oefentoets leren dokteren 4
OEFENTOETS LEREN DOKTEREN 4 – 2012 De semestertoets zal bestaan uit 70 multiple choice vragen in de volgende categorieën: - 35 vragen cursusgebonden - 15 vragen cursusgebonden klinisch redeneren - 20 vragen semestergebonden klinisch redeneren (hiervan zijn geen oefenvragen) Deze oefentoets bevat 35 cursusgebonden vragen en 15 cursusgebonden vragen over klinisch redeneren. De antwoordsleutel staat op de laatste pagina.
Succes!
2012
1
oefentoets leren dokteren 4
35 VRAGEN CURSUSGEBONDEN 1.
Welke sinussen zijn met A en B weergegeven in bovenstaande afbeelding? a. A = sinus maxillaris, B = sinus frontalis b. A = sinus ethmoïdalis, B = sinus sphenoïdalis c. A = sinus sphenoïdalis , B = sinus frontalis d. A = sinus maxillaris, B = sinus ethmoïdalis 2.
Bij vasomotore rhinitis is er: a. bloederige afscheiding uit de neus b. geen afscheiding uit de neus c. groene afscheiding uit de neus d. waterige afscheiding uit de neus
3.
Welke medicijnen zijn geschikt voor behandeling van allergische rhinitis op de langere termijn (> 4 weken)? a. lokaal xylometazoline en systemisch H1-antagonisten b. lokaal corticosteroïden en systemisch H1-antagonisten c. lokaal H1-antagonisten en systemisch corticosteroïden d. lokaal mestcel stabilisatoren en systemisch corticosteroïden
4.
Welke bacterie is geen typische verwekker van een infectie van de neus? a. Streptococcus b. Staphylococcus c. E. coli d. Klebsiella
5.
Een orbitale complicatie van een acute sinusitis is vaak een gevolg van een uitbreiding van de ontsteking vanuit: a. de sinus ethmoïdalis b. de sinus maxillaris c. de sinus frontalis d. de sinus sfenoïdalis
2012
2
oefentoets leren dokteren 4
6.
In een randomized controlled trial (RCT) wordt de effectiviteit van een nieuw antibioticum onderzocht voor de behandeling van een infectieziekte bij mannen. Variabelen die geregistreerd worden zijn: behandeling, aantal dagen koorts en leeftijd. In dit onderzoek is behandeling: a. de afhankelijke variabele b. de onafhankelijke variabele c. de externe variabele d. de dummy variabele
7.
De bloedgroep gegevens (volgens het ABO systeem) van patiënten zijn: a. discrete data op nominaal meetniveau b. discrete data op ordinaal meetniveau c. discrete data op interval meetniveau d. continue data op interval meetniveau
8.
Uit een dynamische populatie kun je het risico berekenen voor het krijgen van een bepaalde ziekte. Welke maat voor ziekte heb je nodig voor het berekenen van dit risico? a. punt prevalentie b. periode prevalentie c. cumulatieve incidentie d. incidentie dichtheid
8.
Tijdens een onderzoek zijn relatief veel patiënten uitgevallen. De belangrijkste manier om met deze bron van bias om te gaan is door: a. te matchen b. te stratificeren c. een multivariabele analyse toe te passen d. een sensitiviteitsanalyse toe te passen
10.
Welk onderzoeksdesign is het meest geschikt om een causaal verband aan te tonen? a. gerandomiseerd onderzoek b. cohort onderzoek c. patiënt-controle onderzoek d. tijd-serie onderzoek
11.
In een onderzoek naar de kwaliteit van de HPV test als diagnostisch instrument voor baarmoederhalskanker worden de volgende resultaten gevonden:
HPV test
afwijkend normaal totaal
Baarmoederhalskanker ja nee totaal 99 99 198 1 891 892 100 990 1090
De sensitiviteit van de HPV test is afgerond: a. 9% b. 50% c. 90% d. 99% 12.
Bij hypothese toetsing wordt met een type-I-fout bedoeld: a. de kans om de nulhypothese onterecht te verwerpen. b. de kans om de nulhypothese onterecht niet te verwerpen. c. de kans om de alternatieve hypothese onterecht te verwerpen. d. de kans om de alternatieve hypothese onterecht niet te verwerpen.
