1995.
13
tactieken ontwikkeld en ingezet worden om het zelfregulerende vermogen van de bevolking aan te spreken. Regels verbinden aan de toegang tot een museum is een concreet voorbeeld van police. Het sturen en inzetten van bepaalde middelen (regels) om een gewenst effect te bereiken terwijl de bestuurder op afstand toekijkt. De VPRO poogde in haar vroege jaren haar publiek te sturen. Waar de vereniging op aanstuurde en hoe dit gebeurde komt in de volgende hoofdstukken aan bod.
1.5. Het vrijzinnig protestantisme in het kort Van het vrijzinnig protestantisme zijn vele definities te geven. De theoloog H.T. De Graaf beschrijft het bijvoorbeeld niet als een allesomvattende leer, maar als een klimaat. Aanhangers geven constant van dit soort redeneringen die veelal gevolgd worden met een exposé waarmee geprobeerd wordt deze stroming binnen de godsdienstige ontwikkelingen te plaatsen. Één auteur heeft het in zijn werk zelfs over: 'de ondefinieerbaarheid van het vrijzinnig protestantisme.18' Voor dit onderzoek zal niet zozeer een definitie geformuleerd worden maar zullen de belangrijkste kenmerken beschreven en gehanteerd worden als theoretisch uitgangspunt. Het vrijzinnig protestantisme is een christelijke stroming waarin spiritualiteit (en/of vroomheid) en humanisme erg belangrijk zijn. In bepaalde opzichten staat de mens centraal; het ontplooien van de eigen persoonlijkheid wordt erg belangrijk gevonden; dit passende in de lange traditie van (christelijk) humanisme en tolerantie. Daarnaast is het hoogst urgent om je niet alleen met je eigen wereldje in de kerk bezig te houden, maar ook met de cultuur en rest van de wereld. Dogma`s worden ten alle tijden afgewezen, net zoals ideeën dat een geloofsgemeenschap een monopolie op godskennis bezit, opgelegde kerkelijke autoriteit moet afgewezen worden. Geloof en rede kunnen niet met elkaar in strijd zijn. De mens dient een zelfstandige houding te hebben ten opzichte van bijbel en geloof waarbij hij met vrijheid, autonomie en hulp van de rede zijn eigen plaats hier tegenover dient te bepalen. Deze opvattingen kunnen gepaard gaan met – dat verschilt natuurlijk per individu – grote sociale bewogenheid met soms uitgesproken radicale (socialistische) keuzes die vrijwel altijd geestelijk of ethisch maar nooit sociaaleconomisch gefundeerd zijn. Over dit punt is in de bestudeerde decennia heel wat
18
Noordhoff, W. Geciteerd in: Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 76.
14
gediscussieerd.19 Het vrijzinnig protestantisme is dus een levensbeschouwing waaraan je zelf min of meer een eigen invulling kunt geven.
1.6. Terug in de tijd: kernpunten uit drie decennia VPRO geschiedenis De Vrijzinnige Protestantse Radio Omroep (V.P.R.O.) is opgericht door de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme (afgekort: CC), een samenwerkingsverband van vrijzinnig protestantse kerken en groepen. In oktober 1924 ontdekt deze beweging het nut van de radio bij het verspreiden van haar boodschap. Een jaar later wordt er een subcomité voor radiozaken opgericht dat in 1926 is omgezet in de V.P.R.O..20 Voor de inrichting wordt een theologiestudent genaamd Everhard Spelberg ingehuurd als deskundige. Samen met dr. Nicolette Bruining en ds J.P. de Graaff vormt hij het voorlopige bestuur. Gezamenlijk beleggen ze de oprichtingsvergadering op vijftien juli 1926 in de Remonstrantse kerk in Utrecht. Het bestuur kon destijds de hele administratie van de omroep in de bureaulade van de heer de Graaff kwijt.21 Enkele maanden na de oprichting weten zij ongeveer negenduizend leden te werven waardoor ze recht op een zendmachtiging hebben. (Het minimum aantal leden lag toen op drieduizend.) In het daarop volgende jaar volgt de eerste uitzending.22 De V.P.R.O. maakt zich in die tijd sterk voor de afschaffing van het verzuilde bestel en om deze met één nationale omroep te vervangen. In 1930 wordt de verzuiling echter wettelijk vastgelegd (dus ook in de omroep) en daarbinnen moet de V.P.R.O. zich staande zien te houden. Met het intreden van de oorlogstoestand verandert er veel. Als Spelberg op tien mei 1940 wordt opgeroepen om een vergadering van de vier grote omroepverenigingen bij te wonen komt hij er achter dat zij in opdracht van de radioraad een uitzendschema hebben opgesteld waarin staat dat hun zendtijd gehalveerd wordt. Het stemt Spelberg allerminst vrolijk als hij er achter komt dat van de zendtijd van zijn V.P.R.O. nog slechts een kwart over is in vergelijking met de vooroorlogse situatie! De grote
19
Ibid, P 76-83.
20
De Jong, Marrigje. “Cheer up” Sprak hij Wanhopig: Over Cherry Duyns, zijn verbeelding van de werkelijkheid en de relatie tussen de journalistiek van de Haagse Post en de ‘VPRO- documentaire. Diss. Universiteit van Utrecht, 2006, P 28. 21 Keers, Ruud. Televisie in Nederland. De V.P.R.O. in het bijzonder. Diss. Onbekend, 1956, P 15. 22 Omroepvereniging VPRO. 1926-2000: cultuurbeleid en omroep: verslag van het vpro-congres gehouden op 17 september 1966 in het Congresgebouw van de nieuwe RAI te Amsterdam. Hilversum: VPRO, 1966, P 1.
15
omroepen beargumenteren dat zij gul zijn geweest aangezien alle andere kleine omroepen al uit de ether verdwenen zijn. In minder dan een jaar tijd zijn alle grote omroepverenigingen opgeheven of omgevormd en vervangen met de Nederlandse Omroep, een omroep die door de bezetter gecontroleerd wordt. De V.P.R.O. moedigt de installatie in eerste instantie aan aangezien zij een nationale omroep voorstaat maar:
‘Het moge al waar zijn, dat de nieuwe toestand in zijn uiterlijke verschijning aansluit aan wat den VPRO steeds als juist heeft voorgestaan, wij moeten vooral niet over het hoofd zien, dat hij ons wordt opgelegd door de bezettende macht, met andere doelstelling dan die, welke voorheen gold. Dit moet de voldoening wegnemen, die anders na strijd in eigen kring langs de lijnen, in een democratisch land daarvoor uitgezet, zeker had mogen bestaan.23’
De CC wordt weer nauw betrokken bij de radiozaken en draagt al snel weer de directe verantwoordelijkheid. Op zes januari 1941 komen de problemen ter sprake; bestuurslid Schemerhorn schetst op een heldere manier waar de V.P.R.O. in de toekomst op kan stuiten, zoals opheffing. Dat laatste wordt op 12 maart 1941 werkelijkheid; op deze dag wordt de V.P.R.O. bij verordening van de rijkscommissaris ontbonden; drie dagen eerder heeft de Nederlandse Omroep de uitzendingen al overgenomen. Een door het CC benoemd Vrijzinnig Protestants kerk Comité (VPKC) verzorgt na deze periode de kerkelijke uitzendingen die dan wel gewoon doorgaan. Het duurt echter niet lang voordat er een conflict ontstaat. Historicus J.H.C. Blom schrijft dat er in augustus 1941 een uitzending verzorgd is waarin psychiatrische vragen zijn gesteld; iets wat volgens de Rundfunkbetreuungsstelle (het radio-orgaan van de bezetter) tegen de gemaakte afspraken is. Een andere versie van het verhaal luidt dat er een belastinginspecteur in deze uitzending heeft gesproken. Per twaalf augustus wordt de VPKC een uitzendverbod van drie maanden opgelegd. Het moderamen van de CC richt zich in een brief tot W.A. Herwijer, de directeur-generaal van de Nederlandse Omroep sinds één mei 1941. Deze roept de eerder dat jaar gemaakte afspraken in 23
A.C. Rijlaarsdam (penningmeester.) Geciteerd in: Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 99. De heer Rijlaarsdam schrijft de naam van zijn omroep hier als VPRO. Dit is dus geen typfout.
16
herinnering en meldt tevens bezwaren te hebben tegen de censuur: ‘Kennelijk had de praktijk daarvan in de bezettingstijd het nog in augustus 1940 ingenomen standpunt veranderd.24’ De medewerking van het vrijzinnig protestantisme is in de huidige situatie principieel onmogelijk omdat het beginsel van geloofsovertuiging is geraakt; net zoals censuur dat zou doen. Alleen als de gemaakte afspraken nagekomen worden kan verdere medewerking gehandhaafd blijven, en daar wil men duidelijkheid over. Het bestuur ontvangt daaropvolgend een brief die op dezelfde dag gedateerd is, hierin wordt medegedeeld dat de opschorting definitief is geworden en dat het geluid van de VPKC uit de ether zal verdwijnen.25 Saillant detail is dat een technicus van de Nederlandse Radio Unie (NRU) besluit om tijdens de oorlog de microfoons in blikken te stoppen en om ze vervolgens in de tuin van de studio te begraven. Drie dagen na de bevrijding van Nederland haalt hij ze weer boven de grond. Onbeschadigd.26 Na de oorlog wordt het verzuilde bestel voortgezet en de V.P.R.O. besluit hierin mee te gaan. Zij stemt haar programmering dan af op het idee van een nationale omroep. Dat wil zeggen dat godsdienstige onderwerpen naar de achtergrond geplaatst worden en dat cultuur, informatie en maatschappij meer op de voorgrond treden. In de jaren vijftig en zestig moet nagedacht worden over een koersverandering vanwege ontwikkelingen op maatschappelijk niveau. Daarnaast heeft de V.P.R.O. meer leden nodig maar het is nog maar de vraag of de eigen kring genoeg potentiële leden herbergt. Hetzelfde geldt voor het personeel, daarom worden er ook mensen aangenomen die geen vrijzinnig protestantse binding hebben. Door dergelijke ontwikkelingen valt in 1968 het besluit om het roer definitief om te gooien en om juist die groepen te omarmen die vernieuwing wilden.
1.7. Theorie en methode Gouvernementele rationaliteit, of governmentality, omvat de kunst van het besturen. Dat impliceert al dat een zoektocht in de universiteitsbibliotheken niet genoeg zal zijn om deze scriptie te schrijven. In dit geval is de beste optie direct naar de bron gaan: het VPRO archief. Met een paar telefoontjes naar de afdeling externe communicatie en het
24
Ibid, P 102. Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 96-102. 26 Keers, Ruud. Televisie in Nederland. De V.P.R.O. in het bijzonder. Diss. Onbekend, 1956, P onbekend. De NRU was een samenwerkingsverband van de omroepen bij de herinrichting van het omroepbestel. 25
17
beleidsarchief blijkt al snel dat het archief opengesteld kan worden voor bijvoorbeeld studenten die scriptieonderzoek doen. In de periode van ongeveer februari tot en met begin oktober van 2007 was ik één dag per week in het gebouw van de VARA te vinden om daar relevante gegevens uit de vele gearchiveerde stukken te filteren. De archieven van de VPRO, VARA en NPS zijn daar onder een dak te vinden. Tijdens dit onderzoek van ruim een half jaar zijn beleid (± 1927-1977), notulen van bestuursvergaderingen (± 1927-1958) en jaarverslagen (verschillende exemplaren uit de jaren vijftig, zestig en zeventig) doorzocht op relevante informatie. Het behandelen van al deze jaren blijkt de omvang van twintigduizend woorden ver te overstijgen dus is er voor gekozen om de vroege jaren (1930-1940), de voor-en naoorlogse jaren (19401950) en de periode waarin Nederland grote veranderingen doormaakt (1960-1968) te behandelen. De stukken uit het VPRO archief zullen de primaire bron voor deze analyse vormen; boeken, artikelen uit de universiteitsbibliotheek, websites en dergelijke zullen als secundaire bronnen dienen. Het dient gezegd te worden dat de archiefbronnen soms niet compleet zijn. Zo zijn er documenten uit 1933 beschikbaar maar kan het zijn dat een document uit 1934 de tand des tijds niet heeft doorstaan. Dit is een beperking voor dit onderzoek maar desalniettemin is uit de nog bestaande materialen voldoende informatie te destilleren om zinnige uitspraken te doen over de gouvernementele doelen van de VPRO in de bovengenoemde decennia.
18
De VPRO als radiogemeente: de vroege jaren (1930 – 1939)
2.1 De V.P.R.O. en haar functie als omroep Het mag duidelijk zijn dat religie bij de oprichting van de V.P.R.O. een zeer belangrijke rol speelde. De Nederlandse maatschappij is dan opgedeeld in verschillende zuilen: geïntegreerde complexen van maatschappelijke organisaties die op basis van levensbeschouwing waren ingericht.27 Elke zuil in de samenleving had haar eigen media, politieke partij (ARP, SDAP) vakbond, et cetera waarmee zij haar achterban bedient. Hoewel de V.P.R.O. zichzelf liever niet als dusdanig aanduidt, spreekt historicus J.H.C. Blom toch over een ‘zuiltje’ (in wording) vanwege het feit dat de V.P.R.O. deel uitmaakt van een complex van organisaties die de zelfde wijze van werken en organiseren op een of andere manier voorstaan.28 Er wordt economy oftewel economie opgezet; om in Foucault`s woorden te spreken. Mede V.P.R.O. oprichter- en medewerker van het eerste uur Everhard D Spelberg typeert de toenmalige Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep in zijn promotieonderzoek Een Radiogemeente: Brieven en Beschouwingen29 als dusdanig: een ‘radiogemeente’. Een groep religieuzen die verbonden worden door een medium en de religieuze programma`s die daarop werden uitgezonden:
‘Thans is er daarnaast ook sprake van een verbondenheid, bij tijden van een verbondenheid in ideëelen zin; er kwam bewustzijn van gemeenschap, zelf bezigt men het woord “radiogemeente”.30’
Het dan nog jonge medium radio biedt nieuwe mogelijkheden en suggereert voor sommigen een intimiteit die men daarvoor niet eerder via media ervaren had: ‘[Er zijn] Luisteraars, die schrijven: “Het is alsof gij alléén voor mij spreekt” (…).31’ Het was, kortom, hét medium om het evangelie mee uit te dragen en om je achterban te bereiken.
27 28
29 30 31
Van Vree, Frank. 'Massacultuur en Media.' Wijfjes, Huub e.a. (red.) Omroep in Nederland: vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994. Zwolle: Waanders Uitgevers, 1994, P 16-18. Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 84. Spelberg Everhard D. Een Radiogemeente: Brieven en beschouwingen. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma, 1945. Ibid, P 4. Ibid, P 7.
19
In navolging van andere zuilen wordt het volgens de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme – een orgaan dat destijds tot doel heeft om alle Vrijzinnig Protestantse organisaties in Nederland zo goed mogelijk met elkaar samen te laten werken – hoog tijd dat zij de mogelijkheden van het medium radio gaan benutten. Als we de statuten van zowel de V.P.R.O. als de Centrale Commissie van toen bestuderen wordt al gauw duidelijk dat verspreiding van het Vrijzinnig Protestantse evangelie in al haar facetten het voornaamste doel is:
‘De vereniging heeft ten doel: belangstelling wekken voor en bevorderen van radiouitzendingen in de geest van artikel 2 van het reglement van de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme. Dit artikel luidt: Deze Centrale Commissie stelt zich ten doel mede te werken aan een betere organisatie van de Vrijzinnig Protestantse groepen in ons land met behoud van ieders zelfstandigheid, opdat deze zich hun gemeenschappelijk bezit en hun gemeenschappelijke taak in deze tijd duidelijker bewust maken. Zij wenst die groepen te vereenigen, die op grond van oude traditie of onder invloed van nieuwe geestelijke stromingen de vrijheid der godsdienstige persoonlijkheid in vragen van kerk en confessie willen handhaven, die er tevens van overtuigd zijn, dat het Christendom, slechts als het door deze Vrijen Protestantse geest wordt gedragen, thans en in de toekomst zich zal kunnen doen gelden en gemeenschap en godsdienstig leven en godsdienstige arbeid zal kunnen bevorderen.32’
Dit wordt andermaal bevestigd door een intern document dat waarschijnlijk in de jaren veertig geschreven is. Een onbekende schrijver (waarschijnlijk een bestuurslid) zet in dit schrijven de dan nog korte geschiedenis van de V.P.R.O. uiteen. Volgens deze persoon heeft zij drie taken: een aanvullende, een zendende en een dienende. De eerste heeft betrekking op het vervullen van de godsdienstige behoeften van hen die door ziekte of andere omstandigheden niet in staat zijn om een kerkelijke gemeenschap te bezoeken en daardoor uitgesloten zijn van contact met geestverwanten. De tweede taak – de zendende – heeft betrekking op het gegeven dat de V.P.R.O. het religieuze en culturele aspect van haar geloof wil brengen tot die personen die:
32
Spelberg Everhard D. Een Radiogemeente: Brieven en Beschouwingen. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma, 1945, P 381. Cursivering door mij. Zie ook bijlage bij het omroepblad Vrije Geluiden van d.d. 31-10-1968.
