November 2013
Onderzoeksrapport
Een verkennend onderzoek naar niet-pluisgevoelens onder toezichthouders kinderopvang
G. C. P. Stelk J. T. Hall
Onderzoeksrapport Hygiëne en Inspectie, Inspectie Kinderopvang GGD Amsterdam Onderzoekers: Grace Stelk, Joy Hall en Thijs Veenstra Verantwoordelijke afdelingshoofd: Joan Worp Verantwoordelijk clustermanager: Martien Borgdorff Dit onderzoek is opgezet door de afdeling Algemene Infectieziekten van de GGD Amsterdam en werd mede mogelijk gemaakt door de afdeling Research & Development van de GGD Amsterdam.
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding
p. 4
2. Methode
p. 5
3. Resultaten
p. 7
3.1 Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens?
p. 8
3.2 Wat doen toezichthouders met hun niet-pluisgevoelens?
p. 9
3.2.1 Kunnen toezichthouders de niet-pluisgevoelens kwijt in het inspectierapport of risicoprofiel?
p. 9
3.2.2 Wat doen toezichthouders dan met de niet plaatsbare niet-pluisgevoelens?
p. 11
3.3 Welke observaties veroorzaken de niet-pluisgevoelens?
p. 13
3.4 Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens?
p. 19
3.5 Welke observaties veroorzaken de niet-pluisgevoelens?
p. 19
3.5.1 Wat is de algemene indruk van de toezichthouder en hangt dit samen met het voorkomen van niet-pluisgevoelens?
p. 19
3.5.2 Welke observaties veroorzaken de niet-pluisgevoelens?
p. 28
3.6 Is er een relatie tussen het voorkomen van niet-pluisgevoelens en de uitkomst van het risicoprofiel?
p. 31
4. Conclusie
p. 32
5. Discussie
p. 34
6. Referenties
p. 36
7. Bijlagen
p. 37
7.1 NP-NL (vragenlijst)
p. 39
7.2 NP-AMS (vragenlijst)
p. 41
7.3 Begrippenlijst
p. 43
2
Samenvatting Toezichthouders kinderopvang doen soms observaties op tijdens de inspectie die hun het gevoel geven dat er iets niet klopt. De ervaring is echter dat zij deze observaties, zogenoemde nietpluisgevoelens, lang niet altijd kunnen verwerken in het inspectierapport. GGD Amsterdam heeft het huidige onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de frequentie en aard van niet-pluisgevoelens en de wijze waarop toezichthouders hiermee omgaan. Daarnaast is onderzocht in hoeverre het voorkomen van niet-pluisgevoelens gerelateerd is aan de uitkomst van het risicoprofiel. Twee vragenlijsten zijn ontwikkeld en verspreid onder toezichthouders kinderopvang. De vragenlijst (NP-NL) is uitgezet onder toezichthouders van alle GGD-en in Nederland en is 127 keer ingevuld. De vragenlijst (NP-AMS) is uitgezet onder toezichthouders kinderopvang van de GGD Amsterdam en na 271 inspectiebezoeken ingevuld. Uit de resultaten van de NP-NL blijkt dat toezichthouders gemiddeld twee a drie keer per jaar niet-pluisgevoelens overhouden na inspectie. De meeste toezichthouders ervaren dat zij de nietpluisgevoelens niet kunnen verwerken in het inspectierapport of in het risicoprofiel, dit blijkt uit de resultaten van beide vragenlijsten. Toezichthouders uit heel Nederland geven aan dat wanneer zij niet-pluisgevoelens hebben zij deze meestal bespreken met hun collega’s en/ of een aantekening hiervan maken. Met name de deskundigheid van de leidinggevende en het gedrag van de beroepskrachten vormen het meest aanleiding voor niet-pluisgevoelens. Daaropvolgend blijken de pedagogische praktijk en de beroepskracht-kind-ratio aanleiding te zijn voor nietpluisgevoelens. Uit de resultaten van de NP-AMS blijkt dat er een relatie is tussen de uitkomst van het risicoprofiel en het voorkomen van niet-pluisgevoelens. Toezichthouders ervaren vaker niet-pluisgevoelens bij kindercentra met een rood risicoprofiel dan bij kindercentra met een groen risicoprofiel. Ondanks toezichthouders de niet-pluisgevoelens niet negeren, blijft onduidelijk in hoeverre er echt iets met deze signalen wordt gedaan. Vervolgonderzoek is nodig om meer zicht te krijgen op wat de verschillende GGD-en doen met niet-pluisgevoelens en hoe gewaarborgd kan worden dat niet-pluisgevoelens niet ergens blijven liggen. Andere aanbevelingen zijn onder andere om een eenduidige werkwijze te ontwikkelen ten aanzien van de registratie van en omgang met niet-pluisgevoelens en wettelijke eisen te stellen aan de opleidingsachtergrond en het werk- en denkniveau van de leidinggevende.
