Numbers '09 Gebruikershandleiding
KKApple Inc. Copyright © 2011 Apple Inc. Alle rechten voorbehouden. Volgens de auteursrechtelijke bepalingen mag deze handleiding niet zonder schriftelijke toestemming van Apple geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd. Het gebruik van dit product is onderworpen aan de voorwaarden van de licentieovereenkomst in dit pakket. Het Apple logo is een handelsmerk van Apple Inc., dat is gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Apple is het niet toegestaan het via het toetsenbord op te roepen Apple logo (Option + Shift + K) te gebruiken voor commerciële doeleinden. Deze handleiding is met uiterste zorg samengesteld. Apple aanvaardt geen aansprakelijkheid voor druk- of typefouten. Apple 1 Infinite Loop Cupertino, CA 95014-2084 408-996-1010 www.apple.com
Apple, het Apple logo, Aperture, AppleWorks, Finder, iPhoto, iTunes, iWork, Keynote, Mac, Mac OS, Numbers, Pages, QuickTime, Safari en Spotlight zijn handelsmerken van Apple Inc., die zijn gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. App Store en MobileMe zijn dienstmerken van Apple Inc. Adobe en Acrobat zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Adobe Systems Incorporated in de Verenigde Staten en/of andere landen. Andere in deze handleiding genoemde bedrijfsof productnamen zijn handelsmerken van de desbetreffende bedrijven. Producten van andere fabrikanten worden alleen genoemd ter informatie. Dit betekent niet dat deze producten door Apple worden aanbevolen of door Apple zijn goedgekeurd. Apple aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze producten. N019-2126 07/2011
Inhoudsopgave
11
Voorwoord: Welkom bij Numbers '09
13 13 14 16 16 17 17 18 19 20 21 23 24 25 26 28 29
Hoofdstuk 1: Hulpmiddelen en technieken in Numbers
30 30 31 32 33 33 35 37 37 37 38 39 41 41
Spreadsheetsjablonen Het Numbers-venster In- of uitzoomen Het paneel 'Werkbladen' Afdrukweergave Schermvullende weergave De knoppenbalk De opmaakbalk Het infovenster Functies voor formules Het paneel 'Stijlen' De mediakiezer Het venster 'Kleuren' Het venster 'Lettertypen' Het venster 'Documentwaarschuwingen' Toetscombinaties en contextuele menu's
Hoofdstuk 2: Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen Een nieuwe spreadsheet aanmaken Een document vanuit een ander programma importeren Werken met CSV- of OFX-bestanden in een spreadsheet Een bestaande spreadsheet openen Een spreadsheet beveiligen met een wachtwoord Een spreadsheet bewaren Wijzigingen ongedaan maken Een spreadsheet vergrendelen zodat deze niet kan worden gewijzigd Automatisch een reservekopie bewaren Een kopie van een spreadsheet bewaren Zoeken naar een gearchiveerde versie van een spreadsheet Een spreadsheet als sjabloon bewaren Spotlight-zoektermen voor een spreadsheet bewaren
3
42 42 44 44 45 46 47 48 48 49 49 49 50
Een spreadsheet sluiten zonder Numbers te stoppen Spreadsheets ordenen met behulp van werkbladen Een werkblad toevoegen of verwijderen Werkbladen en de bijbehorende gegevens opnieuw ordenen De naam van een werkblad wijzigen Een werkblad in pagina's verdelen Het paginaformaat van een spreadsheet instellen Kopteksten en voetteksten toevoegen aan een werkblad Objecten ordenen op een pagina in de afdrukweergave De paginarichting instellen De paginavolgorde instellen Pagina's nummeren Paginamarges instellen
51 51 52 52 55 56 57 57 58 59 59 60 60 61 62 62 64 65 66 67 67 68 69 70 71 72 72 74 75
Hoofdstuk 3: Werken met tabellen
4
Werken met tabellen Een tabel toevoegen Werken met hulpmiddelen voor tabellen Het formaat van een tabel aanpassen Een tabel verplaatsen Een naam voor een tabel instellen Een tabel verfraaien Een herbruikbare tabel definiëren Een tabel naar een ander iWork-programma kopiëren Tabellen en tabelonderdelen selecteren Een tabel selecteren Een tabelcel selecteren Een groep tabelcellen selecteren Een rij of kolom in een tabel selecteren Een rand van een tabelcel selecteren Werken met rijen en kolommen in een tabel Rijen aan een tabel toevoegen Kolommen aan een tabel toevoegen Rijen en kolommen ordenen Een rij of kolom verwijderen Koptekstrijen of koptekstkolommen aan een tabel toevoegen Koptekstrijen en koptekstkolommen vastzetten Voettekstrijen aan een tabel toevoegen De grootte van een rij of kolom wijzigen Wisselende tabelrijkleuren Tabelrijen of -kolommen verbergen Rijen in een tabel sorteren Rijen in een tabel filteren
Inhoudsopgave
76 77 82 83 85 85 85 86 87 88 89 90 91 93 94 94 95 96 96 97 98 100 101 102 103 104 105 106 106 108 108 109 111 111 114 115 116 118 120 121 122
Tabelcategorieën aanmaken Categorieën en subcategorieën van tabellen definiëren Categorieën en subcategorieën van tabellen verwijderen Categorieën en subcategorieën van tabellen beheren
Hoofdstuk 4: Werken met tabelcellen Inhoud aan tabelcellen toevoegen Tabelcelwaarden toevoegen en bewerken Werken met tekst in tabelcellen Werken met getallen in tabelcellen Een tabelcel automatisch vullen Inhoud weergeven die niet in de tabelcel past Werken met voorwaardelijke opmaak om waarden in tabelcellen te controleren Regels voor voorwaardelijke opmaak definiëren Voorwaardelijke opmaak wijzigen en beheren Afbeeldingen of kleuren aan tabelcellen toevoegen Tabelcellen samenvoegen Tabelcellen splitsen De rand van tabelcellen opmaken Cellen kopiëren en verplaatsen Opmerkingen aan tabelcellen toevoegen Instellen hoe waarden in tabelcellen worden weergegeven Werken met de automatische notatie in tabelcellen Werken met getalnotaties in tabelcellen Werken met valutanotaties in tabelcellen Werken met procentnotaties in tabelcellen Werken met datum- en tijdnotaties in tabelcellen Werken met duurnotaties in tabelcellen Werken met breuknotaties in tabelcellen Werken met talstelselnotaties in tabelcellen Werken met wetenschappelijke notaties in tabelcellen Werken met tekstnotaties in tabelcellen Werken met aankruisvakken, schuifknoppen, stappenregelaars of venstermenu's in tabelcellen Werken met eigen notaties voor de weergave van waarden in tabelcellen Een aangepaste getalnotatie definiëren Het Gehele getallen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren Het Decimalen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren De schaal van een aangepaste getalnotatie definiëren Voorwaarden aan een aangepaste getalnotatie koppelen Een aangepaste datum- en tijdnotatie definiëren Een aangepaste tekstnotatie definiëren Een aangepaste celnotatie wijzigen
Inhoudsopgave
5
123
Aangepaste celnotaties verwijderen of de volgorde of naam ervan wijzigen
125 125 126 127 128 128 128 129 129
Hoofdstuk 5: Werken met tabelstijlen
130 130 132 133 134 134 135 136 139 139 139 141 142 143 143 144 145 145 146
Hoofdstuk 6: Werken met formules in tabellen
Werken met tabelstijlen Tabelstijlen toepassen De kenmerken van een tabelstijl wijzigen Een tabelstijl kopiëren en plakken Standaardtabelstijlen gebruiken Nieuwe tabelstijlen aanmaken Namen van tabelstijlen wijzigen Tabelstijlen verwijderen De elementen van formules Snel berekeningen uitvoeren Werken met vooraf gedefinieerde snelle formules Zelf formules aanmaken Formules toevoegen en bewerken met de formule-editor Formules toevoegen en bewerken met de formulebalk Functies aan formules toevoegen Fouten en waarschuwingen bij formules afhandelen Formules verwijderen Naar cellen verwijzen in formules Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen Werken met operatoren in formules Rekenkundige operatoren Vergelijkingsoperatoren Formules en berekende waarden kopiëren of verplaatsen Alle formules in een spreadsheet bekijken Elementen van formules zoeken en vervangen
148 Hoofdstuk 7: Diagrammen aanmaken op basis van gegevens 148 Informatie over diagrammen 151 Een diagram aanmaken op basis van tabelgegevens 153 Een diagram omzetten in een ander type diagram 154 Een diagram verplaatsen 155 Tabelrijen en -kolommen voor de gegevensreeksen van een diagram verwisselen 155 Meer gegevens aan een bestaand diagram toevoegen 156 Verborgen tabelgegevens in een diagram opnemen 157 Gegevensreeksen in een diagram vervangen of opnieuw ordenen 157 Gegevens uit een diagram verwijderen 158 Een diagram verwijderen
6
Inhoudsopgave
158 Diagrammen gebruiken in Pages- en Keynote-documenten 159 Diagrammen opmaken 159 De plaats van de diagramtitel en legenda bepalen en deze onderdelen opmaken 160 Het formaat van een diagram wijzigen of een diagram roteren 161 De assen van een diagram opmaken 164 De elementen van een gegevensreeks van een diagram opmaken 168 Foutstaven in diagrammen tonen 169 Trendlijnen in diagrammen tonen 170 De tekst van diagramtitels, labels en legenda's opmaken 170 Specifieke diagramtypen opmaken 171 De weergave van cirkeldiagrammen aanpassen 172 De kleuren en texturen van een cirkeldiagram wijzigen 173 Labels in een cirkeldiagram tonen 174 Afzonderlijke cirkelsegmenten van een diagram scheiden 175 Een schaduw aan cirkeldiagrammen en -segmenten toevoegen 175 Een 2D-cirkeldiagram roteren 176 Schaduw, de afstand tussen onderdelen en reeksnamen instellen voor staaf- en kolomdiagrammen 177 Gegevenspuntsymbolen en lijnen in lijndiagrammen aanpassen 177 Gegevenspuntsymbolen in vlakdiagrammen tonen 178 Werken met spreidingsdiagrammen 179 Diagrammen met twee assen en gemengde diagrammen wijzigen 180 Scène-instellingen van 3D-diagrammen wijzigen 182 182 182 183 184 184 185 186 186 186 187 187 188 189 189 190 191 191 192
Hoofdstuk 8: Werken met tekst Tekst toevoegen Tekst selecteren Tekst verwijderen, kopiëren en plakken De grootte en vormgeving van tekst bepalen Tekst vet of cursief maken of onderstrepen Schaduw en doorhaaltekens aan tekst toevoegen Een contour op tekst toepassen Tekstgrootte wijzigen Tekst in subscript of superscript weergeven Tekst in hoofdletters of kleine letters weergeven Lettertypen wijzigen Het anti-aliasingniveau aanpassen Een accentteken toevoegen De toetsenbordindeling voor een andere taal bekijken Speciale tekens en symbolen typen Kromme aanhalingstekens gebruiken Geavanceerde typografische functies gebruiken Tekstuitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen
Inhoudsopgave
7
193 194 195 196 196 197 197 198 198 199 199 199 199 200 200 201 202 203 204 206 206 206 207 208 208 209 210 210 211 212 212 213 214
Tekst horizontaal uitlijnen Tekst verticaal uitlijnen De afstand tussen tekstregels aanpassen De ruimte voor of na alinea's instellen De afstand tussen tekens aanpassen De tekstkleur en achtergrondkleur van tekst wijzigen Tabstops instellen om tekst uit te lijnen Een nieuwe tabstop instellen Een tabstop wijzigen Een tabstop verwijderen Liniaalinstellingen wijzigen Tekst laten inspringen Het inspringniveau voor alinea's instellen De marge van tekst in objecten wijzigen Lijsten aanmaken Automatisch lijsten aanmaken Lijsten met opsommingstekens opmaken Genummerde lijsten opmaken Geordende lijsten opmaken Werken met tekstvakken, vormen en andere effecten om tekst meer in het oog te laten springen Tekstvakken toevoegen Tekst in kolommen weergeven Tekst in een vorm opnemen Werken met koppelingen Een koppeling naar een webpagina toevoegen Een koppeling naar een vooraf geadresseerd e-mailbericht toevoegen De tekst van een koppeling bewerken Paginanummers en andere variabele waarden in documenten invoegen Tekst automatisch vervangen Een vaste spatie invoegen Spelling controleren Werken met spellingsuggesties Tekst zoeken en vervangen
217 Hoofdstuk 9: Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten 217 Werken met afbeeldingen 219 Sjabloonafbeeldingen vervangen door uw eigen afbeeldingen 220 Afbeeldingen bijsnijden 222 Afbeeldingsbestanden kleiner maken 222 De achtergrond of ongewenste elementen in een afbeelding verwijderen 224 De helderheid, het contrast en andere instellingen van een afbeelding wijzigen 225 Vormen aanmaken
8
Inhoudsopgave
226 Een kant-en-klare vorm toevoegen 226 Een aangepaste vorm toevoegen 228 Vormen bewerken 228 Bewerkingspunten voor een vorm toevoegen, verwijderen en verplaatsen 229 De vorm van een gebogen lijn wijzigen 230 De vorm van een recht segment wijzigen 230 Een hoekpunt omzetten in een gebogen punt en omgekeerd 231 Een afgeronde rechthoek bewerken 231 Een enkele en dubbele pijl bewerken 232 Een tekstballon of bijschrift bewerken 232 Een ster bewerken 233 Een veelhoek bewerken 233 Geluid en films gebruiken 234 Een audiobestand toevoegen 235 Een filmbestand toevoegen 235 Een fotolijst om een film plaatsen 236 Opties voor het afspelen van media aanpassen 237 Mediabestanden kleiner maken 237 Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen 238 Objecten selecteren 238 Objecten kopiëren of dupliceren 239 Objecten verwijderen 239 Objecten plaatsen en verplaatsen 240 Een object naar voren of naar achteren verplaatsen (objecten in lagen plaatsen) 241 Objecten snel met elkaar uitlijnen 241 Hulplijnen gebruiken 242 Nieuwe hulplijnen aanmaken 242 Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven 243 Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen 244 Objecten via een aanpasbare lijn met elkaar verbinden 245 Objecten vergrendelen en ontgrendelen 245 Objecten wijzigen 246 Het formaat van objecten wijzigen 246 Objecten spiegelen en roteren 247 De randstijl wijzigen 248 Objecten in een kader plaatsen 249 Een schaduw aan een object toevoegen 251 Een weerspiegeling aan een object toevoegen 251 De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen 252 Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken 253 Een effen kleur als vulling voor een object gebruiken 253 Een verlooptint als vulling voor een object gebruiken 255 Een object met een afbeelding vullen
Inhoudsopgave
9
257 Werken met MathType 258 258 259 261 262
Hoofdstuk 10: Adresboek-gegevens aan tabellen toevoegen
263 263 264 264 265 265 266 270 270 271
Hoofdstuk 11: Numbers-spreadsheets delen
272
Hoofdstuk 12: Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen
272 273 273 273
Een sjabloon ontwerpen Tabelstijlen definiëren voor een aangepaste sjabloon Herbruikbare tabellen definiëren voor een aangepaste sjabloon Standaarddiagrammen, -tekstvakken, -vormen en -afbeeldingen definiëren voor aangepaste sjablonen Standaardkenmerken voor diagrammen instellen Standaardkenmerken voor tekstvakken en vormen instellen Standaardkenmerken voor geïmporteerde afbeeldingen instellen Oorspronkelijke spreadsheetinhoud voor een aangepaste sjabloon maken Een vooraf gedefinieerde tabel en andere objecten voor een aangepaste sjabloon aanmaken Een plaatsaanduiding voor media aanmaken voor een aangepaste sjabloon Een vooraf gedefinieerd werkblad voor een aangepaste sjabloon aanmaken Een aangepaste sjabloon bewaren
274 274 275 276 276 277 277 278
10
Werken met Adresboek-velden Kolomnamen toewijzen aan veldnamen in Adresboek Adresboek-gegevens aan een bestaande tabel toevoegen Adresboek-gegevens aan een nieuwe tabel toevoegen Een spreadsheet afdrukken Spreadsheets naar andere documentstructuren exporteren Spreadsheets naar een pdf-structuur exporteren Spreadsheets naar een Excel-structuur exporteren Spreadsheets naar een CSV-structuur exporteren Uw Numbers-spreadsheet naar iWork.com Public Beta versturen Spreadsheets versturen via e-mail Spreadsheets naar iWeb versturen Diagrammen, gegevens en tabellen uitwisselen met andere iWork-programma's
Inhoudsopgave
Voorwoord
Welkom bij Numbers '09
Numbers biedt een krachtige, intuïtieve methode om uw werkzaamheden uit te voeren, of u nu de uitgaven van uw gezin wilt bijhouden, een onderzoeksrapport wilt voltooien of uitgebreide financiële documenten wilt aanmaken. Om met Numbers aan de slag te gaan, opent u het programma en kiest u een van de vooraf gedefinieerde sjablonen. Vervolgens vervangt u de plaatsaanduidingen, gebruikt u de vooraf gedefinieerde formules en zet u uw tabelgegevens om in kleurige diagrammen. Zo maakt u in een handomdraai een prachtige, overzichtelijke spreadsheet.
Deze gebruikershandleiding bevat gedetailleerde instructies voor het uitvoeren van bepaalde taken in Numbers. Naast deze gebruikershandleiding zijn er ook andere bronnen van informatie beschikbaar.
11
Video's met oefeningen op het internet Op www.apple.com/nl/iwork/tutorials/numbers vindt u video's waarin wordt uitgelegd hoe u veelvoorkomende taken in Numbers kunt uitvoeren. Wanneer u Numbers voor het eerst opent, verschijnt een bericht met een koppeling naar deze oefeningen op het internet. U kunt deze video's op elk gewenst moment bekijken door 'Help' > 'Video-oefeningen' te kiezen. Ingebouwd helpsysteem Het ingebouwde helpsysteem bevat uitgebreide instructies bij alle taken die u in Numbers kunt uitvoeren. Om het helpsysteem te openen, opent u Numbers en kiest u 'Help' > 'Numbers Help'. De eerste pagina van het helpsysteem bevat bovendien koppelingen naar een aantal nuttige websites. iWork-formules en -functies Help en iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies De iWork-formules en -functies Help en de iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies bevatten uitgebreide instructies om formules en krachtige functies in spreadsheets te gebruiken. Kies 'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies' om de gebruikershandleiding te openen. Kies 'Help' > 'iWork-formules en -functies Help' om het helpsysteem te openen. iWork-website Het laatste nieuws en informatie over iWork vindt u op www.apple.com/nl/iwork. Ondersteuningswebsite Voor uitgebreide informatie over het oplossen van problemen kunt u terecht op www.apple.com/nl/support/numbers. Hulpinformatie In Numbers is hulpinformatie (een korte beschrijving) beschikbaar voor de meeste onderdelen die u op het scherm ziet. U toont de hulpinformatie door de aanwijzer enkele seconden op een onderdeel te plaatsen.
12
Voorwoord Welkom bij Numbers '09
Hulpmiddelen en technieken in Numbers
1
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vensters en functies die u gebruikt wanneer u met Numbersspreadsheets werkt. Als u een Numbers-spreadsheet wilt aanmaken, selecteert u eerst een sjabloon als uitgangspunt.
Spreadsheetsjablonen
In de sjabloonkiezer vindt u diverse spreadsheetsjablonen die u kunt gebruiken.
Sjablonen bevatten vooraf gedefinieerde werkbladen, tabellen, formules en andere onderdelen waarmee u direct aan de slag kunt.
13
De sjabloonkiezer openen mm Kies 'Archief' > 'Nieuw uit sjabloonkiezer'. Manieren om met de sjabloonkiezer te werken: mm Om miniaturen weer te geven van alle sjablonen, klikt u op 'Alle' in de lijst met sjablooncategorieën aan de linkerkant van het venster 'Sjabloonkiezer'. Als u de sjablonen per categorie wilt bekijken, klikt u op 'Leeg', 'Persoonlijke financiën' of een andere categorie. mm Als u de miniaturen wilt vergroten of verkleinen, sleept u de schuifknop onder in het venster. mm Als u een spreadsheet wilt aanmaken op basis van een bepaalde sjabloon, klikt u op de sjabloon en vervolgens op 'Kies'. Als u wilt beginnen met een lege spreadsheet zonder opmaak kiest u de sjabloon 'Leeg'. Zie “Een nieuwe spreadsheet aanmaken” op pagina 30, “Een document vanuit een ander programma importeren” op pagina 31 en “Werken met CSV- of OFX-bestanden in een spreadsheet” op pagina 32 voor informatie over het aanmaken van een Numbers-spreadsheet.
Het Numbers-venster
Het Numbers-venster bevat onderdelen waarmee u spreadsheets kunt ontwerpen en ordenen.
14
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
Het paneel 'Werkbladen': Dit paneel, linksboven in het venster, bevat een overzicht van de tabellen en diagrammen in de spreadsheet. Met behulp van werkbladen kunt u uw gegevens indelen in groepen met verwante onderdelen (bijvoorbeeld gegevens van 2008 en gegevens van 2009). Sleep de greep naast 'Werkbladen' (rechtsboven in het paneel 'Werkbladen') naar links of rechts om het paneel breder of smaller te maken. De knoppenbalk: De knoppenbalk boven in het venster geeft met één klik toegang tot veelgebruikte hulpmiddelen. Met de knoppenbalk kunt u snel een werkblad, tabel, tekstvak, mediabestand of ander object toevoegen. De opmaakbalk: In de opmaakbalk, die zich onder de knoppenbalk bevindt, vindt u hulpmiddelen voor het bewerken van objecten die u hebt geselecteerd. De formulebalk: Met de formulebalk, die zich onder de opmaakbalk bevindt, kunt u een formule of andere gegevens in een geselecteerde tabelcel aanmaken of wijzigen. Het werkgebied: In het werkgebied, dat het grootste gedeelte van het venster in beslag neemt, worden de objecten in het geselecteerde werkblad getoond. U kunt uw tabellen, diagrammen en andere objecten ordenen door ze naar een andere plaats in het werkgebied te slepen. Het paneel 'Stijlen': Het paneel 'Stijlen', dat zich onder het paneel 'Werkbladen' bevindt, bevat een overzicht van tabelstijlen die vooraf zijn gedefinieerd voor de sjabloon die u hebt gekozen. Om snel de weergave van een tabel te wijzigen, selecteert u de tabel en klikt u vervolgens op een tabelstijl. Sleep de greep naast 'Stijlen' (rechtsboven in het paneel 'Stijlen') omhoog of omlaag om het paneel groter of kleiner te maken. Resultaten van berekeningen: Onder het paneel 'Stijlen' bevindt zich een gebied waarin de resultaten van berekeningen voor waarden in de geselecteerde tabelcellen worden weergegeven.
Informatie over
Zie
Een spreadsheet bekijken
“In- of uitzoomen” op pagina 16 “Schermvullende weergave” op pagina 17 “Het paneel 'Werkbladen'” op pagina 16 “Afdrukweergave” op pagina 17 “Koptekstrijen en koptekstkolommen vastzetten” op pagina 69
Hulpmiddelen voor het beheren van spreadsheets
“De knoppenbalk” op pagina 18 “De opmaakbalk” op pagina 19 “Het infovenster” op pagina 20 “Het venster 'Documentwaarschuwingen'” op pagina 28
Hulpmiddelen voor het werken met formules in tabelcellen
“Functies voor formules” op pagina 21
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
15
Informatie over
Zie
Hulpmiddelen voor het verfraaien van spreadsheets
“Het paneel 'Stijlen'” op pagina 23 “De mediakiezer” op pagina 24 “Het venster 'Kleuren'” op pagina 25 “Het venster 'Lettertypen'” op pagina 26
Toetscombinaties
“Toetscombinaties en contextuele menu's” op pagina 29
In- of uitzoomen
U kunt de weergave van een werkblad vergroten (inzoomen) of verkleinen (uitzoomen). Manieren om in- of uit te zoomen: mm Kies 'Weergave' > 'Zoom' > 'Zoom in' of 'Weergave' > 'Zoom' > 'Zoom uit'. Om het werkblad weer op het volledige formaat weer te geven, kiest u 'Weergave' > 'Zoom' > 'Werkelijke grootte'. mm Kies een zoomniveau uit het venstermenu in de linkerbenedenhoek van het werkgebied. Wanneer u een werkblad in de afdrukweergave bekijkt, kunt u het zoomniveau verlagen om meer pagina's tegelijk in het venster weer te geven. Als u Numbers gebruikt in Mac OS X versie 10.7 (Lion) of hoger, kunt u het programmavenster ook schermvullend weergeven, zodat u ongestoord aan uw presentatie kunt werken. Zie “Schermvullende weergave” op pagina 17 voor meer informatie.
Het paneel 'Werkbladen'
Het paneel 'Werkbladen' bevindt zich linksboven in het Numbers-venster. Via dit paneel kunt u snel de tabellen en diagrammen in een werkblad bekijken. Door deze greep naar links of rechts te slepen, wijzigt u de grootte van het paneel 'Werkbladen'. Als u hierop klikt, toont of verbergt u de tabellen en diagrammen in het paneel 'Werkbladen'.
Om een tabel of diagram te selecteren en in het venster weer te geven, klikt u erop in het werkgebied van het werkblad.
Zie “Spreadsheets ordenen met behulp van werkbladen” op pagina 42 voor meer informatie. 16
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
Afdrukweergave
Als u een werkblad wilt afdrukken of er een pdf-bestand van wilt aanmaken, kunt u de lay-out van de objecten in het werkblad in de afdrukweergave op afzonderlijke pagina's weergeven. Koptekstgedeelte
Voettekstgedeelte
Hiermee stelt u de paginarichting in op liggend (horizontaal). Hiermee stelt u de paginarichting in op staand (verticaal). Hier geeft u meer of minder pagina's weer door een zoomniveau in te stellen.
Hiermee toont of verbergt u de afdrukweergave.
Hiermee past u de grootte van alle objecten in het werkblad aan.
Zie “Een werkblad in pagina's verdelen” op pagina 46 voor meer informatie over de afdrukweergave.
Schermvullende weergave
Als u Numbers gebruikt in Mac OS X versie 10.7 (Lion) of hoger, kunt u het programmavenster ook schermvullend weergeven, zodat u ongestoord aan uw presentatie kunt werken. In de schermvullende weergave wordt het programmavenster van Numbers vergroot en wordt het hele scherm gevuld. Ook wordt het venster in een aparte space gezet zodat u eenvoudig kunt schakelen tussen Numbers en uw bureaublad.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
17
Numbers schermvullend weergeven mm Kies 'Weergave' > 'Schakel schermvullende weergave in' of klik op de knop voor de schermvullende weergave in de rechterbovenhoek van het Numbers-venster (ziet eruit als twee pijlen die naar buiten wijzen). Om de schermvullende weergave te verlaten, voert u een van de volgende handelingen uit: mm Druk op Escape op het toetsenbord. mm Verplaats de aanwijzer naar de bovenkant van het scherm zodat de menubalk verschijnt en klik vervolgens op de knop voor de schermvullende weergave in de rechterbovenhoek van het scherm. mm Kies 'Weergave' > 'Schakel schermvullende weergave uit'.
De knoppenbalk
Via de Numbers-knoppenbalk kunt u met één muisklik veelvoorkomende taken in Numbers uitvoeren. Als u een tijdje met Numbers hebt gewerkt en weet welke taken u vaak uitvoert, kunt u knoppen aan de knoppenbalk toevoegen, knoppen verwijderen en de knoppen rangschikken, zodat u zo efficiënt mogelijk kunt werken. Kies 'Weergave' > 'Verberg knoppenbalk' om de knoppenbalk te verbergen. Kies 'Weergave' > 'Toon knoppenbalk' wanneer u de knoppenbalk opnieuw wilt tonen. Om de functie van een bepaalde knop te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer erop. Hieronder ziet u de standaardset knoppen van de knoppenbalk. De knop voor de schermvullende weergave in de rechterbovenhoek verschijnt alleen als u werkt met Mac OS X versie 10.7 (Lion) of hoger. Hiermee sorteert, filtert en ordent u rijen. Hiermee voegt u een werkblad toe.
Hiermee toont of verbergt u alle formules en functies in de spreadsheet. Hiermee verstuurt u een spreadsheet naar het web.
Hiermee voegt u een tabel toe. Hiermee voegt u een formule of een functie toe.
Hiermee voegt u een diagram, tekstvak, vorm of opmerking toe.
Hiermee kunt u documenten in de schermvullende weergave bekijken en bewerken.
Hiermee opent u het infovenster, de mediakiezer, het venster 'Kleuren' en het lettertypepaneel.
Hiermee toont of verbergt u onder andere de afdrukweergave en opmerkingen.
De knoppenbalk aanpassen 1 Kies 'Weergave' > 'Pas knoppenbalk aan'. U ziet een verzameling onderdelen die in de knoppenbalk kunnen worden geplaatst.
2 Breng de gewenste wijzigingen in de knoppenbalk aan.
18
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
ÂÂ Om een onderdeel aan de knoppenbalk toe te voegen, sleept u het bijbehorende
symbool naar de knoppenbalk. Als u de knoppenbalk regelmatig aanpast, kunt u de knop 'Pas knoppenbalk aan' aan de knoppenbalk toevoegen. ÂÂ Om een onderdeel uit de knoppenbalk te verwijderen, sleept u het uit de
knoppenbalk. ÂÂ U kunt de standaardset van symbolen herstellen door de standaardset naar de
knoppenbalk te slepen. ÂÂ Schakel het aankruisvak 'Klein formaat' in om de knoppenbalksymbolen te
verkleinen. ÂÂ Om alleen symbolen of alleen tekst weer te geven, kiest u de desbetreffende optie
uit het venstermenu 'Toon'. ÂÂ Om de volgorde van de onderdelen in de knoppenbalk te wijzigen, sleept u de
symbolen naar de gewenste plaats.
3 Klik op 'Gereed'. Toetscombinaties om de knoppenbalk aan te passen: ÂÂ Om een onderdeel uit de knoppenbalk te verwijderen, drukt u op de Commandtoets terwijl u het onderdeel uit de knoppenbalk sleept. U kunt ook op de Control-toets drukken terwijl u op het onderdeel klikt, en vervolgens 'Verwijder onderdeel' uit het contextuele menu kiezen. ÂÂ Om een onderdeel te verplaatsen, drukt u op de Command-toets terwijl u het
onderdeel naar de gewenste plaats sleept.
De opmaakbalk
Met behulp van de opmaakbalk, die onder de knoppenbalk wordt weergegeven, kunt u snel de weergave van tabellen, diagrammen, tekst en andere onderdelen in spreadsheets wijzigen. Welke regelaars op deze werkbalk zijn opgenomen, is afhankelijk van het geselecteerde object. Om de functie van een bepaalde regelaar in de opmaakbalk te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer erop. Als u een tabel of tabelcel hebt geselecteerd, ziet de opmaakbalk er als volgt uit: Hiermee toont of verbergt u de naam van een tabel. Hiermee maakt u de tekst in tabelcellen op.
Hiermee maakt u de waarden in cellen op.
Hiermee positioneert u de tekst in tabelcellen.
Hiermee maakt u celranden op.
Hiermee bewerkt u koptekst- en voettekstrijen.
Hiermee voegt u een achtergrondkleur aan een cel toe.
De opmaakbalk tonen of verbergen mm Kies 'Weergave' > 'Toon opmaakbalk' of 'Weergave' > 'Verberg opmaakbalk'.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
19
Het infovenster
U kunt de meeste onderdelen van een spreadsheet opmaken met behulp van de infovensters in Numbers. Elk infovenster heeft betrekking op een ander opmaakaspect. In het infovenster 'Cel' kunt u bijvoorbeeld cellen en celwaarden opmaken. Om de functie van de regelaars en knoppen in de infovensters te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer erop. Met de knoppen boven in het infovenster opent u de tien infovensters: 'Document', 'Werkblad', 'Tabel', 'Cel', 'Diagram', 'Tekst', 'Afbeelding', 'Formaat', 'Koppeling' en 'QuickTime'.
Als u meerdere infovensters tegelijkertijd opent, kunt u sneller en eenvoudiger werken in spreadsheets. Als u bijvoorbeeld zowel het infovenster 'Afbeelding' als 'Cel' opent, hebt u alle opmaakopties voor afbeeldingen en cellen binnen handbereik. Nadat een infovenster is geopend, klikt u op een van de knoppen boven in het venster om een ander infovenster weer te geven. Als u bijvoorbeeld op de tweede knop van links klikt, wordt het infovenster 'Werkblad' geopend. Manieren om een infovenster te openen: mm Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk. mm Kies 'Weergave' > 'Toon infovenster'. mm Om nog een infovenster te openen, kiest u 'Weergave' > 'Nieuw infovenster'.
20
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
Functies voor formules
Met behulp van een formule kunt u waarden in een cel weergeven die gebaseerd zijn op een bepaalde berekening. Numbers heeft een aantal voorzieningen om te werken met formules in tabelcellen: ÂÂ Met de formule-editor kunt u formules aanmaken en wijzigen. U opent de formuleeditor door een tabelcel te selecteren en daarin het isgelijkteken (=) te typen. U kunt de formule-editor ook openen door 'Formule-editor' te kiezen uit het venstermenu 'Functie' in de knoppenbalk. Tekstveld Hier kunt u een formule bekijken of wijzigen. Formule-editor U kunt deze verplaatsen door hierop te klikken en vervolgens te slepen.
Accepteerknop Hiermee bewaart u wijzigingen.
Annuleerknop Hiermee maakt u wijzigingen ongedaan.
Zie “Formules toevoegen en bewerken met de formule-editor” op pagina 134 voor meer informatie over de formule-editor. ÂÂ Met de formulebalk, die altijd onder de opmaakbalk wordt getoond, kunt u ook een
formule in een geselecteerde tabelcel aanmaken of de formule in de cel wijzigen. Accepteerknop Hiermee bewaart u wijzigingen. Annuleerknop Hiermee maakt u wijzigingen ongedaan.
Hiermee opent u de functiekiezer.
Hiermee wijzigt u de weergavegrootte van de formule.
Tekstveld Hier kunt u een formule bekijken of wijzigen.
Zie “Formules toevoegen en bewerken met de formulebalk” op pagina 135 voor meer informatie over het toevoegen en wijzigen van formules met de formulebalk.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
21
ÂÂ De snelste manier om een functie aan een formule toe te voegen, is echter door
de functiekiezer te gebruiken. Functies zijn vooraf gedefinieerde, benoemde bewerkingen zoals SOM en GEMIDDELDE. Hier selecteert u de categorie waarvan u de bijbehorende functies wilt weergeven.
Hier kunt u een functie zoeken.
Hier kunt u een functie selecteren om er informatie over weer te geven.
Hiermee wordt de geselecteerde functie ingevoegd.
Om de functiekiezer te openen, kiest u 'Toon functiekiezer' uit het venstermenu 'Functie' in de knoppenbalk. Zie “Functies aan formules toevoegen” op pagina 136 voor informatie over het gebruik van de functiekiezer. Kies 'Help' > 'iWork-formules en -functies Help' of 'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies' voor informatie over alle iWork-functies en talloze voorbeelden van het gebruik daarvan.”
22
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
Het paneel 'Stijlen'
Met behulp van het paneel 'Stijlen' kunt u snel vooraf gedefinieerde opmaak toepassen op tabellen in een spreadsheet. In tabelstijlen zijn bepaalde kenmerken gedefinieerd, zoals de kleur, de tekstgrootte en de opmaak van de celranden. Om een bepaalde tabelstijl toe te passen, hoeft u alleen de tabel te selecteren en op een stijl in het paneel 'Stijlen' te klikken.
U kunt met één klik een andere tabelstijl selecteren.
Zie “Werken met tabelstijlen” op pagina 125 voor meer informatie.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
23
De mediakiezer
Via de mediakiezer hebt u toegang tot alle mediabestanden in uw iPhoto-bibliotheek, uw iTunes-bibliotheek en uw map 'Films'. U kunt een onderdeel van de mediakiezer naar een spreadsheet slepen of naar een afbeeldingenvak in een infovenster. Eerst klikt u op een van deze knoppen om naar uw mediabestanden te gaan. Vervolgens kiest u een bron.
Ten slotte sleept u een onderdeel naar het document of naar een afbeeldingenvak in een van de infovensters.
U kunt zoeken naar een bestand door in dit veld de naam te typen.
Als u uw foto's niet bewaart in iPhoto of Aperture, iTunes niet gebruikt voor het bewaren van muziek of uw films niet in de map 'Films' bewaart, kunt u andere mappen aan de mediakiezer toevoegen zodat u toch gemakkelijk bij uw multimediabestanden kunt. Manieren om de mediakiezer te openen: mm Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk. mm Kies 'Weergave' > 'Toon mediakiezer'. Manieren om andere mappen aan de mediakiezer toe te voegen: mm Als u een map met audiobestanden wilt toevoegen, klikt u op 'Audio' in de mediakiezer en sleept u vervolgens de gewenste map vanuit de Finder naar de mediakiezer. mm Als u een map met foto's wilt toevoegen, klikt u op 'Foto's' in de mediakiezer en sleept u vervolgens de gewenste map vanuit de Finder naar de mediakiezer. mm Als u een map met films wilt toevoegen, klikt u op 'Films' in de mediakiezer en sleept u vervolgens de gewenste map vanuit de Finder naar de mediakiezer.
24
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
Voor informatie over
Zie
Een afbeelding importeren
“Werken met afbeeldingen” op pagina 217
Een audiobestand toevoegen
“Een audiobestand toevoegen” op pagina 234
Een filmbestand toevoegen
“Een filmbestand toevoegen” op pagina 235
Het venster 'Kleuren'
In het venster 'Kleuren' kunt u de kleur van tekst, tabelcellen, celranden en andere objecten instellen. U kunt ook met behulp van de opmaakbalk kleuren toepassen. Het venster 'Kleuren' biedt echter geavanceerdere opties voor kleurbeheer. Hiermee kunt u de verschillende kleurmodellen bekijken. Klik op het symbool met het vergrootglas en klik vervolgens op een onderdeel op het scherm om dezelfde kleur in te stellen.
De kleur die u in het infovenster hebt ingesteld, wordt in dit kleurenvak weergegeven. (De twee kleuren in dit vak geven aan dat de mate van ondoorzichtigheid is ingesteld op minder dan 100%.)
Met behulp van deze schuifknop kunt u de tint in het kleurenvak lichter of donkerder maken.
Klik in deze kleurenschijf om een kleur te selecteren.
Met behulp van deze schuifknop kunt u de tint in de kleurenschijf lichter of donkerder weergeven.
U kunt de kleuren uit het kleurenvak naar het kleurenpalet slepen, zodat u ze kunt bewaren.
Met het kleurenwiel in het venster 'Kleuren' kunt u de kleur selecteren. De geselecteerde kleur wordt weergegeven in het vak boven in het venster 'Kleuren'. U kunt de kleur bewaren door deze in het kleurenpalet te plaatsen zodat u de kleur later nog eens kunt gebruiken. Om een kleur uit het venster 'Kleuren' toe te passen op een object, selecteert u het object en plaatst u de kleur vervolgens in het juiste kleurenvak in een infovenster. U kunt op een kleurenvak in een van de infovensters klikken en vervolgens op een kleur in het kleurenwiel klikken. U kunt ook een kleur vanuit het kleurenpalet of het kleurenvak naar een kleurenvak in een infovenster slepen. Manieren om het venster 'Kleuren' te openen: mm Klik op de knop 'Kleur' in de knoppenbalk. mm Klik op een kleurenvak in een van de infovensters.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
25
Een kleur selecteren nadat u het venster 'Kleuren' hebt geopend 1 Klik op een willekeurige plaats in het kleurenwiel.
De geselecteerde kleur wordt weergegeven in het vak boven in het venster 'Kleuren'.
2 Om de kleur lichter of donkerder te maken, sleept u de schuifknop rechts naast het kleurenwiel.
3 Om de kleur doorzichtiger te maken, sleept u de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' naar links of geeft u een waarde in het veld op.
4 Om het kleurenpalet te gebruiken, moet u het eerst openen. Dit doet u door de greep onder aan het venster 'Kleuren' te slepen. U kunt een kleur in het kleurenpalet bewaren door een kleur vanuit het kleurenvak naar het kleurenpalet te slepen. U kunt een kleur uit het kleurenpalet verwijderen door een leeg vierkantje te slepen naar de kleur die u wilt verwijderen.
5 U kunt een kleur laten overeenkomen met de kleur van een ander onderdeel op het scherm door op het zoeksymbool aan de linkerkant van het kleurenvak in het venster 'Kleuren' te klikken. Klik vervolgens in het scherm op het onderdeel of het gebied met de gewenste kleur. De kleur verschijnt in het kleurenvak boven in het venster 'Kleuren'. Selecteer het onderdeel waarop u de kleur wilt toepassen en sleep de kleur vervolgens uit het kleurenvak naar het onderdeel.
Het venster 'Lettertypen'
In het venster 'Lettertypen' selecteert u lettertypen, de grootte voor lettertypen en andere opties voor het opmaken van lettertypen, zoals schaduwen en doorhaaltekens. U kunt het venster 'Lettertypen' bovendien gebruiken om uw favoriete en veelgebruikte lettertypen te ordenen, zodat u deze lettertypen altijd snel kunt vinden. Hier ziet u een voorbeeld van het geselecteerde letterbeeld (mogelijk moet u 'Toon voorvertoning' uit het taakmenu kiezen om het voorvertoningsvenster zichtbaar te maken).
Met deze knoppen creëert u interessante teksteffecten.
Hier selecteert u de lettergrootte die u op de geselecteerde tekst wilt toepassen.
Taakmenu In dit zoekveld kunt u de naam van een lettertype opgeven om te zoeken naar een bepaald lettertype.
26
Hiermee voegt u een schaduw aan geselecteerde tekst toe en kunt u de schaduw vervolgens naar wens aanpassen.
Hier selecteert u het letterbeeld dat u op de geselecteerde tekst wilt toepassen.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
Het venster 'Lettertypen' openen mm Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. Manieren om het lettertype van de geselecteerde tekst te wijzigen: mm Typ de naam van het gewenste lettertype in het zoekveld en selecteer de naam van het lettertype vervolgens in de kolom 'Familie'. mm Selecteer het gewenste letterbeeld (bijvoorbeeld 'Cursief' of 'Vet') in de kolom 'Letterbeeld'. mm Typ of selecteer de gewenste lettergrootte in de kolom 'Grootte'. Manieren om de regelaars boven in het venster 'Lettertypen' te gebruiken: Plaats de aanwijzer op een willekeurige regelaar boven in het venster om hulpinformatie over de regelaar te tonen. Als de regelaars niet worden getoond, kiest u 'Toon effecten' uit het taakmenu (met het tandwielsymbool) in de linkerbenedenhoek van het venster. mm Als u tekst wilt onderstrepen, kiest u een onderstrepingsstijl (bijvoorbeeld 'Enkel' of 'Dubbel') uit het venstermenu voor het onderstrepen van tekst. mm Als u tekst wilt doorhalen, kiest u een doorhalingsstijl (bijvoorbeeld 'Enkel' of 'Dubbel') uit het venstermenu voor het doorhalen van tekst. mm Als u een tekstkleur wilt instellen, klikt u op de knop voor de tekstkleur om het venster 'Kleuren' te openen. Zie “Het venster 'Kleuren'” op pagina 25 voor meer informatie. mm Als u een achtergrondkleur aan een alinea wilt toevoegen, klikt u op de knop voor de documentkleur om het venster 'Kleuren' te openen. mm Als u een schaduw wilt aanbrengen, klikt u op de knop voor tekstschaduw. Met de regelaars voor de schaduwdichtheid, schaduwvervaging, schaduwafstand en schaduwhoek kunt u de weergave van de schaduw aanpassen.
Lettertypen ordenen 1 Klik op de knop met het plusteken om een nieuwe lettertypeset aan te maken en de set een naam te geven.
2 Selecteer een stukje tekst en kies een lettertypefamilie, letterbeeld en grootte.
3 Sleep de naam van het lettertype uit de kolom 'Familie' naar de lettertypeset waarin u het lettertype wilt bewaren.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
27
Het venster 'Lettertypen' instellen voor veelvuldig gebruik mm Laat het venster 'Lettertypen' tijdens het werken geopend. Pas het vensterformaat met behulp van de greep in de rechterbenedenhoek van het venster aan, zodat alleen de lettertypefamilies en letterbeelden van de geselecteerde lettertypeset zichtbaar zijn.
Het venster 'Documentwaarschuwingen'
Als u een document in Numbers importeert of een Numbers-spreadsheet naar een andere structuur exporteert, worden sommige onderdelen mogelijk niet helemaal goed geïmporteerd of geëxporteerd. Eventuele problemen worden in het venster 'Documentwaarschuwingen' vermeld. Als er problemen zijn, krijgt u een melding waarmee u de waarschuwingen kunt bekijken. Als u de waarschuwingen niet direct wilt bekijken, kunt u op elk gewenst moment het venster 'Documentwaarschuwingen' weergeven door 'Weergave' > 'Toon documentwaarschuwingen' te kiezen. Als u een waarschuwing te zien krijgt over een ontbrekend lettertype, kunt u de waarschuwing selecteren en op 'Vervang lettertype' klikken om een vervangend lettertype te kiezen. U kunt een of meer waarschuwingen kopiëren door deze in het venster 'Documentwaarschuwingen' te selecteren en vervolgens 'Wijzig' > 'Kopieer' te kiezen. Vervolgens plakt u de gekopieerde tekst in een e-mailbericht, een tekstbestand of in een ander venster.
28
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
Toetscombinaties en contextuele menu's
Met het toetsenbord kunt u in Numbers allerlei taken uitvoeren. Kies 'Help' > 'Toetscombinaties' voor een uitgebreide lijst met toetscombinaties in Numbers. Bovendien hebben veel objecten een contextueel menu met commando's die u voor het desbetreffende object kunt gebruiken. Contextuele menu's zijn met name handig als u met tabellen en diagrammen werkt. Een contextueel menu openen mm Houd de Control-toets ingedrukt terwijl u op een object klikt.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Numbers
29
Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
2
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u kunt werken met Numbers-spreadsheets. U kunt een Numbers-spreadsheet aanmaken door Numbers te openen en vervolgens een sjabloon te kiezen. U kunt ook een document importeren dat is aangemaakt in een ander programma, zoals Microsoft Excel of AppleWorks 6, of een spreadsheet aanmaken op basis van een bestand met een door komma's gescheiden structuur (CSV). Dit hoofdstuk bevat informatie over het aanmaken van nieuwe Numbers-spreadsheets, het openen van bestaande spreadsheets en het bewaren van spreadsheets. Daarnaast bevat dit hoofdstuk informatie over de manier waarop u spreadsheets in werkbladen kunt ordenen en deze in pagina's kunt ordenen wanneer u deze wilt afdrukken of er een pdf-bestand van wilt maken.
Een nieuwe spreadsheet aanmaken
Om een nieuwe Numbers-spreadsheet aan te maken, kiest u een sjabloon met een geschikte lay-out en inhoud. Als u een geheel nieuwe spreadsheet wilt aanmaken, kiest u de sjabloon 'Leeg'. U kunt ook een van de vele andere sjablonen kiezen om bijvoorbeeld snel een budget aan te maken, een feest te organiseren, enzovoort. Op die manier profiteert u optimaal van de vooraf gedefinieerde tabellen, diagrammen en voorbeeldgegevens.
Een nieuwe spreadsheet aanmaken 1 Open Numbers door in het Dock op het programmasymbool te klikken of door in de Finder dubbel op het programmasymbool te klikken. Als Numbers al is geopend, kiest u 'Archief' > 'Nieuw uit sjabloonkiezer'.
30
2 Selecteer in de sjabloonkiezer in de linkerkolom een sjablooncategorie om de bijbehorende sjablonen weer te geven en selecteer vervolgens de sjabloon die het meest geschikt is voor de spreadsheet die u wilt aanmaken. Als u wilt beginnen met een spreadsheet zonder vooraf gedefinieerde onderdelen, selecteert u de sjabloon met de naam 'Leeg'.
U kunt de inhoud van een sjabloon snel bekijken door de aanwijzer op het bijbehorende symbool naar links en naar rechts te bewegen. U kunt het formaat van de sjabloonsymbolen wijzigen door de schuifknop onder aan het venster te verslepen.
3 Klik op 'Kies' nadat u een sjabloon hebt geselecteerd. Op uw scherm wordt een nieuwe spreadsheet geopend. U kunt Numbers zo instellen dat automatisch een bepaalde sjabloon wordt geopend wanneer u Numbers opent of een nieuwe spreadsheet aanmaakt. Kies 'Numbers' > 'Voorkeuren', klik op 'Algemeen', selecteer onder 'Nieuwe documenten' de optie 'Gebruik sjabloon' en klik vervolgens op 'Kies'. Selecteer de gewenste sjabloon en klik vervolgens op 'Kies'. Elke keer dat de sjabloonkiezer wordt geopend, worden automatisch de eerder geselecteerde sjablooncategorie en sjabloon geselecteerd.
Een document vanuit een ander programma importeren
U kunt een nieuwe Numbers-spreadsheet aanmaken door een document te importeren dat is gemaakt in Microsoft Excel of AppleWorks 6. U kunt in Numbers ook bestanden importeren met een door komma's gescheiden structuur (CSV), een door tabs gescheiden structuur en een OFX-structuur (Open Financial Exchange).
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
31
Vanuit AppleWorks kunt u alleen spreadsheets importeren. Manieren om een document te importeren: mm Sleep het document naar het programmasymbool van Numbers. Er wordt een nieuwe Numbers-spreadsheet geopend waarin de inhoud van het geïmporteerde document wordt weergegeven. mm Kies in Numbers 'Archief' > 'Open', selecteer het document en klik op 'Open'. mm U kunt Adresboek-gegevens importeren en zo in een handomdraai tabellen aanmaken met de namen, telefoonnummers, adressen en andere gegevens van uw contactpersonen. Zie “Werken met Adresboek-velden” op pagina 258 voor instructies. mm Zie “Werken met CSV- of OFX-bestanden in een spreadsheet” op pagina 32 voor informatie over het importeren van gegevens met een door komma's gescheiden structuur (CSV) of een OFX-structuur. Als u een document niet kunt importeren, kunt u proberen het document in een ander programma te openen en het te bewaren in een structuur die geschikt is voor Numbers. U kunt ook de inhoud van het document kopiëren en deze in een bestaande Numbers-spreadsheet plakken. U kunt Numbers-spreadsheets ook exporteren naar Microsoft Excel-, pdf- en CSVbestanden. Zie “Spreadsheets naar andere documentstructuren exporteren” op pagina 264 voor meer informatie.
Werken met CSV- of OFX-bestanden in een spreadsheet
CSV- of OFX-gegevens aan een geopende spreadsheet toevoegen 1 Selecteer een werkblad.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ U kunt een of meer nieuwe tabellen aanmaken door een CSV- of OFX-bestand
vanuit de Finder naar het werkgebied van een werkblad te slepen. ÂÂ U kunt CSV- of OFX-gegevens toevoegen aan een lege tabel door het CSV- of OFX-
bestand naar de tabel te slepen. De gegevens worden toegevoegd. Zo nodig worden er extra kolommen aangemaakt. ÂÂ U kunt CSV- of OFX-gegevens toevoegen aan een tabel met gegevens door het
CSV- of OFX-bestand naar de tabel te slepen. Als de kolommen niet overeenkomen, kiest u een optie in het werkblad dat wordt weergegeven. U kunt de importbewerking annuleren, kolommen aan de tabel toevoegen, extra kolommen negeren of een nieuwe tabel aanmaken op basis van de CSV- of OFX-gegevens.
32
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
Een bestaande spreadsheet openen
U kunt een iWork '08- of iWork '09-spreadsheet openen. Als u gebruik wilt maken van de nieuwe functies, bewaart u iWork '08-spreadsheets in de iWork '09-structuur. Als u wilt dat gebruikers van iWork '08 uw spreadsheet kunnen openen, bewaart u deze in de iWork '08-structuur. Wanneer u een iWork '09-spreadsheet opent die is beveiligd met een wachtwoord, moet u het wachtwoord in het veld 'Wachtwoord' typen voordat u de inhoud van de spreadsheet kunt bekijken. Manieren om een bestaande spreadsheet te openen: mm Om een spreadsheet te openen vanuit de sjabloonkiezer, klikt u op 'Open een bestaand bestand' in het venster 'Sjabloonkiezer', selecteert u het document en klikt u vervolgens op 'Open'. Als u een spreadsheet wilt openen waaraan u onlangs hebt gewerkt, kiest u het document uit het venstermenu 'Open recente bestanden' linksonder in het venster 'Sjabloonkiezer'. mm Als u in Numbers een spreadsheet wilt openen, kiest u 'Archief' > 'Open', selecteert u de spreadsheet en klik u vervolgens op 'Open'. Als u een spreadsheet wilt openen waaraan u onlangs hebt gewerkt, kiest u 'Archief' > 'Open recente bestanden' en kiest u de spreadsheet uit het submenu. mm Als u een Numbers-spreadsheet vanuit de Finder wilt openen, klikt u dubbel op het symbool van de spreadsheet of sleept u de spreadsheet naar het programmasymbool van Numbers Als er bij het openen van een spreadsheet een bericht verschijnt dat er een lettertype of bestand ontbreekt, kunt u de spreadsheet toch gebruiken. U kunt in Numbers lettertypen kiezen als vervanging voor ontbrekende lettertypen. U kunt de ontbrekende lettertypen ook toevoegen door Numbers te stoppen en de lettertypen aan de map 'Fonts' op uw computer toe te voegen. (Raadpleeg Mac Help voor meer informatie.) Als u ontbrekende films of geluiden wilt zien of horen, moet u ze opnieuw in de spreadsheet invoegen.
Een spreadsheet beveiligen met een wachtwoord
Wanneer u de toegang tot een Numbers-document wilt beperken, kunt u er een wachtwoord aan toewijzen. Wachtwoorden kunnen uit bijna elke gewenste combinatie van cijfers en letters (hoofdletters en kleine letters) en verschillende speciale tekens bestaan. Wachtwoorden die uit een combinatie van letters, cijfers en andere tekens bestaan, worden in het algemeen beschouwd als veilige wachtwoorden.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
33
Wanneer u een spreadsheet bewaart in de iWork '08- of Excel-structuur, kunt u wachtwoordbeveiliging niet gebruiken. Wanneer u een spreadsheet als pdf-bestand exporteert, kunt u wel een wachtwoord toewijzen. Manieren om wachtwoordbeveiliging in een Numbers-spreadsheet te beheren: mm Als u een met een wachtwoord beveiligde spreadsheet wilt gebruiken, opent u de spreadsheet, typt u het wachtwoord wanneer dat wordt gevraagd, selecteert u desgewenst 'Bewaar wachtwoord in mijn sleutelhanger' en klikt u vervolgens op 'OK'. Als u tweemaal een incorrect wachtwoord typt, wordt de aanwijzing weergegeven die is opgegeven toen het wachtwoord werd ingesteld. mm Als u een wachtwoord voor de spreadsheet wilt instellen, opent u het infovenster 'Document' en schakelt u 'Vraag om wachtwoord bij openen' in het paneel 'Document' in. Typ het wachtwoord dat u wilt gebruiken in de velden en klik vervolgens op 'Stel wachtwoord in'. Naast de naam van het document verschijnt een symbool in de vorm van een hangslot om aan te geven dat uw document met een wachtwoord is beveiligd. Als u hulp nodig hebt bij het aanmaken van een ongebruikelijk of sterk wachtwoord, klikt u op de knop met de sleutel naast het veld 'Wachtwoord' om de wachtwoordassistent te openen.Vervolgens maakt u met behulp van de assistent een wachtwoord aan. Vervolgens kunt u uit het venstermenu een type wachtwoord kiezen, afhankelijk van de vraag welke wachtwoordkenmerken voor u belangrijk zijn. Er wordt een wachtwoord weergegeven in het veld 'Suggestie'. De sterkte van het wachtwoord (hoe sterker een wachtwoord, hoe moeilijker te raden het is) wordt aangegeven door de lengte en kleur van de balk 'Kwaliteit'. Als u een suggestie wilt overnemen, kopieert u het wachtwoord en plakt u het in het veld 'Wachtwoord'. Als u een suggestie niet wilt overnemen, kunt u een ander wachtwoord kiezen uit het venstermenu 'Suggestie', een langer wachtwoord kiezen door de schuifknop te slepen of uw eigen wachtwoord typen. mm Als u een wachtwoord voor een spreadsheet wilt verwijderen, opent u het beveiligde document en gaat u naar het infovenster 'Document'. Schakel vervolgens in het paneel 'Document' het aankruisvak 'Vraag om wachtwoord bij openen' uit. Typ het wachtwoord van het document om de wachtwoordbeveiliging uit te schakelen en klik vervolgens op 'OK'. mm Als u een wachtwoord wilt wijzigen, opent u het infovenster 'Document', klik u op 'Wijzig wachtwoord', geeft u uw gegevens op en klikt u vervolgens op 'Wijzig wachtwoord'. mm Als u een wachtwoord wilt opgeven voor een pdf-bestand van uw spreadsheet, volgt u de instructies in “Spreadsheets naar een pdf-structuur exporteren” op pagina 264.
34
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
Een spreadsheet bewaren
Als u Mac OS X versie 10.7 (Lion) of hoger gebruikt, wordt uw spreadsheet om de zoveel tijd automatisch in de achtergrond bewaard. U hoeft dus niet bang te zijn dat uw wijzigingen verloren gaan als het programma onverwacht wordt gesloten. U kunt de spreadsheet ook handmatig bewaren. Hierbij wordt een archief van oudere versies aangemaakt die op elk gewenst moment kunnen worden hersteld. Het is verstandig om uw spreadsheet tijdens het werken vaak te bewaren, ongeacht met welk besturingssysteem u werkt. Nadat u de spreadsheet voor het eerst hebt bewaard, kunt u op Command + S drukken om de spreadsheet opnieuw met dezelfde instellingen te bewaren. Wanneer u een Numbers-spreadsheet bewaart, worden lettertypen niet in de spreadsheet opgenomen. Als u dus een Numbers-spreadsheet naar een andere computer overbrengt, moet u ervoor zorgen dat de lettertypen die in de spreadsheet worden gebruikt in de map 'Fonts' van de andere computer zijn geïnstalleerd.
Een spreadsheet voor de eerste keer bewaren 1 Kies 'Archief' > 'Bewaar' of druk op Command + S.
2 Typ in het veld 'Bewaar als' een naam voor de spreadsheet.
3 Kies de locatie waar u de spreadsheet wilt bewaren. Als de directory waarin u de spreadsheet wilt bewaren niet zichtbaar is in het venstermenu 'Locatie', klik u op het driehoekje rechts van het veld 'Bewaar als' en navigeert u naar een andere locatie.
4 Als u wilt dat de inhoud van de spreadsheet kan worden bekeken in de Finder van Mac OS X versie 10.5 of hoger, selecteert u 'Neem voorvertoning in document op'. Als u altijd een voorbeeld in uw spreadsheets wilt opnemen, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Algemeen' en selecteert u 'Neem standaard voorvertoning in document op'.
5 Als u de spreadsheet wilt bewaren als iWork '08- of Excel-spreadsheet, selecteert u 'Bewaar kopie als' en kiest u 'iWork '08' of 'Excel-document' uit het venstermenu.
6 Als u (of iemand anders) de spreadsheet op een andere computer gaat gebruiken, klikt u op het driehoekje voor 'Geavanceerde opties' en geeft u aan wat naar uw spreadsheet moet worden gekopieerd.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
35
Kopieer audio en films naar document: Als u dit aankruisvak inschakelt, worden de films of geluidsbestanden die u in uw spreadsheet hebt opgenomen bij de spreadsheet bewaard. Daardoor kunnen de bestanden worden afgespeeld als de spreadsheet op een andere computer wordt geopend. U kunt dit aankruisvak ook uitschakelen. Het bestand wordt dan kleiner, maar de mediabestanden worden niet op andere computers afgespeeld. Zie “Afbeeldingsbestanden kleiner maken” op pagina 222 en “Mediabestanden kleiner maken” op pagina 237 voor informatie over andere technieken waarmee u bestanden kleiner kunt maken. Kopieer sjabloonafbeeldingen naar document: Als u deze optie niet selecteert en de spreadsheet opent op een computer waarop Numbers niet is geïnstalleerd, ziet de spreadsheet er mogelijk anders uit.
7 Klik op 'Bewaar'. Doorgaans kunt u Numbers-spreadsheets alleen bewaren op computers en servers met Mac OS X. Numbers is niet compatibel met Mac OS 9-computers of Windowsservers waarop Services for Macintosh wordt uitgevoerd. Als u de spreadsheet moet bewaren op een Windows-computer, kunt u proberen hiervoor de AFP-serversoftware te gebruiken die voor Windows beschikbaar is. Voor informatie over
Zie
Uw spreadsheets met anderen delen
“Een spreadsheet afdrukken” op pagina 263 “Uw Numbers-spreadsheet naar iWork.com Public Beta versturen” op pagina 266 “Spreadsheets naar andere documentstructuren exporteren” op pagina 264 “Spreadsheets versturen via e-mail” op pagina 270 “Spreadsheets naar iWeb versturen” op pagina 270
Wijzigingen in een spreadsheet ongedaan maken “Wijzigingen ongedaan maken” op pagina 37 of een spreadsheet vergrendelen “Een spreadsheet vergrendelen zodat deze niet kan worden gewijzigd” op pagina 37 Verschillende versies van een spreadsheet bewaren
“Automatisch een reservekopie bewaren” op pagina 37 “Zoeken naar een gearchiveerde versie van een spreadsheet” op pagina 39 “Een kopie van een spreadsheet bewaren” op pagina 38 “Een spreadsheet als sjabloon bewaren” op pagina 41
Termen bewaren die in Spotlight kunnen worden “Spotlight-zoektermen voor een spreadsheet gebruikt om een spreadsheet te zoeken bewaren” op pagina 41 Een spreadsheet sluiten zonder het programma te stoppen
36
“Een spreadsheet sluiten zonder Numbers te stoppen” op pagina 42
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
Wijzigingen ongedaan maken U kunt de wijzigingen die u in uw spreadsheet hebt aangebracht nadat u deze hebt geopend of voor het laatst hebt bewaard desgewenst ongedaan maken. Manieren om wijzigingen ongedaan te maken: mm Om de laatste wijziging ongedaan te maken, kiest u het herstelcommando uit het Wijzig-menu. mm Om meerdere wijzigingen ongedaan te maken, kiest u meerdere malen achter elkaar het herstelcommando uit het Wijzig-menu. U kunt elke wijziging ongedaan maken die u hebt aangebracht nadat u de spreadsheet voor het laatst hebt geopend of nadat u de laatst bewaarde versie hebt hersteld. mm Om wijzigingen te herstellen die u ongedaan hebt gemaakt met 'Wijzig' > 'Herstel', kiest u zo vaak als nodig 'Wijzig' > 'Opnieuw [bewerking]'. mm Om alle wijzigingen ongedaan te maken die u hebt aangebracht nadat u de spreadsheet voor het laatst hebt bewaard, kiest u 'Archief' > 'Herstel bewaarde versie' en klikt u vervolgens op 'Vorige versie'.
Een spreadsheet vergrendelen zodat deze niet kan worden gewijzigd Als u met Mac OS X versie 10.7 (Lion) of hoger werkt, kunt u uw spreadsheet vergrendelen zodat u deze niet per ongeluk kunt wijzigen wanneer u alleen maar van plan was om de spreadsheet te openen en te bekijken. U kunt de vergrendeling op elk moment opheffen zodat u de spreadsheet alsnog kunt wijzigen.
Een spreadsheet vergrendelen 1 Open de spreadsheet die u wilt vergrendelen en houd uw aanwijzer op de naam van de spreadsheet boven in het Numbers-programmavenster. Er verschijnt een driehoekje.
2 Klik op het driehoekje en kies 'Vergrendel' uit het venstermenu. Een spreadsheet ontgrendelen zodat deze weer kan worden gewijzigd mm Plaats de aanwijzer op de naam van de spreadsheet boven in het programmavenster en wacht tot het driehoekje verschijnt. Klik vervolgens op het driehoekje en kies 'Ontgrendel'.
Automatisch een reservekopie bewaren U kunt, telkens wanneer u een spreadsheet bewaart, een kopie bewaren zonder de wijzigingen die u hebt aangebracht nadat u de spreadsheet voor het laatst hebt bewaard. Op deze manier kunt u terugkeren naar de vorige versie van de spreadsheet (de versie herstellen) als u wijzigingen hebt aangebracht die u niet wilt bewaren.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
37
Op welke manier u het best reservekopieversies kunt maken, hangt af van de versie van Mac OS X die u gebruikt. In Mac OS X versie 10.7 (Lion) en hoger wordt automatisch een momentopname van de spreadsheet gemaakt op het moment dat u deze bewaart. U kunt op elk gewenst moment een archief openen met daarin alle eerder bewaarde versies. Zie “Zoeken naar een gearchiveerde versie van een spreadsheet” op pagina 39 voor informatie over het openen en gebruiken van oudere documentversies in Lion. Als u met Mac OS X versie 10.6.x (Snow Leopard) of eerder werkt, kunt u instellen dat automatisch een kopie wordt aangemaakt van de laatst bewaarde versie van uw spreadsheet. Dit komt mogelijk ook van pas wanneer u met Lion werkt. U kunt deze optie bijvoorbeeld gebruiken om een reservekopie van uw spreadsheet te maken op een andere harde schijf in uw netwerk. Een archief van eerder bewaarde versies van uw spreadsheet aanmaken in Lion of hoger mm Kies 'Archief' > 'Bewaar een versie' of druk op Command + S. Een kopie aanmaken van de laatst bewaarde versie van uw spreadsheet mm Kies Numbers' > 'Voorkeuren', klik op 'Algemeen' en schakel vervolgens 'Maak reservekopie van vorige versie' in. De volgende keer dat u uw spreadsheet bewaart, wordt er op dezelfde locatie een reservekopie aangemaakt, waarbij 'Reservekopie van' voor de bestandsnaam wordt geplaatst. Er wordt slechts van één versie (de laatst bewaarde versie) een reservekopie gemaakt. Telkens wanneer u de spreadsheet bewaart, wordt de oude reservekopie vervangen door de nieuwe reservekopie. Om de laatst bewaarde versie te herstellen nadat u wijzigingen hebt aangebracht die u nog niet hebt bewaard, kiest u 'Archief' > 'Herstel bewaarde versie'. De wijzigingen in de openstaande spreadsheet worden ongedaan gemaakt.
Een kopie van een spreadsheet bewaren Als u de geopende spreadsheet wilt dupliceren, kunt u deze onder een andere naam of op een andere locatie bewaren.