20
‘(…) hieraan vreemd zijn en die veelal zelf nooit ertoe komen zouden kennis hiervan te zoeken. Vel[e] anderen zijn er-van vervreemd. (Dit is het ook voornamelijk wat de uitzendingen naar Indie, Zuid-Afrika en Amerika beoogen.)33’
Bovenstaand citaat is weer een voorbeeld van een tactiek, er wordt een poging gedaan om een bijdrage te leveren aan de spirituele vorming van haar subjecten in het buitenland. Als laatste eigent de schrijver zijn of haar omroep een dienende taak toe; hiermee wordt aangegeven dat de V.P.R.O. zichzelf steeds in dienst stelt van andere vrijzinnig protestantse groepen in de maatschappij. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het maatschappelijk werk dat verricht wordt door de CC.34 Dit is weer als burgerlijke vorming te beschouwen. De eerstgenoemde functie wordt ook nog eens doorgetrokken vanwege een toen bestaand onderscheid tussen een algemene en een aanvullende taak. De V.P.R.O. heeft een aanvullende taak; dat wil zeggen dat zij streeft naar de bevrediging van de religieuze behoeften van haar luisteraars en van iedereen die met haar uitzendingen in contact komt. Dit betekent dus dat zij bijvoorbeeld geen lichte muziek en dergelijke verzorgt. Vandaar het predikaat bijzondere omroep. Daartegenover staat de algemene taak; een omroep met een algemene taak verzorgt een volledig programma, compleet met lichte muziek, amusement, et cetera.35 In een briefwisseling van de dato acht juni 1939 met het omroepbestuur staat echter wèl geschreven dat een dusdanig goed contact moet bestaan zodat de belangen van de verschillende kerken zo goed mogelijk tot hun recht komen. Een daarbij geplaatste kanttekening is wel dat het belang van de omroep, volgens het bestuur, boven dat van de kerk staat.36 Dit geheel moet, zoals het vrijzinnig protestantisme dat betaamt, vrij zijn van dogma`s en ideologieën van welke soort dan ook.37 Het eerste wat hier in het oog springt is dat de V.P.R.O. het doel heeft om het evangelie te verspreiden, dat is de basis van haar bestaan in deze tijd: er moet
33
Schrijver onbekend. Een geschiedenis van de V.P.R.O. zonder titel. Jaartal onbekend, P onbekend. Ibid. 35 Immink, N. Is de V.P.R.O. nog wel onze V.P.R.O.? Hilversum, 1967, P onbekend. 36 Brief van het V.P.R.O. bestuur aan een onbekende afzender, d.d. vijf juni 1939. 37 Ondanks dit streven is de V.P.R.O. meerdere malen beschuldigd dat zij links zou zijn. In een briefwisseling tussen predikant J Luchies uit Valthermond en het V.P.R.O. bestuur uit Luchies zijn ongenoegen over het feit dat de V.P.R.O. steeds sprekers voor de microfoon heeft die, volgens hem, constant blijk geven van hun socialistische sympathieën; Luchies stelt dat hij zich daardoor niet met de V.P.R.O. wil in laten. In de nabije en verre toekomst blijven deze aantijgingen aanhouden. 34
21
belangstelling gewekt worden voor radiouitzendingen in de geest van artikel twee van de CC. Dat houdt in: het verspreiden van het vrijzinnig protestantse woord middels radiouitzendingen. Met de deugden en waarden van haar eigen geloof in het achterhoofd wordt er zo naar gestreefd om goede (in een christelijke zin), deugdzame, burgers te creëren; daarnaast is het, zoals geschreven, een doel om de geestelijke en godsdienstige arbeid te bevorderen. Deze subjecten zijn middels de uitzendingen gestimuleerd – ondogmatisch en niet-ideologisch denken werd aangemoedigd – om onbegrensd te leren denken. Wat voor theoretische gevolgen zijn hier aan te koppelen? Door deze religieuze waarden te verspreiden versterkte men de toen heersende moraal in de maatschappij. Wettelijk is al gesteld dat bijvoorbeeld criminaliteit en openbare dronkenschap verboden zijn maar deze rechtsregels worden zodoende aangesterkt doordat er een extra straf op komt te staan: die van dé hogere macht Het zijn namelijk zonden. Op deze wijze kan theoretisch gezien bijvoorbeeld crimineel gedrag bestreden worden. Daarnaast wordt, theoretisch gezien, de economische productiviteit en veiligheid verhoogd omdat de arbeider/gelovige ‘goede’ dingen doet (hard werken, deugdelijk leven) en kracht kan putten uit zijn geloof. In paragraaf 1.4. is al het voorbeeld gegeven van James Silk Buckingham; hij streefde een gelijksoortig effect na door het museum als scholingsmiddel te gebruiken. Op deze wijze zijn ook aanverwante waarden gepredikt zoals die van het gezin, goed gedrag, et cetera. Het gaat hier dus om de bestendiging van het toen zo dominante christendom. Ook in de drie taken die de auteur aan de V.P.R.O. toekent, wordt zowel impliciet als expliciet geloof als bepalende factor genoemd; bij de aanvullende functie gaat het om sociale functie: het bij elkaar brengen van mensen die hetzelfde geloven. Door dit initiatief te ontplooien doet men precies dat; hetzij op een micro niveau (niet tussen groepen maar tussen mensen zelf, hoewel het eerste zo ook mogelijk is.) De zendingsfunctie is een moderne versie van het overzeese missionarissenwerk; zowel op een lokale als een interlokale schaal aangezien er zowel in binnen- als buitenland uitzendingen worden verzorgd. Missionarissen zagen het ook als hun taak om het evangelie te brengen tot hen die daar normaliter niet mee in aanraking zouden komen; dat gebeurt hier in feite ook, alleen wordt hier een massamedium gebruikt. Met dergelijke uitzendingen is er een beoogd subject dat de V.P.R.O. voor ogen heeft gehad. Dat is een breed onderlegd onbegrensd denkend religieus subject, deze wil de V.P.R.O. creëren door vrijzinnig protestantse stof te verspreiden met haar 22
programma`s. Het ideaalbeeld is een (in een christelijke zin), deugdzame, aardse en hemelse wetten volgende burger die de waarden van zijn geloof in acht neemt. Hij heeft zijn naasten lief, werkt hard, is deugdzaam, et cetera. Heel kort door de bocht geformuleerd: het gaat om het scheppen van een goed religieus mens. Daarnaast wordt er naar gestreefd om hem of haar onbegrensd te leren denken, vrij van ideologie of dogma dus. Met het voorgaande is er enig inzicht verkregen in de beginjaren van de V.P.R.O. en haar toenmalige gouvernementele missie. Het is nu duidelijk ‘wat’ er toen is nagestreefd. De volgende vraag die nu in dit onderzoek aan de orde komt is het ‘hoe’: hoe verspreidde de vereniging het evangelie? Wat voor programma`s zijn er uitgezonden? Met andere woorden: hoe probeerde de V.P.R.O. de luisteraars destijds religieus te scholen?
2.2 Het V.P.R.O. programma (en het belang van de vrijdagavond) Om verdere duidelijkheid te verkrijgen in het in de vorige paragraaf genoemde ‘hoe’ is het nodig om de programmering van de V.P.R.O. uit de periode van 1930-1939 aan een onderzoek te onderwerpen. In haar beginperiode heeft de V.P.R.O. slechts een beperkt aantal uren zendtijd tot haar beschikking die over enkele dagen verspreid worden. Dit schaarse goed wordt door haar programmamakers – veelal bestuursleden zoals Everhard Spelberg – gevuld met morgen- en avondwijdingen, kerkdiensten, muziek, cursussen, kunst en cultuur. De eerder genoemde historicus J.H.C. Blom vergelijkt de werking van het programma ook wel met een zuurdesem:
‘Naar buiten ging het vooral om het werken als een zuurdezem. Het vrijzinnig protestantisme was iets zeer waardevols, het diende niet alleen via ‘onze mensen’ in de samenleving te werken; die samenleving moest ervan doortrokken raken, zonder dat dit direct betekende dat iedereen vrijzinnig protestants moest worden.38’
De programmering is dus (een geheel van) tactieken waarmee gepoogd wordt om het gouvernementeel doel te bereiken. Bij uitzendingen die in de ochtend plaatsvonden, hoorde altijd een morgenwijding, een korte religieuze uitzending ter opening van de 38
Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 87.
23
dag. Een dergelijk ritueel wordt beschreven als: ‘korte radio- of tv-uitzending van stichtelijke aard in de morgen.39’ Stichtelijk wil zeggen aan godsdienstige zaken gewijd of verheffend in godsdienstelijke of zedelijke zin.40 Deze vijf minuten uitzendingen zijn “food for thought”; een inspirerend kort praatje waarmee de luisteraar benaderd wordt om hem of haar als het ware de moed in te spreken voor de komende dag. Daarbij komt dan bijvoorbeeld een bepaald Bijbelvers of psalm aan bod waar de luisteraar in de loop van de dag over na kan denken; of een boodschap met een positieve ondertoon in de zin van: god is daar voor U. Neem dit voorbeeld over deugdelijkheid:
‘In Londen zijn de afstanden groter dan hier (…) Weet je wat we deden als er een staking was van de bussen of de trams? Dan plaatste ieder, die het geluk had een auto te hebben een carton voor zijn autoraam en daar stond op: “if you want a lift, make a sign.” (…) Vinden jullie dat niet practisch? Niet alleen practisch hè, maar zoals het hoort. (…) elkaar een handje helpen. Hebt ge tijd over, help mij; – ik heb tijd over – ik help jou – give your friend a lift. Jezus zegt: “Gij zijt allen broeders.”41’
In zedelijke oftewel morele zin zijn ook deze uitzendingen te beschouwen als vehikels die bedoeld zijn om te spreken over de christelijke moraal en om deze te bestendigen. Dit kan bijvoorbeeld doordat de radiopredikant de luisteraars – met behulp van een vers of psalm – oproept om zich te hoeden voor immorele gedachten, onzedelijke en ondeugdelijke daden. Zodoende probeert hij de luisteraar te sturen – policing! – tot net, deugdzaam en maatschappelijk geaccepteerd gedrag, of in ieder geval bij te dragen aan dat proces. (Net zoals dat in een kerk ook zou gebeuren.) Op deze wijze wordt geprobeerd om burgers te creëren die deugdzaam en wetvolgend zijn en die – daaruit volgend – hun steentje bijdragen aan de maatschappij. De tegenhanger van de morgenwijding is, vanzelfsprekend, de avondwijding. Een moment van bezinning als de dag voorbij is: wat heb je gedaan? Wat was goed? Wat was fout? (In christelijke zin.) Het was een moment om even bij de dag stil te staan en
39
Van Dale Taal Web │ Onlinewoordenboek. Www.vandale.nl. Versie oktober 2007. 3 oktober, 2007. http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=morgenwijding 40 Van Dale Taal Web │ Onlinewoordenboek. Www.vandale.nl. Versie oktober 2007. 3 oktober, 2007. http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=stichtelijk 41 Baart de la Faille-Wichers Hoeth, H. Een Hulpje Geven. Dijkema, F; Wegerif, W.J. (red.) Morgenwijding. Amsterdam: van Holkema en Warendorf`s uitgeverij – my. N.V., 1931, P 11-13.
24
fysiek en mentaal tot rust te komen, met een vers of gebed, al dan niet voor het slapen gaan. Naast rust en bezinning geven heeft de avondwijding ongeveer dezelfde functies als zijn tegenhanger. Daarnaast brengt de bezinning en rust de arbeider weer in staat om zichzelf op te laden voor de volgende werkdag en andere taken binnen familie, gezin, gemeenschap et cetera. Dit stimuleert tot meer en betere arbeid en dus een hogere economische productiviteit. Uiteraard vinden in die tijd de kerkdiensten ook hun weg naar de ether. Vermoedelijk gaat het hier ook om een ‘normale’ dienst met een muzikale omlijsting en gebeden; het enige verschil was dat deze op de radio wordt uitgezonden. De religieuze strekking van de programma`s die toen zijn uitgezonden komt bij sommige programmatitels al overduidelijk naar voren. Namen als Ons werk en ons Geloof, Boekenkwartier, In Vreugde dezer Dagen en Gesprekken met Luisteraars geven hier blijk van. In Boekenkwartier trachtte men vrijzinnig protestantse literatuur onder de aandacht te brengen. Zoals de naam ook de tijdsduur aangeeft, mag het vanzelf spreken dat er geen ruimte voor lange verhalen was. Het programma is destijds in het leven geroepen omdat: ‘er meer behoefte [blijkt te zijn voor] het propageren van vrijzinnig protestantse lectuur via de radio.42’ Het is niet duidelijk of hieruit geconcludeerd kan worden of deze behoefte afkomstig is van de luisteraars die bij willen blijven en/of onderwezen willen worden op het gebied van vrijzinnig protestantse literatuur, of dat deze behoefte afkomstig is van schrijvers en drukkerijen die hun producten aanprijzen. Wat wel vast staat is dat hier getracht wordt om het vrijzinnig protestantse woord te verspreiden en om het lezen hiervan aan te moedigen; de V.P.R.O. wil haar luisteraars belezen laten worden in vrijzinnig protestantse literatuur. In Vreugde Dezer Dagen wordt in een document van onbekende datum (de programmering voor de periode juli t/m september 1939 wordt hierin uiteen gezet) omschreven als:
‘Een serie korte zondagmorgen toespraken met muzikale omlijsting, op de tijdstippen, waarop er geen Zondagshalf uur is. In tegenstelling met morgen- en avondpreken, dragen deze een wat luchtiger karakter. Thema: “waar kan de mens ondanks de moeiten van deze tijden, nog veel vreugde vinden?” De predikant-secretaris verzoekt het bestuur
42
Vergaderingsnotulen, uitzendingen van ± juli t/m september 1939, P 2. Cursiveringen door mij.
25
goed te vinden, dat hij dan ontslagen wordt van de maandagmorgenweiding, die hij ’s winters, maar ’s zomers wel pleegt te houden.43’
De muziek die wordt uitgezonden is klassiek; popmuziek heeft dan nog geen voet aan de grond, dat dringt pas in de jaren zestig in de samenleving door. Zelfs als deze cultuurvorm wel beschikbaar zou zijn is het nog maar de vraag of het uitgezonden zou worden omdat de V.P.R.O in die tijd een omroep met een elitaire reputatie is:
‘Hun aanhang vonden deze dissidente protestantse groeperingen vooral in de steden in het Westen van de Republiek. Veelal hoorden zij tot de welgestelde burgerij en waren zij opgenomen in de culturele en intellectuele elite.44’
Het bovenstaande citaat wil echter niet zeggen dat de V.P.R.O. er alleen voor de elite was; zij was er ook voor de arbeiders. In een brief van een V.P.R.O. bestuurder van de dato 31 juli 1933 aan de eerder genoemde predikant Luchies wordt gesteld dat de V.P.R.O. het predicaat ‘moeilijk’ draagt. Dit gebeurt volgens de bestuurder omdat er per week ongeveer dertig minuten wordt besteed aan onderwerpen die niet voor de eenvoudige luisteraar bedoeld zijn. (Dit komt later nog een keer terug in hoofdstuk vier) Deze persoon, die naar eigen zeggen ook het predikaat draagt 'moeilijk' is, schrijft wel dat:
‘Wanneer ik dan echter na ga, welke reacties het gesproken woord opwekt, juist bij de eenvoudigen, dan twijfel ik wel eens of een deel van de predikanten niet te laag denken over het bevattingsvermogen van de eenvoudigen van geest.45’
Dat de V.P.R.O. dus geen omroep was die enkel en alleen de elite bediende blijkt ook uit het tweede programmavoorbeeld: Gesprekken met Luisteraars (1935), de rubriek waar Spelberg zijn promotieonderzoek over schreef. Dit programma had, zo stelde hij, drie functies: inlichtingen geven en vragen beantwoorden over het
43
Vergaderingsnotulen, uitzendingen van ± juli t/m september 1939, P 2. Cursiveringen door mij. Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 80. 45 Brief van een V.P.R.O.-bestuurder aan J Luchies, Nederlands hervormd predikant te Valthermond d.d. eenendertig juli 1933. 44
26
godsdienstige leven, bezinnende uitleg geven die soms een apologetisch karakter draagt en het verkondigen van een getuigend geloofswoord. Spelberg stelt in zijn onderzoek dat er naar aanleiding van de uitzendingen ook zeer veel geschreven is en dat deze brieven uit alle lagen van de bevolking afkomstig zijn. Zo schrijft hij, meerdere keren, dat de luisteraars zich in alle alle rangen en standen van de bevolking bevinden.46 Ook Gesprekken Met Luisteraars is een duidelijk voorbeeld van een programma met een aanvullende en een zendende functie. Zoals gezegd heeft de eerste betrekking op een sociale functie: het vervullen van de godsdienstige en spirituele behoeften van hen die op een of andere manier zijn uitgesloten van regulier kerkbezoek. Dat gebeurt middels de radio-uitzendingen, deze brengen de kerk in de huiskamer. Met behulp van deze uitzendingen is het ook mogelijk dat men het evangelie tot hen brengt die daar normaliter van uitgesloten zouden blijven. Een anders denkende kan bijvoorbeeld geïnteresseerd zijn in culturele of wetenschappelijke uitzendingen maar kan, hetzij per ongeluk, toch in contact komen met het vrijzinnig protestants evangelie. Er is sprake van zending via de radio. Dit kan onderuit gehaald worden met het argument dat de samenleving verzuild was en dat daardoor onderling contact gering was. Het is echter meer dan één maal gezegd dat de V.P.R.O. ook in kringen van andersdenkenden is gehoord; ook beperkten de vrijzinnig protestanten zich niet tot de eigen kring. Daarnaast noemt Spelberg legio aan voorbeelden uit ingezonden brieven waaruit die functies naar voren komen, ziehier weer een ilustratie van de sociale functie:
‘Je krijgt niet eens bezoek, het spreken verleert men; geheel menschenschuw wordt men en we hebben toch alle behoefte aan liefde of medeleven; je leefwijze is ook veel duurder; maar dat kan niemand zich indenken. Als U Zondagsdienst heeft, gedenk U dan de eenzamen in U gebeden; allicht, dat het tot de menschen doordringt.47’
In een stuk van de dato vijftien juli 1927 wordt geschreven dat de V.P.R.O. in oktober van dat jaar – waarschijnlijk – de volledige beschikking zal krijgen over de vrijdagavond, en dat gebeurt ook. Hierdoor moet het bestuur plannen gaan maken voor serielezingen en andere programma`s; men heeft immers nog nooit een hele avond
46
Spelberg Everhard D. Een Radiogemeente: Brieven en Beschouwingen. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma, 1945, P 29 en 44. 47 Ibid, P 207.