3
1 Inleiding Toezichthouders kinderopvang beoordelen tijdens de inspectieonderzoeken in hoeverre kinderopvanglocaties voldoen aan de Wet Kinderopvang (Wko). In het inspectierapport wordt vervolgens een overzicht gegeven van de bevindingen van de toezichthouder en wordt een advies tot handhaven gegeven indien een locatie aan één of meer voorwaarden niet voldoet. Toezichthouders kinderopvang geven echter aan dat niet alle bevindingen, die zij constateren tijdens een inspectie in het inspectierapport geplaatst kunnen worden. Deze bevindingen zijn namelijk niet zozeer gebaseerd op feitelijke informatie, maar meer op observaties die de toezichthouder het gevoel geven dat er iets niet klopt. Deze observaties die leiden tot de zogenoemde ‘niet-pluisgevoelens’ worden zelden gerapporteerd terwijl deze mogelijk een indicator zijn dat een locatie extra aandacht van de inspectie verdient. In januari 2012 heeft de GGD Amsterdam, Hygiëne en Inspectie, besloten onderzoek te doen naar dit fenomeen. Niet eerder zijn de niet-pluisgevoelens die toezichthouders kinderopvang ervaren in kaart gebracht. Onbekend is bijvoorbeeld hoe vaak niet-pluisgevoelens voorkomen en wat de aanleiding hiervoor vormt. Het doel van de huidige studie is daarom om inzicht te verkrijgen in de frequentie en aard van niet-pluisgevoelens onder toezichthouders kinderopvang. Aan de hand van de volgende deelvragen is het onderzoek uitgevoerd: 1. Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens? 2. Wat doen toezichthouders met de niet-pluisgevoelens? 3. Welke observaties veroorzaken niet-pluisgevoelens? Op 1 januari 2012 zijn toezichthouders kinderopvang tevens gaan werken volgens het nieuwe model risicogestuurd toezicht. Onderdeel hiervan is het invullen van een risicoprofiel met als doel de mate en vorm van de toekomstige inspectieactiviteit te bepalen. Met het risicoprofiel wordt niet alleen gekeken naar de (naleving van de) kwaliteitseisen maar ook naar andere factoren die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de kinderopvang, zoals bijvoorbeeld het intern kwaliteitsbeleid en het personeelsverloop. Omdat de mogelijkheid bestaat dat toezichthouders hun niet-pluisgevoelens wel kunnen plaatsen in het risicoprofiel is als aanvullend onderzoeksdoel opgesteld: onderzoeken of er sprake is van een samenhang tussen de uitkomst van het risicoprofiel en het voorkomen van niet-pluisgevoelens. Hiervoor is de volgende deelvraag opgesteld: 4. Is er een relatie tussen het voorkomen van niet-pluisgevoelens en de uitkomst van het risicoprofiel? In hoofdstuk 2 van dit onderzoeksrapport wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop het onderzoek is uitgezet en de wijze waarop de data verzameld en geanalyseerd is. Hoofdstuk 3 biedt een overzicht van de resultaten. Tot slot staan in hoofdstuk 4 en 5 de conclusie, discussie en aanbevelingen beschreven.