Een kopie van een spreadsheet bewaren in Mac OS X versie 10.7 (Lion) of hoger 1 Kies 'Archief' > 'Dupliceer'. Er wordt een naamloze kopie van de spreadsheet aangemaakt. Beide presentaties blijven geopend zodat u ze kunt bekijken of wijzigen.
2 Sluit het venster van de naamloze kopie, typ de naam van de spreadsheet en kies vervolgens een locatie uit het venstermenu.
3 Klik op 'Bewaar'.
38
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
Een kopie van een spreadsheet bewaren in Mac OS X versie 10.6.x (Snow Leopard) of eerder mm Kies 'Archief' > 'Bewaar als' en geef een naam en locatie op. De spreadsheet met de nieuwe naam blijft geopend. Als u met de vorige versie wilt werken, kiest u 'Archief' > 'Open recente bestanden' en kiest u de vorige versie uit het submenu. U kunt ook instellen dat elke keer bij het bewaren van een spreadsheet automatisch een reservekopie wordt aangemaakt. De naam en de locatie van de reservekopie zijn gelijk aan die van het origineel, alleen wordt er 'Reservekopie van' voor de bestandsnaam gezet. Zie “Automatisch een reservekopie bewaren” op pagina 37.
Zoeken naar een gearchiveerde versie van een spreadsheet Als u uw spreadsheet meerdere keren hebt bewaard op Mac OS X 10.7 (Lion) of hoger, worden alle bewaarde versies automatisch gearchiveerd. U kunt in het archief zoeken naar een eerdere versie die u wilt terugzetten of bekijken. Nadat u de gewenste gearchiveerde versie hebt gevonden, kunt u deze als een volledig bewerkbare kopie terugzetten of er alleen de tekst, afbeeldingen of documentinstellingen uit halen die u opnieuw wilt gebruiken.
Navigeren door gearchiveerde versies van uw spreadsheets en deze terugzetten 1 Open de spreadsheet waarvan u oudere versies wilt bekijken en houd uw aanwijzer op de naam van de spreadsheet boven in het Numbers-programmavenster. Er verschijnt een driehoekje.
2 Klik op het driehoekje en kies 'Blader door alle versies'.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
39
Er worden nu momentopnamen weergegeven van alle bewaarde versies van de spreadsheet tegen de achtergrond van een sterrenhemel. Een tijdbalk aan de rechterkant van het scherm geeft aan wanneer de versie die links op de voorgrond staat is bewaard. Huidige versie van de spreadsheet
Oudere versies van de spreadsheet
Klik hierop om deze weergave te verlaten zonder een oudere versie terug te zetten. Klik hierop om de versie terug te zetten die momenteel rechts op het scherm wordt weergegeven.
Door langs de tijdbalk te slepen kunt u versies bekijken die u op verschillende eerdere momenten hebt bewaard.
3 Sleep de handgreep over de tijdbalk om terug te gaan in de tijd en oudere versies van de spreadsheet te bekijken.
4 Wanneer u een van de versies beter wilt bekijken, klikt u op de afbeelding ervan. De desbetreffende versie wordt op de voorgrond geplaatst. U kunt verschillende werkbladen bekijken, de weergave vergroten of verkleinen, onderdelen in een werkblad selecteren, infovensters openen en objecten of instellingen in infovensters kopiëren.
5 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Om een oudere versie volledig terug te zetten, klikt u op 'Zet terug' wanneer de
gewenste versie op de voorgrond staat. Deze versie verschijnt nu op het normale bureaublad en vervangt daarbij de laatste versie waaraan u werkte voordat u de oudere versies ging bekijken. (Die versie wordt vervolgens in de tijdbalk bewaard, zodat u deze desgewenst later kunt terugzetten.)
40
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
ÂÂ Om alleen een object of instelling in het infovenster uit de oudere versie terug
te zetten, kopieert u het object of de instelling door het object of de instelling te selecteren en vervolgens op Command + C te drukken. Vervolgens klikt u op 'Huidig document' om de huidige versie van de spreadsheet weer te geven. Ga naar het werkblad waarin u het gekopieerde onderdeel wilt plakken en klik op de positie waar u het wilt invoegen. Plak het onderdeel door op Command + V te drukken. ÂÂ Klik op 'Huidig document' om de oudere versie en de huidige versie naast elkaar te
zetten zodat u ze met elkaar kunt vergelijken.
6 Klik op 'Gereed' om terug te keren naar het normale bureaublad.
Een spreadsheet als sjabloon bewaren Om een spreadsheet die u hebt aangemaakt te gebruiken als basis voor nieuwe documenten, kunt u de spreadsheet bewaren als een sjabloon. Wanneer u een spreadsheet als sjabloon bewaart, wordt deze weergegeven in de sjabloonkiezer. Een spreadsheet als sjabloon bewaren mm Kies 'Archief' > 'Bewaar als sjabloon'. Zie “Een sjabloon ontwerpen” op pagina 272 voor meer informatie.
Spotlight-zoektermen voor een spreadsheet bewaren U kunt gegevens als de naam van de auteur en trefwoorden in Numbers-spreadsheets bewaren. Met Spotlight kunt u vervolgens de spreadsheets die deze gegevens bevatten weer terugvinden.
Spotlight-termen bewaren 1 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Documentinfo'.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
41
2 Geef de gegevens in de velden van Spotlight op.
Om te zoeken naar spreadsheets die Spotlight-gegevens bevatten, klikt u op het Spotlight-symbool rechts boven in het scherm en geeft u de tekst op waarnaar u wilt zoeken.
Een spreadsheet sluiten zonder Numbers te stoppen Wanneer u klaar bent met een spreadsheet, kunt u deze sluiten zonder Numbers te stoppen. Manieren om de actieve spreadsheet te sluiten zonder het programma te stoppen: mm Om de actieve spreadsheet te sluiten, kiest u 'Archief' > 'Sluit' of klikt u op de sluitknop linksboven in het Numbers-venster. mm Om alle geopende spreadsheets te sluiten, houdt u de Option-toets ingedrukt en kiest u 'Archief' > 'Sluit alles'. U kunt ook met de Option-toets ingedrukt op de sluitknop van de actieve spreadsheet klikken. Als u wijzigingen hebt aangebracht nadat u de Numbers-spreadsheet voor het laatst hebt bewaard, wordt gevraagd of u deze wijzigingen wilt bewaren.
Spreadsheets ordenen met behulp van werkbladen
Vergelijkbaar met de hoofdstukken in een boek kunt u de gegevens in een spreadsheet door middel van werkbladen indelen in werkbare gedeelten. Zo kunt u de diagrammen in hetzelfde werkblad plaatsen als de tabellen die de gegevens voor de diagrammen bevatten. Of u kunt alle tabellen en diagrammen juist in afzonderlijke werkbladen opnemen. Of misschien wilt u de contactgegevens van uw zakenpartners gescheiden houden van de contactgegevens van uw vrienden en kennissen (en deze dus in afzonderlijke werkbladen opnemen). 42
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
De werkbladen in een spreadsheet en de tabellen en diagrammen in elk werkblad worden weergegeven in het paneel 'Werkbladen' aan de linkerkant van het venster. Door deze greep naar links of rechts te slepen, wijzigt u de grootte van het paneel 'Werkbladen'. Als u hierop klikt, toont of verbergt u de tabellen en diagrammen in het paneel 'Werkbladen'.
Om een tabel of diagram te selecteren en in het venster weer te geven, klikt u erop in het werkgebied van het werkblad.
In dit paneel worden alleen de tabellen en diagrammen voor de werkbladen weergegeven, niet de eventuele tekst, afbeeldingen of andere objecten die in de spreadsheet zijn opgenomen. De volgorde van de tabellen en diagrammen in het werkblad in het paneel 'Werkbladen' komt mogelijk niet overeen met de werkelijke volgorde in de spreadsheet, zoals wordt beschreven in “Werkbladen en de bijbehorende gegevens opnieuw ordenen” op pagina 44'. Manieren om de objecten van een werkblad weer te geven: mm Om alle tabellen en diagrammen in een werkblad in het paneel 'Werkbladen' te tonen of te verbergen, klikt u op het driehoekje links naast het werkblad in het paneel. mm Om de inhoud van een werkblad weer te geven, klikt u op het werkblad in het paneel 'Werkbladen'. Als u in een tabel of diagram in de spreadsheet werkt, is de tabel of het diagram in het paneel 'Werkbladen' gemarkeerd.
Voor informatie over
Zie
Werkbladen aanmaken en verwijderen
“Een werkblad toevoegen of verwijderen” op pagina 44
Werkbladen verplaatsen, de volgorde van de bijbehorende tabellen en diagrammen wijzigen, tabellen en diagrammen tussen werkbladen verplaatsen
“Werkbladen en de bijbehorende gegevens opnieuw ordenen” op pagina 44
Een werkblad een naam geven
“De naam van een werkblad wijzigen” op pagina 45
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
43
Een werkblad toevoegen of verwijderen Manieren om werkbladen aan te maken en te verwijderen: mm Om een nieuw werkblad toe te voegen, klikt u op de knop 'Werkblad' in de knoppenbalk. U kunt ook 'Voeg in' > 'Werkblad' kiezen. Er wordt onder in het paneel 'Werkbladen' een nieuw werkblad met een vooraf gedefinieerde tabel toegevoegd. U kunt het werkblad verplaatsen door het naar een andere positie in het paneel 'Werkbladen' te slepen. Wanneer u in Numbers een werkblad toevoegt, wordt hieraan een standaardnaam toegewezen. U kunt deze naam uiteraard wijzigen, zoals wordt beschreven in “De naam van een werkblad wijzigen” op pagina 45'. mm Als u een werkblad wilt kopiëren, voert u een van de volgende handelingen uit: ÂÂ U kunt een werkblad kopiëren door de Option-toets ingedrukt te houden terwijl u
het blad naar de gewenste locatie in het paneel 'Werkbladen' sleept. ÂÂ Maak een kopie door 'Wijzig' > 'Dupliceer' te kiezen. De kopie wordt direct achter
het geselecteerde werkblad ingevoegd. ÂÂ Selecteer in het paneel 'Werkbladen' het werkblad dat u wilt kopiëren en kies
'Wijzig' > 'Kopieer'. Selecteer vervolgens het werkblad waarachter u de kopie wilt invoegen en kies 'Wijzig' > 'Plak.' mm Om een werkblad en de bijbehorende inhoud te verwijderen, selecteert u het werkblad in het paneel 'Werkbladen' en drukt u op de Delete-toets.
Werkbladen en de bijbehorende gegevens opnieuw ordenen In het paneel 'Werkbladen' kunt u werkbladen verplaatsen en de volgorde van tabellen en diagrammen in de werkbladen wijzigen. U kunt tabellen en diagrammen ook van het ene werkblad naar het andere verplaatsen. Het wijzigen van de volgorde van tabellen en diagrammen in het paneel 'Werkbladen' heeft geen effect op de positie van de tabellen en diagrammen in het werkgebied. U kunt bijvoorbeeld in het paneel ’Werkbladen' de diagrammen naast de tabellen plaatsen waarvan ze zijn afgeleid of tabellen weergeven in de volgorde waarin u ze wilt bewerken. In het werkgebied wilt u deze onderdelen echter wellicht in een andere volgorde weergeven (bijvoorbeeld wanneer u de spreadsheet opmaakt om af te drukken). Manieren om werkbladen te ordenen in het paneel 'Werkbladen': mm Om een werkblad te verplaatsten, selecteert u het en sleept u het vervolgens naar een andere positie in het paneel. Tijdens het slepen worden andere werkbladen automatisch opgeschoven. U kunt ook meerdere werkbladen tegelijk selecteren en deze als groep verplaatsen.
44
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
mm Om werkbladen te kopiëren (of te knippen) en te plakken, selecteert u de werkbladen, kiest u 'Wijzig' > 'Knip' of 'Wijzig' > 'Kopieer'. Vervolgens selecteert u het werkblad waarachter u de werkbladen wilt invoegen die u verplaatst en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. mm Om een of meer bij een werkblad behorende tabellen of diagrammen te verplaatsen, selecteert u ze en sleept u ze naar een nieuwe positie in hetzelfde werkblad of een ander werkblad. U kunt ook knippen en plakken of kopiëren en plakken om tabellen en diagrammen in het paneel te verplaatsen. Om een object in een werkblad in de spreadsheet te verplaatsen, selecteert u het object en sleept u het naar een andere locatie of verplaatst u het object door middel van knippen en plakken of kopiëren en plakken. Als u een spreadsheet wilt afdrukken of als pdf wilt bewaren en daarbij bepaalde objecten op bepaalde pagina's wilt opnemen, volgt u de instructies in “Een werkblad in pagina's verdelen” op pagina 46.
De naam van een werkblad wijzigen U onderscheidt de verschillende werkbladen in het paneel 'Werkbladen' van elkaar door voor elk werkblad een naam op te geven. Wanneer u een nieuw werkblad toevoegt, krijgt deze standaard een naam toegewezen. U kunt deze naam echter wijzigen in een geschiktere naam. Manieren om de naam van een werkblad te wijzigen: mm Klik in het paneel 'Werkbladen' dubbel op de naam en wijzig de naam. mm Selecteer het werkblad in het paneel 'Werkbladen' of selecteer een object in het werkblad en wijzig de naam ervan in het veld 'Naam' in het infovenster 'Werkblad'. U kunt ook de namen van de tabellen en diagrammen in een werkblad wijzigen. Zie “Een naam voor een tabel instellen” op pagina 57 en “De plaats van de diagramtitel en legenda bepalen en deze onderdelen opmaken” op pagina 159 voor instructies.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
45
Een werkblad in pagina's verdelen
In de afdrukweergave kunt u een werkblad als afzonderlijke pagina's weergeven en objecten verplaatsen, vergroten of verkleinen tot u de gewenste lay-out hebt voor het afdrukken van een pdf-versie van het werkblad. Daarnaast kunt u bijvoorbeeld kopteksten, voetteksten en paginanummers toevoegen. Koptekstgedeelte
Voettekstgedeelte
Hiermee stelt u de paginarichting in op liggend (horizontaal). Hiermee stelt u de paginarichting in op staand (verticaal). Hier geeft u meer of minder pagina's weer door een zoomniveau in te stellen.
Hiermee toont of verbergt u de afdrukweergave.
Hiermee past u de grootte van alle objecten in het werkblad aan.
Manieren om de afdrukweergave te tonen of te verbergen: mm Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon afdrukweergave' of 'Verberg afdrukweergave'. mm Kies 'Archief' > 'Toon afdrukweergave' of 'Archief' > 'Verberg afdrukweergave'. mm Kies 'Weergave' > 'Toon afdrukweergave' of 'Weergave' > 'Verberg afdrukweergave'. mm Klik op het paginasymbool naast het zoomniveau in de linkerbenedenhoek van het werkgebied. In de afdrukweergave wordt het aantal pagina's dat u tegelijkertijd in het venster kunt weergeven bepaald door het zoomniveau dat u selecteert in het venstermenu in de linkerbenedenhoek van het werkgebied.
46
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
U kunt paginakenmerken, zoals de paginarichting en marges, voor elk werkblad afzonderlijk instellen in het infovenster 'Werkblad'.
Hier geeft u een naam op voor het werkblad. Hiermee verkleint of vergroot u alle objecten in het werkblad. Hiermee stelt u de paginarichting en paginavolgorde in.
Hier geeft u het eerste paginanummer op.
Hiermee stelt u de paginamarges in.
Voor informatie over
Zie
De paginagrootte aanpassen aan het papierformaat dat u wilt gebruiken
“Het paginaformaat van een spreadsheet instellen” op pagina 47
Kop- en voetteksten weergeven boven en onder de tabel op elke pagina
“Kopteksten en voetteksten toevoegen aan een werkblad” op pagina 48
De grootte en locatie van objecten op een werkblad aanpassen
“Objecten ordenen op een pagina in de afdrukweergave” op pagina 48
Pagina's in horizontale of verticale richting plaatsen
“De paginarichting instellen” op pagina 49
Pagina's van links naar rechts of van boven naar beneden rangschikken
“De paginavolgorde instellen” op pagina 49
Paginanummers weergeven in kopteksten en voetteksten
“Pagina's nummeren” op pagina 49
De witruimte tussen de rand van het werkblad en “Paginamarges instellen” op pagina 50 de randen van het papier instellen
Het paginaformaat van een spreadsheet instellen Voordat u in de afdrukweergave aan het werk gaat, moet u het formaat van de pagina's instellen op het formaat van het papier waarop u wilt afdrukken.
Het paginaformaat instellen 1 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Documentinfo'.
2 Kies een papierformaat uit het venstermenu 'Papierformaat'.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
47
Kopteksten en voetteksten toevoegen aan een werkblad U kunt dezelfde tekst op meerdere pagina's in een werkblad weergeven. Terugkerende informatie die boven aan de pagina wordt weergegeven, wordt een koptekst genoemd. Soortgelijke informatie onder aan de pagina wordt voettekst genoemd. U kunt uw eigen tekst opnemen in een kop- of voettekst en u kunt opgemaakte tekstvelden gebruiken. Als u gebruikmaakt van opgemaakte tekstvelden, wordt de tekst die u invoegt automatisch bijgewerkt. U kunt bijvoorbeeld een datumveld invoegen waarin de huidige datum wordt getoond. U kunt ook paginanummervelden invoegen om paginanummers bij te houden wanneer u pagina's toevoegt of verwijdert.
De inhoud van een koptekst of voettekst definiëren 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon afdrukweergave'. 2 Om de gedeelten voor kop- en voetteksten weer te geven, houdt u de aanwijzer boven of onder aan de pagina. U kunt ook op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk klikken en 'Toon lay-out' selecteren.
3 Om tekst aan een koptekst of voettekst toe te voegen, plaatst u het invoegpunt in de koptekst of voettekst en begint u te typen.
4 Zie “Paginanummers en andere variabele waarden in documenten invoegen” op pagina 210 voor informatie over het toevoegen van paginanummers of andere variabele waarden.
Objecten ordenen op een pagina in de afdrukweergave U kunt de grootte van objecten wijzigen, objecten verplaatsen binnen of tussen pagina's en lange tabellen over meerdere pagina's verdelen wanneer u een pagina in de afdrukweergave bekijkt. U kunt de afdrukweergave inschakelen door op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk te klikken en vervolgens 'Toon afdrukweergave' te kiezen. Manieren om objecten op pagina’s van een geselecteerd werkblad op te maken: mm Met behulp van de schuifknop 'Formaat inhoud' in het infovenster 'Werkblad' kunt u de grootte van alle objecten in het werkblad aanpassen om het aantal pagina's te wijzigen waarop de objecten worden weergegeven. U kunt ook de grootte van alle onderdelen in een werkblad wijzigen door de schuifknop 'Formaat inhoud' links onder in het werkgebied te slepen. mm Om afzonderlijke objecten te vergroten of verkleinen, selecteert u de gewenste objecten en sleept u de selectiegrepen of wijzigt u de waarden in de velden 'Breedte' en 'Hoogte' in het infovenster 'Formaat'.
48
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
Zie “” op pagina 55 voor informatie over het wijzigen van het formaat van tabellen. Zie “Het formaat van een diagram wijzigen of een diagram roteren” op pagina 160 voor informatie over het wijzigen van het formaat van diagrammen. Zie “Het formaat van objecten wijzigen” op pagina 246 voor informatie over het wijzigen van het formaat van andere objecten. mm In de afdrukweergave wordt een koptekstrij of -kolom op elke pagina weergegeven als de tabel meerdere pagina's beslaat. U kunt voorkomen dat een koptekstrij of -kolom wordt weergegeven in een tabel die meerdere pagina's beslaat door in het Tabel-menu de optie 'Herhaal koptekstrijen op elke pagina' of 'Herhaal koptekstkolommen op elke pagina' uit te schakelen. mm U kunt objecten van de ene pagina naar de andere verplaatsen door middel van slepen of knippen en plakken.
De paginarichting instellen U kunt de pagina's in een werkblad in verticale richting (staand) of horizontale richting (liggend) plaatsen.
De paginarichting van een werkblad instellen 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon afdrukweergave'. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Werkbladinfo' en klik op de knop voor de gewenste paginarichting in het gedeelte 'Paginalay-out' van het infovenster. U kunt ook op een knop voor de paginarichting links onder in het werkgebied klikken.
De paginavolgorde instellen In de afdrukweergave kunt u pagina's van links naar rechts of van boven naar beneden ordenen. Deze volgorde bepaalt hoe het document wordt afgedrukt en wordt geëxporteerd naar een pdf. De paginavolgorde instellen mm Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Werkbladinfo' en vervolgens op de knop voor de gewenste paginarichting (van boven naar beneden of van links naar rechts) in het gedeelte 'Paginalay-out' van het infovenster.
Pagina's nummeren U kunt paginanummers in de kop- of voettekst van een pagina weergeven.
De pagina's van een werkblad nummeren 1 Selecteer het werkblad.
2 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon afdrukweergave'.
3 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon lay-out' zodat de kopteksten en voetteksten worden weergegeven.
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
49
U kunt de kopteksten en voetteksten ook bekijken door de aanwijzer boven of onder in de pagina te plaatsen.
4 Klik op de eerste koptekst of voettekst waarin u een paginanummer wilt opnemen, volgens de instructies in “Paginanummers en andere variabele waarden in documenten invoegen” op pagina 210'.
5 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Werkbladinfo' en geef het nummer op waarmee de paginanummering moet beginnen. Om de paginanummering door te laten lopen van de eerder geselecteerde werkbladen, selecteert u 'Tel door na vorig werkblad'. Om de paginanummering te laten beginnen bij een bepaald nummer, selecteert u ’Begin bij' en geeft u het gewenste nummer op.
Paginamarges instellen In de afdrukweergave heeft elke pagina van een werkblad marges (lege ruimte tussen de randen van het werkblad en de randen van het papier). Deze marges worden in de lay-outweergave weergegeven met behulp van lichtgrijze lijnen.
De paginamarges voor een werkblad instellen 1 Selecteer het werkblad in het paneel 'Werkbladen'.
2 Klik in de knoppenbalk op 'Weergave' en kies 'Toon afdrukweergave'. Klik vervolgens in de knoppenbalk nogmaals op 'Weergave' en kies 'Toon lay-out'.
3 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Werkbladinfo'.
4 Om de afstand in te stellen tussen de lay-outmarges en de linker-, rechter-, boven- en onderzijde van een pagina, geeft u de gewenste waarden op in de velden 'Links', 'Rechts', 'Boven' en 'Onder'.
5 Om de afstand in te stellen tussen een koptekst of een voettekst en de boven- of onderrand van de pagina, geeft u de gewenste waarden op in de velden 'Koptekst' en 'Voettekst'. Om de spreadsheet af te drukken met het grootst mogelijke afdrukgebied voor elke printer die u gebruikt, schakelt u het aankruisvak 'Gebruik printermarges' in. In dit geval worden tijdens het afdrukken de marge-instellingen die u in het infovenster 'Werkblad' hebt ingesteld, genegeerd.
50
Hoofdstuk 2 Numbers-spreadsheets aanmaken, bewaren en ordenen
3
Werken met tabellen
Dit hoofdstuk bevat informatie over het toevoegen en opmaken van tabellen en tabelrijen en -kolommen. In een aantal andere hoofdstukken vindt u instructies die betrekking hebben op bepaalde aspecten van tabellen. Voor informatie over
Zie
Tabelcellen en de inhoud daarvan beheren
Hoofdstuk 4, “Werken met tabelcellen,” op pagina 85
Tabellen opmaken met behulp van tabelstijlen
Hoofdstuk 5, “Werken met tabelstijlen,” op pagina 125
Formules gebruiken in tabelcellen
Hoofdstuk 6, “Werken met formules in tabellen,” op pagina 130
Waarden uit tabelcellen in diagrammen weergeven
Hoofdstuk 7, “Diagrammen aanmaken op basis van gegevens,” op pagina 148
Werken met tabellen
Er zijn verschillende manieren om tabellen aan te maken en de kenmerken, grootte en positie van tabellen te wijzigen. Voor informatie over
Zie
Tabellen invoegen
“Een tabel toevoegen” op pagina 52
Werken met tabelfuncties
“Werken met hulpmiddelen voor tabellen” op pagina 52
Tabellen groter of kleiner maken
“Het formaat van een tabel aanpassen” op pagina 55
Tabellen verplaatsen
“Een tabel verplaatsen” op pagina 56
Namen aan tabellen toewijzen
“Een naam voor een tabel instellen” op pagina 57
Kleuren en andere visuele effecten op tabellen toepassen
“Een tabel verfraaien” op pagina 57
51
Voor informatie over
Zie
Tabellen definiëren die u steeds opnieuw kunt gebruiken
“Een herbruikbare tabel definiëren” op pagina 58
Tabellen delen met andere iWork-programma's
“Een tabel naar een ander iWork-programma kopiëren” op pagina 59
Een tabel toevoegen Hoewel de meeste sjablonen een of meer vooraf gedefinieerde tabellen bevatten, kunt u tabellen aan Numbers-spreadsheets toevoegen. Manieren om een tabel toe te voegen: mm Klik op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk en kies een vooraf gedefinieerde tabel uit het venstermenu. U kunt ook uw eigen tabellen aan het venstermenu toevoegen. Zie “Een herbruikbare tabel definiëren” op pagina 58 voor instructies. mm Kies 'Voeg in' > 'Tabel' > type tabel. mm Om een nieuwe tabel aan te maken op basis van een of meerdere aangrenzende cellen in een bestaande tabel, selecteert u de gewenste cel of cellen en sleept u de selectie naar een lege locatie op het werkblad. Houd de Option-toets tijdens het slepen ingedrukt als u de oorspronkelijke waarden van de geselecteerde cellen wilt behouden. Zie “Tabellen en tabelonderdelen selecteren” op pagina 59 voor meer informatie over het selecteren van cellen. mm Om een nieuwe tabel aan te maken op basis van een gehele rij of kolom in een bestaande tabel, klikt u op de verwijzingslabel van de gewenste rij of kolom, houdt u de label vast, sleept u de rij of kolom naar een lege locatie op het werkblad en laat u de label vervolgens los. Om de oorspronkelijke waarden van de kolom of rij te behouden, houdt u de Option-toets tijdens het slepen ingedrukt.
Werken met hulpmiddelen voor tabellen U kunt tabellen en de bijbehorende kolommen, rijen, cellen en celwaarden opmaken met behulp van diverse hulpmiddelen in Numbers. Manieren om de tabelkenmerken te wijzigen: mm Selecteer een tabel door in het paneel 'Werkbladen' op de naam van de tabel te klikken en gebruik vervolgens de opmaakbalk om de tabel snel op te maken. In “Een tabel selecteren” op pagina 60 worden andere manieren beschreven om een tabel te selecteren.
52
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Hiermee toont of verbergt u de naam van een tabel. Hiermee maakt u de tekst in tabelcellen op.
Hiermee maakt u de waarden in cellen op.
Hiermee maakt u celranden op.
Hiermee positioneert u de tekst in tabelcellen.
Hiermee bewerkt u koptekst- en voettekstrijen.
Hiermee voegt u een achtergrondkleur aan een cel toe.
mm In het infovenster 'Tabel' vindt u tabelspecifieke voorzieningen, zoals velden waarmee u exact de gewenste kolombreedte en rijhoogte kunt opgeven. Om het infovenster 'Tabel' te openen, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klikt u vervolgens op 'Tabelinfo'.
Hier geeft u een naam voor de tabel op.
Hiermee voegt u 1 tot 5 rijen met koptekst, kolommen met koptekst of rijen met voettekst toe of verwijdert u deze.
Hiermee voegt u geselecteerde cellen samen of splitst u deze.
Hiermee past u de grootte van rijen en kolommen aan. Hier stelt u de stijl, dikte en kleur van celranden in.
Hiermee wijzigt u het gebruik van de Return-toets en de Tab-toets.
Hier voegt u een kleur of een afbeelding aan een cel toe.
mm In het infovenster 'Cel' kunt u de celwaarden opmaken. U kunt bijvoorbeeld een valutateken weergeven in cellen die valutawaarden bevatten. De opmaak van een cel bepaalt uitsluitend hoe een waarde in de cel wordt weergegeven en heeft geen enkele invloed op de onderliggende celwaarde die in berekeningen wordt gebruikt. Als in een cel de afgeronde waarde 4,3 wordt weergegeven voor de werkelijke waarde 4,29, wordt in berekeningen altijd de waarde 4,29 gebruikt. U kunt ook een voorwaardelijke opmaak instellen. Cellen waarvan de waarde een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, kunnen bijvoorbeeld met een kleur worden gemarkeerd.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
53
Om het infovenster 'Cel' te openen, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Celinfo'. Met de knoppen boven in het infovenster opent u de tien infovensters: 'Document', 'Werkblad', 'Tabel', 'Cel', 'Diagram', 'Tekst', 'Afbeelding', 'Formaat', 'Koppeling' en 'QuickTime'.
mm In het infovenster 'Afbeelding' kunt u visuele effecten, zoals een schaduw, toevoegen. Om het infovenster 'Afbeelding' te openen, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. mm Gebruik tabelstijlen om de weergave van tabellen snel en consistent aan te passen. Zie “Werken met tabelstijlen” op pagina 125 voor meer informatie. mm Wanneer u een tabelcel selecteert, verschijnen er verwijzingslabels en handgrepen waarmee u onder andere de tabel snel opnieuw kunt rangschikken, alle cellen in een rij of kolom kunt selecteren en rijen en kolommen kunt toevoegen of verwijderen. In “Een tabelcel selecteren” op pagina 60 wordt beschreven hoe u een tabelcel selecteert. Door de tabelgreep te slepen, kunt u de tabel verplaatsen.
De letters op de verwijzingslabels fungeren als kolomaanduiding. Als u op de kolomgreep klikt, kunt u een kolom toevoegen. Om meerdere kolommen toe te voegen, sleept u de greep.
De cijfers op de verwijzingslabels fungeren als rijaanduiding.
Als u op de rijgreep klikt, kunt u een rij toevoegen. Om meerdere rijen toe te voegen, sleept u de greep.
Door de kolom/rijgreep omlaag te slepen, voegt u rijen toe. Om kolommen toe te voegen, sleept u de greep naar rechts. Om zowel rijen als kolommen toe te voegen, sleept u de greep diagonaal.
Wanneer u werkt met formules, gebruikt u ook verwijzingslabels (in “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139 wordt beschreven hoe u dit doet). mm Om een contextueel menu te openen, selecteert u een tabel of een of meerdere cellen en klikt u vervolgens opnieuw terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt.
54
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
U kunt ook gebruikmaken van de venstermenu's van de verwijzingslabels van kolommen en rijen.
mm Met de formule-editor en de formulebalk kunt u formules toevoegen en wijzigen. Zie “Formules toevoegen en bewerken met de formule-editor” op pagina 134 en “Formules toevoegen en bewerken met de formulebalk” op pagina 135 voor meer informatie. mm Met de functiekiezer kunt u functies toevoegen of wijzigen. Zie “Functies aan formules toevoegen” op pagina 136 voor meer informatie.
Het formaat van een tabel aanpassen U kunt een tabel groter of kleiner maken door een van de selectiegrepen van de tabel te slepen of door het infovenster 'Formaat' te gebruiken. U kunt een tabel ook groter of kleiner maken door het formaat van de rijen of kolommen te wijzigen. Als u een tabel wilt vergroten of verkleinen, selecteert u de tabel eerst door in het paneel 'Werkbladen' op de naam van de tabel te klikken. U kunt ook een van de andere technieken voor tabelselectie gebruiken. Zie “Een tabel selecteren” op pagina 60.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
55
Manieren om het formaat van een geselecteerde tabel te wijzigen: mm Sleep een van de vierkante selectiegrepen. (Deze verschijnen wanneer u een tabel selecteert.)
Als u de verhoudingen van een tabel wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. Om het formaat van het object vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Optiontoets ingedrukt terwijl u sleept. Om het formaat van een tabel in een bepaalde richting te wijzigen, sleept u een selectiegreep aan een van de zijkanten (dus geen hoekgreep). mm Om de grootte van de tabel te wijzigen door de exacte afmetingen op te geven, selecteert u een tabel of tabelcel, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Formaatinfo'. In het infovenster 'Formaat' kunt u de gewenste hoogte en breedte opgeven, en met behulp van de velden 'Positie' de afstand van de tabel tot de marges bepalen. mm Zie “” op pagina 71 voor informatie over het wijzigen van het formaat van tabellen door de afmetingen van rijen en kolommen aan te passen.
Een tabel verplaatsen U kunt een tabel verplaatsen door deze te slepen of door een nieuwe locatie op te geven in het infovenster 'Formaat'. Manieren om een tabel te verplaatsen: mm Als de tabel niet is geselecteerd of als de tabel in zijn geheel is geselecteerd, klikt u op de rand van de tabel en versleept u deze. Als een tabelcel is geselecteerd, sleept u de tabel met behulp van de tabelgreep in de linkerbovenhoek. mm Om een tabel alleen in horizontale of verticale richting of in een hoek van 45 graden te verplaatsen, houdt u tijdens het slepen van de tabel de Shift-toets ingedrukt. mm Om een tabel naar een exacte positie te verplaatsen, klikt u op een willekeurige cel en klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk. Klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo' en typ de gewenste x- en y-waarden in de desbetreffende velden. mm Om een tabel te kopiëren en vervolgens de kopie te verplaatsen, houdt u de Optiontoets ingedrukt, klikt u op de rand van een tabel die niet of geheel is geselecteerd en versleept u de tabel. 56
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Een naam voor een tabel instellen Alle Numbers-tabellen hebben een naam, die in het paneel 'Werkbladen' wordt vermeld en ook boven de tabel kan worden weergegeven. U kunt de standaardtabelnaam (Tabel 1, Tabel 2, enzovoort) wijzigen, verbergen of opmaken. Manieren om te werken met tabelnamen: mm Om de naam van een tabel te wijzigen, klikt u in het paneel 'Werkbladen' dubbel op de naam en typt u de nieuwe naam. U kunt ook in de tabel klikken en de naam wijzigen via het veld 'Naam' in het infovenster 'Tabel'. U moet voor elke tabel in een werkblad een andere naam opgeven. mm Om de naam van een tabel in het werkgebied te tonen, klikt u in de tabel en schakelt u in de opmaakbalk of in het infovenster 'Tabel' het aankruisvak 'Naam' in. Om de tabelnaam in het werkblad te verbergen, schakelt u het aankruisvak 'Naam' uit. mm Om een naam op te maken die in het werkgebied wordt weergegeven, selecteert u de tabel, klikt u in het werkgebied op de tabelnaam om deze te activeren en maakt u de naam vervolgens op met behulp van de opmaakbalk, het venster 'Lettertypen' of het paneel 'Tekst' van het infovenster 'Tekst'. mm Om de afstand tussen de tabelnaam en de tabel te vergroten, schakelt u het aankruisvak 'Naam' in het infovenster 'Tabel' in, klikt u op de naam in het werkgebied en verplaatst u de schuifknop 'Na alinea' in het infovenster 'Tekst' (u kunt ook een waarde in het veld naast deze schuifknop opgeven).
Een tabel verfraaien U kunt kleuren, afbeeldingen en andere opmaaktechnieken gebruiken om het uiterlijk van tabellen te verfraaien. Manieren om een tabel te verfraaien: mm U kunt de achtergrond van een volledige tabel of van afzonderlijke cellen vullen met verschillende kleureffecten of een afbeelding. Zie “Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken” op pagina 252 voor instructies. mm U kunt de dikte en kleur van randen rond een tabel en tabelcellen wijzigen, zoals beschreven in “De rand van tabelcellen opmaken” op pagina 96. mm U kunt de kenmerken van tekst in tabelcellen wijzigen, inclusief tekst in koptekst- en voettekstcellen. Zie “De grootte en vormgeving van tekst bepalen” op pagina 184 en “Tekstuitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen” op pagina 192 voor meer informatie.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
57
Wanneer u een visueel effect hebt aangemaakt dat u opnieuw wilt gebruiken, kunt u het kopiëren en plakken. Selecteer de tabel of de cellen waarvan u het effect wilt hergebruiken, kies 'Opmaak' > 'Kopieer stijl', selecteer de tabel of cellen die u wilt opmaken en kies vervolgens 'Opmaak' > 'Plak stijl'. U kunt ook tabelstijlen gebruiken om de opmaak van een tabel te dupliceren, zoals beschreven in “Werken met tabelstijlen” op pagina 125.
Een herbruikbare tabel definiëren U kunt uw eigen tabellen toevoegen aan het menu met vooraf gedefinieerde tabellen dat verschijnt wanneer u klikt op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk of 'Voeg in' > 'Tabel' kiest. Herbruikbare tabellen maken gebruik van de tabelstijl en structuur die u hebt ingesteld en kunnen eventueel inhoud bevatten (koptekst, formules, enzovoort).
Een herbruikbare tabel definiëren 1 Selecteer een tabel.
2 Definieer een tabelstijl. Met behulp van de tabelstijl bepaalt u de opmaak van de randen, de achtergrond en de tekst in de tabelcellen. U kunt een tabelstijl definiëren door de instructies in “De kenmerken van een tabelstijl wijzigen” op pagina 127 en “Een tabelstijl kopiëren en plakken” op pagina 128 te volgen. U kunt ook alleen de structuur en inhoud van een aangepaste tabel gebruiken voor de herbruikbare tabel en de standaardstijl van de tabel toepassen in plaats van uw aangepaste stijl. In stap 7 wordt het gebruik van deze optie beschreven.
3 Bepaal de structuur van de tabel. Zie “Het formaat van een tabel aanpassen” op pagina 55 en “De grootte van een rij of kolom wijzigen” op pagina 71 voor informatie over het wijzigen van de grootte van tabellen. Zie “Werken met rijen en kolommen in een tabel” op pagina 64 voor informatie over het definiëren van kolommen en rijen. Zie “Tabelcellen splitsen” op pagina 95 of “Tabelcellen samenvoegen” op pagina 94 voor informatie over het splitsen of samenvoegen van tabelcellen.
4 Voeg de inhoud die u wilt hergebruiken toe en maak deze op. Zie “Inhoud aan tabelcellen toevoegen” op pagina 85 voor instructies. Voeg alleen formules toe die verwijzen naar cellen in de tabel die u definieert.
5 Kies 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Leg tabel vast'.
6 Hier typt u een naam voor de tabel.
7 Selecteer 'Standaardstijl uit het document' om de standaardtabelstijl toe te passen die wordt gebruikt als de tabel aan de spreadsheet wordt toegevoegd. Anders wordt de tabelstijl gebruikt die u in stap 2 hebt gedefinieerd.
58
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
8 Klik op 'OK'. U kunt nu een kopie van uw herbruikbare tabel aan de huidige spreadsheet toevoegen door de tabel te kiezen in het menu met vooraf gedefinieerde tabellen dat verschijnt wanneer u klikt op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk of 'Voeg in' > 'Tabel' kiest. Om de tabellen in het menu anders te ordenen, een andere naam te geven of te verwijderen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Beheer tabellen'. Om de naam van een tabel te wijzigen, klikt u dubbel op de tabel. Selecteer een tabel en klik op de pijl omhoog of de pijl omlaag om de tabel omhoog of omlaag te verplaatsen. Klik op de knop met het minteken om een tabel te verwijderen. Als u klaar bent, klikt u op 'Gereed'. De wijzigingen in de tabel en in het menu zijn alleen van toepassing op de huidige spreadsheet. Om herbruikbare tabellen en menuwijzigingen beschikbaar te maken voor andere spreadsheets, bewaart u de spreadsheet als een sjabloon (zie “Een aangepaste sjabloon bewaren” op pagina 278)
Een tabel naar een ander iWork-programma kopiëren U kunt tabellen van het ene naar het andere iWork-programma kopiëren. De weergave, gegevens en andere kenmerken van de tabel blijven behouden. Bepaalde functies van Numbers worden echter niet ondersteund door de andere programma's: ÂÂ Rijen of kolommen die in Numbers verborgen zijn, worden verwijderd. ÂÂ Opmerkingen die aan tabelcellen in Numbers zijn toegevoegd, worden niet
gekopieerd.
Een tabel van het ene naar het andere iWork-programma kopiëren 1 Selecteer de tabel die u wilt kopiëren, zoals beschreven in “Een tabel selecteren” op pagina 60.
2 Kies 'Wijzig' > 'Kopieer'.
3 Plaats in het andere programma het invoegpunt op de positie waar u de tabel wilt plaatsen en kies vervolgens 'Wijzig' > 'Plak'.
Tabellen en tabelonderdelen selecteren
Als u tabellen, rijen, kolommen, tabelcellen of randen van tabelcellen wilt bewerken, moet u deze onderdelen eerst selecteren.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
59
Voor informatie over
Zie
Tabellen selecteren
“Een tabel selecteren” op pagina 60
Een tabelcel selecteren
“Een tabelcel selecteren” op pagina 60
Een groep tabelcellen selecteren
“Een groep tabelcellen selecteren” op pagina 61
Een rij of kolom selecteren
“Een rij of kolom in een tabel selecteren” op pagina 62
Celranden selecteren
“Een rand van een tabelcel selecteren” op pagina 62
Een tabel selecteren Als u een tabel selecteert, worden aan de randen van de tabel selectiegrepen weergegeven. Manieren om een tabel te selecteren: mm Klik in het paneel 'Werkbladen' op de naam van de tabel. mm Als een tabelcel niet is geselecteerd, verplaatst u de aanwijzer naar de rand van de tabel. Als naast de aanwijzer een zwart kruis wordt weergegeven, kunt u de tabel selecteren door te klikken.
mm Als een tabelcel of randsegment is geselecteerd, klikt u op de tabelgreep linksboven om de tabel te selecteren. U kunt ook op Command + Return drukken.
Een tabelcel selecteren Wanneer u een cel selecteert, wordt de rand van de geselecteerde cel gemarkeerd. Wanneer u een cel selecteert, verschijnen bovendien aan de bovenkant en zijkant van de tabel verwijzingslabels.
Eén tabelcel selecteren 1 Beweeg de aanwijzer over de cel. De aanwijzer verandert in een wit kruis.
2 Klik op de cel. Als u een cel hebt geselecteerd, kunt u met de Tab-toets, de Return-toets en pijltoetsen de selectie naar een aangrenzende cel verplaatsen. Als u in het gedeelte 'Tabelopties' van het infovenster 'Tabel' het aankruisvak 'Naar volgende cel met Returntoets' uitschakelt, werken de Return- en Tab-toets anders. Schakel dit aankruisvak uit als u met de Return-toets een regeleinde binnen de cel wilt invoegen. Dit is met name handig wanneer u alinea's met tekst typt in een cel.
60
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Gewenste selectie
Als het aankruisvak ’Naar Als het aankruisvak 'Naar volgende cel met Return-toets' volgende cel met Return-toets' niet is ingeschakeld is ingeschakeld
De cel rechts van de huidige cel
Druk op de Tab-toets. Als u op de Tab-toets drukt terwijl de laatste cel in een kolom is geselecteerd, wordt er een nieuwe kolom toegevoegd. Als u gegevens aan de laatste kolom hebt toegevoegd of de gegevens in deze kolom hebt gewijzigd, moet u twee keer op de Tab-toets drukken om een nieuwe kolom toe te voegen.
Druk op de Tab-toets. Als u in de laatste kolom op de Tab-toets drukt, wordt de eerste cel van de volgende rij geselecteerd. Als u in de laatste cel van de tabel op de Tab-toets drukt, wordt een nieuwe rij toegevoegd.
De vorige cel
Druk op Shift + Tab.
Druk op Shift + Tab. Als u in de eerste cel op Shift + Tab drukt, wordt de laatste cel geselecteerd.
De cel onder de huidige cel
Druk op de Pijl-omlaag-toets. Druk op de pijl omlaag of de Return-toets. Als u met behulp van de Tabtoets naar andere cellen bent gesprongen, wordt de cel onder de cel waarin u voor het eerst op de Tab-toets hebt gedrukt geselecteerd als u op de Returntoets drukt. Als u op de Return-toets drukt terwijl de laatste cel in een rij is geselecteerd, wordt er een nieuwe rij toegevoegd. Als u gegevens aan de laatste cel hebt toegevoegd of de gegevens in deze cel hebt gewijzigd, moet u twee keer op de Return-toets drukken om een nieuwe rij toe te voegen.
De cel boven de huidige cel
Druk op de Pijl-omhoog-toets of Druk op de Pijl-omhoog-toets of Shift + Return. Shift + Return.
Een groep tabelcellen selecteren U kunt aangrenzende of niet-aangrenzende cellen selecteren. Manieren om een groep cellen te selecteren: mm Om aangrenzende tabelcellen te selecteren, selecteert u de eerste cel en houdt u vervolgens de Shift-toets ingedrukt terwijl u de overige cellen selecteert.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
61
U kunt ook op de eerste cel klikken en de muisknop ingedrukt houden terwijl u de muisaanwijzer over het gewenste cellenbereik sleept. mm Om niet-aangrenzende cellen te selecteren, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u de gewenste cellen selecteert. Als u een cel in de groep wilt deselecteren, klikt u terwijl u de Command-toets ingedrukt houdt.
Een rij of kolom in een tabel selecteren U kunt rijen en kolommen selecteren met behulp van de verwijzingslabels.
Een gehele rij of kolom selecteren 1 Selecteer een willekeurige tabelcel zodat de verwijzingslabels worden weergegeven.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Om een kolom te selecteren, klikt u op de verwijzingslabel boven de kolom. ÂÂ Om een rij te selecteren, klikt u op de verwijzingslabel links naast de rij.
Een rand van een tabelcel selecteren Selecteer segmenten van een celrand wanneer u deze wilt opmaken of wilt verslepen om de grootte van rijen en kolommen aan te passen. Eén randsegment is één zijde van een cel. Een lang randsegment omvat alle aangrenzende randsegmenten. Eén (horizontaal) randsegment
Eén (verticaal) randsegment Een lang (verticaal) randsegment Een lang (horizontaal) randsegment
Nadat u randsegmenten hebt geselecteerd, kunt u de kleur en lijn van de segmenten opmaken zoals wordt beschreven in “De rand van tabelcellen opmaken” op pagina 96. Ook kunt u de segmenten slepen om rijen en kolommen groter of kleiner te maken. Zie “De grootte van een rij of kolom wijzigen” op pagina 71 voor meer informatie. Manieren om randsegmenten te selecteren: mm Om randsegmenten snel te selecteren om de opmaak ervan aan te passen, selecteert u een tabel, rij, kolom of cel.
62
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Klik op de knop voor het opmaken van randen in de opmaakbalk en kies een optie uit het venstermenu. Knop voor celranden
U kunt ook op de knoppen voor celranden in het infovenster 'Tabel' klikken om een randsegment te selecteren. mm Om randsegmenten te selecteren om de opmaak ervan te wijzigen of om rijen en kolommen groter of kleiner te maken, moet u instellen dat u celranden kunt selecteren. Kies 'Sta randselectie toe' uit het venstermenu van de knop voor het opmaken van randen in de opmaakbalk of kies 'Tabel' > 'Sta randselectie toe' en selecteer vervolgens de tabel waarmee u wilt werken. De aanwijzer verandert van vorm wanneer deze op een horizontaal of verticaal segment wordt geplaatst. Het randsegment lijkt te worden gesplitst door de aanwijzer. De aanwijzer ziet er zo uit wanneer deze op een horizontaal segment is geplaatst.
De aanwijzer ziet er zo uit wanneer deze op een verticaal segment is geplaatst.
Om een lang randsegment te selecteren, klikt u op een horizontale of verticale celrand. Om de selectie te wijzigen in één randsegment, klikt u nogmaals erop. Om één of een lang randsegment aan de selectie toe te voegen, houdt u de Shift- of Command-toets ingedrukt terwijl u klikt. Om de selectie van één randsegment op te heffen, houdt u de Shift- of Command-toets ingedrukt terwijl u klikt. Om de selectie van één randsegment te wijzigen in die van een lang randsegment en omgekeerd, klikt u op een rand. Om in te stellen dat celranden niet kunnen worden geselecteerd, kiest u 'Tabel' > 'Sta randselectie niet toe' uit het venstermenu voor het opmaken van randen in de opmaakbalk of kiest u 'Tabel' > 'Sta randselectie niet toe'.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
63
Werken met rijen en kolommen in een tabel
U kunt snel rijen en kolommen toevoegen of verwijderen en een koptekstrij of -kolom of een voettekstrij toevoegen. Wanneer u rijen of kolommen in een tabel invoegt, verwijdert, toont of verbergt, of de grootte ervan wijzigt, worden andere objecten in het werkblad mogelijk verplaatst om te voorkomen dat objecten elkaar overlappen, of om de posities van de objecten ten opzichte van elkaar te behouden. Om te voorkomen dat objecten automatisch worden verplaatst, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren' en schakelt u in het paneel 'Algemeen' het aankruisvak 'Verplaats objecten automatisch bij wijziging tabelgrootte' uit. Voor informatie over
Zie
Nieuwe rijen in een tabel invoegen
“Rijen aan een tabel toevoegen” op pagina 65
Nieuwe kolommen in een tabel invoegen
“Kolommen aan een tabel toevoegen” op pagina 66
Rijen en kolommen verplaatsen of kopiëren naar een andere locatie in dezelfde of een andere tabel
“Rijen en kolommen ordenen” op pagina 67
Rijen en kolommen verwijderen
“Een rij of kolom verwijderen” op pagina 67
Koptekstrijen en koptekstkolommen gebruiken
“Koptekstrijen of koptekstkolommen aan een tabel toevoegen” op pagina 68
“Koptekstrijen en koptekstkolommen U kunt koptekstrijen en koptekstkolommen vastzetten zodat deze zichtbaar blijven wanneer vastzetten” op pagina 69 u door de rijen en kolommen van een tabel scrolt
64
Voettekstrijen gebruiken
“Voettekstrijen aan een tabel toevoegen” op pagina 70
Grootte van rijen en kolommen wijzigen
“De grootte van een rij of kolom wijzigen” op pagina 71
Elke tweede rij in een tabel een andere achtergrondkleur geven
“Wisselende tabelrijkleuren” op pagina 72
Geselecteerde rijen en kolommen verbergen
“Tabelrijen of -kolommen verbergen” op pagina 72
Rijen in oplopende of aflopende volgorde sorteren aan de hand van de celwaarden in een of meer kolommen
“Rijen in een tabel sorteren” op pagina 74
Rijen verbergen die niet bepaalde waarden bevatten
“Rijen in een tabel filteren” op pagina 75
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Voor informatie over
Zie
Rijen ordenen in categorieën en subcategorieën om de nadruk te leggen op gemeenschappelijke kenmerken
“Tabelcategorieën aanmaken” op pagina 76 “Categorieën en subcategorieën van tabellen definiëren” op pagina 77 “Categorieën en subcategorieën van tabellen verwijderen” op pagina 82 “Categorieën en subcategorieën van tabellen beheren” op pagina 83
Rijen aan een tabel toevoegen U kunt rijen in een tabel of aan het einde van een tabel invoegen. In tabellen met een voettekstrij worden de rijen die u onderaan toevoegt boven de voettekstrij geplaatst. Als er filtercriteria aan de tabel zijn verbonden, kunt u alleen nieuwe rijen toevoegen als de rijen niet zijn gefilterd. Zie “Rijen in een tabel filteren” op pagina 75 voor instructies. Als alle tabelcellen in een kolom boven de nieuwe rij dezelfde formule of celfunctie bevatten, wordt deze overgenomen in de nieuwe rij. Manieren om rijen toe te voegen: mm Om een rij in te voegen boven een geselecteerde cel, drukt u op Option + Pijlomhoog. Om een rij in te voegen onder een geselecteerde cel, drukt u op Option + Pijl-omlaag. mm U kunt één rij invoegen boven of onder een bepaalde rij door de aanwijzer op de verwijzingslabel van een rij te plaatsen en zo de menupijl weer te geven. Vervolgens klikt u op de pijl en kiest u 'Voeg rij boven toe' of 'Voeg rij onder toe' uit het venstermenu. U kunt ook klikken in een rij en vervolgens 'Tabel' > 'Voeg rij boven toe' of 'Tabel' > 'Voeg rij onder toe' kiezen. mm Om meerdere rijen toe te voegen, selecteert u het aantal rijen dat u wilt toevoegen (selecteer drie rijen als u drie rijen wilt toevoegen). Om rijen toe te voegen na een bepaalde rij, zorgt u dat de onderste geselecteerde rij de rij is waarachter de nieuwe rijen moeten komen. Om vóór een bepaalde rij de rijen toe te voegen, zorgt u dat de bovenste geselecteerde rij de rij is waarvoor de nieuwe rijen moeten komen. Kies vervolgens 'Tabel' > 'Voeg rijen boven toe' of 'Tabel' > 'Voeg rijen onder toe'. mm Om onder aan de tabel een rij toe te voegen, selecteert u de laatste cel en drukt u op de Return-toets. Druk tweemaal op de Return-toets als u de celwaarde zojuist hebt toegevoegd of gewijzigd en u de cel nog steeds aan het bewerken bent. Als het aankruisvak 'Naar volgende cel met Return-toets' niet is ingeschakeld in het gedeelte 'Tabelopties' van het infovenster 'Tabel', drukt u op de Tab-toets als u zich in de laatste cel van de rij bevindt.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
65
mm Om een of meer rijen aan het einde van de tabel toe te voegen, gebruikt u de rijgreep linksonder. Deze verschijnt wanneer u een cel hebt geselecteerd. Om een rij onder aan de tabel toe te voegen, klikt u eenmaal op de rijgreep. Om meerdere rijen aan het einde van de tabel toe te voegen, sleept u de rijgreep of de kolom- en rijgreep (rechtsonder) omlaag. Om tegelijkertijd rijen en kolommen toe te voegen, sleept u de kolom- en rijgrepen diagonaal. mm U kunt cellen in twee gelijke rijen splitsen. In “ Tabelcellen splitsen” op pagina 95 wordt beschreven hoe u dit doet.
Kolommen aan een tabel toevoegen Manieren om kolommen toe te voegen: mm Om een kolom in te voegen na een geselecteerde cel, drukt u op Option + Pijl-rechts. Om een kolom in te voegen vóór een geselecteerde cel, drukt u op Option + Pijl-links. mm Om één kolom toe te voegen, plaatst u de aanwijzer op de verwijzingslabel van een kolom om de menupijl weer te geven. Vervolgens klikt u op de pijl en kiest u 'Voeg kolom links toe' of 'Voeg kolom rechts toe' uit het venstermenu. U kunt ook een rij selecteren en deze commando's vervolgens uit het Tabel-menu kiezen. mm Om meerdere kolommen toe te voegen, selecteert u het aantal kolommen dat u wilt toevoegen (selecteer drie kolommen als u drie kolommen wilt toevoegen). Om kolommen toe te voegen na een bepaalde kolom, zorgt u dat de uiterst rechtse geselecteerde kolom de kolom is waarachter de nieuwe kolommen moeten komen. Om vóór een bepaalde kolom de kolommen toe te voegen, zorgt u dat de uiterst linkse geselecteerde kolom de kolom is waarvoor de nieuwe kolommen moeten komen. Vervolgens kiest u een van de hierboven beschreven commando's. mm Als u het aankruisvak 'Naar volgende cel met Return-toets' in het infovenster 'Tabel' hebt ingeschakeld, kunt u de Tab-toets gebruiken om een kolom aan de rechterkant van de tabel toe te voegen. Hiervoor drukt u eenmaal op de Tab-toets terwijl de laatste cel is geselecteerd. Druk tweemaal op de Tab-toets als u de celwaarde net hebt toegevoegd of gewijzigd en u de cel nog aan het wijzigen bent. mm Om een of meer kolommen aan de rechterkant van de tabel toe te voegen, gebruikt u de kolomgreep rechtsboven. Deze verschijnt wanneer u een cel hebt geselecteerd. Om een kolom aan de rechterkant van de tabel toe te voegen, klikt u op de kolomgreep. Om meerdere kolommen toe te voegen aan de rechterkant van de tabel, sleept u de kolomgreep of de kolom- en rijgreep (rechtsonder) naar rechts. Om tegelijkertijd rijen en kolommen toe te voegen, sleept u de kolom- en rijgrepen diagonaal.
66
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
mm U kunt cellen in twee gelijke kolommen splitsen. In “ Tabelcellen splitsen” op pagina 95 wordt beschreven hoe u dit doet.
Rijen en kolommen ordenen U kunt de verwijzingslabel van een rij of kolom gebruiken om de rij of kolom naar een andere positie in dezelfde tabel of naar een andere tabel te verplaatsen of te kopiëren. Manieren om rijen en kolommen te ordenen: mm Om een kolom of rij naar een andere positie in dezelfde tabel of een andere tabel te verplaatsen, klikt u op de verwijzingslabel van de kolom of rij, en sleept u de verwijzingslabel terwijl u de muisknop ingedrukt houdt. Wanneer de vet weergegeven lijn op de plek waar u de kolom of rij wilt invoegen is gemarkeerd, laat u de label los. mm Om een kopie van een rij of kolom elders in de tabel of in een andere tabel in te voegen, klikt u op de verwijzingslabel en houdt u vervolgens de Option-toets en de verwijzingslabel ingedrukt terwijl u de kolom of rij naar de gewenste positie sleept. U kunt ook één cel of een groep aangrenzende cellen binnen de tabel of naar een andere tabel kopiëren of verplaatsen. Zie “Cellen kopiëren en verplaatsen” op pagina 96 voor instructies.
Een rij of kolom verwijderen Er zijn verschillende manieren om een of meerdere rijen of kolommen in een tabel te verwijderen. Manieren om rijen of kolommen te verwijderen: mm Selecteer een of meer rijen of kolommen of een cel in een rij of kolom en kies 'Tabel' > 'Verwijder rij' of 'Tabel' > 'Verwijder kolom'. mm Om één rij of kolom te verwijderen, plaatst u de aanwijzer op de verwijzingslabel van een rij om de menupijl weer te geven. Vervolgens klikt u op de pijl en kiest u 'Verwijder rij of 'Verwijder kolom' uit het venstermenu. mm Om een aantal aangrenzende rijen of kolommen te verwijderen, selecteert u de gewenste rijen of kolommen en kiest u vervolgens 'Verwijder geselecteerde rijen' of 'Verwijder geselecteerde kolommen' uit het venstermenu van de verwijzingslabel van een van de geselecteerde rijen of kolommen. mm Om lege rijen te verwijderen, sleept u de rijgreep linksonder of de kolomgreep rechtsonder omhoog. Om rijen inclusief de inhoud te verwijderen, houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u sleept. mm Om lege kolommen te verwijderen, sleept u de kolomgreep rechtsboven naar links. Om kolommen inclusief de inhoud te verwijderen, houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u sleept.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
67
Koptekstrijen of koptekstkolommen aan een tabel toevoegen Met koptekstrijen en -kolommen kunt u rijen en kolommen labelen. Koptekstrijen en -kolommen hebben een andere opmaak dan de overige rijen en kolommen in de tabel, zodat ze duidelijk zichtbaar zijn. Koptekstrijen staan altijd direct boven de eerste tabelrij. Koptekstkolommen staan altijd direct links van de eerste tabelkolom. U kunt maximaal vijf koptekstrijen en vijf koptekstkolommen gebruiken. Meerdere kopteksten zijn handig als u namen aan twee of meer koptekstkolommen of koptekstrijen wilt toewijzen. Om een koptekst zo op te maken dat deze meerdere rijen of kolommen omspant, voegt u de koptekstcellen samen, zoals beschreven in “Tabelcellen samenvoegen” op pagina 94.
Als een tabel zowel koptekstrijen als koptekstkolommen heeft, behoren de cel of cellen linksboven tot de koptekstrij. Koptekstkolommen worden onder eventuele koptekstrijen weergegeven. Rijen met koptekst en kolommen met koptekst kunnen zo worden gedefinieerd dat ze aan het begin van de tabel worden weergegeven. Als de tabel meerdere pagina's in beslag neemt, worden deze op elke pagina weergegeven. Klik in de afdrukweergave op de gewenste knop voor koptekst in de opmaakbalk en kies 'Herhaal koptekstrijen op elke pagina'. Als een tabel doorloopt over meerdere pagina's en u de tekst bewerkt of de vormgeving van een koptekstrij of koptekstkolom op één plek wijzigt, wordt deze wijziging overal in de tabel consistent doorgevoerd. ÂÂ Zie “Een werkblad in pagina's verdelen” op pagina 46 voor meer informatie over de afdrukweergave. ÂÂ Zie “Koptekstrijen en koptekstkolommen vastzetten” op pagina 69 voor meer
informatie over het in beeld houden van kopteksten wanneer u niet in de afdrukweergave werkt. Manieren om koptekstrijen of -kolommen toe te voegen of te verwijderen: mm Als een tabel geen koptekstrij of -kolom bevat, selecteert u de tabel en klikt u in de opmaakbalk op de gewenste knop voor het toevoegen van een koptekstrij of -kolom. Klik nogmaals op de knop om de koptekstrij of -kolom te verwijderen.
68
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
mm Klik in de knoppenbalk op het driehoekje naast een knop voor het toevoegen van een koptekstrij of -kolom en kies uit het venstermenu het aantal koptekstrijen of -kolommen dat u wilt toevoegen. Kies '0' om alle koptekstrijen of koptekstkolommen te verwijderen. Hiermee voegt u kolommen met koptekst toe. Hiermee voegt u rijen met koptekst toe.
mm Om een koptekstrij of -kolom te verwijderen, plaatst u de muisaanwijzer op de verwijzingslabel van een koptekstrij of -kolom om de menupijl weer te geven. Vervolgens klikt u op de pijl en kiest u 'Verwijder rij' of 'Verwijder kolom' uit het venstermenu. mm Selecteer een tabel of onderdeel van een tabel. Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op de juiste knop voor kop- en voetteksten. Kies het aantal koptekstrijen of -kolommen uit het venstermenu. mm Selecteer een tabel of onderdeel van een tabel en kies vervolgens 'Tabel' > 'Koptekstrijen' of 'Tabel' > 'Koptekstkolommen'. Kies vervolgens het aantal koptekstrijen of -kolommen uit het submenu. mm U kunt de eerste tabelrij of de eerste tabelkolom omzetten in een koptekstrij of een koptekstkolom. Plaats de muisaanwijzer op de verwijzingslabel van een tabelrij of -kolom om de menupijl weer te geven. Klik op de pijl en kies vervolgens 'Zet om in koptekstrij' of 'Zet om in koptekstkolom' uit het venstermenu. Deze opties kunt u alleen kiezen als er vier of minder bestaande koptekstrijen of -kolommen zijn. Cellen met koptekst spelen een belangrijke rol bij het aanmaken en leesbaar maken van formules in tabelcellen. Zie “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139 voor meer informatie.
Koptekstrijen en koptekstkolommen vastzetten Wanneer u niet werkt in de afdrukweergave (waarin koptekstrijen en -kolommen op elke pagina worden herhaald), kunt u de optie voor vastzetten gebruiken zodat kopteksten zichtbaar blijven terwijl u door het document scrolt. Manieren om koptekstrijen en -kolommen van een tabel vast te zetten en weer los te maken: mm Selecteer de tabel of een element in de tabel, klik op de knop voor de koptekstrij of -kolom in de opmaakbalk en selecteer 'Zet koptekstkolommen vast' of 'Zet koptekstrijen vast' in het venstermenu, of hef de selectie van deze opties op.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
69
U kunt deze commando's ook uitvoeren met de koptekstknoppen in het infovenster 'Tabel'. mm Selecteer de tabel of een onderdeel van een tabel en kies vervolgens 'Tabel' > 'Koptekstkolommen' of 'Tabel' > 'Koptekstrijen'. Selecteer vervolgens 'Zet koptekstkolommen vast' of 'Zet koptekstrijen vast' of hef de selectie hiervan op.
Voettekstrijen aan een tabel toevoegen Met voettekstrijen kunt u de aandacht vestigen op de onderste rijen van een tabel. Voettekstrijen worden zo opgemaakt dat ze er anders uitzien dan de overige tabelrijen. Een voettekstrij bestaat uit de onderste cel van elke kolom. U kunt maximaal vijf voettekstrijen gebruiken. Om een voettekst zo op te maken dat deze meerdere rijen of kolommen omspant, voegt u de voettekstcellen samen, zoals beschreven in “Tabelcellen samenvoegen” op pagina 94.
Manieren om voettekstrijen toe te voegen of te verwijderen: mm Als een tabel geen voettekstrij of -kolom bevat, selecteert u de tabel en klikt u in de opmaakbalk op de gewenste knop voor het toevoegen van een voettekstrij of -kolom. Klik nogmaals op de knop om de voettekstrij of -kolom te verwijderen. mm Klik in de knoppenbalk op het driehoekje naast een knop voor het toevoegen van een voettekstrij of -kolom en kies uit het venstermenu het aantal voettekstrijen of -kolommen dat u wilt toevoegen. Kies '0' om alle voettekstrijen te verwijderen. Hiermee voegt u rijen met voettekst toe.
70
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
mm Om een voettekstrij te verwijderen, plaatst u de aanwijzer op de verwijzingslabel van de rij om de menupijl weer te geven. Vervolgens klikt u op de pijl en kiest u 'Verwijder rij' uit het venstermenu. mm Selecteer een tabel of onderdeel van een tabel. Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op de juiste knop voor het toevoegen van een voettekstrij of -kolom. Kies het aantal voettekstrijen uit het venstermenu. mm Selecteer een tabel of onderdeel van een tabel en kies vervolgens 'Tabel' > 'Voettekstrijen'. Kies vervolgens het aantal voettekstrijen uit het submenu.