27
gevuld.48 De vrijdagavond – tussen half acht en elf uur – draagt een religieus en cultureel jasje. Op een avond in 1934 wordt geopend met berichten van het A.N.P. en het Vrijzinnig Protestants Persbureau. Daarnaast voeren lezingen en cursussen over religieuze en culturele onderwerpen de boventoon; dit geheel wordt afgewisseld met klassieke en lichtere muziek. Programma`s van toen zijn onder andere: Gesprekken met Jongeren (1939), Ons Werk en ons geloof (1937), Het Ontwaken van het platteland (cursus, 1939), Bijbelvertellingen en Psalmen (is waarschijnlijk al sinds de oprichting op een of andere manier aan de orde gekomen maar wordt op z`n minst uitgezonden sinds 1937), Statische en Dynamisch Christendom (cursus, 1939), et cetera. Allemaal programma`s die moeten bijdragen aan de kweek van het religieus subject. Het aanbod van de V.P.R.O. heeft naast een religieus dus ook, althans na de invoering van het zendtijdbesluit, een cultureel karakter. Programma`s over kunst, wetenschap, en verschillende culturele onderwerpen krijgen zo een bescheiden plaats in de programmering omdat de vereniging meer zendtijd tot haar beschikking krijgt.
2.3. Kunst, cultuur, wetenschap en verwante zaken in de ether Met de programma`s over kunst en cultuur heeft de V.P.R.O. ook het doel om de vrijzinnig protestantse geest uit te dragen, of in een dusdanig kader te passen zonder dat het kerkelijke of leerstellige (dogmatische) de boventoon voert.49 Het aanbod is nog bescheiden en niet zo sterk aanwezig als het in latere jaren zal zijn. Het zijn veelal cursussen, lezingen, muziekuitvoeringen, kunst en andere cultuurvormen. Daarnaast zijn er nog uitzendingen die in het wetenschappelijke kader in te passen zijn zoals cursussen over het platteland (o.a. 1939) en over gezondheid (1938). Daarnaast gebeurt het ook dat cultuur en religie met elkaar verweven zijn; bijvoorbeeld in een religieuze opera. De muziek die uitgezonden wordt is klassiek; iets wat ook wel bij het elitaire beeld past wat sommigen van de V.P.R.O. hebben. Klassieke muziek is iets wat veelal met hoge cultuur geassocieerd wordt, dus ligt het al snel voor de hand dat deze verbinding gemaakt wordt. Hier is een voorbeeld om dit te verduidelijken. In de vergaderingsnotulen van achtentwintig januari 1939 is een overzicht bijgevoegd van muziek die in het jaar daarvoor is uitgezonden; wat vooral opvalt zijn de namen van grote en vooral 48 49
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijftien juli 1927. Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 93.
28
bekende componisten. Denk hierbij aan mannen als Johan Sebastian Bach (Sonate no 1 in G voor vioolsolo), Georg Friedrich Händel, Ludwig von Beethoven en Gustav Mahler.50 Klassieke muziek wordt zeer vaak in verband gebracht met goede en verfijnde smaak, hoge cultuur, avant-gardisme (denk hierbij aan Mahler) en/of complexiteit en het is muziek die zou aansporen tot nadenken. Hoe dit in het V.P.R.O. profiel past wordt later behandeld. Zo word er ook kunst onder de aandacht van de luisteraars gebracht. Vaak wordt deze stof in een cursus gepresenteerd; dat gebeurt bijvoorbeeld bij het behandelen van de Renaissance, een periode waarin de beeldende- en schilderkunst floreert (1938), of De Renaissance en Erasmus (1936). Het overbrengen van kunst en cultuur gaat niet altijd via de radio, er worden ook andere informatiedragers gebruikt om een boodschap te verkondigen. In de tweede helft van de jaren dertig worden er jaarlijks kalenders vervaardigd voor leden van de omroepvereniging. Het eerste idee is om een kalender te maken met reproducties van religieuze meesterwerken die in de Nederlandse musea te vinden zijn; er is gesproken over een kerkelijke kalender (eentje die het kerkelijke leven afbeeldt); en over een kalender die de kerk en V.P.R.O. uitbeeldt. Dat wil zeggen: het verenigingsleven, feesten zoals kerst en plechtigheden zoals een doopritueel en huwelijksvoltrekkingen.51 Een ander medium dat ook zo gebruikt wordt is het verenigingsblad Vrije Geluiden. Meestal in de vorm van een artikel of redactioneel stuk. Een voorbeeld hiervan is het stukje met de titel Wat is Kunst? waarin onder andere de Duitse schrijver Wilhelm Goethe geciteerd wordt. Het stuk heeft een culturele/educatieve lading omdat de lezer hier kennis kan maken met het werk van Wilhelm Goethe, een van de meest gewaardeerde schrijvers uit de Duitse geschiedenis.52 Voor zover bekend komt het literaire werk meestal in cursussen aan bod maar literaire programma`s als Boeken zijn dan ook aanwezig. Een naam die enkele malen in vergaderingsnotulen voorbij komt is die van de Britse schrijver/politicus Benjamin Disraeli; zo zijn er in 1939 meerdere verzoeken bij het bestuur ingediend door iemand die een lezing wilde geven over zijn werk.53 Een andere bekende auteur die in dit verband genoemd kan worden is Charles Dickens; in 1937 is er een cursus over de 50
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achtentwintig januari 1939. Naast bekende componisten komen kleine namen ook aan bod in de programmering. 51 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zevenentwintig december 1938. 52 Auteur onbekend. ‘Wat Is Kunst?’ Vrije Geluiden, jrg 5, nr. 7 (1931): P 1. 53 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijfentwintig februari 1939.
29
aantrekkingskracht van zijn oeuvre uitgezonden onder de naam Waarom Dickens de Moderne Lezer nog Boeit.54 Er wordt ook aandacht besteed aan toneel. Werk van hoog aangeschreven auteurs en minder bekend werk komt aan de orde. Behandeld zijn bijvoorbeeld William Shakespeare`s Midzomernachtdroom (1934) maar ook jeugdtoneel. (1934) Daarnaast wordt er ook al aandacht besteed aan het toen nog nieuwe medium film. Het gaat hier niet om filmbesprekingen zoals we ze in tegenwoordige vorm kennen; de titels van de uitzendingen lijken naar een educatief en sociologisch karakter te verwijzen: Filmwerk van geestelijke waarde (1930), Het kind in de film (1936) en De film als maatschappelijk verschijnsel (1938) zijn hier duidelijke voorbeelden van.55 Naast kunst en cultuur heeft wetenschap ook een plaats in de programmering. Dit laat zich vertalen naar een aanbod waarin de meest uiteenlopende velden ter sprake komen: zo is de vaderlandse geschiedenis meerdere malen en op verschillende wijzen aan bod gekomen. Een voorbeeld hiervan is Het ontwaken van het platteland (1939); een cursus die acht voordrachten omvat waarin onder andere aandacht wordt besteed aan de economische en sociale heroriëntering en de ontwikkeling van het platteland.56 Een ander voorbeeld is Ons Volk, een cursus waarin onder andere de geschiedenis van de volkseenheid in haar toenmalige vorm onder de loep wordt genomen. Onderwerpen en tijdsperioden die hierbij aan bod komen zijn o.a. de Tachtigjarige oorlog en de Franse revolutie.57 Tevens is het duidelijk dat rationalisme, opvoedkunde en sterrenkunde aan de orde komen of zouden komen.58 Met het intreden van de oorlog in 1940 en niet veel later de installatie van de Nationale Omroep wordt volgens een document uit dat zelfde jaar aandacht besteed aan onder andere filosofie, natuurwetenschappen en kunstzinnige onderwerpen van:
‘(…) dogmatischen aard bijvoorbeeld principieele bijbelbeschouwingen van cultureelgodsdienstigen aard, waarin het geschakeerd karakter aan den dag treed. (Bijvoorbeeld
54
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. negen juni 1937. Spelberg Everhard D. Een Radiogemeente: Brieven en Beschouwingen. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma, 1945, P 373. Het moet uiteraard gezegd worden dat de filmanalyse zoals we die vandaag de dag kennen toen nog helemaal niet bestond. 56 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. twaalf oktober 1939. 57 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijfentwintig november 1932. 58 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijfentwintig februari 1939. 55
30
wijsbegeerige, natuurwetenschappelijke [en] artistieke onderwerpen, die in dit speciale kader vallen, enz.)59’
Als enkele belangrijke beginselen uit het vrijzinnig protestantisme in herinnering worden genomen is de functie van de programmering al snel duidelijk; neem vrije ontplooiing van de individuele persoonlijkheid en het open staan voor de wereld en cultuur in al haar facetten eens.
‘Bij dit alles hoorde grote verdraagzaamheid en ruimte voor de vrije ontplooiing van de individuele persoonlijkheid, passend in de lange traditie van christelijk humanisme en tolerantie. Evenzeer hoorde er bij een verlangen naar een breed, algemeen en ‘open’ christendom, door sommigen met nadruk als ‘katholiciteit’, scherp te onderscheiden van rooms-katholicisme, omschreven. Van groot belang was voorts de openheid naar de ‘cultuur’ en ‘de wereld’. De vrijzinnigen voelden niks voor een sterk zich in eigen kerkelijke kring opsluiten maar wilden deel hebben aan de cultuur in de breedst mogelijke zin. De meesten legde daarbij nadruk op aansluiting bij wijsgerige, wetenschappelijke, literaire en andere kunstzinnige ontwikkelingen. Men wilde ‘modern’ zijn in de zin van meedoen aan het nieuwe, geïnteresseerd en meedenkend kennis nemen van wat er omging in de cultuur en daaraan zo mogelijk ook bijdragen.60’
De V.P.R.O. probeert zo dus bij te dragen aan de verdere vrije ontplooiing van de persoonlijkheden van haar volgelingen. Men zoekt, zo stelt Blom, aansluiting bij wijsgerige, wetenschappelijke en kunstzinnige onderwerpen. Klassieke muziek zou bijvoorbeeld aansporen tot nadenken, een verheffende werking hebben en kan blijk zijn van een verfijnde smaak. De functie van deze uitzendingen kan zo bezien precies dat zijn: een bijdrage aan de ontwikkeling van de verfijnde smaak van de luisteraar. De eerder beschreven kalenders zijn hier ook een duidelijk voorbeeld van. Welk concept het uiteindelijk gehaald heeft doet er eigenlijk niet toe; het gaat er om dat alle
59
Brief/nota van de technische commissie der Nederlands Hervormde kerk ± 1940, P onbekend. De V.P.R.O. streefde er altijd naar om uitzendingen te verzorgen die geen dogmatisch karakter hadden, met haar opheffing en de installering van de Nationale Omroep kwam daar verandering in. 60 Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 83.
31
drie de voorbeelden die hier genoemd zijn het verspreiden van een bepaalde boodschap tot doel hebben. De eerste heeft een kunstzinnig karakter en kan zodoende de functie hebben om de gebruiker kennis te laten maken met de schoonheid van de afgebeelde kunstwerken; ze hebben ook een religieuze strekking, de functie om de binding met het vrijzinnig protestantisme te versterken of deze te scheppen als deze nog niet aanwezig is. Hetzelfde geldt voor het tweede en het derde voorbeeld; dat zijn religieuze uitingen, al dan niet met een kennisverrijkend karakter. De strekking van de af te beelden werken is niet duidelijk maar het kan niet uitgesloten worden dat deze werken een christelijk moraliserend karakter hadden en zo op dit vlak een doel hadden. Het onderwijzende en/of het aanleren van een verfijnde smaak wordt bij de literatuur al duidelijk door het noemen van namen als Disraeli, Goethe en Dickinson. Hier kan ook gesproken worden van het aanmoedigen van zelfintellectualisering. Dit is te verbinden met de notie van verlichting. De Pruissische filosoof Immanuel Kant (een van de belangrijkste denkers uit de verlichting) verspreidt in 1784 een brief waarin hij antwoord geeft op de vraag van wat verlichting is. Verlichting is te omschrijven als het streven van de mens om van zijn mentale onvolwassenheid af te komen. Volgens Kant moeten we mentaal op eigen benen leren staan en kritisch zijn:
‘Enlightenment is man's emergence from his self-imposed immaturity. Immaturity is the inability to use one's understanding without guidance from another. This immaturity is self-imposed when its cause lies not in lack of understanding, but in lack of resolve and courage to use it without guidance from another. (…) Nothing is required for this enlightenment, however, except freedom; and the freedom in question is the least harmful of all, namely, the freedom to use reason publicly in all matters.61’
Kennis tot je nemen is ook een manier om dit te bereiken en de V.P.R.O. is een punt waar dit mogelijk is. Sterker nog: het vrijzinnig protestantisme schrijft voor dat de mens zijn persoonlijkheid in alle vrijheid moet kunnen ontplooien. Daarnaast hebben vrijzinnig protestanten een sterk geloof in de rede en het gebruik hiervan. Zij geloven dat zij niet in strijd met elkaar kunnen zijn!62 61
Kant, Immanuel. An Answer to the Question: What is enlightenment? Königsberg: drukkerij onbekend, 1784, P 1-2. 62 Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P onbekend.
32
Met de uitzendingen van de V.P.R.O. wordt er dus een bijdrage geleverd aan de verlichting van haar luisteraars. Sommige titels van de filmcursussen verwijzen naar een wetenschappelijk karakter; zo doet de titel De film als maatschappelijk verschijnsel vermoeden dat het een cursus is die sociologisch van aard is. De uitzendingen waarin wetenschap centraal staat zijn dan een doorgeefluik om deze objectieve kennis bij de luisteraar te krijgen, wat impliceert dit? Blom gaf al aan dat dit deelname is aan de cultuur en nog duidelijker: ontplooiing van de individuele persoonlijkheid. Dit dan wel met het doel om een kritisch bewustzijn te scheppen bij haar luisteraars en om zo kritisch denken te bevorderen. De V.P.R.O. poogt middels wetenschappelijke uitzendingen om de luisteraars met al deze dingen aan te zetten tot kritisch – dus verlicht – denken en mondig burgerschap te stimuleren. Er wordt stof ter verheffing gebracht; om de luisteraar een verfijnde smaak bij te brengen en cultureel te onderleggen. In de decennia die volgen wordt deze lijn verder doorgetrokken maar er ontstond echter een kink in de kabel. Adolf Hitler komt in de jaren dertig in Duitsland aan de macht en dat levert onbeschrijfelijke spanningen op; zowel op sociaal als politiek gebied. Dit bereikt in 1939 zijn kookpunt met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
33
De voor- en naoorlogse jaren (1940 - 1950)
3.1. De opheffing van de V.P.R.O. en de installatie van de Nederlandse omroep Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog breekt een zware tijd aan voor de Nederlandse omroepverenigingen: in een document waaruit door J.H.C. Blom geciteerd wordt blijkt dat met de intrede van de oorlogstoestand de normale programmering van de verenigingen komt te vervallen. De morgenwijdingen worden bij de V.P.R.O. vanaf die tijd door Spelberg gehouden aangezien de vaste spreekster – ene mevrouw Thomson – Hilversum niet meer kan bereiken. (De heer Broer zou deze later verzorgen.) In de avond zouden voortaan mevrouw Spelberg en haar collega mevrouw Zuurdeeg spreken, de avondwijdingen gingen gewoon door zoals gepland. Blom schrijft dat de nadruk sindsdien meer ligt op de eigen kring dan op de maatschappij.63 De beperkingen van de oorlogstoestand maken het behalen van doelen er niet makkelijker op. Voortbestaan was immers al moeilijk genoeg in deze tijd. Met de komst van de Nederlandse Omroep gaat er een geluid door de ether dat onder de controle staat, en gecensureerd wordt door de bezetter. Het is niet duidelijk wanneer het plan voor deze omroep gemaakt is maar de eerste keer dat het in een V.P.R.O. document ter sprake komt is rond begin 1940. Het uitgangspunt is dat er één Nederlandse Omroep zal blijven bestaan die zelfstandige godsdienstige uitzendingen verzorgt. Deze uitzendingen zijn een voortzetting van de uitzendingen die destijds zijn opgebouwd maar ze krijgen, zo staat er vermeld, een nieuwe inhoud in verband met de veranderde situatie. Wat dit inhoudt is onduidelijk, maar de kans is aanzienlijk dat dit een verwijzing is naar het geluid dat de bezetter de ether in zal sturen. Ook zal de kerk binnen de grenzen van eisen van de omroep organisatorisch worden ingezet. Dit is te interpreteren als een maatregel waarmee invloed uit Nederlandse kerken aan banden gelegd wordt om opstandige geluiden te voorkomen. De protestantse en roomse uitzendingen worden in een kerkcomité gecentraliseerd, dat opgesplitst wordt in een rechtzinnig en een vrijzinnig comité; binnen de omroep zouden ze zelfstandig kunnen optreden maar binnen redelijke grenzen van omroepeisen. Of misschien beter gezegd: wat de bezetter redelijk acht om ook zo de kritische geluiden tot een minimum te beperken. De bijzondere uitzendingen die zij verzorgen zijn ingesteld op de bestaande radiogemeenten. Een tendens die 63
Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 97.