2012
3
oefentoets leren dokteren 4
13.
U leest in de krant over een nieuwe diagnostische test voor de ziekte van Alzheimer met een sensitiviteit van 80% en een specificiteit van 70%. Deze waardes zijn berekend door zeer gezonde controles te vergelijken met mensen met gevorderde ziekte van Alzheimer. Met welke vorm van bias heeft men in dit geval te maken? a. spectrum bias b. length-time bias c. selectie bias d. migration bias
14.
De incidentie van een myocardinfarct in de leeftijdsgroep van 45-49 is bij rokers 29.6 per 1000 personen, en bij niet rokers 7.4 per 1000 personen. Wat is de juiste berekening voor het berekenen van het relatief risico op een myocardinfarct voor rokers ten opzichte van niet-rokers? a. 7.4 / (29.6+7.4) = 0.2 b. 7.4 / 29.6 = 0.25 c. 29.6 / (29.6+7.4) = 0.8 d. 29.6 / 7.4 = 4.0
15.
U wilt onderzoeken of er een verband is tussen alcoholgebruik en een zeldzame vorm van leverkanker. Welke studieopzet is uit ethisch en praktisch oogpunt het meest geschikt om deze vraag te beantwoorden? a. een randomized controlled trial b. een prospectief cohort onderzoek c. een cross-sectionele studie d. een patiënt-controle onderzoek
16.
Waarom is randomisatie belangrijk bij experimenteel onderzoek naar het effect van een behandeling? a. hierdoor zijn de groepen, op de behandeling na, vergelijkbaar b. hierdoor weet de behandelaar niet welke behandeling de patiënt krijgt c. hierdoor weet de patiënt niet welke behandeling hij of zij krijgt d. hierdoor worden volgorde-effecten tussen behandelingen tegengegaan
17.
U wilt graag weten of een nieuw medicijn in de dagelijkse praktijk in staat is de bloeddruk te verlagen. Om deze vraag te beantwoorden kijkt u bij voorkeur naar de resultaten van een a. explanatory analyse b. intention-to-treat analyse c. gestratificeerde analyse d. sensitiviteitsanalyse
18.
Het geven van foliumzuur om een open ruggetje (neurale buis defect) te voorkomen, is een voorbeeld van: a. primaire preventie b. secundaire preventie c. tertiaire preventie
19.
Wat is ‘lead-time bias’? De overlevingsduur in de gescreende groep lijkt langer: a. doordat de gevallen met een gunstiger beloop worden opgespoord. b. doordat de gescreende groep medische adviezen beter opvolgt. c. doordat de ziekte na het ontstaan eerder gediagnosticeerd wordt. d. doordat na de start van het screeningsprogramma steeds minder mensen overblijven die ‘at risk’ zijn.
20.
Bij het selecteren van cases en controls voor een case-control studie, is het noodzakelijk dat: a. cases en controls aan dezelfde inclusiecriteria voldoen b. cases aan de expositiefactor zijn blootgesteld c. controls geselecteerd worden uit een groep gezonde proefpersonen
2012
4
oefentoets leren dokteren 4
21.
Bij een onderzoek naar overlijden door borstkanker vallen sommige patiënten uit voor deelname aan het onderzoek vanwege een verhuizing. Een Kaplan-Meier analyse veronderstelt dat dergelijke uitval: a. gelijk staat aan overlijden door borstkanker b. gerelateerd is aan de prognose c. de resultaten niet vertekent d. de overlevingsduur verslechtert
22.
Wat is het belangrijkste symptoom op basis waarvan men aan een peritonsillair abces moet denken, en niet aan een tonsillitis? a. exsudaat op de tonsillen b. unilaterale verplaatsing van de uvula c. hoge koorts (> 40 °C) d. lymfadenopathie van de hals
23.
Welk verschijnsel is bij otoscopie te zien bij otitis media met effusie? a. er is een rood bomberend trommelvlies b. er is vocht achter het trommelvlies c. er is een perforatie van het trommelvlies d. er zijn bullae met sereus vocht op het trommelvlies
24.
De meest waarschijnlijke diagnose bij de klacht ‘afscheiding uit het oor’ verschilt per leeftijd. Welke bewering hierover is correct? a. bij volwassen wordt otorroe meestal veroorzaakt door otitis externa b. bij volwassen wordt otorroe meestal veroorzaakt door otitis media chronica c. bij kinderen wordt otorroe meestal veroorzaakt door otitis externa d. bij kinderen wordt otorroe meestal veroorzaakt door otitis media chronica
25.