De grootte van een rij of kolom wijzigen U kunt de grootte van alle rijen en kolommen in een tabel aanpassen, zodat alle rijen en kolommen even groot zijn. U kunt ook alleen het formaat van bepaalde rijen of kolommen in een tabel wijzigen. Manieren om de grootte van rijen en kolommen te wijzigen: mm Om alle rijen even groot te maken, selecteert u de tabel of een of meer kolommen en kiest u vervolgens 'Tabel' > 'Verdeel rijen gelijkmatig'. mm Om alle kolommen even groot te maken, selecteert u de tabel of een of meer rijen en kiest u vervolgens 'Tabel' > 'Verdeel kolommen gelijkmatig'. mm Om de grootte van één rij te wijzigen, sleept u de onderrand van de verwijzingslabel van de gewenste rij omhoog of omlaag. U kunt ook een cel in de rij selecteren en de gewenste waarde opgeven in het veld 'Rijhoogte' in het infovenster 'Tabel'. mm Om de grootte van één kolom te wijzigen, sleept u de rechterrand van de verwijzingslabel van de gewenste kolom naar links of rechts. U kunt ook een cel in de kolom selecteren en de gewenste waarde opgeven in het veld 'Kolombreedte' in het infovenster 'Tabel'. mm Om een aantal rijen even groot te maken, selecteert u een of meer cellen in de gewenste rijen en kiest u 'Tabel' > 'Verdeel rijen gelijkmatig'. De rijen hoeven niet aangrenzend te zijn. U kunt ook de onderrand van de verwijzingslabel van één van de rijen omhoog of omlaag slepen, of de gewenste waarde opgeven in het veld 'Rijhoogte' in het infovenster 'Tabel'. mm Om een aantal kolommen even groot te maken, selecteert u een of meer cellen in de gewenste kolommen en kiest u 'Tabel' > 'Verdeel kolommen gelijkmatig'. De kolommen hoeven niet aangrenzend te zijn. U kunt ook de rechterrand van de verwijzingslabel van één van de kolommen naar links of naar rechts slepen, of de gewenste waarde opgeven in het veld 'Rijhoogte' in het infovenster 'Tabel'.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
71
mm Om een rij of kolom te verkleinen om overbodige ruimte te verwijderen wanneer celwaarden de cellen niet helemaal vullen, selecteert u een cel en klikt u op de gewenste knop voor vulling in het infovenster 'Tabel'. U kunt ook dubbel klikken op het scheidingsteken van een verwijzingslabel van een kolom of rij. Zie “Inhoud weergeven die niet in de tabelcel past” op pagina 89 voor opties als de celinhoud wordt afgekapt na een formaatwijziging. mm Als u het formaat van kolommen en rijen wilt wijzigen door randsegmenten te slepen, kiest u 'Sta randselectie toe' uit het venstermenu van de knop voor het opmaken van randen in de opmaakbalk of kiest u 'Tabel' > 'Sta randselectie toe'. Selecteer de tabel, klik en sleep een horizontale of verticale rand.
Wisselende tabelrijkleuren U kunt rijen om en om een andere achtergrondkleur geven, zodat er een fraai kleureneffect ontstaat.
Wisselende rijkleuren instellen 1 Selecteer de tabel of een onderdeel van de tabel.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
3 Schakel het aankruisvak 'Wisselende rijkleur' in.
4 Klik in het bijbehorende kleurenvak om het venster 'Kleuren' te openen en kies een kleur voor de rij. Zie “Het venster 'Kleuren'” op pagina 25 voor instructies.
5 De kleur van de overige rijen kunt u instellen met behulp van de regelaars voor 'Celachtergrond' in het infovenster 'Tabel'. Zie “Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken” op pagina 252 voor instructies.
Tabelrijen of -kolommen verbergen Als u bepaalde rijen of kolommen tijdelijk niet wilt gebruiken of weergeven, kunt u deze verbergen. De opmaak van een verborgen rij of kolom kan niet worden gewijzigd. Ook kunt u een verborgen rij of kolom niet samenvoegen, splitsen of op een andere manier bewerken. Formules die verborgen cellen gebruiken worden echter niet beïnvloed, en ook bij sorteren wordt rekening gehouden met verborgen waarden. Als een rij of kolom verborgen is, ziet u een onderbreking in de rijnummers of kolomletters in de verwijzingslabels.
72
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Manieren om rijen en kolommen te verbergen en zichtbaar te maken: mm Om een enkele rij of kolom te verbergen, kiest u 'Verberg rij' of 'Verberg kolom' uit het venstermenu van de verwijzingslabel voor de rij of kolom. Om meerdere rijen of kolommen te verbergen, selecteert u de rijen of een cel in elke rij en kiest u vervolgens 'Verberg geselecteerde rijen' of 'Verberg geselecteerde kolommen' uit een venstermenu van een verwijzingslabel.
mm Om alle verborgen rijen en kolommen in een tabel weer te geven, selecteert u de tabel of een onderdeel van de tabel en kiest u vervolgens 'Tabel' > 'Maak alle rijen zichtbaar' of 'Tabel' > 'Maak alle kolommen zichtbaar'. U kunt deze commando's ook kiezen uit het venstermenu van een willekeurige verwijzingslabel. mm Om verborgen rijen direct boven een rij of verborgen kolommen direct links van een kolom zichtbaar te maken, klikt u op de verwijzingslabel van de gewenste rij of kolom en kiest u vervolgens 'Maak rijen rijnummers zichtbaar' of 'Maak kolommen kolomletters zichtbaar' uit het venstermenu.
mm Om verborgen rijen of kolommen in een geselecteerde reeks rijen of kolommen zichtbaar te maken, selecteert u de reeks en kiest u vervolgens 'Maak geselecteerde rijen zichtbaar' uit het venstermenu van een willekeurige geselecteerde rij of kolom. Rijen of kolommen die in Numbers-tabellen zijn verborgen, worden verwijderd wanneer de tabellen naar een ander iWork-programma worden gekopieerd. Rijen en kolommen met samengevoegde cellen kunt u niet verbergen.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
73
Rijen in een tabel sorteren U kunt de waarden van bepaalde of alle cellen in een kolom in oplopende of aflopende volgorde sorteren. De rijen die de cellen bevatten die worden gesorteerd, worden opnieuw geordend. Cellen met koptekst worden echter niet gesorteerd. Bij sorteren wordt rekening gehouden met verborgen rijen en kolommen. Manieren om te sorteren: mm Om een tabel te sorteren door de volgorde van cellen in een kolom te wijzigen, kiest u 'Sorteer oplopend' of 'Sorteer aflopend' uit het venstermenu van de verwijzingslabel van de kolom. U kunt ook in een tabel klikken en vervolgens op 'Reorganiseer' in de knoppenbalk klikken, of 'Toon meer opties' kiezen uit het venstermenu van een verwijzingslabel om het reorganisatievenster te openen. Klik op het driehoekje naast 'Sorteer' om de sorteerregelaars weer te geven. Kies 'Sorteer hele tabel' uit het venstermenu en kies vervolgens een kolom en sorteervolgorde uit de andere venstermenu's.
mm Om slechts een deel van een tabel te sorteren, selecteert u de rijen die u wilt sorteren, opent u het reorganisatievenster en kiest u 'Sorteer geselecteerde rijen' uit het venstermenu. Kies vervolgens een sorteerkolom en sorteervolgorde uit de andere venstermenu's. mm Om waarden opnieuw te sorteren nadat u ze hebt gewijzigd, opent u het reorganisatievenster en klikt u op 'Sorteer nu'. mm Om de tabel te sorteren op één kolom en vervolgens de resultaten opnieuw te sorteren op een andere kolom, opent u het reorganisatievenster en kiest u een optie uit de drie vervolgmenu's. Vervolgens klikt u op de knop met het plusteken en kiest u opties voor de tweede sortering. Om de aanvullende sorteercriteria toe te passen, klikt u opnieuw op de knop met het plusteken. In de onderstaande tabel wordt beschreven hoe verschillende typen gegevens in oplopende of aflopende volgorde worden gesorteerd.
74
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Gegevens
Oplopende volgorde
Aflopende volgorde
Tekst
aA-zZ
Zz-Aa
Datums
Jaar (minst recent eerst), vervolgens de maand (januari eerst) en vervolgens de dag (1-31)
Jaar (meest recent eerst), vervolgens de maand (december eerst) en vervolgens de dag (31-1)
Numbers
-2, -1, 0, 1, enzovoort
1, 0, -1, -2, enzovoort
Cellen die alleen tekst bevatten, gemengd met cellen die alleen getallen bevatten
-2, -1, 0, 1, enzovoort en vervolgens aA-zZ
Zz-Aa, vervolgens 1, 0, -1, -2, enzovoort
Cellen die tekst en getallen door Eerst waarden die beginnen met Eerst waarden die beginnen met elkaar bevatten getallen (1z, 1Z, a1, A1) tekst (A1, a1, 1A, 1z) Lege cellen
Onderaan
Onderaan
Booleaans (WAAR, ONWAAR)
Onder tekst en boven een lege cel
Boven tekst
Rijen in een tabel filteren U kunt tabelrijen die niet de gewenste waarden bevatten, verbergen. Wanneer u tabelcellen sorteert, wordt rekening gehouden met waarden in verborgen rijen.
Criteria opgeven om rijen weer te geven 1 Klik in de tabel.
2 Klik op 'Reorganiseer' in de knoppenbalk of kies 'Toon meer opties' uit het venstermenu van een verwijzingslabel om het reorganisatievenster te openen.
3 Klik op het driehoekje naast 'Filter' om de filterregelaars weer te geven.
4 Kies de kolom waaruit u de waarden wilt gebruiken om filtercriteria aan te maken.
5 Gebruik de overige functies om de kolomwaarden te definiëren voor de rijen die u wilt weergeven.
6 Om aanvullende filtercriteria te gebruiken, klikt u op de knop met het plusteken en definieert u de gewenste criteria. Als u 'ligt in hoogste n waarden' of 'ligt in laagste n waarden' kiest, worden alle waarden die overeenkomen met de bovenste of onderste n-waarde weergegeven. Dit kunnen meer waarden dan n zijn.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
75
Opmerking: U kunt pas nieuwe rijen aan de tabel toevoegen als de tabel niet meer gefilterd is. Om het filteren van rijen in de tabel uit te schakelen, schakelt u het aankruisvak 'Toon rijen die overeenkomen met' in het reorganisatievenster uit.
Tabelcategorieën aanmaken U kunt een tabel opdelen in categorieën. U kunt categorieën aanmaken door bepaalde rijen voor een categorie te selecteren of u kunt instellen dat categorieën en subcategorieën automatisch worden aangemaakt in Numbers aan de hand van de waarde in een of meer kolommen van de tabel (categoriewaardekolommen). Als u categoriewaardekolommen gebruikt en waarden in deze kolommen wijzigt, kunnen rijen als gevolg daarvan naar een andere categorie worden verplaatst. Boven elke categorie of subcategorie wordt een categorierij weergegeven. Klik op het driehoekje aan de linkerkant van de categorierij om de categorie weer te geven of te verbergen (uit of samen te vouwen). Categorierij voor kantoormeubilair Categorierij voor meubilair binnenterras Categorierij voor bibliotheekmeubilair
Categorierijen hebben speciale kenmerken die u helpen de categorieën te beheren. ÂÂ U kunt nieuwe categorieën toevoegen, categorieën verwijderen en andere bewerkingen op categorieën uitvoeren via het venstermenu van de celverwijzing voor een categorierij. Met 'Vouw alles uit' of 'Vouw alles samen' kunt u alle categorieën uit- of samenvouwen die op hetzelfde niveau staan als de rij waarin u het commando hebt gekozen. Venstermenu van de celverwijzing voor deze categorierij
76
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
ÂÂ U kunt automatisch berekende waarden (zoals subtotalen en het aantal rijen)
weergeven in de cellen van een categorierij. Aantal categorierijen
Voor informatie over
Zie
Categorieën en subcategorieën maken
“Categorieën en subcategorieën van tabellen definiëren” op pagina 77
Categorieën verwijderen
“Categorieën en subcategorieën van tabellen verwijderen” op pagina 82
Rijen toevoegen aan of verwijderen uit categorieën, automatisch berekende waarden weergeven in cellen van een categorierij, een categorie verplaatsen, het niveau van een categorie wijzigen, categorierijen uit- of samenvouwen en andere categoriebeheertaken uitvoeren
“Categorieën en subcategorieën van tabellen beheren” op pagina 83
Categorieën en subcategorieën van tabellen definiëren U kunt in Numbers automatisch categorieën of subcategorieën laten maken op basis van waarden in een of meer kolommen van de tabel. U kunt ook rijen in categorieën onderbrengen door handmatig categorierijen tussen tabelrijen in te voegen. U kunt categorieën aanmaken op basis van een selectie van aangrenzende of nietaangrenzende tabelrijen.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
77
Handmatig categorieën aanmaken Wanneer u categorieën aanmaakt door handmatig een categorierij in te voegen, wordt er een nieuwe kolom (de categoriewaardekolom) aan de tabel toegevoegd om unieke plaatsaanduidingen voor elke categorie weer te geven. De plaatsaanduiding wordt in de categorierij gebruikt om de categorie te definiëren. Categoriewaarde kolom
U kunt deze kolom desgewenst verbergen (klik op het venstermenu van de verwijzingslabel en kies 'Verberg kolom'). Om de naam van de plaatsaanduiding van een categorie te wijzigen in een meer betekenisvolle naam, bewerkt u de naam zoals u dat met tekst in elke cel zou doen.
Categorieën aanmaken aan de hand van waarden in een kolom Wanneer u een tabel onderverdeelt in categorieën op basis van de waarden in een kolom, voegt Numbers een afzonderlijke categorie toe voor elke unieke waarde in de kolom. De kolom waarvan u de waarde gebruikt om categorieën aan te maken, is de categoriewaardekolom. Alle rijen met dezelfde waarde in de categoriewaardekolom worden in één categorie geplaatst. De gemeenschappelijke waarde wordt gebruikt als de categorienaam in de categorierij.
Categorierij
Categoriewaardekolom
78
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Als u een waarde in de categoriewaardekolom wijzigt en die waarde ergens anders in de categoriewaardekolom voorkomt, wordt de rij aan een andere categorie toegewezen. Als dat niet het geval is, wordt er een nieuwe categorie voor de nieuwe waarde aangemaakt. U kunt een categoriewaardekolom eventueel verbergen, maar u kunt de kolom ook in beeld houden voor het geval u hierin waarden wilt wijzigen. Ook wilt u de naam in de categorierij waarschijnlijk liever niet wijzigen. Als u de naam van een categorierij wijzigt, worden alle waarden in de categoriewaardekolom voor de categorie vervangen door de nieuwe naam en worden andere waarden in de cellen overschreven. Manieren om categorieën en subcategorieën te maken: mm Om de rijen van een tabel te delen op een bepaald punt, kiest u 'Voeg categorie in' uit het venstermenu van de verwijzingslabel voor de onderste rij in de categorie die u wilt aanmaken. Om bijvoorbeeld een tabel met negen rijen te verdelen in twee categorieën, waarbij de eerste categorie uit vijf rijen bestaat, kiest u 'Voeg categorie in' uit het venstermenu voor rij 5. mm Om een reeks aangrenzende of niet-aangrenzende rijen in een categorie te plaatsen, selecteert u de rijen en kiest u vervolgens 'Maak categorie aan van geselecteerde rijen' uit het venstermenu van de verwijzingslabel voor een van de geselecteerde rijen. mm Om rijen met dezelfde waarde in dezelfde kolom te categoriseren, kiest u 'Categoriseer op deze kolom' uit het venstermenu van de verwijzingslabel voor de gewenste kolom. Wanneer een waarde in de kolom wordt gewijzigd, wordt de bijbehorende rij op basis van de nieuwe celwaarde toegewezen aan een andere categorie. U kunt ook het reorganisatievenster gebruiken. Klik in de tabel en klik vervolgens op 'Reorganiseer' in de knoppenbalk, of kies 'Toon meer opties' uit het venstermenu van een verwijzingslabel om het reorganisatievenster te openen. Klik op het driehoekje naast 'Categorie' om de categorisatieregelaars weer te geven. Kies uit het eerste venstermenu de naam van de kolom die u als categoriewaardekolom wilt gebruiken.
Kies de naam van de kolom die u wilt gebruiken als categoriewaardekolom.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
79
Tabelcategorieën worden aangemaakt op basis van unieke waarden in de gekozen kolom. Categorierij
Categoriewaardekolom
Als de categoriewaardekolom datums bevat, kunt u een datumeenheid kiezen uit het tweede venstermenu.
Categoriekolom met data
Kies een eenheid van datum.
De datumeenheid die u selecteert, bepaalt hoe de rijen worden gecategoriseerd en hoe de categorie wordt aangeduid in de categorierij. In de categorierijen worden jaartallen vermeld omdat u 'jaar' hebt geselecteerd in het reorganisatievenster.
80
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
mm Om een subcategorie te maken, opent u het reorganisatievenster en klikt u op de knop met het plusteken naast de categorie of subcategorie waaronder de nieuwe subcategorie moet komen te staan. Kies vervolgens de kolom waaruit u de waarden wilt gebruiken voor de subcategorie.
Klik hier om een subcategorie toe te voegen.
Elke subcategorie heeft een eigen categorierij in de tabel.
Rij van subcategorie
mm Om een categorie of subcategorie boven of onder een bestaande categorie of subcategorie toe te voegen, kiest u 'Voeg categorie boven toe' of 'Voeg categorie onder toe' uit het celverwijzingsvenstermenu voor de categorie of subcategorie.
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
81
Als u een waarde uit een categoriewaardekolom verwijdert, wordt de bijbehorende rij in een categorie met lege waarden in die kolom geplaatst.
Als u alle rijen van een categorie verwijdert, wordt de categorie uit de tabel verwijderd. Categorieën en subcategorieën van tabellen verwijderen U kunt categorieën en subcategorieën tijdelijk verwijderen of u kunt het gebruik ervan helemaal stoppen. Manieren om de categorisatie van rijen ongedaan te maken: mm Om de categorisatie van alle rijen in een tabel tijdelijk ongedaan te maken, klikt u in de tabel en klikt u vervolgens op 'Reorganiseer' in de knoppenbalk of kiest u 'Toon meer opties' uit het venstermenu van een verwijzingslabel om het reorganisatievenster te openen. Schakel het aankruisvak 'Voeg categorieën van de volgende in' uit. Om de categorieën weer in te stellen, schakelt u het aankruisvak 'Voeg categorieën van de volgende in' weer in. U kunt ook 'Tabel' > 'Deactiveer alle categorieën' kiezen. Om de categorieën te herstellen, kiest u 'Tabel' > 'Activeer alle categorieën'. mm Om te stoppen met categoriseren van een tabel, klikt u in het reorganisatievenster op de knop met het minteken naast elke categorie en subcategorie. U kunt ook klikken op het venstermenu van de celverwijzing voor een categorierij op het bovenste niveau, en 'Verwijder categorieën' kiezen. mm Om een bepaalde kolom niet langer als categoriewaardekolom te gebruiken, klikt u in het reorganisatievenster op de knop met het minteken naast de kolom. U kunt ook 'Verwijder categorieën' kiezen uit het venstermenu voor de verwijzingslabel van de kolom.
82
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Categorieën en subcategorieën van tabellen beheren Manieren om categorieën te beheren: mm Om een rij van de ene naar de andere categorie te verplaatsen, selecteert u de rij en sleept u deze naar de nieuwe categorie. Om een categorie binnen een tabel te verplaatsen, klikt u op de verwijzingslabel voor de categorierij en sleept u de categorie naar de nieuwe locatie. mm Om een categorie een niveau omhoog of omlaag te verplaatsen, klikt u op 'Reorganiseer' in de knoppenbalk of kiest u 'Toon meer opties' uit het venstermenu van een verwijzingslabel om het reorganisatievenster te openen. Klik op de knop voor omhoog verplaatsen of omlaag verplaatsen naast een kolom. U kunt ook klikken op het venstermenu van een verwijzingslabel voor een categorierij en vervolgens 'Niveau omhoog' (om de categorie een niveau omhoog te verplaatsen) of 'Niveau lager' (om de categorie een niveau omlaag te verplaatsen) kiezen. mm Om een categorierij op te maken, selecteert u een of meer cellen en gebruikt u vervolgens de opmaakbalk of het infovenster 'Afbeelding' om de achtergrond en tekststijl te wijzigen. De wijzigingen worden toegepast op alle cellen in de huidige categorierij en alle andere categorierijen op hetzelfde niveau. mm Om waarden weer te geven die automatisch zijn berekend op basis van celwaarden in een kolom van een categorie of subcategorie, klikt u op een cel van een categorierij en vervolgens op het driehoekje. Klik op een driehoekje om een berekeningstype te kiezen.
Kies een numeriek berekeningstype ('Subtotaal', 'Gemiddelde', enzovoort) om de resultaten van een berekening met numerieke waarden weer te geven (met uitzondering van datum-, tijd- of duurwaarden). Kies 'Aantal' om een telling van nietlege cellen weer te geven. Het aantal niet-lege cellen
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
83
Om weer te geven welk type berekening wordt gebruikt, kiest u 'Toon functienaam' uit het venstermenu nadat u een berekeningstype hebt gekozen. Weergegeven functienaam
mm Om de inhoud van een cel in een categorierij te verwijderen, kiest u 'Leeg' uit het venstermenu van de cel. Om de categorienaam in de cel weer te geven, kiest u 'Categorienaam' in plaats van 'Leeg'. mm Om een nieuwe rij toe te voegen aan een categorie of subcategorie, kiest u 'Voeg rij boven toe' of 'Voeg rij onder toe' uit het venstermenu van de celverwijzing voor een rij. Als de nieuwe rij is toegevoegd, worden aan de cellen in de categoriewaardekolommen de waarden toegewezen voor de categorie of subcategorie waar de rij is ingevoegd. mm Om rijen te verbergen, selecteert u de gewenste rijen en kiest u 'Verberg geselecteerde rijen' uit het venstermenu van de verwijzingslabel voor een rij. Tabelrijen in het geselecteerde bereik worden verborgen, maar categorierijen blijven zichtbaar. mm Om alle categorieën of subcategorieën die op hetzelfde niveau staan uit of samen te vouwen, kiest u 'Vouw alles uit' of 'Vouw alles samen' uit het venstermenu van de celverwijzing voor een willekeurige rij op dat niveau. mm Om alle categorieën en subcategorieën op alle niveaus uit of samen te vouwen, houdt u de Option-toets ingedrukt en klikt u op het driehoekje aan de linkerkant van een willekeurige categorierij. Als een of meer categorieën op hetzelfde niveau zijn samengevouwen, worden hiermee alle categorieën uitgevouwen. Als een of meer categorieën op hetzelfde niveau zijn uitgevouwen, worden hiermee alle categorieën samengevouwen.
84
Hoofdstuk 3 Werken met tabellen
Werken met tabelcellen
4
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u met tabellen en de inhoud ervan werkt. Inhoud aan tabelcellen toevoegen
U kunt verschillende technieken gebruiken om inhoud aan tabelcellen toe te voegen. Voor informatie over
Zie
Tabelcelwaarden toevoegen, vervangen, kopiëren, plakken en verplaatsen
“Tabelcelwaarden toevoegen en bewerken” op pagina 85
Tekst in tabelcellen opmaken en uitlijnen en werken met de functies voor spellingcontrole en zoeken en vervangen
“Werken met tekst in tabelcellen” op pagina 86
Werken met numerieke tabelcelwaarden
“Werken met getallen in tabelcellen” op pagina 87
Een waarde in aangrenzende cellen herhalen met “Een tabelcel automatisch vullen” op pagina 88 automatisch vullen
Tabelcelwaarden toevoegen en bewerken U kunt gegevens aan cellen toevoegen en de inhoud van cellen wijzigen of verwijderen. Manieren om waarden toe te voegen en te wijzigen: mm Als de cel leeg is, selecteert u deze en typt u de gewenste waarde. In “Een tabelcel selecteren” op pagina 60 wordt beschreven hoe u cellen selecteert. mm Om de inhoud van een cel te vervangen, selecteert u de cel en klikt u dubbel op de gegevens die u wilt vervangen. Als u meer gegevens wilt vervangen, houdt u de Shifttoets ingedrukt terwijl u de overige gegevens selecteert. Typ vervolgens de gewenste inhoud. mm Om de volledige inhoud van een cel te vervangen, selecteert u de cel en begint u met typen.
85
Als het aankruisvak 'Naar volgende cel met Return-toets' in het infovenster 'Tabel' is uitgeschakeld, kunt u ook de cel selecteren en vervolgens op de Return- of Entertoets drukken. Hiermee selecteert u de volledige inhoud van de cel. Vervolgens kunt u beginnen met typen. mm Om gegevens aan de huidige inhoud toe te voegen, selecteert u de cel, klikt u om het invoegpunt op de gewenste positie te plaatsen en begint u vervolgens met typen. mm Om wijzigingen in een tabelcel ongedaan te maken die u hebt aangebracht sinds u de cel hebt geselecteerd, drukt u op de Esc-toets. mm Om de inhoud van tabelcellen, rijen of kolommen te verwijderen, selecteert u de gewenste cellen, rijen of kolommen en drukt u vervolgens op de Delete-toets of kiest u 'Wijzig' > 'Verwijder'. Kies 'Wijzig' > 'Wis alles' om de inhoud, de achtergrond en eventuele stijlinstellingen te verwijderen. De standaardstijl wordt op de selectie toegepast. mm Zie “Cellen kopiëren en verplaatsen” op pagina 96 voor informatie over het kopiëren, plakken en verplaatsen van celwaarden. mm Zie “Zelf formules aanmaken” op pagina 134 voor informatie over het toevoegen van formules en functies aan cellen.
Werken met tekst in tabelcellen U kunt tekst in tabelcellen opmaken en uitlijnen, tekst zoeken en vervangen en een spellingcontrole op tekst in cellen uitvoeren. Wanneer u in Numbers tekst in een cel typt, wordt tekst weergegeven op basis van soortgelijke tekst elders in de tabel en kunt u de celinhoud aanvullen met deze suggesties. U kunt de tekstsuggestie toepassen of verder typen om de suggestie te overschrijven. Om automatische suggesties uit te schakelen, deselecteert u 'Toon lijst voor automatische voltooiing in tabelkolommen' in het paneel 'Algemeen' van de voorkeuren van Numbers. Manieren om met tekst in tabelcellen te werken: mm Om een regeleinde in te voegen, drukt u op Option + Return. mm Om een alinea-einde in te voegen als het aankruisvak 'Naar volgende cel met Returntoets' niet is ingeschakeld in het gedeelte 'Tabelopties' van het infovenster 'Tabel', drukt u op de Return-toets. Als dit aankruisvak wel is ingeschakeld, drukt u op Option + Return. U kunt ook in de formulebalk en op de regeleindeknop in de opmaakbalk klikken. mm Om een tab in een tabelcel toe te voegen, drukt u op Option + Tab. U kunt ook in de formulebalk en op de tabknop in de opmaakbalk klikken.
86
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
mm Om de uitlijning van tekst aan te passen, gebruikt u de knoppen voor uitlijning in de opmaakbalk. Hiermee lijnt u tekst uit langs de bovenrand, het midden of de onderrand van cellen.
Hiermee lijnt u tekst links of rechts uit of centreert u tekst. Verder kunt u hiermee tekst uitvullen of tekst links en getallen rechts uitlijnen.
Het infovenster 'Tekst' bevat meer opties voor het opmaken van tekst (klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tekstinfo'). Zie “Tekstuitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen” op pagina 192 voor meer informatie. mm Om lettertypekenmerken in te stellen, gebruikt u de knoppen voor tekstopmaak in de opmaakbalk. Hiermee stelt u het letterbeeld in. Hiermee stelt u de tekstkleur in. Hiermee stelt u het lettertype in.
Hiermee stelt u de lettergrootte in.
U kunt ook het venster 'Lettertypen' gebruiken (klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk). Zie “De grootte en vormgeving van tekst bepalen” op pagina 184 voor meer informatie. mm Om een spellingcontrole uit te voeren, volgt u de instructies in “Spelling controleren” op pagina 212. mm Om naar tekst te zoeken en deze desgewenst te vervangen, volgt u de instructies in “Tekst zoeken en vervangen” op pagina 214. mm Om te voorkomen dat tekst in Numbers als een getallenreeks wordt geïnterpreteerd, gebruikt u de tekstnotatie. Zie “Werken met tekstnotaties in tabelcellen” op pagina 108 voor meer informatie. Opmerking: Tekenreeksen worden genegeerd in functies die gebruikmaken van getallen voor het uitvoeren van berekeningen.
Werken met getallen in tabelcellen Sommige tabelbewerkingen, zoals formules en functies voor het uitvoeren van wiskundige bewerkingen, kunnen alleen worden uitgevoerd als cellen numerieke waarden bevatten.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
87
Manieren om met getallen in tabelcellen te werken: mm Gebruik in een numerieke cel alleen getallen (0 tot en met 9) of een van de volgende tekens: plusteken (+), minteken (–), haakje openen of sluiten ( ), schuine streep naar rechts (/), valutateken (bijvoorbeeld €), procentteken (%), punt (.), hoofdletter E, of kleine letter e. mm U kunt bepaalde tekens in cellen typen (bijvoorbeeld %) of een celnotatie gebruiken (zie “Instellen hoe waarden in tabelcellen worden weergegeven” op pagina 98 voor meer informatie). mm Om een negatieve waarde toe te voegen, plaats u vóór het getal een minteken (-). Wanneer u een getal aan een tabelcel toevoegt dat te groot is om te worden weergegeven, wordt het getal als volgt weergegeven in Numbers: ÂÂ Als een decimaal getal niet in een cel past, wordt het getal afgerond. 1,77777777777777777777 wordt bijvoorbeeld 1,77777777777778. ÂÂ Als een geheel getal niet in een cel past, wordt de wetenschappelijke notatie
gebruikt. 77777777777777777777 wordt bijvoorbeeld 7,777778E+19. In de wetenschappelijke notatie wordt een getal weergegeven als een aantal malen een gehele macht van 10. De exponent wordt weergegeven na de letter E. Als het omgezette getal nog steeds niet in de cel past, wordt het getal afgekapt. Zie “Inhoud weergeven die niet in de tabelcel past” op pagina 89 voor meer informatie. Instructies voor het gebruik van formules en functies in tabelcellen vindt u in “Zelf formules aanmaken” op pagina 134.
Een tabelcel automatisch vullen U kunt een of meer cellen automatisch vullen op basis van de inhoud van een aangrenzende cel. Manieren om tabelcellen automatisch te vullen: mm Om de inhoud en achtergrond van een cel naar aangrenzende cellen te kopiëren, selecteert u de cel en sleept u de greep (het kleine cirkeltje in de rechterbenedenhoek van de cel) over de cellen waarnaar u de inhoud en achtergrond wilt kopiëren. De gegevens, celnotatie, formules en vullingen uit de geselecteerde cel worden geplakt. Opmerkingen worden echter niet geplakt. Als de doelcel gegevens bevat, worden deze gegevens automatisch overschreven met de waarden die u kopieert. mm Om de inhoud en achtergrond van een cel naar een of meer cellen in dezelfde rij of kolom te kopiëren, selecteert u twee of meer aangrenzende cellen en gaat u op een van de volgende manieren te werk: Voeg in > Vulling > Vul rechts: Hiermee kent u de waarde uit de meest linkse geselecteerde cel toe aan de overige geselecteerde cellen.
88
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Voeg in > Vulling > Vul links: Hiermee kent u de waarde uit de meest rechtse geselecteerde cel toe aan de overige geselecteerde cellen. Voeg in > Vulling > Vul omhoog: Hiermee kent u de waarde uit de onderste geselecteerde cel toe aan de overige geselecteerde cellen. Voeg in > Vulling > Vul omlaag: Hiermee kent u de waarde uit de bovenste geselecteerde cel toe aan de overige geselecteerde cellen. De gegevens, celnotatie, formules en vullingen uit de geselecteerde cel worden geplakt. Opmerkingen worden echter niet geplakt. Als de doelcel gegevens bevat, worden deze gegevens automatisch overschreven met de waarden die u kopieert. mm U kunt ook waarden aan cellen toevoegen op basis van waardepatronen. Als een cel bijvoorbeeld de naam van een dag of maand bevat, kunt u deze cel selecteren en naar rechts of beneden slepen om de naam van de volgende dag of maand in de aangrenzende cel in te voegen. Selecteer twee of meer cellen voordat u sleept om de nieuwe waarden te baseren op numerieke patronen. Als u bijvoorbeeld twee cellen met de waarden '1' en '2' selecteert, worden in de twee aangrenzende cellen de waarden '3' en '4' ingevoegd wanneer u de greep over deze cellen sleept. Als de twee geselecteerde cellen de waarden '1' en '4' bevatten, worden aan de twee aangrenzende cellen de waarden '7' en '10' toegevoegd (bij de volgende waarde wordt steeds 3 opgeteld). Met automatisch vullen wordt geen blijvende relatie tot stand gebracht tussen cellen in de groep. Nadat u cellen automatisch hebt gevuld, kunt u de inhoud van elke cel afzonderlijk aanpassen.
Inhoud weergeven die niet in de tabelcel past
Als een cel te klein is om alle inhoud weer te geven, gebeurt het volgende: ÂÂ Als de inhoud een getal of datum is, wordt een aanduiding voor bijsnijden weergegeven. Aanduiding voor bijsnijden
ÂÂ Voor andere typen waarden wordt geen aanduiding voor bijsnijden weergegeven. U
kunt alleen de inhoud zien die zichtbaar is binnen de grenzen van de cel. Manieren om te werken met cellen waarvan de celinhoud te groot is: mm Om een waarde in een cel in aangrenzende cellen te laten doorlopen, schakelt u het aankruisvak 'Omloop' in de opmaakbalk of het aankruisvak 'Tekstomloop in cel' in het infovenster 'Cel' uit. Getallen en datums worden altijd afgebroken, ook wanneer omloop is uitgeschakeld. Als de aangrenzende cellen leeg zijn, wordt de volledige celinhoud weergegeven. Als de aangrenzende cellen niet leeg zijn, wordt de celinhoud afgekapt en wordt de aanduiding voor bijsnijden getoond.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
89
Om de celinhoud in de cel te laten omlopen en niet in de aangrenzende cellen te laten doorlopen, schakelt u het aankruisvak 'Omloop' in de opmaakbalk of het aankruisvak 'Tekstomloop in cel' in het infovenster 'Cel' in. mm Als de celwaarden niet zichtbaar zijn omdat de kolommen te smal zijn, kunt u dit corrigeren met de knop 'Passend' naast het veld 'Kolombreedte' in het infovenster 'Tabel'. Selecteer een cel, een of meer kolommen of de tabel en klik op de knop 'Passend'. U kunt de kolombreedte ook wijzigen door de rechterrand van de verwijzingslabel naar rechts te slepen of door een waarde op te geven in het veld 'Kolombreedte' in het infovenster 'Tabel'. mm Als de celwaarden niet zichtbaar zijn omdat de rijen te smal zijn, kunt u dit corrigeren door op de knop 'Passend' naast het veld 'Rijhoogte' in het infovenster 'Tabel' te klikken. Selecteer een cel, een of meer rijen of de tabel en klik op de knop 'Passend'. Als u inhoud aan de rij toevoegt of uit de rij verwijdert, wordt de rijhoogte automatisch aangepast. U kunt de rijhoogte ook wijzigen door op de onderrand van de verwijzingslabel te klikken en deze omlaag te slepen of door een waarde op te geven in het veld 'Rijhoogte' in het infovenster 'Tabel'. mm U kunt het formaat van kolommen en rijen ook aan de inhoud aanpassen met behulp van de verwijzingslabels. Om de rijhoogte aan te passen aan de grootste inhoud, klikt u dubbel op de onderrand van de verwijzingslabel van de desbetreffende rij. De kolombreedte wordt niet automatisch aangepast als u wijzigingen aanbrengt in de inhoud. Om de kolombreedte aan te passen aan de grootste inhoud, klikt u dubbel op de rechterrand van de verwijzingslabel van de kolom.
Werken met voorwaardelijke opmaak om waarden in tabelcellen te controleren
Voorwaardelijke opmaak wijzigt de weergave van een cel automatisch als de cel een bepaalde waarde bevat, een zogenaamde testwaarde. Om voorwaardelijke opmaak toe te kennen, selecteert u een of meer cellen en definieert u een of meer regels. In de regels legt u vast welke visuele effecten op de cellen moeten worden toegepast als ze de testwaarde bevatten. U kunt bijvoorbeeld een regel definiëren die een blauwe achtergrond aan een cel toekent als deze een 0 bevat, een tweede regel definiëren die de waarde van een cel vet weergeeft als deze waarde groter is dan 0 en een derde regel definiëren die een rode achtergrond aan de cel toekent als de waarde kleiner is dan 0.
90
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Wanneer u een regel aan meerdere cellen toekent, wordt de voorwaardelijke opmaak toegepast op alle cellen die de testwaarde bevatten. Voor informatie over
Zie
Regels definiëren
“Regels voor voorwaardelijke opmaak definiëren” op pagina 91
De voorwaardelijke opmaak van cellen verwijderen, regels wijzigen, zoeken naar cellen waaraan dezelfde voorwaardelijke opmaak is toegekend, voorwaardelijke opmaak van de ene tabel naar de andere kopiëren
“Voorwaardelijke opmaak wijzigen en beheren” op pagina 93
Regels voor voorwaardelijke opmaak definiëren Een regel voor voorwaardelijke opmaak wordt gebruikt om te aan te geven wanneer bepaalde cellen een testwaarde bevatten. Een testwaarde kan een specifieke waarde zijn die u opgeeft of een waarde die overeenkomt met een waarde in een bepaalde tabelcel. De regel bepaalt de opmaak die aan de cellen wordt toegekend wanneer ze de testwaarde bevatten.
Een regel definiëren 1 Selecteer een of meer cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Celinfo' en klik vervolgens op 'Toon regels'. U kunt ook 'Opmaak' > 'Toon regels voor voorwaardelijke opmaak' kiezen.
3 Kies een optie uit het venstermenu 'Kies een regel'.
De opties in het bovenste gedeelte van het menu zijn bedoeld voor numerieke waarden. Opties in het middelste gedeelte zijn voor tekstwaarden. De optie 'Met datums' is voor datums.
4 Als u een specifieke testwaarde wilt opgeven, typt u de waarde in het veld rechts van het venstermenu.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
91
U kunt ook de waarde in een tabelcel als testwaarde gebruiken. U doet dit door op het kleine blauwe cirkeltje in het waardeveld te klikken. Klik hierop om een tabelcel te selecteren.
Het celverwijzingsveld wordt weergegeven.
Geef een celverwijzing op door op een tabelcel te klikken. U kunt ook een celverwijzing typen en op de Return-toets drukken. Zie “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139 voor informatie over het typen van celverwijzingen.
Voor de regel 'Tussen' moet u twee testwaarden opgeven. De opmaak wordt toegepast als een van beide getallen of een tussenliggend getal in de cel of cellen voorkomt. Voordat u een testwaarde voor de regel 'Met datums' opgeeft, moet u opties kiezen uit de venstermenu's aan weerszijden van het testwaardeveld.
5 Om opmaak op te geven die moet worden toegepast wanneer cellen de testwaarde bevatten, klikt u op 'Wijzig'.
Kleurenvak 'Tekst': Klik hier om de kleur te selecteren die aan celwaarden moet worden toegekend. Knoppen voor lettertypestijlen: Klik op 'B' om celwaarden vet weer te geven, op 'I' om celwaarden cursief weer te geven, op 'U' om celwaarden te onderstrepen of op 'T' om celwaarden door te halen.
92
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Kleurenvak 'Vulling': Klik hier om een vulkleur voor een cel te selecteren. In het voorbeeldvak wordt het effect van uw selectie weergegeven. Als u tevreden bent met het resultaat, klikt u op 'Gereed'.
6 Om nog een regel toe te voegen, klikt u op de knop met het plusteken en herhaalt u stap 3 t/m 5. Als er meer dan één regel voor een cel is gedefinieerd en de waarde in de cel aan de voorwaarden van meerdere regels voldoet, gebeurt het volgende: ÂÂ De tekstkleur die wordt toegekend is de tekstkleur die is gekoppeld aan de bovenste regel waarvoor een tekstkleur is opgegeven. ÂÂ De lettertypestijl die wordt toegekend is de lettertypestijl die is gekoppeld aan de
bovenste regel waarvoor een lettertypestijl is opgegeven. ÂÂ De vulkleur die wordt toegekend is de vulkleur die is gekoppeld aan de bovenste
regel waarvoor een vulkleur is opgegeven. Als de opgegeven tekstkleur aan een celwaarde is toegekend en u nieuwe tekst in de cel typt achter het invoegpunt en de tekstkleur wijzigt in de opmaakbalk of het infovenster 'Tekst', wordt de nieuwe tekst in de nieuwe tekstkleur weergegeven, maar houdt de bestaande tekst de kleur die is ingesteld door de regel.
Voorwaardelijke opmaak wijzigen en beheren U kunt de volgende technieken gebruiken: mm Om naar alle cellen in een tabel te zoeken waaraan dezelfde regels voor voorwaardelijke opmaak zijn toegekend als aan een bepaalde cel, selecteert u de cel, klikt u op 'Toon regels' in het infovenster 'Cel' en klikt u vervolgens op 'Selecteer alles'. Alle cellen in de tabel waaraan dezelfde regels zijn toegekend worden geselecteerd.
mm Om alle voorwaardelijk opmaak te verwijderen die aan de cellen in een tabel is toegekend, selecteert u de cellen en klikt u op 'Toon regels' in het infovenster 'Cel'. Vervolgens klikt u op 'Wis alle regels'.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
93
mm Om dezelfde regels voor voorwaardelijke opmaak aan cellen in andere tabellen toe te kennen, selecteert u de cel met de regels die u wilt hergebruiken en kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer'. Vervolgens selecteert u een of meer cellen in een andere tabel en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. mm Om een regel voor voorwaardelijke opmaak toe te voegen of te verwijderen, klikt u op de knop met het plusteken of het minteken in het venster 'Voorwaardelijke opmaak'. mm Om een regel aan te passen, wijzigt u de bijbehorende venstermenu-opties, testwaarden of opmaak. U kunt de volgende technieken gebruiken om met testwaarden te werken die zijn opgegeven als celverwijzingen: Een testwaarde verwijderen die uit een celverwijzing bestaat: Klik in het veld met de testwaarde en druk op de Delete-toets. Een celverwijzing vervangen door een andere celverwijzing: Klik in het veld met de testwaarde en klik in een andere cel in dezelfde tabel of in een andere tabel. Een tekstuele testwaarde vervangen door een celverwijzing: Klik in het veld met de testwaarde, klik op het kleine blauwe cirkeltje en klik vervolgens in een tabelcel.
Afbeeldingen of kleuren aan tabelcellen toevoegen
U kunt een afbeelding of kleur toevoegen aan afzonderlijke tabelcellen of aan een hele tabel.
Een afbeelding of kleur aan een tabelcel toevoegen 1 Selecteer de cel.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
3 Kies 'Afbeeldingsvulling' uit het venstermenu 'Celachtergrond' om een afbeelding toe te voegen. Zie “Een object met een afbeelding vullen” op pagina 255 voor instructies.
4 Kies 'Vulkleur' of 'Verlooptint' uit het venstermenu 'Celachtergrond' om een achtergrondkleur toe te voegen. Zie “Een effen kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 253 en “Een verlooptint als vulling voor een object gebruiken” voor meer informatie.
Tabelcellen samenvoegen
Als u tabelcellen samenvoegt, worden aangrenzende cellen tot één cel gecombineerd. Hierbij verdwijnen de randen tussen de cellen, zodat ze als één cel worden beschouwd.
94
Tabelcellen samenvoegen 1 Selecteer twee of meer aangrenzende tabelcellen. De groep cellen die u kiest, moet een rechthoek vormen en het moeten allemaal hoofdtekstcellen, koptekstcellen of voettekstcellen zijn.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
2 Kies 'Tabel' > 'Voeg cellen samen'. U kunt ook op de knop voor het samenvoegen van cellen in het infovenster 'Tabel' klikken. Om het samenvoegen van cellen ongedaan te maken, selecteert u een cel die door samenvoeging is ontstaan en schakelt u 'Voeg cellen samen' in het Tabel-menu uit of klikt u op de knop voor het splitsen van cellen in het infovenster 'Tabel'. Tijdens het samenvoegen van cellen gebeurt het volgende met de inhoud: ÂÂ Als u horizontaal aangrenzende cellen samenvoegt met alleen tekst of een combinatie van tekst, getallen, formules en notaties voor waarden, wordt de inhoud van alle originele cellen samengevoegd als door tabs gescheiden tekst. Als u verticaal aangrenzende cellen samenvoegt met alleen tekst of een combinatie van tekst, getallen, formules en notaties voor waarden, wordt de inhoud van alle originele cellen samengevoegd als door regeleinden gescheiden tekst. ÂÂ Bij het samenvoegen van kolomcellen wordt de afbeelding of kleur van de bovenste
cel overgenomen als achtergrondafbeelding of -kleur voor alle cellen. Bij het samenvoegen van rijcellen wordt de afbeelding of kleur van de meest linkse cel overgenomen als achtergrondafbeelding of -kleur voor alle cellen. ÂÂ Als u een cel met tekst, een getal, een formule of celnotatie samenvoegt met een
lege cel, behoudt de nieuwe cel de inhoud van de niet-lege cel. ÂÂ Als een cel met een getalnotatie wordt samengevoegd met een lege cel, behoudt
de nieuwe cel de getalnotatie. Rijen en kolommen met samengevoegde cellen kunt u niet verbergen.
Tabelcellen splitsen
Wanneer u cellen splitst, wordt elke geselecteerde cel in twee gelijke delen verdeeld. U kunt een cel horizontaal (in rijen) of verticaal (in kolommen) splitsen. De twee nieuwe cellen hebben precies dezelfde kleur of afbeelding als achtergrond. Als de oorspronkelijke cel tekst bevatte, blijft deze staan in de bovenste of meest linkse cel.
Cellen horizontaal of verticaal splitsen 1 Selecteer een tabelcel of meerdere tabelcellen. Om een hele rij of kolom te splitsen, selecteert u alle cellen in de rij of kolom. 2 Om cellen te splitsen in rijen, kiest u 'Tabel' > 'Splits rijen'. Om cellen te splitsen in kolommen, kiest u 'Tabel' > 'Splits kolommen'. U kunt ook klikken op de knop voor het splitsen van cellen in het infovenster 'Tabel'.
3 Als u de cellen in nog kleinere delen wilt splitsen, voert u stap 1 en 2 opnieuw uit. Hoe u gesplitste cellen weer samen kunt voegen, wordt beschreven in “Tabelcellen samenvoegen” op pagina 94.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
95
De rand van tabelcellen opmaken
U kunt de lijndikte en kleur van celranden wijzigen. U kunt ook de rand van een willekeurige cel verbergen.
Randen van tabelcellen opmaken 1 Selecteer de randsegmenten van de cel die u wilt opmaken. Zie “Een rand van een tabelcel selecteren” op pagina 62 voor instructies.
2 Gebruik de regelaars in de opmaakbalk of in het infovenster 'Tabel'. Hiermee stelt u de lijndikte in. Hiermee stelt u een kleur voor de lijn in. Hiermee stelt u een stijl voor de lijn in.
Venstermenu voor de lijnkleur: Hier stelt u een kleur voor de lijn in. Kies 'Geen' om de randen te verbergen. Venstermenu voor de lijndikte: Hier stelt u de gewenste lijndikte in. Kleurenvak: Hiermee kiest u een lijnkleur. Als u op het kleurenvak in de opmaakbalk klikt, wordt een kleurentabel weergegeven. U kunt een kleur instellen door in deze tabel op een kleur te klikken of door op 'Toon kleuren' te klikken om het venster 'Kleuren' te openen. Dit venster bevat aanvullende kleuropties.
Als u in het infovenster 'Tabel' op het kleurenvak klikt, wordt het venster 'Kleuren' geopend. In “Het venster 'Kleuren'” op pagina 25 leest u hoe u deze functie gebruikt.
Cellen kopiëren en verplaatsen Manieren om cellen te kopiëren en te verplaatsen: mm Om een of meer cellen binnen een tabel te verplaatsen of naar een andere tabel of het werkgebied te verplaatsen, selecteert u de gewenste cel of aangrenzende cellen. Vervolgens sleept u de rand van de geselecteerde cellen (de aanwijzer verandert in een wit kruis) totdat de doelcellen zijn geselecteerd. De waarden in de doelcellen worden vervangen, en de waarden in de broncellen worden verwijderd.
96
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
mm Om een of meer cellen binnen een tabel te kopiëren of naar een andere tabel of het werkgebied te kopiëren, sleept u de geselecteerde cellen terwijl u de Option-toets ingedrukt houdt. De waarden in de doelcellen worden vervangen, en de waarden in de broncellen blijven behouden. U kunt ook cellen kopiëren door deze te selecteren en vervolgens 'Wijzig' > 'Kopieer' te kiezen. Selecteer vervolgens de gewenste doelcellen en kies 'Wijzig' > 'Plak'. U kunt ook de inhoud van een cel in meerdere cellen plakken. Deze cellen hoeven niet naast de cel waaruit de inhoud wordt gekopieerd of naast elkaar te liggen. Nadat u de inhoud van een cel hebt gekopieerd, selecteert u de doelcellen en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. De inhoud van de cel wordt naar de doelcellen in dezelfde of een andere tabel gekopieerd en de reeds aanwezige inhoud wordt vervangen. mm Om gekopieerde cellen in te voegen zonder de doelcellen te overschrijven, selecteert u de doelcellen en kiest u 'Voeg in' > 'Gekopieerde kolommen' of 'Voeg in' > 'Gekopieerde rijen'. Gekopieerde kolommen: Hiermee worden nieuwe kolommen toegevoegd om ruimte te bieden aan gekopieerde cellen. Gekopieerde rijen: Hiermee worden nieuwe rijen toegevoegd om ruimte te bieden aan gekopieerde cellen. Wanneer u de inhoud van een cel in een andere cel plakt, worden eventuele opmerkingen die bij de inhoud horen ook gekopieerd. Als u de inhoud van een cel verwijdert, worden eventuele opmerkingen die bij de cel horen ook verwijderd. Zie “Rijen en kolommen ordenen” op pagina 67 voor meer informatie over het kopiëren en verplaatsen van rijen en kolommen via de verwijzingslabels. Zie “Formules en berekende waarden kopiëren of verplaatsen” op pagina 145 voor meer informatie over het dupliceren en verplaatsen van cellen met formules.
Opmerkingen aan tabelcellen toevoegen
U kunt informatie over tabelcellen opnemen in opmerkingen. Manieren om met opmerkingen te werken: mm Om een opmerking aan een cel toe te voegen, selecteert u de cel en klikt u op 'Opmerking' in de knoppenbalk of kiest u 'Voeg in' > 'Opmerking'. Typ de gewenste tekst in het daarvoor bestemde vak. mm Om een opmerking te verplaatsen, sleept u deze. mm Om alle opmerkingen te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Verberg opmerkingen'. Er verschijnt een gele markering in tabelcellen die een opmerking bevatten.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
97
Om één opmerking te verbergen, klikt u op het minteken (-) linksboven in het opmerkingenvak. U kunt ook op de markering van de opmerking klikken. U kunt een verborgen opmerking tijdelijk weergeven door de muisaanwijzer op de markering te plaatsen. mm Om alle opmerkingen weer te geven, kiest u 'Weergave' > 'Toon opmerkingen'. Om een verborgen opmerking weer te geven, klikt u op de bijbehorende markering. mm Om een opmerking te verwijderen, klikt u op het kruisje rechtsboven in het opmerkingenvak. mm Om een spreadsheet af te drukken inclusief opmerkingen, geeft u de opmerkingen die u wilt afdrukken weer en kiest u 'Archief' > 'Druk af'.
Instellen hoe waarden in tabelcellen worden weergegeven
U kunt een celnotatie aan cellen toekennen, zodat de waarden in de cellen op een bepaalde manier worden weergegeven. U kunt bijvoorbeeld de valutanotatie aan cellen met geldbedragen toekennen zodat een valutasymbool (zoals €, £, of ¥) vóór de getallen in de cellen wordt weergegeven. Als u een celnotatie gebruikt, stelt u alleen de weergavekenmerken van een waarde in. Als de waarde wordt gebruikt in formules, wordt de werkelijke waarde gebruikt, niet de opgemaakte waarde. De enige uitzondering hierop is wanneer er te veel cijfers achter het decimaalteken staan. In dat geval wordt het getal afgerond. Manieren om celnotaties te gebruiken: mm U past een celnotatie toe door een of meer cellen te selecteren en vervolgens de gewenste opmaak te selecteren in de opmaakbalk of het venstermenu 'Celnotatie' van het infovenster 'Cel'. mm Om een waarde toe te voegen aan een lege cel waarvoor een celnotatie is gedefinieerd, selecteert u de cel en geeft u een waarde op. De celnotatie wordt toegepast zodra u de cel verlaat. mm Wanneer u een waarde uit een cel verwijdert, blijft de celnotatie behouden. Om de notatie te verwijderen, past u de automatische notatie op de cel toe. Om de waarde en de notatie te verwijderen, kiest u 'Wijzig' > 'Wis alles'. mm De celnotatie die u hebt gedefinieerd kan aan meerdere cellen worden gekoppeld. Hiervoor gebruikt u de functie voor automatisch vullen. Zie “Een tabelcel automatisch vullen” op pagina 88 voor instructies. mm Om de inhoud van een cel waaraan een notatie is toegekend zonder notatie te bekijken, selecteert u de cel en bekijkt u de waarde in de formulebalk.
98
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Gebruik deze celnotatie
Om dit te doen
Meer informatie
Automatisch
Automatisch een notatie aan een cel toekennen op basis van de tekens die de cel bevat
“Werken met de automatische notatie in tabelcellen” op pagina 100
Getal
De weergave van decimalen, negatieve getallen en het scheidingsteken voor duizendtallen instellen
“Werken met getalnotaties in tabelcellen” op pagina 101
Valuta
De weergave van valutawaarden “Werken met valutanotaties in instellen tabelcellen” op pagina 102
Percentage
“Werken met procentnotaties in De weergave instellen van numerieke waarden die worden tabelcellen” op pagina 103 gevolgd door het procentteken (%)
Datum en tijd
De weergave van datum- en tijdwaarden instellen
Duur
De weergave van weken, dagen, “Werken met duurnotaties in tabelcellen” op pagina 105 uren, minuten, seconden en microseconden instellen
Breuk
De weergave van een deel van een waarde kleiner dan 1 instellen
“Werken met breuknotaties in tabelcellen” op pagina 106
Talstelsel
De weergave van getallen op basis van een bepaald talstelsel instellen (bijvoorbeeld het decimale of binaire stelsel)
“Werken met talstelselnotaties in tabelcellen” op pagina 106
Wetenschappelijk
De weergave van getallen instellen als een aantal malen een gehele macht van 10
“Werken met wetenschappelijke notaties in tabelcellen” op pagina 108
Tekst
Waarden exact weergeven zoals “Werken met tekstnotaties in u deze typt tabelcellen” op pagina 108
Celregelaars (aankruisvak, schuifknop, stappenregelaar of venstermenu)
Instellen welke waarden een cel kan bevatten
“Werken met aankruisvakken, schuifknoppen, stappenregelaars of venstermenu's in tabelcellen” op pagina 109
Aangepast
Uw eigen celnotatie definiëren
“Werken met eigen notaties voor de weergave van waarden in tabelcellen” op pagina 111
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
“Werken met datum- en tijdnotaties in tabelcellen” op pagina 104
99
Werken met de automatische notatie in tabelcellen Wanneer u een nieuwe cel toevoegt, wordt de automatische notatie gebruikt om de inhoud ervan weer te gegeven.
100
Deze waarde in een cel met de automatisch notatie
Wordt als volgt weergegeven
Een getal
Decimalen, punten en komma's worden exact weergegeven zoals ze zijn getypt. 1.000.000,008 wordt bijvoorbeeld weergegeven als 1.000.000,008.
Een valutawaarde
De waarde wordt weergegeven met 0 decimalen als het een geheel getal is (€ 50) en met 2 decimalen in de overige gevallen. Bij meer dan 2 decimalen wordt het getal afgerond. € 1.000,0075 wordt bijvoorbeeld weergegeven als € 1.000,01.
Een datumwaarde
De waarde wordt weergegeven in de notatie die is ingesteld in Systeemvoorkeuren (zoek in Systeemvoorkeuren op “datumnotatie”) en wordt als een datumwaarde behandeld in formules. Om de beschikbare datumnotaties in Numbers te bekijken, opent u het infovenster 'Cel' en kiest u 'Datum en tijd' uit het venstermenu 'Celnotatie'. Vervolgens selecteert u het venstermenu 'Datum'. Als het jaartal uit twee cijfers bestaat en groter is dan of gelijk is aan 50, wordt het voorvoegsel 19 toegevoegd. Een waarde kleiner dan 50 krijgt het voorvoegsel 20. 1-1 wordt bijvoorbeeld weergegeven als 1 jan 2008 en 05 jan als 5 jan 2008.
Een Booleaanse waarde
De waarden 'waar' en 'onwaar' worden omgezet in 'WAAR' en 'ONWAAR'. Deze cellen kunnen voor Booleaanse bewerkingen in formules worden gebruikt.
Een procentuele waarde
Een getal dat wordt gevolgd door het %-teken wordt weergegeven zoals het is getypt. In formules wordt de waarde behandeld als een percentage. Tussen de waarde en het %-teken hoeft geen spatie te staan. U kunt zowel 5% als 5 % typen.
Een wetenschappelijke waarde
De weergavenotatie rondt de waarde af tot 2 decimalen. 1,777E3 wordt bijvoorbeeld weergegeven als 1,78+E3.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Deze waarde in een cel met de automatisch notatie
Wordt als volgt weergegeven
Een duurwaarde
Een getal dat wordt gevolgd door een duuraanduiding (w of weken, d of dagen, u of uur, m of minuten, s of seconden, ms of milliseconden) wordt behandeld als een duurwaarde in formules. Het achtervoegsel wordt als afkorting weergegeven. 2 weken wordt bijvoorbeeld weergegeven als 2w.
Een breukwaarde
De waarde krijgt een datumnotatie als de waarde overeenkomt met een van de beschikbare datumnotaties. Is dit niet het geval, dan wordt de waarde met maximaal drie decimalen weergegeven. 1/1 wordt bijvoorbeeld weergegeven als 1 jan 2008.
Wanneer een andere notatie aan een cel is toegekend, kunt u de automatische notatie instellen door 'Automatisch' te kiezen uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk.
U kunt ook het infovenster 'Cel' gebruiken.
De automatische notatie instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Automatisch' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
Werken met getalnotaties in tabelcellen Met een getalnotatie bepaalt u hoe decimalen, negatieve getallen en het scheidingsteken voor duizendtallen worden weergegeven.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
101
Om een getalnotatie met twee decimalen, negatieve getallen en een scheidingsteken voor duizendtallen te definiëren, selecteert u een of meer cellen en klikt u op de knop voor de getalnotatie in de opmaakbalk. Gebruik de knoppen voor het verhogen of verlagen van het aantal decimalen om het gewenste aantal decimalen in te stellen. Hiermee geeft u de waarde als getal weer.
Het infovenster 'Cel' bevat meer opties voor getalnotaties.
Een getalnotatie instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Getal' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456 weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45').
5 Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu naast het veld 'Decimalen'.
6 Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in als u een scheidingsteken voor duizendtallen wilt instellen. Schakel het anders uit.
Werken met valutanotaties in tabelcellen Met een valutanotatie bepaalt u hoe valutawaarden worden weergegeven. Om een valutanotatie met twee decimalen, negatieve getallen en een scheidingsteken voor duizendtallen te definiëren, selecteert u een of meer cellen en klikt u de knop voor de valutanotatie in de opmaakbalk. Gebruik de knoppen voor het verhogen of verlagen van het aantal decimalen om het gewenste aantal decimalen in te stellen. Hiermee geeft u de waarden als valuta weer.
Hiermee verlaagt u het aantal decimalen.
Hiermee verhoogt u het aantal decimalen.
Het infovenster 'Cel' bevat meer opties voor valutanotaties. 102
Een valutanotatie instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen. Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Valuta' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Kies een valutasymbool uit het venstermenu 'Symbool'. U kunt het maximale aantal opties in het venstermenu 'Symbool' weergeven door 'Numbers' > 'Voorkeuren' te kiezen en vervolgens het aankruisvak 'Toon volledige lijst met valuta in celinfovenster' in het paneel 'Algemeen' in te schakelen.
5 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456 weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45').
6 Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu naast het veld 'Decimalen'.
7 Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in als u een scheidingsteken voor duizendtallen wilt instellen. Schakel het anders uit.
8 Als u het valutasymbool aan de rand van de cel wilt weergeven, schakelt u het aankruisvak 'Boekhoudstijl' in.
Werken met procentnotaties in tabelcellen Met de procentnotatie bepaalt u hoe numerieke waarden worden weergegeven die worden gevolgd door het procentteken (%). Waarden die in een formule worden gebruikt, worden automatisch omgezet naar een decimaal getal. Zo wordt een waarde die wordt weergegeven als 3,00% in een formule omgezet naar 0,03. Als u 3% typt in een cel die is opgemaakt met de automatische notatie en vervolgens de procentnotatie op de cel toepast, wordt de waarde weergegeven als 3%. Als u echter 3 typt in een cel die is opgemaakt met de automatische notatie en vervolgens de procentnotatie op de cel toepast, wordt de waarde weergegeven als 300%. Om een procentnotatie met twee decimalen, negatieve getallen en een scheidingsteken voor duizendtallen te definiëren, selecteert u een of meer cellen en klikt u op de knop voor de procentnotatie in de opmaakbalk. Gebruik de knoppen voor het verhogen of verlagen van het aantal decimalen om het gewenste aantal decimalen in te stellen. Hiermee geeft u de waarde als percentage weer.
Hiermee verlaagt u het aantal decimalen.
Hiermee verhoogt u het aantal decimalen.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
103
Het infovenster 'Cel' bevat meer opties voor procentnotaties.
Een procentnotatie instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Percentage' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456 weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45').
5 Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu naast het veld 'Decimalen'.
6 Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in als u een scheidingsteken voor duizendtallen wilt instellen. Schakel het anders uit. Als de cel al een waarde bevat, wordt deze waarde als decimale waarde beschouwd en automatisch omgezet in een percentage. 3 wordt bijvoorbeeld 300%.
Werken met datum- en tijdnotaties in tabelcellen Met een datum- en tijdnotatie bepaalt u hoe datum- en tijdwaarden worden weergegeven. Om een datum- en tijdnotatie in te stellen, selecteert u een of meer cellen, klikt u op de celnotatieknop in de opmaakbalk en kiest u 'Datum en tijd' uit het venstermenu. Vervolgens kies u een optie uit het submenu. Knop voor meer celopmaak
Als u 'Meer' kiest, kunt u de standaarddatum-/tijdnotatie van de sjabloon toepassen en wordt het infovenster 'Cel' geopend.
Het infovenster 'Cel' bevat meer opties voor datum- en tijdnotaties.
104
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Een datum- en tijdnotatie instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Datum en tijd' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Kies de gewenste datumnotatie uit het venstermenu 'Datum'.
5 Kies de gewenste tijdnotatie uit het venstermenu 'Tijd'.
Werken met duurnotaties in tabelcellen Met een duurnotatie bepaalt u hoe aanduidingen van duur, zoals weken, dagen, uren, minuten, seconden en milliseconden worden weergegeven. Om een duurnotatie in te stellen, selecteert u een of meer cellen, kiest u 'Duur' uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk en geeft u een notatie op in het infovenster 'Cel'.
Een duurnotatie voor geselecteerde cellen instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Als het infovenster 'Cel' niet is geopend, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Duur' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Selecteer met de regelaar 'Eenheden' de eenheden om de duur aan te geven. Standaard worden uren, minuten en seconden weergegeven (u, m en s). Als u één eenheid wilt selecteren, sleept u het linker- of rechteruiteinde van de schuifregelaar naar het midden tot deze zo kort mogelijk is. Vervolgens klikt u in het midden van de schuifregelaar en sleept u deze over de eenheid die u wilt gebruiken. Als u meer dan één eenheid wilt selecteren, maakt u de schuifregelaar langer en sleept u deze over de eenheden die u wilt gebruiken.
5 Kies een notatie uit het venstermenu 'Notatie'.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
105
Werken met breuknotaties in tabelcellen Met een breuknotatie bepaalt u hoe een deel van een waarde kleiner dan 1 wordt weergegeven. Als u bijvoorbeeld 'Tweeden' kiest, wordt 27,5 weergegeven als '27 1/2'. Als u 'Achtsten' kiest, wordt deze waarde als '27 4/8' weergegeven. Om een breuknotatie in te stellen, selecteert u een of meer cellen, kiest u 'Breuken' uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk en kiest u vervolgens een notatie uit het submenu. Knop voor meer celopmaak
U kunt ook het infovenster 'Cel' gebruiken.
Een breuknotatie voor geselecteerde cellen instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Breuken' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Kies een weergavenotatie uit het venstermenu 'Precisie'.
Werken met talstelselnotaties in tabelcellen Met een talstelselnotatie geeft u getallen weer volgens de conventies van talstelsels met grondtal 2 t/m grondtal 36. Wanneer u 2, 8 of 16 als grondtal gebruikt, kunt u negatieve waarden weergeven door er een minteken voor te plaatsen of de tweecomplement-notatie te gebruiken. Negatieve waarden voor alle andere grondtallen worden aangeduid met een minteken.
106
TalstelseI
Weergave 100
Weergave –100 bij gebruik minteken
Weergave –100 bij gebruik tweecomplement
Grondtal 2
1100100
–1100100
10011100
Grondtal 8
144
–144
634
Grondtal 10
100
–100
–100
Grondtal 16
64
–64
9C
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Om een talstelselnotatie in te stellen, selecteert u een of meer cellen, kiest u 'Talstelsel' uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk en geeft u een notatie op in het infovenster 'Cel'.
Een talstelselnotatie voor geselecteerde cellen instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Als het infovenster 'Cel' niet is geopend, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Talstelsel' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Geef in het veld 'Grondtal' het grondtal van het talstelsel op dat u wilt gebruiken.
5 Geef in het veld 'Posities' het totale aantal getallen op dat u wilt weergeven.
6 Als u 2, 8 of 16 als grondtal selecteert, moet u ook een instelling selecteren voor de weergave van negatieve getallen. Minteken: Hiermee plaatst u een minteken voor negatieve waarden. Twee-complement: Hiermee geeft u negatieve waarden weer volgens de tweecomplement-notatie. Negatieve waarden in alle overige talstelsels worden altijd voorafgegaan door een minteken.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
107
Werken met wetenschappelijke notaties in tabelcellen In een wetenschappelijke notatie wordt een getal weergegeven als een aantal malen een gehele macht van 10. De exponent wordt weergegeven na de letter E. 5,00 wordt bijvoorbeeld weergegeven als 5,00E+00 en 12345 wordt weergegeven als 1,23E+04. Om een wetenschappelijke notatie met twee decimalen in te stellen, selecteert u een of meer cellen, klikt u op de celnotatieknop in de opmaakbalk en kiest u 'Wetenschappelijk' uit het venstermenu.
Het infovenster 'Cel' bevat meer opties voor het instellen van het aantal decimalen.
Een wetenschappelijke notatie voor geselecteerde cellen instellen via het infovenster 'Cel' 1 Selecteer de cel of cellen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Celinfo'.