34
daarbij in acht moet worden genomen is dat een uitzending een realisatie van het gegevene is en geen idealisatie. Alsof ze de bezetter er op hamert dat ze objectief is en geen propaganda maakt. Deze bijzondere uitzendingen kunnen op drie wijzen verzorgd worden – de omroep verzorgd ze, er kan een particulier initiatief ontplooid worden – maar de voorkeur van de Nederlandse Omroep was dat de kerk zelf een orgaan sticht (dus zoals de VPKC en de NCRS) dat de uitzendingen verzorgd: ‘Men mag aannemen dat er overeenstemming van oordeel bestaat, dat in de toekomst de derde vorm dient te worden gekozen.64’ Hiermee kan de illusie gewekt worden dat de nog bestaande omroepen zelfstandig zijn. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, cursussen en lezingen te verzorgen die dogmatisch van aard zijn.65 Ze moeten dus in een bepaald kader passen en dat is in strijd met de V.P.R.O. idealen. Als we het bovenstaande er op naslaan dan lijkt het er op dat de bezetter probeert om de Nederlandse Oproep op een positieve manier in het daglicht te zetten. Met een kritische blik blijkt al snel het tegenovergestelde. De Nederlandse Omroep is een raamwerk om de omgevormde omroepen te kunnen controleren en zonodig te sturen; de uitzendingen worden gecontroleerd door de bezetter en als zij dat nodig achten ook gecensureerd.
3.2. De (laatste) uitzendingen van vlak voor en tijdens de oorlog Voordat de Nationale Omroep de definitieve vervanger wordt van alle ‘reguliere’ omroepen verzorgt de V.P.R.O./VPKC gewoon nog uitzendingen. Uit de schare beleidsstukken die uit die tijd beschikbaar zijn valt slechts een gering aantal gegevens te destilleren. Op zestien maart 1940 is een schema opgetekend waaruit blijkt dat religieuze programma`s nog steeds de boventoon voeren. De kerkdiensten zijn voor het hele jaar ingedeeld, ook worden programma`s als Ons Werk En Ons Geloof, Bijbelvertellingen en cursussen van religieuze en pedagogische strekking ZIJN op die avond uitgezonden. De vrijdagavond lijkt een wat andere invulling te hebben, hier lijkt meer aandacht te zijn ingeruimd voor de jeugd en voor vrouwen. Zo is er het Jeugdhalfuur waarin onder andere ds. de Jong (tot juni) aan het woord komt. Tot september staat er een vervolgcursus gepland over het platteland waarin 64
Document zonder titel: over de opheffing van de V.P.R.O. en de installatie van de Nederlandse Omroep, P 1-3. 65 Brief/nota van de technische commissie der Nederlands Hervormde kerk ± 1940, P onbekend.
35
“volkshoogeschool” werk en de Nederlandse gemeenschap aan de orde komen. Indien deze ongeschikt bevonden wordt dan wordt de reeks De Vrouw In 1940 uitgezonden: zes of acht lezingen door vrouwen uit verschillende gebieden van het land die de toenmalige situatie – waarschijnlijk de oorlog – als uitgangspunt nemen bij hun verhaal. Ook duiken er in deze tijd programma`s op die over de oorlog gaan: zo wordt in hetzelfde stuk een vervolg genoemd op het blijkbaar eerder uitgezonden programma Mobilisatieproblemen (1940).66 Een ander duidelijk voorbeeld is Grote Mannen In Bewogen Tijden (1940); een titel die verwijst naar het gedrag van grote en/of bekende personen wiens handelingen in zware tijden een voorbeeld moeten zijn voor de luisteraar. Dit met als doel om het moreel van het volk hoog te houden. In hetzelfde document wordt ook gesteld dat na intrede van de oorlogstoestand alle gewone programma`s komen te vervallen. Uitzendingen die nog zullen volgen zijn vooral morgen- en avondwijdingen, toespraken en een enkele cursus plus jeugduitzending.67 De culturele aspecten uit de programmering en de daaraan gekoppelde missie spelen in deze tijd dus, gedwongen, een marginale rol. De eerder genoemde cursus De Vrouw In 1940 omvat meerdere thema`s (de huisvrouw, de moeder) maar ook mobilisatie. Door het laatste punt rijst al snel het vermoeden dat het hier gaat om hoe vrouwen een bijdrage kunnen leveren aan de mobilisatie of wat hun functie tijdens de mobilisatie kan zijn. Met programmatitels als Wat Is Nationaal, Democratie en Oranje lijkt de V.P.R.O. toch een signaal te willen afgeven: het woord democratie is sowieso een woord met een zware betekenis in een tijd van bezetting; een herinnering aan die staatsvorm die eens was, eentje waarin de burgers inspraak hadden. Oranje kan, in de context van Nederlander-zijn vele betekenissen hebben; aangezien het in oorlogstijd is uitgezonden kunnen we er zeker van zijn dat het een ondertoon heeft die de luisteraar moet sterken. Het zou kunnen gaan over het Koningshuis, maar ook over vaderlandse trots; over de hoogtepunten uit de vaderlandse geschiedenis.68 Uit deze voorbeelden mag dus duidelijk zijn dat de V.P.R.O. naast de in hoofdstuk één beschreven gouvernementele doelen nog iets probeert te bewerkstelligen (althans in hoeverre dat mogelijk is.) Beoogd is om de bevolking te sterken; hen moet de moed ingesproken worden zodat zij hoop blijven houden in deze moeilijke tijd. Dit probeert 66
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zestien maart 1940. Notulen van de bestuursvergadering, d.d. een juni 1940. 68 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. elf mei 1940. 67
36
de V.P.R.O. middels haar uitzendingen te bereiken; het ideale subject is dan – als je de bevolking als een ziet – het volk dat het hoofd omhoog houd. Ook bij de schare culturele uitzendingen die gedaan worden komt dit naar voren; in 1940 is er een lezing uitgezonden met de titel Heroïek In De Schilderkunst. Uit de verzamelde gegevens is ook hier niet op te maken wat er precies in behandeld wordt maar het mag duidelijk zijn dat ook deze éénzelfde strekking heeft als het voorgaande. Andere religieuze programma`s en een enkele cursus voeren de boventoon (morgenen avondwijdingen, kerk- en studiodiensten, gesprekken met Luisteraars) met hier en daar een culturele uitzending. (Het Rassenvraagstuk, Renaissance, Erasmus, lezingen over Linnaeus, et cetera.69) De bovenstaande uitzendingen zijn de laatste die door de VPKC zijn uitgezonden of zijn voorbereid. Dat laatste geldt, als we de documenten er op naslaan, voor alles wat na de maand augustus is ‘uitgezonden’ omdat in deze maand de opschorting van de uitzendingen permanent doorgevoerd is. Ambitieus blijft men blijkbaar wel: er zijn nog notulen opgedoken die een schema met uitzendingen bevatten, dit stuk is omstreeks 1944 geschreven. Ondanks het feit dat het VPKC geen uitzendingen meer kan verzorgen tracht zij toch haar activiteiten tijdens de oorlogsjaren voort te zetten; onder andere middels zogenaamde vlugschriften. Dit initiatief stamt uit 1942 en is via kleine drukwerken met bestelformulieren aan de man gebracht. De vlugschriften bevatten korte verhalen geschreven door bestuurders zoals Everhard Spelberg, Nicolette Bruining en anderen. Ze worden onregelmatig maar toch twee maal per maand verstuurd. Een maal per kwartaal gaat er ook een boek of kalender de deur uit. Hiermee hoopte men een geestelijke band te scheppen tussen hen die de vrijzinnig protestantse beginselen voorstaan.70 Over de inhoud van de vlugschriften is het volgende bekend:
‘De vlugschriften zullen bevatten artikelen van godsdienstig karakter, in breeden zin genomen; verder muziekbijlagen, verzen, bijdragen voor jongeren en voor kinderen, reproducties, enz.’71
69
Deze programmanamen zijn terug te vinden in de volgende documenten: Notulen van de bestuursvergadering, elf mei 1940, zeven juni 1940, zeven september 1940 en achtentwintig december 1940. Het is niet duidelijk of al het bovengemelde uitgezonden is. 70 Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 103. 71 Drukwerk met informatie over, en bestelformulier voor vlugschriften van het VPKC, 1942.
37
Zo te zien vervolgt de V.P.R.O./VPKC de door haar ingeslagen weg uit de jaren dertig met deze drukwerken. Ze zijn nog een tactiek van gouvernementele rationaliteit; de V.P.R.O. probeert zo namelijk de eerder ingeslagen weg voort te zetten. Men doet recht aan haar aanvullende- en in mindere mate de zendingstaak (niet religieuzen of geloofsverlaters kunnen het ook lezen) door het geloofsaspect te benadrukken met religieuze artikelen, en ook het kennis maken met de wereld en cultuur en vrije ontplooiing van de persoonlijkheid komen aan bod door middel van onder andere muziekbijlagen.
3.3. Op oude voet met verandering Als in 1945 Nederland onder het juk van de nazi`s gekomen is wordt de balans opgemaakt van vijf jaar ellende. De oorlog heeft diepe sporen nagelaten en er zit niets anders op dan de maatschappij vanaf de grond opnieuw op te bouwen. Daarnaast wordt er gejaagd op oud aanhangers van het nazi-regime. Medewerkers van publieke organen moeten voor een zuiveringscommissie verschijnen; deze commissie is in het leven geroepen om ambtenaren op te sporen die met de Duitsers samengewerkt hebben. Ook de bestuursleden van de V.P.R.O. worden stuk voor stuk doorgelicht; zij worden allen vrijgesproken en kunnen allemaal hun werk weer oppakken.72 Tijdens de oorlog en na de bevrijding was er toch wel sprake van enige bezorgdheid in het bestuur. Bezorgd vanwege matheid, onzekerheid, zoeken naar een nieuwe koers et cetera. Bestuurslid Banning zette in een door hem geschreven brochure – Het vrijzinnig protestantisme op de tweesprong. Organisatie of stroming73 – de mogelijkheden zoals hij ze zag voor na de oorlog uiteen: op de zelfde voet doorgaan als voor de oorlog, of het reformeren van de kerk: dat wil zeggen een kerk tot stand laten komen die ook de problemen van de moderne samenleving en de nood van het eigen volk serieus neemt. De functie van zender Radio Herrijzend Nederland wordt in januari 1946 overgenomen door Radio Nederland in den Overgangstijd; een stichting die alle uitzendingen in binnen- en buitenland verzorgt en waaronder alle omroepen opereren.74
72
Brief van de zuiveringscommissie aan het V.P.R.O. bestuur, d.d. twintig november 1947. Banning, W. Het vrijzinnig protestantisme op de tweesprong. Organisatie of stroming. Arnhem: van Loghum en Slaterus, 1945. 74 Geschiedenis RNW – RADIO NEDERLAND WERELDOMROEP – jubileum Wereldomroep. Versie oktober 2007. Negenentwintig oktober, 2007. http://www.wereldomroep.nl/jubileum/algemeen/geschiedenis 73
38
Met de herinrichting van het nieuwe omroepbestel probeert de V.P.R.O. een nationale omroep te implanteren maar dit mislukt; in 1947 wordt de V.P.R.O. heropgericht, andermaal met Everhard Spelberg aan het roer neemt zij haar plaats in het verzuilde bestel. In deze periode van herstel, lijken sommige programma`s van de V.P.R.O. hier ook daadwerkelijk naar te verwijzen of op z`n minst te willen bijdragen aan het hoog houden van het moreel. De titel Tot het hart van het Volk (1947) is hier een duidelijk voorbeeld van.75 Bestuurders N Immink en J van Houte zullen omstreeks 1966 schrijven dat dit inderdaad het geval is.76 In deze periode worden de godsdienstige onderwerpen iets naar de achtergrond verschoven (hoewel ze prominent aanwezig blijven) terwijl cultuur en bijvoorbeeld informatie naar voren worden geschoven:
‘Gezien het sterke herstelkarakter van het hele bestel, leek de positie van de VPRO erg op die van voor de oorlog: een kleine omroep met een zeer beperkt aantal zenduren, gedurende welke voornamelijk het vrijzinnig protestants geluid klonk. Wederom ging het in de eerste plaats om kerkdiensten, morgen- en avondwijdingen en andere sterk godsdienstig getinte uitzendingen met daarnaast, in de vrijzinnige traditie van openheid naar de cultuur, voor zover mogelijk aandacht voor ontwikkelingen in wetenschap, wijsbegeerte, kunst, literatuur, politiek en maatschappij en voor de muzikale omlijsting. Daarbij konden ook minder conventionele of radicale opvattingen aan bod komen. De kwalificaties moeilijk, hoogethisch en moralistisch, die in de jaren dertig hadden gegolden, waren evenzeer van toepassing op de VPRO van het einde van de jaren veertig en de jaren vijftig.77’
Bovenstaand citaat geeft een vrij identiek beeld weer als het met de programmering uit het vorige decennium vergeleken wordt maar omstreeks 1947/48 treed een verschil aan de dag. De V.P.R.O. besluit niet langer een bijzondere omroep te zijn en gaat een algemeen programma verzorgen. Blom stelt dat dit in de praktijk nog weinig voor stelde; deze, voor toen principiële beslissing, zou in latere jaren wel van grote betekenis
75
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. dertien december 1947. Dit zijn de eerste – nu nog beschikbare – vergaderingnotulen van na de oorlog. 76 Immink, N; van Houte, J. Dossier. Hilversum, ± 1966. 77 Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 113-114.
39
worden. In het voorjaar van 1948 gaat de kogel definitief door de kerk, deze beslissing wordt niet veel later gemotiveerd in de brochure verantwoording. Een woord tot ambtsdragers en alle anderen, die leiding geven onder ons78; hierin wordt geschreven dat de verzorging van de algemene omroepbehoeften niet aan de algemene omroepen, en dan met name de AVRO en de VARA, kan worden overgelaten: vrijzinnig protestanten dingen nu eenmaal anders dan anderen. Ook op dit terrein. (De eigenzinnigheid treedt hier weer aan het licht.) Het bestuur meende zo ook recht te hebben op meer zendtijd (anderhalve dag) omdat de V.P.R.O. ongeveer een miljoen mensen uit de bevolking zou vertegenwoordigen:
‘(…) omdat zij zich bij de A.V.R.O. noch bij de V.A.RA. thuis of meer thuis gevoelden maar vooral omdat zij zich steeds krachtiger zijn gaan beseffen, dat de vrijzinnig protestanten een geheel eigen taak hebben in de verzorging van het niet-direct godsdienstige deel van de uitzendingen.79’
Uiteindelijk werd deze zendtijd niet toebedeeld. Voor ‘the time being’ bleef de V.P.R.O. ongeveer een soort gelijk programma verzorgen waarin naast religie meer aandacht voor culturele onderwerpen was ingeruimd. In haar denkwijze was wel iets veranderd; iets wat zich in de jaren vijftig en zestig verder zou manifesteren.80 De religieuze uitzendingen blijven zo dus nog steeds een belangrijk deel van het aanbod vormen. De morgen- en avondwijdingen zijn nog ruim vertegenwoordigd, net als de studio- en kerkdiensten en Lezen in de Bijbel. Ook de religieuze cursussen zijn nog volop aanwezig. In februari 1948 stond voor de vrijdagavond het achtdelige leervehikel Waar is God? gepland. Een achtdelige cursus waarin thema`s als Is God maar een verbeelding?, Is de Bijbel God`s woord? en Is Jezus maar een mens? aan de orde zijn geweest. Een ander voorbeeld is De kerk nu, waarin onder andere betoogd wordt waarom en hoe de kerk zich met de wereld moet bemoeien. Ook is er binnen deze 78
Schrijver onbekend. Verantwoording. Een woord tot ambtsdragers en alle anderen, die leiding geven onder ons. Hilversum, 1948. In dit boekje wordt tevens nogmaals benadrukt dat de V.P.R.O. geen enkele connectie met een politieke partij heeft, op pagina zes schrijft men: ‘(…) onder het V.P.R.O.dak verzamelen zich vogels van zeer diverse politieke pluimage.’ Om dit nog maar eens te benadrukken. 79 Brief van het V.P.R.O. bestuur aan de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap, d.d. negen juni 1948. 80 Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 114–115.
40
reeks aandacht besteed aan de kerk en Duitsland, het is niet duidelijk of dit met de bezetting te maken heeft.81 Andere voorbeelden zijn Tussen Kerk en Wereld (1948), Het geloof van het land (1948); een serie monologen over het geestelijk leven in Nederland van de laatste halve eeuw, het eerder genoemde Gesprekken met luisteraars wordt dan eenmaal per maand uitgezonden, maar ook reportages over religieuze congressen zoals het World Congress of Faith en de provinciale dag van de V.P.R.O. komen aan de orde.82 Het jaar 1949 laat qua vaste programma`s (kerkdiensten, morgen- en avondwijdingen, Lezen in de Bijbel, et cetera) een soortgelijk beeld zien. Bij de rest van de programmering is aandacht voor portretten van geestelijk leiders en enkele cursussen die de betekenis en invloed van het vrijzinnig protestantisme behandelen op en voor verschillende levensgebreken. Thema`s die hierbij worden aangesneden zijn onder andere verdraagzaamheid, leiden en de dood. Thema`s waarin ook weer een Bijbelse ethiek te herkennen valt. Er worden nog veel religieuze uitzendingen verzorgd dus wat dat betreft is er niet zo veel veranderd als we dit vergelijken met de jaren dertig.83 Een volgend breekpunt is ergens rond 1948/1949 te signaleren als de V.P.R.O. zendtijd afstaat aan het IKOR (Interkerkelijk Overleg Inzake Radioaangelegenheden) zodat deze de kerkdiensten voor haar rekening kan nemen.84 Dit leidt tot enige consternatie bij de heer Spelberg omdat hij vindt dat het begrip ‘kerkdienst’ dusdanig door het IKOR wordt opgerekt dat alles er wel in past. Het IKOR verdedigt zichzelf op z`n beurt door te stellen dat zij niet altijd traditionele diensten uitzend maar dat het wel om evangelieprediking gaat.85 De V.P.R.O. blijft hier en in de periode die daarna volgt een omroep die sterk religieus georiënteerd is ondanks dat zij een van haar belangrijkste programma`s verliest: het verzorgen van de kerkdiensten. De sociale functie die in het vorige hoofdstuk met betrekking tot evangelieverspreiding aan haar is toegekend valt zo ten dele weg. Haar gemeenteleden worden nog wel gehoord en bediend in programma`s als Gesprekken met Luisteraars maar een belangrijk gereedschap vervalt zodoende toch.