Welk symptoom is een teken van dehydratie bij een kind, één jaar oud, met koorts? a. verhoogde huidturgor b. bomberende fontanel c. harde ontlasting d. huilen zonder tranen
26.
Welke van de volgende symptomen wijst op de diagnose otitis media acuta met complicatie? a. koorts > 39.0 ºC b. groene, stinkende otorroe c. debris in de externe gehoorgang d. drukpijn achter het oor
27.
Om het functioneren van mensen te beschrijven heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2001 de ICF gepubliceerd. Het menselijk functioneren wordt daarin gezien in het licht van een complexe relatie tussen een aandoening of ziekte enerzijds, en de externe en persoonlijke factoren anderzijds. Welke bewering is correct: a. ICF is een classificatie die gemaakt is voor mensen met een ziekte of stoornis en niet voor gezonde mensen b. volgens het ICF kan uitsluitend iemand een beperking hebben als hij/zij een stoornis heeft c. volgens het ICF kan iemand problemen hebben in de participatie zonder stoornis d. volgens het ICF kan iemand alleen problemen in de participatie hebben als er beperkingen zijn en als omgevingsfactoren een rol spelen
28.
Welke bewering is correct? a. bij intertrigo door dermatofyten staat schilfering op de voorgrond b. kransvormige schilfering is kenmerkend voor infectie met Malassezia-species c. een mykide-reactie met vesikels behandeld men met orale antimycotica d. verschillende orale antibiotica bevorderen de groei van Candida albicans
2012
5
oefentoets leren dokteren 4
29.
Welke mechanisme speelt een rol in de pathogenese van acne? a. afwezigheid van androgeenreceptoren op de talgklierfollikel b. bacteriële kolonisatie van de talgklierfollikel met s.aureus c. hyperkeratose van de follikeluitvoergang d. verhoogde serum lipidenspiegels
30.
Welke bewering is correct? Bij tinea pedis kan een type IV reactie a. een mykide-reactie veroorzaken b. een chronisch beloop veroorzaken c. contactallergisch eczeem veroorzaken d. een anafylactische shock veroorzaken
31.
Welk middel is een goede eerstekeus behandeling voor milde acne? a. isotretinoïne b. benzoylperoxide c. fusidinezuur d. doxycycline
32.
Welke bewering over pseudofolliculitis barbae is correct? Pseudofolliculitis barbae ontstaat door: a. verhoogde sebumproductie van de talgklierfollikel b. oppervlakkige huidinfectie met Staphylococcus aureus c. infectie van de talgklierfollikel d. ingroei van geschoren baardharen
33.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw is in de geïndustrialiseerde wereld sprake van een spectaculaire stijging van de levensverwachting. Dit is voor een belangrijk deel het gevolg van het terugdringen van vroegtijdige sterfte en ziekte door preventie en een gezonde levensstijl. Het succesverhaal kent echter twee kanten. Wat is de donkere kant van het verhaal? wij leiden inderdaad een langer leven, a. maar wel met een toenemende zorgbehoefte b. maar zijn vaker werkeloos c. maar moeten als kind meer medische interventies ondergaan d. maar dit geldt alleen voor mensen met een hoge opleiding
34.
De Amerikaanse ethica Joan Tronto formuleert vier typen van relatie in de zorgethiek. Welk van de genoemde relatietypen van zorg hoort hier niet bij? a. zorg verlenen b. zorg in c. zorg voor d. zorg ontvangen
35.