3 Kies 'Wetenschappelijk' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op.
Werken met tekstnotaties in tabelcellen Met een tekstnotatie bepaalt u of de volledige celinhoud als tekst moet worden beschouwd, ook wanneer een cel een getal bevat. Wanneer u een tekstnotatie aan een cel toekent, wordt de waarde in de cel precies zo weergegeven als deze is getypt. Manieren om een tekstnotatie voor een of meer geselecteerde cellen in te stellen: mm Klik op de celnotatieknop in de opmaakbalk en kies 'Tekst' uit het venstermenu.
mm Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Celinfo' en kies vervolgens 'Tekst' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
108
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Werken met aankruisvakken, schuifknoppen, stappenregelaars of venstermenu's in tabelcellen U kunt een aankruisvak, schuifknop, stappenregelaar of een venstermenu aan een cel toevoegen. Aankruisvak: Bedoeld voor cellen met een waarde die een van twee mogelijke toestanden weergeeft, bijvoorbeeld aan of uit, of ja of nee. Schuifknop: Hiermee kunt u een waarde snel aanzienlijk wijzigen, zodat u kunt zien welk effect de wijziging heeft op de andere cellen in de tabel of het diagram. Stappenregelaar: Hiermee kunt u een getal stapsgewijs verhogen of verlagen. Venstermenu: Hiermee kunt u de mogelijke waarden voor een cel vooraf definiëren. Als u een aankruisvak of een venstermenu in een cel hebt opgenomen, kan de waarde in de cel alleen via deze regelaar worden toegevoegd of gewijzigd. In cellen met een stappenregelaar of een schuifknop kunt u een waarde in de cel typen of de regelaar gebruiken. Manieren om regelaars aan cellen toe te voegen: mm Om een aankruisvak toe te voegen, selecteert u de cel of cellen. Klik op de knop voor het toevoegen van een aankruisvak in de opmaakbalk. Er wordt een leeg aankruisvak aan de geselecteerde cellen toegevoegd. Knop voor het toevoegen van een aankruisvak
U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken en vervolgens op de knop 'Celinfo' klikken. Kies 'Aankruisvak' uit het venstermenu 'Celnotatie' en stel in of het aankruisvak standaard in- of uitgeschakeld is. mm Om een schuifknop toe te voegen, klikt u op de celnotatieknop in de opmaakbalk en kiest u 'Schuifknop' uit het venstermenu. Er wordt een schuifknop aangemaakt waarbij gebruik wordt gemaakt van de standaardinstellingen. U kunt deze instellingen bekijken in het infovenster 'Cel'.
U kunt ook het infovenster 'Cel' openen en 'Schuifknop' uit het venstermenu 'Celnotatie' kiezen.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
109
U kunt de standaardinstellingen eventueel aanpassen in het infovenster 'Cel'. Minimum en Maximum: In deze velden stelt u de hoogste en laagste celwaarde in. Toename: Hiermee stelt u de waarde in waarmee de celwaarde wordt verhoogd of verlaagd wanneer u de schuifknop (of pijltoetsen) stapsgewijs verschuift. Positie: Hiermee bepaalt u de positie van de schuifknop (rechts van de cel of onder de cel). Weergave: Hiermee stelt u een getal-, valuta-, procent-, breuk- of talstelselnotatie of een wetenschappelijke notatie voor de celwaarden in. Decimalen: In dit veld geeft u het aantal decimalen op. mm Om een venstermenu toe te voegen, klikt u op de celnotatieknop in de opmaakbalk en kiest u 'Venstermenu' uit het venstermenu. Er wordt een venstermenu aangemaakt waarbij gebruik wordt gemaakt van de standaardinstellingen. U kunt ook het infovenster 'Cel' openen en 'Venstermenu' uit het venstermenu 'Celnotatie' kiezen. U kunt in dit infovenster ook de plaatsaanduidingen bewerken door deze in de lijst te selecteren en vervolgens de juiste waarden op te geven. Om een onderdeel aan de lijst toe te voegen, klikt u op de knop met het plusteken en typt u het onderdeel. Als u een getal opgeeft, wordt dit als een getal behandeld en niet als tekst. Om een onderdeel te verwijderen, selecteert u het en klikt u op de knop met het minteken. mm Om een stappenregelaar toe te voegen, klikt u op de celnotatieknop in de opmaakbalk en kiest u 'Stappenregelaar' uit het venstermenu. Er wordt een stappenregelaar aangemaakt waarbij gebruik wordt gemaakt van de standaardinstellingen. U kunt ook het infovenster 'Cel' openen en 'Stappenregelaar' uit het venstermenu 'Celnotatie' kiezen. U kunt de standaardinstellingen eventueel aanpassen in het infovenster 'Cel'. Minimum en Maximum: In deze velden stelt u de hoogste en laagste celwaarde in. Toename: Hiermee stelt u de waarde in waarmee de celwaarde wordt verhoogd of verlaagd wanneer u de schuifknop (of pijltoetsen) stapsgewijs verschuift. Weergave: Hiermee stelt u een getal-, valuta-, procent-, breuk- of talstelselnotatie of een wetenschappelijke notatie voor de celwaarden in. Decimalen: In dit veld geeft u het aantal decimalen op.
110
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Werken met eigen notaties voor de weergave van waarden in tabelcellen U kunt zelf notaties voor de weergave van getallen, tekst, datums en tijd definiëren. Zelfgemaakte celnotaties, de zogenaamde aangepaste notaties, worden weergegeven in het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk. Aangepaste notaties worden ook weergegeven in het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel'. Voor informatie over
Zie
Een aangepaste getalnotatie definiëren die een valutasymbool, het gewenste aantal decimalen en andere weergavekenmerken op een getal in een tabelcel toepast
“Een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 111 “Het Gehele getallen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 114 “Het Decimalen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 115 “De schaal van een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 116
Een aangepaste getalnotatie definiëren die afhankelijk is van de waarde van een getal in een tabelcel
“Voorwaarden aan een aangepaste getalnotatie koppelen” op pagina 118
Een aangepaste datum- en tijdnotatie definiëren waarmee u bepaalt hoe dagen, maanden, jaren, uren, minuten en andere aspecten van een datum of tijd in een tabelcel worden weergegeven
“Een aangepaste datum- en tijdnotatie definiëren” op pagina 120
Tekst definiëren die u naast een waarde in een tabelcel wilt weergeven
“Een aangepaste tekstnotatie definiëren” op pagina 121
De aangepaste notaties die u definieert beheren
“Een aangepaste celnotatie wijzigen” op pagina 122 “Aangepaste celnotaties verwijderen of de volgorde of naam ervan wijzigen” op pagina 123
Een aangepaste getalnotatie definiëren Uw eigen weergavenotatie voor getallen in tabelcellen definiëren 1 Selecteer een of meer cellen.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk. ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel'.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
111
ÂÂ Kies 'Opmaak' > 'Maak aangepaste celnotatie aan'.
Notatieveld
Sleep de elementen naar het notatieveld.
3 Kies 'Getal en tekst' uit het venstermenu 'Soort'.
4 Definieer uw getalnotatie door de (blauwe) elementen vanuit het vak 'Getal- en tekstelementen' naar het notatieveld boven het vak te slepen.
Klik op een driehoekje om een notatie-optie te kiezen.
Gehele getallen: Hiermee bepaalt u hoe getallen links van het decimaalteken worden weergegeven. Zie “Het Gehele getallen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 114 voor meer informatie. Valuta: Hiermee voegt u een valutateken toe. Om het gewenste symbool te kiezen, klikt u op het driehoekje dat wordt weergegeven bij het element in het notatieveld en kiest u het symbool. Als u 'Toon volledige lijst met valuta in celinfopaneel' in de voorkeuren van Numbers selecteert, worden alle beschikbare keuzes weergegeven. Decimalen: Hiermee bepaalt u hoe decimale getallen worden weergegeven. Zie “Het Decimalen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 115 voor meer informatie.
112
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Spaties: Hiermee bepaalt u hoeveel ruimte er tussen de elementen wordt weergegeven. Klik op het driehoekje dat wordt weergegeven bij het element in het notatieveld en kies een optie. Met 'Normaal' voegt u een standaardspatie toe, met 'Breed' voegt u een em-spatie toe en met 'Smal' voegt u een zesde van een emspatie toe. U kunt met deze opties meer dan één Spaties-element aan het notatieveld toevoegen, maar slechts één van de Spaties-elementen kan flexibel zijn; dat wil zeggen dat elementen links van dit element links worden uitgelijnd en elementen rechts van dit element rechts worden uitgelijnd. Schaal: Hiermee stelt u de weergavegrootte van een getal in. U kunt bijvoorbeeld waarden die groter zijn dan 100 weergeven als aantal honderdtallen (1000 wordt weergegeven als 10). Zie “De schaal van een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 116 voor meer informatie.
5 Om vooraf opgestelde tekst voor of na een element weer te geven, plaatst u het invoegpunt in het notatieveld en typt u de tekst. U kunt op elk gewenst element klikken en het invoegpunt verplaatsen met de Pijl-links- en Pijl-rechts-toets.
6 Om een element uit het notatieveld te verwijderen, selecteert u het en drukt u op de Delete-toets. Om het element te verplaatsen, versleept u het naar een andere positie.
7 Typ een naam voor uw getalnotatie in het veld 'Naam'. De namen van aangepaste notaties worden in het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk en in het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel' weergegeven.
8 Klik op 'OK' om uw getalnotatie op te slaan en op de geselecteerde cellen toe te passen. Hieronder ziet u een voorbeeld van een getalnotatie: Saldo:-€ #.### ,## ÂÂ Het streepje is een Spaties-element dat zorgt dat er een normale spatie wordt weergegeven tussen het valutasymbool en het getal. ÂÂ Het eurosymbool is een Valuta-element. ÂÂ #.### is een Gehele getallen-element dat getallen groter dan 999 weergeeft met
een scheidingsteken voor duizendtallen. ÂÂ ,## is een Decimalen-element.
Als u dit getal in een cel met bovenstaande notatie typt
Wordt het getal zo weergegeven
10000000
Saldo: € 10.000,000
0,95
Saldo: € 0,95
,666
Saldo: € 0,67
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
113
Het Gehele getallen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren Met het Gehele getallen-element kunt u de weergave van gehele getallen in tabelcellen aanpassen. Nadat u een Gehele getallen-element aan een aangepaste getalnotatie hebt toegevoegd, selecteert u het element, klikt u op het driehoekje en past u met de opties in het venstermenu de weergavekenmerken van het element aan.
Zie “Een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 111 voor meer informatie over het toevoegen van een Gehele getallen-element. Manieren om het venstermenu van het Gehele getallen-element te gebruiken: mm Om het scheidingsteken voor duizendtallen te tonen of te verbergen, kiest u 'Toon scheidingsteken' of 'Verberg scheidingsteken'. mm Als het gehele getal uit minder dan een bepaald aantal cijfers bestaat en u nullen of spaties vóór het gehele getal wilt weergeven, kiest u 'Toon nullen voor ongebruikte cijfers' of 'Gebruik spaties voor ongebruikte cijfers'. Verhoog of verlaag vervolgens het aantal nullen of streepjes in het notatieveld. Kies 'Voeg cijfer toe', 'Verwijder cijfer' of 'Aantal cijfers' uit het venstermenu of gebruik de Pijl-omhoog- of Pijl-omlaag-toets om het aantal cijfers aan te passen.
114
Als u deze optie kiest
Wordt dit getal
Zo weergegeven
Toon scheidingsteken
10000000
10.000.000
Verberg scheidingsteken
10000000
10000000
'Toon nullen voor ongebruikte cijfers' met 'Aantal cijfers' ingesteld op 6
100
000100
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Het Decimalen-element van een aangepaste getalnotatie definiëren Met het Decimalen-element kunt u de weergave van decimale getallen in tabelcellen aanpassen. Decimale getallen zijn getallen die rechts van een decimaalteken worden weergegeven. Nadat u een Decimalen-element aan een aangepaste getalnotatie hebt toegevoegd, selecteert u het element, klikt u op het driehoekje en past u vervolgens met de opties in het venstermenu de weergavekenmerken van het element aan.
Zie “Een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 111 voor meer informatie over het toevoegen van een Decimalen-element. Manieren om het venstermenu van het Decimalen-element te gebruiken: mm Om decimalen als getallen weer te geven, kiest u 'Decimalen'. Als het aantal decimalen lager is dan een bepaald aantal cijfers en u de ongebruikte decimalen wilt weergeven, kiest u 'Toon afsluitende nullen' of 'Gebruik spaties voor afsluitende nullen'. Verhoog of verlaag vervolgens het aantal nullen of streepjes in het notatieveld. Kies 'Voeg cijfer toe', 'Verwijder cijfer' of 'Aantal cijfers' uit het venstermenu of gebruik de Pijl-omhoog- of Pijl-omlaag-toets om het aantal cijfers aan te passen. Als in een tabelcel meer decimalen worden getypt dan het aantal dat u hebt gedefinieerd, wordt het getal afgerond op het gedefinieerde aantal decimalen. mm Om decimalen als een breuk weer te geven, kiest u 'Breuken'. Om een breukeenheid (zoals 'Kwarten') in te stellen, klikt u opnieuw op het driehoekje van het element en kiest u een optie uit het venstermenu. mm Als u geen decimalen wilt weergeven wanneer een getal met decimalen in een tabelcel wordt getypt, voegt u het Decimalen-element niet aan het notatieveld toe. Getallen met decimalen worden in dit geval op het dichtstbijzijnde gehele getal afgerond.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
115
Als u deze optie kiest
Wordt dit getal
Zo weergegeven
'Decimalen' en 'Toon afsluitende 100,975 nullen' met 'Aantal cijfers' ingesteld op 6
100,975000
'Breuken' met 'Tot 2 cijfers (23/24)' geselecteerd
100,975
100 39/40 Er wordt een spatie tussen het gehele getal en de breuk weergegeven wanneer u een Spaties-element tussen het Gehele getallen-element en het Decimalen-element in het notatieveld toevoegt.
'Breuken' met 'Kwarten' geselecteerd
100,16
100 1/4
De schaal van een aangepaste getalnotatie definiëren Met het Schaal-element kunt u een getal in een tabelcel weergeven met de schaalconventies van een percentage, een wetenschappelijke notatie of een andere notatie.
Het Schaal-element gebruiken 1 Voeg het toe zoals beschreven in “Een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 111.
2 Selecteer het in het notatieveld, klik op het driehoekje en kies vervolgens een optie.
Wanneer u een notatie met een Schaal-element toepast op een cel die al een waarde bevat, verandert de oorspronkelijke waarde niet (hij wordt alleen anders weergegeven). Wanneer u dezelfde notatie op een lege cel toepast en daarna een waarde aan de cel toevoegt, wordt de waarde werkelijk aangepast aan de opgegeven schaal. In de volgende tabel wordt dit verschil verder geïllustreerd.
116
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Schaaloptie
Als u 12000 in een tabelcel typt
Is de werkelijke waarde
Is de weergegeven waarde
Procent
En de optie later toepast
1200000%
1200000
Nadat u de optie hebt toegepast
1200000%
12000
Procent (%)
En de optie later toepast
1200000%
1200000%
Nadat u de optie hebt toegepast
12000%
12000%
Honderden
En de optie later toepast
12000
120
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
120
Honderden (C)
En de optie later toepast
12000
120C
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
120C
Duizenden
En de optie later toepast
12000
12
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
12
Duizenden (K)
En de optie later toepast
12000
12K
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
12K
Miljoenen
En de optie later toepast
12000
0
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
0
Miljoenen (M)
En de optie later toepast
12000
0M
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
0M
Miljarden
En de optie later toepast
12000
0
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
0
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
117
Schaaloptie
Als u 12000 in een tabelcel typt
Is de werkelijke waarde
Is de weergegeven waarde
Miljarden (B)
En de optie later toepast
12000
0B
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
0B
Biljoenen
En de optie later toepast
12000
0
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
0
Biljoenen (T)
En de optie later toepast
12000
0T
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
0T
Wetenschappelijk
En de optie later toepast
12000
1E+0,4
Nadat u de optie hebt toegepast
12000
1E+0,4
Voorwaarden aan een aangepaste getalnotatie koppelen U kunt voorwaarden aan een aangepaste getalnotatie koppelen die ervoor zorgen dat de weergavekenmerken van een tabelcel worden aangepast op basis van de getypte waarde. Hieronder ziet u een voorbeeld van een getalnotatie met vier voorwaarden. De bovenste voorwaarde wordt toegepast wanneer het getypte getal aan geen van de overige voorwaarden voldoet.
118
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Als u deze waarde in een cel met bovenstaande notatie typt
Wordt de waarde zo weergegeven
15000
Verschuldigd: € 0015,00K
0
Betaald
–500
Verschuldigd: € (0000,50K)
Rekening gesloten
Opmerking: rekening gesloten
Een aangepaste getalnotatie met voorwaarden definiëren 1 Selecteer een of meer cellen.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk. ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel'. ÂÂ Kies 'Opmaak' > 'Maak aangepaste celnotatie aan'.
3 Kies 'Getal en tekst' uit het venstermenu 'Soort'.
4 Klik op de knop met het plusteken rechts van het notatieveld om een voorwaarde toe te voegen.
5 Kies een voorwaarde uit het venstermenu boven het nieuwe notatieveld.
6 Definieer de getalnotatie die u wilt toepassen als een getal aan de voorwaarde voldoet door elementen aan het notatieveld toe te voegen. Zie “Een aangepaste getalnotatie definiëren” op pagina 111 voor informatie over werken met het notatieveld.
7 Herhaal stap 4 t/m 6 voor de overige voorwaarden die u wilt definiëren.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
119
Opmerking: Om een voorwaarde te verwijderen, klikt u op de knop met het minteken rechts van het notatieveld.
8 Definieer in het bovenste notatieveld de weergavenotatie die u wilt gebruiken als een getal aan geen van de voorwaarden voldoet. U kunt het Getypte tekst-element gebruiken om vooraf opgestelde tekst weer te geven als er een tekstwaarde wordt ingevoerd in plaats van een getal. Zie “Een aangepaste tekstnotatie definiëren” op pagina 121 voor meer informatie.
9 Typ een naam voor uw getalnotatie in het veld 'Naam' en klik vervolgens op 'OK' om de notatie te bewaren en toe te passen op de geselecteerde cellen. De namen van aangepaste notaties worden in het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk en in het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel' weergegeven.
Een aangepaste datum- en tijdnotatie definiëren Een eigen weergavenotatie voor datum- en tijdwaarden in tabelcellen definiëren 1 Selecteer een of meer cellen.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk. ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel'. ÂÂ Kies 'Opmaak' > 'Maak aangepaste celnotatie aan'.
3 Kies 'Datum en tijd' uit het venstermenu 'Soort'.
4 Definieer uw datum- en tijdnotatie door de (blauwe) elementen vanuit het vak 'Datum- en tijdelementen' naar het notatieveld boven het vak te slepen.
120
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
5 Nadat u een element naar het notatieveld hebt gesleept, klikt u op het driehoekje en kiest u een notatie-optie uit het venstermenu.
6 Om vooraf opgestelde tekst voor of na een element weer te geven, plaatst u het invoegpunt in het notatieveld en typt u de tekst. U kunt op elk gewenst element klikken en het invoegpunt verplaatsen met de Pijl-links- en Pijl-rechts-toets.
7 Om ruimte tussen elementen aan te brengen, plaatst u het invoegpunt op de gewenste positie en drukt u eenmaal of meermaals op de spatiebalk.
8 Om een element uit het notatieveld te verwijderen, selecteert u het en drukt u op de Delete-toets. Om een element te verplaatsen, versleept u het naar een andere positie.
9 Typ een naam voor uw datum- en tijdnotatie in het veld 'Naam'. De namen van aangepaste notaties worden in het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk en in het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel' weergegeven.
10 Klik op 'OK' om uw datum- en tijdnotatie op te slaan en op de geselecteerde cellen toe te passen. Wanneer u een datum- of tijdwaarde in een cel typt waaraan een datum- en tijdnotatie is toegekend, wordt de notatie toegepast als de getypte waarde een liggend streepje (-) of schuine streep (/) bevat.
Als u deze waarde in een cel met bovenstaande notatie typt
Wordt de waarde zo weergegeven
16/4/99
16 april 1999 valt op dag 106 van het jaar
23-2
23 februari 2008 valt op dag 54 van het jaar
15 dec. 2010
15 dec. 2010
Een aangepaste tekstnotatie definiëren U kunt een notatie definiëren die een vooraf opgestelde tekst weergeeft voor of na een waarde in een tabelcel als er geen andere notatie aan de cel is toegekend.
Tekst definiëren om in tabelcellen weer te geven 1 Selecteer een of meer cellen.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
121
ÂÂ Kies 'Aangepast' uit het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel'. ÂÂ Kies 'Opmaak' > 'Maak aangepaste celnotatie aan'.
3 Kies 'Getal en tekst' uit het venstermenu 'Soort'.
4 Sleep de (blauwe) Getypte tekst-elementen vanuit het vak 'Datum- en tijdelementen' naar het lege notatieveld boven het vak. (Verwijder eventuele bestaande elementen uit het veld voordat u de Getypte tekst-elementen sleept.)
5 Plaats het invoegpunt voor of achter het element en typ vervolgens de gewenste tekst, inclusief eventuele spaties. U kunt gewoon op het element klikken en het invoegpunt vervolgens met de Pijl-links- en Pijl-rechts-toets naar de juiste positie verplaatsen.
Wanneer u 'Nieuw adres opvragen' invoert in een veld met deze notatie, wordt de waarde als volgt weergegeven: 'Klant bellen: Nieuw adres opvragen'.
6 Typ een naam voor uw tekstnotatie in het veld 'Naam'. De namen van aangepaste notaties worden in het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk en in het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel' weergegeven.
7 Klik op 'OK' om uw tekstnotatie op te slaan en op de geselecteerde cellen toe te passen. Een aangepaste celnotatie wijzigen Manieren om aangepaste notaties te wijzigen en wijzigingen op tabelcellen toe te passen: mm Om de elementen van een aangepaste notatie te wijzigen die aan cellen is toegekend, selecteert u de cellen en klikt u op 'Toon notatie' in het infovenster 'Cel' Een element verwijderen: Selecteer het element in het notatieveld en druk op de Delete-toets. Een element toevoegen: Sleep een element naar het notatieveld. Een element verplaatsen: Sleep een element binnen het notatieveld. De definitie van een element wijzigen: Klik op het driehoekje van het element en kies vervolgens een optie uit het venstermenu.
122
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Ga op een van de volgende manieren te werk nadat u de wijzigingen hebt aangebracht: ÂÂ Om de gewijzigde notatie te bewaren en met dezelfde naam toe te passen op geselecteerde cellen, klikt u op 'OK' en vervolgens op 'Vervang'. ÂÂ Om de gewijzigde notatie te bewaren als een nieuwe notatie en met een andere
naam toe te passen op geselecteerde cellen, wijzigt u de naam van de notatie en klikt u op 'OK'. ÂÂ Om de aangepaste notatie toe te passen op niet-geselecteerde cellen, selecteert
u de cellen en kiest u de naam van de notatie uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk of het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel'. mm U kunt de naam van een aangepaste notatie wijzigen via het dialoogvenster voor het beheren van aangepaste celnotaties. Om dit dialoogvenster te openen, klikt u op 'Beheer notaties' in het dialoogvenster voor het definiëren van aangepaste celnotaties of kiest u 'Opmaak' > 'Beheer aangepaste celnotaties'. Klik vervolgens dubbel op de naam, breng de gewenste wijzigingen aan en klik op 'OK'. Wanneer u de naam van een aangepaste notatie wijzigt, blijft de oude naam gekoppeld aan de cellen waarop de notatie was toegepast en wordt de oude naam verwijderd uit de lijst met aangepaste notaties. Om de notatie met de nieuwe naam te koppelen aan deze cellen, selecteert u de cellen en kiest u de nieuwe naam uit het celnotatievenstermenu in de opmaakbalk of het venstermenu 'Celnotatie' in het infovenster 'Cel'. Aangepaste celnotaties verwijderen of de volgorde of naam ervan wijzigen U kunt uw aangepaste celnotaties beheren in het dialoogvenster voor het beheren van aangepaste celnotaties. In dit dialoogvenster worden alle aangepaste notaties weergegeven die beschikbaar zijn in het document.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
123
Aangepaste celnotaties beheren 1 Als het dialoogvenster voor het beheren van aangepaste celnotaties niet is geopend, klikt u op 'Beheer notaties' in het dialoogvenster voor het definiëren van aangepaste celnotaties of kiest u 'Opmaak' > 'Beheer aangepaste celnotaties'. 2 Ga op een van de volgende manieren te werk: De naam van een aangepaste notatie wijzigen: Klik dubbel op de naam en typ de nieuwe naam. De volgorde van aangepaste notaties in de venstermenu's wijzigen: Selecteer een notatie en klik op een van de pijlen onder de lijst om de notatie hoger of lager in de lijst te plaatsen. Een aangepaste notatie verwijderen: Selecteer een notatie en klik op de knop met het minteken onder de lijst.
124
3 Klik op 'OK' om uw wijzigingen op te slaan en het dialoogvenster te sluiten.
Hoofdstuk 4 Werken met tabelcellen
Werken met tabelstijlen
5
Dit hoofdstuk bevat informatie over de manier waarop u de weergave van tabellen snel en consistent kunt beheren met tabelstijlen. De Numbers-sjablonen bevatten een aantal kant-en-klare tabelstijlen. U kunt de sjabloonstijlen ook aanpassen en zelf stijlen aanmaken.
Werken met tabelstijlen
Met behulp van visuele kenmerken kunt u verschillende tabellen in een Numbersspreadsheet makkelijk van elkaar onderscheiden. U kunt bijvoorbeeld een tabel met invoerwaarden en veronderstellingen voorzien van een blauwe achtergrond en bijbehorende randen en een andere tabel met de feitelijke berekeningsresultaten een grijze achtergrond en daarbij passende randen geven. De eenvoudigste manier om de weergave van tabellen te wijzigen, is door een stijl toe te passen. Met tabelstijlen zorgt u er bovendien voor dat de opmaak van uw tabellen consistent is. Een tabelstijl is een vooraf gedefinieerde vorm van opmaak die u met één muisklik op een tabel kunt toepassen. In een tabelstijl zijn de volgende elementen vooraf gedefinieerd: ÂÂ De achtergrond van de tabel (kleur of afbeelding) en de mate van ondoorzichtigheid ÂÂ De lijndikte, kleur en de mate van ondoorzichtigheid van de buitenrand van
tabelcellen en de buitenrand van rijen met koptekst, kolommen met koptekst en rijen met voettekst ÂÂ De achtergrond (kleur of afbeelding en de mate van ondoorzichtigheid) en de
tekstkenmerken van tabelcellen, waaronder cellen met kop- en voetteksten
125
Voor informatie over
Zie
Een tabel opmaken met een tabelstijl
“Tabelstijlen toepassen” op pagina 126
De stijl van een tabel aanpassen
“De kenmerken van een tabelstijl wijzigen” op pagina 127 “Een tabelstijl kopiëren en plakken” op pagina 128
De standaardtabelstijlen van een tabel wijzigen
“Standaardtabelstijlen gebruiken” op pagina 128
De opmaak die u op een tabel toepast bewaren als nieuwe tabelstijl
“Nieuwe tabelstijlen aanmaken” op pagina 128
De naam van een tabelstijl wijzigen
“Namen van tabelstijlen wijzigen” op pagina 129
Een tabelstijl uit een spreadsheet verwijderen
“Tabelstijlen verwijderen” op pagina 129
Tabelstijlen toepassen
Nadat u een stijl op een tabel hebt toegepast, kunt u de vooraf gedefinieerde opmaak naar wens wijzigen. Dit wordt ook wel een overschrijving genoemd. Als u daarna weer een andere stijl op de tabel toepast, kunt u opgeven of u uw overschrijvingen wilt behouden of verwijderen. Manieren om een tabelstijl toe te passen: mm Om de stijl van een tabel te vervangen en alle overschrijvingen te wissen, klikt u op het driehoekje naast de gewenste stijl en kiest u 'Wis en pas stijl toe'. U kunt ook 'Opmaak' > 'Pas tabelstijl opnieuw toe' kiezen. mm Om de stijl van een tabel te vervangen en daarbij al uw wijzigingen te behouden, selecteert u de tabel en klikt u op de naam van de gewenste stijl in het paneel 'Stijlen' links in het venster. U kunt ook een tabel selecteren, op het driehoekje naast de gewenste stijl klikken en 'Pas stijl toe' kiezen. U kunt ook een stijl uit het paneel 'Stijlen' naar een tabel slepen. Hiervoor hoeft u niet eerst de tabel te selecteren. mm Om de stijl van alle tabellen in een werkblad te vervangen en alle wijzigingen te behouden, sleept u de gewenste stijl van het paneel 'Stijlen' naar het symbool van een werkblad in het paneel 'Werkbladen'.
126
Hoofdstuk 5 Werken met tabelstijlen
De kenmerken van een tabelstijl wijzigen
U kunt de weergave van een tabel wijzigen door de kenmerken van de toegepaste tabelstijl aan te passen. Manieren om de kenmerken van een tabelstijl te wijzigen: mm Om de achtergrondkleur van een tabel, cellen met koptekst of normale cellen te wijzigen, selecteert u de tabel of de cellen en klikt u op het vak 'Vulling' in de opmaakbalk. Met behulp van het venstermenu 'Celachtergrond' in het infovenster 'Tabel' kunt u uitgebreidere wijzigingen op de selectie uitvoeren. Zie “Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken” op pagina 252 voor instructies voor het gebruik van deze knoppen. U kunt de mate van ondoorzichtigheid van de achtergrond wijzigen met behulp van de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' in het infovenster 'Afbeelding'. Zie “De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen” op pagina 251 voor instructies. mm Om de lijn en kleur van tabelcelranden te wijzigen, volgt u de instructies in “De rand van tabelcellen opmaken” op pagina 96. mm Om de tekst in een of meer cellen op te maken, selecteert u de cellen. U kunt de kleur, uitlijning en afstand van de tekst in een cel wijzigen via de opmaakbalk of het infovenster 'Tekst' (klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tekstinfo'). Om de lettertypekenmerken te wijzigen, gebruikt u het venster 'Lettertypen' (klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk). Om de tabelstijl voor de hele spreadsheet opnieuw te definiëren aan de hand van uw wijzigingen, klikt u op het driehoekje rechts naast de stijl en kiest u 'Herdefinieer stijl volgens tabel'. Alle tabellen in de spreadsheet waarop deze stijl is toegepast, worden bijgewerkt aan de hand van uw wijzigingen. Uw overschrijvingen blijven hierbij ongewijzigd. U kunt op basis van uw wijzigingen ook een nieuwe stijl aanmaken door op het driehoekje naast de stijl te klikken en vervolgens 'Maak nieuwe stijl aan' te kiezen.
Hoofdstuk 5 Werken met tabelstijlen
127
Een tabelstijl kopiëren en plakken
U kunt de weergave van een tabel wijzigen door een andere tabelstijl of celstijl te kopiëren en te plakken. Manieren om tabelstijlen te kopiëren en te plakken: mm Om een celstijl te kopiëren, selecteert u de gewenste cel en kiest u 'Opmaak' > 'Kopieer stijl'. mm Om de gekopieerde stijl op andere cellen toe te passen, selecteert u de gewenste cellen en kiest u 'Opmaak' > 'Plak stijl'. mm Om een gekopieerde tabel te plakken en daarbij de standaardtabelstijl van de spreadsheet te gebruiken, kiest u 'Wijzig' > 'Plak en pas stijl aan'.
Standaardtabelstijlen gebruiken
Elke spreadsheet heeft een tabelstijl die is ingesteld als de standaardstijl. Deze tabelstijl wordt toegepast op nieuwe tabellen. De standaardtabelstijl wijzigen mm Klik op de pijl rechts van de stijl die u als standaardtabelstijl wilt gebruiken en kies vervolgens 'Stel in als standaardstijl voor nieuwe tabellen'. Zie de instructies in “Een herbruikbare tabel definiëren” op pagina 58 om de standaardtabelstijl te gebruiken voor een herbruikbare tabel die u zelf aanmaakt.
Nieuwe tabelstijlen aanmaken
U kunt een nieuwe tabelstijl aanmaken door een tabel opnieuw op te maken en deze opmaak te bewaren als een tabelstijl.
Een nieuwe tabelstijl aanmaken 1 Volg de instructies in “De kenmerken van een tabelstijl wijzigen” op pagina 127 om de gewenste visuele effecten te krijgen.
2 Selecteer de tabel, klik op het driehoekje naast een willekeurige stijl in het paneel 'Stijlen' en kies 'Maak nieuwe stijl aan'.
3 Geef een naam voor de nieuwe tabelstijl op en klik op 'OK'. De nieuwe tabelstijl wordt nu weergegeven in het paneel 'Stijlen' en kan op elke tabel in de spreadsheet worden toegepast. Om de nieuwe tabelstijl ook in andere spreadsheets te kunnen gebruiken, maakt u een sjabloon aan op basis van de spreadsheet. Zie “Een spreadsheet als sjabloon bewaren” op pagina 41 voor meer informatie.
128
Hoofdstuk 5 Werken met tabelstijlen
Namen van tabelstijlen wijzigen U kunt de naam van een tabelstijl wijzigen.
De naam van een tabelstijl wijzigen 1 Klik op het driehoekje naast de stijl in het paneel 'Stijlen'.
2 Kies 'Wijzig stijlnaam'.
3 Wijzig de naam van de tabelstijl en let er daarbij op dat u een naam opgeeft die uniek is in de spreadsheet.
4 Druk op de Return-toets.
Tabelstijlen verwijderen
Als u een tabelstijl verwijdert die in een spreadsheet wordt gebruikt, moet u een vervangende stijl kiezen.
Een stijl verwijderen 1 Klik op het driehoekje naast de stijl in het paneel 'Stijlen'.
2 Kies 'Verwijder stijl'.
3 Als de stijl die u wilt verwijderen in de huidige spreadsheet wordt gebruikt, kiest u een vervangende stijl en klikt u vervolgens op 'OK'.
Hoofdstuk 5 Werken met tabelstijlen
129
Werken met formules in tabellen
6
Dit hoofdstuk bevat informatie over de manier waarop u met behulp van formules berekeningen in tabelcellen kunt uitvoeren. De elementen van formules
Een formule zorgt ervoor dat een berekening wordt uitgevoerd en dat het resultaat wordt getoond in de cel waarin u de formule hebt geplaatst. Een cel die een formule bevat, wordt een formulecel genoemd. U kunt bijvoorbeeld een formule toevoegen aan de onderste cel in een kolom om de waarden op te tellen van alle bovenliggende cellen. Als de waarden in de bovenliggende cellen veranderen, wordt de waarde in de formulecel automatisch bijgewerkt. Met een formule wordt een berekening uitgevoerd op basis van specifieke waarden die u opgeeft. De waarden die u als onderdeel van de formule opgeeft, kunnen getallen of tekstwaarden (constanten) zijn. Dit kunnen ook waarden in andere tabelcellen zijn. Dergelijke waarden voegt u met behulp van celverwijzingen aan de formule toe. In formules worden operatoren en functies gebruikt om berekeningen uit te voeren op basis van de waarden die u hebt opgegeven: ÂÂ Operatoren zijn symbolen voor het uitvoeren van bewerkingen, zoals rekenkundige bewerkingen en vergelijkingen. Deze symbolen voegt u aan formules toe om aan te geven welke bewerking u wilt uitvoeren. Met het symbool + worden bijvoorbeeld waarden bij elkaar opgeteld en met het symbool = worden twee waarden vergeleken om te bepalen of ze gelijk zijn. =A2 + 16: In deze formule wordt een operator gebruikt om twee waarden bij elkaar op te tellen. =: Elke formule moet hiermee beginnen. A2: Dit is een celverwijzing. 'A2' verwijst naar de tweede cel van de eerste kolom. +: Dit is een rekenkundige operator waarmee de voorafgaande waarde bij de volgende waarde wordt opgeteld. 130
16: Dit is een numerieke constante. ÂÂ Functies zijn vooraf gedefinieerde, benoemde bewerkingen zoals SOM en
GEMIDDELDE. Als u een functie wilt gebruiken, voert u de naam van de functie in en voert u tussen de haakjes na de naam de vereiste argumenten in. Met argumenten geeft u de waarden op die door de functie worden gebruikt als de bewerkingen worden uitgevoerd. =SOM(A2:A10): In deze formule wordt de functie SOM gebruikt om de waarden in een bereik van cellen (negen cellen in de eerste kolom) bij elkaar op te tellen. A2:A10: Deze celverwijzing verwijst naar de waarden in cel A2 tot en met A10. Voor informatie over
Zie
“Snel berekeningen uitvoeren” op pagina 132 Meteen de som, het gemiddelde, de minimumof maximumwaarde en de telling van waarden in geselecteerde cellen tonen en de formule waarmee deze waarden zijn afgeleid desgewenst bewaren Snel een formule toevoegen waarmee de som, het gemiddelde, de minimum- of maximumwaarde, de telling of het product van waarden in geselecteerde cellen wordt getoond
“Werken met vooraf gedefinieerde snelle formules” op pagina 133
Hulpmiddelen en technieken voor het aanmaken “Formules toevoegen en bewerken met de en wijzigen van formules formule-editor” op pagina 134 “Formules toevoegen en bewerken met de formulebalk” op pagina 135 “Functies aan formules toevoegen” op pagina 136 “Formules verwijderen” op pagina 139 De honderden functies in iWork en voorbeelden 'Help' > 'iWork-formules en -functies Help' van het gebruik van deze functies voor financiële, 'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor technische, statistische en andere berekeningen formules en functies'
Verschillende typen celverwijzingen toevoegen aan een formule
“Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139 “Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op pagina 141 “Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen” op pagina 142
Werken met operatoren in formules
“Rekenkundige operatoren” op pagina 143 “Vergelijkingsoperatoren” op pagina 144
Formules of de berekende waarden naar andere tabelcellen kopiëren of verplaatsen
“Formules en berekende waarden kopiëren of verplaatsen” op pagina 145
Formules en elementen van formules zoeken
“Alle formules in een spreadsheet bekijken” op pagina 145 “Elementen van formules zoeken en vervangen” op pagina 146
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
131
Snel berekeningen uitvoeren
Linksonder in het Numbers-venster kunt u de resultaten van algemene berekeningen met waarden in twee of meer geselecteerde tabelcellen bekijken.
Snel een berekening uitvoeren 1 Selecteer twee of meer cellen in een tabel. De cellen hoeven niet aangrenzend te zijn. De resultaten van de berekeningen die met de waarden in deze cellen worden uitgevoerd, worden direct linksonder in het venster weergegeven.
De resultaten die linksonder in het venster worden weergegeven zijn gebaseerd op de waarden in deze twee geselecteerde cellen.
som: Toont de som van de numerieke waarden in de geselecteerde cellen. gemid.: Toont het gemiddelde van de numerieke waarden in de geselecteerde cellen. min: Toont de kleinste numerieke waarde in de geselecteerde cellen. max: Toont de grootste numerieke waarde in de geselecteerde cellen. aantal: Toont het aantal numerieke waarden en de datum- en tijdwaarden in de geselecteerde cellen. Lege cellen en cellen die andere typen waarden bevatten dan de waarden die hierboven worden genoemd, worden in de berekeningen genegeerd.
2 Selecteer andere cellen om direct andere berekeningen uit te voeren. Als u een bepaalde berekening erg handig vindt en in de tabel wilt opnemen, kunt u deze als een formule aan een lege tabelcel toevoegen. Hiertoe sleept u eenvoudig som, gemiddelde of een van de andere berekeningen linksonder in het venster naar een lege cel. De cel hoeft zich niet in dezelfde tabel te bevinden als de cellen die in de berekeningen zijn gebruikt.
132
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
Werken met vooraf gedefinieerde snelle formules
U kunt snel een eenvoudige berekening uitvoeren met waarden in een reeks aangrenzende tabelcellen. Selecteer de gewenste cellen en voeg een formule toe via het venstermenu dat verschijnt wanneer u op de knop 'Functie' in de knoppenbalk klikt.
Som: Berekent de som van de numerieke waarden in de geselecteerde cellen. Gemiddelde: Berekent het gemiddelde van de numerieke waarden in de geselecteerde cellen. Minimum: Toont de kleinste numerieke waarde in de geselecteerde cellen. Maximum: Toont de grootste numerieke waarde in de geselecteerde cellen. Aantal: Toont het aantal numerieke waarden en de datum- en tijdwaarden in de geselecteerde cellen. Product: Vermenigvuldigt alle numerieke waarden in de geselecteerde cellen. U kunt ook 'Voeg in' > 'Functie' kiezen en vervolgens een optie uit het submenu kiezen. Lege cellen en cellen die andere typen waarden bevatten worden genegeerd. Manieren om snel een formule toe te voegen: mm Om een berekening uit te voeren met de waarden die in een kolom of rij zijn geselecteerd, selecteert u de gewenste cellen, klikt u op de knop 'Functie' in de knoppenbalk en kiest u vervolgens een berekening uit het venstermenu. Als de cellen in dezelfde kolom staan, wordt de formule in Numbers in de eerste lege cel onder de geselecteerde cellen geplaatst. Als er geen lege cel is, wordt in Numbers een rij toegevoegd waarin de formule wordt weergegeven. Als de cellen in dezelfde rij staan, wordt de formule in Numbers in de eerste lege cel rechts van de geselecteerde cellen geplaatst. Als er geen lege cel is, wordt in Numbers een kolom toegevoegd waarin de formule wordt weergegeven. mm Om een berekening met alle waarden in de tabelcellen van een kolom uit te voeren, klikt u op de koptekstcel of de verwijzingslabel van de kolom en klikt u vervolgens op de knop 'Functie' in de knoppenbalk. Ten slotte kiest u een berekening uit het venstermenu.
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
133
In Numbers wordt de formule in een voettekstrij geplaatst. Als de tabel geen voettekstrij heeft, wordt er in Numbers één toegevoegd. mm Om een berekening met alle waarden in een rij uit te voeren, klikt u op de koptekstcel of referentietab van de rij en klikt u vervolgens op de knop 'Functie' in de knoppenbalk. Ten slotte kiest u een berekening uit het venstermenu. In Numbers wordt de formule in een nieuwe kolom geplaatst.
Zelf formules aanmaken
Hoewel er allerlei snelle manieren zijn om formules voor eenvoudige berekeningen toe te voegen (zie “Snel berekeningen uitvoeren” op pagina 132 en “Werken met vooraf gedefinieerde snelle formules” op pagina 133), kunt u nauwkeuriger werken wanneer u de hulpmiddelen voor formules gebruikt. Voor informatie over
Zie
Een formule toevoegen met de formule-editor
“Formules toevoegen en bewerken met de formule-editor” op pagina 134
Een formule toevoegen met de aanpasbare formulebalk
“Formules toevoegen en bewerken met de formulebalk” op pagina 135
Vanuit de formule-editor of formulebalk snel functies en formules toevoegen met de functiekiezer
“Functies aan formules toevoegen” op pagina 136
Een formule met fouten opsporen
“Fouten en waarschuwingen bij formules afhandelen” op pagina 139
Formules toevoegen en bewerken met de formule-editor De formule-editor bevat een tekstveld met de formule. Celverwijzingen, operatoren, functies en constanten die u aan een formule toevoegt, worden als volgt weergegeven in de formule-editor. Een verwijzing naar een bereik van drie cellen Alle formules moeten beginnen met het isgelijkteken.
De operator voor aftrekken
Verwijzingen naar cellen op basis van de namen
De functie SOM
Manieren om de formule-editor te gebruiken: mm Om de formule-editor te openen, gaat u als volgt te werk: ÂÂ Selecteer een tabelcel en typ vervolgens het isgelijkteken (=). ÂÂ Klik dubbel op een tabelcel die een formule bevat. ÂÂ Selecteer een tabelcel, klik op de knop 'Functie' in de knoppenbalk en kies 'Formule-
editor' uit het venstermenu.
134
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
ÂÂ Selecteer een tabelcel en kies vervolgens 'Voeg in' > 'Functie' > 'Formule-editor'. ÂÂ Selecteer een cel die een formule bevat en druk op Option + Return.
Wanneer de formule-editor wordt geopend, wordt deze op de geselecteerde cel weergegeven. U kunt de formule-editor echter verplaatsen. mm Hiervoor plaatst u de aanwijzer op de linkerkant van de formule-editor. Wanneer de aanwijzer in een handje verandert, sleept u om de formule-editor te verplaatsen. mm Een formule stelt u als volgt samen: ÂÂ Om een operator of constante aan het tekstveld toe te voegen, plaatst u het
invoegpunt en typt u de gewenste gegevens. Met behulp van de pijltoetsen kunt u het invoegpunt in het tekstveld verplaatsen. Zie “Werken met operatoren in formules” op pagina 143 voor meer informatie over operatoren die u kunt gebruiken. Als in een formule een operator vereist is en u geen operator hebt toegevoegd, wordt automatisch de operator '+' ingevoegd. Indien nodig kunt u de operator '+' selecteren en een andere operator typen. ÂÂ Om celverwijzingen aan het tekstveld toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en
volgt u de aanwijzingen in “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139. ÂÂ Om functies aan het tekstveld toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en volgt u de
aanwijzingen in “Functies aan formules toevoegen” op pagina 136. mm Om een element uit het tekstveld te verwijderen, selecteert u het element en drukt u op de Delete-toets. mm Om de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Return- of Enter-toets of klikt u op de accepteerknop in de formule-editor. U kunt ook buiten de tabel klikken. Om de formule-editor te sluiten zonder de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Esctoets of klikt u op de annuleerknop in de formule-editor.
Formules toevoegen en bewerken met de formulebalk In de formulebalk, die zich onder de opmaakbalk bevindt, kunt u een formule in een geselecteerde cel aanmaken of wijzigen. Celverwijzingen, operatoren, functies of constanten die u aan een formule toevoegt, worden als volgt weergegeven. De functie SOM
Verwijzingen naar cellen op basis van de namen
Alle formules moeten beginnen met het isgelijkteken. De operator voor aftrekken Een verwijzing naar een bereik van drie cellen
Manieren om de formulebalk te gebruiken: mm Om een formule toe te voegen of te bewerken, selecteert u de cel en typt of wijzigt u de formule-elementen in de formulebalk.
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
135
mm Elementen voegt u als volgt aan een formule toe: ÂÂ Om een operator of constante toe te voegen, plaatst u het invoegpunt in de
formulebalk en typt u de gewenste gegevens. Met behulp van de pijltoetsen kunt u het invoegpunt verplaatsen. Zie “Werken met operatoren in formules” op pagina 143 voor meer informatie over operatoren die u kunt gebruiken. Als in een formule een operator vereist is en u geen operator hebt toegevoegd, wordt automatisch de operator '+' ingevoegd. Indien nodig kunt u de operator '+' selecteren en een andere operator typen. ÂÂ Om celverwijzingen aan de formule toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en
volgt u de aanwijzingen in “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139. ÂÂ Om functies aan de formule toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en volgt u de
aanwijzingen in “Functies aan formules toevoegen” op pagina 136. mm Om formule-elementen groter of kleiner in de formulebalk weer te geven, kiest u een optie uit het venstermenu 'Tekstgrootte formule' boven de formulebalk. Om de formulebalk zelf groter of kleiner te maken, sleept u de greep rechtsonder in de formulebalk omhoog of omlaag. U kunt ook dubbel klikken op de greep om de formulebalk automatisch aan de formule aan te passen. mm Om een element uit de formule te verwijderen, selecteert u het element en drukt u op de Delete-toets. mm Om de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Return- of Enter-toets of klikt u op de accepteerknop boven de formulebalk. U kunt ook buiten de formulebalk klikken. Als u uw wijzigingen niet wilt bewaren, klikt u op de annuleerknop boven de formulebalk.
Functies aan formules toevoegen Een functie is een vooraf gedefinieerde, benoemde bewerking (zoals SOM en GEMIDDELDE) waarmee u een berekening kunt uitvoeren. Een functie kan een van de elementen of het enige element van een formule zijn. Er zijn verschillende functiecategorieën, van financiële functies voor het berekenen van rentepercentages, investeringswaarden, enzovoort, tot statistische functies voor het berekenen van gemiddelden, waarschijnlijkheden, standaarddeviaties, enzovoort. Voor meer informatie over de functiecategorieën in iWork, de bijbehorende functies en vele voorbeelden van het gebruik daarvan, kiest u 'Help' > 'iWork-formules en -functies Help' of 'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies'.
136
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
U kunt een functie in het tekstveld van de formule-editor of in de formulebalk typen, maar u kunt ook met behulp van de functiekiezer eenvoudig een functie aan een formule toevoegen. Hier selecteert u de categorie waarvan u de bijbehorende functies wilt weergeven.
Hier kunt u een functie zoeken.
Hier kunt u een functie selecteren om er informatie over weer te geven.
Hiermee wordt de geselecteerde functie ingevoegd.
Linkerpaneel: Hier worden de functiecategorieën weergegeven. Selecteer een categorie om de bijbehorende functies weer te geven. De meeste categorieën bevatten groepen verwante functies. De categorie Alle bevat alle functies, weergegeven in alfabetische volgorde. De categorie Recent bevat de tien functies die u als laatste via de functiekiezer hebt ingevoegd. Rechterpaneel: Hier worden de functies zelf weergegeven. Selecteer een functie om informatie over de functie weer te geven en deze desgewenst aan een formule toe te voegen. Onderste paneel: Hier wordt uitgebreide informatie weergegeven over de functie die u hebt geselecteerd.
Een functie toevoegen via de functiekiezer 1 Plaats het invoegpunt in de formule-editor of formulebalk op de plaats waar u de functie wilt toevoegen.
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
137
Opmerking: Als in een formule een operator voor of na een functie vereist is en u geen operator hebt toegevoegd, wordt automatisch de operator '+' ingevoegd. Indien nodig kunt u de operator '+' selecteren en een andere operator typen.
2 Open de functiekiezer op een van de volgende manieren: ÂÂ Klik in de formulebalk en klik vervolgens op de knop 'Functiekiezer'. ÂÂ Klik in de knoppenbalk op de knop 'Functie' en kies 'Toon functiekiezer' uit het
venstermenu. ÂÂ Kies 'Voeg in' > 'Functie' > 'Toon functiekiezer'. ÂÂ Kies 'Weergave' > 'Toon functiekiezer'.
3 Selecteer een functiecategorie.
4 Kies een functie door er dubbel op te klikken. U kunt ook een functie selecteren en vervolgens op 'Voeg functie in' klikken.
5 Vervang in de formule-editor of formulebalk alle plaatsaanduidingen voor argumenten in de functie door waarden. Klik hierop om een lijst met geldige waarden weer te geven.
Als u de aanwijzer op de plaatsaanduiding voor het argument 'uitgifte' plaatst, verschijnt er hulpinformatie.
Plaatsaanduidingen voor optionele argumenten zijn lichtgrijs.
Een korte omschrijving van de waarde van een argument weergeven: Plaats de aanwijzer op de plaatsaanduiding voor het argument. Informatie over het argument is ook beschikbaar in het venster van de functiekiezer. Een waarde opgeven voor een plaatsaanduiding voor een argument waarbij een driehoekje wordt getoond: Klik op het driehoekje en kies een waarde uit het venstermenu. Als u informatie over een waarde in het venstermenu wilt bekijken, plaatst u de aanwijzer op de waarde. Selecteer 'Functie-informatie' om helpinformatie over de functie weer te geven. Een waarde voor een willekeurige plaatsaanduiding voor een argument opgeven: Klik op de plaatsaanduiding voor het argument en typ vervolgens een constante of voeg een celverwijzing in (zie “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139 voor instructies). Als de plaatsaanduiding voor een argument een lichtgrijze kleur heeft, is de bijbehorende waarde optioneel.
138
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
Fouten en waarschuwingen bij formules afhandelen Als een formule in een tabelcel onvolledig is, ongeldige celverwijzingen bevat of anderszins onjuist is, of als een importbewerking een fout in een cel veroorzaakt, wordt in Numbers een symbool in de cel weergegeven. Een blauw driehoekje in de linkerbovenhoek van een cel geeft aan dat er een of meer waarschuwingen zijn. Een rood driehoekje in het midden van een cel betekent dat de formule een fout bevat. Foutberichten en waarschuwingen weergeven mm Klik op het symbool. Er verschijnt een berichtvenster waarin de fout of waarschuwing wordt vermeld.
Als u wilt dat Numbers een waarschuwing geeft wanneer een cel waarnaar in een formule wordt verwezen leeg is, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren' en schakelt u het aankruisvak 'Toon waarschuwingen als formules naar lege cellen verwijzen' in het paneel 'Algemeen' in.
Formules verwijderen
U kunt formules die aan een cel zijn gekoppeld snel verwijderen indien u deze niet meer wilt gebruiken.
Een formule uit een cel verwijderen 1 Selecteer de cel.
2 Druk op de Delete-toets. Als u de formules in een spreadsheet wilt bekijken, zodat u gemakkelijker kunt bepalen welke onderdelen u wilt verwijderen, kiest u 'Weergave' > 'Toon formulelijst'.
Naar cellen verwijzen in formules
Met celverwijzingen kunt u de cellen aanduiden waarvan u de waarden in formules wilt gebruiken. De cellen kunnen zich in dezelfde tabel bevinden als de formulecel, of in een andere tabel op hetzelfde of een ander werkblad. Celverwijzingen zien er niet altijd hetzelfde uit. De notatie is afhankelijk van verschillende factoren, bijvoorbeeld of de celtabel kopteksten bevat, of naar één of meerdere cellen wordt verwezen, enzovoort. Hieronder vindt u een overzicht van de mogelijk notaties van celverwijzingen.
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
139
Verwijzing
Notatie
Voorbeeld
Een willekeurige cel in de tabel met de formule
De letter van de verwijzingslabel, gevolgd door het nummer van de verwijzingslabel voor de cel
C55 verwijst naar de vijfenvijftigste rij van de derde kolom.
Een cel in een tabel met een rij en een kolom met koptekst
De naam van de kolom, gevolgd 2006 Omzet verwijst naar een door de naam van de rij cel waarvan de rij de koptekst '2006' en de kolom de koptekst 'Omzet' bevat.
Een cel in een tabel met meerdere rijen of kolommen met koptekst
De koptekst met kolommen of rijen waarnaar u wilt verwijzen
Als de koptekst '2006' doorloopt over twee kolommen ('Omzet' en 'Kosten'), verwijst 2006 naar alle cellen van de kolommen 'Omzet' en 'Kosten'.
Een celbereik
Een dubbele punt (:) tussen de eerste en laatste cel van het bereik en verwijzingslabels om de cellen aan te duiden
B2:B5 verwijst naar vier cellen in de tweede kolom.
Alle cellen in een rij
De naam van de rij of rijnummer:rijnummer
1:1 verwijst naar alle cellen in de eerste rij.
Alle cellen in een kolom
De letter of naam die de kolom aanduidt
C verwijst naar alle cellen in de derde kolom.
Alle cellen in een bereik van rijen
Een dubbele punt (:) tussen het nummer of de naam van de eerste en laatste rij van het bereik
2:6 verwijst naar alle cellen in vijf rijen.
Alle cellen in een bereik van kolommen
Een dubbele punt (:) tussen de letter of de naam van de eerste en laatste kolom van het bereik
B:C verwijst naar alle cellen in de tweede en derde kolom.
Een cel in een andere tabel op hetzelfde werkblad
Tabel 2::B5 verwijst naar cel De tabelnaam gevolgd door twee keer een dubbele punt (::) B5 van de tabel met de naam en vervolgens de celaanduiding 'Tabel 2'. Tabel 2::Inschrijving 2006 verwijst naar de naam van een cel.
Een cel in een tabel op een ander werkblad
De naam van het werkblad gevolgd door twee keer een dubbele punt (::), de tabelnaam (als de celnaam meerdere keren voorkomt in de spreadsheet), nog twee keer een dubbele punt en dan de celaanduiding
Werkblad 2::Tabel 2::Inschrijving 2006 verwijst naar een cel in de tabel met de naam 'Tabel 2' op het werkblad met de naam 'Werkblad 2'.
U kunt de naam van de tabel of het werkblad weglaten als de gebruikte celnamen slechts één keer in de spreadsheet voorkomen.
140
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
Wanneer u verwijst naar een cel die deel uitmaakt van een koptekstrij of -kolom die meerdere rijen of kolommen omvat, gebeurt het volgende: ÂÂ De naam van de koptekstcel die zich het dichtst bij de cel met de verwijzing bevindt wordt gebruikt. Als een tabel bijvoorbeeld twee koptekstrijen heeft waarbij B1 'Hond' en B2 'Kat' bevat, wordt, wanneer u een formule met 'Hond' bewaart, in plaats daarvan 'Kat' gebruikt. ÂÂ Als 'Kat' echter ook in een andere koptekstcel in de spreadsheet voorkomt, blijft
'Hond' behouden. Zie “Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op pagina 141 voor informatie over het toevoegen van celverwijzingen aan formules. Zie “Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen” op pagina 142 voor informatie over absolute en relatieve celverwijzingen. Deze zijn van belang bij het kopiëren en verplaatsen van formules.
Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord U kunt celverwijzingen in een formule typen of ze invoegen met behulp van de muis of toetscombinaties. Manieren om celverwijzingen in te voegen: mm Om een celverwijzing op te geven met behulp van het toetsenbord, plaatst u het invoegpunt in de formule-editor of formulebalk en gaat u op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Om naar één cel te verwijzen, drukt u op de Option-toets en gebruikt u vervolgens
de pijltoetsen om de gewenste cel te selecteren. ÂÂ Om naar een bereik van cellen te verwijzen, selecteert u de eerste cel van het
gewenste bereik en houdt u vervolgens Shift + Option ingedrukt totdat u de laatste cel van het gewenste bereik hebt geselecteerd. ÂÂ Om naar cellen in een andere tabel op een ander of hetzelfde werkblad te
verwijzen, selecteert u eerst de gewenste tabel. Hiertoe drukt u op Option + Command + Page Down om vooruit door de tabellen te navigeren of op Option + Command + Page Up om achteruit door de tabellen te navigeren. Vervolgens kunt u een van de twee bovengenoemde technieken gebruiken om een of meer cellen in de tabel te selecteren. ÂÂ Om de absolute en relatieve kenmerken van een celverwijzing op te geven nadat u
deze hebt ingevoegd, klikt u op de ingevoegde verwijzing en drukt u op Command + K om de verschillende opties te tonen. Zie “Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen” op pagina 142 voor meer informatie. mm Om een celverwijzing op te geven met behulp van de muis, plaatst u het invoegpunt in de formule-editor of formulebalk en doet u het volgende in de tabel van de formulecel of in een andere tabel op hetzelfde of een ander werkblad:
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
141
ÂÂ Om naar één cel te verwijzen, klikt u op de gewenste cel. ÂÂ Om naar alle cellen in een kolom of rij te verwijzen, klikt u op de verwijzingslabel
van de kolom of rij. ÂÂ Om naar een bereik van cellen te verwijzen, klikt u op een cel in het gewenste
bereik en sleept u naar boven, naar beneden, naar links of naar rechts om het celbereik aan te passen. ÂÂ Om de absolute en relatieve kenmerken van een celverwijzing op te geven nadat u
deze hebt ingevoegd, klikt u op de ingevoegde verwijzing, klikt u op het driehoekje ernaast en kiest u een optie uit het venstermenu. Zie “Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen” op pagina 142 voor meer informatie. De ingevoegde celverwijzingen worden aangeduid met namen in plaats van verwijzingslabels als het aankruisvak 'Gebruik namen van koptekstcellen als verwijzingen' is ingeschakeld in het paneel 'Algemeen' van de Numbers-voorkeuren. mm Om een celverwijzing te typen, plaatst u het invoegpunt in de formule-editor of formulebalk en voegt u de celverwijzing toe in een van de notaties die worden beschreven in “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 139. Wanneer u een celverwijzing typt die de naam van een koptekstcel, tabel of werkblad bevat, verschijnt nadat u drie tekens hebt getypt een lijst met suggesties. Dit gebeurt alleen als de getypte tekens overeenkomen met een of meer namen in het werkblad. U kunt een keuze maken uit de lijst of doorgaan met typen. Als u de suggesties van namen wilt uitschakelen, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren' en schakelt u het aankruisvak 'Gebruik namen van koptekstcellen als verwijzingen' in het paneel 'Algemeen' uit.
Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen Met behulp van absolute en relatieve celverwijzingen kunt u aangeven welke cel moet worden aangeduid als de formule gekopieerd of verplaatst wordt. Een relatieve celverwijzing (A1): Wanneer de formule wordt verplaatst, blijft de verwijzing ongewijzigd. Als de formule echter wordt geknipt of gekopieerd en vervolgens wordt geplakt, wordt de celverwijzing aangepast zodat de positie ervan ten opzichte van de formulecel gelijk blijft. Als cel C4 bijvoorbeeld een formule bevat met 'A1' en u de formule kopieert en vervolgens plakt in cel C5, wordt de celverwijzing in C5 gewijzigd in 'A2'. Een celverwijzing met absolute rij- en kolomcomponenten ($A$1): Als de formule wordt verplaatst of gekopieerd en geplakt, blijft de celverwijzing ongewijzigd. Een absolute rij- of kolomcomponent wordt aangeduid met een dollarteken ($). Als cel C4 bijvoorbeeld een formule bevat met de celverwijzing '$A$1' en u de formule kopieert en plakt in C5 of D5, blijft de celverwijzing in C5 of D5 '$A$1'.
142
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
Een celverwijzing met een absolute rijcomponent (A$1): De kolomcomponent is relatief en wordt mogelijk aangepast, omdat deze afhankelijk is van de plaats van de formulecel. Als cel C4 bijvoorbeeld een formule bevat met de waarde 'A$1' en u de formule kopieert en plakt in D5, wordt de celverwijzing in D5 gewijzigd in 'B$1'. Een celverwijzing met een absolute kolomcomponent ($A1): De rijcomponent is relatief en wordt mogelijk aangepast, omdat deze afhankelijk is van de plaats van de formulecel. Als cel C4 bijvoorbeeld een formule bevat met de waarde '$A1' en u de formule kopieert en plakt in C5 of D5, wordt de celverwijzing in C5 of D5 gewijzigd in '$A2'. Zowel de formulecel als de cellen waarnaar wordt verwezen, zijn geselecteerd: Wanneer u de selectie verplaatst, blijft de formule ongewijzigd, ongeacht of de celverwijzingen relatief of absoluut zijn. Manieren om aan te geven of de componenten van celverwijzingen absoluut zijn: mm Typ de celverwijzing in een van de notaties die hierboven worden beschreven. mm Klik op het driehoekje van een celverwijzing en kies een optie uit het venstermenu. mm Selecteer een celverwijzing en druk op Command + K om de verschillende opties te tonen.
Werken met operatoren in formules
Met operatoren in formules kunt u rekenkundige bewerkingen uitvoeren en waarden met elkaar vergelijken: ÂÂ Met rekenkundige operatoren worden rekenkundige bewerkingen (zoals optellen en aftrekken) uitgevoerd, waarvan het resultaat numeriek is. Zie “Rekenkundige operatoren” op pagina 143 voor meer informatie. ÂÂ Met vergelijkingsoperatoren vergelijkt u twee waarden. Het resultaat is WAAR of
ONWAAR. Zie “Vergelijkingsoperatoren” op pagina 144 voor meer informatie.
Rekenkundige operatoren Met rekenkundige operatoren kunt u berekeningen uitvoeren in formules.
Om dit te doen
Rekenkundige operator
Voorbeeld van formule als A2 de waarde '20' en B2 de waarde '2' bevat
Twee waarden optellen
+ (plusteken)
A2 + B2 retourneert 22.
De ene waarde van de andere aftrekken
– (minteken)
A2 – B2 retourneert 18.
Twee waarden vermenigvuldigen
* (sterretje)
A2 * B2 retourneert 40.
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
143
Om dit te doen
Rekenkundige operator
Voorbeeld van formule als A2 de waarde '20' en B2 de waarde '2' bevat
De ene waarde door de andere delen
/ (schuine streep naar rechts)
A2 / B2 retourneert 10.
De ene waarde tot de macht van de andere verheffen
^ (dakje)
A2 ^ B2 retourneert 400.
Een percentage berekenen
% (procentteken)
A2% retourneert 0,2, dat wordt weergegeven als 20%.
Als u een tekstreeks gebruikt met een rekenkundige operator levert dat een fout op. 3 + hallo is bijvoorbeeld geen correcte rekenkundige bewerking.
Vergelijkingsoperatoren Met vergelijkingsoperatoren kunt u twee waarden in formules vergelijken. Vergelijkingsoperatoren retourneren altijd de waarde WAAR of ONWAAR. Vergelijking
Vergelijkingsoperator
Voorbeeld van formule als A2 de waarde '20' en B2 de waarde '2' bevat
Bepalen of twee waarden gelijk zijn
=
A2 = B2 retourneert ONWAAR.
Bepalen of twee waarden ongelijk zijn
<>
A2 <> B2 retourneert WAAR.
Bepalen of de eerste waarde groter is dan de tweede
>
A2 > B2 retourneert WAAR.
Bepalen of de eerste waarde kleiner is dan de tweede
<
A2 < B2 retourneert ONWAAR.
Bepalen of de eerste waarde groter is dan of gelijk is aan de tweede
>=
A2 >= B2 retourneert WAAR.
Bepalen of de eerste waarde kleiner is dan of gelijk is aan de tweede
<=
A2 <= B2 retourneert ONWAAR.
Tekstreeksen hebben een hogere waarde dan getallen. hallo > 5 levert bijvoorbeeld WAAR op. WAAR en ONWAAR kunnen met elkaar worden vergeleken, maar niet met getallen of tekstreeksen. WAAR > ONWAAR en ONWAAR < WAAR, omdat WAAR als 1 en ONWAAR als 0 wordt geïnterpreteerd. WAAR = 1 retourneert ONWAAR en WAAR = "bepaaldetekst" retourneert ONWAAR.
144
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
Vergelijkingsoperatoren worden voornamelijk gebruikt in functies als ALS, waarbij twee waarden worden vergeleken en waarbij op basis van het resultaat van de vergelijking (WAAR of ONWAAR) verdere bewerkingen worden uitgevoerd. Kies voor meer informatie over dit onderwerp 'Help' > 'iWork-formules en -functies Help' of 'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies'.
Formules en berekende waarden kopiëren of verplaatsen Technieken voor het kopiëren en verplaatsen van cellen die aan een formule zijn gekoppeld: mm Om de berekende waarde uit een formulecel te kopiëren maar niet de formule zelf, selecteert u de cel, kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer', selecteert u de cel waarnaar u de waarde wilt verplaatsen en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Plak waarden'. mm Om een formulecel of een cel waarnaar een formule verwijst te kopiëren of te verplaatsen, volgt u de instructies in “Cellen kopiëren en verplaatsen” op pagina 96. Als u met een grote tabel werkt en de formule naar een cel wilt verplaatsen die niet zichtbaar is, selecteert u de cel, kiest u ’Wijzig' > 'Markeer voor verplaatsing', selecteert u de andere cel en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Verplaats'. Als de formule bijvoorbeeld =A1 is en zich in cel D1 bevindt en u dezelfde formule naar cel X1 wilt verplaatsen, selecteert u D1 en kiest u 'Wijzig' > 'Markeer voor verplaatsing'. Vervolgens selecteert u X1 en kiest u 'Wijzig' > 'Verplaats'. De formule =A1 verschijnt in cel X1. Een formulecel kopiëren of verplaatsen: Wijzig indien nodig de celverwijzingen, zoals in “Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen” op pagina 142 wordt beschreven. Een cel verplaatsen waarnaar een formule verwijst: De celverwijzing in de formule wordt automatisch bijgewerkt. Als een formule bijvoorbeeld naar A1 verwijst en u A1 naar D95 verplaatst, wordt de celverwijzing in de formule gewijzigd in D95.