81
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achtentwintig februari 1948, P 10. Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zestien april, vier juni en achttien juni 1948. 83 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijf november 1948 en achtentwintig januari 1949. 84 IKOR (Betekenis/definitie van). Versie oktober 2007. 31 oktober, 2007. http://www.encyclo.nl/begrip/IKOR 85 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achtentwintig januari 1948, P 12, 29. 82
41
Ondanks dit blijft haar aanvullende functie wel behouden vanwege de overige religieuze en religieus/culturele programma`s die zij blijft verzorgen.
3.4. Een grotere verscheidenheid aan culturele uitzendingen Door enerzijds een programmering te voeren die meer aansluit bij het idee van een nationale omroep, en anderzijds door zichzelf om te vormen tot een algemeen omroeporgaan (hoewel dat voor nu nog vrijwel niet mee weegt), zal het weinig verbazing wekken dat dit meer culturele uitzendingen tot gevolg heeft. Enkele blikken hoeven slechts op archiefstukken geworpen te worden om te zien dat deze uitzendingen een veel grotere rol zijn gaan spelen. In enkele gevallen is hier te zien dat de V.P.R.O. op religieus terrein onder druk komt te staan. Uit notulen van december 1947 is op te maken dat orgelsonates van Mozart in de planning voor 1948 hebben gestaan. Kunst, cultuur en verwante uitzendingen krijgen in dat jaar veel aandacht; literatuur, film en toneel zijn hier voorbeelden van.86 Ook zijn er programma`s waarvan de titel suggereert dat het religieuze en culturele aspect een geheel vormen. Het mooie kerklied is hier een voorbeeld van.87 Het combineert enerzijds de religieuze inhoud van het kerklied – ter bevrediging van de spirituele behoeften van de luisteraar – met klassiek getinte muziek, een teken van onder andere verfijnde smaak en ontwikkeling, anderzijds. Het toont nog maar eens aan dat evangelieverspreiding nog steeds erg belangrijk is in dit tijdperk. Rond het einde van het jaar is er tijd ingeruimd om aandacht te schenken aan provinciale beeldende kunst en letterkunde. Ook is er tijd vrijgemaakt voor het Klein Orkest en Concertgebouw Trio.88 Ook in 1949 zijn er weer programma`s voor klassieke muziek uitgezonden, verder is er aandacht voor het christelijk humanisme in de Nederlandse dicht- en schilderkunst, weer een fusie tussen religie en kunst.89 De literatuur komt weer aan de orde in Zojuist Verschenen; het programma was bedoeld voor lezingen en korte luisterspelen. Later zou men sprekers voor de microfoon toelaten om net verschenen boeken te bespreken.90 Dit begint al meer te lijken op een bespreking van een cultuurproduct zoals we dat vandaag de dag kennen; iets wat wel of juist niet kan aansturen op de consumptie van het 86
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. dertien december 1947. Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zestien april 1948. 88 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijf november 1948. 89 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijftien oktober 1949. 90 Ibid. 87
42
besproken product. Praktijken die tegenwoordig de normaalste zaak van de wereld zijn. Het beleid ‘an sich’ laat in deze periode, afgezien van de eerder in dit hoofdstuk genoemde punten geen grote schommelingen zien. Verder toont de programmering van toen een lijst programma`s die niet direct als cultureel of religieus te bestempelen zijn, maar wel gekenmerkt worden door een moreel-ethisch karakter. Daarnaast worden er ook programma`s gemaakt die, zeker voor die tijd, een dosis eigenzinnigheid aan de dag stellen. Eigenzinnigheid die in de daaropvolgende jaren zo kenmerkend voor de V.P.R.O. zouden worden.
3.5. moreel-ethische inslagen en eigenzinnigheid De naoorlogse periode laat voor het eerst een serie programma`s zien die niet direct in de eerder genoemde hokjes te plaatsen zijn. Het zijn programma`s die opvallen door hun moreel ethische karakter, hun eigenzinnige inhoud of iets anders. Moraliteit en ethiek hebben de uitzendingen van de V.P.R.O. altijd sterk gekenmerkt en in dit decennium is dat nog steeds zo.91 Zo was er bijvoorbeeld Op Bezoek Bij Anderen (± 1948/1949): een programma waarin personen uit andere maatschappelijke groepen geïnterviewd worden over het reilen en zijlen in hun gemeenschap. Zo worden over de jaren de VVD jeugd, vrijmetselaars en vele andere bewegingen bezocht.92 In dit programma komt weer een duidelijk kenmerk van het vrijzinnig protestantisme naar voren: kennis nemen van de cultuur; kijken hoe “andersdenkenden” hun leven invullen. Met dit programma vervult de luisteraar deze plicht; tevens kan deze zo de andere zienswijzen leren doorgronden zodat er tolerantie en respect voor kan worden opgebracht. Zulke programma`s kunnen beschouwd worden als een symptoom van de – eigenlijk al ingezette – basisverbreding die hier via de programmering tot uiting komt, maar daarover straks meer. Ideaal gezien hebben deze programma`s een betere verstandhouding tussen verschillende groepen tot gevolg wat tot een vredigere samenleving leidt. Programma`s als Op Bezoek Bij Anderen hebben dus het doel om ethisch gedrag tussen de mensen onderling en verschillende groepen te vergroten. Programmatitels als Leiding en Gezag (1948), Vrijheid en Vroomheid (1948) en Het gezin in de wereld (1948) lijken hetzelfde te suggereren.93 91
Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986 P 93. 92 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zesentwintig november 1949. 93 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijf en zestien november 1948.
43
Het Vreemde Geval (1949) is een voorbeeld van een programma met een licht eigenzinnige inslag. Er wordt op voorzichtige wijze getornd aan de bestaande regels van radio maken; het zal voor die tijd ongetwijfeld niet bepaald alledaags zijn geweest dat er een persoon aan het woord gelaten wordt die door zijn gevangenschap in Rusland volledig van de buitenwereld is afgezonderd. De makers wilden de man`s huidige visie op de wereld horen aangezien er in zijn afwezigheid veel veranderd zal zijn: wat vindt hij van de politiek, de cultuur, de kerk, de economie, et cetera?94 De eigenzinnigheid hoeft niet altijd in het programmaformat te zitten, de manier waarop deze wordt ingevuld kan hier net zo goed aan bijdragen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het programma Mensen aan het Werk (1949) waarin mensen uit de meest uiteenlopende beroepen aan het woord komen. In de vergadering van zesentwintig november 1949 is besloten om naast een boer en een toneelspeler ook een directrice van een arbeidsbureau aan het woord te laten. Dit is vrij opmerkelijk in een periode die zeker tien jaar vóór de tweede feministische golf dateert; één waarin vrouwen voornamelijk een verzorgende rol binnen het gezin vervullen. Werkende vrouwen waren een minderheid. Zodoende lopen we al iets uit op het volgende hoofdstuk over de jaren zestig; in die tijd vindt men het van belang dat er aandacht besteed wordt aan nieuwe en onderbelichte fenomenen in de maatschappij. Als er iets gebeurt is de V.P.R.O. er bij, ook als andere omroepen het links laten liggen.95 Wat ook niet onvermeld mag blijven is het moment waarop weer een stukje van het religieuze bouwwerk afbrokkelt waarop de V.P.R.O. gefundeerd is. Namelijk in het debatprogramma Podium (1949.) Hierin wordt namelijk een discussie gehouden over de verhouding tussen religie en humanisme.96 In een niet nader te specificeren document wordt de oorsprong van dit programma uit de doeken gedaan: een van de V.P.R.O. bestuurders had eerder een discussie met iemand over dit zelfde onderwerp gehad en hij wou het zelfde gesprek nog een keer op de radio over doen. Hierin komt de validiteit van het christendom door bepaalde argumenten flink onder druk kwam te staan.97 Iets wat niet alledaags is in die tijd, zeker niet op een massamedium als de radio. In eerdere jaren was zoiets niet mogelijk geweest omdat religie een heel erg dominante positie innam. Het doel was om dit te verspreiden en om haar invloed zo te vergroten, niet om
94
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zesentwintig november 1949. Ibid. 96 Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zeven juni 1949. 97 Niet nader te specificeren document waarin het debatprogramma Podium behandeld wordt, ± 1949. 95
44
het onderuit te halen. Vrijzinnig protestanten zijn voorstanders van kritisch tegenover de Bijbel staan maar dat lijkt tot dusver nergens zo sterk naar voren te komen als hier. Het kweken van religieuze subjecten is nog steeds een doel maar met deze kritische geluiden ten opzichte van het geloof lijkt zij dit zelfs een heel klein beetje te ondermijnen. Wat dit betreft is dit voorbeeld tekenend voor de veranderingen en de tegenstellingen die zich in de daaropvolgende jaren zullen voltrekken. Aan de andere kant lijkt dit meer af te streven op het scheppen voor een podium waar het maatschappelijk debat plaats vindt. (Hoewel het destijds misschien helemaal niet zo genoemd wordt, of is nagestreefd.) Dat lijkt ook bij Stemmen uit de gemeente zo te zijn, een programma waarin zowel eenvoudige als minder eenvoudige gemeenteleden aan het woord komen over de dingen die in de wereld, in het volk en in de gemeente gebeuren.98 Deze gesprekken worden vervolgens uitgezonden en kunnen vervolgens het nodige losmaken (lees: reacties uitlokken) bij de luisteraars. Op deze wijze wordt er een bijdrage geleverd aan een discussie die de potentie heeft om een grote groep mensen te bereiken en om zo een debat op maatschappelijk niveau te stimuleren. Na de oorlog trekt de V.P.R.O. geleidelijk aan steeds meer personen uit andere (geestelijke) kringen naar haar organisatie toe. Dit gebeurt vanwege de rond eind 1949, begin 1950 ingezette basisverbreding. Deze term omvat een aantal aspecten die door Spelberg, Bruining en De Koning van groot belang geacht worden voor de V.P.R.O. Een van die punten die híer van belang is, is de dreiging van het getal: zijn er binnen de vrijzinnig protestantse kring wel genoeg leden en personeel te werven? Langzaam aan maar zeker begint men dus met het werven van leden en personeel buiten eigen kring, iets wat in de jaren zestig grote betekenis krijgt.99
98 99
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijf november 1948. Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 116-117.
45
Een veranderlijk klimaat met kans op stormachtige tijden (1960 - 1968.)
4.1. Veranderingen in de jaren vijftig. De jaren zestig van de vorige eeuw markeren in meer dan een opzicht een breuk met het verleden. Deze periode betekent een definitieve scheuring met de verzuilde maatschappij, iets wat – logischerwijs – ook zijn uitwerkingen op het omroepbestel heeft gehad, veel van de verenigingen die hierin opereren zijn immers een gereedschap van de zuilen waaraan zij gelieerd zijn. Voordat die draad opgepakt wordt is het nuttig om even in het kort enkele gebeurtenissen uit de jaren vijftig toe te lichten. Het dient overigens gezegd te worden dat er in dit hoofdstuk minder aandacht besteedt zal worden aan programma`s en aan de analyse daarvan door de vele ontwikkelingen op het gebied van een nieuw te formuleren gouvernementele missie. De V.P.R.O. heeft in deze tijd last van schommelingen in het ledenbestand, deze zijn van dusdanige aard dat besloten wordt dat ook leden buiten de eigen kring geworven gaan worden. In 1950 heeft de V.P.R.O. tweeënvijftigduizend leden terwijl de K.R.O. er maar liefst tweehonderdzeventigduizend aan haar kant heeft.100 De problemen op dit terrein blijven daarna aanhouden: in een vertrouwelijke brief van het bestuur aan haar medewerkers uit november 1957 staat dat een bepaalde televisie-uitzending (van eenendertig augustus van dat jaar) zevenhonderd leden verlies heeft opgeleverd. Daarnaast bedanken ongeveer tweeduizend mensen voor het omroepblad, het einde van deze tendens is dan waarschijnlijk nog niet in zicht. Tegelijkertijd staat in de brief dat deze verliezen niet het einde van de wereld betekenen maar wel dat het werven van nieuwe leden moeilijker is geworden.101 Hetzelfde geldt voor het personeel: er zijn onvoldoende kundige mensen in de eigen kring aanwezig dus wordt ook hier besloten buiten de vrijzinnig protestantse kring mensen te werven. Deze praktijken om een breder publiek aan te spreken zullen, net als in het vorige hoofdstuk, aangeduid worden met de term basisverbreding. De tevens in het vorige hoofdstuk genoemde principiële beslissing om een algemeen programma te voeren lijkt hier meer tot wasdom te komen:
‘In de loop der jaren, vooral der laatste jaren, heeft de V.P.R.O. microfoon al heel wat andere klanken in zich opgenomen dan Vrijzinnig Godsdienstigen alleen. Inderdaad is 100 101
Beleidsstuk, d.d. vijfentwintig november 1950. Vertrouwelijke brief van het V.P.R.O. bestuur aan haar medewerkers, november 1957.
46
het zo: de V.P.R.O. is bezig zijn “bijzondere” karakter te verruimen tot een “algemeen” – en dat zeer bewust en op zeer reële gronden!102’
De V.P.R.O. is nu ècht begonnen om een omroep te worden die zich niet louter en alleen op religie concentreert. Het scholende aspect is nog steeds aanwezig, zo staat in het jaarverslag van 1956 dat gezocht wordt naar amusement waar je iets van ‘meeneemt’ maar dat dit nog niet gevonden is.103 Het uitzenden van amusement is ook een verandering omdat de V.P.R.O. zich daar in voorgaande decennia niet aan wilde wagen. Daarnaast is op twee oktober 1951 de eerste televisie-uitzending een feit, een medium dat een heel andere manier van werken met zich meebrengt voor programmamakers. De vrijzinnigen zijn ook nog altijd voorstanders van een nationale omroep en hebben ook verscheidene documenten openbaar gemaakt waarin zij hun visie uiteen zetten, iets wat hen zowel lof als kritiek brengt.104 Als verenigingsdirecteur N. Immink in 1967 terug kijkt schrijft hij zelfs dat door de komst van de televisie de V.P.R.O. van karakter veranderde en dat de omroepvereniging nooit meer hetzelfde zou zijn.105 In de jaren 1958 en 1959 zijn ook tendensen waar te nemen die beschouwd kunnen worden als kleine schokjes die vooraf gaan aan de grote beving van 1968. Spelberg schrijft in het jaarverslag van 1958 bijvoorbeeld al dat het een doel is om mensen te helpen oriënteren en heroriënteren zodat zij beter weten waar ze aan toe zijn en zo een weg kunnen vinden naar een zinrijk en vreugdevol bestaan.106 Het helpen oriënteren en heroriënteren van de kijker/luisteraar – zodat deze zijn of haar positie in de maatschappij kan vinden - is iets wat in de jaren zestig zeer belangrijk wordt. Het lijkt het meest logisch om bij (her)oriëntatie via radio en televisie uit te gaan van een subject dat zijn plaats in de maatschappij heeft gevonden en z`n weg vindt naar een zinrijk en gelukkig bestaan. Het bovenstaande geeft de aanstaande breuk die binnen enkele jaren
102
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. elf november 1958, P 30. In deze alinea heb ik het woord 'programmamaker' gebruikt omdat dit een verschuiving aangeeft: er worden niet alleen radio- maar ook televisieprogramma`s gemaakt. 103 Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1956. Hilversum: V.P.R.O., 1957, P 5. 104 Schrijver onbekend. Beleidsnota d.d., negen september 1960. Voor meer informatie over de nationale omroep zoals die door de V.P.R.O. is voorgestaan zie: Schrijver onbekend. Een nationale omroep. Hilversum: VPRO, 1960. Volgens de bibliografische gegevens wordt de verenigingsnaam hier al zonder puntjes geschreven. 105 Immink, N. Van Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep tot omroepvereniging VPRO. Beleidsstuk, d.d. negen oktober 1967, P onbekend. 106 Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1958. Hilversum: V.P.R.O., 1958, P 9.
47
zal plaats vinden eigenlijk al weer. Dat voelt men binnen de V.P.R.O. zelf ook: in het jaarverslag van 1959 is geschreven dat verdedigers van de maatschappelijke zuilen beginnen te voelen hoe haar fundamenten beginnen te scheuren en barsten beginnen te vertonen. Het wordt echter niet verwacht dat ze binnen korte tijd zullen vallen omdat ze zeer sterk zijn. Het bijzondere karakter van de V.P.R.O. treedt volledig terug in periode ´53-´59, met name door de nieuwe omroepwet die in voorbereiding is.107 Als dit zich voltrekt is men nog wat huiverig met het verzorgen van een volledig programma; zo zal de V.P.R.O. haar taak volgens Spelberg te kort doen als zij lichte muziek zou gaan uitzenden. Lichte muziek is immers op elk moment van de dag bij andere omroepen te beluisteren.108 Er trekt echter niet veel later een spreekwoordelijke storm door de maatschappij die grote veranderingen teweeg brengt en weinig tot niets van Spelberg`s woorden heel laat.