Aan professionele autonomie zijn een aantal specifieke aspecten te onderscheiden. Welke van de hieronder genoemde aspecten is onjuist geformuleerd? a. de beroepsgroep ziet grotendeels zelf toe op de uitoefening van het beroep door haar leden b. leden van de beroepsgroep mogen niet zelf zonder inmenging en toezicht van buitenaf het beroep uitoefenen c. de beroepsgroep zelf regelt de toelating tot het beroep d. de beroepsgroep zelf stelt de voor de uitoefening van het beroep benodigde kennis en vaardigheden vast
2012
6
oefentoets leren dokteren 4
15 VRAGEN KLINISCH REDENEREN CURSUSGEBONDEN 36.
Dokter Baars, huisarts in Amsterdam, ziet Jasper van Gent (4 jaar) op zijn spreekuur. Gisteren heeft hij een koortsstuip gehad die na vijf minuten spontaan stopte. Zowel zijn moeder als zijn vader hebben als kind ook een koortsstuip gehad. De ouders vragen aan de huisarts of het nodig is om te verwijzen naar de kinderarts. Welke uitleg van de huisarts is correct? Verwijzing naar een kinderarts is geïndiceerd als: a. er tijdens dezelfde koortsperiode weer een koortsstuip optreedt b. er een volgende koortsperiode weer een koortsstuip optreedt c. er sufheid is en slechte aanspreekbaarheid direct na de koortsstuip d. er gegeneraliseerde tonisch-klonische trekkingen zijn tijdens de koortsstuip
37.
Mevrouw Post, 23 jaar, komt bij de huisarts op het spreekuur omdat ze sinds gisteren een loopoor heeft aan de linkerzijde. Twee dagen geleden had ze 39.0 ºC koorts en had ze oorpijn links. Gisteren kwam er vieze, gelige, plakkerige afscheiding uit het linkeroor. Ze had toen geen oorpijn meer. Ze heeft nu nog 38.0 ºC graden koorts. Mevrouw Post klaagt over een loopoor. Wat is gezien de anamnese de meest waarschijnlijke diagnose? a. otitis externa b. otitis media acuta c. otitis media met effusie d. otitis externa maligna
38.
In uw huisartsenpraktijk komt een meisje van achttien maanden met sinds drie dagen 39.0 ºC koorts. Bij lichamelijk onderzoek vindt u geen duidelijk focus voor de koorts. Er is geen sprake van alarmsymptomen. Welk onderzoek is nu als eerste geïndiceerd? a. X-thorax b. bloedonderzoek (infectieparameters) c. urineonderzoek d. geen, u kunt nog even afwachten
39.
U loopt stage bij de huisarts, en uw begeleidende huisarts ziet een 4-jarige jongen die komt met de klacht otorroe. Welke aandoening is op basis van epidemiologische gegevens het meest waarschijnlijk? a. otitis media acuta met perforatie van het trommelvlies b. chronische otitis media met perforatie van het trommelvlies c. otitis externa op basis van bacteriële infectie d. otitis externa op basis van gegeneraliseerd eczeem bij atopie
40.
In een randomized controlled trial werden patiënten behandeld met antibiotica of placebo voor otitis media acuta. De patiënten die antibiotica kregen hadden minder dagen oorpijn en hadden minder dagen ziekteverzuim dan patiënten die placebo kregen. Welke patiëntgroepen zijn gerandomiseerd in de antibiotica-groep en de placebo-groep aanwezig? Gerandomiseerd in beide groepen aanwezig zijn patiënten die: a. beter werden met antibiotica versus patiënten die niet verbeterden b. hoge koorts hadden (>39 ºC) versus patiënten met lage koorts (<39 ºC) c. zich ziek meldden op het werk versus patiënten die bleven doorwerken d. de trial vervolmaakten versus patiënten die stopten met de trial
2012
7
oefentoets leren dokteren 4
41.
Stel dat een patiënt op uw spreekuur komt om u te vragen of weed roken kan leiden tot testiscarcinoom. U bent bekend met het feit dat de incidentie van testiscarcinoom het afgelopen decennium is gestegen. Wat is de belangrijkste reden dat u geen randomized controlled trial mag uitvoeren om te ontdekken of weed roken leidt tot testiscarcinoom? Een dergelijke RCT: a. is onethisch b. is te duur c. duurt te lang d. beantwoord de vraag niet
42.
Een patiënt van 22 jaar komt op uw spreekuur vanwege een tonsillitis. Ze vraagt u of het zin heeft om de amandelen te laten knippen. U gaat dit napluizen in de literatuur en vindt een artikel over tonsillectomie met daarin de volgende gegevens: • De onderzoekers includeerden 50 patiënten op een polikliniek KNO van een streekziekenhuis. • Voor 20 patiënten achtte de arts tonsillectomie noodzakelijk, voor de andere 30 patiënten niet. • Alle patiënten met tonsillectomie kwamen na zes maanden op controle. • Van de patiënten zonder tonsillectomie kwamen 15 patiënten na zes maanden op controle. • De patiënten met tonsillectomie hadden in deze zes maanden meer periodes met koorts gehad. Het geringe aantal patiënten in deze studie kan een vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Waardoor komt dat? a. selectie bias b. confounding c. measurement bias d. kans (chance) e. generaliseerbaarheid
43.