Alle formules in een spreadsheet bekijken
Kies 'Weergave' > 'Toon formulelijst' of klik in de knoppenbalk op 'Formulelijst' om een lijst van alle formules in een spreadsheet weer te geven.
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
145
Locatie: Geeft aan op welk werkblad en in welke tabel de formule zich bevindt. Resultaten: De huidige waarde die met de formule wordt berekend. Formule: De formule. Manieren om de formulelijst te gebruiken: mm Om de cel te zien waarin een formule is opgenomen, klikt u op de formule. De tabel wordt boven het venster met de formulelijst weergegeven en de formulecel wordt geselecteerd. mm Om de formule te bewerken, klikt u er dubbel op. mm Om de grootte van het venster met de formulelijst te wijzigen, sleept u de selectiegreep in de rechterbovenhoek omhoog of omlaag. mm Om formules te zoeken die een bepaald element bevatten, typt u het element in het zoekveld en drukt u op de Return-toets.
Elementen van formules zoeken en vervangen
Met het venster 'Zoeken en vervangen' kunt u in alle formules in een spreadsheet naar elementen zoeken en deze desgewenst wijzigen. Manieren om het venster 'Zoeken en vervangen' te openen: mm Kies 'Wijzig' > 'Zoek' > 'Toon zoekkolom' en klik vervolgens op 'Zoek en vervang'. mm Kies 'Weergave' > 'Toon formulelijst' en klik vervolgens op 'Zoek en vervang'.
Zoek: Typ het element (celverwijzing, operator, functie, enzovoort) waarnaar u wilt zoeken. In: Kies 'Alleen formules' uit dit venstermenu. Identieke hoofdletters/kleine letters: Schakel dit aankruisvak in om alleen elementen te zoeken waarvan de hoofdletters en kleine letters exact overeenkomen met de tekst die u in het zoekveld hebt getypt. Hele woorden: Schakel dit aankruisvak in om alleen elementen te zoeken die volledig overeenkomen met de tekst die u in het zoekveld hebt getypt.
146
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
Vervang: Hier kunt u desgewenst tekst typen die de inhoud van het zoekveld moet vervangen. Herhaal zoekactie: Schakel dit aankruisvak in om door te gaan met zoeken nadat de volledige spreadsheet is doorzocht. Volgende of Vorige: Klik op een van deze knoppen om naar de volgende of vorige vindplaats van de zoektekst te gaan. Als een element wordt gevonden, wordt de formule-editor geopend en wordt de formule met het element daarin getoond. Vervang alles: Klik op deze knop om de zoektekst overal waar deze wordt gevonden te vervangen door de vervangende tekst. Vervang: Klik op deze knop om de zoektekst op de huidige locatie te vervangen door de vervangende tekst. Vervang en zoek: Klik op deze knop om de zoektekst op de huidige locatie te vervangen en naar de volgende vindplaats van de zoektekst te gaan.
Hoofdstuk 6 Werken met formules in tabellen
147
Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
7
Dit hoofdstuk bevat informatie over het aanmaken en opmaken van aantrekkelijke diagrammen op basis van gegevens uit tabellen. Numbers biedt hulpmiddelen waarmee u visueel aantrekkelijke diagrammen kunt aanmaken om een aantal of alle gegevens uit een of meer tabellen te presenteren. De weergave van de diagrammen is standaard gebaseerd op het thema dat u gebruikt. U kunt echter kleuren, texturen, schaduwen, labels en andere onderdelen aanpassen om de stijl van een diagram te veranderen of bepaalde diagramelementen te benadrukken.
Informatie over diagrammen
U kunt een diagram gebruiken om trends of relaties aanschouwelijk te maken die minder duidelijk zijn wanneer de gegevens in rijen en kolommen worden weergegeven. In Numbers kunt u uw gegevens presenteren in verschillende typen 2Den 3D-diagrammen, zoals een cirkeldiagram, lijndiagram, staafdiagram, kolomdiagram en vlakdiagram. Kies het type diagram waarin uw gegevens het duidelijkst worden gepresenteerd of gebruik een gemengd diagram om twee diagramtypen in één figuur weer te geven. U kunt uw gegevens ook in een tweedimensionaal spreidingsdiagram weergeven, waarbij een lineaire of logaritmische schaal wordt gebruikt. Numbers bevat de volgende diagramtypen: Diagramtype Kolom Gestapelde kolom Staaf
148
Symbool
Diagramtype
Symbool
Gestapelde staaf Lijn Vlak Gestapeld vlak Cirkel Spreiding Gemengd 2-as 3D-diagrammen kunnen diagrammen van alle bovengenoemde typen zijn, behalve spreidingsdiagrammen, gemengde diagrammen of diagrammen met twee assen. Hier ziet u een 3D-cirkeldiagram.
Voorbeeld U wilt een diagram aanmaken waarin de veranderingen in de vogelpopulatie in twee berggebieden tussen 2007 en 2010 worden getoond. Deze gegevens zijn opgenomen in een tabel met rijen voor Gebied 1 en Gebied 2. De onderzoeker heeft in beide gebieden van 2007 tot 2010 elk jaar het aantal vogels geteld. Er zijn dus vier gegevenspunten (waarden) voor elk gebied.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
149
Als u deze gegevens weergeeft in een kolomdiagram, ziet dat er als volgt uit:
De gegevenssets worden aangeduid met één gegevenspunt (één staaf ) van elke gegevensreeks.
In de diagramlegenda worden de twee gegevensreeksen vermeld.
In dit diagram worden Gebied 1 en Gebied 2 de gegevensreeksen genoemd, omdat de gegevenspunten (de aantallen vogels) in elk gebied worden aangeduid met een reeks kolommen met dezelfde kleur (één voor elk jaar). Elke kolom voor Gebied 1 staat naast de bijbehorende kolom voor Gebied 2, en elke groep kolommen wordt een gegevensset of categorie genoemd (2007 is een categorie, 2008 is een categorie, enzovoort). Als u de gegevens op een andere manier wilt benaderen, kunt u ze transponeren en de gegevenspunten niet per jaar, maar per gebied groeperen. In dit voorbeeld worden de gegevenspunten voor elk jaar weergegeven als een reeks kolommen (gegevensreeksen). Elke reeks bestaat uit slechts twee gegevenspunten. De groepen kolommen voor elk gebied zijn de categorieën. Dit kolomdiagram bevat twee sets van vier kolommen (gegevenspunten), één categorie voor Gebied 1 en één categorie (of gegevensset) voor Gebied 2. De gegevenssets worden aangeduid met één gegevenspunt (één staaf ) van alle vier gegevensreeksen.
Deze twee staven geven één gegevensreeks weer.
150
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Gegevensreeksen worden in de verschillende diagramtypen verschillend weergegeven: ÂÂ In een kolomdiagram en een staafdiagram wordt een gegevensreeks aangeduid met een aantal staven die dezelfde vulling (kleur of textuur) hebben. ÂÂ In een lijndiagram wordt een gegevensreeks aangeduid met een enkele lijn. ÂÂ In een vlakdiagram wordt een gegevensreeks aangeduid met één vlak. ÂÂ In een cirkeldiagram wordt slechts één gegevensset, namelijk het eerste
gegevenspunt van elke reeks, in het diagram weergegeven (het gegevenspunt dat als eerste wordt vermeld in de tabel). ÂÂ In een spreidingsdiagram wordt elk punt in de grafiek door een x- en y-waarde
bepaald. Twee kolommen met waarden worden als x- en y-coördinaten uitgezet in een diagram dat de gegevenspunten in één gegevensreeks weergeeft. Voor informatie over
Zie
Een diagram aanmaken of wijzigen op basis van de gegevens in een of meer tabellen
“Een diagram aanmaken op basis van tabelgegevens” op pagina 151
Titels, legenda's, assen en andere diagramelementen opmaken
“Diagrammen opmaken” op pagina 159
Cirkeldiagrammen, lijndiagrammen en andere specifieke diagramtypen opmaken
“Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 170
Een diagram aanmaken op basis van tabelgegevens
U kunt een diagram toevoegen van alle gegevens in een tabel of alleen van de gegevens in geselecteerde cellen van een of meer tabellen. Als u gegevens wijzigt in tabelcellen die aan een diagram zijn gekoppeld, wordt het diagram automatisch bijgewerkt. Wanneer u een diagram toevoegt, bepaalt Numbers of de rijen of kolommen van de tabel als standaardgegevensreeks worden gebruikt. Als de tabel vierkant is of als de breedte van de tabel groter is dan de hoogte, worden meestal de rijen als standaardgegevensreeks gebruikt. U kunt de gegevensreeksen echter eenvoudig verwisselen nadat het diagram is aangemaakt. Daarnaast kunt u op elk gewenst moment diagramgegevens toevoegen, verwijderen of wijzigen. Als een tabel rijen of cellen met een koptekst bevat, wordt in Numbers de tekst van de eerste kolom of rij als aslabel weergegeven. In andere gevallen wordt plaatsaanduidingstekst voor de labels gebruikt, die u later kunt wijzigen.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
151
Manieren om gegevens te selecteren en een diagram aan te maken: mm Om een diagram op basis van een volledige tabel toe te voegen, selecteert u de tabel, klikt u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kiest u een diagramtype uit het venstermenu.
Links in het venstermenu worden alle 2D-diagrammen weergegeven en rechts worden alle 3D-diagrammen weergegeven.
De waarden in de tabel worden in het diagram weergegeven. Als de tabel leeg is, blijft het diagram ook leeg, totdat u waarden in de tabelcellen invoert. mm Om een diagram toe te voegen op basis van een reeks aangrenzende tabelcellen, klikt u in een cel en selecteert u vervolgens andere cellen door te klikken en te slepen. Om in één keer de volledige reeks cellen te selecteren, kunt u ook de eerste cel in de reeks selecteren en vervolgens de Shift-toets ingedrukt houden terwijl u de laatste cel selecteert. Vervolgens klikt u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kiest u het gewenste diagramtype. mm Om een diagram op basis van niet-aangrenzende cellen in te voegen, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u de gewenste cellen in de tabel selecteert. Vervolgens klikt u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kiest u het gewenste diagramtype. mm Om een diagram op basis van gegevens in meerdere tabellen toe te voegen, selecteert u eerst één tabel of een aangrenzend bereik van cellen en maakt u een diagram aan. Vervolgens klikt u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kiest u het gewenste diagramtype. Selecteer het diagram en houd de Command-toets ingedrukt terwijl u op de gewenste cellen in een andere tabel klikt of in deze cellen sleept. De gegevens uit deze cellen worden aan het diagram toegevoegd. mm Om een plaatsaanduiding voor een diagram toe te voegen, waaraan u later gegevens kunt toevoegen, zorgt u ervoor dat er niets is geselecteerd, klikt u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kiest u vervolgens het gewenste diagramtype. Een diagram en een nieuwe tabel met plaatsaanduidingsgegevens worden aangemaakt.
152
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
mm Om een diagram te tekenen, selecteert u eerst de tabelcellen waarvan u de gegevens in het diagram wilt gebruiken. Houd vervolgens de Option-toets ingedrukt terwijl u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk klikt. Vervolgens kiest u een diagramtype. Wanneer de aanwijzer in een kruisvormige aanwijzer verandert, sleept u deze aanwijzer over het werkgebied om een diagram met het gewenste formaat aan te maken. Als u de verhoudingen van het diagram wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. Voor informatie over
Zie
Het diagramtype wijzigen
“Een diagram omzetten in een ander type diagram” op pagina 153
Een diagram verplaatsen
“Een diagram verplaatsen” op pagina 154
De gegevensreeks van een diagram wijzigen
“Tabelrijen en -kolommen voor de gegevensreeksen van een diagram verwisselen” op pagina 155 “Gegevensreeksen in een diagram vervangen of opnieuw ordenen” op pagina 157
De gegevens in een diagram wijzigen
“Meer gegevens aan een bestaand diagram toevoegen” op pagina 155 “Gegevens uit een diagram verwijderen” op pagina 157 “Verborgen tabelgegevens in een diagram opnemen” op pagina 156
Een diagram verwijderen
“Een diagram verwijderen” op pagina 158
Een diagram naar een Keynote- of Pagesdocument kopiëren en het diagram automatisch bijwerken als de gegevens worden gewijzigd
“Diagrammen gebruiken in Pages- en Keynotedocumenten” op pagina 158
Een diagram omzetten in een ander type diagram U kunt het diagramtype op elk gewenst moment wijzigen. De rij- en kolomgegevens worden echter niet in alle diagramtypen op dezelfde manier gebruikt, zoals hieronder wordt beschreven.
Een diagram omzetten in een ander type diagram 1 Selecteer het diagram.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Kies uit het venstermenu aan de linkerkant van de opmaakbalk een diagramtype. ÂÂ Klik op het diagram terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt, kies 'Diagramtype'
uit het venstermenu en selecteer een diagramtype in het submenu. ÂÂ Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en kies
vervolgens een diagramtype uit het venstermenu dat wordt weergegeven als u linksboven op het diagramsymbool klikt.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
153
Als u een diagram omzet in een cirkeldiagram, wordt het eerste gegevenspunt van elke reeks weergegeven als een cirkelsegment. Als u een diagram omzet in een spreidingsdiagram, zijn voor elk punt in het diagram twee waarden nodig. Als het diagram is gebaseerd op een oneven aantal rijen of kolommen, wordt de laatste rij of kolom niet in het diagram weergegeven. Als u een diagram omzet in een staaf-, kolom-, vlak- of lijndiagram, komt elke gegevensreeks in het nieuwe diagram overeen met een rij of kolom. Als u een diagram omzet in de bijbehorende 3D-versie, verschijnen in het infovenster 'Diagram' regelaars waarmee u onder meer de diepte van het object en de belichtingsstijl kunt instellen. Het is mogelijk dat de opmaak die u hebt toegepast op het diagram dat u wijzigt, niet op het nieuwe diagram wordt toegepast. De standaardwaarde van de vulkleur van gegevenspuntelementen (staven, cirkelsegmenten, enzovoort) verschilt bijvoorbeeld per type diagram. Als u de vulkleur van kolommen hebt gewijzigd en het diagram vervolgens in een staafdiagram omzet, blijf de vulkleur niet gehandhaafd. Afhankelijk van het diagramtype worden bij het omzetten mogelijk de volgende kenmerken op de standaardstijl ingesteld: waardelabels, de positie van waardelabels, tekststijlen, lijnenreeksen, schaduwreeksen, vulreeksen, gegevenspuntsymbolen en de vulling van gegevenspunten. Wanneer u het type diagram wijzigt en het nieuwe type gedeeltelijk dezelfde kenmerken heeft als het oude type, worden deze kenmerken niet gewijzigd. Gedeelde kenmerken zijn onder andere assen, rasterlijnen, maatstreepjes, aslabels, weergave van minimumwaarden, getalnotatie, randen, rotatie, schaduwen en de 3D-belichtingsstijl. Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 en “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 170 voor meer informatie. Met uitzondering van de positie van waardelabels komen de kenmerken van staaf- of kolomdiagrammen en gestapelde staaf- of kolomdiagrammen met elkaar overeen. Daarnaast bestaan er afzonderlijke vullingen voor staaf- en kolomdiagrammen. In bepaalde typen diagrammen kunnen dezelfde schaduwen voor 3D-diagrammen worden gebruikt.
Een diagram verplaatsen Wanneer u een diagram binnen een Numbers-document verplaatst, blijven de koppelingen met de tabelcellen waarnaar wordt verwezen behouden. Manieren om een diagram te verplaatsen: mm Om een diagram binnen een werkblad te verplaatsen, selecteert u het diagram en sleept u het naar de nieuwe locatie. U kunt het diagram ook knippen en plakken.
154
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
mm Om een diagram naar een ander werkblad te verplaatsen, kopieert u het diagram, selecteert u het andere werkblad in de navigatiekolom en plakt u het diagram in het werkgebied van het gewenste werkblad.
Tabelrijen en -kolommen voor de gegevensreeksen van een diagram verwisselen Wanneer u een diagram selecteert, verschijnt er een donker kader rondom de tabelcellen die aan het diagram zijn gekoppeld. Met de gegevensreeksknop in de linkerbovenhoek van het kader rondom de gekoppelde tabel kunt u de tabelrijen en -kolommen als gegevensreeksen in het diagram transponeren.
Gegevensreeksknop
Deze vakjes duiden de kleuren van de verschillende gegevensreeksen aan.
Tabelrijen en -kolommen als diagramreeksen transponeren mm Selecteer het diagram en klik op de gegevensreeksknop. Als de knop er zo uitziet, worden de kolommen gebruikt als gegevensreeks. Klik op de knop om de rijen in te stellen als gegevensreeks. Als de knop er zo uitziet, worden de rijen gebruikt als gegevensreeks. Klik op de knop om de kolommen in te stellen als gegevensreeks.
Meer gegevens aan een bestaand diagram toevoegen U kunt gegevens uit afzonderlijke cellen (aangrenzend of niet-aangrenzend) toevoegen aan de gegevens die al aan een diagram zijn gekoppeld. U kunt een geheel nieuwe rij of kolom invoegen of gegevens uit meerdere tabellen toevoegen.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
155
Manieren om extra gegevens aan een diagram toe te voegen: mm Om gegevens toe te voegen uit cellen die grenzen aan de weergegeven cellen, selecteert u het diagram en houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u in de gewenste cellen klikt. mm Om gegevens toe te voegen uit cellen die niet grenzen aan de weergegeven cellen, selecteert u het diagram en houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u in de gewenste cellen klikt of de gewenste cellen sleept. mm Om het bereik te vergroten van aangrenzende cellen waarvan de waarden worden weergegeven, selecteert u het diagram. Vervolgens sleept u in de tabel het rondje rechts onder in het cellenbereik naar rechts of omlaag. Als het een spreidingsdiagram betreft, kunt u door te slepen uitsluitend een even aantal rijen of kolommen toevoegen. mm Om een nieuwe rij of kolom met gegevens toe te voegen, selecteert u de tabel en voegt u de rij of kolom in tussen cellen die al aan het diagram zijn gekoppeld. De gegevens die u aan de nieuwe cellen toevoegt, worden direct in het diagram weergegeven. mm Om gegevens uit cellen in een andere tabel toe te voegen, selecteert u de cellen waarvan u de gegevens wilt toevoegen en sleept u deze naar het diagram. De nieuwe gegevens worden als een nieuwe gegevensreeks toegevoegd. Om de brongegevens van het diagram te bekijken of te wijzigen, klikt u op een gegevensreeks in het diagram om de bijbehorende tabel en cellen weer te geven. Zie “Verborgen tabelgegevens in een diagram opnemen” op pagina 156 voor informatie over het opnemen van gegevens uit verborgen rijen en kolommen in een diagram.
Verborgen tabelgegevens in een diagram opnemen Als rijen of kolommen van een tabel verborgen zijn, kunt u deze gegevens via het paneel 'Diagram' in het infovenster 'Diagram' in een diagram opnemen of uit een diagram verwijderen.
Verborgen gegevens opnemen of verwijderen 1 Selecteer het diagram en klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk. 2 Klik op de knop 'Diagraminfo' in het infovenster, klik op 'Diagram' en voer een van de volgende handelingen uit: ÂÂ Schakel het aankruisvak 'Toon verborgen gegevens' in om verborgen gegevens in
het diagram op te nemen. ÂÂ Schakel het aankruisvak 'Toon verborgen gegevens' uit om verborgen gegevens niet
in het diagram op te nemen.
156
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Gegevensreeksen in een diagram vervangen of opnieuw ordenen Het toevoegen, verwijderen of opnieuw ordenen van diagramgegevens heeft geen gevolgen voor de tabel of tabellen waaruit de gegevens afkomstig zijn. Wanneer u bijvoorbeeld een reeks gegevenswaarden in een diagram door een andere gegevensreeks wilt vervangen, kunt u alle gewenste onderliggende rij- of kolomgegevens door gegevens uit een andere rij of kolom vervangen. Het diagram wordt gewijzigd, maar in de tabellen verandert niets. U kunt ook de volgorde wijzigen waarin de gegevensreeksen in het diagram worden weergegeven zonder dat u het diagram hoeft te wijzigen.
Gegevensreeksen opnieuw ordenen of vervangen 1 Selecteer het diagram. In de tabel verschijnt een donker kader rondom de gegevenscellen die in het diagram worden gebruikt.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Diagraminfo' in het infovenster.
3 Klik op 'Reeks' in het infovenster 'Diagram' en voer een van de volgende handelingen uit: ÂÂ Om de volgorde te wijzigen waarin de reeksen in het diagram worden
weergegeven, selecteert u een van de reekselementen die u wilt verplaatsen en selecteert u vervolgens een getal in het venstermenu 'Volgorde' in het paneel 'Reeks' van het infovenster 'Diagram'. ÂÂ Om een volledige gegevensreeks of een gedeelte ervan te vervangen door een
andere rij of kolom met gegevens, selecteert u in het veld 'Gegevens' van het paneel 'Reeks' de celverwijzing voor het bereik van de gegevensreeks dat u wilt vervangen en sleept u vervolgens over het nieuwe bereik van cellen met gegevens die u in het diagram wilt opnemen. ÂÂ Om de label van de gegevensreeks te wijzigen, selecteert u de celverwijzing met de
label van de gegevensreeks in het veld 'Label' van het paneel 'Reeks' en selecteert u vervolgens de cel met de label die u wilt gebruiken.
Gegevens uit een diagram verwijderen U kunt waarden in een diagram verwijderen terwijl de gegevens in de bijbehorende tabel blijven staan. U kunt ook de waarden in zowel het diagram als de tabel verwijderen. Manieren om gegevens te verwijderen: mm Om een gegevenspunt te verwijderen uit een diagram en uit de bijbehorende tabel, selecteert u de cel met de gegevens en drukt u op de Delete-toets. De waarde wordt zowel in de tabel als in het diagram verwijderd.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
157
Als u een kolom of rij verwijdert die onderdeel is van twee (een paar) kolommen die in een spreidingsdiagram worden weergegeven, wordt het bijbehorende gegevenspuntenpaar uit het diagram verwijderd. mm Om meerdere afzonderlijke celwaarden te verwijderen uit een diagram en de bijbehorende tabel, selecteert u de tabel, houdt u de Shift-toets (voor aangrenzende cellen) of Command-toets (voor niet-aangrenzende cellen) ingedrukt terwijl u de cellen selecteert en drukt u vervolgens op de Delete-toets. De waarden worden verwijderd in zowel de tabel als het diagram. mm Om een aangrenzend bereik van cellen te verkleinen dat in een diagram wordt weergegeven, selecteert u het diagram. Vervolgens sleept u in de tabel het rondje rechts onder in het cellenbereik naar links of omhoog. De cellen waarvan de selectie ongedaan is gemaakt, worden niet meer in het diagram weergegeven. De waarden staan echter nog wel in de tabel. mm Om een gegevensreeks uit een diagram te verwijderen, selecteert u het diagram en selecteert u vervolgens een onderdeel in de gegevensreeks of klikt u op de reekslabel in de tabel. Druk daarna op de Delete-toets. De waarden worden verwijderd in het diagram, maar blijven in de tabel staan. mm Om een gegevensset te verwijderen, selecteert u het diagram en selecteert u vervolgens de categorielabel in de tabel. Druk daarna op de Delete-toets. De waarden worden verwijderd in het diagram, maar blijven in de tabel staan. Als de tabel geen categorielabel bevat, klikt u op de gegevensreeksknop in de tabel om de categorie om te zetten in een reeks, selecteert u de reeks waarin de gewenste gegevens zich bevinden en drukt u op de Delete-toets.
Een diagram verwijderen Manieren om een diagram te verwijderen: mm Om een diagram te verwijderen (maar niet de bijbehorende tabel of tabellen), selecteert u het diagram en drukt u op de Delete-toets. mm Om zowel het diagram als de bijbehorende tabel of tabellen te verwijderen, selecteert u de tabel of tabellen en drukt u op de Delete-toets.
Diagrammen gebruiken in Pages- en Keynote-documenten U kunt een diagram kopiëren en in een Keynote-presentatie of Pages-document plakken. Nadat het diagram in het document is geplakt, blijft dit gekoppeld aan de versie in Numbers. Als de Numbers-tabelgegevens die in de diagram worden weergegeven veranderen, kunt u de weergave van de diagram in Keynote of Pages bijwerken. Een diagram in Numbers koppelen aan een kopie in Keynote of Pages mm Bewaar uw spreadsheet, selecteer en kopieer het diagram en plak het vervolgens in een Keynote-presentatie of Pages-document.
158
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Een gekoppeld diagram bijwerken in Keynote of Pages mm Zorg ervoor dat de spreadsheet met het bijgewerkte diagram in Numbers is bewaard. Selecteer het diagram in Keynote of Pages en klik op de bijwerkknop. De koppeling van een diagram met de versie in Numbers ongedaan maken mm Selecteer het diagram in Keynote of Pages en klik op 'Koppel los'.
Diagrammen opmaken
Aan elk diagram dat u maakt zijn een titel, legenda en labels gekoppeld. Deze onderdelen kunt u tonen of verbergen en u kunt de opmaak en plaatsing ervan aanpassen. Daarnaast kunt u de kleuren, textuur, schaal van de assen, maatstreepjes en gegevenspuntlabels van diagrammen wijzigen. 2D-diagrammen kunt u roteren en in 3D-diagrammen kunt u de hoek en de belichtingsstijl aanpassen. Voor informatie over
Zie
De titel, labels en legenda van een diagram opmaken
“De plaats van de diagramtitel en legenda bepalen en deze onderdelen opmaken” op pagina 159 “De tekst van diagramtitels, labels en legenda's opmaken” op pagina 170
De grootte en richting van een diagram wijzigen
“Het formaat van een diagram wijzigen of een diagram roteren” op pagina 160
De schaal, maatstreepjes en labels van een diagram wijzigen
“De assen van een diagram opmaken” op pagina 161
De kleur, textuur, schaduw en andere “De elementen van een gegevensreeks van een afbeeldingskenmerken van een diagram wijzigen diagram opmaken” op pagina 164 Speciale onderdelen in diagrammen tonen
“Foutstaven in diagrammen tonen” op pagina 168 “Trendlijnen in diagrammen tonen” op pagina 169
Cirkeldiagrammen, staafdiagrammen en andere specifieke diagramtypen opmaken
“Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 170
De plaats van de diagramtitel en legenda bepalen en deze onderdelen opmaken Met de diagramtitel kunt u het onderwerp van het diagram aanduiden. De legenda geeft aan met welke kleur elke gegevensreeks in het diagram wordt aangeduid.
U kunt de titel of legenda van een diagram tonen of verbergen, de tekstweergave aanpassen en de titel en legenda naar de gewenste plaats slepen. Als u een willekeurig diagramkenmerk wilt wijzigen, moet u het diagram eerst selecteren.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
159
Manieren om de plaats van de diagramtitel en de legenda te bepalen en deze onderdelen op te maken: mm Om de titel of legenda te tonen, kiest u 'Weergave' > 'Toon infovenster' en klikt u vervolgens op de knop 'Diagraminfo'. Schakel het aankruisvak 'Toon titel' of 'Toon legenda' in. mm Om de titel van het diagram te wijzigen, selecteert u de tekst in het titelvak en typt u vervolgens een andere titel. mm Om de labels in de legenda te bewerken, bewerkt u de reekslabels in de bijbehorende tabel of selecteert u de legenda en bewerkt u de tekst rechtstreeks. mm Om de tekst in de legenda of titel op te maken, gebruikt u de regelaars in de opmaakbalk. mm Om de legenda te verplaatsen, selecteert u de legenda en sleept u deze naar de gewenste plaats. Als u beschrijvende tekstelementen aan een diagram wilt toevoegen, kunt u een tekstvak maken. Zie “Tekstvakken toevoegen” op pagina 206. Wanneer u het diagram hebt opgemaakt, kunt u het tekstvak en het diagram groeperen, zodat bij het verplaatsen van het diagram automatisch ook het tekstvak wordt verplaatst. Zie “Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen” op pagina 243.
Het formaat van een diagram wijzigen of een diagram roteren U kunt 2D-diagrammen op verschillende manieren roteren. 3D-diagrammen kunnen niet worden geroteerd (of gespiegeld). Als in een groep zowel 3D-diagrammen als 2D-diagrammen voorkomen, kunt u de groep wel roteren, maar alleen de 2D-diagrammen in de groep worden dan geroteerd. Manieren om het formaat van een diagram te wijzigen of een diagram te roteren: mm Om het formaat van een diagram te wijzigen, selecteert u het volledige diagram en voert u een van de volgende handelingen uit: ÂÂ Sleep een actieve selectiegreep. Actieve selectiegrepen hebben een zwarte omtrek. ÂÂ Om de verhoudingen van het diagram te handhaven, houdt u de Shift-toets
ingedrukt terwijl u sleept. ÂÂ Om de grootte van het diagram in één richting te wijzigen, sleept u een greep aan
de zijkant in plaats van een greep in een van de hoeken. ÂÂ Om de grootte van het diagram te wijzigen door de exacte afmetingen op te
geven, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klikt u vervolgens op de knop 'Formaatinfo'. In het infovenster 'Formaat' kunt u een nieuwe breedte, hoogte en rotatiehoek opgeven. Bovendien kunt u hier de afstand tussen het diagram en de marges wijzigen. mm Om een 2D-diagram te roteren, selecteert u het volledige diagram en voert u een van de volgende handelingen uit:
160
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
ÂÂ Selecteer het diagram, houd de Command-toets ingedrukt, plaats de aanwijzer op
een actieve selectiegreep zodat deze verandert in een gebogen, tweepuntige pijl en sleep vervolgens de selectiegreep. ÂÂ Om een diagram in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift-toets en de
Command-toets ingedrukt terwijl u een selectiegreep sleept. ÂÂ Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Formaatinfo' en sleep
vervolgens de knop 'Roteer' of stel de hoek van het diagram in het veld 'Hoek' in. Cirkeldiagrammen kunt u ook roteren met behulp van het infovenster 'Diagram'. Zie “Een 2D-cirkeldiagram roteren” op pagina 175.
De assen van een diagram opmaken In kolom-, vlak-, lijn- en staafdiagrammen worden de gegevenspunten op één as weergegeven (de y-as in kolom-, vlak- en lijndiagrammen, de x-as in staafdiagrammen) en worden de gegevenssets op de andere as gegroepeerd. De as met de gegevenspunten wordt de waarde-as genoemd en de as met de gegevenssets wordt de categorie-as genoemd. In spreidingsdiagrammen is zowel de x- als de y-as een waarde-as. Diagrammen met twee assen bevatten twee y-assen (Waarde-as (Y1) en Waarde-as (Y2)) die u afzonderlijk kunt opmaken. Zie “Diagrammen met twee assen en gemengde diagrammen wijzigen” op pagina 179 voor meer informatie over diagrammen met twee assen. In het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram' kunt u aangeven of u een as of diagramranden wilt tonen of verbergen, de schaal (lineair of logaritmisch) instellen, het bereik van de waarde-as instellen en de rasterlijnen en maatstreepjes op de assen aanpassen.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
161
De meeste van deze opmaakopties zijn ook in de opmaakbalk beschikbaar. Net als bij het infovenster 'Diagram' zijn de opties in de opmaakbalk altijd afhankelijk van het diagramtype dat u hebt geselecteerd. Rasterlijnen en maatstreepjes op de diagramassen weergeven mm Selecteer de gewenste rasterlijnen en maatstreepjes in een van beide of beide venstermenu's voor het kiezen van asopties in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram'. Om de waarde langs de waarde-as op te maken, voert u een van de volgende handelingen uit in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram': mm Typ een getal in het veld 'Max.' onder 'Waarde-as' om de hoogste waarde voor de waarde-as in te stellen. De maximumwaarde kan niet lager zijn dan de hoogste waarde van de gegevensset. Als u geen getal opgeeft, wordt in het veld de tekst 'Autom.' weergegeven en wordt de waarde automatisch berekend op basis van de gegevens. mm Typ een getal in het veld 'Min.' onder 'Waarde-as' om de laagste waarde op de waarde-as in te stellen. De minimumwaarde kan niet hoger zijn dan de laagste waarde van de gegevensset. Als u geen getal opgeeft, wordt in het veld de tekst 'Autom.' weergegeven en wordt de waarde automatisch berekend op basis van de gegevens. mm Typ een getal in het veld 'Stappen' onder 'Waarde-as' om het aantal waarden in te stellen dat tussen nul en de minimum- en maximumwaarden op de waarde-as wordt weergegeven. mm Kies 'Toon waardelabels' en/of 'Toon minimumwaarde' uit het venstermenu 'Kies asopties' onder 'Waarde-as' om de gegevenswaarden op de waarde-as te tonen. mm Kies een optie uit het venstermenu 'Notatie' onder 'Waarde-as' om de waarden anders weer te geven dan in de bijbehorende tabel. Getal: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden zonder eenheid weergegeven, tenzij u een eenheid opgeeft. De gewenste eenheid kunt u in het veld 'Achtervoegsel' typen. Geef in het veld 'Decimalen' op hoeveel decimalen moeten worden weergegeven en kies vervolgens '–100' of '(100)' uit het venstermenu ernaast om de notatie van negatieve getallen te bepalen. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven. Valuta: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden als valutawaarden weergegeven. Kies een valutasymbool uit het venstermenu 'Symbool'. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Kies '-100' of '(100)' uit het venstermenu om aan te geven of negatieve waarden moeten worden aangeduid met een minteken of tussen haakjes moeten worden geplaatst. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven.
162
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Percentage: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden door honderd gedeeld. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Kies '-100' of '(100)' uit het venstermenu om aan te geven of negatieve waarden moeten worden aangeduid met een minteken of tussen haakjes moeten worden geplaatst. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven. Datum en tijd: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden in een datum- en tijdnotatie weergegeven. Duur: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden als tijdseenheden weergegeven (bijvoorbeeld seconden, minuten of weken). Breuk: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden kleiner dan 1 als breuken weergegeven. (Waarden groter dan 1 worden niet als breuken weergegeven.) Kies de gewenste precisie voor het afronden van de breuken uit het venstermenu 'Precisie'. Wanneer u bijvoorbeeld de optie 'Tweeden' of 'Kwarten' kiest, worden de waarden als een gedeelte van het totale cirkeldiagram weergegeven en afgerond naar de dichtstbijzijnde breuk die u hebt ingesteld. Wetenschappelijk: Hiermee worden gegevenspuntwaarden in de wetenschappelijke notatie weergegeven, waarbij een aantal malen een gehele macht van 10 wordt uitgedrukt als 'E+' een geheel getal. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Aangepast: Hiermee kunt u een aangepaste notatie kiezen die u eerder hebt ingesteld of een nieuwe aangepaste notatie opgeven. Zie “Werken met eigen notaties voor de weergave van waarden in tabelcellen” op pagina 111 voor meer informatie.
Titels voor een categorie (gegevensset) tonen 1 Kies 'Toon categorieën' uit het venstermenu 'Kies asopties' onder 'Categorie-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram'. 2 Om de categorielabels te wijzigen, plaatst u het invoegpunt in het veld 'Labels', voert u een van de volgende handelingen uit en drukt u op de accepteerknop (het groene vinkje) om uw wijzigingen te bewaren: ÂÂ Om een label te tonen, klikt u op de tabelcel met de label die u wilt gebruiken. Een
verwijzing naar de cel wordt aan het veld 'Labels' toegevoegd. ÂÂ Om een label te verwijderen, selecteert u de celverwijzing in het veld 'Labels' en
drukt u vervolgens op de Delete-toets.
3 Om de afstand tussen labelcategorieën te wijzigen, voert u een van de twee of beide volgende handelingen uit: ÂÂ Typ een waarde in het veld 'Label elke x categorieën' of gebruik de stappenregelaar
om een waarde op te geven. Als u de waarde '2' opgeeft, wordt bijvoorbeeld steeds één categorietitel overgeslagen, bij de waarde '3' worden steeds twee categorietitels overgeslagen, enzovoort.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
163
ÂÂ Kies 'Toon laatste categorie' uit het venstermenu 'Kies asopties' onder 'Categorie-as'
als u wilt dat de titel van de laatste categorie wordt weergegeven.
Een astitel tonen of verbergen 1 Kies 'Toon titel' uit het venstermenu 'Kies asopties' onder 'Waarde-as' of 'Categorie-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram'.
2 Klik in het diagram dubbel op de waardetitel of categorietitel die verschijnt en typ de gewenste titel.
3 Gebruik de regelaars in de opmaakbalk om de tekst van de titel op te maken.
4 Om een titel te verbergen, schakelt u de optie in de genoemde venstermenu's uit. Een lineaire, logaritmische of procentuele schaal voor de waarde-as instellen mm Kies 'Lineaire schaal', 'Logaritmeschaal' of 'Percentageschaal' uit het venstermenu 'Kies asopties' onder 'Waarde-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram'. Een percentageschaal kan alleen voor gestapelde 2D-staaf-, kolom- en vlakdiagrammen worden gebruikt. Een lineaire schaal of logaritmeschaal kan alleen voor niet-gestapelde 2D-diagrammen worden gebruikt. Voor 3D-diagrammen kan alleen een lineaire schaal worden gebruikt. (Bij cirkeldiagrammen kunt u waarden als percentages weergeven door 'Percentage' te kiezen uit het venstermenu 'Notatie' onder 'Labels'.) Om de kleur en textuur van reekselementen te wijzigen of gegevenspuntsymbolen en waardelabels op te maken, gebruikt u het paneel 'Reeks' van het infovenster 'Diagram'. Zie “De elementen van een gegevensreeks van een diagram opmaken” op pagina 164. Zie “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 170 voor informatie over specifieke opmaakopties voor bepaalde diagramtypen.
De elementen van een gegevensreeks van een diagram opmaken U kunt allerlei visuele effecten toepassen om de weergave van gegevensreekselementen, zoals staven (in kolom- en staafdiagrammen), gegevenspunten (in lijn- en spreidingsdiagrammen) en vlakken, te verfraaien. Hoewel cirkelsegmenten ook gegevensreekselementen zijn, worden deze op een andere manier opgemaakt. Zie “De weergave van cirkeldiagrammen aanpassen” op pagina 171 voor meer informatie. De meeste opmaakopties voor gegevensreeksen zijn in de opmaakbalk beschikbaar. Wanneer u een reekselement in een diagram selecteert, worden de onderdelen in de opmaakbalk vervangen door opties voor het opmaken van reekselementen. U kunt bijvoorbeeld in het kleurenvak in de opmaakbalk klikken om zo snel een kleur te kiezen voor het geselecteerde reekselement.
164
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Veel opties zijn beschikbaar via het infovenster 'Diagram'. U kunt bijvoorbeeld de weergave en stijl van de vormen en symbolen van gegevensreeksen in staaf-, kolomen vlakdiagrammen wijzigen door eerst een element te selecteren in de reeks die u wilt wijzigen en vervolgens opmaakinstellingen te kiezen in het paneel 'Reeks' van het infovenster 'Diagram'.
Om geselecteerde reekselementen te vullen met speciaal ontworpen kleuren of texturen, gebruikt u het infovenster 'Diagram'. 1 Selecteer een kolom, een staaf of een ander reekselement waarvan u de opmaak wilt wijzigen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Diagramkleuren'.
3 Kies een vultype (bijvoorbeeld '3D-textuurvullingen') uit het eerste venstermenu.
4 Kies een vulset (bijvoorbeeld 'Marmer' of 'Hout') uit het tweede venstermenu.
5 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Om dat vultype toe te passen op alle elementen van de gegevensreeks, klikt u
op 'Pas alle toe'. De eerste vulling wordt toegepast op elementen van de eerste gegevensreeks, de tweede vulling op elementen van de tweede reeks, enzovoort. ÂÂ Om een vulling toe te passen op elementen van één gegevensreeks, sleept u de
vulling naar een element (bijvoorbeeld een staaf, kolom, enzovoort). U kunt deze vullingen niet voor lijn- of spreidingsdiagrammen gebruiken. Zie “Gegevenspuntsymbolen en lijnen in lijndiagrammen aanpassen” op pagina 177 en “Werken met spreidingsdiagrammen” op pagina 178 voor meer informatie over het wijzigen van de opmaak van reekselementen in deze diagramtypen. De mate van ondoorzichtigheid, de lijn, de schaduw of de vulling van geselecteerde reekselementen aanpassen mm Selecteer het element dat u wilt wijzigen, klik op de knop 'Afbeeldingsinfo' en breng de gewenste wijzigingen aan.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
165
Wanneer u bij het aanpassen van de mate van ondoorzichtigheid en de vulling de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' onder in het infovenster 'Afbeelding' sleept, verandert de mate van ondoorzichtigheid van het volledige diagram. Als u alleen de opmaak van de geselecteerde reeks wilt wijzigen, selecteert u de reeks en wijzigt u vervolgens de mate van ondoorzichtigheid van de vulling met een effen kleur, verlooptint of afbeelding. Zie “De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen” op pagina 251 en “Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken” op pagina 252 voor meer informatie. Zie “Een object met een afbeelding vullen” op pagina 255 voor informatie over het gebruik van een eigen afbeelding als vulling. Zie “De randstijl wijzigen” op pagina 247 voor informatie over het wijzigen van de lijn rondom een element. Zie “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 249 voor informatie over het aanpassen van schaduw.
Gegevenspuntlabels voor de geselecteerde reeks weergeven en de opmaak ervan wijzigen 1 Klik op 'Reeks' in het infovenster 'Diagram'.
2 Schakel het aankruisvak 'Waardelabels' in.
3 Klik op een van de positieknoppen om de positie van de labels te wijzigen.
4 Kies een optie uit het venstermenu 'Notatie' onder 'Waarde-as' om de waarden anders weer te geven dan in de bijbehorende tabel. Getal: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden zonder eenheid weergegeven, tenzij u een eenheid opgeeft. De gewenste eenheid kunt u in het veld 'Achtervoegsel' typen. Geef in het veld 'Decimalen' op hoeveel decimalen moeten worden weergegeven en kies vervolgens '–100' of '(100)' uit het venstermenu ernaast om de notatie van negatieve getallen te bepalen. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven. Valuta: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden als valutawaarden weergegeven. Kies een valutasymbool uit het venstermenu 'Symbool'. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Kies '-100' of '(100)' uit het venstermenu om aan te geven of negatieve waarden moeten worden aangeduid met een minteken of tussen haakjes moeten worden geplaatst. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven.
166
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Percentage: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden door honderd gedeeld. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Kies '-100' of '(100)' uit het venstermenu om aan te geven of negatieve waarden moeten worden aangeduid met een minteken of tussen haakjes moeten worden geplaatst. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven. Datum en tijd: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden in een datum- en tijdnotatie weergegeven. Duur: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden als tijdseenheden weergegeven (bijvoorbeeld seconden, minuten of weken). Breuk: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden kleiner dan 1 als breuken weergegeven. (Waarden groter dan 1 worden niet als breuken weergegeven.) Kies de gewenste precisie voor het afronden van de breuken uit het venstermenu 'Precisie'. Wanneer u bijvoorbeeld de optie 'Tweeden' of 'Kwarten' kiest, worden de waarden als een gedeelte van het totale cirkeldiagram weergegeven en afgerond naar de dichtstbijzijnde breuk die u hebt ingesteld. Wetenschappelijk: Hiermee worden gegevenspuntwaarden in de wetenschappelijke notatie weergegeven, waarbij een aantal malen een gehele macht van 10 wordt uitgedrukt als 'E+' een geheel getal. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Aangepast: Hiermee kunt u een aangepaste notatie kiezen die u eerder hebt ingesteld of een nieuwe aangepaste notatie opgeven. Zie “Werken met eigen notaties voor de weergave van waarden in tabelcellen” op pagina 111 voor meer informatie. Om de kleur en textuur van reekselementen te wijzigen of gegevenspuntsymbolen en waardelabels op te maken, gebruikt u het paneel 'Reeks' van het infovenster 'Diagram'. Zie “De elementen van een gegevensreeks van een diagram opmaken” op pagina 164. Zie “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 170 voor informatie over specifieke opmaakopties voor bepaalde diagramtypen.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
167
Foutstaven in diagrammen tonen U kunt foutstaven tonen voor de gegevenspunten in alle 2D-diagrammen, met uitzondering van cirkeldiagrammen. Foutstaven duiden de foutmarge van een bepaald gegevenspunt aan.
Foutstaven tonen voor de gegevenspunten in een geselecteerde reeks 1 Klik op 'Reeks' in het infovenster 'Diagram' en klik vervolgens op 'Geavanceerd' onder in het infovenster. Klik vervolgens op 'Foutstaven'. In spreidingsdiagrammen kunt u foutstaven voor beide gegevensreeksen tonen. U stelt ze afzonderlijk in door voor beide assen de instructies te volgen.
2 Kies een optie uit het venstermenu voor de manier waarop u de foutstaven wilt weergeven: Positief en negatief: Hiermee toont u volledige foutstaven, boven en onder elk gegevenspunt. Alleen positief: Hiermee toont u alleen het gedeelte van elke foutstaaf dat boven het bijbehorende gegevenspunt valt. Alleen negatief: Hiermee toont u alleen het gedeelte van elke foutstaaf dat onder het bijbehorende gegevenspunt valt.
3 Kies het gewenste type foutstaaf uit het tweede venstermenu: Vaste waarde: Hiermee toont u voor elk gegevenspunt een foutstaaf met dezelfde absolute waarde. Typ een waarde in het bijbehorende veld. Percentage: Hiermee worden de foutstaven op een vast percentage van elke gegevenspuntwaarde gebaseerd. Typ een percentage in het bijbehorende veld. Standaarddeviatie: Hiermee worden de foutstaven op de standaarddeviatie van de gegevensset gebaseerd. Typ het aantal standaarddeviaties in het bijbehorende veld. Standaardfout: Hiermee toont u standaardfoutstaven. Aangepast: Hiermee kunt u zelf criteria voor de foutstaven opgeven. Geef in het veld 'Positief' op hoe ver de foutstaven boven de gegevenspunten moeten uitsteken en geef in het veld 'Negatief' op hoe ver de foutstaven onder de gegevenspunten moeten uitsteken.
168
4 Geef in het veld naast het tweede venstermenu het bereik van de foutstaven op. Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
5 Selecteer een foutstaaf, klik op de knop 'Afbeeldingsinfo' en kies desgewenst een lijnuiteinde voor de foutstaaf uit het venstermenu 'Lijn'.
Trendlijnen in diagrammen tonen Trendlijnen zijn lijnen die voor uw specifieke gegevens worden berekend en weergegeven. U bepaalt zelf welk type vergelijking wordt gebruikt. Trendlijnen kunnen in vrijwel alle 2D-diagrammen worden gebruikt, behalve in gestapelde staaf-, kolomen vlakdiagrammen en in cirkeldiagrammen.
Een trendlijn tonen voor de gegevenspunten in een geselecteerde reeks 1 Selecteer een of meer reeksen waarvoor u een trendlijn wilt tonen en klik vervolgens op de knop 'Info' in de knoppenbalk.
2 Klik op 'Diagraminfo' in het infovenster en klik vervolgens op 'Reeks'.
3 Klik onder in het paneel 'Reeks' op 'Geavanceerd'. Klik vervolgens op 'Trendlijn'.
4 Kies uit het venstermenu een type vergelijking voor het berekenen van de trendlijn: Lineair: Hiermee wordt een optimaal passende rechte lijn weergegeven. Deze vergelijking is met name geschikt voor eenvoudige, lineaire gegevensreeksen. Logaritmisch: Hiermee wordt een optimaal passende gebogen lijn weergegeven. Deze vergelijking is met name geschikt als de waarden snel stijgen of dalen en zich vervolgens stabiliseren. Polynoom: Hiermee wordt een gebogen lijn weergegeven met pieken en dalen op punten waarop de waarden stijgen of dalen. Kies de gewenste graad voor de polynoom in het veld 'Graad'. Wanneer u bijvoorbeeld 4 kiest, worden drie pieken of dalen weergegeven. Macht: Hiermee wordt een gebogen lijn weergegeven die u kunt gebruiken bij het vergelijken van metingen met een bepaalde versnellingsgraad. U kunt deze vergelijking niet gebruiken voor gegevensreeksen die nulwaarden of negatieve waarden bevatten. Exponentieel: Hiermee wordt een gebogen lijn weergegeven die u kunt gebruiken voor waarden die steeds sneller stijgen of dalen. U kunt deze vergelijking niet gebruiken voor gegevensreeksen die nulwaarden of negatieve waarden bevatten.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
169
Bewegend gemiddelde: Hiermee wordt een trendlijn weergegeven op basis van het aantal gegevenspunten dat u in het veld 'Periode' opgeeft. Van deze gegevenspunten wordt het gemiddelde berekend, waarna deze gemiddelde waarde als trendlijnpunt wordt gebruikt.
5 Om de vergelijking te tonen waarop een trendlijn is gebaseerd, selecteert u de lijn en kiest u 'Toon vergelijking'. U kunt deze vergelijking naar elke gewenste plaats in het werkblad slepen.
6 Om de R-kwadraatswaarde te tonen die is gebruikt om een trendlijn te berekenen, selecteert u de lijn en kiest u 'Toon R^2-waarde'. U kunt deze waarde naar elke gewenste plaats in het werkblad slepen.
7 Om een label voor een trendlijn te tonen, selecteert u de trendlijn en kiest u vervolgens 'Label'. Typ een label in het bijbehorende veld.
8 Om de kleur of dikte van een trendlijn te wijzigen, selecteert u de trendlijn en klikt u vervolgens op de knop 'Afbeelding' in het infovenster. Pas de lijninstellingen naar wens aan.
De tekst van diagramtitels, labels en legenda's opmaken U kunt de grootte en het uiterlijk van diagram- en astitels, aslabels, gegevenspuntlabels en legenda's wijzigen.
De tekst van labels en legenda's opmaken 1 Selecteer het juiste onderdeel, afhankelijk van de tekst die u wilt opmaken: Om alle diagramtitels en labels op te maken (behalve de legenda van het diagram), klikt u op het diagram. De gekozen lettertype- en kleurinstellingen worden op alle tekstonderdelen toegepast. Om de tekst voor alle gegevenspunten in één reeks op te maken, selecteert u het tekstvak voor één gegevenspunt in de reeks. Om de tekst in een aslabel op te maken, selecteert u deze tekst. Om de tekst voor alle reekslabels op te maken, selecteert u het reekslabelvak. Om de tekst in een legenda te wijzigen, selecteert u de legenda.
2 Gebruik de regelaars in de opmaakbalk om de geselecteerde tekst op te maken.
Specifieke diagramtypen opmaken
Voor cirkel-, staaf- en kolomdiagrammen en andere diagramtypen zijn speciale opmaakinstellingen beschikbaar. In cirkeldiagrammen kunt u bijvoorbeeld een schaduw instellen voor afzonderlijke cirkelsegmenten of segmenten uit het midden plaatsen. In lijndiagrammen kunt u verschillende symbolen voor gegevenspunten op verschillende lijnen instellen.
170
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Voor informatie over
Zie
Cirkeldiagrammen en de bijbehorende segmenten opmaken
“De weergave van cirkeldiagrammen aanpassen” op pagina 171
Staven in staaf- en kolomdiagrammen opmaken
“Schaduw, de afstand tussen onderdelen en reeksnamen instellen voor staaf- en kolomdiagrammen” op pagina 176
Elementen van lijndiagrammen opmaken
“Gegevenspuntsymbolen en lijnen in lijndiagrammen aanpassen” op pagina 177
Vlakdiagrammen opmaken
“Gegevenspuntsymbolen in vlakdiagrammen tonen” op pagina 177
Spreidingsdiagrammen opmaken
“Werken met spreidingsdiagrammen” op pagina 178
Diagrammen met twee assen en gemengde diagrammen opmaken
“Diagrammen met twee assen en gemengde diagrammen wijzigen” op pagina 179
3D-diagrammen opmaken
“Scène-instellingen van 3D-diagrammen wijzigen” op pagina 180
De weergave van cirkeldiagrammen aanpassen Een cirkeldiagram vertegenwoordigt één gegevensset en elk cirkelsegment vertegenwoordigt één gegevenspuntwaarde in de desbetreffende set (het eerste gegevenspunt van elke gegevensreeks). Als de gegevensreeksen in rijen zijn ingedeeld, wordt alleen de eerste kolom in het diagram weergegeven. Als de gegevensreeksen in kolommen zijn ingedeeld, wordt alleen de eerste rij in het diagram weergegeven. U kunt een gegevensset in het cirkeldiagram opnemen door de gegevensset te verplaatsen naar de eerste rij of kolom van de tabel. Om de weergave van afzonderlijke cirkelsegmenten aan te passen, selecteert u eerst het cirkeldiagram en vervolgens de segmenten die u wilt wijzigen. Manieren om cirkelsegmenten in een geselecteerd cirkeldiagram te selecteren: mm Om één cirkelsegment te selecteren, klikt u op het segment. mm Om alle cirkelsegmenten te selecteren, selecteert u een willekeurig cirkelsegment en drukt u op Command + A. mm Als de segmenten niet aan elkaar grenzen, houdt u de Command-toets ingedrukt en selecteert u de segmenten. mm Als de gewenste segmenten aan elkaar grenzen, selecteert u het eerste segment en houdt u vervolgens de Shift-toets ingedrukt terwijl u het laatste segment selecteert.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
171
Voor informatie over
Zie
Kleuren en texturen op een cirkeldiagram toepassen
“De kleuren en texturen van een cirkeldiagram wijzigen” op pagina 172
Labels voor reeksen en gegevenspunten in een cirkeldiagram tonen
“Labels in een cirkeldiagram tonen” op pagina 173
Bepaalde cirkelsegmenten meer in het oog laten springen
“Afzonderlijke cirkelsegmenten van een diagram scheiden” op pagina 174
Schaduw aan cirkeldiagrammen toevoegen
“Een schaduw aan cirkeldiagrammen en -segmenten toevoegen” op pagina 175
Een 2D-cirkeldiagram roteren
“Een 2D-cirkeldiagram roteren” op pagina 175
Andere opmaakinstellingen toepassen
“Diagrammen opmaken” op pagina 159
De kleuren en texturen van een cirkeldiagram wijzigen Manieren om de kleuren en texturen van cirkeldiagrammen te wijzigen: mm Om elementen van een gegevensreeks te vullen met een speciale kleur of textuur, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Diagraminfo' en klikt u vervolgens op 'Diagramkleuren'. Kies een vultype (bijvoorbeeld '3D-textuurvullingen') uit het eerste venstermenu en kies een vulset (bijvoorbeeld 'Marmer' of 'Hout') uit het tweede venstermenu. Ga vervolgens op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Klik op 'Pas alle toe' om alle cirkelsegmenten te vullen. De eerste vulling wordt
toegepast op elementen van de eerste gegevensreeks, de tweede vulling op elementen van de tweede reeks, enzovoort. ÂÂ Als u één cirkelsegment wilt vullen, sleept u de vulling naar het gewenste segment.
mm Om de mate van ondoorzichtigheid, de lijn, de schaduw en andere grafische kenmerken van afzonderlijke cirkelsegmenten aan te passen, selecteert u het gewenste segment, klikt u op de knop 'Afbeeldingsinfo' en brengt u vervolgens de gewenste wijzigingen aan. Wanneer u bij het aanpassen van de mate van ondoorzichtigheid en de vulling de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' onder in het infovenster 'Afbeelding' sleept, verandert de mate van ondoorzichtigheid van het volledige diagram. Als u alleen de opmaak van de geselecteerde reeks wilt wijzigen, selecteert u de reeks en wijzigt u vervolgens de mate van ondoorzichtigheid van de vulling met een effen kleur, verlooptint of afbeelding. Zie “De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen” op pagina 251 en “Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken” op pagina 252 voor meer informatie.
172
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Voor informatie over
Zie
Een eigen afbeelding als vulling gebruiken
“Een object met een afbeelding vullen” op pagina 255
De weergave van de lijn rondom het cirkeldiagram of een segment wijzigen
“De randstijl wijzigen” op pagina 247
Schaduw wijzigen
“Een schaduw aan cirkeldiagrammen en -segmenten toevoegen” op pagina 175
De diepte van een 3D-cirkeldiagram wijzigen
“Scène-instellingen van 3D-diagrammen wijzigen” op pagina 180
Labels in een cirkeldiagram tonen Via het infovenster 'Diagram' kunt u de reeks- en gegevenspuntlabels in een cirkeldiagram tonen.
Reeksnamen of gegevenspuntlabels in een cirkeldiagram tonen 1 Selecteer het diagram of de afzonderlijke cirkelsegmenten waarvoor u een label of reeksnaam wilt tonen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Diagraminfo'.
3 Selecteer 'Labels' en sleep de schuifknop 'Positie' om de gegevenspuntlabel dichter bij of verder van het midden van het diagram te plaatsen. U kunt ook een waarde in het veld typen om de afstand tussen de label en het midden van het diagram uit te drukken als percentage van de straal van de cirkel. U kunt ook de schuifknop 'Labels' in de opmaakbalk gebruiken om de positie van labels te bepalen.
4 Om de waarden in een specifieke notatie weer te geven, kiest u een optie uit het venstermenu 'Notatie' en past u de instellingen naar wens aan: Getal: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden zonder eenheid weergegeven, tenzij u een eenheid opgeeft. De gewenste eenheid kunt u in het veld 'Achtervoegsel' typen. Geef in het veld 'Decimalen' op hoeveel decimalen moeten worden weergegeven en kies vervolgens '–100' of '(100)' uit het venstermenu ernaast om de notatie van negatieve getallen te bepalen. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven. Valuta: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden als valutawaarden weergegeven. Kies een valutasymbool uit het venstermenu 'Symbool'. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Kies '-100' of '(100)' uit het venstermenu om aan te geven of negatieve waarden moeten worden aangeduid met een minteken of tussen haakjes moeten worden geplaatst. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
173
Percentage: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden door honderd gedeeld. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Kies '-100' of '(100)' uit het venstermenu om aan te geven of negatieve waarden moeten worden aangeduid met een minteken of tussen haakjes moeten worden geplaatst. Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken' in als links van de decimale komma een scheidingsteken voor duizendtallen moet worden weergegeven. Datum en tijd: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden in een datum- en tijdnotatie weergegeven. Duur: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden als tijdseenheden weergegeven (bijvoorbeeld seconden, minuten of weken). Breuk: Hiermee worden de gegevenspuntwaarden kleiner dan 1 als breuken weergegeven. (Waarden groter dan 1 worden niet als breuken weergegeven.) Kies de gewenste precisie voor het afronden van de breuken uit het venstermenu 'Precisie'. Wanneer u bijvoorbeeld de optie 'Tweeden' of 'Kwarten' kiest, worden de waarden als een gedeelte van het totale cirkeldiagram weergegeven en afgerond naar de dichtstbijzijnde breuk die u hebt ingesteld. Wetenschappelijk: Hiermee worden gegevenspuntwaarden in de wetenschappelijke notatie weergegeven, waarbij een aantal malen een gehele macht van 10 wordt uitgedrukt als 'E+' een geheel getal. Geef in het veld 'Decimalen' het gewenste aantal decimalen op. Aangepast: Hiermee kunt u een aangepaste notatie kiezen die u eerder hebt ingesteld of een nieuwe aangepaste notatie opgeven. Zie “Werken met eigen notaties voor de weergave van waarden in tabelcellen” op pagina 111 voor meer informatie.
5 Om de reeksnaam weer te geven, kiest u 'Toon reeksnaam'. Afzonderlijke cirkelsegmenten van een diagram scheiden U kunt cirkelsegmenten meer in het oog laten springen door de segmenten van het diagram te scheiden.
U kunt een cirkelsegment scheiden van de rest door de schuifknop 'Explosie' te verplaatsen.
174
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Manieren om cirkelsegmenten van het diagram te scheiden: mm Om één segment uit het midden van een 2D- of 3D-cirkeldiagram te plaatsen, selecteert u het segment. Vervolgens sleept u het segment of gebruikt u de schuifknop 'Explosie' in het infovenster 'Diagram'. mm Om alle segmenten uit het midden van een 3D-cirkeldiagram te plaatsen, selecteert u het diagram voordat u de schuifknop 'Explosie' gebruikt. mm Om meerdere segmenten uit het midden van een 2D- of 3D-cirkeldiagram te plaatsen, klikt u op de segmenten terwijl u de Shift-toets of de Command-toets ingedrukt houdt. Vervolgens sleept u de segmenten of gebruikt u de schuifknop 'Explosie'. U kunt reeksnamen of gegevenspuntlabels toevoegen om afzonderlijke cirkelsegmenten er nog meer uit te laten springen. Zie “De elementen van een gegevensreeks van een diagram opmaken” op pagina 164. Een schaduw aan cirkeldiagrammen en -segmenten toevoegen U kunt een schaduw instellen voor afzonderlijke cirkelsegmenten of voor het gehele cirkeldiagram. Wanneer u een schaduw voor afzonderlijke cirkelsegmenten instelt, lijkt het alsof de segmenten zich op een andere laag bevinden. U kunt het segment daarom beter eerst van het diagram scheiden. Zie “Afzonderlijke cirkelsegmenten van een diagram scheiden” op pagina 174 voor instructies.
Een schaduw toevoegen 1 Selecteer het diagram of de afzonderlijke cirkelsegmenten. Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Diagraminfo'. Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Om een schaduw aan de geselecteerde segmenten toe te voegen, kiest u de optie
'Afzonderlijk' uit het venstermenu 'Schaduw'. ÂÂ Om een schaduw aan het hele diagram toe te voegen, kiest u de optie 'Groep' uit
het venstermenu 'Schaduw'. U kunt ook het venstermenu 'Schaduw' in de opmaakbalk gebruiken.
2 Definieer de gewenste schaduwinstellingen in het infovenster 'Afbeelding'. Zie “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 249 voor instructies. Een 2D-cirkeldiagram roteren Manieren om een cirkeldiagram te roteren: mm Selecteer het diagram, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op 'Diagraminfo' en gebruik vervolgens de knop 'Rotatiehoek' of het bijbehorende veld. mm Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Formaatinfo' en sleep vervolgens de knop 'Roteer' of stel de hoek van het diagram in met behulp van de desbetreffende regelaars.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
175
mm Selecteer het diagram, houd de Command-toets ingedrukt en plaats de aanwijzer op een actieve selectiegreep. De greep krijgt de vorm van een gebogen, tweepuntige pijl. Sleep vervolgens de selectiegreep. mm Om het diagram in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift-toets en de Command-toets ingedrukt terwijl u een selectiegreep of de knop 'Roteer' sleept.
Schaduw, de afstand tussen onderdelen en reeksnamen instellen voor staaf- en kolomdiagrammen In staaf- en kolomdiagrammen kunt u de afstand tussen de reeksen staven of kolommen (gegevenssets) wijzigen. Als de gegevenssets niet zijn gestapeld, kunt u ook de afstand tussen de staven of kolommen (afzonderlijke gegevenssets) wijzigen. Daarnaast kunt u een schaduw toepassen op afzonderlijke gegevensreeksen of op het gehele diagram. In niet-gestapelde staaf- en kolomdiagrammen kunt u ook de reeksnamen of labels weergeven.
Staaf- en kolomdiagrammen aanpassen 1 Selecteer een staaf- of kolomdiagram.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Diagram'.
3 Om de afstand tussen staven of categorieën te wijzigen, voert u een van de volgende handelingen uit: ÂÂ Als u de afstand tussen de staven wilt wijzigen, typt u een waarde in het veld
'Ruimte tussen staven' (of klikt u op de pijltoetsen). ÂÂ Als u de afstand tussen de categorieën wilt wijzigen (in niet-gestapelde
diagrammen), typt u een waarde in het veld 'Ruimte tussen sets'. De ingevoerde waarde is een percentage van de staafdikte. Als u de afstand tussen de staven verkleint, neemt de dikte van de staven toe. U kunt ook de aanwijzer op de rand van een staaf plaatsen zodat de aanwijzer de vorm van een tweepuntige pijl krijgt. Vervolgens sleept u om de staven dikker of dunner te maken.
4 Om een schaduw toe te voegen, voert u een van de volgende handelingen uit: ÂÂ Om een schaduw aan afzonderlijke staven toe te voegen, kiest u de optie
'Afzonderlijk' uit het venstermenu 'Schaduw'. ÂÂ Om een schaduw aan elke groep staven toe te voegen, kiest u de optie 'Groep' uit
het venstermenu 'Schaduw'. ÂÂ Definieer de gewenste schaduwinstellingen in het infovenster 'Afbeelding'. Zie “Een
schaduw aan een object toevoegen” op pagina 249 voor instructies.
176
5 Om reeksnamen te tonen, klikt u op 'As' en kiest u vervolgens 'Toon reeksnamen' uit het venstermenu 'Kies asopties' onder 'Categorie-as'.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere opmaakinstellingen.
Gegevenspuntsymbolen en lijnen in lijndiagrammen aanpassen In vlak- en lijndiagrammen kunnen de gegevenspunten worden aangeduid met symbolen (cirkels, driehoeken, vierkanten en ruiten). Ook kunt u tussen de gegevenspunten een rechte of gebogen lijn weergeven.
Gebruik de opmaakbalk om snel symbolen en lijnen aan te passen. Selecteer een symbool en gebruik de regelaars 'Symbool' en 'Grootte' voor het opmaken van symbolen. Gebruik de lijninstellingen om de lijnen op te maken. Het infovenster 'Diagram' biedt aanvullende opties. Manieren om de gegevenspuntsymbolen en verbindende lijn te wijzigen via het infovenster 'Diagram': mm Om het gegevenspuntsymbool te wijzigen, selecteert u een gegevensreeks (vlak of lijn), klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Diagraminfo' en klikt u vervolgens op 'Reeks'. Kies een symbool uit het venstermenu 'Gegevenssymbool'. U kunt de grootte van de gegevenspuntsymbolen aanpassen door een waarde te typen of de stappenregelaar in het bijbehorende veld te gebruiken. mm Om de punten te verbinden met een gebogen lijn, selecteert u een gegevensreeks (lijn) en kiest u vervolgens 'Curve' uit het venstermenu 'Verbindingspunten'. mm Om de lijnkleur te wijzigen, selecteert u een lijn, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Afbeeldingsinfo' en geeft u de gewenste lijninstellingen op. Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere opmaakinstellingen.
Gegevenspuntsymbolen in vlakdiagrammen tonen In vlakdiagrammen kunnen de gegevenspunten worden aangeduid met symbolen (cirkels, driehoeken, vierkanten en ruiten).