4.2. Het begin van een einde De jaren vijftig en zestig zijn dus tijden van crisis en verandering binnen de V.P.R.O.. In een vergadering van het dagelijks bestuur van de dato twaalf juni 1962 is de geschiedenis van de V.P.R.O. grondig onder de loep genomen, daaruit komt naar voren dat de verschillende culturele uitzendingen – kunst, maatschappij, agrarische uitzendingen, et cetera – (die zijn opgebouwd tegen de achtergrond van de eigen levensbeschouwing) een steeds grotere plaats innemen. De vrijdagavond die in religieus opzicht zo belangrijk was functioneert nauwelijks meer. De televisie-uitzendingen zijn in het begin vrijzinnig protestants van aard maar deze veralgemeniseren naar verloop van tijd. In de paragraaf ‘uitwerking’ wordt geschreven over een doelbewuste programmapolitiek ten aanzien van de godsdienstige uitzendingen, men gaat zich meer richten op randgroepen in het beleid. Verder is het de bedoeling dat er televisieprogramma`s komen die herkenbaar zijn voor de achterban, de eigen groep en kijkers en luisteraars uit andere groepen die iets positiefs en herkenbaars van het vrijzinnig protestantisme verwachten. De culturele uitzendingen die opgezet zijn tegen een vrijzinnig protestantse levensbeschouwing – uitzendingen die als zeer waardevol worden bestempeld – zullen worden voortgezet. Dit is een symptoom van de basisverbreding omdat het bestuur tracht om mensen uit meerdere groepen aan zich te 107 108
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. twaalf juni 1962. Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1956. Hilversum: V.P.R.O., 1959, P 4.
48
binden, dit zal als een van de bepalende factoren tot een andere gouvernementele missie leiden. Ook worden er, hieruit voortvloeiend, verschillende contacten onderhouden: het contact met de kerk blijft vooralsnog belangrijk, de band met de humanisten wordt verder aangehaald. Aan de binding met andere groepen wordt meer aandacht besteed, misschien wordt deze uitgebreid, bijvoorbeeld met het programma Op Bezoek Bij Anderen. Ook het contact met culturele instanties moet versterkt worden.109 Ook brengt het eerder genoemde ledenverlies het gevaar met zich mee dat er een commercieel element in de uitzendingen sluipt omdat de vraag: ‘hoe behoud ik de meeste leden’ hier van groot belang wordt.110
4.3 Tijden van crisis met een nieuw elan In een tijd waarin crisis hoogtij viert proberen de bestuurders de vereniging uit de brand te helpen. Zij zijn in dubio over de omroepidentiteit en maken zich zorgen vanwege het slinkende ledenbestand. In deze hachelijke situatie wordt gezocht naar oplossingen, dat blijkt bijvoorbeeld uit een artikel uit het verenigingsblad Vrije Geluiden. Daarin typeert een onbekende auteur de V.P.R.O. als een omroep die confrontatie van uiteenlopende opvattingen en meningen nastreeft. Zij is de omroep die cultuurvormen en moraal onderzoekt; ook wijst zij dogmatische en ideologische begrenzingen af. Zij stelt zich tot doel om:
‘(…) radio- en televisie-uitzendingen te verzorgen die luisteraars en kijkers ten dienste staan bij het op kritische wijze bepalen van hun persoonlijke verantwoordelijkheid in levensbeschouwing, maatschappij en cultuur. De VPRO laat zich daarbij leiden door het ethos van het christendom en humanisme.111’
De beginselen die hierbij als uitgangspunt worden genomen hebben een toon die nogal verschilt van de oudere statuten: allereerst is de mens vrij om zélf tot een plaatsbepaling in de wereld te komen, het recht op informatie wordt als essentieel gezien voor de geestelijke, sociale en culturele democratie. Als derde wordt gesteld dat de dialoog een essentieel kenmerk van het programma is. Verder gaat men uit van de erkenning van de vaardigheid van de mens die tot tolerantie dwingt en als laatste: dit programmabeleid 109
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. twaalf juni 1962. Schrijver onbekend. 1926-1966: 40 jaar VPRO. Beleidsstuk, oktober 1966, P 4a. 111 Auteur onbekend. Titel onbekend. Vrije Geluiden, jrg 37, nr. onbekend (1963): P 1-2. 110
49
vraagt om een duidelijke relatie tussen de doeleinden van de V.P.R.O. en het uitgezonden programma. Het eerstgenoemde punt is al heel anders in vergelijking met de statuten uit 1926. Het bovenstaande is veel liberaler van toon: het beschouwt de mens als zelfstandig en autonoom wezen (let hier op het gebruik van de woorden ‘vrij’ en ’zelf’). Dit in tegenstelling met het christendom waarin de mens zichzelf over geeft aan een hogere macht en fatalistisch is.112 Het recht op informatie lijkt te moeten bijdragen aan het functioneren van de democratie. Als de dialoog in het programma een belangrijk deel daarvan is dan lijkt het er op dat deze iets los moeten maken onder de kijkers en luisteraars, het moet stof voor discussie leveren, bijdragen aan het maatschappelijk debat. Dit hebben we nog niet eerder gezien. Als we dan uitgaan van de doelstelling, streeft de V.P.R.O. er naar om met haar programma`s de kijker ten dienste te staan bij het op kritische wijze bepalen van zijn of haar maatschappelijke positie. Tolerantie hoort hier ook bij. Het ideaal subject waar we dan van uit gaan is een burger die verantwoordelijk in de maatschappij staat en handelt. Het christendom en humanisme kunnen daarbij als leidraad dienen. Wat betreft het laatste punt: het lijkt er op dat alle producties de voorgaande punten moeten uitstralen. De radio- en televisieprogramma`s uit deze tijd zijn van uiteenlopende aard, omstreeks 1960 is er bijvoorbeeld een medisch programma met dokter van Swol waarin te zien is waar artsen en verpleegsters zich mee bezig houden. Ook documentaires over wereldnieuws spelen een belangrijke rol; zij moeten de kijkers helpen oriënteren in de wereld. Daarbij is informatie en deskundig commentaar nodig om het publiek te helpen bij het vinden van een eigen weg.113 Cultuur blijft belangrijk, ook in het volgende jaar waarin het verspreiden van religieuze stof nog steeds een plaats inneemt. Ook is er nu een aparte filmrubriek.114 In 1964 zijn er Vorm en Visie (over barokke kunst, kunst en religie, cerebrale kunst), toneel, cabaret en Van Alle Markten Thuis. Een muziekprogramma waarin de meest uiteenlopende soorten muziek de revue passeren (Nat King Cole en orkestrale muziek bijvoorbeeld.115) In deze selectie zijn ook programma`s en onderwerpen te bespeuren die in eerdere jaren niet aan de orde zijn gekomen. Zo zijn er bijvoorbeeld in 1966, een jaar na de 112
Fatalistisch wil zeggen dat een persoon niet gelooft dat hij of zij zijn leven volledig naar zijn hand kan zetten omdat hij of zij denkt dat er een plan van een hogere macht is waarin deze een plaats heeft. Een noodlot dus. 113 Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1960. Hilversum: V.P.R.O., 1960, P 10. 114 Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1961. Hilversum: V.P.R.O., 1961, P 7-14. 115 Schrijver onbekend. Jaarverslag 1964. Hilversum: V.P.R.O., 1964, P 1-4.
50
ontzuiling, al meer jazz en popmuziek naast cultuur en religie in de programmering te vinden.116 Daarnaast bestaan er nog meer voorbeelden die aangeven dat de programma`s plus de inhoud daarvan veranderen en weerstand teweeg brengen. De oude garde van programmamakers botst met de nieuwe; mensen die niet allemaal een vrijzinnig protestantse binding hebben en graag programma`s met een experimentele aard maken. In 1966 alleen al leverde dat een stroom van uiteenlopende reacties op: ‘U hebt geen manieren! Het was schandelijk wat U gisteren op de televisie hebt vertoont!117’ Deze persoon was niet de enige die er zo over dacht: ‘Dat cabaret-liedje wat U durfde [uit] te zenden doet voor mij de deur dicht.118’ Maar er waren, zoals het bovenstaande al suggereert, niet alleen maar negatieve reacties: ‘De uitzending van Boudewijn de Groot was voor ons een nieuw hoogtepunt. Wij zijn u dankbaar dat U deze eigentijdse vertolking niet hebt onthouden.119’ Een ander voorbeeld: ‘Wat ben ik blij dat u niet al bij voorbaat alles schrapt wat wel eens ergeren kan – maar dat U het aan kijkers zelf over laat om te schiften.120’ Het mag duidelijk zijn: wat de een mooi vindt, is voor een ander een gruwel. Het brengen van programma`s met een voor dan nog vrijwel nooit geziene strekking is een grote breuk met het verleden. De vraagt rijst nu: waarom worden zulke programma`s gemaakt?
‘Het zijn uitzendingen uit onze eigen tijd. Daar mag U blij om zijn of verontrust. Feit is, dat het onze en dus ook Uw tijd is die daarin weerspiegeld wordt. Het is mede onze opdracht door te geven wat leeft in deze tijd. Dat is niet allemaal mooi en gaaf – zo min als het leven dat is – maar wij mogen toch niet net doen of het er niet is? De VPRO stelt het aan de orde en nodigt daarbij zijn luisteraars en kijkers uit er kennis van te nemen – het is er immers – en er een eigen houding tegenover te bepalen.121’
Deze nieuwe manier van denken hangt volgens bestuurder H. Faber samen met het vernieuwen van de geest in het volk; het kan, volgens hem, het beste omschreven
116
Notulen van een V.P.R.O. persconferentie, d.d. zeven september 1966. Schrijver onbekend. 1926-1966: 40 Jaar VPRO. Beleidsstuk, ± oktober 1966, P 7. 118 Ibid. 119 Ibid. 120 Ibid. 121 Ibid. Ook in dit citaat wordt de naam van de vereniging zonder puntjes geschreven, en dat vóór 1968. Het jaar dat de vereniging wordt omgedoopt van V.P.R.O. tot VPRO. 117
51
worden als het helpen toegroeien naar het leven in West-Europa in het jaar tweeduizend.122 Aan de andere kant is er een andere kijk op kunst en cultuur die dan voor het eerst gehanteerd wordt. Kunst is altijd geassocieerd met klassieke muziek, schilderkunst, literatuur, et cetera maar daar is in deze tijd verandering in gekomen; als er nu over kunst wordt gesproken dan worden er naast de traditionele waardeschalen die door christendom en humanisme in de periode van de Renaissance zijn aangereikt, ook andere waardeschalen gehanteerd. Dat verklaart de keuze voor de ingeslagen weg, de controversiële onderwerpen en de aandacht voor uitingsvormen als popmuziek die voorheen als waardeloos zijn beschouwd. Dit is ook weer een breuk ten opzichte van het verleden en dus ook met de oude gouvernementele missie. Een missie waarin alleen op cultureel gebied aandacht besteed is aan 'hoge' vormen van kunst en cultuur. Door factoren als grote maatschappelijke veranderingen en hetgeen wat hierboven staat geschreven is dit veranderd. Onderwerpen worden trouwens vanaf dan op een eigentijdse manier behandeld, dat wil zeggen: in discussievorm, prikkelend of met tegenspraak.123 Dat deze nieuwe koers weerstand oproept is duidelijk. Dat is bestuurder H. Faber niet ontgaan en hij schrijft een jaar later dat het geheel nu de vorm van een crisis begint aan te nemen. Uit gesprekken met leden en niet-leden wordt volgens hem duidelijk dat er in het vrijzinnig protestantse gedeelte van de achterban verzet is tegen de koers die op dat moment gevaren wordt. Zodoende ontstaat er een vervreemding van de omroep die om doordenking vraagt. De bezwaren die in verschillende delen van de achterban leven zijn onder andere dat het ‘hun’ V.P.R.O. niet meer is, zij missen de vertrouwde mensen en gedachten en stoten op aanstotelijke uitzendingen. Met andere woorden: ‘(…) het “image” is anders en wij herkennen ons hierin niet; wij zien ook niet, waar dit “image” aansluit bij datgene, wat wij als Vrijzinnig Protestanten hebben leren zien.124’ Het is een nieuwe manier van werken, bij een lezing kan niet langer een afgeronde conclusie gegeven worden maar een vraag die kijker of luisteraar dwingt om tot een eigen antwoord te komen, of zelfs tot de erkenning dat hij er nog geen of totaal geen antwoord op heeft. (Zo kan kritisch en/of geëngageerd denken gestimuleerd worden.) De kijker of luisteraar wordt betrokken bij een confrontatie met de realiteit en dat is niet altijd even prettig. Daarbij gaat het er niet om dat bepaalde visies, dogma`s of 122
Faber, H. Dossier/memorandum, d.d. zes oktober 1966 aan het dagelijks bestuur, 1966. Immink, N; van Houte, J. Dossier, ± 1966. 124 Faber, H. Memorandum aan een onbekende persoon, d.d. drie januari 1967. 123
52
maatschappelijke beschouwingen worden opgelegd; de V.P.R.O. moet zijn bijdrage kunnen geven aan de kans dat wij als bevolking en als individu met onszelf en met elkaar kunnen leven. Het gaat hier met andere woorden om de zorg voor het menselijk welzijn.125 Door het menselijk welzijn als doel van gouvernementeel bestuur te nemen beoogt de V.P.R.O. zo de tolerantie in de maatschappij te vergroten, het gaat er immers om dat we als bevolking en als individuen met elkaar samen kunnen leven. Er moet wel zorg voor gedragen worden dat niet de verleiding ontstaat om het vrijzinnig protestantisme onder te brengen bij het ‘establishment’ en hun programma`s te laten verzorgen door buitenstaanders of onbekwame lieden (hoewel dit eigenlijk al gebeurt.)126 De grootste verandering moet echter nog komen: het moment dat de religieuze veren definitief uitvallen en dat de basis gelegd wordt voor de VPRO zoals we die vandaag de dag kennen. Een omroep die, zoals J Kassies het in 1967 schrijft, een aanvullend programma verzorgt omdat hetzelfde doen als alle anderen geen zin heeft.127 Zelfs als wettelijk vastgesteld is dat een algemeen programma verplicht is. Zij wil dus die dingen uitzenden die door andere omroepen niet uitgezonden worden.
4.4. De storm bereikt een hoogtepunt De eerste helft van de jaren zestig is een roerige periode voor de V.P.R.O. geweest, maar de grote klap voltrok zich in de tweede helft daarvan. De omroepwet 1967 die in de jaren daarvoor in voorbereiding is geweest gaat in 1969 in en daarvoor, zijn er enkele besluiten op rijksniveau genomen die de omroepen verplichten om een algemeen programma te voeren.128 In 1967 schrijft verenigingsdirecteur Immink dat veel vrijzinnig protestanten geschokt zijn sinds iedereen televisie heeft ervaren. Op dat moment dringt pas echt door hoeveel de V.P.R.O. veranderd is.129 De uitzending van het inmiddels beroemde televisieprogramma Hoepla (1967), waarin voor de eerste keer een naakte vrouw op televisie te zien is, zal daar ongetwijfeld aan hebben bijgedragen. De reacties zijn heftig en wisselend; in een brief aan een (ex-)lid van zijn vereniging zet
125
Schrijver onbekend. Een Nieuwe Binding. Beleidsstuk, januari, 1967. Faber, H. Gedachten over een “Culturele Revolutie.” Memorandum aan het dagelijks bestuur, datum onbekend. 127 Kassies, J. Intern document, d.d. twaalf september 1967. 128 Auteur onbekend. 'Regulering van de omroep 1945-heden.' Dommering, Egbert (red.) Informatierecht. Fundamentele rechten voor de informatiesamenleving. Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever, 2000, P 173-176. 129 Immink, N. Van Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep tot omroepvereniging VPRO. Beleidsstuk, d.d. negen oktober 1967, P onbekend. 126
53
dezelfde Immink de nieuwe koers van zijn omroep uiteen; hij schrijft dat er nooit een Hoepla uitzending zou zijn geweest als zijn vereniging haar beleid liet bepalen door het bedanken van leden. Er zijn vele uitzendingen te noemen die tot ledenverlies aanleiding hebben kunnen geven maar dat deze toch met volle overtuiging zijn uitgezonden:
‘Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zou worden. (…) Niet de economie, doch onze verantwoordelijkheid als omroepvereniging voor de programma`s, die onder onze auspiciën worden uitgezonden, waren beslissend.130’
De heer Immink besluit de gevaren koers van zijn omroep te verdedigen. Zo vraagt hij zich op sarcastische toon af of zij niet eens een keer of zes per jaar hun zendtijd mogen gebruiken voor de mensen die eens wat anders willen zien; de meerderheid van de mensen wordt al ruimschoots bediend, zo redeneert hij. Zo noemt hij het programma Randfiguren als voorbeeld; de naam geeft het al aan, hiermee wordt een klein deel – evengoed honderdduizenden mensen – van het publiek bediend. ‘Mogen wij dat doen?131’ Vraagt hij zich af. Het geeft enerzijds een beeld van de nieuwe werkwijze en mentaliteit van de V.P.R.O. en anderzijds de weerstand die hierdoor opgewekt wordt. De crisis lijkt in deze periode zijn hoogtepunt te bereiken, tevens het tijdperk – omstreeks 1967, 1968 – waarin alle zendtijd voor religieuze programma`s overgedragen wordt aan het IKOR. Er heeft dus weer een verschuiving plaats gegrepen. Eerst komt de verplichting om een algemeen programma te voeren en daarmee worden de laatste religieuze fundamenten van de V.P.R.O. weggeslagen.132 In theorie is zij nog steeds gebonden aan haar oude statuten die in hoofdstuk twee aan de orde zijn geweest terwijl er nu écht beslissingen genomen moeten worden over de te varen koers. De zaden voor deze crisis zijn met het begin van de eerder genoemde basisverbreding geplant. Doordat er ook niet vrijzinnig protestanten in de V.P.R.O. worden opgenomen, zowel leden als personeel (vooral bij de televisie), rijst de vraag of deze mensen een stem in de organisatie moeten krijgen. Deze vraag is in september 1961 met
130
Brief van verenigingsdirecteur N. Immink aan (ex) V.P.R.O. lid dhr v.d. Meer, d.d. negen januari 1968. 131 Immink, N. Waar gaat de VPRO naar toe? Dossier, november 1968. 132 Schrijver onbekend. Kopij bij Vrije Geluiden, d.d. zestien november 1968.