4
2 Methode Dataverzameling Een online enquête is uitgezet om niet-pluisgevoelens van toezichthouders kinderopvang in Nederland te inventariseren. Deze enquête (hierna NP-NL genoemd) is in totaal 127 keer ingevuld, waarvan 16 keer door toezichthouders uit Amsterdam. Daarnaast is een online enquête uitgezet onder uitsluitend toezichthouders van de GGD Amsterdam. Deze enquête (hierna NP-AMS genoemd) diende na elk inspectiebezoek te worden ingevuld door de toezichthouders. Toezichthouders hebben de enquête van 7 maart 2012 tot en met 10 december 2012 moeten invullen na elk inspectiebezoek. In totaal is de enquête 271 ingevuld door 22 toezichthouders. Beide vragenlijsten zijn ontwikkeld in samenwerking met een gepensioneerde toezichthouder. Hieronder volgt een beschrijving van beide vragenlijsten. Niet-pluisenquête Nederland (NP-NL) De NP-NL is verspreid onder toezichthouders kinderopvang van de GGD-en in Nederland. De NP-NL bestond uit 16 vragen/ stellingen, waaronder 3 open vragen1. Van de 16 vragen hadden 2 vragen betrekking op het voorkomen van niet-pluisgevoelens: ‘Heb je weleens inspecties gedaan waarbij je niet-pluisgevoelens had?’ en ‘Geef aan hoe vaak je in het afgelopen jaar, een locatie hebt bezocht waarbij je niet-pluisgevoelens had.’ Twee vragen hadden betrekking op de aard of aanleiding van de niet-pluisgevoelens: ‘Denk terug aan inspecties waarbij je niet-pluisgevoelens had. Ga na welke observaties leidden tot dit gevoel en probeer deze zo uitgebreid mogelijk te beschrijven.’ en ‘Niet-pluisgevoelens hebben doorgaans betrekking op (één van de) domein(en): leidinggevende(n)/ houder(s), de pedagogische praktijk, de veiligheid, hygiëne, het personeel, de beroepskracht-kind-ratio, accommodatie en/ of anders, namelijk. De overige vragen, waaronder 5 stellingen, hadden betrekking op de wijze waarop toezichthouders met niet-pluisgevoelens omgaan, bijvoorbeeld: Ik vind het inspectierapport een volledige weergave van de niet-pluis gevoelens die ik had tijdens mijn inspectiebezoek. Ik vind het risicoprofiel een weergave van de niet-pluisgevoelens die ik had tijdens mijn inspectiebezoek. Ik kan mijn niet-pluisgevoelens, die ik krijg tijdens een inspectie, plaatsen in het rapport. Ik kan mijn niet-pluisgevoelens, die ik krijg tijdens een inspectie, plaatsen in het risicoprofiel. Niet-pluisgevoelens die ik niet kan plaatsen onder een bepaald domein in het rapport, beschrijf ik bij de beschouwing. Toezichthouders konden op een schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens) aangeven in hoeverre zij het eens waren met bovenstaande stellingen. Tevens konden zij hun antwoorden toelichten. Niet-pluisenquête Amsterdam (NP-AMS)
1
Zie bijlage 7.1 voor de volledige NP-NL.
5
De NP-AMS is uitsluitend onder toezichthouders van de GGD Amsterdam verspreid en diende na elk inspectiebezoek te worden ingevuld. Er is geen onderscheid gemaakt in het soort inspectiebezoek, wel hebben toezichthouders aangegeven naar aanleiding van wat voor soort inspectie de vragenlijst is ingevuld. De NP-AMS bestond uit 13 vragen/ stellingen, waaronder 2 open vragen2. Alle stellingen hadden betrekking op de indrukken die de toezichthouder had opgedaan tijdens het inspectiebezoek: ‘Wat is je indruk van de beroepskrachten (incl. BBL-ers en BOL-ers)’ en ‘Wat is je indruk van de inrichting en accommodatie’. Toezichthouders konden op een 5-puntschaal van 1 (alarmerend) tot 5 (goed) aangeven wat hun indruk van het gevraagde was. Tevens konden zij hun antwoorden toelichten. Twee vragen hadden betrekking op de aanwezigheid van documenten, bijvoorbeeld: ‘Waren alle documenten die je wilde inzien beschikbaar en over het algemeen op orde’. Eén vraag had betrekking op het niet-pluisgevoel: ‘Heb je het gevoel dat er iets niet pluis is?’. Indien toezichthouders hier met ‘ja’ op antwoordden, kregen zij de mogelijkheid dit gevoel nader toe te lichten. Twee vragen hadden betrekking op het plaatsen van de beschrijving van het niet-pluisgevoel: ‘Kan je deze beschrijving [van het niet-pluisgevoel] kwijt in het rapport?’. In het huidige onderzoek zijn ‘niet-pluisgevoelens’ gedefinieerd als volgt: Observaties die toezichthouders het gevoel bezorgen dat er iets niet klopt, maar niet plaatsbaar zijn in het inspectierapport. Echter volgt uit de resultaten dat toezichthouders niet-pluisgevoelens ook hebben geïnterpreteerd als uitsluitend observaties die toezichthouders het gevoel bezorgen dat er iets niet klopt, ongeacht of het gevoel plaatsbaar bleek te zijn in het inspectierapport. Analyse De analyses van dit onderzoek zijn uitgevoerd met behulp van het kwantitatieve data-analyse programma SPSS 19.0 en het kwalitatieve data-analyse programma MAXQDA 11.0.1. Hieronder volgt een overzicht van de analyses die zijn toegepast om antwoord te krijgen op de deelvragen. 1. Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens? Met behulp van frequentieanalyses is onderzocht hoe vaak toezichthouders niet-pluisgevoelens hebben. 2. Wat doen toezichthouders met de niet-pluisgevoelens? Deze deelvraag is onderzocht door een aantal stellingen aan toezichthouders voor te letggen. Met behulp van frequentieanalyses is onderzocht in hoeverre toezichthouders het haalbaar vinden de niet-pluisgevoelens in het inspectierapport of in het risicoprofiel te plaatsen. Met behulp van kruistabellen is onderzocht hoe vaak toezichthouders niet-pluisgevoelens konden beschrijven in het inspectierapport en in het risicoprofiel. De antwoorden op de open vragen zijn geanalyseerd met MAXQDA. Aan de hand van de gegeven antwoorden zijn codes aangemaakt. Vervolgens is aan elk antwoord één of meerdere code(s) toegekend. 3. Welke observaties veroorzaken niet-pluisgevoelens?