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
177
Gebruik de opmaakbalk om snel symbolen aan te passen. Selecteer een symbool en gebruik de regelaars 'Symbool' en 'Grootte' voor het opmaken van symbolen. U kunt ook het infovenster 'Diagram' gebruiken.
Gegevenspuntsymbolen tonen via het infovenster 'Diagram' 1 Selecteer een gegevensreeks (vlak), klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Reeks'.
2 Kies een symbool uit het venstermenu 'Gegevenssymbool'.
3 U kunt de grootte van de gegevenspuntsymbolen aanpassen door een waarde te typen of de stappenregelaar in het bijbehorende veld te gebruiken. Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere opmaakinstellingen.
Werken met spreidingsdiagrammen In spreidingsdiagrammen worden de gegevens anders weergegeven dan in de andere diagramtypen. Er zijn ten minste twee kolommen of rijen met gegevens nodig om de waarden voor één gegevensreeks weer te geven. Als u meerdere gegevensreeksen wilt weergeven, gebruikt u per reeks twee extra kolommen of rijen. Elk waardenpaar bepaalt de positie van één gegevenspunt. De eerste gegevenswaarde in het paar vormt de x-as van het gegevenspunt. De tweede gegevenswaarde vormt de y-as van het gegevenspunt. Als u al een diagram hebt aangemaakt waarin de gegevenspunten niet uit paren bestaan en u dit diagram vervolgens in een spreidingsdiagram omzet, worden de gegevens mogelijk anders in Numbers weergegeven dan u had verwacht. Afhankelijk van de tabelgegevens bevat het spreidingsdiagram mogelijk zelfs helemaal geen gegevens. Controleer daarom altijd of u voor elke gegevensreeks x- en y-waarden hebt opgegeven voordat u een spreidingsdiagram aanmaakt. Wanneer u een spreidingsdiagram kiest, verschijnt de reeksknop met het tandwielsymbool in de linkerbovenhoek van de gegevenstabel. Om één kolom (of één rij) met gegevens als x-waarde voor meerdere kolommen of rijen met y-waarden te gebruiken, klikt u op het tandwielsymbool en kiest u 'Toon x-waarden'. Met dezelfde knop kunt u aangeven of u in het diagram de rijen of kolommen als gegevensreeks wilt gebruiken. Voordat u de weergave van gegevenspuntsymbolen of lijnen kunt wijzigen, moet u een symbool of lijn selecteren. Gebruik de opmaakbalk om snel symbolen en lijnen aan te passen. Selecteer een symbool en gebruik de regelaars 'Symbool' en 'Grootte' voor het opmaken van symbolen. Gebruik de lijninstellingen om de lijnen op te maken. Het infovenster 'Diagram' biedt aanvullende opties.
178
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Manieren om de weergave van geselecteerde gegevenspuntsymbolen en lijnen te wijzigen via het infovenster 'Diagram': mm Om de grootte van een symbool te wijzigen, kiest u een optie uit het venstermenu 'Gegevenssymbool'. Typ vervolgens een waarde of gebruik de stappenregelaar in het bijbehorende veld. mm Om de punten van de geselecteerde reeks met een rechte of gebogen lijn te verbinden, kiest u een optie uit het venstermenu 'Verbindingspunten'. mm Om de kleur van de gegevenspunten of lijnen in het diagram te wijzigen, selecteert u het gewenste gegevenspunt of de gewenste lijn en opent u vervolgens het infovenster 'Afbeelding'. (U kunt afzonderlijke kleuren voor de gegevenspunten, lijn en trendlijn instellen, ook al vertegenwoordigen deze onderdelen dezelfde gegevensreeks.) Klik in het infovenster 'Afbeelding' in het kleurenvak voor de lijnkleur en selecteer vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'. mm Om de stijl en dikte van een willekeurige lijn in het diagram te wijzigen, selecteert u de gewenste lijn en kiest u vervolgens een lijnstijl uit het venstermenu 'Lijn' in het infovenster 'Afbeelding'. Typ een waarde of gebruik de stappenregelaar in het bijbehorende veld om de lijndikte aan te passen. In spreidingsdiagrammen kunt u foutstaven voor de meetwaarden op de x- en y-as tonen. Zie “Foutstaven in diagrammen tonen” op pagina 168 voor meer informatie over foutstaven. Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere opmaakinstellingen.
Diagrammen met twee assen en gemengde diagrammen wijzigen In diagrammen met twee assen en in gemengde diagrammen worden twee gegevensreeksen weergegeven, waarbij elke gegevensreeks als kolom-, lijn- of vlakdiagram wordt getoond. Met de regelaars in het infovenster 'Diagram' kunt u de opmaak van beide assen afzonderlijk aanpassen. In diagrammen met twee assen worden de twee gegevensreeksen als twee diagrammen weergegeven, waarbij voor elk diagram een andere waarde-as (yas) wordt gebruikt. De as aan de linkerkant van het diagram hoort bij de eerste gegevensreeks en heeft de naam Waarde-as (Y1). De as aan de rechterkant van het diagram hoort bij de tweede gegevensreeks en heeft de naam Waarde-as (Y2).
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
179
In gemengde diagrammen worden de twee gegevensreeksen in één diagram weergegeven.
Een gegevensreeks als kolom, lijn of vlak tonen 1 Selecteer de gegevensreeks.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Kies in de opmaakbalk een optie uit het venstermenu 'Reeksopties'. ÂÂ Kies in het infovenster 'Diagram' een optie uit het venstermenu 'Reekstype'.
Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere opmaakinstellingen.
Scène-instellingen van 3D-diagrammen wijzigen U kunt de weergavehoek van een 3D-diagram wijzigen door de pijlpunten te slepen die verschijnen wanneer u het diagram selecteert.
Het infovenster 'Diagram' bevat aanvullende regelaars.
180
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
Instellingen voor 3D-scènes wijzigen via het infovenster 'Diagram' 1 Selecteer een 3D-diagram, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Diagram'.
2 Om de weergavehoek van het diagram te wijzigen, sleept u een pijlpunt van de blauwe pijlknop totdat het diagram naar wens wordt weergegeven.
3 Om de belichtingshoek en de intensiteit van de belichting te wijzigen, kiest u de gewenste optie uit het venstermenu 'Belichtingsstijl'.
4 Om de diepte van de diagramelementen te wijzigen, sleept u de schuifknop 'Diagramdiepte'. Wanneer u de schuifknop naar rechts sleept, komen de diagramelementen meer naar de kijker toe.
5 Om de randen in een 3D-cirkeldiagram aan te passen, schakelt u het aankruisvak 'Toon aflopende randen' in.
6 Gebruik het venstermenu 'Vorm staaf' om de vorm te wijzigen van de staven in 3D-kolom- en staafdiagrammen. Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere opmaakinstellingen.
Hoofdstuk 7 Diagrammen aanmaken op basis van gegevens
181
8
Werken met tekst
U kunt tekst opmaken en de opmaak wijzigen, ook als de tekst in lijsten, tekstvakken, tabelcellen en vormen is opgenomen. Tekst toevoegen
U kunt tekst toevoegen aan tekstvakken, vormen en tabelcellen. Voor informatie over
Zie
Een tekstvak aanmaken en er tekst aan toevoegen
“Tekstvakken toevoegen” op pagina 206
Tekst aan een vorm toevoegen
“Tekst in een vorm opnemen” op pagina 207
Werken met tekst in tabelcellen
“Tabelcelwaarden toevoegen en bewerken” op pagina 85 “Werken met tekst in tabelcellen” op pagina 86 “Werken met tekstnotaties in tabelcellen” op pagina 108
Uw tekst aanpassen
“Tekst selecteren” op pagina 182 “Tekst verwijderen, kopiëren en plakken” op pagina 183 “De grootte en vormgeving van tekst bepalen” op pagina 184 “Tekstuitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen” op pagina 192 “Lijsten aanmaken” op pagina 200
Tekst selecteren
Voordat u tekst kunt opmaken of anderszins kunt bewerken, moet u de tekst selecteren die u wilt bewerken.
182
Manieren om tekst te selecteren: mm Om een of meer tekens te selecteren, klikt u vóór het eerste teken en selecteert u de gewenste tekens door te slepen. mm Om een woord te selecteren, klikt u dubbel op het woord. mm Om een alinea te selecteren, klikt u driemaal in de alinea. mm Om tekstblokken te selecteren, houdt u de Shift-toets ingedrukt en klikt u in het begin van het eerste tekstblok en klikt u vervolgens helemaal aan het einde van het andere tekstblok. mm Om tekst vanaf het invoegpunt tot aan het begin van de alinea te selecteren, drukt u op de Pijl-omhoog-toets terwijl u de Shift- en Option-toets ingedrukt houdt. mm Om tekst vanaf het invoegpunt tot aan het einde van de alinea te selecteren, drukt u op de Pijl-omlaag-toets terwijl u de Shift- en Option-toets ingedrukt houdt. mm Om de selectie met één teken tegelijk uit te breiden, drukt u op de Pijl-links- of Pijlrechts-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. mm Om de selectie met één regel tegelijk uit te breiden, drukt u op de Pijl-omhoog- of Pijlomlaag-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. mm Om meerdere niet-aangrenzende woorden of tekstblokken te selecteren, selecteert u het eerste tekstblok en houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u de overige tekst selecteert.
Tekst verwijderen, kopiëren en plakken
Het Wijzig-menu bevat commando's waarmee u tekstbewerkingen kunt uitvoeren. Manieren om tekst te bewerken: mm Om tekst te kopiëren (of te knippen) en te plakken, selecteert u de tekst en kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer' of 'Wijzig' > 'Knip'. Vervolgens klikt u op de plaats waar u de tekst wilt plakken. Om tekst met opmaak te kopiëren, kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. Om de opmaak van de geplakte tekst aan te passen aan de opmaak van de omringende tekst, kiest u 'Wijzig' > 'Plak en pas stijl aan'. mm Om tekst te verwijderen, selecteert u de tekst en kiest u 'Wijzig' > 'Verwijder' of drukt u op de Delete-toets. Als u per ongeluk tekst hebt verwijderd, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel verwijderen' om de bewerking te herstellen. Als u het commando 'Kopieer' of 'Knip' gebruikt, wordt de geselecteerde tekst op het klembord geplaatst. De tekst blijft daar staan totdat u opnieuw het commando 'Kopieer' of 'Knip' kiest, of totdat u de computer uitschakelt. Het klembord bevat de tekst of het object van één knip- of kopieerbewerking tegelijk.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
183
De grootte en vormgeving van tekst bepalen
U kunt tekst opmaken met behulp van de opmaakbalk, de menu's van Numbers, het infovenster 'Tekst' en het venster 'Lettertypen'.
Voor informatie over
Zie
De vormgeving van tekst wijzigen
“Tekst vet of cursief maken of onderstrepen” op pagina 184 “Schaduw en doorhaaltekens aan tekst toevoegen” op pagina 185 “Een contour op tekst toepassen” op pagina 186 “Tekstgrootte wijzigen” op pagina 186 “Tekst in subscript of superscript weergeven” op pagina 186 “Tekst in hoofdletters of kleine letters weergeven” op pagina 187 “Lettertypen wijzigen” op pagina 187 “Het anti-aliasingniveau aanpassen” op pagina 188
Accenttekens toevoegen, internationale toetsenbordindelingen weergeven en nog veel meer
“Anti-aliasing toepassen” op pagina 188 “Een accentteken toevoegen” op pagina 189 “Speciale tekens en symbolen typen” op pagina 190 “Kromme aanhalingstekens gebruiken” op pagina 191
Spatiëring, ligaturen, de basislijn en het gebruik van hoofdletters/kleine letters aanpassen
“Geavanceerde typografische functies gebruiken” op pagina 191
Tekst vet of cursief maken of onderstrepen Met behulp van de opmaakbalk, het Opmaak-menu en het venster 'Lettertypen' kunt u snel en eenvoudig de vormgeving van tekst wijzigen. Nadat u de gewenste tekst hebt geselecteerd, maakt u de tekst vet of cursief of onderstreept u de tekst.
184
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Manieren om tekst vet of cursief te maken of te onderstrepen: mm Als u de opmaakbalk wilt gebruiken, selecteert u de gewenste tekst of klikt u op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen en gebruikt u vervolgens de regelaars in de opmaakbalk om de vormgeving van de tekst te wijzigen. Hiermee stelt u de tekstkleur in.
Hiermee wijzigt u het lettertypebeeld, de letterstijl en de lettergrootte.
Hiermee lijnt u de tekst uit.
Hiermee maakt u tekst vet of cursief, of onderstreept u de tekst.
Hiermee verdeelt u de tekst in kolommen.
Hiermee stelt u de regelafstand in.
mm Als u het Opmaak-menu wilt gebruiken, selecteert u de gewenste tekst of klikt u op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen en kiest u vervolgens 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Vet', 'Cursief' of 'Onderstreept'. mm Als u het venster 'Lettertypen' wilt gebruiken, selecteert u wat tekst, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk en maakt u met behulp van de regelaars in het venster 'Lettertypen' de gewenste tekst vet, cursief of onderstreept. Zie “Het venster 'Lettertypen'” op pagina 26 voor meer informatie over het venster 'Lettertypen'.
Schaduw en doorhaaltekens aan tekst toevoegen Met het venster 'Lettertypen' kunt u schaduw aan tekst toevoegen en deze naar wens aanpassen. Ook kunt u tekst met een streep doorhalen. Manieren om tekst met een streep door te halen en van schaduw te voorzien: mm Om geselecteerde tekst met een streep door te halen, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. Klik vervolgens op de knop voor het doorhalen van tekst en kies 'Geen', 'Enkel' of 'Dubbel' uit het venstermenu. U kunt ook tekst selecteren en 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Doorgehaald' kiezen. De geselecteerde tekst wordt met een streep doorgehaald. De streep heeft dezelfde kleur als de tekst. Als u de kleur van de streep wilt wijzigen, kiest u 'Kleur' uit het venstermenu voor het doorhalen van tekst en selecteert u vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'. De geselecteerde kleur wordt alleen voor de streep gebruikt. De kleur van de tekst blijft ongewijzigd. mm Om snel schaduw toe te voegen aan geselecteerde tekst, selecteert u 'Schaduw' in de opmaakbalk. mm Om schaduw toe te voegen aan geselecteerde tekst en schaduwkenmerken op te geven, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk en klikt u vervolgens op de knop voor tekstschaduw. Sleep de schuifknop voor de mate van ondoorzichtigheid van de schaduw (de eerste schuifknop aan de linkerkant) naar rechts om de schaduw donkerder te maken.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
185
Sleep de schuifknop voor de mate van vervaging van de schaduw (de middelste schuifknop) naar rechts om de schaduw vager te maken. Sleep de schuifknop voor de afstand van de schaduw (de derde schuifknop) naar rechts om de schaduw van de tekst te scheiden. Stel met behulp van de rotatieknop de richting van de schaduw in. mm Zie “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 249 voor meer informatie over het instellen van tekstschaduw via het infovenster 'Afbeelding'.
Een contour op tekst toepassen U kunt een contour toepassen op tekst.
Een contour op tekst toepassen 1 Selecteer de tekst waarop u het contour wilt toepassen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen.
2 Kies 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Contour'.
Tekstgrootte wijzigen U kunt de puntgrootte van tekst wijzigen om de tekst groter of kleiner te maken.
De grootte van geselecteerde tekst wijzigen 1 Selecteer de tekst waarvan u de grootte wilt wijzigen.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk om de tekstgrootte te wijzigen: ÂÂ Om de tekstgrootte telkens met 1 punt te wijzigen, kiest u 'Opmaak' > 'Lettertype' >
'Groter' of 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Kleiner'. U kunt ook het venstermenu voor de lettergrootte in de opmaakbalk gebruiken. ÂÂ Als u de grootte van geselecteerde tekst nauwkeurig wilt aanpassen, klikt u op de
knop 'Letter' in de knoppenbalk en gebruikt u de regelaars voor de lettergrootte in het venster 'Lettertypen'. Zie “Lettertypen wijzigen” op pagina 187 voor meer informatie. U kunt de onderdelen 'Groter' en 'Kleiner' ook aan de knoppenbalk toevoegen. Hiervoor kiest u 'Weergave' > 'Pas knoppenbalk aan', sleept u de onderdelen naar de knoppenbalk en klikt u op 'Gereed'.
Tekst in subscript of superscript weergeven U kunt tekst een stukje boven of onder de basislijn plaatsen.
186
Tekst in subscript of superscript weergeven 1 Selecteer de tekst die u boven of onder de basislijn wilt plaatsen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
2 Als u tekst in een kleinere lettergrootte in subscript of superscript wilt weergeven, kiest u 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Basislijn' > 'Subscript' of 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Basislijn' > 'Superscript'. Als u tekst hoger of lager ten opzichte van andere tekst in dezelfde regel wilt weergeven, kiest u 'Omhoog' of 'Omlaag' uit het submenu 'Basislijn'. Als u de tekst weer op de basislijn wilt plaatsen, kiest u 'Standaard' uit het submenu 'Basislijn'. U kunt de onderdelen 'Subscript' en 'Superscript' ook aan de knoppenbalk toevoegen. Hiervoor kiest u 'Weergave' > 'Pas knoppenbalk aan', sleept u de onderdelen naar de knoppenbalk en klikt u op 'Gereed'.
Tekst in hoofdletters of kleine letters weergeven U kunt snel blokken tekst geheel in hoofdletters of geheel in kleine letters weergeven, of tekst opmaken als een titel.
Tekst in hoofdletters of kleine letters weergeven 1 Selecteer de tekst die u wilt wijzigen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen. 2 Kies 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Hoofdletters/kleine letters' en kies een optie uit het submenu. Kies 'Alles met hoofdletters' om de gehele tekst in hoofdletters weer te geven. Kies 'Klein kapitaal' om de tekst in klein kapitaal en de hoofdletters in groot kapitaal weer te geven. Kies 'Titel' om een titelopmaak op de tekst toe te passen. Hierbij wordt de eerste letter van elk woord weergegeven met een hoofdletter. Kies 'Geen' als u niet automatisch hoofdletters wilt gebruiken.
Lettertypen wijzigen Nadat u de gewenste tekst hebt geselecteerd, kunt u met behulp van de regelaars in de opmaakbalk snel wijzigingen aanbrengen in de lettertypefamilie, het lettertype, de lettergrootte, de kleur en de achtergrondkleur. Via het venster 'Lettertypen' kunt u lettertypen nauwgezet wijzigen. Met behulp van de grootteregelaars en typografische instellingen kunt u de vormgeving van uw tekst naar wens aanpassen.
Het lettertype van geselecteerde tekst wijzigen via het venster 'Lettertypen' 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Selecteer in het venster 'Lettertypen' een lettertype in de kolom 'Familie' en selecteer vervolgens het letterbeeld in de kolom 'Letterbeeld'.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
187
Als niet alle lettertypefamilies worden weergegeven die op de computer zijn geïnstalleerd, selecteert u 'Alle lettertypen' in de kolom 'Sets' of typt u de naam van het gewenste lettertype in het zoekveld onder in het venster 'Lettertypen'. In het voorvertoningsvenster boven in het venster 'Lettertypen' wordt een voorbeeld van het geselecteerde lettertype weergegeven. Als het voorvertoningsvenster niet zichtbaar is, kiest u 'Toon voorvertoning' uit het taakmenu in de linkerbenedenhoek van het venster 'Lettertypen'.
3 Wijzig de lettergrootte met behulp van de schuifknop voor de grootte of een andere regelaar voor de grootte.
4 Pas de typografische instellingen van het geselecteerde lettertype aan door 'Typografie' in het taakmenu te kiezen. Klik in het venster 'Typografie' op de driehoekjes om de verschillende typografische effecten die beschikbaar zijn voor het geselecteerde lettertype, te bekijken en te selecteren. Voor verschillende lettertypen zijn verschillende typografische effecten beschikbaar. Zie “Geavanceerde typografische functies gebruiken” op pagina 191 voor meer informatie.
Het anti-aliasingniveau aanpassen Als lettertypen er op het scherm vaag, onscherp of rafelig uitzien, kunt u het antialiasingniveau aanpassen of instellen bij welke puntgrootte anti-aliasing moet worden toegepast. Wanneer u een spreadsheet exporteert naar een pdf-bestand, worden lettertypen mogelijk vervormd weergegeven in het pdf-bestand. U kunt instellingen opgeven voor de anti-aliasing van lettertypen en er zo voor zorgen dat de naar een pdf-bestand geëxporteerde lettertypen fraaier worden weergegeven.
Anti-aliasing toepassen 1 Open 'Systeemvoorkeuren' en klik op 'Weergave'. 2 Om anti-aliasing in te schakelen in Mac OS X versie 10.6 (Snow Leopard) of hoger, schakelt u 'Gebruik indien beschikbaar anti-aliasing voor lcd' in. Om anti-aliasing in te schakelen in Mac OS X versie 10.5.7 (Leopard) of eerder, kiest u een anti-aliasingstijl uit het venstermenu 'Anti-aliasingniveau'. Afhankelijk van het type beeldscherm ziet u slechts kleine of helemaal geen verschillen tussen de verschillende stijlen voor anti-aliasing.
3 Als u kleine lettertypen in uw document wilt gebruiken, kiest u een puntgrootte uit het venstermenu 'Schakel anti-aliasing uit voor lettertypen met puntgrootte'. Wanneer anti-aliasing is ingeschakeld, zijn kleinere lettertypen mogelijk moeilijker te lezen, zodat het zinvol kan zijn om anti-aliasing uit te schakelen voor kleinere lettergrootten. Voor meer informatie over anti-aliasing in Mac OS X klikt u op de Help-knop in de rechterbenedenhoek van het paneel 'Weergave' in Systeemvoorkeuren.
188
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Een accentteken toevoegen U kunt Toetsenbordweergave gebruiken om accenttekens aan tekens toe te voegen. In Toetsenbordweergave worden de tekens weergegeven voor de toetsenbordindeling of invoermethode die u hebt geselecteerd uit het invoermenu. Als u bijvoorbeeld 'Amerikaans' uit het invoermenu hebt gekozen, worden in Toetsenbordweergave de tekens van een Amerikaans toetsenbord weergegeven.
Een accentteken toevoegen 1 Kies 'Toon Toetsenbordweergave' uit het invoermenu (rechts in de menubalk). Het invoermenu wordt rechts in de menubalk weergegeven en ziet eruit als een vlag of een teken. Zie “De toetsenbordindeling voor een andere taal bekijken” voor informatie over de manier waarop u het invoermenu weergeeft als u het invoermenu niet ziet.
2 Druk op Shift, Option of Option + Shift om de beschikbare accenttekens in Toetsenbordweergave te markeren. De toetsen met accenttekens worden gemarkeerd. Het is mogelijk dat u geen speciale toetsen hoeft in te drukken om de toetsen voor accenttekens weer te geven (afhankelijk van het toetsenbord).
3 Plaats het invoegpunt op de positie in het document waar u tekst wilt typen.
4 Druk op de speciale toets van stap 2 (Shift, Option, Option + Shift of geen enkele toets) en druk vervolgens op de toets die overeenkomt met het accent dat in Toetsenbordweergave wordt getoond.
5 Laat de speciale toets los en druk vervolgens op de toets voor het teken waaraan u het accent wilt toevoegen. Op een Nederlands toetsenbord typt u bijvoorbeeld 'é' door eerst op Option + E (de accenttoets) te drukken en vervolgens de letter 'e' (de letter waaraan u het accent wilt toevoegen) te typen.
De toetsenbordindeling voor een andere taal bekijken In Toetsenbordweergave worden de tekens weergegeven voor de toetsenbordindeling of invoermethode die u hebt geselecteerd uit het invoermenu. Als u bijvoorbeeld 'Amerikaans' uit het invoermenu hebt gekozen, worden in Toetsenbordweergave de tekens van een Amerikaans toetsenbord weergegeven. Met behulp van Toetsenbordweergave kunt u zien waar tekens die voor andere talen worden gebruikt zich op het toetsenbord bevinden, als die lettertypen zijn geïnstalleerd. Om Toetsenbordweergave te kunnen gebruiken, moet het invoermenu zichtbaar zijn in de menubalk.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
189
Het invoermenu weergeven 1 Kies Apple-menu > 'Systeemvoorkeuren' en ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Als u met Mac OS X 10.6 of hoger werkt, klikt u op 'Taal en tekst', klikt u vervolgens
op 'Invoerbronnen' en schakelt u het aankruisvak naast 'Toetsen- en tekenweergave' in. ÂÂ Als u met Mac OS X 10.5.7 of lager werkt, klikt u op 'Landinstellingen',
klikt u vervolgens op 'Invoermenu' en schakelt u het aankruisvak naast 'Toetsenbordweergave' in. Het invoermenu verschijnt rechts in de menubalk en ziet eruit als een vlag of teken.
2 Schakel het aankruisvak naast de toetsenbordindeling of invoermethode van een land in om de toetsenbordindeling te zien die in dat land wordt gebruikt.
3 Schakel het aankruisvak 'Toon invoermenu in menubalk' in.
De toetsenbordindeling voor een andere taal bekijken 1 Kies een taal of invoermethode uit het invoermenu dat zich rechts in de menubalk bevindt.
2 Kies 'Toon Toetsenbordweergave' uit het invoermenu.
3 Druk op toetsen op het toetsenbord om de locatie ervan in Toetsenbordweergave weer te geven. Druk op Option, Shift en Command + Option om accenten en speciale tekens te zien.
4 Om een teken in te voegen op de positie van het invoegpunt in uw document, klikt u op de toets voor het betreffende teken in Toetsenbordweergave.
Speciale tekens en symbolen typen Met behulp van het venster 'Tekens' in Mac OS X kunt u speciale tekens, zoals wiskundige symbolen, accenttekens, pijlen en andere zogeheten dingbats, in documenten invoegen. U kunt met dit palet ook tekens uit het Japans, traditioneel Chinees, vereenvoudigd Chinees en Koreaans, en tekens uit andere talen invoegen.
Speciale tekens of symbolen invoegen 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar u het speciale teken of symbool wilt invoegen.
2 Kies 'Wijzig' > 'Speciale tekens' om het venster 'Tekens' te openen (of kies 'Tekens' uit het taakmenu linksonder in het venster 'Lettertypen').
3 Kies het gewenste tekentype uit het venstermenu 'Weergave' boven in het venster 'Tekens'. Als het venstermenu 'Weergave' niet zichtbaar is, klikt u op de knop in de rechterbovenhoek van het venster om het bovenste gedeelte van het venster weer te geven. Om het bovenste gedeelte van het venster weer te verbergen, klikt u nogmaals op de knop.
190
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
4 Klik op een onderdeel in de lijst om de tekens per categorie weer te geven.
5 Klik dubbel op het teken of symbool aan de rechterkant dat u in de spreadsheet wilt invoegen of selecteer het teken en klik op 'Voeg in'. Tekens die niet door Numbers worden ondersteund, worden niet in de spreadsheet weergegeven.
Kromme aanhalingstekens gebruiken Kromme aanhalingstekens zijn gekrulde aanhalingstekens die voor citaten worden gebruikt. Kromme aanhalingstekens zijn aan het begin en het einde van het citaat verschillend. U kunt ook rechte aanhalingstekens gebruiken; deze zijn aan het begin en einde van het citaat hetzelfde. Kromme aanhalingstekens Rechte aanhalingstekens
Kromme aanhalingstekens gebruiken mm Kies 'Numbers' > 'Voorkeuren', klik op 'Automatische correctie' en schakel het aankruisvak 'Gebruik kromme aanhalingstekens' in.
Geavanceerde typografische functies gebruiken Sommige lettertypen, zoals Zapfino en Hoefler, beschikken over geavanceerde typografische functies, waarmee u verschillende effecten kunt creëren. Als u in een tekstvak een lettertype gebruikt dat over verschillende typografische effecten beschikt, kunt u veel van deze effecten in het submenu van het commando 'Lettertype' van het Opmaak-menu wijzigen. Zo kunt u voor deze lettertypen onder andere de volgende kenmerken aanpassen: ÂÂ Spatiëring: Hiermee plaatst u tekens dichter bij elkaar of verder uit elkaar. ÂÂ Ligatuur: Hiermee geeft u op of er stijlvolle versieringen tussen letters of aan het
begin of eind van regels moeten worden gebruikt, waarbij twee of meer teksttekens als één teken worden weergegeven. Er worden geen ligaturen gebruikt. Er worden ligaturen gebruikt.
Kies uit het submenu 'Ligatuur' de optie 'Standaard' als u de ligatuurinstellingen wilt gebruiken die in het venster 'Typografie' voor het gebruikte lettertype zijn ingesteld. Kies 'Geen' om ligaturen voor de geselecteerde tekst uit te schakelen of kies 'Alles' om extra ligaturen voor de geselecteerde tekst in te schakelen. In het venster 'Typografie' zijn geavanceerde opties voor typografie beschikbaar.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
191
Het venster 'Typografie' openen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Kies in het venster 'Lettertypen' de optie 'Typografie' uit het taakmenu (linksonder in het venster).
Tekstuitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen Als u tekstkenmerken wilt aanpassen, gebruikt u in eerste instantie het infovenster 'Tekst' en de opmaakbalk. Via het Opmaak-menu kunt u de horizontale uitlijning in bepaalde opzichten aanpassen en bijvoorbeeld tekst centreren of links uitlijnen.
Als u tekst hebt geselecteerd, zijn de regelaars voor kleur, afstand en uitlijning ook beschikbaar in de opmaakbalk. Als u tekst in een tekstvak, opmerking of vorm hebt geselecteerd, kunt u de kleur van de tekst en de achtergrond instellen, tekst uitlijnen en de regelafstand instellen. Hiermee stelt u de tekstkleur in.
Hiermee wijzigt u het lettertypebeeld, de letterstijl en de lettergrootte.
Hiermee lijnt u de tekst uit.
Hiermee maakt u tekst vet of cursief, of onderstreept u de tekst.
Hiermee verdeelt u de tekst in kolommen.
Hiermee stelt u de regelafstand in.
U kunt tekst in tabelcellen met behulp van de opmaakbalk horizontaal en verticaal uitlijnen in de cel. Hiermee lijnt u tekst horizontaal uit.
Hiermee lijnt u tekst verticaal uit.
192
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Het paneel 'Tekst' van het infovenster 'Tekst' bevat meer opties voor het uitlijnen van tekst en het aanpassen van de regelafstand. Hiermee opent u het infovenster 'Tekst'. Knoppen voor horizontaal uitlijnen: hiermee kunt u geselecteerde tekst links, rechts of in het midden uitlijnen, uitvullen of een speciale uitlijning voor tabelcellen op de tekst toepassen.
Hiermee wijzigt u de kleur van geselecteerde tekst.
Knoppen voor verticaal uitlijnen: hiermee kunt u tekst aan de bovenkant, de onderkant of het midden van een tekstvak, vorm of tabelcel uitlijnen.
Teken- en regelafstand: met deze schuifknoppen past u de teken- en regelafstand voor geselecteerde tekst en de afstand tussen de alinea's aan. Hiermee past u de afstand tussen de tekst en de binnenranden van tekstvakken, tabelcellen en vormen aan.
Voor informatie over
Zie
Tekst uitlijnen
“Tekst horizontaal uitlijnen” op pagina 193 “Tekst verticaal uitlijnen” op pagina 194
Regelafstand aanpassen
“De afstand tussen tekstregels aanpassen” op pagina 195 “De ruimte voor of na alinea's instellen” op pagina 196 “De afstand tussen tekens aanpassen” op pagina 196
Tekstkleur aanpassen
“De tekstkleur en achtergrondkleur van tekst wijzigen” op pagina 197
Tekst horizontaal uitlijnen U kunt de tekst in alinea's links, rechts of in het midden van een kolom, tabelcel, tekstvak of vorm uitlijnen, of de tekst uitlijnen met de linker- en rechterrand (uitvullen). Met de uitlijnknoppen in de opmaakbalk kunt u snel de uitlijning van tekst in uw spreadsheet wijzigen. Om de uitlijning van tekst te wijzigen, selecteert u de tekst en klikt u op een van de uitlijnknoppen in de opmaakbalk.
Tekst links, rechts of in het midden uitlijnen via het infovenster 'Tekst' 1 Selecteer de tekst die u wilt wijzigen.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
193
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'.
3 Klik op een van de vijf knoppen voor horizontaal uitlijnen rechts van het kleurenvak. Van links naar rechts hebben deze knoppen het volgende effect: Knop voor links uitlijnen: Hiermee plaatst u elke tekstregel tegen de linkermarge van het object. Knop voor centreren: Hiermee plaatst u het midden van elke tekstregel in het midden van het object. Knop voor rechts uitlijnen: Hiermee plaatst u elke tekstregel tegen de rechtermarge van het object. Knop voor uitvullen: Hiermee worden de tekens op elke tekstregel zo uitgevuld dat de regel links en rechts wordt uitgelijnd. Knop voor natuurlijk uitlijnen: Hiermee lijnt u in een tabelcel tekst links en getallen rechts uit. Als u tekst hebt geselecteerd, zijn de eerste vier uitlijnknoppen beschikbaar in de opmaakbalk. Als u een tabelcel hebt geselecteerd, is de vijfde knop voor horizontale uitlijning ook beschikbaar in de opmaakbalk. U kunt tekst ook horizontaal uitlijnen door 'Opmaak' > 'Tekst' > te kiezen en vervolgens een van de opties 'Lijn links uit', 'Centreer', 'Lijn rechts uit', 'Vul uit' of 'Lijn tabelcel automatisch uit' te selecteren. Zie “Tekst laten inspringen” op pagina 199 voor informatie over het laten inspringen van de eerste regel tekst van een alinea en over het ongedaan maken van het inspringen van alinea's.
Tekst verticaal uitlijnen U kunt de tekst in alinea's uitlijnen met de boven- of onderrand van een tabelcel, tekstvak of vorm, of de tekst uitlijnen met het midden van de tabelcel, het tekstvak of de vorm.
Tekst uitlijnen met het midden of de boven- of onderrand van een tekstvak, tabelcel of vorm 1 Selecteer het tekstvak, de tabelcel of de vorm waarin u de uitlijning van tekst wilt wijzigen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'.
3 Klik op een van de drie knoppen voor verticaal uitlijnen om de tekst uit te lijnen met het midden of de boven- of onderrand van een tabelcel, tekstvak of vorm. Als u werkt met tekst in een tabelcel, zijn de knoppen voor verticale uitlijning ook beschikbaar in de opmaakbalk.
194
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
De afstand tussen tekstregels aanpassen U kunt de regelafstand voor tekst verkleinen of vergroten. Met behulp van de regelaar voor de regelafstand in de opmaakbalk kunt u snel de afstand tussen geselecteerde tekstregels wijzigen. Om de regelafstand te wijzigen voordat u begint te typen, klikt u in de opmaakbalk op de regelaar voor de regelafstand en typt u vervolgens uw tekst. Klik hierop om de ruimte tussen de tekstregels te wijzigen.
De regelafstand instellen via het infovenster 'Tekst' 1 Selecteer de tekst die u wilt wijzigen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'.
3 Sleep de schuifknop 'Regel' naar links om de regelafstand te verkleinen of naar rechts om de regelafstand te vergroten. Als u een exacte waarde voor de afstand wilt instellen, typt u een waarde in het veld voor de regelafstand of gebruikt u de pijlknoppen naast het veld.
4 Kies een optie voor de regelafstand uit het venstermenu voor de regelafstand dat verschijnt wanneer u op de tekst onder het veld klikt. Het veld 'Regel' Typ een waarde (of gebruik de pijlknoppen) om de regelafstand binnen een alinea in te stellen.
Het venstermenu voor de regelafstand Klik op de tekst onder het veld 'Regel' en kies een optie voor de regelafstand.
Standaardregelafstand (Enkel, Dubbel, Meerdere): De afstand tussen de regels is afhankelijk van de lettergrootte. Gebruik deze optie als de relatieve afstand tussen de stokken (delen van letters die tot aan de bovenkant van de regel doorlopen) en staarten (delen van letters die onder de regel uitsteken) vast moet blijven. Met 'Enkel' stelt u de enkele regelafstand in, met 'Dubbel' de dubbele regelafstand. Met 'Meerdere' kunt u waarden voor de regelafstand instellen tussen enkel en dubbel, of groter dan dubbel. Minimaal: De afstand tussen twee opeenvolgende regels is nooit minder dan de ingestelde waarde, maar kan groter zijn voor grotere lettertypen om het overlappen van tekstregels te vermijden. Gebruik deze optie als de afstand tussen regels vast moet zijn, maar er geen overlapping mag plaatsvinden bij grote lettertypen.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
195
Precies: De afstand tussen de basislijnen. Tussen: De afstand tussen de regels wordt vergroot in plaats van de hoogte van de regels, zoals bij het gebruik van een dubbele regelafstand het geval is.
De ruimte voor of na alinea's instellen U kunt de ruimte voor of na alinea's vergroten of verkleinen. Met behulp van de regelaar voor de regelafstand in de opmaakbalk kunt u snel de afstand voor of na alinea's wijzigen. Om de afstand voor of na alinea's te wijzigen, selecteert u de tekst en klikt u in de opmaakbalk op de regelaar voor de regelafstand.
De ruimte voor of na een alinea wijzigen 1 Selecteer de alinea's waarvoor u de afstand wilt wijzigen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'.
3 Sleep de schuifknop 'Voor alinea' of 'Na alinea'. U kunt ook een exacte waarde opgeven (bijvoorbeeld 5 punten) in de tekstvakken. Als de waarden in ’Voor alinea' of 'Na alinea' voor aangrenzende alinea's niet gelijk zijn, wordt de hoogste waarde gebruikt. Als de afstand voor de huidige alinea bijvoorbeeld is ingesteld op 12 terwijl de afstand na de voorgaande alinea is ingesteld op 14, is de afstand tussen alinea's 14. Voor alinea's in een tekstvak, vorm of tabelcel wordt geen witruimte voor de alinea ingevoegd. Als u de witruimte rond tekst in tekstvakken, vormen en tabelcellen wilt instellen, gebruikt u de schuifknop 'Marge', zoals beschreven in “De marge van tekst in objecten wijzigen” op pagina 200.
De afstand tussen tekens aanpassen U kunt de afstand tussen tekens vergroten of verkleinen.
De afstand tussen tekens aanpassen 1 Selecteer de tekst die u wilt wijzigen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'.
3 Sleep de schuifknop 'Teken' of geef een nieuw percentage in het veld op. U kunt de afstand tussen geselecteerde tekens ook aanpassen door 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Spatiëring' en vervolgens een optie uit het submenu te kiezen.
196
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
De tekstkleur en achtergrondkleur van tekst wijzigen U kunt de tekstkleur wijzigen via de opmaakbalk, het infovenster 'Tekst' en het venster 'Lettertypen'. Als u met een van deze hulpmiddelen een wijziging aanbrengt, overschrijft u de kleurwijzigingen die u eerder met een van de andere hulpmiddelen hebt aangebracht. Manieren om tekst met behulp van kleur te markeren: mm Om de kleur van geselecteerde tekst te wijzigen, klikt u op het kleurenvak in de opmaakbalk. Er verschijnt een kleurenmatrix. Kies de gewenste kleur door erop te klikken of klik op 'Toon kleuren' om het venster 'Kleuren' te openen. Dit venster bevat aanvullende kleuropties.
mm U kunt de kleur van geselecteerde tekst ook wijzigen met behulp van het infovenster 'Tekst'. Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo', klik op 'Tekst' en klik vervolgens op het kleurenvak. Het venster 'Kleuren' wordt geopend. Zie “Het venster 'Kleuren'” op pagina 25 voor instructies. mm Als u een achtergrondkleur aan een alinea wilt toevoegen, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. Klik vervolgens op de knop voor de documentkleur in het venster 'Lettertypen' (de vierde knop van links) en selecteer een kleur in het venster 'Kleuren'.
Tabstops instellen om tekst uit te lijnen
U kunt tekst op bepaalde punten uitlijnen door tabstops in te stellen. Wanneer u op de Tab-toets drukt (of op Option + Tab als u in een tabelcel werkt), wordt het invoegpunt (en alle tekst rechts daarvan) verplaatst naar de volgende tabstop. De tekst die u vervolgens typt, wordt eveneens op dat punt ingevoegd. Met de symbolen op de horizontale liniaal of het infovenster 'Tekst' kunt u tabstops beheren.
Voor informatie over
Zie
Een nieuwe tabstop toevoegen
“Een nieuwe tabstop instellen” op pagina 198
De plaats van tabstops en het type tabstop wijzigen
“Een tabstop wijzigen” op pagina 198
Een tabstop verwijderen
“Een tabstop verwijderen” op pagina 199
Voorkeuren voor linialen aanpassen
“Liniaalinstellingen wijzigen” op pagina 199
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
197
Een nieuwe tabstop instellen Met behulp van de horizontale liniaal kunt u een nieuwe tabstop instellen. Als de horizontale liniaal verborgen is, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon linialen'. Zie “Liniaalinstellingen wijzigen” op pagina 199 voor meer informatie over het aanpassen van de voorkeursinstellingen voor linialen. Linkertabstop
Rechtertabstop
Gecentreerde tabstop
Op de horizontale liniaal worden blauwe tabsymbolen weergegeven als u tekst met
Decimale tabstop
Een nieuwe tabstop instellen mm Om een nieuwe tabstop aan te maken, klikt u op de horizontale liniaal om op de gewenste plaats een tabsymbool te plaatsen. Houd vervolgens de Control-toets ingedrukt en klik op het tabsymbool. Kies een uitlijningsoptie uit het contextuele menu.
U kunt kiezen uit een van deze typen tabstops.
Linkertabstop: Hiermee wordt de linkerkant van tekst met de tabstop uitgelijnd. Gecentreerde tabstop: Hiermee wordt het midden van tekst bij de tabstop geplaatst. Rechtertabstop: Hiermee wordt de rechterkant van tekst met de tabstop uitgelijnd. Decimale tabstop: Hiermee wordt het decimale scheidingsteken (zoals een punt of komma) in getallen met de tabstop uitgelijnd. U kunt ook meerdere malen dubbel op het tabsymbool op de liniaal klikken totdat het gewenste type tabstop wordt weergegeven.
Een tabstop wijzigen Met behulp van de horizontale liniaal kunt u de plaats van een tabstop en het type wijzigen. Als de horizontale liniaal verborgen is, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon linialen'. Zie “Liniaalinstellingen wijzigen” op pagina 199 voor meer informatie over het aanpassen van de voorkeursinstellingen voor linialen. Manieren om tabstops te wijzigen: mm Als u een tabstop wilt verplaatsen, sleept u het blauwe tabsymbool in de horizontale liniaal naar de gewenste positie. mm Als u een ander type tabstop wilt instellen, klikt u op het tabsymbool in de horizontale liniaal terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt en kiest u het gewenste type uit het contextuele menu. U kunt ook meerdere malen dubbel op het tabsymbool op de liniaal klikken totdat het gewenste type tabstop wordt weergegeven.
198
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Een tabstop verwijderen Met behulp van de horizontale liniaal kunt u snel een tabstop verwijderen. Als de horizontale liniaal verborgen is, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon linialen'. Zie “Liniaalinstellingen wijzigen” op pagina 199 voor meer informatie over het aanpassen van de voorkeursinstellingen voor linialen. Een tabstop verwijderen mm Sleep de tab uit de horizontale liniaal.
Liniaalinstellingen wijzigen Liniaalinstellingen wijzigen mm Kies 'Numbers' > 'Voorkeuren' en stel de maateenheden van de linialen in met behulp van het venstermenu 'Eenheid liniaal'. De nieuwe liniaalinstellingen gelden voor alle spreadsheets die in Numbers worden bekeken totdat u de instellingen opnieuw wijzigt.
Tekst laten inspringen
U kunt de ruimte tussen de tekst en de binnenrand van een tekstvak, vorm of tabelcel aanpassen. Voor informatie over
Zie
Inspringing wijzigen
“Het inspringniveau voor alinea's instellen” op pagina 199
De ruimte tussen tekst en de binnenrand van objecten aanpassen
“De marge van tekst in objecten wijzigen” op pagina 200
Het inspringniveau voor alinea's instellen Met de horizontale liniaal kunt u het inspringniveau voor alinea's instellen. Inspringing van eerste regel
Linkerinspringing
Rechterinspringing
Manieren om tekst te laten inspringen: mm Als u de rechterinspringing wilt wijzigen, sleept u het symbool voor de rechterinspringing (omlaag wijzend blauw driehoekje aan de rechterkant van de horizontale liniaal) naar de positie waar u de rechterrand van de alinea wilt laten eindigen. mm Als u de linkerinspringing wilt wijzigen, sleept u het symbool voor de linkerinspringing (omlaag wijzend blauw driehoekje aan de linkerkant van de liniaal) naar de positie waar u de linkerrand van de alinea wilt laten beginnen.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
199
mm Als u de linkermarge onafhankelijk van de linkerinspringing wilt wijzigen, houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u sleept. mm Als u de inspringing voor de eerste regel wilt wijzigen, sleept u de inspringing voor de eerste regel (blauw rechthoekje) naar de positie waar u de eerste regel van elke alinea wilt laten beginnen. Als u de eerste regel gelijk wilt laten lopen met de linkermarge, moet het rechthoekje zijn uitgelijnd met het symbool voor de linkerinspringing. mm Als u een verkeerd-om inspringing wilt aanmaken, sleept u het rechthoekje naar de linkerkant van het symbool voor de linkerinspringing.
De marge van tekst in objecten wijzigen U kunt de ruimte tussen de tekst en de binnenrand van een tekstvak, vorm of tabelcel instellen. Deze ruimte wordt de marge genoemd. De hoeveelheid ruimte die u opgeeft, wordt toegepast rondom de tekst, dus aan alle vier de kanten.
De afstand tussen de tekst en de binnenrand van het bijbehorende object instellen 1 Als het object geen invoegpunt bevat, selecteert u het object. (Als het invoegpunt nog in het object staat, drukt u op Command + Return om de tekstbewerkingsmodus te verlaten en de vorm te selecteren.)
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'.
3 Sleep de schuifknop 'Marge' naar rechts om de afstand tussen de tekst en de binnenrand van het object te vergroten of geef een getal op in het veld en druk vervolgens op de Return-toets. U kunt ook de pijlknoppen gebruiken om de afstand te vergroten of te verkleinen. Hier stelt u de hoeveelheid ruimte in rond de tekst in een tekstvak, vorm of tabelcel.
Lijsten aanmaken
Numbers biedt vooraf opgemaakte stijlen met opsommingstekens en nummeringsstijlen voor het aanmaken van eenvoudige of geordende lijsten. Lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten zijn eenvoudige lijsten zonder geneste hiërarchische informatiestructuren, zoals bij een geordende lijst (een overzicht).
200
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Voor informatie over
Zie
Automatisch lijsten aanmaken op basis van tekst die u typt
“Automatisch lijsten aanmaken” op pagina 201
In het infovenster 'Tekst' lijsten met opsommingstekens opmaken
“Lijsten met opsommingstekens opmaken” op pagina 202
In het infovenster 'Tekst' genummerde lijsten opmaken
“Genummerde lijsten opmaken” op pagina 203
In het infovenster 'Tekst' geordende lijsten (overzichten) toevoegen en opmaken
“Geordende lijsten opmaken” op pagina 204
Automatisch lijsten aanmaken Met de automatische lijstfunctie in Numbers wordt automatisch een lijst opgemaakt op basis van de tekst die u typt. Om deze functie in te schakelen, kiest u eerst 'Numbers' > 'Voorkeuren'. Klik op 'Automatische correctie' en schakel het aankruisvak 'Detecteer lijsten automatisch' in.
Een lijst automatisch aanmaken 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar de lijst moet beginnen.
2 Maak op een van de volgende manieren een lijst aan: ÂÂ Om een lijst met opsommingstekens aan te maken, drukt u op Option + 8 om een
stip (•), een sterretje (*) of een koppelteken (-) te typen. Typ vervolgens een spatie gevolgd door tekst en druk op de Return-toets. Zie “Lijsten met opsommingstekens opmaken” op pagina 202 voor informatie over de manier waarop u lijsten met opsommingstekens opmaakt. ÂÂ Om een lijst met opsommingstekens in de vorm van nummers, letters of
Romeinse cijfers aan te maken, typt u het nummer, de letter of het cijfer, gevolgd door een punt, een spatie en wat tekst. Druk vervolgens op de Return-toets. Zie “Genummerde lijsten opmaken” op pagina 203 en “Geordende lijsten opmaken” op pagina 204 voor informatie over de manier waarop u genummerde of geordende lijsten opmaakt.
3 Bewerk de lijst vervolgens op een van de volgende manieren: ÂÂ Om een nieuw onderdeel op het huidige inspringniveau toe te voegen, drukt u op
de Return-toets. ÂÂ Om een onderdeel naar een lager inspringniveau te verplaatsen, drukt u op de Tab-
toets. Om een onderdeel naar een hoger inspringniveau te verplaatsen, drukt u op Shift + Tab.
4 Om uw lijst te voltooien, drukt u tweemaal op de Return-toets of drukt u op de Returntoets en vervolgens op de Delete-toets.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
201
Opmerking: Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Returntoets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u niet op de Return-toets, maar op Option + Return.
Lijsten met opsommingstekens opmaken U kunt de automatische lijstfunctie gebruiken om een eenvoudige lijst met opsommingstekens te maken. Het infovenster 'Tekst' bevat echter veel opties om lijsten met opsommingstekens op te maken. Zie “Automatisch lijsten aanmaken” op pagina 201 voor informatie over de manier waarop u automatisch een lijst aanmaakt.
Een lijst met opsommingstekens toevoegen en opmaken via het infovenster 'Tekst' 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar de lijst moet beginnen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Opsommingstek.'.
3 Kies een stijl voor het opsommingsteken uit het venstermenu 'Opsomming/ nummering'. Als u een getypt teken als opsommingsteken wilt gebruiken, kiest u 'Opsommingstekens met tekst' en kiest u een teken of typt u een teken in het veld. Als u een vooraf ingesteld opsommingsteken van Numbers wilt gebruiken, kiest u 'Opsommingstekens met afb.' en kiest u vervolgens een afbeelding uit de lijst. Als u uw eigen afbeelding als opsommingsteken wilt gebruiken, kiest u 'Aangepaste afbeelding' en selecteert u vervolgens een afbeelding in het venster 'Open' dat verschijnt.
4 Als u de grootte van een afbeelding voor een opsommingsteken wilt wijzigen, typt u een percentage van de originele grootte in het veld 'Grootte'. U kunt ook het aankruisvak '% van tekstgrootte' inschakelen en een percentage van de tekstgrootte opgeven. Met deze optie blijft de verhouding tussen afbeelding en tekst van de opsommingstekens gehandhaafd, ook als u de lettergrootte van de tekst later aanpast.
5 Om de ruimte tussen opsommingstekens en de linkermarge te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspring. opsommingstek.'. Om de ruimte tussen de opsommingstekens en de tekst te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing tekst'.
6 Om het opsommingsteken hoger of lager ten opzichte van de tekst te plaatsen, typt u een getal in het veld 'Lijn uit'.
7 Om onderdelen met opsommingstekens aan uw lijst toe te voegen en te laten inspringen, gaat u op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Om een nieuw onderdeel op het huidige inspringniveau toe te voegen, drukt u op
de Return-toets. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u in plaats daarvan op Option + Return.
202
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
ÂÂ Om een alinea zonder opsommingsteken toe te voegen onder een onderdeel dat
deel uitmaakt van de lijst met opsommingstekens, drukt u op de Return-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u in plaats daarvan op Control + Return. ÂÂ Om een nieuw onderdeel op het volgende inspringniveau toe te voegen, drukt
u op de Tab-toets. Om een nieuw onderdeel op het vorige inspringniveau toe te voegen, drukt u op Shift + Tab. U kunt ook klikken op een opsommingsteken en de muisknop ingedrukt houden terwijl u het teken naar rechts, naar links, naar beneden en naar rechts, of naar beneden en naar links sleept. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', wijzigt u het niveau van de onderdelen met de regelaars voor inspringniveaus in het paneel 'Opsommingstekens' van het infovenster 'Tekst'. ÂÂ Om weer normale alineatekst aan het einde van een lijst te gebruiken, drukt u
op de Return-toets en kiest u 'Geen opsommingstekens' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Mogelijk moet u ook het inspringniveau van de alinea nog wijzigen. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u niet op de Return-toets, maar op Option + Return.
Genummerde lijsten opmaken U kunt de automatische lijstfunctie gebruiken om een eenvoudige lijst met opsommingstekens te maken. Het infovenster 'Tekst' bevat echter veel opties om lijsten met opsommingstekens op te maken. Zie “Automatisch lijsten aanmaken” op pagina 201 voor informatie over de manier waarop u automatisch een lijst aanmaakt.
Een genummerde lijst toevoegen en opmaken 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar de lijst moet beginnen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Opsommingstek.'.
3 Kies 'Nummers' uit het venstermenu 'Opsomming/Nummering' en kies vervolgens een stijl uit het venstermenu eronder.
4 Om de ruimte tussen de nummers en de linkermarge te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing nummers'. Om de ruimte tussen de nummers en de tekst te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing tekst'.
5 Om onderdelen aan uw lijst toe te voegen en te laten inspringen, gaat u op een van de volgende manieren te werk:
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
203
ÂÂ Om een nieuw onderdeel op het huidige inspringniveau toe te voegen, drukt u op
de Return-toets. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u in plaats daarvan op Option + Return. ÂÂ Om een ongenummerde alinea toe te voegen onder een onderdeel dat deel
uitmaakt van de geordende lijst, drukt u op de Return-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u in plaats daarvan op Control + Return. ÂÂ Om een nieuw onderdeel op het volgende inspringniveau toe te voegen, drukt
u op de Tab-toets. Om een nieuw onderdeel op het vorige inspringniveau toe te voegen, drukt u op Shift + Tab. U kunt ook klikken op een nummer en de muisknop ingedrukt houden terwijl u het teken naar rechts, naar links, naar beneden en naar rechts, of naar beneden en naar links sleept. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', wijzigt u het niveau van de onderdelen met de regelaars voor inspringniveaus in het paneel 'Opsommingstekens' van het infovenster 'Tekst'. ÂÂ Om weer normale alineatekst aan het einde van een lijst te gebruiken, drukt u
op de Return-toets en kiest u 'Geen opsommingstekens' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Mogelijk moet u ook het inspringniveau van de alinea nog wijzigen. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u niet op de Return-toets, maar op Option + Return. ÂÂ Om een bestaande alinea aan een genummerde lijst toe te voegen, klikt u in de
alinea, kiest u een nummeringsstijl en selecteert u 'Ga door na vorige'. ÂÂ Om een nieuwe genummerde reeks in een lijst op te nemen, selecteert u 'Begin bij'
en typt u het nummer waarmee de reeks moet beginnen. Als u de onderdelen in uw lijst wilt voorzien van gelabelde subonderwerpen (zoals in een overzicht), gebruikt u een geordende lijst in plaats van een genummerde lijst.
Geordende lijsten opmaken Geordende lijsten bevatten verschillende nummeringsstijlen voor elk inspringniveau in de lijst, zodat u een hiërarchische informatiestructuur kunt creëren. Voorbeelden: ÂÂ U kunt een lijst aanmaken met de volgende nummeringsstijlen (van hoog naar laag): I, A, 1, a), (1), (a), i), (1) en (a). ÂÂ U kunt een lijststijl aanmaken voor juridische documenten, waarin op elk lager
niveau telkens een extra cijfer of letter wordt toegevoegd, zoals 1, 1.1, 1.1.1, enzovoort.
204
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Een geordende lijst toevoegen en opmaken 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar de lijst moet beginnen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Opsommingstek.'.
3 Als u een lijst voor een juridisch document wilt aanmaken, kiest u 'Gerangschikte nummers' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Anders kiest u 'Nummers' uit het venstermenu.
4 Kies een nummeringsstijl uit het venstermenu eronder.
5 Om de ruimte tussen de nummers en de linkermarge te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing nummers'. Om de ruimte tussen de nummers en de tekst te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing tekst'.
6 Om onderdelen aan uw lijst toe te voegen en te laten inspringen, gaat u op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Om een nieuw onderdeel op het huidige inspringniveau toe te voegen, drukt u op
de Return-toets. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u in plaats daarvan op Option + Return. ÂÂ Om een ongenummerde alinea toe te voegen onder een onderdeel dat deel
uitmaakt van de geordende lijst, drukt u op de Return-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u in plaats daarvan op Control + Return. ÂÂ Om een nieuw onderdeel op het volgende inspringniveau toe te voegen, drukt u op
de Tab-toets. Om een nieuw onderdeel op het vorige inspringniveau toe te voegen, drukt u op Shift + Tab. Om onderdelen tussen verschillende niveaus te verplaatsen, kunt u ook op een nummer klikken en de muisknop ingedrukt houden terwijl u het nummer naar rechts, naar links, naar beneden en naar rechts, of naar beneden en naar links sleept. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', wijzigt u het niveau van de onderdelen met de regelaars voor inspringniveaus in het paneel 'Opsommingstekens' van het infovenster 'Tekst'. ÂÂ Om weer normale alineatekst aan het einde van een lijst te gebruiken, drukt u
op de Return-toets en kiest u 'Geen opsommingstekens' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Mogelijk moet u ook het inspringniveau van de alinea nog wijzigen. Als u met tekst in een tabelcel werkt en 'Naar volgende cel met Return-toets' is ingeschakeld in het infovenster 'Tabel', drukt u niet op de Return-toets, maar op Option + Return.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
205
ÂÂ Om een bestaande alinea aan een genummerde lijst toe te voegen, klikt u in de
alinea, kiest u een nummeringsstijl en selecteert u 'Ga door na vorige'. ÂÂ Om een nieuwe genummerde reeks in een lijst op te nemen, selecteert u 'Begin bij'
en typt u het nummer waarmee de reeks moet beginnen.
Werken met tekstvakken, vormen en andere effecten om tekst meer in het oog te laten springen Voor informatie over
Zie
Tekstvakken toevoegen
“Tekstvakken toevoegen” op pagina 206
Tekst benadrukken met behulp van kleur
“De tekstkleur en achtergrondkleur van tekst wijzigen” op pagina 197
Tekstkolommen aanmaken
“Tekst in kolommen weergeven” op pagina 206
Tekst in een vorm plaatsen
“Tekst in een vorm opnemen” op pagina 207
Tekstvakken toevoegen U kunt een tekstvak aan een werkblad toevoegen en het vak vervolgens naar de gewenste positie slepen.
Een tekstvak aanmaken 1 Klik op de knop 'Tekstvak' in de knoppenbalk (of kies 'Voeg in' > 'Tekstvak').
2 Klik dubbel op de tekst in het nieuwe tekstvak en typ vervolgens de gewenste tekst. Het formaat van tekstvakken wordt automatisch aangepast aan de lengte van de tekst.
3 Klik buiten het tekstvak nadat u de gewenste tekst hebt getypt. U kunt ook op Command + Return drukken om te stoppen met het bewerken van de tekst en het tekstvak te selecteren.
4 Sleep de grepen van het tekstvak om de breedte ervan te wijzigen.
5 Sleep het tekstvak naar de gewenste positie in het werkblad. U kunt een tekstvak niet hoger maken door de randen te slepen. Om een tekstvak hoger te maken, sleept u de selectiegrepen naar binnen om het tekstvak smaller te maken. U kunt ook een tekstvak tekenen. Hiervoor houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u op de knop 'Tekstvak' in de knoppenbalk klikt en sleept u de aanwijzer in het spreadsheetvenster om een tekstvak met de gewenste grootte aan te maken.
Tekst in kolommen weergeven U kunt tekst in een tekstvak of in een rechthoekige vorm in kolommen verdelen. Zodra één kolom met tekst is gevuld, loopt de tekst automatisch door in de volgende kolom.
206
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Met het venstermenu voor kolommen in de opmaakbalk kunt u tekst snel in kolommen verdelen.
Het infovenster 'Tekst' bevat meer opties.
Kolommen aanmaken en opmaken via het infovenster 'Tekst' 1 Selecteer het tekstvak of de rechthoekige vorm die de tekst bevat die u in kolommen wilt verdelen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Kolom'.
3 Geef in het veld 'Kolommen' het gewenste aantal kolommen op.
4 U kunt alle kolommen even breed maken door het aankruisvak 'Gelijke kolombreedte' in te schakelen. U kunt verschillende breedten voor kolommen instellen door het aankruisvak 'Gelijke kolombreedte' uit te schakelen, dubbel te klikken op een kolomwaarde in de tabel en vervolgens een nieuwe breedte voor de kolom in te stellen.
5 U kunt de ruimte tussen kolommen aanpassen door dubbel te klikken op een waarde in de lijst 'Kolomwit' en een nieuwe waarde op te geven.
Tekst in een vorm opnemen Alle vormen, met uitzondering van lijnen, kunnen tekst bevatten.
Tekst aan een vorm toevoegen 1 Plaats een vorm op de gewenste plek op het werkblad. Zie “Een kant-en-klare vorm toevoegen” op pagina 226 en “Een aangepaste vorm toevoegen” op pagina 226 voor meer informatie over het toevoegen van vormen.
2 Klik dubbel op de vorm en typ de gewenste tekst. De aanduiding voor bijsnijden geeft aan dat de tekst niet in de vorm past.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
207
3 U kunt het formaat van de vorm aanpassen door de vorm te selecteren en de selectiegrepen te slepen. (Als het invoegpunt nog in de vorm staat, drukt u op Command + Return om de tekstbewerkingsmodus te verlaten en de vorm te selecteren.) U kunt de tekst in een vorm opmaken. Ook kunt u een vorm roteren zonder de tekst te roteren. Roteer de vorm en kies vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Stel tekst- en objecthandgrepen opnieuw in'.
4 U kunt tekst toevoegen aan een vorm die deel uitmaakt van een groep door dubbel te klikken op het tekstgebied van een van de vormen in de groep. Als u het formaat van de groep wijzigt, wordt het formaat van alle onderdelen gewijzigd, met uitzondering van de tekst. Het is wel mogelijk de tekst te selecteren en de lettergrootte te wijzigen. Zie “Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen” op pagina 243 voor informatie over het groeperen van objecten.
Werken met koppelingen
Koppelingen worden gebruikt in spreadsheets die op een scherm zullen worden bekeken in de vorm van HTML-bestanden of Numbers-spreadsheets. U kunt koppelingen toevoegen om een e-mailbericht of een URL op het internet te openen. Voor informatie over
Zie
Met een koppeling voor een webpagina naar een “Een koppeling naar een webpagina webbrowser gaan toevoegen” op pagina 208 Een koppeling maken naar een nieuw e-mailbericht met het opgegeven onderwerp en de opgegeven ontvanger
“Een koppeling naar een vooraf geadresseerd e-mailbericht toevoegen” op pagina 209
De tekst van een bestaande koppeling wijzigen
“De tekst van een koppeling bewerken” op pagina 210
Een koppeling naar een webpagina toevoegen U kunt een koppeling toevoegen waarmee een webpagina in uw standaardbrowser wordt geopend.
Een koppeling naar een webpagina toevoegen 1 Selecteer de tekst waarvan u een koppeling wilt maken. Als de tekst begint met 'www' of 'http', wordt de tekst automatisch omgezet in een koppeling. Als u deze functie wilt uitschakelen, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Automatische correctie' en schakelt u het aankruisvak 'Detecteer e-mail- en webadressen automatisch' uit. Of deze functie is in- of uitgeschakeld, verschilt per computer. Als de spreadsheet wordt geopend op een computer met een andere instelling, wordt de instelling van die computer gebruikt.
208
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo' en schakel het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in.
3 Kies 'Webpagina' uit het venstermenu 'Koppel met'.
4 Typ het adres van de webpagina in het veld 'URL'. Hiermee opent u het infovenster 'Koppeling'. Als u dit aankruisvak inschakelt, worden alle koppelingen uitgeschakeld zodat u deze gemakkelijk kunt bewerken.
Hier typt u de URL waarnaar u een koppeling wilt maken.
U kunt ook snel een koppeling aanmaken via het Invoeg-menu. Plaats het invoegpunt op de gewenste positie in de spreadsheet en kies 'Voeg in' > 'Koppeling' > 'Webpagina'. Er wordt een koppeling aan uw spreadsheet toegevoegd en het infovenster 'Koppeling' wordt geopend. Typ het adres van de webpagina in het veld 'URL'.
Een koppeling naar een vooraf geadresseerd e-mailbericht toevoegen U kunt een koppeling toevoegen waarop u kunt klikken om een vooraf geadresseerd e-mailbericht aan te maken in uw standaardmailprogramma.
Een koppeling naar een e-mailbericht toevoegen 1 Selecteer de tekst waarvan u een koppeling wilt maken. Als u een e-mailadres in een spreadsheet opneemt, wordt de tekst automatisch omgezet in een koppeling. Als u deze functie wilt uitschakelen, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Automatische correctie' en schakelt u het aankruisvak 'Detecteer e-mail- en webadressen automatisch' uit. Of deze functie is in- of uitgeschakeld, verschilt per computer. Als de spreadsheet wordt geopend op een computer met een andere instelling, wordt de instelling van die computer gebruikt.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo' en schakel het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in.
3 Kies 'E-mailbericht' uit het venstermenu 'Koppel met'.
4 Typ het e-mailadres van de geadresseerde in het veld 'Aan'.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
209
5 Typ eventueel een onderwerp in het veld 'Onderwerp'.
Hier typt u het e-mailadres van de ontvanger. Hier typt u het onderwerp van het bericht.
U kunt ook snel een koppeling aanmaken via het Invoeg-menu. Plaats het invoegpunt op de gewenste positie in de spreadsheet en kies 'Voeg in' > 'Koppeling' > 'E-mailbericht'. Er wordt een koppeling aan uw spreadsheet toegevoegd en het infovenster 'Koppeling' wordt geopend. Typ het e-mailadres in het veld 'Aan'.
De tekst van een koppeling bewerken U kunt de tekst van een koppeling op verschillende manieren bewerken. Manieren om de tekst van een koppeling te bewerken: mm Schakel koppelingen uit, zodat u een koppeling kunt bewerken zonder deze te activeren. Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo', schakel het aankruisvak 'Maak alle koppelingen inactief' in, bewerk de tekst en schakel de koppeling weer in. mm Klik buiten de tekst van de koppeling en gebruik de pijltoetsen om het invoegpunt in de tekst te plaatsen.
Paginanummers en andere variabele waarden in documenten invoegen
Numbers-documenten bevatten opgemaakte tekstvelden waarin u waarden als paginanummers, het aantal pagina's, de bestandsnaam, en de datum en tijd kunt invoegen. Deze waarden worden automatisch bijgewerkt. Hoewel deze waarden meestal in kop- en voetteksten worden gebruikt (zie “Kopteksten en voetteksten toevoegen aan een werkblad” op pagina 48), kunt u opgemaakte tekstvelden op elke plaats in de spreadsheet invoegen. Manieren om opgemaakte tekstvelden in te voegen: mm Om paginanummers in te voegen, plaatst u het invoegpunt op de positie waar u het paginanummer wilt laten verschijnen en kiest u vervolgens 'Voeg in' > 'Paginanummer'. Om de opmaak van paginanummers te wijzigen, houdt u de Control-toets ingedrukt terwijl u op een paginanummer klikt en kiest u een andere getalnotatie.