54
een ja beantwoord; een beslissing die vergaande gevolgen zou hebben; dit is ook een factor waarmee spreekwoordelijk gezien de ramkoers ingezet is die de botsing tussen de verschillende groepen zou veroorzaken.133 Zo zijn immers de niet vrijzinnig protestantse programmamakers bij de V.P.R.O. aan het werk gekomen. Voor dat het zo ver zou komen is er in de jaren daarvoor veel gezegd en geschreven over welke koers gevaren zou moeten worden.
4.5. Het varen van een nieuwe koers Voordat in 1968 de knoop is doorgehakt over welke koers gevaren moet worden, is er veel gezegd, geschreven en gesproken. De twee dominante kampen binnen de omroep, de vrijzinnig protestanten en de progressieve programmamakers zonder religieuze binding, proberen allemaal hun stempel op de nieuwe missie te drukken. Er zijn tijdens het archiefonderzoek veel verschillende versies de revue gepasseerd, te veel om hier te bespreken. Dit onderzoek wordt beperkt tot enkele voorbeelden van missieconcepten en richtlijnen die de verschillende partijen aan hun omroep wilde toebedelen. Vlak voor de beroemde vergadering in juni 1968 is bijvoorbeeld gesteld dat de V.P.R.O. een omroep is die, binnen de mogelijkheden die de wet haar aanreikt, radioen televisie-uitzendingen verzorgt die een bijdrage leveren aan:
‘(…) de zelfstandige oordeelsvorming van kijkers en luisteraars bij de bepaling van hun plaats en verantwoordelijkheid in de samenleving[.] (…) een beter begrip [kweekt] voor wat anderen (groepen of generaties) beweegt[.] (…) het verminderen van de in onze zich snel wijzigende cultuur en maatschappij dreigende stagnatie in wezenlijke communicatie tussen groepen en mensen.134’
Wat beoogd wordt is duidelijk, het staat in het citaat aangegeven, namelijk: vorm geven aan het zelfstandige oordeelsvermogen van kijkers en luisteraars, et cetera. Middels de programmering wordt er naar gestreefd om het oordeelsvermogen van de kijkers en luisteraars zo vorm te geven dat zij verantwoordelijk zijn en hun verantwoordelijkheid nemen. Zij zijn er verantwoordelijk voor dat ze verantwoordelijk zijn. Dit blijkt uit het 133
Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 118. 134 Beleidsstuk, d.d. acht mei 1968. Het moet gezegd worden dat er in deze tijd meerdere groepen waren die om de macht streden maar dit zal wegens ruimtegebrek niet behandeld worden.
55
eerste zinsdeel. Tolerantie kweken ten opzichte van andere generaties wordt ook nagestreefd (let hier op de woorden: ‘een beter begrip [kweekt] voor’.) Net zoals het bevorderen van de communicatie tussen groepen en mensen in de maatschappij; dit vraagt om mondige burgers. (Zie hiervoor het laatste zinsdeel van het citaat.) Dit kan in verband worden gebracht met het bevorderen van de democratie, zonder communicatie tussen groepen in een samenleving kunnen er onlusten veroorzaakt worden die deze staatsvorm niet ten goede komen. In een conceptdoelstelling uit mei 1968 wordt vanuit dezelfde principes geredeneerd. Hierin staat dat de V.P.R.O. een omroep is die geworteld is in een christelijke en humanistische geïnspireerde kritische levenshouding die zich de confrontatie van uiteenlopende meningen en opvattingen ten doel stelt. Zo kan, idealiter gezien, een discussie uitgelokt worden en kunnen de opponenten hierin vertrouwd raken met elkaars opvattingen zodat zij deze kunnen leren tolereren. Het onderzoeken van cultuur en moraal en de afwijzing van dogmatische en ideologische grenzen verwijst naar het kritisch in beschouwing nemen van de heersende cultuur en moraal om vervolgens die punten die zij onredelijk acht aan te wijzen en om er, indien nodig, alternatieven voor aan te dragen. Het afwijzen van dogma en ideologie is weer een verwijzing naar het vrijzinnig protestantse ideaal om zo onbegrensd mogelijk te denken. Dit is geen geloofsbelijdenis of beginselverklaring maar:
‘(…) een opdracht tot voortdurende toetsing van het samenstel van waarden dat in eigentijdse vormen in een snel veranderende samenleving richtend kan werken. (…) Hieruit vloeit voort dat de VPRO niet zonder meer gebonden kan zijn aan kerkelijke of organisatorische grenzen.135’
Voordat er overeenstemming bereikt is over wat de missie van de V.P.R.O. nou moet zijn is er heel wat werk verzet en zijn er heel wat discussies gevoerd. In een ander concept is bijvoorbeeld bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de woorden “geworteld in”, verwijzend naar christendom en humanisme. Het is daarna voorgesteld om deze te vervangen met “van oorsprong” omdat christendom en humanisme, zo redeneerde leden van groep de Smit, een andere betekenis hebben dan in voorgaande jaren. Ten opzichte
135
Schrijver onbekend. Preambule uit Vrije Geluiden, d.d. veertien juli 1968. Deze conceptdoelstelling gaat gepaard met vier uitgangspunten.
56
van het ”geworteld zijn” uit het verleden staat nu – in de jaren zestig – een geseculariseerd levensbesef.136 Hoewel de initiatieven (om tot een doelstelling te komen) van het gelovige deel van de vereniging moeilijk te vinden zijn, is het overduidelijk dat het progressieve kamp vele pogingen ondernomen heeft. De groep de Smit, een groep die het radicale en progressieve geluid binnen de vereniging vertegenwoordigt, hecht grote waarde aan de vrijheid van programmamakers, experiment en maatschappelijke geëngageerdheid. Omdat deze groep aansluiting zoekt bij alles wat vernieuwend binnen de samenleving is, is de doelstellingendiscussie zeer relevant voor hen: zij willen dat hun programma`s dit weerspiegelen. Daarom formuleerden zij een doelstelling die daarop aansluit:
‘De V.P.R.O. stelt zich ten doel radio- en televisie-uitzendingen te verzorgen die luisteraars en kijkers ten dienste staan bij het op kritische wijze bepalen van hun persoonlijke verantwoordelijkheid in de maatschappij.137’
Met deze doelstelling wil de groep de Smit aansturen op een vorm van policing die uitmondt in een verantwoorde levendige maatschappij waarin een veelheid aan kritische opvattingen in omloop zijn. Het ideale subject dat in deze maatschappij leeft is verantwoordelijk en kritisch. Hij of zij overweegt z`n stappen voordat deze ze zet. Op vijftien oktober 1968 is er na veel overleg en onenigheid overeenstemming bereikt over wat de nieuwe doelstelling moet worden. 138 Deze is later dat jaar aangenomen en luidt als volgt:
‘De VPRO, die, in kritische verbondenheid met de door het vrijzinnige christendom en het humanisme in al hun schakeringen gevormde traditie, werkt met de intentie een op de toekomst gerichte, onafhankelijke omroep te zijn, stelt zich ten doel: radio en televisie-uitzendingen te verzorgen die de luisteraars ten dienst staan bij de vormgeving van hun persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijkheid in levensovertuiging, samenleving en cultuur, en daardoor bij te dragen tot de vorming van een
136
Notulen van een bijeenkomst met groep de Smit, d.d. zes augustus 1968. Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 130. 138 Beleidsstuk, d.d. vijftien oktober 1968. 137
57
verantwoordelijke maatschappij. Hij doet dit in voortdurende wisselwerking met haar leden.139’
De V.P.R.O. (en niet veel later VPRO) wil met haar programma`s vorm geven aan persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijkheid van de luisteraar. Met de nieuwe doelstelling erkent de vereniging haar verleden door te spreken over haar 'verbondenheid' met het vrijzinnige christendom en humanisme; waarden als respect en tolerantie blijven zo een rol spelen. Het woord kritisch geeft aan dat zij vragen blijft stellen en niet iets zomaar voor waarheid aanneemt. Zij is tevens een omroep die naar de toekomst kijkt, impliciet wordt er naar het gegeven verwezen dat zij op nieuwe dingen vooruit probeert te lopen. Met het woord onafhankelijk wordt gesteld dat de V.P.R.O. nergens aan gebonden is, ook niet aan dogma of ideologie. Zij streeft er naar om luisteraars (en kijkers) te helpen bij het vormgeven van hun persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijkheid in levensovertuiging, samenleving en cultuur. Er moet zorg gedragen worden voor het individu en de medemens. Het nemen van verantwoordelijkheid in levensovertuiging kan bijvoorbeeld betekenen dat je jezelf niet door de verkeerde dingen laat leiden. Denk bijvoorbeeld aan extreme gedachten. Bij verantwoording nemen in samenleving en cultuur kan gedacht worden aan mensen zo aansturen dat ze zich zo gedragen dat het de maatschappij ten goede komt en de cultuur verrijkt. Dit moet, het staat er letterlijk geschreven, bijdragen aan de vorming van een verantwoorde maatschappij. Dit gebeurt in continue wisselwerking met de leden. Als we uitgaan van de missie en de programma`s die gemaakt zijn en gemaakt gaan worden hoeven de burgers niet langer religieus geschoold worden maar moeten zij gevormd worden tot – vooral – verantwoordelijk handelende burgers. Zowel op individueel als maatschappelijk niveau. Deze subjecten denken kritisch en kunnen dit verbaal kenbaar maken, ze zijn dus mondig. Deze mondigheid stimuleert het maatschappelijk debat en draagt bij aan de democratie. Tevens zijn ze tolerant ten opzichte van andere groepen in de maatschappij en cultureel onderlegd. Zij zijn verlicht (in deze zin) en hebben een wat dwarse kijk op kunst en cultuur door de nieuwe
139
Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 135-136.
58
waardeschalen die op het gebied van kunst en cultuur zijn ontstaan; ze zijn burgers die weten wat er in de wereld speelt. Het is uiteindelijk een doelstelling geworden waarbij het religieuze aspect volledig verlaten wordt; de religieuze missie is nu ook op papier ten einde; ook al wordt er nog wel naar verwezen. Met de nieuwe richting wordt de kijker/luisteraar als een autonoom persoon beschouwd die zelf zijn plaats in de maatschappij moet vinden. De V.P.R.O. is een omroep die de kijker/luisteraar helpt om dit te bereiken. Een dergelijk nieuwe doelstelling is nodig omdat de V.P.R.O. uit haar dan tweeënveertig jaar oude voorganger gegroeid is. De wereld is in die tijd niet alleen veranderd, zo schrijft men, maar ook de plaats van de V.P.R.O. is veranderd door de uitbreiding van de zendtijd op de radio, door de komst van de televisie en doordat er een algemeen, en dus volledig, programma verzorgd wordt.140 Daarnaast veronderstelt democratie mondige burgers die mee kunnen denken en kunnen deelnemen in het proces van besluitvorming. Een dusdanige mondigheid wordt belemmerd, en het dragen van (mede)verantwoordelijkheid wordt onmogelijk gemaakt, bij het ontbreken van informatie. Sterker nog: waar geen openheid is wordt democratie schade berokkend, want democratie houd ook in dat de burgers het recht hebben om de feiten te kennen.141 In dezelfde maand dat de VPRO ontstaat schrijft van Houte een interne beleidsnota waarin hij enkele ideeën (en bestaande formats) voor televisie- programma`s uit de doeken doet, deze zijn tekenend voor de stijl die de VPRO tot dan toe had, en in de toekomst zou ontwikkelen. Meet The Press is een programma met interviews die tot op het bot gaan; te gast zijn onder andere de wijlen toenmalig minister van buitenlandse zaken Jozef Luns, en Piet de Jong: een oud-minister-president. Zij spreken dan over de zin en onzin van de Nederlandse politiek. Nog opvallender zijn ideeën voor een documentaireserie over minderheidsgroepen in de samenleving. Zo wordt het antropologische idee geopperd om een reporter en cameraman drie maanden op te sluiten in een woonwagenkamp, ze te laten assimileren in deze gemeenschap en ze vervolgens een reportage te laten maken. De programmamakers willen het zelfde concept, mogelijk met een kortere tijdsduur, toepassen op omgevingen zoals de Amsterdamse wallen, een kleuterboerderij in de achterhoek en de vleesverwerkende industrie. Een ander idee is Geestelijke Stromingen. Ontmoetingen met morele herbewapenaars, antroposofen, kwakzalvers en andere geestelijke oplichters; dit alles 140 141
Schrijver onbekend. Kopij bij Vrije Geluiden, d.d. zestien november 1968. Schrijver onbekend. Bijlage ter gebruik bij een bestuursvergadering, d.d. veertien augustus 1969.
59
met een weerlegging vanuit een modern redelijk christendom. Opvallend is dat hier een religieus karakter blijkbaar nog een rol speelt. Het laatste voorbeeld is In De Getuigenbank, een programma waarin een bekend christen zich aan de tand laat voelen door: ‘(…) een vrijdenker of een andere antagonist.142’ In dezelfde maand waarin van Houte dit schrijven openbaar maakt is ook het bestuursvoorstel aangenomen waarin de statuten- en verenigingswijziging (met de nieuwe doelstelling) zijn opgenomen; tevens is de naam van de omroep veranderd van Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep in Omroepvereniging VPRO. Zij is dan niet langer een religieuze omroep die het vrijzinnig protestantisme in al haar facetten door de samenleving probeert te verbreiden maar een kritische progressieve omroep, en dat is ze in de periode dat deze scriptie tot stand is gekomen, nog steeds.143
142 143
Van Houte I.J.. Een Nieuw Gezicht. Beleidsstuk, december, 1968. Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 136-137.
60
Bevindingen en verantwoording 5.1. Conclusie Toen het idee voor deze scriptie tot volle wasdom gekomen was, heb ik een kort gesprek gehad met docente Irene Costera Meijer waarin ik mijn scriptieonderwerp uit de doeken deed. Zij zei toen dat een governmentality-analyse maken van een organisatie als de VPRO een hele opgave is en daar moet ik haar in een bepaald opzicht gelijk in geven. Binnen de omvang van twintigduizend woorden is het 'slechts' mogelijk gebleken om drie decennia te behandelen. Dit werk is dus verre van compleet. Toch is het gelukt om aan de hand van het archiefonderzoek de veranderingen in de gouvernementele missie over de gekozen drie decennia weer te geven. Zo is te zien dat de V.P.R.O. in de jaren dertig in dienst is van het vrijzinnig protestantse woord. Spirituele vorming is dan één van de voornaamste doelen. Het ideale subject is een (in christelijke zin) goede aardse en hemelse wetten volgende deugdzame burger die zo onbegrensd mogelijk denkt. Na de invoering van het zendtijdbesluit krijgt de V.P.R.O. meer zendtijd tot haar beschikking die zij gebruikt om programma`s over kunst, cultuur en wetenschap uit te zenden. Uitzendingen die stof ter verheffing van de luisteraar bevatten en kritisch – en dus verlicht – denken moeten aanmoedigen. Met een dergelijk vertoog dat als verlicht te kwalificeren is en waarden als kritisch ten opzichte van de bijbel staan is de V.P.R.O. als we er nu op terug kijken voor die tijd eigenlijk al een beetje de vreemde eend in de bijt. De progressieve omroep van toen zeg maar. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wordt de zendtijd drastisch ingekort. Alle reguliere uitzendingen komen te vervallen. Alleen religieuze programma`s zoals morgen- en avondwijdingen vinden doorgang. Niet veel later worden de omroepen opgeheven, de verenigingen die nog bestaan vallen onder de vlag van de Nederlandse Omroep. Deze staat onder controle van de bezetter en censureert uitzendingen als zij dat nodig acht. Opvallend is dat er dan nog programma`s zijn die de moreel van de bevolking moeten sterken, of dat een titel dit impliceert. Een naam als Grote Mannen In Bewogen Tijden spreekt wat dit betreft tot de verbeelding. Door de zendtijdverkorting rijst de noodzaak om dat deel van de missie te staken dat nagestreefd wordt met programma`s over kunst, cultuur en wetenschap. Er is helaas geen tijd meer voor. Het scheppen van religieuze subjecten via de radio gaat door tot ongeveer augustus 1941. In die maand wordt de V.P.R.O. opgeheven. Tijdens de oorlog probeert het bestuur haar achterban nog wel te bereiken via vlugschriften. 61
In 1947 kan de draad weer opgepakt worden en hoewel religie belangrijk blijft, wordt het culturele deel van de programmering nu meer naar voren geschoven. Dit komt meer overeen met het ideaal van een nationale omroep. Sprake van secularisering is er dan nog niet. Naarmate de jaren vorderen komt het religieuze aspect door gebeurtenissen zoals het afgeven van zendtijd aan het IKOR steeds meer onder druk te staan. De gouvernementele missie blijft voor nu nog ongewijzigd als we de verschuivingen op het religieuze vlak in acht nemen maar daar komt binnen ongeveer twintig jaar verandering in. De jaren vijftig en zestig zijn tijden van verandering. Door de basisverbreding worden er ook programmamakers (en leden) tot de vereniging toegelaten die geen vrijzinnig protestantse binding hebben. Dit, enkele wetswijzigingen die de V.P.R.O. dwingen om een algemeen programma te voeren, interne meningsverschillen en een aantal andere factoren brengen een grote omslag teweeg. Vanaf dan wordt het kweken van religieuze subjecten gestaakt en ligt de nadruk vooral op het vormgeven van verantwoordelijkheid. De burgers in deze maatschappij zijn kritisch en mondig. Deze mondigheid komt op zijn beurt de democratie weer ten goede omdat dit het debat kan stimuleren. Vanaf dan is er sprake van een burgervertoog in plaats van een religieus vertoog; de mens neemt een centrale plaats in. Daarnaast zijn deze subjecten tolerant ten opzichte van andere bevolkingsgroepen en cultureel onderlegd. Zij weten wat er in de wereld speelt. In grote lijnen is de ver- en ontzuiling in deze ontwikkelingen terug te vinden: de V.P.R.O. wordt tijdens deze periode opgericht, opgeheven en opnieuw opgericht. Omroepvereniging VPRO ziet in 1968 het levenslicht. Niet lang na het jaartal dat vaak als het laatste jaar van de verzuiling is gemarkeerd: 1965.144 Dat is niet verwonderlijk omdat een radio- en televisiezender de taak heeft om verslag te doen van de veranderingen die zich dan in de maatschappij voltrekken, de vereniging heeft zo ook aan de verandering bijgedragen. Aan alle beschreven missies ligt ook een zeker idealisme – (ten dele) voortkomend uit het vrijzinnig protestantisme – ten grondslag. Bijdragen aan de ontwikkeling van de bevolking en hun stimuleren om bepaalde stof tot zich te nemen kan zeker als dusdanig beschouwd worden. Over alle drie de decennia kan wel gezegd worden dat er sprake is van een verlichtingsoffensief. Een omroep die 'food for thought' in vele soorten en 144
Van Vree, Frank. 'Massacultuur en Media.' Wijfjes, Huub e.a. (red.) Omroep in Nederland: vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994. Zwolle: Waanders Uitgevers, 1994, P 32-35.