Sharon van Kampen (2 jaar) komt bij de huisarts omdat ze sinds een dag oorpijn heeft aan het rechteroor en omdat ze koorts heeft. Wanneer is antibiotische behandeling aangewezen? a. als ze op een crèche zit b. indien er binnen 3 dagen geen verbetering is opgetreden c. als vader of moeder als kind vaak otitis media acuta hadden d. als ze al langere tijd last heeft van slechthorendheid
44.
Tjibbe Veldkamp is 33 jaar, rookt dagelijks en eet graag vis. Hij heeft een rode zwelling van het palatum molle, trismus, slikklachten en koorts sinds 3 dagen. Dit is meest waarschijnlijk een a. peritonsillair abces b. plaveiselcelcarcinoom c. virale tonsillitis d. visgraatje
45.
Een vrouw van 39 jaar wordt in augustus gezien op het KNO-spreekuur. Zij heeft sinds het begin van het jaar toenemend last van een verstoorde neuspassage. Zij gebruikt hiervoor dagelijks xylometazoline. Deze neusspray heeft eerder goed geholpen, maar inmiddels is het effect alleen maar nog kortdurend aanwezig. Welke aandoening draagt waarschijnlijk het meest bij aan haar klachten? a. allergische rhinitis b. medicamenteuze rhinitis c. atrofische rhinitis d. hormonale rhinitis
46.
Bij een kind dat jonger is dan 2 jaar, met de klachten koorts, braken, diarree, slecht drinken en sufheid kan er sprake zijn van otitis media acuta. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
2012
8
oefentoets leren dokteren 4
47.
U doet stage bij de huisarts. Thomas Manders, 16 jaar, komt op uw spreekuur omdat hij last heeft van acne, met comedonen, papels en pustels in het gelaat en op de schouders. Op uw advies heeft hij drie maanden lang vitamine-A-zuur crème (tretinoïne crème) gebruikt, echter het effect is zeer gering. Hij is ontevreden over het resultaat tot nu toe, en vraagt u om een beter middel tegen de acne. Welk middel zou u nu moeten voorschrijven? a. benzoylperoxidegel b. clindamycine lotion c. isotretinoïnetabletten d. cyproteronacetaat (Diane-35)
48.
De heer Ez-Zaitouni, 43 jaar, heeft last van een gelige, brokkelige, ondoorzichtige nagel van zijn grote teen van de rechtervoet. Hij heeft hier al meer dan een jaar last van. Hij is gezond, gebruikt geen medicatie en heeft geen relevante voorgeschiedenis. Welke onderzoek kunt u nu het best uitvoeren om de diagnose te stellen? a. biopt b. NaCl-preparaat c. KOH-preparaat d. kweek
49.
Mevrouw Tooren, 54 jaar, heeft al jaren in wisselende mate last van persisterende roodheid op de wangen, de neus en de kin met daarbij papels, pustels en teleangiectasieën. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. acne b. folliculitis c. rosacea d. herpes simplex
50.
De heer Portegijs, 41 jaar, komt bij de huisarts op het spreekuur omdat hij sinds gisteren een pijnlijke bult heeft op zijn rechterbil. Hij kan hierdoor maar moeilijk zitten. De bult is verheven, 3 cm in doorsnee, rood, warm en voelt vast aan. De huisarts vermoedt dat het een niet-rijp furunkel is. Wat is nu het beste beleid? a. incisie b. uitknijpen c. afwachten d. antibioticum
20 VRAGEN KLINISCH REDENEREN SEMESTERGEBONDEN Hiervan zijn geen oefenvragen
2012
9
oefentoets leren dokteren 4
Antwoorden oefentoets leren dokteren 4 – 2012 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 8. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50.
D D B C A B A D D A D A A D D A B A C A C B B A D D C D C A B D A B B A B C A B A D B A B A B C C C
2012
10