210
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
mm Om het totale aantal pagina's te vermelden, plaatst u het invoegpunt op de positie waar u de vermelding van het totale aantal pagina's wilt laten verschijnen en kiest u vervolgens 'Voeg in' > 'Aantal pagina's'. Om het totale aantal pagina's bij elk paginanummer te vermelden, (bijvoorbeeld 'pagina 2 van 10', voegt u een paginanummer toe, typt u 'van' en een spatie en kiest u vervolgens 'Voeg in' > 'Aantal pagina's'. Om de opmaak van paginanummers te wijzigen, houdt u de Control-toets ingedrukt terwijl u op een paginanummer klikt en kiest u een andere getalnotatie. mm Om de datum en tijd in te voegen en op te maken, plaatst u het invoegpunt op de gewenste positie en kiest u vervolgens 'Voeg in' > 'Datum en tijd'. Om de opmaak van de datum en tijd te wijzigen, houdt u de Control-toets ingedrukt terwijl u op de datum en tijd klikt en kiest u 'Wijzig datum en tijd' uit het venstermenu. Als u altijd de actuele datum en tijd in de spreadsheet wilt weergeven, schakelt u het aankruisvak 'Werk autom. bij tijdens openen' in. mm Om de bestandsnaam van de spreadsheet in te voegen, plaatst u het invoegpunt op de positie waar u de bestandsnaam wilt laten verschijnen en kiest u vervolgens 'Voeg in' > 'Bestandsnaam'. Om het directorypad naar het bestand weer te geven, klikt u dubbel op de bestandsnaam en schakelt u het aankruisvak 'Toon directorypad' in. Om de bestandsnaamextensie weer te geven, klikt u dubbel op de bestandsnaam en schakelt u het aankruisvak 'Toon altijd bestandsnaamextensie' in.
Tekst automatisch vervangen
U kunt in Numbers instellen dat bepaalde tekst automatisch wordt herkend en door andere tekst wordt vervangen. Als u bijvoorbeeld 'hte' typt, wordt dit woord in Numbers automatisch gewijzigd in 'het'.
Tekst automatisch vervangen 1 Kies 'Numbers' > 'Voorkeuren'.
2 Klik op 'Automatische correctie' en schakel de gewenste aankruisvakken in of uit. Als u enkele en dubbele aanhalingstekens automatisch wilt vervangen door kromme aanhalingstekens zodat de aanhalingstekens aan het begin en het einde van citaten verschillend zijn, schakelt u het aankruisvak 'Gebruik kromme aanhalingstekens' in. Om ervoor te zorgen dat het eerste woord van een zin altijd met een hoofdletter begint, schakelt u het aankruisvak 'Corrigeer hoofdletters/kleine letters' in. Als u de letters in '1e', '2e', '3e', enzovoort automatisch in superscript wilt weergeven, schakelt u het aankruisvak 'Numerieke achtervoegsels in superscript' in.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
211
Als u in Numbers wilt instellen dat e-mailadressen en URL's automatisch worden gedetecteerd, schakelt u het aankruisvak 'Detecteer e-mail- en webadressen automatisch' in. De e-mailadressen en webadressen die u typt, worden automatisch omgezet in koppelingen voor Mail of Safari. Om automatisch lijsten aan te maken, schakelt u het aankruisvak 'Detecteer lijsten automatisch' in. Om onjuist gespelde woorden automatisch te vervangen als de woordenlijst slechts één suggestie bevat, schakelt u het aankruisvak 'Gebruik automatisch suggesties van spellingcontrole' in. Als u een of meer tekens wilt vervangen door een of meer andere tekens, schakelt u het aankruisvak 'Vervanging symbolen en tekst' in. Vervolgens kunt u met behulp van de rijen in de tabel instellen welke tekens u door andere tekens wilt vervangen en kunt u de verschillende vervangacties in- of uitschakelen. Als u bijvoorbeeld '(c)' typt, kan Numbers dit automatisch vervangen door het symbool ©. Als u dat wilt, schakelt u het aankruisvak in de kolom 'Aan' in. Klik op de knop met het plusteken om een rij toe te voegen aan de tabel zodat u uw eigen vervanging kunt instellen. Klik op de knop met het minteken om een geselecteerd onderdeel te verwijderen. De vervangacties die u hebt ingesteld, zijn van kracht voor alle tekst die u in Numbersspreadsheets wijzigt of aan spreadsheets toevoegt.
Een vaste spatie invoegen
U kunt een vaste spatie invoegen tussen woorden die u bij elkaar op dezelfde tekstregel wilt houden. Een vaste spatie invoegen mm Druk op de spatiebalk terwijl u de Option-toets ingedrukt houdt.
Spelling controleren
U kunt instellen dat spelfouten direct tijdens het typen worden gemarkeerd, maar u kunt de spelling in de volledige spreadsheet of in geselecteerde tekst ook op een ander moment controleren. Onjuist gespelde woorden worden gemarkeerd met een rode stippellijn. Manieren om de spelling te controleren: mm Om de spelling tijdens het typen te controleren, kiest u 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Controleer spelling tijdens typen'. Om de spellingcontrole tijdens het typen uit te schakelen, kiest u 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Controleer spelling tijdens typen' (zodat het vinkje voor het commando niet meer zichtbaar is).
212
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
mm Om de spelling te controleren vanaf het invoegpunt tot het einde van de spreadsheet, klikt u in de tekst om het invoegpunt te plaatsen en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Controleer spelling'. Als u de spelling van slechts een bepaald gedeelte van de spreadsheet wilt controleren, selecteert u de gewenste tekst voordat u het menucommando kiest. Het eerste onjuist gespelde woord dat wordt gevonden, wordt gemarkeerd. U kunt het woord corrigeren of hetzelfde commando nogmaals kiezen om verder te gaan met het controleren van de spreadsheet. Om sneller door de tekst te gaan, drukt u op de Command-toets en de puntkommatoets (;) om verder te gaan met het controleren van de spreadsheet. mm Om de spelling te controleren en suggesties voor onjuist gespelde woorden weer te geven, kiest u 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Spelling'. Het venster 'Spelling' wordt geopend. Zie “Werken met spellingsuggesties” op pagina 213 voor informatie over het gebruik van dit venster. Als u spellingsuggesties automatisch wilt accepteren, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Automatische correctie' en schakelt u het aankruisvak 'Gebruik automatisch suggesties van spellingcontrole' in.
Werken met spellingsuggesties
In het venster 'Spelling' worden suggesties weergegeven van onjuist gespelde woorden.
Werken met spellingsuggesties 1 Kies 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Spelling'. In het venster 'Spelling' wordt het eerste onjuist gespelde woord gemarkeerd.
2 Voor elke taal wordt gebruikgemaakt van een andere woordenlijst. Om ervoor te zorgen dat u met de juiste taal werkt, selecteert u de tekst waarvan u de spelling wilt controleren. Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Meer'. Kies een taal uit het venstermenu 'Taal'.
3 Om het onjuiste gespelde woord in de tekst te vervangen, klikt u dubbel op het juiste woord of de juiste spelling in de lijst met gesuggereerde correcties.
4 Als het juiste woord niet in de lijst met gesuggereerde correcties staat, maar u de juiste schrijfwijze wel weet, selecteert u het onjuist gespelde woord in het venster 'Spelling', typt u het woord met de juiste spelling en klikt u vervolgens op de knop 'Corrigeer'.
5 Als het woord juist is gespeld en u het niet wilt wijzigen, klikt u op 'Negeer' of 'Voeg toe'. Klik op 'Voeg toe' als het om een term gaat die u vaak gebruikt en in de woordenlijst wilt opnemen.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
213
Als u 'Voeg toe' hebt gebruikt en het effect ervan wilt herstellen, voert u een van de volgende handelingen uit: ÂÂ Als u met Mac OS X versie 10.4 werkt, typt u het woord in het tekstveld onder de lijst
met voorgestelde correcties en klikt u vervolgens op 'Sluit uit'. ÂÂ Als u met Mac OS X versie 10.5 werkt, houdt u de Control-toets ingedrukt terwijl u
op het woord klikt en kiest u vervolgens 'Verwijder toegevoegde spelling' uit het venstermenu.
6 Al er geen alternatieve spelling is gevonden in de lijst met gesuggereerde correcties op Mac OS X versie 10.4, selecteert u het foutief gespelde woord in het venster 'Spelling' en probeert u een andere spelling. Klik vervolgens opnieuw op 'Suggesties' om een nieuwe lijst met suggesties weer te geven.
7 Klik op 'Zoek volgende' en herhaal de stappen 2 tot en met 6 totdat er geen spelfouten meer worden gevonden. U kunt ook de Control-toets ingedrukt houden en op een onjuist gespeld woord klikken. Vervolgens kunt u in het contextuele menu een andere spelwijze kiezen of 'Voeg spelling toe' of 'Negeer spelling' kiezen.
Tekst zoeken en vervangen
U kunt zoeken op woorden of woordgroepen in spreadsheets en deze vervangen door andere tekst. Zie “Elementen van formules zoeken en vervangen” op pagina 146 voor informatie over de manier waarop u elementen van formules zoekt en desgewenst vervangt. Manieren om tekst te zoeken en te vervangen: mm Om tekst in een spreadsheet te zoeken, kiest u 'Wijzig' > 'Zoek' > 'Toon zoekkolom' om het zoekvenster te openen.
Typ in het zoekveld de tekst die u wilt zoeken. Klik desgewenst op het driehoekje in het zoekveld en kies 'Identieke hoofdletters/kleine letters' en/of 'Hele woorden' om de resultaten van de zoekactie te beperken.
214
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
De zoekresultaten worden in het venster weergegeven. Selecteer een resultaat om dit in de spreadsheet te markeren. Als u de zoekresultaten van een van de tien laatste zoekacties opnieuw wilt weergeven, kiest u een tekenreeks uit het venstermenu voor het zoekveld onder 'Recente zoekacties'. mm Om tekst in een spreadsheet of in het huidige werkblad te zoeken en desgewenst door andere tekst te vervangen, kiest u 'Wijzig' > 'Zoek' > 'Toon zoekkolom' en klikt u op 'Zoek en vervang'.
Zoek: Typ de tekst die u wilt zoeken. In: Kies 'Volledig document' of 'Alleen huidige werkblad' uit dit venstermenu om aan te geven welke tekst u wilt doorzoeken. Identieke hoofdletters/kleine letters: Schakel dit aankruisvak in om alleen tekst te zoeken waarvan de hoofdletters en kleine letters exact overeenkomen met de tekst die u in het zoekveld hebt getypt. Hele woorden: Schakel dit aankruisvak in om alleen tekst te zoeken die volledig overeenkomt met de tekst u in het zoekveld hebt getypt. Vervang: Typ in dit veld de vervangende tekst. Herhaal zoekactie: Schakel dit aankruisvak in om door te gaan met zoeken nadat de volledige spreadsheet of het volledige werkblad is doorzocht. Volgende of Vorige: Klik op een van deze knoppen om naar de volgende of vorige vindplaats van de zoektekst te gaan. Als een element wordt gevonden, wordt de formule-editor geopend en wordt de formule met het element daarin getoond.
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
215
Vervang alles: Klik op deze knop om de zoektekst overal waar deze wordt gevonden te vervangen door de vervangende tekst. Vervang: Klik op deze knop om de zoektekst op de huidige locatie te vervangen door de vervangende tekst. Vervang en zoek: Klik op deze knop om de zoektekst op de huidige locatie te vervangen en naar de volgende vindplaats van de zoektekst te gaan. mm Met de andere commando's in het submenu van 'Wijzig' > 'Zoek' kunt u aanvullende bewerkingen uitvoeren. Zoek volgende of Zoek vorige: Hiermee zoekt u vooruit of achteruit naar de zoektekst zonder deze te vervangen, waarbij u begint bij het huidige werkblad of de geselecteerde cel(len). Gebruik selectie voor zoekactie: Hiermee zoekt u vooruit naar de geselecteerde tekst. Ga naar selectie: Hiermee wordt de geselecteerde tekst getoond als deze momenteel niet wordt weergegeven.
216
Hoofdstuk 8 Werken met tekst
Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
9
U kunt afbeeldingen, vormen, geluid en films toevoegen aan spreadsheets. Een object is een onderdeel dat u aan een spreadsheet toevoegt en vervolgens bewerkt. Afbeeldingen, vormen, films, tekstvakken, tabellen en diagrammen zijn allemaal objecten. In dit hoofdstuk worden afbeeldingen (foto's of pdf-bestanden), vormen, geluid en films behandeld. Veel technieken voor het plaatsen en bewerken van deze objecten die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn ook van toepassing op tabellen, diagrammen en tekstvakken. Specifieke opmaaktechnieken voor die objecten komen in andere hoofdstukken aan bod.
Werken met afbeeldingen
Numbers accepteert alle door QuickTime ondersteunde structuren, waaronder de volgende grafische bestandstypen: ÂÂ TIFF ÂÂ GIF ÂÂ JPEG ÂÂ PDF ÂÂ PSD ÂÂ EPS ÂÂ PICT
217
Afbeeldingen die u sterk wilt vergroten of verkleinen, kunt u wellicht beter omzetten in pdf-bestanden voordat u ze importeert. Pdf-bestanden kunt u sterk vergroten of verkleinen zonder dat de kwaliteit afneemt. Bij andere bestandstypen kan de weergavekwaliteit bij het vergroten of verkleinen afnemen. U kunt een afbeelding omzetten in een pdf-bestand met behulp van Schermafbeelding. Open Schermafbeelding (in de map /Programma’s/Hulpprogramma's), kies 'Leg vast' > 'Selectie' om een afbeelding vast te leggen en kies vervolgens 'Archief' > 'Druk af' om de afbeelding als pdf-bestand te bewaren. Als u een afbeelding wilt importeren, voert u een van de volgende handelingen uit: mm Kies 'Voeg in' > 'Kies', selecteer het bestand en klik vervolgens op de knop 'Voeg in'. mm Sleep een bestand vanuit de Finder. mm Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk, klik op 'Foto's' in de mediakiezer, selecteer het album waarin zich de foto bevindt en sleep vervolgens een miniatuur naar de gewenste positie. Eerst klikt u op een van deze knoppen om naar uw mediabestanden te gaan. Vervolgens kiest u een bron.
Ten slotte sleept u een onderdeel naar het document of naar een afbeeldingenvak in een van de infovensters.
U kunt zoeken naar een bestand door in dit veld de naam te typen.
Via de knoppen boven in de mediakiezer hebt u toegang tot afbeeldingen in uw iPhoto-bibliotheek, films in uw map 'Films' en geluidsbestanden in uw iTunesbibliotheek. mm Sleep een bestand vanuit een ander programma.
218
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Nadat u de afbeelding hebt geïmporteerd, kunt u deze naar elke gewenste positie in het werkblad slepen. Met de hulpmiddelen in Numbers kunt u een afbeelding bijsnijden, de helderheid, het contrast en andere beeldinstellingen wijzigen, of de achtergrond van de afbeelding wissen. Voor informatie over
Zie
Plaatsaanduidingen voor afbeeldingen en andere “Sjabloonafbeeldingen vervangen door uw eigen media vervangen door uw eigen objecten afbeeldingen” op pagina 219 Afbeeldingen bijsnijden om ongewenste delen te “Afbeeldingen bijsnijden” op pagina 220 verwijderen “Afbeeldingsbestanden kleiner maken” op Uw spreadsheet kleiner maken door alleen de gebruikte delen van bijgesneden afbeeldingen te pagina 222 bewaren Delen van een afbeelding transparant maken om “De achtergrond of ongewenste elementen in de achtergrond van de afbeelding te verwijderen een afbeelding verwijderen” op pagina 222 De kwaliteit van afbeeldingen verbeteren en interessante visuele effecten creëren
“De helderheid, het contrast en andere instellingen van een afbeelding wijzigen” op pagina 224
Afbeeldingen plaatsen, uitlijnen, vergroten, verkleinen en opnieuw opmaken
“Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen” op pagina 237
Een vergelijking toevoegen die als een afbeelding “Werken met MathType” op pagina 257 kan worden bewerkt
Sjabloonafbeeldingen vervangen door uw eigen afbeeldingen De foto's in de sjablonen van Numbers zijn in feite plaatsaanduidingen voor media. U kunt uw eigen afbeeldingen naar deze plaatsaanduidingen slepen. Op basis van de sjabloon worden de grootte en positie van uw afbeelding automatisch bepaald en wordt uw afbeelding in een kader geplaatst. Als u wilt controleren of een afbeelding een plaatsaanduiding is, plaatst u de aanwijzer erop en kijkt u of hulpinformatie wordt weergegeven met instructies om uw eigen bestand naar de plaatsaanduiding te slepen. Manieren om te werken met plaatsaanduidingen voor media: mm Om een plaatsaanduiding voor media te vervangen door uw eigen afbeelding, sleept u de afbeelding vanuit de mediakiezer, de Finder of een ander programma naar de plaatsaanduiding. mm Als u de grootte of positie van uw afbeelding binnen een plaatsaanduiding voor media wilt wijzigen, klikt u op de knop 'Wijzig masker' die op de afbeelding wordt weergegeven nadat u de afbeelding naar de plaatsaanduiding hebt gesleept. Vervolgens voert u een of meer van de volgende handelingen uit: Om de grootte van uw afbeelding binnen de plaatsaanduiding te wijzigen, sleept u de formaatgreep boven de knop 'Wijzig masker'.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
219
Om de positie van uw afbeelding binnen de plaatsaanduiding te wijzigen, plaatst u de aanwijzer op de afbeelding (de aanwijzer kan de vorm van een hand aannemen) en sleept u de afbeelding naar de gewenste positie. Om een object dat u eerder in een plaatsaanduiding voor media hebt geplaatst, te vervangen, sleept u een nieuw bestand naar de aanduiding. U hoeft het oude bestand niet eerst te verwijderen. mm Om een plaatsaanduiding voor media in een werkblad te verplaatsen, sleept u de plaatsaanduiding. mm Om een plaatsaanduiding voor media uit een werkblad te verwijderen, selecteert u de plaatsaanduiding en drukt u op de Delete-toets.
Afbeeldingen bijsnijden U kunt afbeeldingen bijsnijden zonder de afbeeldingsbestanden zelf te wijzigen door een masker toe te passen op de randen van de afbeelding om ongewenste delen te verwijderen of om de omtrek van de afbeelding te wijzigen. Als u geen vorm voor het masker opgeeft, wordt standaard een rechthoekig masker gebruikt. U kunt echter elke vorm gebruiken die in Numbers beschikbaar is. Zo kunt u ook een eigen vorm gebruiken die u met het hulpmiddel voor tekenen hebt aangemaakt.
Een afbeelding bijsnijden 1 Importeer de afbeelding die u wilt bijsnijden. 2 Voer een van de volgende handelingen uit, afhankelijk van de vorm die u als masker wilt gebruiken: ÂÂ Om de afbeelding bij te snijden met de standaardvorm (de rechthoek), selecteert u
de afbeelding en klikt u vervolgens op de knop 'Snij bij' in de knoppenbalk (of kiest u 'Opmaak' > 'Snij bij'). ÂÂ Om de afbeelding bij te snijden met een kant-en-klare vorm (bijvoorbeeld een cirkel
of een ster), selecteert u de afbeelding en kiest u 'Opmaak' > 'Gebruik vorm als masker' > vorm. ÂÂ Om de afbeelding bij te snijden met een willekeurige vorm, met inbegrip van een
aangepaste vorm, maakt u de gewenste vorm aan en sleept u deze vorm naar de afbeelding die u wilt bijsnijden. Selecteer de vorm en de afbeelding door erop te klikken terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt en klik vervolgens op de knop 'Snij bij' in de knoppenbalk (of kies 'Opmaak' > 'Geselecteerde vorm als masker').
220
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Er verschijnt een masker over de afbeelding en er wordt een aantal regelaars weergegeven. Sleep de selectiegrepen om de grootte van de uitsnede te wijzigen. Sleep de afbeelding om te bepalen welk gedeelte u wilt weergeven. Sleep de schuifknop om de grootte van de afbeelding te wijzigen.
Klik hierop om het gebied buiten de uitsnede te tonen of te verbergen.
3 Om de grootte van de afbeelding te wijzigen, sleept u de schuifknop boven de knop 'Wijzig masker'.
4 Verfijn het masker op een of meer van de volgende manieren: ÂÂ Om de grootte van het masker te wijzigen, sleept u de selectiegrepen van het
masker. Als u de verhoudingen van het masker wilt handhaven, houdt u de Shifttoets ingedrukt terwijl u sleept. ÂÂ Om het masker te roteren, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u een
selectiegreep in een van de hoeken van het masker sleept.
5 Sleep de afbeelding om te bepalen welk gedeelte u wilt weergeven. Als u het masker wilt verplaatsen, klikt u op de gestippelde rand van het masker en sleept u het vervolgens.
6 Als de positie en de grootte van uw afbeelding en het masker naar wens zijn, voert u een van de volgende handelingen uit om de bewerking te voltooien: ÂÂ Klik dubbel op het masker of de afbeelding. ÂÂ Druk op de Return-toets. ÂÂ Klik buiten de afbeelding. ÂÂ Klik op 'Wijzig masker'.
7 Om de grootte van de bijgesneden afbeelding te wijzigen, sleept u de selectiegrepen. Om de afbeelding te roteren, sleept u de selectiegrepen terwijl u de Command-toets ingedrukt houdt.
8 Om de grootte of de positie van het masker of de afbeelding binnen het masker te wijzigen, selecteert u de afbeelding met het masker en klikt u vervolgens op 'Wijzig masker'. Herhaal de bovenstaande stappen totdat de afbeelding naar wens is.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
221
9 Om het bijsnijden van de afbeelding ongedaan te maken, klikt u op 'Snij niet bij' in de knoppenbalk (of kiest u 'Opmaak' > 'Snij niet bij'). Als u een groot afbeeldingsbestand bijsnijdt en u alleen de kleinere versie in uw spreadsheet wilt gebruiken, kunt u de kleinere versie van de afbeelding in Numbers bewaren om uw spreadsheet kleiner te maken. Zie “Afbeeldingsbestanden kleiner maken” op pagina 222.
Afbeeldingsbestanden kleiner maken Wanneer u een zeer groot afbeeldingsbestand hebt verkleind of bijgesneden en u dit bestand als onderdeel van uw Numbers-spreadsheet wilt bewaren (zodat u het gemakkelijk naar een andere computer kunt overbrengen), maar u de documentgrootte tot een minimum wilt beperken, kunt u desgewenst alleen de kleinere (bijgesneden of verkleinde) versie van de afbeelding in uw spreadsheet bewaren. Voordat u het afbeeldingsbestand kleiner maakt, moet u uw document bewaren. Zie “Een spreadsheet bewaren” op pagina 35 voor meer informatie. Manieren om afbeeldingsbestanden kleiner te maken: mm Om het bestand van één bijgesneden of verkleinde afbeelding kleiner te maken, selecteert u de afbeelding en kiest u 'Opmaak' > 'Afbeelding' > 'Maak afbeeldingsbestand kleiner'. mm Om de bestanden van alle bijgesneden en verkleinde afbeeldingen kleiner te maken, deselecteert u alle elementen in het werkblad en kiest u 'Archief' > 'Maak bestand kleiner'. Belangrijk: Nadat u bestanden van bijgesneden of verkleinde afbeeldingen kleiner hebt gemaakt, kunt u de oorspronkelijke bestandsgrootte niet meer herstellen. Als u de grootte van deze bestanden wilt herstellen, moet u de oorspronkelijke afbeeldingsbestanden opnieuw aan het document toevoegen. Afbeeldingen die in afbeeldingsvullingen worden gebruikt, kunnen niet kleiner worden gemaakt met deze methode. Ook bepaalde typen afbeeldingsbestanden kunnen niet kleiner worden gemaakt. Zie “Mediabestanden kleiner maken” op pagina 237 voor meer informatie over het kleiner maken van geluids- en filmbestanden.
De achtergrond of ongewenste elementen in een afbeelding verwijderen Met de functie 'Direct alfa' kunt u delen van een afbeelding transparant maken, zodat u de achtergrondkleur kunt verwijderen.
222
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
U behaalt het beste resultaat met effen kleuren met een duidelijke grens. Gedeelten die minder duidelijk zijn, kunt u verwijderen door een kleiner gedeelte te selecteren en het proces te herhalen.
Ongewenste elementen verwijderen 1 Selecteer de afbeelding.
2 Kies 'Opmaak' > 'Direct alfa'.
3 Klik op de kleur die u transparant wilt maken en sleep vervolgens voorzichtig over de kleur. Terwijl u sleept, groeit de selectie en omvat deze het aangesloten gedeelte waarin dezelfde kleuren worden gebruikt.
Terwijl u sleept, groeit de selectie en omvat deze het aangesloten gedeelte waarin dezelfde kleuren worden gebruikt. U kunt bepalen welk gedeelte van de afbeelding wordt geselecteerd door minder of meer te slepen. Als u de Option-toets ingedrukt houdt terwijl u sleept, wordt de kleur waar u overheen sleept uit de afbeelding verwijderd.
4 Herhaal stap 3 zo vaak als u wilt. Als u hier meer sleept....
...wordt een groter gedeelte van de afbeelding geselecteerd.
U kunt op elk gewenst moment de afbeelding herstellen. Om terug te gaan naar de oorspronkelijke afbeelding, kiest u 'Opmaak' > 'Verwijder direct alfa'. Om de onderdelen te herstellen van de afbeelding die u hebt verwijderd met direct alfa, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel direct alfa' totdat alle onderdelen zijn hersteld.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
223
De helderheid, het contrast en andere instellingen van een afbeelding wijzigen U kunt de helderheid, het contrast en andere instellingen van afbeeldingen wijzigen om de kwaliteit te verbeteren of om interessante effecten te creëren. Deze wijzigingen zijn niet van invloed op de originele afbeelding, maar uitsluitend op de weergave van de afbeelding in Numbers.
Een afbeelding aanpassen 1 Selecteer de afbeelding.
2 Kies 'Weergave' > 'Toon 'Afbeelding aanpassen''. Hiermee past u de helderheid aan.
Hiermee past u het contrast tussen lichte en donkere tinten aan. Hiermee wijzigt u de intensiteit van de kleur. Hiermee activeert u warme of koele tinten. Hiermee verscherpt of verzacht u de focus.
Hiermee wijzigt u de hoeveelheid rood- of groentinten.
Hiermee past u schaduwen en markeringen aan. Hier ziet u de samenhang tussen schaduwen en markeringen.
Hiermee verbetert u kleuren automatisch.
Hiermee past u het niveau van donkere en lichte tinten aan. Hiermee herstelt u de oorspronkelijke instellingen.
3 Met behulp van de opties kunt u de instellingen aanpassen. Helderheid: Hiermee wijzigt u de hoeveelheid wit in de afbeelding. Wanneer u de schuifknop naar rechts sleept, vergroot u de hoeveelheid wit in de afbeelding waardoor de afbeelding helderder wordt. Contrast: Hiermee wijzigt u het verschil tussen de lichte en de donkere delen van de afbeelding. Als u het contrast vergroot, worden de lichte delen lichter en de donkere delen donkerder. Als u het contrast verkleint, wordt het verschil tussen de lichte delen en de donkere delen kleiner. Wanneer u de schuifknop naar rechts sleept, wordt het contrast tussen de lichte en donkere delen sterker, waardoor een foto op een illustratie kan gaan lijken. Verzadiging: Hiermee wijzigt u de intensiteit van de kleuren in de afbeelding. Wanneer u de schuifknop naar rechts sleept, worden de kleuren intenser of levendiger. Temperatuur: Hiermee maakt u de afbeelding warmer of koeler door de hoeveelheid warme tinten (rood) of koele tinten (blauw) aan te passen.
224
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Tint: Hiermee wijzigt u de algehele kleurzweem van de afbeelding door de hoeveelheid rood- of groentinten aan te passen. Scherpte: Hiermee maakt u de afbeelding scherper of minder scherp. Belichting: Hiermee maakt u de totale afbeelding lichter of donkerder. Als u de belichting aanpast, wordt elk deel van de afbeelding lichter of donkerder. Als u de belichting van een afbeelding versterkt, kan dat ten koste van de kleuren gaan. Histogram en Niveaus: In het histogram worden alle kleurgegevens van de afbeelding weergegeven, van de donkerste schaduw aan de linkerkant tot het lichtste deel aan de rechterkant. De pieken geven de hoeveelheid kleurgegevens in een bepaald bereik aan. ÂÂ Om het niveau voor de donkere delen in te stellen, sleept u de linkerschuifknop
in de richting van het midden. Als u de schuifknop naar rechts sleept, verkleint u het kleurenbereik en kunt u de schaduwen helderder maken. De positie van de schuifknop bepaalt de hoeveelheid gegevens voor het donkerste deel van de afbeelding. De gegevens links van de schuifknop worden niet in de afbeelding opgenomen. U kunt bijvoorbeeld de schuifknop slepen tot het punt waarop de lijn in het histogram een duidelijke piek vormt, die aangeeft dat er gegevens beschikbaar zijn. ÂÂ Om het niveau voor de lichte delen in te stellen, sleept u de rechterschuifknop
in de richting van het midden. Als u de schuifknop naar links sleept, verkleint u het kleurenbereik en kunt u de lichte delen helderder maken. De positie van de schuifknop bepaalt de hoeveelheid gegevens voor het lichtste deel van de afbeelding. De gegevens rechts van de schuifknop worden niet in de afbeelding opgenomen. U kunt bijvoorbeeld de schuifknop slepen tot het punt waarop de lijn in het histogram een duidelijke piek vormt, die aangeeft dat er gegevens beschikbaar zijn. Verbeter: Hiermee past u de afbeelding automatisch aan door de rood-, groen- en blauwtinten gelijkmatig over het histogram te verdelen.
4 Klik op de knop 'Stel opnieuw in' om de originele instellingen te herstellen. Bewaar het document om eventueel aangebrachte wijzigingen te bewaren. De instellingen in het venster op het moment dat u het document bewaart, zijn onveranderd wanneer u het venster 'Afbeelding aanpassen' opnieuw opent.
Vormen aanmaken
Numbers biedt een groot aantal kant-en-klare vormen die u aan spreadsheets kunt toevoegen, zoals cirkels, rechthoeken met rechte of afgeronde hoeken, sterren, tekstballonnen, pijlen, enzovoort. U kunt ook uw eigen vormen tekenen, of de lijnen en de omtrek van een kant-en-klare vorm aanpassen.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
225
Voor informatie over
Zie
Een eenvoudige vooraf gedefinieerde vorm toevoegen
“Een kant-en-klare vorm toevoegen” op pagina 226
Zelf vormen tekenen
“Een aangepaste vorm toevoegen” op pagina 226
De omtrek van een vorm wijzigen
“Vormen bewerken” op pagina 228
De richting, kleur en schaduw wijzigen en andere “Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk wijzigingen in vormen aanbrengen van objecten wijzigen” op pagina 237
Een kant-en-klare vorm toevoegen U kunt kant-en-klare vormen, zoals driehoeken, pijlen, cirkels en rechthoeken, invoegen en gebruiken als eenvoudige afbeeldingen. Manieren om een kant-en-klare vorm toe te voegen: mm Klik op de knop 'Vorm' in de knoppenbalk en kies vervolgens een vorm uit het venstermenu. mm Kies 'Voeg in' > 'Vorm' > vorm. mm Houd de Option-toets ingedrukt terwijl u op de knop 'Vorm' in de knoppenbalk klikt en kies vervolgens een vorm uit het venstermenu. De aanwijzer verandert in een kruisvormige aanwijzer. Sleep de aanwijzer over het werkblad om een vorm met het gewenste formaat aan te maken. Als u de verhoudingen van de vorm wilt handhaven (zodat een driehoek bijvoorbeeld gelijkzijdig blijft), houdt u de Shift-toets ingedrukt bij het slepen. Sleep de nieuwe vorm naar de gewenste positie in het werkblad. Als u de omtrek van de vorm wilt wijzigen, moet u de vorm eerst bewerkbaar maken. Zie “Vormen bewerken” op pagina 228 voor meer informatie. Zie “Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen” op pagina 237 voor meer informatie over het bewerken en uitlijnen van vormen en het wijzigen van de algemene objecteigenschappen van vormen, zoals de kleur, randstijl (lijnstijl), grootte, richting, schaduw, enzovoort.
Een aangepaste vorm toevoegen Met het hulpmiddel voor tekenen kunt u uw eigen vormen aanmaken.
226
Uw eigen vorm tekenen 1 Klik op de knop 'Vorm' in de knoppenbalk en selecteer vervolgens de tekenfunctie (of kies 'Voeg in' > 'Vorm' > 'Teken met pen').
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
De aanwijzer ziet eruit als de punt van een pen.
2 Klik op een willekeurige positie in het document om het beginpunt van uw eigen vorm te bepalen.
3 Klik om meerdere punten toe te voegen. Elk punt dat u toevoegt is verbonden met het voorafgaande punt. Als u de laatste verbindingslijn wilt verwijderen die u hebt aangemaakt, drukt u op de Delete-toets. U kunt meerdere keren op de Delete-toets drukken.
4 Als u met tekenen wilt stoppen en de vorm wilt sluiten, waarbij tussen het laatste en eerste punt een ononderbroken lijn wordt geplaatst, klikt u op het eerste punt. Als u met tekenen wilt stoppen en geen lijn tussen het eerste en laatste punt wilt aanbrengen (zodat u later verder kunt werken aan de vorm), drukt u op de Esc-toets of klikt u dubbel op het laatste punt dat u hebt getekend.
5 Als u een vorm die u hebt opengelaten wilt sluiten of er punten aan wilt toevoegen, klikt u eenmaal op de vorm om deze te selecteren en klikt u nogmaals op de vorm om de bijbehorende punten te tonen. Klik dubbel op een van de twee punten aan weerszijden van de actieve verbindingslijn. De aanwijzer verandert in de punt van een pen.
Klik op de gewenste positie om extra punten toe te voegen. Als u met tekenen wilt stoppen en de vorm wilt sluiten, klikt u op het punt aan het einde van de actieve verbindingslijn.
6 Selecteer de rand van de vorm en sleep deze naar de gewenste positie in het werkblad.
7 Als u de omtrek van de vorm wilt wijzigen, moet u de vorm eerst bewerkbaar maken. Zie “Vormen bewerken” op pagina 228 voor meer informatie. Zie “Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen” op pagina 237 voor meer informatie over het bewerken en uitlijnen van vormen en het wijzigen van de algemene objecteigenschappen van vormen, zoals de kleur, randstijl (lijnstijl), grootte, richting, schaduw, enzovoort.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
227
Vormen bewerken U kunt de punten en de omtrek van een vorm die u al in een werkblad hebt ingevoegd, bewerken om de vorm aan te passen. Voordat u een vorm op deze wijze kunt bewerken, moet u de vorm bewerkbaar maken. Manieren om vormen bewerkbaar te maken: mm Om een kant-en-klare vorm bewerkbaar te maken, selecteert u de vorm en kiest u vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Maak bewerkbaar' te kiezen. Er verschijnen rode punten op de vorm. Sleep de punten om de vorm te wijzigen. Als u later een kant-en-klare vorm wilt bewerken die bewerkbaar is gemaakt, klikt u tweemaal langzaam op de vorm. mm Om een aangepaste vorm bewerkbaar te maken, klikt u eenmaal op de vorm om deze te selecteren en klikt u nogmaals om de bewerkingspunten te tonen. Voor informatie over
Zie
De omtrek van een vorm wijzigen door de punten van de vorm aan te passen
“Bewerkingspunten voor een vorm toevoegen, verwijderen en verplaatsen” op pagina 228
Een gebogen lijn langer of korter maken en de hoek ervan wijzigen
“De vorm van een gebogen lijn wijzigen” op pagina 229
De hoek tussen twee segmenten wijzigen of de lengte van een segment aanpassen
“De vorm van een recht segment wijzigen” op pagina 230
Een of meer punten omzetten in gebogen lijnen of gebogen lijnen omzetten in punten
“Een hoekpunt omzetten in een gebogen punt en omgekeerd” op pagina 230
De hoeken van een afgeronde rechthoek wijzigen “Een afgeronde rechthoek bewerken” op pagina 231 De relatieve verhoudingen van een pijlpunt en pijlstaart aanpassen
“Een enkele en dubbele pijl bewerken” op pagina 231
De hoeken en andere aspecten van een tekstballon of bijschrift aanpassen
“Een tekstballon of bijschrift bewerken” op pagina 232
Het aantal punten in een ster vergroten of verkleinen
“Een ster bewerken” op pagina 232
Het aantal zijden in een veelhoek vergroten of verkleinen
“Een veelhoek bewerken” op pagina 233
De kleur, de randstijl en andere aspecten van een “Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk vorm aanpassen van objecten wijzigen” op pagina 237
Bewerkingspunten voor een vorm toevoegen, verwijderen en verplaatsen U kunt de lijnen en de omtrek van een vorm aanpassen door bewerkingspunten toe te voegen, te verplaatsen of te verwijderen. Hiervoor moet u de vorm eerst bewerkbaar maken. Zie “Vormen bewerken” op pagina 228 voor meer informatie.
228
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Manieren om de bewerkingspunten van een vorm aan te passen: mm Om een punt toe te voegen, maakt u de vorm bewerkbaar, drukt op de Option-toets en plaatst u de aanwijzer op de rand van de vorm. De aanwijzer verandert in de punt van een pen met een plusteken (+). Klik op de rand op de positie waar u een punt wilt toevoegen en verplaats het punt eventueel. mm Om een punt te verplaatsen, maakt u de vorm bewerkbaar, klikt u op het punt en sleept u het vervolgens naar een andere positie. Om tegelijkertijd meerdere punten te verplaatsen, houdt u de Shift-toets ingedrukt, klikt u op de gewenste punten en sleept u vervolgens met de muis. mm Om een punt te verwijderen, maakt u de vorm bewerkbaar, klikt u op het punt en drukt u vervolgens op de Delete-toets. Om tegelijkertijd meerdere punten te verwijderen, houdt u de Shift-toets ingedrukt, klikt u op de gewenste punten en drukt u vervolgens op de Delete-toets. De vorm van een gebogen lijn wijzigen U kunt een unieke vorm aanmaken door de omtrek van een kant-en-klare vorm aan te passen. Met deze techniek kunt u ook de gebogen lijnen van een aangepaste vorm wijzigen.
De vorm van een gebogen lijn wijzigen 1 Maak de vorm bewerkbaar. Zie “Vormen bewerken” op pagina 228 voor meer informatie. Er verschijnen rode punten op de vorm. Met deze punten kunt u de vorm van de gebogen lijnen wijzigen.
2 Klik op een rood punt op de gebogen lijn waarvan u de vorm wilt wijzigen. Aan weerszijden van de rode punt wordt een selectiegreep weergegeven. Om de gebogen lijn te wijzigen, sleept u een selectiegreep of roteert u een van de beide selectiegrepen. U kunt ook een punt slepen om de gebogen lijn te wijzigen.
3 Wijzig de kromming door de rode punt of een van de selectiegrepen te slepen. Verplaats de selectiegrepen rechtsom of linksom. U kunt de grepen gezamenlijk of los van elkaar verplaatsen om uiteenlopende effecten te realiseren. U kunt een beetje experimenteren totdat u het gewenste effect hebt bereikt.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
229
Als u de selectiegrepen tegelijkertijd wilt verplaatsen, houdt u de Option-toets ingedrukt en sleept u vervolgens een van de grepen. Om slechts één greep te verplaatsen, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u de greep sleept.
4 Als u de omtrek nauwkeuriger wilt bepalen, kunt u meer bewerkingspunten toevoegen. Houd daarvoor de Option-toets ingedrukt en plaats de aanwijzer op de rand van de vorm. Wanneer de aanwijzer verandert in de punt van een pen met een plusteken (+), klikt u op de positie waar u een nieuw bewerkingspunt wilt toevoegen. Zie “Bewerkingspunten voor een vorm toevoegen, verwijderen en verplaatsen” op pagina 228 voor meer informatie. De vorm van een recht segment wijzigen U kunt de hoek tussen twee segmenten wijzigen of de lengte van een segment aanpassen.
De vorm van een recht segment wijzigen 1 Maak de vorm bewerkbaar. Zie “Vormen bewerken” op pagina 228 voor meer informatie.
2 Klik op een van de hoekpunten.
3 Wijzig de hoek tussen de twee gekoppelde segmenten door het punt naar links of naar rechts te slepen.
4 Wijzig de lengte van een van de segmenten door het punt naar buiten of naar binnen te slepen.
5 Om meer bewerkingspunten toe te voegen, houdt u de Option-toets ingedrukt en plaatst u de aanwijzer op een lijn. Wanneer de aanwijzer verandert in de punt van een pen met een plusteken (+), klikt u op de positie waar u een nieuw bewerkingspunt wilt toevoegen. Zie “Bewerkingspunten voor een vorm toevoegen, verwijderen en verplaatsen” op pagina 228 voor meer informatie. Een hoekpunt omzetten in een gebogen punt en omgekeerd U kunt een of meer punten omzetten in een gebogen lijnen of gebogen lijnen omzetten in punten. Hiervoor moet u de vorm eerst bewerkbaar maken. Zie “Vormen bewerken” op pagina 228 voor meer informatie. Manieren om een hoekpunt om te zetten in een gebogen punt en andersom: mm Om een hoekpunt in een gebogen punt om te zetten, maakt u de vorm bewerkbaar en klikt u dubbel op het hoekpunt. mm Om een gebogen punt in een hoekpunt om te zetten, maakt u de vorm bewerkbaar en klikt u dubbel op het gebogen punt. mm Om alle hoekpunten van een of meer vormen om te zetten in gebogen punten, maakt u de vormen bewerkbaar, selecteert u de gewenste vormen en kiest u vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Maak pad minder scherp'.
230
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
mm Om alle gebogen punten van een of meer vormen om te zetten in hoekpunten, maakt u de vormen bewerkbaar, selecteert u de gewenste vormen en kiest u vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Maak pad scherper'. Nadat een vorm bewerkbaar is gemaakt, kunt u de commando's 'Maak pad minder scherp' en 'Maak pad scherper' gebruiken zonder de vorm opnieuw bewerkbaar te maken. Een afgeronde rechthoek bewerken De afgeronde rechthoek heeft een ronde greep waarmee u de hoeken kunt wijzigen. Hiermee kunt u een rechte of ronde hoek tekenen.
Een afgeronde rechthoek bewerken mm Selecteer de vorm en sleep het blauwe bewerkingspunt naar links om rechte hoeken te maken of naar rechts om afgeronde hoeken te maken. Een enkele en dubbele pijl bewerken Een pijl bevat speciale bewerkingspunten waarmee u de relatieve verhoudingen van de pijlpunt en de pijlstaart kunt aanpassen. Door deze greep naar boven of beneden te slepen, wijzigt u de breedte van de pijlpunt. Door deze greep naar links of rechts te slepen, wijzigt u de grootte van de pijlpunt.
Hiermee kunt u de lengte van de staart wijzigen.
De verhoudingen van een enkele of dubbele pijl wijzigen mm Selecteer de vorm en voer een of meer van de volgende handelingen uit: ÂÂ Om de pijl langer te maken, sleept u een van de selectiegrepen op de pijlpunt of de
pijlstaart. ÂÂ Om de hele pijl smaller of dikker te maken, sleept u een van de selectiegrepen op
het begrenzingskader van de pijl in de buurt van de plek waar de pijlpunt en de pijlstaart elkaar raken. ÂÂ Om de relatieve dikte van de pijlpunt en de pijlstaart te wijzigen, plaatst u de
aanwijzer op het blauwe bewerkingspunt op de plek waar de pijlpunt en de pijlstaart elkaar raken. Wanneer de vorm van de aanwijzer verandert, sleept u het bewerkingspunt in de gewenste richting om de verhoudingen van de pijl te wijzigen.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
231
Een tekstballon of bijschrift bewerken Tekstballonnen en bijschriften bevatten speciale bewerkingsgrepen. Met deze grepen kunt u de hoeken van de vorm ronder, minder rond, rechter of minder recht maken, en de dikte en lengte van de staart van de vorm wijzigen.
Het uiterlijk van tekstballonnen of bijschriften wijzigen mm Selecteer de vorm en voer een of meer van de volgende handelingen uit: ÂÂ Om de hoeken rechter te maken, sleept u het blauwe bewerkingspunt in de richting
van de staart van de vorm. Sleep het bewerkingspunt weg van de staart om de hoeken ronder te maken. ÂÂ Om de staart van de vorm dikker of dunner te maken, sleept u het blauwe
bewerkingspunt op het snijpunt van de staart en de vorm naar buiten of naar binnen. ÂÂ Om de staart van de vorm langer of korter te maken, sleept u het blauwe
bewerkingspunt op het uiteinde van de staart naar buiten of naar binnen. ÂÂ Om de vorm langer, korter, breder of smaller te maken, sleept u de selectiegrepen
op het begrenzingskader van de vorm. Een ster bewerken De ster bevat een schuifknop waarmee u het aantal punten in de ster kunt verhogen of verlagen, en een blauw bewerkingspunt waarmee u de hoeken tussen de punten scherper of stomper kunt maken. Hiermee wijzigt u de hoek tussen de punten van de ster.
Hier wordt het huidige aantal punten van de ster weergegeven. Hiermee kunt u het aantal punten van de ster vergroten of verkleinen.
Manieren om een ster te bewerken: mm Als u een stervorm selecteert, verschijnt de schuifknop. Door deze schuifknop naar links of naar rechts te schuiven, wijzigt u het aantal punten in de ster. mm Om de hoek tussen de punten in de ster te wijzigen, sleept u het blauwe bewerkingspunt.
232
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Een veelhoek bewerken De veelhoek beschikt over een schuifknop voor het verhogen of verlagen van het aantal zijden in de veelhoek.
Hier wordt het huidige aantal zijden van de veelhoek weergegeven. Hiermee wijzigt u het aantal zijden van de veelhoek.
Een veelhoek bewerken mm Als u de veelhoek selecteert, verschijnt de schuifknop. Door deze schuifknop te naar links of naar rechts te schuiven, wijzigt u het aantal zijden van de veelhoek.
Geluid en films gebruiken
U kunt geluid (een muziekbestand, een afspeellijst uit uw iTunes-bibliotheek of elk ander audiobestand) toevoegen aan een Numbers-spreadsheet. Ook kunt u videobeelden toevoegen die in een werkblad worden afgespeeld. U kunt in Numbers werken met alle QuickTime- en iTunes-bestandsstructuren, waaronder: ÂÂ MOV ÂÂ MP3 ÂÂ MPEG-4 ÂÂ AIFF ÂÂ AAC
Sommige mediabestanden zijn auteursrechtelijk beschermd. Het is mogelijk dat gedownloade muziek alleen mag worden afgespeeld op de computer waarop de muziek is gedownload. Controleer of alle mediabestanden in uw spreadsheet kunnen worden afgespeeld op de computer waarmee u werkt. Wanneer u mediabestanden aan uw spreadsheet toevoegt, moet u controleren of deze bestanden beschikbaar zijn als u uw document naar een andere computer overbrengt. Hiervoor moet u bij het bewaren van uw document het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar document' in het bewaarvenster inschakelen. (Als dit aankruisvak niet zichtbaar is, klikt u op de knop naast het veld 'Bewaar' om het volledige bewaarvenster weer te geven. Vervolgens klikt u op het driehoekje voor 'Geavanceerde opties'.)
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
233
Voor informatie over
Zie
Geluid aan een spreadsheet toevoegen
“Een audiobestand toevoegen” op pagina 234
Een film toevoegen
“Een filmbestand toevoegen” op pagina 235
Een fotolijst om een film plaatsen
“Een fotolijst om een film plaatsen” op pagina 235
Instellingen voor het afspelen van audio- en filmbestanden opgeven
“Opties voor het afspelen van media aanpassen” op pagina 236
Ongebruikte delen van audio- en filmbestanden uit een spreadsheet verwijderen
“Mediabestanden kleiner maken” op pagina 237
Een audiobestand toevoegen Manieren om geluid aan een spreadsheet toe te voegen: mm Sleep een geluidsbestand vanuit de Finder naar een werkblad of naar een plaatsaanduiding voor media. mm Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk, kies 'iTunes' uit het venstermenu, selecteer een afspeellijst en sleep vervolgens een bestand of afspeellijst naar een willekeurige positie in een werkblad of naar een plaatsaanduiding voor media. Het geluidsbestand wordt als een luidsprekersymbool in het werkblad weergegeven.
Klik dubbel op het symbool om het geluidsbestand af te spelen. Zie “Opties voor het afspelen van media aanpassen” op pagina 236 voor informatie over het instellen van opties voor het afspelen van geluid. Wanneer u mediabestanden toevoegt, moet u controleren of deze bestanden beschikbaar zijn als u uw document naar een andere computer overbrengt. Als u uw document bewaart, schakelt u het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar document' in het bewaarvenster in nadat u 'Bewaar' of 'Bewaar als' hebt gekozen. (Als dit aankruisvak niet zichtbaar is, klikt u op de knop met het driehoekje naast het veld en klikt u vervolgens op 'Geavanceerde opties'.) Sommige mediabestanden zijn auteursrechtelijk beschermd. Het is mogelijk dat gedownloade muziek alleen mag worden afgespeeld op de computer waarop de muziek is gedownload. Controleer of alle mediabestanden in uw spreadsheet kunnen worden afgespeeld op de computer waarmee u werkt.
234
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Een filmbestand toevoegen Manieren om een film aan een spreadsheet toe te voegen: mm Sleep een filmbestand vanuit de Finder naar een willekeurige positie in een werkblad of naar een plaatsaanduiding voor media. mm Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Films' in de mediakiezer. Selecteer een bestand en sleep dit bestand naar een werkblad of naar een plaatsaanduiding voor media. mm Kies 'Voeg in' > 'Kies' en navigeer naar het gewenste filmbestand. Selecteer het bestand en klik op 'Voeg in'. Sleep de film naar de gewenste positie in het werkblad. Zie “Opties voor het afspelen van media aanpassen” op pagina 236 voor meer informatie over het instellen van opties voor het afspelen van films. Sommige mediabestanden zijn auteursrechtelijk beschermd. Het is mogelijk dat gedownloade muziek alleen mag worden afgespeeld op de computer waarop de muziek is gedownload. Controleer of alle mediabestanden in uw spreadsheet kunnen worden afgespeeld op de computer waarmee u werkt. Wanneer u mediabestanden aan uw spreadsheet toevoegt, moet u controleren of deze bestanden beschikbaar zijn als u uw document naar een andere computer overbrengt. Als u uw document bewaart, schakelt u het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar document' in het bewaarvenster in nadat u 'Bewaar' of 'Bewaar als' hebt gekozen. (Als dit aankruisvak niet zichtbaar is, klikt u op de knop met het driehoekje naast het veld en klikt u vervolgens op 'Geavanceerde opties'.)
Een fotolijst om een film plaatsen U kunt een fotolijst om een film plaatsen, zodat de film er beter uitziet in het werkblad. U kunt een fotolijst toevoegen met de instellingen voor lijnen in het infovenster 'Afbeelding'.
Een film in een fotolijst plaatsen 1 Selecteer de film en klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk om het infovenster te openen. Klik op de knop 'Afbeeldingsinfo' in het infovenster.
2 Kies 'Fotolijst' uit het venstermenu 'Lijn'.
3 Klik op de fotolijst onder het venstermenu 'Lijn' en kies een kaderstijl.
4 Sleep de schuifknop 'Vergroten/verkleinen' of geef een percentage op om de dikte van de fotolijst in te stellen. Zie “Objecten in een kader plaatsen” op pagina 248 voor meer informatie over fotolijsten.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
235
Opties voor het afspelen van media aanpassen Als u niet een heel audio- of filmbestand in uw spreadsheet wilt gebruiken, maar alleen bepaalde delen wilt afspelen, kunt u dat instellen in het infovenster 'QuickTime'. U kunt ook de filmposter (het filmbeeld dat wordt weergegeven totdat het afspelen van de film wordt gestart) instellen en andere afspeelopties opgeven. Hiermee opent u het infovenster 'QuickTime'. Hiermee kiest u het filmbeeld dat wordt getoond tot de film wordt afgespeeld.
Hiermee start en stopt u een film op een bepaald punt.
Hiermee stelt u herhaalopties voor het afspelen in. Hiermee stelt u het afspeelvolume in.
Met behulp van deze regelaars kunt u de film bekijken of het geluid afspelen terwijl u de spreadsheet bewerkt.
Met de knoppen voor afspelen, pauze, vooruitspoelen en terugspoelen in het infovenster 'QuickTime' kunt u een voorvertoning van de film bekijken terwijl u de afspeelopties instelt.
De voorkeuren voor het afspelen van media instellen 1 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'QuickTimeinfo'.
2 Selecteer het film- of geluidsobject door erop te klikken.
3 Om alleen een bepaald deel van een film in een spreadsheet af te spelen, sleept u de schuifknoppen voor starten en stoppen om de film bij een bepaald beeld of tijdpunt te starten en te stoppen. Om alleen een bepaald deel van een audiobestand af te spelen, sleept u de schuifknoppen voor starten en stoppen.
4 Om in te stellen welk stilstaand filmbeeld wordt weergegeven totdat het afspelen van de film wordt gestart, sleept u de schuifknop 'Filmposter' totdat het gewenste beeld van de film wordt weergegeven.
5 Kies een optie uit het venstermenu 'Herhaling': Geen: De film wordt één keer afgespeeld. Herhaal: De film wordt doorlopend herhaald. Herhaal heen en terug: De film wordt doorlopend heen en terug afgespeeld.
236
6 Om het afspeelvolume te verhogen of te verlagen, sleept u de schuifknop 'Volume' naar rechts of links.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Mediabestanden kleiner maken Wanneer u grote geluids- en filmbestanden aan een Numbers-spreadsheet toevoegt, kan het spreadsheetbestand erg groot worden. Als u slechts een deel van het geluidsof filmbestand in uw spreadsheet gebruikt, kunt u de ongebruikte delen van het geluids- of filmbestand verwijderen om het Numbers-bestand kleiner te maken. U kunt afzonderlijke mediabestanden kleiner maken of u kunt alle mediabestanden in het document die niet volledig worden gebruikt, kleiner maken. Voordat u de film- of audiobestanden kleiner maakt, moet u deze bestanden als onderdeel van uw document bewaren. Kies 'Archief' > 'Bewaar', klik op 'Geavanceerde opties', controleer of 'Kopieer audio en films naar document' is geselecteerd en klik op 'Bewaar'. Zie “Een spreadsheet bewaren” op pagina 35 voor meer informatie over het bewaren van spreadsheets. Manieren om uw spreadsheetbestand kleiner te maken: mm Om een afzonderlijk mediabestand in uw document kleiner te maken, selecteert u een geluids- of filmbestand waarvan u slechts een deel gebruikt (ingesteld met de schuifknoppen voor starten en stoppen) en kiest u 'Opmaak' > 'Afbeelding' > 'Maak mediabestand kleiner'. mm Om alle mediabestanden in uw document kleiner te maken, deselecteert u alle geluids-, film- en afbeeldingsbestanden en kiest u 'Archief' > 'Maak bestand kleiner'. Nadat u uw geluids- of filmbestand kleiner hebt gemaakt, is het niet meer mogelijk de oorspronkelijke bestandsgrootte te herstellen, of de verwijderde delen te beluisteren of te bekijken. Om het volledige bestand te herstellen, moet u het bestand opnieuw toevoegen. Bepaalde typen filmbestanden kunnen op deze manier niet kleiner worden gemaakt. Zie “Afbeeldingsbestanden kleiner maken” op pagina 222 voor meer informatie over het kleiner maken van afbeeldingsbestanden.
Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen
In het algemeen kunt u alle objecten in Numbers op dezelfde manier selecteren, ordenen en bewerken, ongeacht of het gaat om afbeeldingen, vormen, films, tabellen, diagramonderdelen of tekstvakken. Bij de meeste objecten gebruikt u dezelfde functies voor het aanpassen van de grootte en de richting, en voor het toevoegen van schaduwen, weerspiegelingen, randstijlen (lijnstijlen), vulkleuren, afbeeldingsvullingen, enzovoort.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
237
Voor informatie over
Zie
Een of meer objecten selecteren om ze te bewerken
“Objecten selecteren” op pagina 238
Een object kopiëren of dupliceren
“Objecten kopiëren of dupliceren” op pagina 238
Een object verwijderen
“Objecten verwijderen” op pagina 239
Objecten in een werkblad ordenen, groeperen en “Objecten plaatsen en verplaatsen” op pagina 239 vergrendelen De grootte, richting en randen van objecten wijzigen en andere bewerkingen uitvoeren
“Objecten wijzigen” op pagina 245
Objecten vullen met een effen kleur, een verlooptint of een afbeelding
“Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken” op pagina 252
Objecten selecteren Voordat u objecten kunt verplaatsen, wijzigen of op een andere manier kunt bewerken, moet u deze selecteren. Een geselecteerd object is voorzien van grepen waarmee u het object kunt verplaatsen of bewerken. Manieren om objecten te selecteren of om de selectie ervan op te heffen: mm Om een tabel te selecteren, klikt u in het paneel 'Werkbladen' op de naam van de tabel. Zie “Tabellen en tabelonderdelen selecteren” op pagina 59 voor andere technieken voor het selecteren van een tabel. Om afzonderlijke objecten te selecteren, klikt u op een willekeurige plaats in het object. Om een object zonder vulling te selecteren, klikt u op de rand. mm Om tegelijkertijd meerdere objecten in een werkblad te selecteren, houdt u de Shifttoets ingedrukt terwijl u op de desbetreffende objecten klikt. mm Om alle objecten in een werkblad te selecteren, klikt u op het werkblad en drukt u op Command + A. mm Om een object te selecteren dat deel uitmaakt van een groep, moet u eerst de groepering van de objecten opheffen. Hiervoor selecteert u de groep en kiest u 'Orden' > 'Hef groep op'. mm Om de selectie van objecten in een groep van geselecteerde objecten op te heffen, houdt u de Command-toets ingedrukt en klikt u vervolgens op de objecten waarvan u de selectie wilt opheffen.
Objecten kopiëren of dupliceren De manier waarop u een object kopieert is afhankelijk van de plek waar u de kopie wilt plaatsen. Als de kopie ver van het origineel of in een ander document wordt geplaatst, is kopiëren en plakken gewoonlijk eenvoudiger. Als u werkt met een object dat zich in de buurt van het originele object bevindt, is het over het algemeen eenvoudiger om het object te dupliceren.
238
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Manieren om objecten te kopiëren: mm Om een object te kopiëren en te plakken, selecteert u het object en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Kopieer'. Klik op de locatie waar u de kopie wilt plaatsen. Vervolgens kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. mm Om een object in een werkblad te dupliceren, houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u het object sleept. U kunt ook het object selecteren en vervolgens 'Wijzig' > 'Dupliceer' kiezen. De kopie verschijnt enigszins verschoven boven op het origineel. Sleep de kopie naar de gewenste positie. mm Om een afbeelding van het ene naar het andere Numbers-document te kopiëren, selecteert u de afbeelding en sleept u het symbool in het veld 'Bestandsinfo' in het infovenster 'Formaat' naar een werkblad in het andere Numbers-bestand.
Objecten verwijderen Een object verwijderen mm Selecteer het object of de objecten en druk op de Delete-toets. Als u per ongeluk een object hebt verwijderd, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel verwijderen'.
Objecten plaatsen en verplaatsen Numbers bevat verschillende hulpmiddelen waarmee u objecten in een werkblad met grote precisie kunt ordenen, zoals aanpasbare hulplijnen. U kunt meerdere objecten tegelijk bewerken door de objecten te groeperen. U kunt objecten vergrendelen, zodat ze niet kunnen worden verplaatst. Bovendien kunt u objecten in lagen plaatsen, zodat ze elkaar overlappen en er een diepte-effect wordt gecreëerd. Manieren om objecten rechtstreeks te bewerken: mm Om een tabel te verplaatsen naar een nieuwe locatie in een werkblad, gebruikt u de technieken die worden beschreven in “Een tabel verplaatsen” op pagina 56. Om andere objecten te verplaatsen, sleept u deze. Sleep objecten niet bij de grepen, omdat u op deze manier het formaat van de objecten zou kunnen wijzigen. mm Om objecten precies uit te lijnen tijdens het slepen, kunt u hulplijnen gebruiken. Zie “Hulplijnen gebruiken” op pagina 241 voor meer informatie. mm U kunt de verplaatsingsrichting van het object beperken tot horizontaal, verticaal of een hoek van 45 graden door de Shift-toets ingedrukt te houden terwijl u sleept. mm U kunt een geselecteerd object stapsgewijs verplaatsen door op een van de pijltoetsen te drukken. Hierdoor wordt het object telkens met één punt verplaatst. U kunt het object met telkens tien punten verplaatsen door de Shift-toets ingedrukt te houden terwijl u op een pijltoets drukt.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
239
mm U kunt de positie van het object tijdens het verplaatsen weergeven door 'Numbers' > 'Voorkeuren' te kiezen en vervolgens het aankruisvak 'Toon grootte en positie bij verplaatsing objecten' in te schakelen in het paneel 'Algemeen'. mm Om tekst of een object in een ander object te verplaatsen, selecteert u het object en kiest u 'Wijzig' > 'Knip'. Vervolgens plaatst u het invoegpunt op de positie waar u het object wilt plaatsen en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. Voor informatie over
Zie
De volgorde van elkaar overlappende objecten wijzigen
“Een object naar voren of naar achteren verplaatsen (objecten in lagen plaatsen)” op pagina 240
Lijn objecten uit
“Objecten snel met elkaar uitlijnen” op pagina 241
Objecten uitlijnen met behulp van hulplijnen
“Hulplijnen gebruiken” op pagina 241
Nieuwe hulplijnen aanmaken die zichtbaar blijven terwijl u werkt
“Nieuwe hulplijnen aanmaken” op pagina 242
Objecten nauwkeurig plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven
“Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven” op pagina 242
Objecten als groep verplaatsen, kopiëren of plakken
“Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen” op pagina 243
Twee objecten via een lijn met elkaar verbinden
“Objecten via een aanpasbare lijn met elkaar verbinden” op pagina 244
Objecten vergrendelen om te voorkomen dat u deze per ongeluk verplaatst
“Objecten vergrendelen en ontgrendelen” op pagina 245
Een object naar voren of naar achteren verplaatsen (objecten in lagen plaatsen) Als objecten elkaar overlappen of als tekst en objecten elkaar overlappen, kunt u de volgorde van de objecten in de verschillende lagen wijzigen.
Een object voor of achter tekst of een ander object verplaatsen 1 Selecteer het object dat u wilt verplaatsen.
2 U kunt een object laag voor laag verplaatsen door 'Orden' > 'Naar voren' of 'Orden' > 'Naar achteren' te kiezen.
3 Kies 'Orden' > 'Plaats vooraan' of 'Orden' > 'Plaats achteraan' om een object helemaal bovenaan of helemaal onderaan te plaatsen. Als u regelmatig objecten in lagen plaatst, kunt u de knoppen 'Voor', 'Achter', 'Naar voren' en 'Naar achteren' aan de knoppenbalk toevoegen om efficiënter te werken. Zie “De knoppenbalk” op pagina 18 voor meer informatie over het aanpassen van de knoppenbalk.
240
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Objecten snel met elkaar uitlijnen Met menucommando's kunt u objecten in hetzelfde werkblad snel met elkaar uitlijnen of op gelijke afstand van elkaar plaatsen. Eerst selecteert u alle objecten die u wilt uitlijnen (houd de Shift-toets of de Command-toets ingedrukt en klik op de gewenste objecten). Geselecteerde objecten uitlijnen mm Om de objecten met elkaar uit te lijnen, kiest u 'Orden' > 'Lijn objecten uit' en kiest u vervolgens een van de uitlijningsopties uit het submenu. Links: Hiermee worden de linkerranden van de objecten verticaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. Midden: Hiermee worden de middelpunten van de objecten verticaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. Rechts: Hiermee worden de rechterranden van de objecten verticaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. Boven: Hiermee worden de bovenste randen van de objecten horizontaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. Midden: Hiermee worden de objecten verticaal verplaatst zodat hun middelpunten horizontaal met elkaar worden uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. Onder: Hiermee worden de onderste randen van de objecten horizontaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. mm Om de objecten op gelijke afstand van elkaar te plaatsen in het werkblad, kiest u 'Orden' > 'Verdeel objecten' en kiest u vervolgens een optie uit het submenu. Horizontaal: Hiermee past u de horizontale afstand tussen de objecten aan. Verticaal: Hiermee past u de verticale afstand tussen de objecten aan. U kunt objecten ook met elkaar uitlijnen door de objecten te slepen, waarbij u aan de hand van hulplijnen kunt bepalen of de objecten op de juiste positie staan. Zie “Hulplijnen gebruiken” op pagina 241 voor meer informatie. Hulplijnen gebruiken Hulplijnen worden automatisch weergegeven en verborgen wanneer u objecten in een werkblad sleept en geven informatie over de relatieve positie van het object. Hulplijnen kunnen bijvoorbeeld worden weergegeven wanneer objecten in het midden of met de randen zijn uitgelijnd. Hulplijnen worden alleen weergegeven wanneer u een object sleept. Als u de muisknop loslaat, verdwijnen de hulplijnen. U kunt hulplijnen in verschillende kleuren weergeven, zodat u gemakkelijker kunt zien welke objecten worden uitgelijnd wanneer u objecten sleept. Als u hulplijnen inschakelt of de kleur van hulplijnen wijzigt, gelden die instellingen voor alle documenten die u in Numbers opent.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
241
Manieren om met hulplijnen te werken: mm Om opties voor hulplijnen in te stellen, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren' en klikt u op 'Linialen'. Selecteer de gewenste opties om in te stellen wanneer de hulplijnen worden weergegeven: Als u hulplijnen wilt weergeven wanneer het midden van een object met een ander object wordt uitgelijnd, schakelt u het aankruisvak 'Toon hulplijnen in midden van object' in. Als u hulplijnen wilt weergeven als de randen van een object met een ander object worden uitgelijnd, schakelt u het aankruisvak 'Toon hulplijnen langs randen van object' in. mm U kunt de kleur van hulplijnen wijzigen door op het kleurenvak voor de hulplijnen te klikken en vervolgens een kleur te selecteren in het venster 'Kleuren'. mm U kunt hulplijnen tijdelijk verbergen door de Command-toets ingedrukt te houden terwijl u een object sleept. U kunt objecten ook uitlijnen door met x- en y-coördinaten de exacte positie van de objecten op te geven. Zie “Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven” op pagina 242. U kunt ook op elke gewenste locatie nieuwe hulplijnen aanmaken om objecten sneller op de juiste positie te plaatsen. Zie “Nieuwe hulplijnen aanmaken” op pagina 242. Nieuwe hulplijnen aanmaken U kunt statische hulplijnen aanmaken om objecten in een werkblad uit te lijnen. Deze hulplijnen worden niet automatisch weergegeven en verborgen wanneer u objecten sleept, maar blijven zichtbaar terwijl u in het werkblad werkt, zelfs als u het werkblad verlaat en er later weer naar terugkeert.