62
maten brengt voor alle lagen van de bevolking; eentje waar kennis genomen kan worden van verschillende cultuurvormen en waar iets op valt te steken. Religieuze stof werdt in verschillende programma`s gepredikt om de luisteraars spiritueel te onderleggen. Middels programma`s over kunst, cultuur, wetenschap en later ook andere genres is ook geprobeerd om subjecten op verschillende niveaus – smaakvorming, kennisontwikkeling – vorm te geven. Dat kon gebeuren met de muziek van J.S. Bach, programma`s over kunst, lezingen over het werk van belangrijke filosofen en nog veel meer. Wat dit betreft is de titel van deze scriptie treffend. Nu kan kan lijken dat de vrijzinnig protestanten in de jaren zestig bij het formuleren van een nieuwe missie het onderspit hebben moeten delven; dat is niet het geval. Tolerantie – een speerpunt uit vrijzinnig protestantisme en humanisme – heeft na de ontkerkelijking van de vereniging nog steeds een belangrijke plaats in de missie. Ook vrijheid speelt nog steeds een rol. In het vrijzinnig protestantisme is de mens vrij om zijn eigen plaats te bepalen ten opzichte van bijbel en geloof en wordt de vrije ontplooiing van de individuele persoonlijkheid aangemoedigd. In de jaren zestig wordt er naar gestreefd om de kijkers en luisteraars ten dienste te staan bij de vormgeving van hun persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijkheid. Uit de woorden 'ten dienste staan' valt op te maken dat een leidraad geboden wordt om dit te bereiken maar dat niet bewust naar een bepaalde richting wordt gewezen. Het is aan de kijkers en luisteraars zelf om deze in alle vrijheid te vinden. Vrijheid is een belangrijk deel van democratie maar als bestanddeel van het vrijzinnig protestantisme heeft het ook zijn sporen nagelaten in de missie die in 1968 geformuleerd is. Het is interessant om te zien dat dit z`n invloed heeft laten gelden. Er zou zo ook gesproken kunnen worden over een geciviliseerde versie van het vrijzinnige protestantisme. De nieuwe missie is geschoeid op een: ‘kritische verbondenheid met de door het vrijzinnige christendom en het humanisme in al hun schakeringen gevormde traditie145’ dus deze stelling zou enig hout kunnen snijden. Een manier van leven zonder min de religieuze invulling. Het is een pré dat we, ik dus ook, als wetenschappers kritisch naar ons eigen werk moeten kijken. Een bekend zwak punt van studies uit de geesteswetenschappelijke traditie is dat er altijd een beperkte hoeveelheid bronmateriaal gebruikt kan worden en dat is hier niet anders. Door dezelfde reden is het ook niet mogelijk geweest om een
145
Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986, P 135-136.
63
analyse van de jaren vijftig te maken; jaren die hun weerslag op het daaropvolgende decennium hebben gehad. Ze zijn in het kort behandeld maar hiermee kan geen vol recht aan dit decennium gedaan worden. Een analyse van de jaren zeventig zou ook erg interessant kunnen zijn vanwege de tijdsgeest (denk aan de zogenaamde vertrossing) en vanwege programma`s als het Simplisties Verbond:
‘(…) met het Simplisties Verbond proberen Wim de Bie en Kees van Kooten hun unieke talent voor de verbale karikaturisering van (opnieuw) het vaderlandse gedoe in een ruimer kader onder te brengen. Hoe deze verschillende belangwekkende ondernemingen zullen uitpakken, zal ons naar wij aannemen worden onthuld in het jaarverslag over 1975.146’
Een ander kritiekpunt is dat er in dit onderzoek is getheoretiseerd over de effecten die het geanalyseerde beleid en de daaruit komende programma`s zouden kunnen hebben. Wat is het echte effect? Als eerste is dat niet wat er nagestreefd wordt in een analyse als deze; in dit onderzoek is er op basis van beleidsdocumenten en dergelijke een reconstructie gemaakt van de missie, hoe deze evolueert en hoe deze met de programmering bereikt zou moeten worden. Verder concentreert Foucault zich in zijn theorie heel erg op de bestuursdaad zonder dat hij de effectiviteit daarvan in acht neemt. Het is zeer bruikbaar bij het blootleggen van de bestuurlijke logica maar over de effecten zegt het niet veel. Als het verkrijgen van kwantitatieve gegevens een doel van een onderzoek is, moet een andere methode aangewend worden. Het zal dan waarschijnlijk het meest nuttig zijn om vragenlijsten of iets dergelijks op te stellen en om hier statistische analyses op los te laten. Hier zou een veld als communicatiewetenschap uitkomst kunnen bieden, hoewel het onderzoeken van vroege tijden erg lastig wordt omdat de luisteraars van toen inmiddels bejaard zijn of niet meer leven. Nu dit gezegd is en dit onderzoek ten einde is, moet ook gereflecteerd worden op de sterke en zwakke punten van governmentality als methode. Het eerste sterke punt is precies dat wat in de inleiding uiteen is gezet: het stelt de onderzoeker in de gelegenheid om in een analyse de bestuurlijke logica en dingen als missies te reconstrueren. Iets wat met andere methoden misschien helemaal niet mogelijk is. Een ander voordeel is dat
146
Schrijver onbekend. Jaarverslag 1974. Hilversum: VPRO, 1974, P 14.
64
een onderzoeksobject in een heel ander daglicht komt te staan. Tijdens het archiefonderzoek komt er een stroom van informatie voorbij die na de toepassing van de drie stappen (wat is er beoogd, met welke middelen moet het doel bereikt worden en wat is het ideale subject) meer informatie in zich dragen dan op het eerste gezicht lijkt. Dat maakt governmentality een hele prettige en verrassende methode om mee te werken. Ook het gegeven dat de historie van een object in acht word genomen is als positief aan te merken, van a-historiciteit hoeft dus geen sprake te zijn. Als laatste kan gezegd worden dat er weer een object kan worden toegevoegd aan de lijst van objecten waar governmentality op is toegepast. Een ander zwak punt is dat met zulke interpretaties op basis van oude documenten complexe problemen uit het verleden gereduceerd kunnen worden tot een versimpelde weergave van datgene wat er echt aan de hand was maar dat gevaar ligt bij elke analyse op de loer. Bij een interpretatie kunnen factoren buiten beschouwing gelaten worden waardoor een fout beeld kan ontstaan. Dit is iets waar zeker voor gewaakt moet worden maar desalniettemin moet erkend worden dat governmentality een nuttig middel is. Als alle bevindingen nu bij elkaar opgeteld worden dan kan inderdaad geconcludeerd worden dat de VPRO, maar ook de V.P.R.O., 'nergens' op lijkt. In ieder geval niet op een andere omroep in het publieke bestel. Noch vroeger, noch nu. De VPRO profileert zichzelf vandaag de dag nog steeds met programma`s waar andere omroepen zich minder snel aan wagen: denk aan absurdistische talkshows en quizzen als De Staat van Verwarring en de Spek en Bonen Show of het uitzenden van de meest uiteenlopende vormen van popmuziek via het platform 3voor12. Aangezien de A-status nog steeds in het bezit van de VPRO is lijken er genoeg kijkers en luisteraars te zijn die programma`s kunnen waarderen die 'nergens' op lijken. Zulke programma`s kunnen zowel als goed of slecht beschouwd worden, als mooi of als lelijk, als taboe doorbrekend of als moreel verval. Wat je er ook van vindt, als kijker, luisteraar of als mens: verschil moet er nu eenmaal zijn....reeds!147
147 VPRO`s Spek & Bonen Show, Op.tv. Www.op.tv. Versie 2008. 3 april 2008. http://www.op.tv/programmas/VPRO-s-SpekenBonen-Show.htm. Dit programma wordt ook wel VPRO`s SBS genoemd. Uiteraard wordt hier verwezen naar het commerciële mediabedrijf. Het woord ´reeds´ is veel gebruikt door programmamaker Wim T Schippers.
65
5.2. Geraadpleegde literatuur
Artikelen Baart de la Faille-Wichers Hoeth, H. Een Hulpje Geven. Dijkema, F; Wegerif, W.J. (red.) Morgenwijding. Amsterdam: van Holkema en Warendorf`s uitgeverij – my. N.V., 1931.
Blom, J.H.C.. '‘Het geloof van de radio op Vrijdagavond’. Aspecten van de geschiedenis van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep 1926-1968.' Van den Heuvel, J.H.J. e.a. (red.) Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986. Baarn: Ambo, 1986.
Foucault, Michel. ‘Governmentality.’ Burchel, Graham, e.a. (red.) The Foucault Effect: studies in governmentality. Hertfordshire: Harvester Wheatsheaf, 1991.
Kant, Immanuel. An Answer to the Question: What is enlightenment? Königsberg: drukkerij onbekend, 1784.
Van Vree, Frank. 'Massacultuur en Media.' Wijfjes, Huub e.a. (red.) Omroep in Nederland: vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994. Zwolle: Waanders Uitgevers, 1994.
Beleid (gesorteerd op datum) Beleidsstuk, d.d. vijfentwintig november 1950.
Schrijver onbekend. Een nationale omroep. Hilversum: VPRO, 1960.
Schrijver onbekend. Beleidsnota d.d., negen september 1960
Schrijver onbekend. 1926-1966: 40 jaar VPRO. Beleidsstuk, oktober 1966.
Immink, N. Is de V.P.R.O. nog wel onze V.P.R.O.? Hilversum, 1967.
Schrijver onbekend. Een Nieuwe Binding. Beleidsstuk, januari, 1967
Immink, N. Van Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep tot omroepvereniging VPRO. Beleidsstuk, d.d. negen oktober 1967.
Beleidsstuk, d.d. acht mei 1968.
Beleidsstuk, d.d. vijftien oktober 1968.
66
Immink, N. Waar gaat de VPRO naar toe? Dossier, november 1968. . Van Houte I.J.. Een Nieuw Gezicht. Beleidsstuk, december, 1968.
Boeken Bennet, Tony. The Birth of the Museum: history, theory, politics. London: Routledge, 1995.
Foucault, Michel. The Archaeology of Knowledge. London: Tavistock Publications, 1974.
Machiavelli, Nicholò. De Heerser. Amsterdam: Athenaeum-Polak, 1990.
Spelberg Everhard D. Een Radiogemeente: Brieven en beschouwingen. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma, 1945.
Brieven (gesorteerd op datum) Brief van een V.P.R.O.-bestuurder aan J Luchies, Nederlands hervormd predikant te Valthermond d.d. eenendertig juli 1933.
Brief van het V.P.R.O. bestuur aan een onbekende afzender, d.d. vijf juni 1939.
Brief/nota van de technische commissie der Nederlands Hervormde kerk ± 1940.
Brief van de zuiveringscommissie aan het V.P.R.O. bestuur, d.d. twintig november 1947.
Brief van het V.P.R.O. bestuur aan de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap, d.d. negen juni 1948.
Vertrouwelijke brief van het V.P.R.O. bestuur aan haar medewerkers, november 1957.
Brief van verenigingsdirecteur N. Immink aan (ex) V.P.R.O. lid dhr v.d. Meer, d.d. negen januari 1968.
Brief van Drs Lingen aan verenigingsblad Vrije Geluiden, d.d. vijftien augustus 1968.
67
Brochures Banning, W. Het vrijzinnig protestantisme op de tweesprong. Organisatie of stroming. Arnhem: van Loghum en Slaterus, 1945.
Omroepvereniging VPRO. 1926-2000: cultuurbeleid en omroep: verslag van het vpro-congres gehouden op 17 september 1966 in het Congresgebouw van de nieuwe RAI te Amsterdam. Hilversum: VPRO, 1966.
Schrijver onbekend. Verantwoording. Een woord tot ambtsdragers en alle anderen, die leiding geven onder ons. Hilversum, 1948.
Documenten zonder titel Document zonder titel: over de opheffing van de V.P.R.O. en de installatie van de Nederlandse Omroep.
Niet nader te specificeren document waarin het debatprogramma Podium behandeld wordt, ± 1949.
Dossiers148 Faber, H. Dossier/memorandum, d.d. zes oktober 1966 aan het dagelijks bestuur, 1966.
Immink, N; van Houte, J. Dossier, ± 1966.
Immink, N; van Houte, J. Dossier. Hilversum, ± 1966.
Jaarverslagen (gesorteerd op jaartal) Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1956. Hilversum: V.P.R.O., 1957.
Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1958. Hilversum: V.P.R.O., 1958.
Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1960. Hilversum: V.P.R.O., 1960.
Spelberg, Everhard D. Jaarverslag 1961. Hilversum: V.P.R.O., 1961.
Schrijver onbekend. Jaarverslag 1964. Hilversum: V.P.R.O., 1964.
148
De dossiers die op naam staan van Immink en van Houte zijn twee verschillende stukken. Er is dus geen sprake van een dubbele vermelding.
68
Schrijver onbekend. Jaarverslag 1974. Hilversum: VPRO, 1974.
Memoranda en interne documenten Faber, H. Gedachten over een “Culturele Revolutie.” Memorandum aan het dagelijks bestuur, datum onbekend.
Faber, H. Memorandum aan een onbekende persoon, d.d. drie januari 1967.
Kassies, J. Intern document, d.d. twaalf september 1967.
Overige documenten Drukwerk met informatie over, en bestelformulier voor vlugschriften van het VPKC, 1942.
Schrijver onbekend. Bijlage ter gebruik bij een bestuursvergadering, d.d. veertien augustus 1969.
Schrijver onbekend. Een geschiedenis van de V.P.R.O. zonder titel. Jaartal onbekend.
Scripties De Jong, Marrigje. “Cheer up” Sprak hij Wanhopig: Over Cherry Duyns, zijn verbeelding van de werkelijkheid en de relatie tussen de journalistiek van de Haagse Post en de ‘VPRO- documentaire. Diss. Universiteit van Utrecht, 2006.
Keers, Ruud. Televisie in Nederland. De V.P.R.O. in het bijzonder. Diss. Onbekend, 1956.
Stukken uit Vrije Geluiden (gesorteerd op datum) Auteur onbekend. ‘Wat Is Kunst?’ Vrije Geluiden, jrg 5, nr. 7 (1931).
Auteur onbekend. Titel onbekend. Vrije Geluiden, jrg 37, nr. onbekend (1963).
Schrijver onbekend. Preambule uit Vrije Geluiden, d.d. veertien juli 1968.
Schrijver onbekend. Kopij bij Vrije Geluiden, d.d. zestien november 1968.
69
Vergaderingsnotulen Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijftien juli 1927.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijfentwintig november 1932.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. negen juni 1937.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zevenentwintig december 1938.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achtentwintig januari 1939.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijfentwintig februari 1939.
Vergaderingsnotulen, uitzendingen van ± juli t/m september 1939.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. twaalf oktober 1939.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zestien maart 1940.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. elf mei 1940.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. een juni 1940.
Notulen van de bestuursvergadering, zeven juni 1940
Notulen van de bestuursvergadering, zeven september 1940
Notulen van de bestuursvergadering, achtentwintig december 1940.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. dertien december 1947.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achtentwintig januari 1948.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achtentwintig februari 1948.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zestien april 1948.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vier juni 1948.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achttien juni 1948.
70
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijf november 1948
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zestien november 1948.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. achtentwintig januari 1949.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zeven juni 1949.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. vijftien oktober 1949.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. zesentwintig november 1949.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. elf november 1958.
Notulen van de bestuursvergadering, d.d. twaalf juni 1962.
Notulen van een V.P.R.O. persconferentie, d.d. zeven september 1966.
Notulen van een bijeenkomst met groep de Smit, d.d. zes augustus 1968.
Websites Geschiedenis RNW – RADIO NEDERLAND WERELDOMROEP – jubileum Wereldomroep. Versie oktober 2007. Negenentwintig oktober, 2007. http://www.wereldomroep.nl/jubileum/algemeen/geschiedenis
IKOR (Betekenis/definitie van). Versie oktober 2007. 31 oktober, 2007. http://www.encyclo.nl/begrip/IKOR Van Dale Taal Web │ Onlinewoordenboek. Www.vandale.nl. Versie oktober 2007. 3 oktober, 2007. http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=morgenwijding
Van Dale Taal Web │ Onlinewoordenboek. Www.vandale.nl. Versie oktober 2007. 3 oktober, 2007. http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=stichtelijk
VPRO`s Spek & Bonen Show, Op.tv. Www.op.tv. Versie 2008. 3 april 2008. http://www.op.tv/programmas/VPRO-s-SpekenBonen-Show.htm.
71
NB: de deel van de titel ‘wij luisteren weinig maar horen veel’ is afkomstig uit een brochure van de VPRO uit de jaren zestig.
72