Een hulplijn aanmaken 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies vervolgens 'Toon linialen'. Opmerking: U kunt geen nieuwe hulplijnen aanmaken als u tekst bewerkt. Stop met het bewerken van tekst door een object te selecteren of op het werkblad te klikken.
2 Plaats de aanwijzer op een liniaal en sleep de muis naar een werkblad. Er verschijnt een hulplijn.
3 Sleep de hulplijn naar de gewenste plaats in het werkblad.
4 Om een hulplijn te verwijderen, sleept u deze van het werkblad. U kunt ook x- en y-coördinaten opgeven om de exacte positie van objecten te bepalen. Zie “Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven” op pagina 242. Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven U kunt de positie van objecten in het werkblad nauwkeurig bepalen door ruimtelijke coördinaten in de maateenheden van de liniaal op te geven.
242
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
De positie van een object bepalen door x- en y-coördinaten op te geven 1 Selecteer het object dat u wilt plaatsen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo'.
3 Geef de x- en y-waarden in de desbetreffende velden op (in de maateenheden van de liniaal). De coördinaten die u opgeeft komen overeen met de linkerbovenhoek van het objectkader. Wanneer u een object roteert, geven de x- en de y-coördinaat de linkerbovenhoek aan van het kader van het geroteerde object, dat mogelijk een ander formaat heeft dan het originele object. ÂÂ De x-waarde wordt gemeten vanaf de linkerrand van het werkblad. ÂÂ De y-waarde wordt gemeten vanaf de bovenrand van het werkblad.
Wanneer u x- en y-coördinaten voor lijnposities in het infovenster 'Formaat' opgeeft, geven de coördinaten achter 'Begin' het eerste eindpunt aan dat u hebt aangemaakt (of het eindpunt linksboven als u de lijn niet hebt getekend). Als u de lijn later spiegelt of roteert, blijven de begincoördinaten hetzelfde eindpunt aangeven. U plaatst een lijn door hier de x- en y-coördinaat op te geven voor het eerste eindpunt. U plaatst een lijn door hier de x- en y-coördinaat op te geven voor het tweede eindpunt.
U kunt objecten ook snel uitlijnen door gebruik te maken van ingebouwde hulplijnen die worden weergegeven wanneer u objecten in het werkblad sleept, of door statische hulplijnen aan te maken. Zie “Hulplijnen gebruiken” op pagina 241 en “Nieuwe hulplijnen aanmaken” op pagina 242 voor meer informatie. Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen U kunt objecten groeperen, zodat u ze als één geheel kunt verplaatsen, kopiëren en de grootte ervan kunt wijzigen. U kunt een afzonderlijk object binnen een groep bewerken zonder de groepering op te heffen. Gegroepeerde objecten kunnen weer met andere objecten worden gegroepeerd. Hierdoor ontstaat een hiërarchie van gegroepeerde objecten die op verschillende niveaus zijn genest. Om een afzonderlijk object dat op meerdere niveaus is genest, te selecteren, moet u voor elk niveau eenmaal op het object klikken.
Objecten groeperen 1 Houd de Command- of Shift-toets ingedrukt terwijl u de objecten selecteert die u wilt groeperen.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
243
Als u een object niet kunt selecteren, is het object mogelijk vergrendeld en moet u het ontgrendelen. Zie “Objecten vergrendelen en ontgrendelen” op pagina 245 voor meer informatie.
2 Kies 'Orden' > 'Groepeer'. De groepering van objecten opheffen mm Hiervoor selecteert u de groep en kiest u 'Orden' > 'Hef groep op'. Als de groep is vergrendeld, moet u de groep eerst ontgrendelen. Als u een groep objecten niet kunt selecteren, is de groep mogelijk vergrendeld en moet u deze ontgrendelen. Zie “Objecten vergrendelen en ontgrendelen” op pagina 245 voor meer informatie. Een afzonderlijk object in een groep selecteren mm Klik eenmaal op het object dat u wilt bewerken om de groep te selecteren en klik vervolgens nogmaals om het object te selecteren. Als het object niet wordt geselecteerd, is het mogelijk dieper genest. Klik nogmaals en blijf klikken totdat het gewenste object is geselecteerd. Objecten via een aanpasbare lijn met elkaar verbinden Wanneer u twee objecten via een lijn met elkaar wilt verbinden, kunt u het best een verbindingslijn gebruiken (in plaats van een afzonderlijke lijn als vorm aan te maken). Twee objecten met een verbindingslijn blijven met elkaar verbonden, zelfs als u de objecten verplaatst.
Twee objecten via een verbindingslijn met elkaar verbinden 1 Houd de Command-toets ingedrukt en klik op de twee objecten die u met elkaar wilt verbinden. Kies vervolgens 'Voeg in' > 'Verbindingslijn'. Er wordt een rechte lijn tussen de geselecteerde objecten weergegeven. Wanneer u de afzonderlijke objecten verplaatst, veranderen de lengte en de positie van de verbindingslijn, zodat de objecten met elkaar verbonden blijven.
2 Om een gebogen verbindingslijn te maken, sleept u het witte bewerkingspunt in het midden van de lijn. Als u de objecten naar verschillende posities in een werkblad sleept, wordt de kromming van de lijn aangepast, zodat de objecten met elkaar verbonden blijven.
3 Om ruimte in te voegen tussen het einde van de lijn en een van de verbonden objecten (zodat de lijn en het object elkaar niet raken), sleept u het blauwe bewerkingspunt aan het einde van de lijn weg van het object. Wanneer u de objecten verplaatst, blijft de ruimte tussen de lijn en het verbonden object gehandhaafd.
244
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
4 Om de kleur, stijl, dikte of eindpunten van de lijn te wijzigen, maakt u de verbindingslijn op met de functies in de opmaakbalk of het infovenster 'Afbeelding' die u ook voor andere lijnen gebruikt. Zie “Objecten wijzigen” op pagina 245 voor meer informatie over het wijzigen van deze kenmerken. Objecten vergrendelen en ontgrendelen U kunt objecten vergrendelen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden verplaatst. Nadat u een afzonderlijk object of een groep objecten hebt vergrendeld, kunt u het object of de objecten pas verplaatsen, verwijderen of wijzigen nadat u ze weer hebt ontgrendeld. U kunt vergrendelde objecten echter wel selecteren, kopiëren en dupliceren. Als u een vergrendeld object kopieert of dupliceert, wordt het nieuwe object eveneens vergrendeld. Objecten vergrendelen mm Selecteer de objecten die u wilt vergrendelen en kies vervolgens 'Orden' > 'Vergrendel'. Objecten ontgrendelen mm Selecteer de objecten die u wilt ontgrendelen en kies vervolgens 'Orden' > 'Ontgrendel'.
Objecten wijzigen U kunt de grootte van objecten wijzigen, de richting aanpassen, de randstijlen wijzigen, een schaduw en weerspiegeling toevoegen en de mate van ondoorzichtigheid aanpassen.
Voor informatie over
Zie
De grootte van een object wijzigen
“Het formaat van objecten wijzigen” op pagina 246
Een object spiegelen of roteren
“Objecten spiegelen en roteren” op pagina 246
De rand rond een object opmaken
“De randstijl wijzigen” op pagina 247
Een fotolijst om een object plaatsen
“Objecten in een kader plaatsen” op pagina 248
Een schaduw toevoegen om het object meer diepte te geven
“Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 249
Een verticale weerspiegeling aan een object toevoegen
“Een weerspiegeling aan een object toevoegen” op pagina 251
De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen
“De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen” op pagina 251
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
245
Het formaat van objecten wijzigen U kunt de grootte van een object wijzigen door de selectiegrepen te slepen of de juiste afmetingen op te geven. Manieren om de grootte van objecten te wijzigen: mm Om de grootte van een object te wijzigen door te slepen, selecteert u het object en sleept u vervolgens een van de selectiegrepen. Om de grootte van het object in één richting te wijzigen, sleept u een greep aan de zijkant in plaats van een greep in een van de hoeken. Om de grootte van het object vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u sleept. Als u de verhoudingen van een object wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens het aankruisvak 'Handhaaf verhoudingen' inschakelen voordat u gaat slepen. Om de grootte van het object weer te geven terwijl u een selectiegreep sleept, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren' en schakelt u vervolgens het aankruisvak 'Toon grootte en positie bij verplaatsing objecten' in het paneel 'Algemeen' in. mm Om de grootte van een object te wijzigen door exacte waarden voor het object op te geven, selecteert u het object, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en geeft u vervolgens de juiste waarden in de velden 'Breedte' en 'Hoogte' op. mm Om de grootte van meerdere objecten tegelijk te wijzigen, selecteert u de objecten, klikt u op de knop 'Formaatinfo' in de knoppenbalk en geeft u vervolgens nieuwe waarden op in de velden 'Breedte' en 'Hoogte'. mm Selecteer het object en klik vervolgens op de knop 'Originele grootte' in het infovenster 'Formaat'. Als u een erg groot afbeeldingsbestand hebt verkleind en u alleen de kleinere versie in uw spreadsheet wilt gebruiken, kunt u de kleinere versie van de afbeelding in Numbers bewaren om uw document kleiner te maken. Zie “Afbeeldingsbestanden kleiner maken” op pagina 222. Objecten spiegelen en roteren U kunt elk gewenst object spiegelen of roteren. Zo kunt u een afbeelding van een pijl die u in het document wilt gebruiken, in verschillende richtingen laten wijzen. U kunt de richting van de pijl verticaal of horizontaal wijzigen of de pijl met elke gewenste hoek draaien. Manieren om de richting van een object te wijzigen: mm Om een object horizontaal of verticaal te spiegelen, selecteert u het object en kiest u vervolgens 'Orden' > 'Spiegel horizontaal' of Orden' > 'Spiegel verticaal'.
246
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens de spiegelknoppen gebruiken. mm Om een object te roteren, selecteert u het object, houdt u de Command-toets ingedrukt en verplaatst u de aanwijzer in de richting van een actieve selectiegreep totdat deze verandert in een gebogen, tweepuntige pijl. Vervolgens sleept u de selectiegreep. Om een object in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift- en Commandtoets ingedrukt terwijl u een selectiegreep sleept. U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens de knop 'Roteer' slepen of het veld 'Hoek' gebruiken om de hoek van het object in te stellen. mm Om een vorm te roteren zonder de richting van de tekst in de vorm te wijzigen, kiest u na het roteren van de vorm 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Stel tekst- en objecthandgrepen opnieuw in'. De randstijl wijzigen Voor vormen, diagramonderdelen en tekstvakken kunt u een stijl en kleur kiezen voor de rand van het object. U kunt ook opgeven dat het object geen rand heeft. Ook kunt u een rand om geïmporteerde afbeeldingen plaatsen. Zie “Randen van tabelcellen opmaken” voor informatie over het aanpassen van de randen van tabellen en tabelcellen. Met behulp van de opmaakbalk kunt u de lijnstijl, lijndikte en lijnkleur wijzigen van de rand rond een of meer geselecteerde objecten. Hier kiest u een lijndikte. Hier kiest u een lijnkleur. Hier kiest u een lijnstijl.
Het infovenster 'Afbeelding' en het venster 'Kleuren' bevatten meer opties voor het aanpassen van andere lijninstellingen.
De randstijl instellen via het infovenster 'Afbeelding' 1 Selecteer het object dat u wilt wijzigen.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
3 Kies 'Lijn' uit het venstermenu 'Lijn'.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
247
4 Kies uit het venstermenu een lijnstijl. Om een kleur voor de lijn in te stellen, klikt u op het kleurenvak.
Kies een ononderbroken lijn, een stippellijn, een lijn met streepjes of een andere lijnstijl.
Hier voert u de lijndikte in. In deze venstermenu's kunt u het type eindpunten voor de lijn kiezen.
5 Wijzig de lijndikte door een waarde op te geven in het veld voor de dikte (of klik op de pijlknoppen).
6 Klik op het kleurenvak en selecteer vervolgens een kleur om de lijnkleur te wijzigen.
7 Om eindpunten, zoals een pijlkop of cirkel, voor de lijn in te stellen, kiest u het gewenste linker- en rechtereindpunt uit de venstermenu's. Objecten in een kader plaatsen U kunt uw tekstvakken, afbeeldingen, films, vormen en plaatsaanduidingen voor media in een kader in de vorm van een fotolijst plaatsen.
Een fotolijst toevoegen 1 Selecteer het mediabestand of de plaatsaanduiding voor media, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. 2 Kies 'Fotolijst' uit het venstermenu 'Lijn' en klik vervolgens op de miniatuur om een randstijl te kiezen.
Om een kaderstijl te kiezen, klikt u op deze pijl en op de miniatuur.
248
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Om de dikte van de lijst aan te passen, sleept u de schuifknop 'Vergroten/verkleinen' of geeft u een specifiek percentage op in het veld. (Niet alle fotolijsten kunnen worden aangepast.)
Een fotolijst wijzigen 1 Selecteer een object of een plaatsaanduiding voor media met een kader, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. 2 Kies 'Fotolijst' uit het venstermenu 'Lijn' en klik op het pijltje naast de miniatuur om een nieuwe fotolijst te selecteren. Een fotolijst verwijderen mm Selecteer het mediabestand of de plaatsaanduiding voor media en kies een lijnstijl (of kies 'Geen') uit het venstermenu 'Lijn'. Een schaduw aan een object toevoegen U kunt een schaduw toevoegen om het object meer diepte te geven. De schaduw van een object valt op de objecten erachter, als die er zijn. U kunt veel verschillende schaduweffecten creëren, of de schaduw van een object verwijderen. Dit object heeft een andere schaduwkleur.
Voor dit object is gebruik gemaakt van de standaardschaduwinstellingen. De schaduw van dit object is ingesteld op een andere hoek.
De schaduw van dit object heeft een hoge afstandswaarde. De schaduw van dit object heeft de laagste vervagingsfactor. De schaduw van dit object heeft een hoge vervagingsfactor.
Om snel een schaduw toe te voegen of te verwijderen, selecteert u het object en schakelt u vervolgens in de opmaakbalk het aankruisvak 'Schaduw' in of uit. U kunt schaduwen nauwkeurig opmaken in het infovenster 'Afbeelding'.
Een schaduw toevoegen via het infovenster 'Afbeelding' 1 Selecteer het object of de tekst. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
249
3 Schakel het aankruisvak 'Schaduw' in om een schaduw aan het object toe te voegen. Schakel het aankruisvak 'Schaduw' uit om de schaduw te verwijderen.
Via het kleurenvak kunt u de kleur van de schaduw wijzigen.
Als u dit aankruisvak inschakelt, wordt aan het geselecteerde object een schaduw toegevoegd. Met behulp van de rotatieschijf kunt u de hoek van de schaduw wijzigen.
Met behulp van de velden 'Afstand', 'Vervaging' en 'Ondoorzichtigheid' kunt u het uiterlijk van de schaduw wijzigen.
4 Stel de hoek van de schaduw in met behulp van de knop 'Hoek'.
5 Met behulp van het veld 'Afstand' kunt u de afstand tussen de schaduw en het object instellen. Als u een hoge waarde instelt voor de afstand, lijkt de schaduw van een object langer en is deze iets gescheiden van het object.
6 Met behulp van het veld 'Vervaging' kunt u de scherpte van de schaduwrand aanpassen. Als u een hoge vervagingswaarde instelt, wordt de schaduw vager. Als u een lage waarde instelt, zijn de randen van de schaduw scherper.
7 Om de mate van ondoorzichtigheid van de schaduw te wijzigen, geeft u een percentage op in het veld 'Ondoorzichtigheid'. U kunt de mate van ondoorzichtigheid van een schaduw niet wijzigen met behulp van de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' onder in het infovenster 'Afbeelding'. Deze schuifknop is bestemd voor het wijzigen van de mate van ondoorzichtigheid van het object zelf (niet van de schaduw van het object).
8 Om de kleur van de schaduw te wijzigen, klikt u op het kleurenvak in het gedeelte 'Schaduw' en selecteert u vervolgens een kleur.
250
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Een weerspiegeling aan een object toevoegen U kunt een verticale weerspiegeling aan een object toevoegen.
Om snel een weerspiegeling toe te voegen of te verwijderen, selecteert u het object en schakelt u vervolgens in de opmaakbalk het aankruisvak 'Weerspiegeling' in of uit. U kunt weerspiegelingen nauwkeurig opmaken in het infovenster 'Afbeelding'.
Een weerspiegeling toevoegen aan een object via het infovenster 'Afbeelding' 1 Selecteer het object.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
3 Schakel het aankruisvak 'Weerspiegeling' in en sleep de schuifknop naar links of naar rechts om de intensiteit van de weerspiegeling te vergroten of te verkleinen. De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen U kunt interessante effecten creëren door de mate van ondoorzichtigheid van objecten aan te passen. Wanneer u bijvoorbeeld een object met een lage ondoorzichtigheidswaarde boven op een ander object plaatst, blijft het object eronder zichtbaar. Afhankelijk van hoe hoog of hoe laag u de mate van ondoorzichtigheid instelt, kan het object eronder volledig zichtbaar, gedeeltelijk bedekt of volledig onzichtbaar zijn (bij 100% ondoorzichtigheid).
De mate van ondoorzichtigheid van een object wijzigen 1 Selecteer het object.
2 Ga op een van de volgende manieren te werk: ÂÂ Pas de ondoorzichtigheid aan met de desbetreffende regelaars in de opmaakbalk.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
251
ÂÂ Open het infovenster 'Afbeelding' en sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' naar
links of naar rechts of geef een percentage op in het veld ernaast.
Bij vormen kunt u de mate van ondoorzichtigheid voor vul- en lijnkleuren afzonderlijk instellen. Deze instellingen hebben geen invloed op de mate van ondoorzichtigheid van het object zelf. Wanneer u de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' in het venster 'Kleuren' sleept om een vul- of lijnkleur te wijzigen, wordt deze waarde de maximale mate van ondoorzichtigheid van het object. Wanneer u vervolgens de mate van ondoorzichtigheid van het object wijzigt in het infovenster 'Afbeelding', verandert deze alleen ten opzichte van de mate van ondoorzichtigheid die u hebt ingesteld in het venster 'Kleuren'. In het infovenster 'Afbeelding' is deze cirkel is ingesteld op 100% ondoorzichtigheid.
In het infovenster 'Afbeelding' is deze cirkel is ingesteld op 100% ondoorzichtigheid. De mate van ondoorzichtigheid van de vulkleur is in het venster 'Kleuren' ingesteld op 50%. De mate van ondoorzichtigheid van de rand van de cirkel is in het venster 'Kleuren' ingesteld op 100%.
In het infovenster 'Afbeelding' is deze cirkel is ingesteld op 50% ondoorzichtigheid.
Als u de mate van ondoorzichtigheid van een object hebt gewijzigd, kunt u de vulkleur van het object vervolgens mogelijk niet opnieuw instellen op 100%. Dit komt doordat de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' is ingesteld op minder dan 100%. U kunt dit herstellen door het object te selecteren, vervolgens 'Weergave' > 'Toon kleuren' te kiezen en de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' opnieuw in te stellen op 100%.
Een kleur of afbeelding als vulling voor een object gebruiken U kunt vormen, tabellen, tabelcellen en diagramonderdelen vullen met een effen kleur, een verlooptint (kleuren die in elkaar overlopen) of een afbeelding.
252
Voor informatie over
Zie
Een achtergrond met een effen kleur aan een object toevoegen
“Een effen kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 253
Een achtergrond met in elkaar overlopende kleuren toevoegen
“Een verlooptint als vulling voor een object gebruiken” op pagina 253
Een object met een afbeelding vullen
“Een object met een afbeelding vullen” op pagina 255
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Een effen kleur als vulling voor een object gebruiken U kunt vormen, tabellen, tabelcellen en diagramonderdelen vullen met een effen kleur. Met behulp van de opmaakbalk kunt u snel een vulkleur voor een geselecteerd object instellen. Klik op het kleurenvak en kies vervolgens een kleur uit de kleurenmatrix of klik op 'Toon kleuren' om het venster 'Kleuren' te openen, waarin u over meer opties beschikt. Met behulp van de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' kunt u de mate van transparantie instellen. U kunt ook het infovenster 'Afbeelding' gebruiken om een object te vullen met een effen kleur. De vulkleur van een object wijzigen via het infovenster 'Afbeelding' 1 Selecteer het object.
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
3 Kies 'Vulkleur' uit het venstermenu 'Vulling'.
4 Klik op het kleurenvak onder het venstermenu 'Vulling' om het venster 'Kleuren' te openen en selecteer vervolgens een kleur. Zie “Het venster 'Kleuren'” op pagina 25 voor meer informatie over het venster 'Kleuren'. Een verlooptint als vulling voor een object gebruiken U kunt vormen, tabellen, tabelcellen en diagramonderdelen vullen met een verlooptint (kleuren die in elkaar overlopen). U gebruikt de opties in het infovenster 'Afbeelding' voor het instellen van de verlooptint waarmee u het object vult. Met de basisopties voor verlooptinten kunt u op eenvoudige wijze een lineaire verlooptint met twee kleuren instellen. Met de geavanceerde opties voor verlooptinten kunt u meerdere kleuren in elkaar laten overlopen en een cirkelvormige (radiale) verlooptint creëren. Een object vullen met een lineaire verlooptint met twee kleuren 1 Kies 'Verlooptint' uit het venstermenu 'Vulling' in het infovenster 'Afbeelding'.
Klik in elk kleurenvak om een kleur te selecteren.
Met behulp van de pijlknoppen of de rotatieschijf stelt u de stand van de verlooptint of de richting van de verlooptint in. U kunt ook een waarde in het veld opgeven. Hiermee kunt u de verlooptint omdraaien.
2 Klik in de kleurenvakken en selecteer in het venster 'Kleuren' de kleuren die u in elkaar wilt laten overlopen.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
253
Zie “Het venster 'Kleuren'” op pagina 25 voor meer informatie over het venster 'Kleuren'.
3 Om een richting voor de verlooptint in te stellen, gebruikt u de rotatieschijf of voert u een waarde in het veld in.
4 Om het object horizontaal of verticaal te spiegelen, klikt u op de pijlknoppen voor de hoek.
5 Om de verlooptint om te draaien, klikt u op de dubbele pijl naast de kleurenvakken.
Een object vullen met een verlooptint met meerdere kleuren 1 Kies 'Geavanceerde verlooptint' uit het venstermenu 'Vulling' in het infovenster 'Afbeelding'.
2 Om een kleur aan de verlooptint toe te voegen, plaatst u de aanwijzer direct onder de balk met de verlooptint in het infovenster, op het punt waar de nieuwe kleur moet beginnen. Wanneer er een plusteken (+) verschijnt, klikt u om een nieuwe kleurregelaar toe te voegen. Voeg een nieuwe kleurregelaar toe voor elke kleur die u in de verlooptint wilt opnemen.
3 Om een kleur in de verlooptint te wijzigen, klikt u op een kleurregelaar (direct onder de balk met de verlooptint) en selecteert u een kleur in het venster 'Kleuren'. Herhaal deze handeling voor elke kleur die u in de verlooptint wilt opnemen.
4 Als u een kleurregelaar wilt verwijderen, sleept u de regelaar omlaag en uit het infovenster. Vervolgens verdwijnt de kleurregelaar. Er moeten minimaal twee kleurregelaars onder de balk met de verlooptint aanwezig zijn.
5 Om de kleuren vloeiender of minder vloeiend in elkaar te laten overlopen, sleept u de verlooppuntregelaars (boven aan de balk met de verlooptint in het infovenster).
6 Om de richting van een lineaire verlooptint te wijzigen, gebruikt u de rotatieschijf of voert u een waarde in het veld in.
7 Om een radiale verlooptint in te stellen, klikt u op de desbetreffende knop. Vervolgens kunt u de radiale verlooptint op een van de volgende manieren aanpassen:
254
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
ÂÂ Om het centrum van de verlooptint in het object te wijzigen, sleept u de kleine,
blauwe, ronde verlooppuntregelaar (in het midden van de verlooptint in uw object) naar het punt dat u als het nieuwe centrum van de verlooptint wilt instellen. ÂÂ Om de kleuren vloeiender of minder vloeiend in elkaar te laten overlopen, sleept
u de ronde verlooppuntregelaar (buiten uw object) verder weg van of dichter naar het centrum van de verlooptint. Experimenteer met de ronde verlooppuntregelaars op uw object en de verlooppuntregelaars boven aan de balk met de verlooptint in het infovenster 'Afbeelding'. Sleep de regelaars totdat de verlooptint naar wens is.
8 Om de verlooptint om te draaien, klikt u op de dubbele pijl naast de kleurenvakken. Een object met een afbeelding vullen U kunt een vorm, tekstvak, tabel, tabelcel, diagramachtergrond of diagramreeks met een afbeelding vullen.
Een object met een afbeelding vullen 1 Selecteer het object dat u met een afbeelding wilt vullen.
2 Als het infovenster 'Afbeelding' niet geopend is, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
3 Kies in het infovenster 'Afbeelding' de optie 'Afbeeldingsvulling' of 'Afbeelding met kleurtint' en kies een afbeelding. U kunt ook een afbeeldingsbestand vanuit de Finder of de mediakiezer naar het afbeeldingenvak in het infovenster 'Afbeelding' of naar een tabelcel of diagramreeks slepen.
Hiermee stelt u het formaat van de afbeelding in het object in. Om de afbeelding te wijzigen, sleept u een afbeelding naar het afbeeldingenvak.
4 Kies een schaaloptie voor de afbeelding uit het venstermenu. Passend: De grootte van de afbeelding wordt zo goed mogelijk aangepast aan de grootte van het object. Als het object een andere vorm heeft dan de originele afbeelding, wordt slechts een gedeelte van de afbeelding weergegeven. Het is ook mogelijk dat er een lege ruimte om de afbeelding wordt weergegeven. Vullend: De afbeelding wordt groter of kleiner, waarbij minimale ruimte rondom de afbeelding wordt gehandhaafd, zelfs als het object en de afbeelding een verschillende vorm hebben.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
255
Uitgerekt: Het formaat van de afbeelding wordt aangepast aan het formaat van het object. De afbeelding wordt echter vervormd als het object een andere vorm heeft dan de originele afbeelding. Originele grootte: De afbeelding wordt in het object geplaatst zonder dat de originele afmetingen worden gewijzigd. Als de afbeelding groter is dan het object, wordt slechts een gedeelte van de afbeelding in het object weergegeven. Als de afbeelding kleiner is dan het object, wordt er een lege ruimte om de afbeelding weergegeven. Tegelpatroon: Als de afbeelding kleiner is dan het object, wordt de afbeelding in het object herhaald. Als de afbeelding groter is dan het object, wordt slechts een gedeelte van de afbeelding in het object weergegeven. Tegelpatroon (kleine afbeelding)
Tegelpatroon (grote afbeelding) Vullend
Originele grootte Tegelpatroon (grote afbeelding)
Passend
Uitgerekt
5 Als u 'Afbeelding met kleurtint' kiest, klikt u op het kleurenvak (rechts naast de knop 'Kies') om een kleurtint te kiezen. Sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' om de tint lichter of donkerder te maken. (Hiermee wordt de mate van ondoorzichtigheid voor zowel de tint als de afbeelding gewijzigd.)
Hiermee selecteert u een kleurtint voor de afbeelding.
256
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Werken met MathType
Als MathType 6 is geïnstalleerd, kunt u dit programma binnen Numbers openen om wiskundige uitdrukkingen en vergelijkingen te typen. Nadat u een vergelijking hebt aangemaakt in MathType 6, kunt u de vergelijking als afbeelding bewerken in Numbers.
Een vergelijking typen met MathType 6 binnen Numbers 1 Klik op de positie waar u de vergelijking wilt invoegen.
2 Kies 'Voeg in' > 'MathType-vergelijking'. MathType 6 wordt geopend en de vergelijking “E=mc2” wordt weergegeven.
3 Klik dubbel op de vergelijking en typ de gewenste vergelijking met behulp van de MathType 6-functies in het programmavenster van MathType 6. Zie MathType 6 Help voor specifieke instructies voor het gebruik van dit product.
4 Nadat u de vergelijking hebt getypt, kiest u 'File' > 'Close and Return to Numbers' en klikt u op 'Yes' in het venster dat verschijnt om de vergelijking te bewaren.
5 Sleep de vergelijking naar de gewenste positie in het werkblad. Nadat u MathType 6 hebt gesloten, wordt de vergelijking in Numbers als een object behandeld. U kunt de vergelijking vervolgens verplaatsen, vergroten, verkleinen, een andere richting geven, groeperen en nesten. U kunt de vergelijking zelfs bijsnijden, net als een afbeelding. Als u de vergelijking bijsnijdt, moet u het bijsnijden echter ongedaan maken voordat u de vergelijking kunt bewerken.
6 Om de vergelijking te bewerken, klikt u dubbel op de vergelijking om MathType 6 opnieuw te openen.
Hoofdstuk 9 Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
257
Adresboek-gegevens aan tabellen toevoegen
10
Dit hoofdstuk bevat informatie over de manier waarop u in Numbers gegevens over contactpersonen uit Adresboek en vCards aan een tabel toevoegt. Adresboek-velden bevatten namen, telefoonnummers, adressen en andere gegevens over personen. Met behulp van Adresboek-gegevens kunt u in een handomdraai een tabel aanmaken met alle gegevens over zakenrelaties, persoonlijke contacten, vakantievrienden, enzovoort.
Werken met Adresboek-velden
U kunt gegevens uit Adresboek-velden in een Numbers-tabel opnemen. U kunt ook gegevens invoegen uit een virtuele adreskaart (vCard) die iemand naar u heeft verzonden. Als een tabel een rij met koptekst bevat waarin namen staan die overeenkomen met veldnamen in Adresboek of vCards, kunt u contactgegevens toevoegen door kaarten naar de tabel te slepen. U kunt ook een nieuwe tabel aanmaken door kaarten naar het werkgebied te slepen. Informatie over
Zie
De Adresboek-velden die in Numbers worden ondersteund
“Kolomnamen toewijzen aan veldnamen in Adresboek” op pagina 259
Gegevens vanuit Adresboek of een vCard aan een “Adresboek-gegevens aan een bestaande tabel bestaande tabel toevoegen toevoegen” op pagina 261 Gegevens vanuit Adresboek of een vCard toevoegen en tegelijkertijd een tabel aanmaken
“Adresboek-gegevens aan een nieuwe tabel toevoegen” op pagina 262
Contactgegevens en andere gegevens vanuit een Pages Help of de Pages '09-gebruikershandleiding Numbers-tabel invoegen in een Pages-document
258
Kolomnamen toewijzen aan veldnamen in Adresboek
De onderstaande tabel bevat een overzicht van alle Adresboek-velden die in Numbers worden ondersteund. De synoniemen zijn alternatieve namen die u kunt gebruiken om een bepaalde veldwaarde uit Adresboek toe te voegen. Veldnamen in Adresboek
Synoniemen voor veldnaam
Voorvoegsel
Titel
Achternaam
Naam
Voornaam
Voorletters
Achtervoegsel
Achtervoegsel naam, professioneel achtervoegsel, academisch achtervoegsel
Bijnaam Meisjesnaam Functie Afdeling
Bedrijfsafdeling
Bedrijf Telefoon (hoofdnummer) Telefoon Telefoon werk Telefoon privé Mobiel
Mobiele telefoon, mobiel, gsm
Fax privé Fax werk Pieper
Pieper
Telefoon anders E-mail (hoofdadres)
E-mailadres
E-mail werk E-mail privé E-mail anders URL (hoofd-URL) URL werk URL privé
Hoofdstuk 10 Adresboek-gegevens aan tabellen toevoegen
259
Veldnamen in Adresboek
Synoniemen voor veldnaam
URL anders Verjaardag AIM (hoofdadres)
IM, IM-handle, IM-naam, IM-adres, chat, chathandle, chatnaam, chatadres
AIM werk
IM werk, IM-handle werk, IM-naam werk, IM-adres werk, chathandle werk, chatnaam werk, chatadres werk
AIM privé
IM privé, IM-handle privé, IM-naam privé, IM-adres privé, chat privé, chathandle privé, chatnaam privé, chatadres privé
AIM anders
IM anders, IM-handle anders, IM-naam anders, IM-adres anders, chat anders, chathandle anders, chatnaam anders, chatadres anders
Yahoo Yahoo werk Yahoo privé Yahoo anders Adres Adres (hoofdadres)
Straat
Woonplaats (hoofdwoonplaats)
Plaats
Plaats (hoofdplaats) Postcode
Postcode
Land (hoofd) Adres werk Adres werk
Adres zakelijk, straat werk
Plaats werk
Stad werk
Provincie werk Postcode werk
Postcode zakelijk, postcode bedrijf
Land werk Adres privé Privéadres
Privé-adres, adres privé
Plaats
Plaats
Provincie Postcode privé
260
Postcode privé, postcode thuis
Hoofdstuk 10 Adresboek-gegevens aan tabellen toevoegen
Veldnamen in Adresboek
Synoniemen voor veldnaam
Land Adres anders Adres anders
Ander adres, straat anders
Plaats anders
Plaats anders
Provincie anders Postcode anders
Postcode anders
Land anders Opmerking
Opmerkingen
Adresboek-gegevens aan een bestaande tabel toevoegen
U kunt gegevens uit Adresboek of een vCard aan een bestaande tabel toevoegen als de koptekstrij van de tabel namen bevat die overeenkomen met veldnamen die genoemd worden in “Kolomnamen toewijzen aan veldnamen in Adresboek” op pagina 259.
Contactgegevens aan een bestaande tabel toevoegen 1 Bepaal van welke Adresboek- of vCard-velden u de waarden naar de tabel wilt kopiëren. 2 Controleer of de tabel een rij met koptekst bevat waarin cellen staan met ondersteunde Adresboek- of vCard-veldnamen. Gegevens uit velden die niet kunnen worden toegewezen aan cellen in een koptekstrij, worden niet aan de tabel toegevoegd.
3 Selecteer in Adresboek een of meer contactpersonen of groepen en sleep deze naar de tabel. U kunt ook een of meer vCards naar de tabel slepen. Er worden eventueel rijen aan de tabel toegevoegd om alle gegevens te kunnen plaatsen. Ook als de gegevens van een bepaalde contactpersoon al in de tabel voorkomen, wordt er een rij voor deze persoon toegevoegd. Door te sorteren kunt u dubbele rijen opsporen. Zie “Rijen in een tabel sorteren” op pagina 74 voor meer informatie.
Hoofdstuk 10 Adresboek-gegevens aan tabellen toevoegen
261
Adresboek-gegevens aan een nieuwe tabel toevoegen
U kunt met Adresboek- of vCard-gegevens een nieuwe tabel aanmaken die voor iedere contactpersoon een afzonderlijke rij bevat. Manieren om een nieuwe tabel met contactgegevens aan te maken: mm Selecteer in Adresboek een of meer kaarten of een groep en sleep deze naar het werkgebied. mm Sleep een of meer vCards naar het werkgebied. De tabel bevat een kolom voor elk Adresboek- of vCard-veld dat wordt genoemd, zoals beschreven in het gedeelte “Kolomnamen toewijzen aan veldnamen in Adresboek” op pagina 259. Alleen de velden 'Achternaam', 'Voornaam', 'Telefoon' en 'E-mail' zijn echter zichtbaar; de overige kolommen zijn verborgen. Om de verborgen kolommen weer te geven, kiest u 'Tabel' > 'Maak alle kolommen zichtbaar'. U kunt kolommen eventueel verwijderen of een andere naam geven.
262
Hoofdstuk 10 Adresboek-gegevens aan tabellen toevoegen
Numbers-spreadsheets delen
11
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u uw Numbersspreadsheet kunt uitwisselen, zodat anderen deze ook kunnen gebruiken U kunt spreadsheets niet alleen afdrukken of faxen, maar ook in elektronische vorm uitwisselen. Door documenten te exporteren naar andere documentstructuren, kunt u samenwerken met andere gebruikers die bijvoorbeeld werken met Excel. U kunt spreadsheets ook uitwisselen via Mail of het web.
Een spreadsheet afdrukken
In de afdrukweergave kunt u de objecten op de werkbladen over de pagina's verdelen voordat u de spreadsheet afdrukt. Zie “Een werkblad in pagina's verdelen” op pagina 46 voor instructies. Gebruik het infovenster 'Werkblad' om paginakenmerken in te stellen, zoals de paginarichting en marges.
Afdrukken 1 Kies 'Archief' > 'Druk af'.
2 Kies de gewenste printer uit het venstermenu 'Printer'.
3 Typ in het veld 'Aantal' het aantal exemplaren dat u wilt afdrukken en schakel het aankruisvak 'Gesorteerd' in als u elke groep pagina's op volgorde wilt laten afdrukken voordat de volgende groep wordt afgedrukt. Schakel 'Gesorteerd' uit als u een aantal exemplaren van elke afzonderlijke pagina achter elkaar wilt afdrukken.
4 Geef op welke werkbladen u wilt afdrukken: Alle werkbladen: Hiermee drukt u alle werkbladen in de spreadsheet af. Huidige werkblad: Hiermee drukt u alleen het werkblad af dat was geselecteerd toen u het afdrukvenster opende.
5 Om een lijst met alle formules uit de spreadsheet af te drukken, selecteert u 'Voeg lijst met alle formules in het document toe'.
6 Klik op de knop 'Druk af'.
263
Als u meer wilt weten over de overige afdrukinstellingen, klikt u op de helpknop in het afdrukvenster.
Spreadsheets naar andere documentstructuren exporteren U kunt uw Numbers-spreadsheets uitwisselen tussen verschillende platforms door deze te exporteren naar een bestand met de pdf-, Excel- of CSV-structuur (door komma's gescheiden). Voor informatie over
Zie
Een pdf-bestand van uw spreadsheet maken en het desgewenst met een wachtwoord beveiligen
“Spreadsheets naar een pdf-structuur exporteren” op pagina 264
Een bestand van uw spreadsheet maken dat kan worden geopend en bewerkt in Microsoft Excel op een Mac OS X- of Windows-computer
“Spreadsheets naar een Excel-structuur exporteren” op pagina 265
Een bestand van uw spreadsheet maken dat geschikt is voor programma's waarmee CSVbestanden kunnen worden geopend
“Spreadsheets naar een CSV-structuur exporteren” op pagina 265
Spreadsheets naar een pdf-structuur exporteren Pdf-bestanden kunnen worden bekeken of afgedrukt in Voorvertoning of Safari en kunnen worden bewerkt in een programma voor pdf-bestanden.
Een pdf-bestand van uw spreadsheet maken 1 Kies 'Deel' > 'Exporteer'.
2 Klik op 'PDF'.
3 Kies een beeldresolutie uit het venstermenu 'Beeldkwaliteit'. Goed: De resolutie van afbeeldingen wordt verlaagd tot 72 dpi. Beter: De resolutie van afbeeldingen wordt verlaagd tot 150 dpi. Best: De resolutie wordt niet verlaagd.
4 Kies uit het venstermenu 'Lay-out' de werkbladen die u wilt exporteren. Werkbladweergave: Hiermee exporteert u elk werkblad naar één pagina in het pdfbestand. Paginaweergave: Hiermee exporteert u het geselecteerde werkblad met de paginering die is ingesteld in de afdrukweergave. Zie “Een werkblad in pagina's verdelen” op pagina 46 voor meer informatie over de afdrukweergave.
5 Klik op het driehoekje voor de beveiligingsopties om de pdf met een wachtwoord te beveiligen. Wachtwoorden mogen uit maximaal 32 ASCII-tekens bestaan. Selecteer een of meer van de volgende opties.
264
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
Open document: Hiermee geeft u een wachtwoord op dat vereist is om de pdf te kunnen openen. Druk document af: Hiermee geeft u een wachtwoord op dat vereist is om de pdf te kunnen afdrukken. Als u deze optie selecteert, moet u ook 'Open document' selecteren en daar een wachtwoord opgeven. Kopieer materiaal uit het document: Hiermee geeft u een wachtwoord op dat vereist is om materiaal uit de pdf te kunnen kopiëren.
6 Klik op 'Volgende' om een naam en locatie voor de pdf op te geven.
7 Klik op 'Exporteer' om de pdf aan te maken.
Spreadsheets naar een Excel-structuur exporteren Bestanden met een Excel-structuur kunnen worden geopend en bewerkt in Microsoft Excel op een Mac OS X- of Windows-computer. Elke tabel wordt omgezet in een Excel-werkblad en alle andere objecten worden in afzonderlijke werkbladen geplaatst als er meer dan één tabel is. Manieren om een Excel-versie van uw spreadsheet te maken: mm Kies 'Deel' > 'Exporteer' en klik vervolgens op 'Excel'. Selecteer 'Overzicht' als u geen overzichtswerkblad wilt toevoegen bij het exporteren van spreadsheets met meerdere werkbladen. Klik op 'Volgende' om een naam en locatie voor het bestand op te geven. Klik vervolgens op 'Exporteer' om het bestand aan te maken. mm Kies 'Archief' > 'Bewaar als', selecteer 'Bewaar kopie als' en kies 'Excel-document' uit het venstermenu. Zie “Een spreadsheet bewaren” op pagina 35 voor meer informatie over de overige opties die beschikbaar zijn bij deze werkwijze. Bepaalde berekeningen met formules leveren in Excel mogelijk andere uitkomsten op.
Spreadsheets naar een CSV-structuur exporteren CSV-bestanden zijn geschikt voor meerdere spreadsheetprogramma's. In CSVbestanden worden de celwaarden in elke rij van elkaar gescheiden door komma's. Rijen worden van elkaar gescheiden door regeleindetekens. Elke tabel wordt in een eigen CSV-bestand geplaatst en alle bestanden worden in een map geplaatst. Er worden geen afbeeldingen geëxporteerd. De laatste berekende waarden worden geëxporteerd.
Een CSV-versie van uw spreadsheet maken 1 Kies 'Deel' > 'Exporteer'.
2 Klik op 'CSV'.
3 Kies een optie uit het venstermenu 'Tekstcodering':
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
265
Unicode (UTF-8): Deze optie wordt door bijna alle programma's ondersteund. Westers (Mac OS Roman) of Westers (Windows Latin 1): Deze opties zijn vereist voor sommige programma's.
4 Klik op 'Volgende' om een bestandsnaam en -locatie op te geven.
5 Klik op 'Exporteer' om het bestand aan te maken.
Uw Numbers-spreadsheet naar iWork.com Public Beta versturen
U kunt uw spreadsheet naar iWork.com versturen en vervolgens op elke willekeurige computer openen met een ondersteunde webbrowser, een e-mailaccount en uw Apple ID. Uw Apple ID is gelijk aan uw MobileMe-accountnaam of uw account-ID voor de iTunes Store. Als u nog geen Apple ID hebt, gaat u naar https://appleid.apple.com/ nl en volgt u de instructies op het scherm om een ID aan te maken. Wanneer u een spreadsheet naar iWork.com verstuurt, kunt u een van de volgende opties kiezen: ÂÂ Deel met kijkers: U kunt bepaalde kijkers toestemming geven om opmerkingen en notities toe te voegen en uw spreadsheet te downloaden. ÂÂ Publiceer op het web: U kunt een openbaar webadres (een URL) aanmaken dat u
op een website of ergens anders op het web plaatst, zodat iedereen uw spreadsheet kan bekijken. Kijkers kunnen dan geen opmerkingen en notities bij uw spreadsheet toevoegen of bekijken. ÂÂ Laad voor eigen gebruik: U kunt uw spreadsheet naar iWork.com versturen waarbij
alleen u er toegang toe hebt. U kunt later eventueel kijkers uitnodigen.
266
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
Belangrijk: Als u uw spreadsheet hebt beveiligd met een wachtwoord, is de spreadsheet niet beveiligd als deze op iWork.com wordt bekeken. Het wachtwoord werkt alleen wanneer kijkers de beveiligde spreadsheet downloaden en vervolgens op hun computer bekijken. Om een onlinespreadsheet te beveiligen met een wachtwoord, moet u tijdens het publiceren een onlinewachtwoord instellen.
Een spreadsheet met bepaalde kijkers delen 1 Open de spreadsheet die u wilt delen en klik op de knop 'Deel' in de knoppenbalk of kies 'Deel' > 'Deel via iWork.com'.
2 Geef uw Apple ID en wachtwoord op en klik vervolgens op 'Log in'. Wanneer u uw Apple ID of wachtwoord bent vergeten, klikt u op 'Wachtwoord vergeten?' en volgt u de instructies op het scherm. Als dit de eerste keer is dat u een document op iWork.com publiceert, wordt ter controle een e-mail naar uw e-mailadres gestuurd. Klik op de koppeling in de e-mail en ga vervolgens door met het delen van uw document.
3 Schakel 'Deel met kijkers' in.
4 Typ in het veld 'Aan' de e-mailadressen van de personen die u toegang wilt geven tot de spreadsheet en in het veld 'Bericht' een bericht voor deze personen.
5 Typ een onderwerp als u het automatisch aangemaakte onderwerp niet wilt gebruiken.
6 Stel de gewenste opties voor kijkers in voor uw gedeelde spreadsheet. Klik op 'Toon geavanceerde instellingen' om alle opties weer te geven: Opmerkingen plaatsen: Schakel dit aankruisvak in om in te stellen dat kijkers opmerkingen aan de spreadsheet mogen toevoegen.
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
267
Uw spreadsheet downloaden: Schakel dit aankruisvak in om in te stellen dat kijkers de spreadsheet mogen downloaden. Kopieer naar iWork.com als: Typ of kies een bestandsnaam voor de onlinespreadsheet. Downloadopties: Schakel een of meer bestandsstructuren in waarin de spreadsheet kan worden gedownload. Privacy: Schakel dit aankruisvak in om ervoor te zorgen dat bezoekers een wachtwoord moeten invoeren voordat ze uw spreadsheet online mogen bekijken. Typ een wachtwoord in de velden en klik vervolgens op 'Stel wachtwoord in'. Vergeet niet de kijkers het wachtwoord voor de spreadsheet te geven. Met behulp van de wachtwoordassistent (hiervoor klikt u op de knop met de sleutel) kunt u een sterker wachtwoord kiezen. Zie “Een spreadsheet beveiligen met een wachtwoord” op pagina 33 voor meer informatie over de wachtwoordassistent.
7 Klik op 'Deel'. Er wordt een kopie van uw spreadsheet naar iWork.com verstuurd. Bovendien ontvangen uw kijkers een uitnodiging om de spreadsheet te bekijken. Om toegang tot uw spreadsheet te krijgen, moeten kijkers op de unieke koppeling in de e-mail klikken. Wanneer een kijker opmerkingen toevoegt, wordt zijn of haar naam bij de opmerking vermeld.
Een spreadsheet op het web publiceren voor openbare weergave 1 Open de spreadsheet die u wilt delen en klik op de knop 'Deel' in de knoppenbalk of kies 'Deel' > 'Deel via iWork.com'.
2 Geef uw Apple ID en wachtwoord op en klik vervolgens op 'Log in'. Wanneer u uw Apple ID of wachtwoord bent vergeten, klikt u op 'Wachtwoord vergeten?' en volgt u de instructies op het scherm. Als dit de eerste keer is dat u een document op iWork.com publiceert, wordt ter controle een e-mail naar uw e-mailadres gestuurd. Klik op de koppeling in de e-mail en ga vervolgens door met het publiceren van uw document.
3 Schakel 'Publiceer op het web' in.
4 Klik op 'Toon geavanceerde instellingen' als u de naam van de onlinespreadsheet wilt wijzigen en typ of kies vervolgens een bestandsnaam.
5 Klik op 'Publiceer'. Er wordt een kopie van uw spreadsheet op iWork.com gepubliceerd. Kijkers kunnen uw spreadsheet nu bekijken, maar ze kunnen geen opmerkingen of notities toevoegen.
6 Klik in het venster dat verschijnt op 'Bekijk online' om de spreadsheet op iWork.com te bekijken. In uw browser wordt de gepubliceerde spreadsheet op iWork.com weergegeven.
268
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
7 Klik in het browservenster op 'Toon openbare URL' om het webadres van uw document weer te geven. U kunt het webadres (de URL) kopiëren en vervolgens op een website of ergens anders publiceren. Iedereen die het webadres kent, kan uw spreadsheet vervolgens online bekijken.
Een spreadsheet uploaden voor eigen gebruik 1 Open de spreadsheet en klik op de knop 'Deel' in de knoppenbalk of kies 'Deel' > 'Deel via iWork.com'.
2 Geef uw Apple ID en wachtwoord op en klik vervolgens op 'Log in'. Wanneer u uw Apple ID of wachtwoord bent vergeten, klikt u op 'Wachtwoord vergeten?' en volgt u de instructies op het scherm. Als dit de eerste keer is dat u een document op iWork.com publiceert, wordt ter controle een e-mail naar uw e-mailadres gestuurd. Klik op de koppeling in de e-mail en ga vervolgens door met het uploaden van uw document.
3 Schakel 'Laad voor eigen gebruik' in.
4 Klik op 'Toon geavanceerde instellingen' als u de naam van de onlinespreadsheet wilt wijzigen en typ of kies vervolgens een bestandsnaam.
5 Klik op 'Laad'. Er wordt een kopie van uw spreadsheet naar iWork.com verstuurd.
6 Klik op 'Bekijk online' om uw spreadsheet op iWork.com te bekijken of klik op 'OK' om het venster te sluiten. Om al uw onlinespreadsheets te bekijken in het venster 'Gedeelde documenten' op iWork.com, voert u een van de twee volgende handelingen uit: mm Open een spreadsheet en kies 'Deel' > 'Toon gedeelde documenten'. Als u nog niet bent ingelogd, kiest u 'Deel' > 'Log in' en vervolgens 'Toon gedeelde documenten'. mm Ga naar www.iwork.com/ en meld u aan. Op iWork.com kunt u instellen dat u een e-mail krijgt wanneer kijkers nieuwe opmerkingen plaatsen bij een onlinespreadsheet. Voor meer informatie hierover en voor algemene informatie over het gebruik van iWork.com gaat u naar www.iwork.com/ en klikt u onder in de pagina op 'Help'.
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
269
Spreadsheets versturen via e-mail
U kunt uw spreadsheet met een Numbers-, Excel- of pdf-structuur aan een e-mailbericht toevoegen. Als u een spreadsheet met een Numbers-structuur met een wachtwoord hebt beveiligd, blijven de wachtwoordinstellingen in de bijlage behouden.
Een spreadsheet als een bijlage aan een e-mailbericht toevoegen 1 Als u een spreadsheet met een Numbers-structuur wilt e-mailen, kunt u deze eerst met een wachtwoord beveiligen. Zie “Een spreadsheet beveiligen met een wachtwoord” op pagina 33 voor meer informatie over het beveiligen van een spreadsheet met een wachtwoord.
2 Kies 'Deel' > 'Stuur via Mail' en kies vervolgens 'Numbers', 'Excel' of 'PDF' uit het submenu. Er wordt een nieuw e-mailbericht in uw standaardmailprogramma geopend waaraan de Numbers-, Excel- of pdf-versie van uw spreadsheet als een bijlage is toegevoegd.
Spreadsheets naar iWeb versturen
Als u met iWeb een website wilt maken, kunt u een Numbers-spreadsheet rechtstreeks naar uw blog of podcast in iWeb versturen. De spreadsheet wordt een bijlage die de bezoekers van uw website eenvoudig kunnen downloaden.
Een spreadsheet naar iWeb versturen 1 Zorg ervoor dat iWeb '08 of later op uw computer is geïnstalleerd. 2 Open uw Numbers-spreadsheet, kies 'Deel' > 'Stuur naar iWeb' en kies vervolgens 'Numbers' of 'PDF' uit het submenu. Numbers: Hiermee maakt u een archiefversie van uw spreadsheet aan. Als de spreadsheet met een wachtwoord is beveiligd, blijven de wachtwoordinstellingen behouden. PDF: Hiermee maakt u een pdf-versie aan.
270
3 iWeb wordt geopend (als u het programma nog niet had geopend). U kunt een nieuwe of bestaande blog of podcast kiezen waaraan u uw spreadsheet als bijlage wilt toevoegen. Als u maar één blog of podcast hebt, wordt de spreadsheet hieraan toegevoegd.
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
Wanneer u uw website publiceert, kunnen de bezoekers zich op uw blog of podcast abonneren, zodat de nieuwste bijlagen automatisch naar hun iTunes-bibliotheek wordt gekopieerd (alleen pdf-publicaties). Voor meer informatie over het gebruik van iWeb voor het ontwerpen en publiceren van webpagina's opent u iWeb en kiest u 'Help' > 'iWeb Help'.
Diagrammen, gegevens en tabellen uitwisselen met andere iWork-programma's
U kunt een diagram kopiëren en in een Keynote-presentatie of Pages-document plakken. Nadat het diagram in het document is geplakt, blijft dit gekoppeld aan de versie in Numbers. Als de gegevens uit de onderliggende Numbers-tabel veranderen, bewaart u de gewijzigde Numbers-spreadsheet en vernieuwt u vervolgens de weergave van het diagram in Keynote of Pages. Zie “Diagrammen gebruiken in Pagesen Keynote-documenten” op pagina 158 voor meer informatie. U kunt in Pages-documenten gebruikmaken van onder andere Adresboeken vCard-gegevens die in Numbers-tabellen zijn bewaard. Zie “Werken met Adresboek-velden” op pagina 258 voor meer informatie over het gebruik van Adresboek- en vCard-gegevens in Numbers. Raadpleeg Pages Help of de Pages '09-gebruikershandleiding voor meer informatie over het samenvoegen van Numbersgegevens in Pages-documenten. U kunt een tabel naar Pages- of Keynote-documenten kopiëren. Zie “Een tabel naar een ander iWork-programma kopiëren” op pagina 59 voor meer informatie.
Hoofdstuk 11 Numbers-spreadsheets delen
271
Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen
12
Dit hoofdstuk is bestemd voor ontwerpers die hun eigen spreadsheetsjablonen willen maken. In dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat u bekend bent met de functies van Numbers die in eerdere hoofdstukken zijn beschreven.
Een sjabloon ontwerpen
De sjablonen die worden meegeleverd met Numbers bieden suggesties voor het ontwerpen van diagrammen, tabellen en andere objecten. Om zelf sjablonen te ontwerpen, kunt u het simpel houden en eenvoudig het logo van uw bedrijf aan een bestaande sjabloon toevoegen. U kunt echter ook de volgende kenmerken van Numbers-sjablonen aanpassen: ÂÂ De tabelstijl ÂÂ Tabellen die u opnieuw kunt gebruiken (beschikbaar wanneer u op de knop 'Tabel'
in de knoppenbalk klikt) ÂÂ De standaardopmaak voor diverse diagramtypen ÂÂ De standaardkenmerken voor tekstvakken, vormen en afbeeldingen ÂÂ Het aantal werkbladen en de namen van werkbladen ÂÂ Vooraf gedefinieerde inhoud van werkbladen, zoals tekst, tabellen en
plaatsaanduidingen voor media
272
Voor informatie over
Zie
Tabelstijlen voor een sjabloon instellen
“Tabelstijlen definiëren voor een aangepaste sjabloon” op pagina 273
Vooraf gedefinieerde tabellen maken om in de sjabloon op te nemen
“Herbruikbare tabellen definiëren voor een aangepaste sjabloon” op pagina 273
Diagrammen en andere objecten voor de sjabloon instellen
“Standaarddiagrammen, -tekstvakken, -vormen en -afbeeldingen definiëren voor aangepaste sjablonen” op pagina 273
Voor informatie over
Zie
Inhoud toevoegen
“Oorspronkelijke spreadsheetinhoud voor een aangepaste sjabloon maken” op pagina 276
Een sjabloon bewaren
“Een aangepaste sjabloon bewaren” op pagina 278
Tabelstijlen definiëren voor een aangepaste sjabloon
Een sjabloon bevat een of meer tabelstijlen, waarmee u met één klik een geselecteerde tabel kunt opmaken. Met behulp van tabelstijlen kunt u de tabellen in uw document een consistent uiterlijk geven. U kunt de tabelstijlen in een Numbers-sjabloon gebruiken of aanpassen, maar u kunt ook uw eigen stijlen aanmaken. Zie “Werken met tabelstijlen” op pagina 125 voor meer informatie.
Herbruikbare tabellen definiëren voor een aangepaste sjabloon
Een sjabloon bevat een of meer herbruikbare tabellen, zodat u tabellen kunt toevoegen die al zijn voorzien van een stijl en een bepaalde grootte hebben. Ook kunnen ze vooraf gedefinieerde inhoud bevatten, zoals formules en tekst. Als u een sjabloon gebruikt, kunt u een herbruikbare tabel toevoegen door te klikken op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk en vervolgens een tabel te kiezen uit het venstermenu. U kunt de herbruikbare tabellen in een Numbers-sjabloon gebruiken of aanpassen, maar u kunt ook zelf tabellen voor hergebruik aanmaken. Zie “Een herbruikbare tabel definiëren” op pagina 58 voor instructies.
Standaarddiagrammen, -tekstvakken, -vormen en -afbeeldingen definiëren voor aangepaste sjablonen
Een sjabloon bevat standaardwaarden voor de volgende objecten, die worden toegepast als de gebruiker van de sjabloon een van deze objecten toevoegt: ÂÂ Diagrammen ÂÂ Tekstvakken ÂÂ Vormen ÂÂ Geïmporteerde afbeeldingen
U kunt de standaardinstellingen van de sjabloon gebruiken of deze instellingen aanpassen.
Hoofdstuk 12 Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen
273
Voor informatie over
Zie
Standaardkenmerken voor diagrammen instellen
“Standaardkenmerken voor diagrammen instellen” op pagina 274
Standaardkenmerken voor tekstvakken en vormen instellen
“Standaardkenmerken voor tekstvakken en vormen instellen” op pagina 274
Standaardkenmerken voor afbeeldingen instellen “Standaardkenmerken voor geïmporteerde afbeeldingen instellen” op pagina 275
Standaardkenmerken voor diagrammen instellen Voor elk diagramtype kunt u een standaardweergave instellen. De standaardkenmerken voor elk diagramtype moeten afzonderlijk worden ingesteld.
De standaardkenmerken voor diagrammen instellen 1 Plaats een diagram op het werkblad (klik op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kies het gewenste diagramtype).
2 Selecteer het diagram en stel vervolgens de gewenste kenmerken in. Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor meer informatie over het wijzigen van de grootte van een diagram, het roteren van een diagram en het instellen van andere kenmerken die diagrammen met elkaar gemeen hebben. Zie “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 170 voor meer informatie over het opmaken van cirkeldiagrammen, staafdiagrammen en andere diagramtypen.
3 Herhaal stap 1 en 2 voor elk diagramtype waarvoor u standaardkenmerken wilt instellen.
4 Selecteer een diagram en kies vervolgens 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer standaardstijl voor diagramtype'. Herhaal deze handeling voor elk diagram dat u instelt.
5 Verwijder de diagrammen in de spreadsheet.
Standaardkenmerken voor tekstvakken en vormen instellen Aan de hand van de standaardkenmerken van tekstvakken en vormen bepaalt u de vulling, lijnen, schaduw en de mate van ondoorzichtigheid ervan wanneer deze voor het eerst op een werkblad worden ingevoegd. De standaardkenmerken bepalen ook de weergave van tekst die u in vakken of vormen plaatst.
Standaardtekstvakken en -tekstvormen instellen: 1 Voeg de objecten aan een werkblad toe. Klik hiervoor op de knop 'Tekstvak' in de knoppenbalk om een tekstvak toe te voegen. Klik vervolgens op de knop 'Vorm' in de knoppenbalk en kies een vorm.
274
2 Om kenmerken in te stellen voor tekst in het tekstvak of de vorm, selecteert u het object, typt u de tekst en stelt u de tekstkenmerken in.
Hoofdstuk 12 Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen
Zie “De grootte en vormgeving van tekst bepalen” op pagina 184 voor instructies.
3 Om objectkenmerken in te stellen, selecteert u het tekstvak of de vorm en volgt u de instructies in “Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen” op pagina 237.
4 Bewaar het tekstvak en de vorm als standaardobjecten. Om het tekstvak te bewaren, selecteert u het en kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer standaardstijl voor tekstvak'. Om de vorm te bewaren, selecteert u deze en kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer standaardstijl voor vorm'.
5 Verwijder het tekstvak en de vorm in het werkblad.
Standaardkenmerken voor geïmporteerde afbeeldingen instellen U kunt voor geïmporteerde afbeeldingen onder andere een standaardschaduw, de mate van ondoorzichtigheid en randen instellen.
De standaardkenmerken voor afbeeldingen instellen 1 Importeer een afbeelding zoals beschreven in “Werken met afbeeldingen” op pagina 217.
2 Selecteer de afbeelding en stel vervolgens de gewenste kenmerken in. Zie “Afbeeldingen bijsnijden” op pagina 220 en “De achtergrond of ongewenste elementen in een afbeelding verwijderen” op pagina 222 voor informatie over het verwijderen van ongewenste delen van een afbeelding. Zie “De helderheid, het contrast en andere instellingen van een afbeelding wijzigen” op pagina 224 voor informatie over het verbeteren van de kwaliteit van de afbeelding en het aanbrengen van interessante effecten. Zie “Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen” op pagina 237 voor informatie over het plaatsen en opmaken van de afbeelding.
3 Kies 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer standaardstijl voor afbeelding'.
4 Verwijder de afbeelding van het werkblad.
Hoofdstuk 12 Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen
275
Oorspronkelijke spreadsheetinhoud voor een aangepaste sjabloon maken
Met behulp van vooraf gedefinieerde inhoud kunt u een spreadsheet aanmaken die oogt alsof u deze reeds hebt voltooid, of instructies en andere hulpmiddelen voor productiviteit verstrekken voor de gebruikers van sjablonen. Voor informatie over
Zie
Namen, formules en andere inhoud toevoegen
“Een vooraf gedefinieerde tabel en andere objecten voor een aangepaste sjabloon aanmaken” op pagina 276
Een plaatsaanduiding voor media definiëren
“Een plaatsaanduiding voor media aanmaken voor een aangepaste sjabloon” op pagina 277
Inhoud ordenen op werkbladen
“Een vooraf gedefinieerd werkblad voor een aangepaste sjabloon aanmaken” op pagina 277
Een vooraf gedefinieerde tabel en andere objecten voor een aangepaste sjabloon aanmaken U kunt tabellen, diagrammen, tekstvakken, afbeeldingen, vormen en andere objecten aan sjablonen toevoegen om de objecten in spreadsheets in het oog te laten springen en ervoor te zorgen dat gebruikers effectief aan de slag kunnen met de spreadsheet. U kunt bijvoorbeeld het volgende doen: ÂÂ Namen aan tabellen toevoegen en titels aan diagrammen en diagramassen toevoegen ÂÂ Formules en andere vooraf gedefinieerde inhoud aan tabelcellen toevoegen ÂÂ Cellen zo instellen dat de waarden erin op een bepaalde manier worden
weergegeven, bijvoorbeeld met een getalnotatie of aankruisvakken ÂÂ Tekstvakken of opmerkingen toevoegen met instructies en suggesties voor het
gebruik van de sjabloon ÂÂ Kleur gebruiken om bepaalde onderdelen in tabellen en diagrammen onder de
aandacht te brengen
276
Hoofdstuk 12 Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen
Een plaatsaanduiding voor media aanmaken voor een aangepaste sjabloon Wanneer u een eigen afbeelding, audiobestand of film naar een plaatsaanduiding voor media sleept, wordt het bestand automatisch voor u geplaatst en wordt de grootte automatisch aangepast. U kunt het bestand in de plaatsaanduiding voor media vervangen door een ander bestand door het nieuwe bestand er eenvoudigweg naartoe te slepen. U hoeft niet eerst het oude bestand te verwijderen.
Een plaatsaanduiding voor media aanmaken 1 Voeg een afbeelding, film of audiobestand aan de spreadsheet toe. Zie “Werken met afbeeldingen” op pagina 217, “Een audiobestand toevoegen” op pagina 234, en “Een filmbestand toevoegen” op pagina 235 voor instructies.
2 Selecteer het geïmporteerde object en verplaats het naar de gewenste positie in de spreadsheet, zoals beschreven in “Objecten plaatsen en verplaatsen” op pagina 239.
3 Maak het geïmporteerde object op, zoals beschreven in “Objecten bewerken en ordenen en het uiterlijk van objecten wijzigen” op pagina 237.
4 Selecteer het object en kies vervolgens 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer als plaatsaanduiding voor media'. Om een plaatsaanduiding voor media te verwijderen, selecteert u deze en drukt u vervolgens op de Delete-toets.
Een vooraf gedefinieerd werkblad voor een aangepaste sjabloon aanmaken Als een sjabloon inhoud bevat die u in groepen wilt onderverdelen, voegt u meerdere werkbladen aan de sjabloon toe. Manieren om werkbladen voor een sjabloon in te stellen: mm U kunt werkbladen aan een Numbers-sjabloon toevoegen of eruit verwijderen. Zie “Een werkblad toevoegen of verwijderen” op pagina 44 voor meer informatie. mm Zie “Werkbladen en de bijbehorende gegevens opnieuw ordenen” op pagina 44 voor informatie over het verplaatsen van werkbladen en het opnieuw ordenen van de inhoud daarvan.
Hoofdstuk 12 Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen
277
Een aangepaste sjabloon bewaren
U kunt uw nieuwe sjabloon bewaren, zodat deze wordt weergegeven in de sjabloonkiezer.
Een aangepaste sjabloon bewaren 1 Kies 'Archief' > 'Bewaar als sjabloon'.
2 Geef een naam op voor de sjabloon.
3 Zorg ervoor dat de map 'Mijn sjablonen' wordt weergegeven in het venstermenu 'Locatie' in het bewaarvenster. De sjabloon wordt in uw thuismap bewaard in de volgende submapstructuur: Bibliotheek/Application Support/iWork/Numbers/Sjablonen/Mijn sjablonen/. Ook wordt de sjabloon weergegeven in het paneel 'Mijn sjablonen' in de sjabloonkiezer.
4 Klik op 'Bewaar'. Om een aangepaste sjabloon te verwijderen, gaat u in de Finder naar de map waarin u de sjabloon hebt bewaard en sleept u de sjabloon vervolgens naar de prullenmand.
278
Hoofdstuk 12 Uw eigen spreadsheetsjablonen in Numbers ontwerpen