2
Zie bijlage 7.2 voor de volledige NP-AMS.
6
Met behulp van frequentieanalyses en MAXQDA is onderzocht welke observaties leiden tot niet-pluisgevoelens. Per vraag zijn aan de hand van de gegeven antwoorden, codes aangemaakt. Vervolgens is aan elk antwoord één of meerdere codes toegekend. 4. Is er een relatie tussen het voorkomen van niet-pluisgevoelens en de uitkomst van het risicoprofiel? Toezichthouders konden op de vragenlijst NP-AMS invullen bij welke locatie zij een inspectieonderzoek hadden uitgevoerd. De onderzoekers hebben vervolgens per locatie, de uitkomst van het risicoprofiel (de centrumkleur) opgezocht en ingevoerd in SPSS. De relatie tussen het voorkomen van niet-pluisgevoelens en de uitkomst van het risicoprofiel is onderzocht met behulp van chi-kwadraattoetsen. De antwoorden op beide vragenlijsten zijn door twee onderzoekers geanalyseerd en gecodeerd om de betrouwbaarheid te waarborgen.
7
3 Resultaten Dit hoofdstuk is in tweeën verdeeld. In het eerste deel komen de resultaten aan bod die verkregen zijn met de NP-NL, in het tweede deel de resultaten van de NP-AMS. In elk deel staan de resultaten per deelvraag weergegeven. Om het leesgemak van de citaten te vergroten, zijn een aantal tikfouten gecorrigeerd en afkortingen geïnterpreteerd en volledig uitgeschreven3. DEEL 1
Niet-pluisenquête Nederland (NP-NL)
In de eerste fase van de analyse is onderscheid gemaakt in de antwoorden van toezichthouders van GGD Amsterdam en de overige GGD-en. Echter bleek het beeld dat de Amsterdamse toezichthouders schetsten niet wezenlijk te verschillen van de overige GGD-en. 3.1 Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens? In totaal hebben 127 toezichthouders kinderopvang de enquête ingevuld. Van de 127 toezichthouders hebben 118 (92,9%) aangegeven wel eens niet-pluisgevoel te hebben gehad na een inspectiebezoek. 84 toezichthouders hebben ingeschat hoe vaak zij in het afgelopen jaar een niet-pluisgevoel hadden na een inspectiebezoek (zie figuur 1). Toezichthouders hebben na een inspectiebezoek gemiddeld drie keer niet-pluisgevoelens gehad in het afgelopen jaar. Vier toezichthouders hebben aangegeven geen niet-pluisgevoelens te hebben gehad in het afgelopen jaar. Een aantal toezichthouders hebben deze vraag beantwoord met ‘een aantal’ of ‘meerdere’, deze resultaten zijn niet meegenomen in de analyse.
Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens? 20 18 16
Aantal toezichthouders
14 12 10 8 6 4 2 0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
10
> dan 10 keer
Aantal keer niet-pluisgevoel in het afgelopen jaar
Figuur 1. Geschatte aantal niet-pluisgevoelens na een inspectiebezoek in het afgelopen jaar. 3
Zie bijlage 7.3 voor een begrippenlijst
8
Samenvattend Het merendeel van de toezichthouders heeft 2 a 3 keer per jaar een niet-pluisgevoel na een inspectieonderzoek. 3.2 Wat doen toezichthouders met hun niet-pluisgevoelens? 3.2.1 Kunnen toezichthouders de niet-pluisgevoelens kwijt in het inspectierapport of risicoprofiel? Van de 85 toezichthouders die de vraag hebben beantwoord, hebben 14 (17%) toezichthouders aangegeven dat het niet mogelijk was de niet-pluisgevoelens te beschrijven in het rapport, 59 (69%) toezichthouders hebben aangegeven dat het niet altijd mogelijk was de nietpluisgevoelens te beschrijven in het rapport. De overige toezichthouders (14%) hebben aangegeven dat het mogelijk was de niet-pluisgevoelens te beschrijven in het inspectierapport. 85 toezichthouders hebben aangegeven in hoeverre het haalbaar is alle niet-pluisgevoelens te beschrijven in het rapport. Van de 85 toezichthouders achtten 26 (31%) toezichthouders het niet haalbaar; 48 (56%) niet altijd; 7 (8%) achtten het wel haalbaar en 4 (5%) wisten het niet. De toezichthouders konden vervolgens op een 5 punt schaal (helemaal mee oneens tot helemaal mee eens) aangeven in hoeverre zij het eens waren met onderstaande stellingen, zie tabel 1. Tabel 1: Overzicht stellingen m.b.t. de plaatsing van niet-pluis gevoelens (5-puntschaal, helemaal mee oneens tot helemaal eens) Stelling Helemaal Mee Neutraal Mee Helemaal Gemiddelde mee ononeens eens mee score eens eens (95% BBI) 1 2 3 4 5 1. Ik vind het inspectierapport een volledige weergave van de niet-pluis gevoelens die ik had tijdens mijn inspectiebezoek (n = 84) 2. Ik vind het risicoprofiel een weergave van de niet-pluis gevoelens die ik had tijdens mijn inspectiebezoek (n = 85) 3. Ik kan mijn niet-pluis gevoelens, die ik krijg tijdens een inspectie, plaatsen in het rapport (n = 85) 4. Ik kan mijn niet-pluis gevoelens, die ik krijg tijdens een inspectiebezoek, plaatsen in het risicoprofiel (n = 83) 5. Niet-pluis gevoelens die ik niet kan plaatsen onder een bepaald domein in het rapport, beschrijf ik bij de beschouwing (n = 85)
6 7%
53 63%
17 20%
8 10%
0 0%
2,32 (2,16–2,48)
7 8,2%
44 51,8%
17 20%
17 20%
0 0%
2,52 (2,32-2,71)
4 4,7%
50 58,8%
15 17,6%
16 18,8%
0 0%
2,51 (2,32-2,69)
7 8,4%
32 38,6%
21 25,3%
21 25,3%
2 2,4%
2,75 (2,53-2,97)
5 5,9%
25 29,4%
29 34,1%
22 25,9%
4 4,7%
2,94 (2,73-3,16)
9
De toezichthouders waren het met een gemiddelde score van 2,3 oneens met de stelling 1. Dit betekent dat het merendeel van de toezichthouders het oneens is en het inspectierapport geen volledige weergave vindt van de niet-pluisgevoelens die men had tijdens het bezoek. Op de stellingen 2 en 3 is gemiddeld een 2,5 gescoord. Deze score houdt in dat de meeste toezichthouders het ofwel oneens waren met de stelling ofwel neutraal/ eens waren met de stelling. De meeste toezichthouders waren het echter oneens met de stelling. De toezichthouders oordeelden neutraal over de stellingen 4 en 5. Deze stellingen hadden een gemiddelde score van respectievelijk 2,8 en 2,9. Toelichting van de toezichthouders Toezichthouders hadden tevens de mogelijkheid een toelichting te geven op bovenstaande stellingen. In totaal hebben 36 toezichthouders van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Hiervan hebben 29 toezichthouders aangegeven waarom niet-pluisgevoelens volgens hen niet in het inspectierapport (of risicoprofiel) te plaatsen zijn. Bijvoorbeeld: „Ik probeer de zaken altijd feitelijk te houden omdat niet pluis gevoelens erg subjectief zijn. En daarom heel moeilijk uit te leggen zijn bij een houder. En juridisch ook. “ „als je iets niet onvoldoende kan beoordelen kan je daarover geen informatie kwijt in je toelichting en/of de beschouwing“ „Het blijft een lastig punt omdat het feitelijk en objectief moet zijn. Je kunt als inspecteur geen dingen gaan suggereren. Mijn ervaring is wel dat er meestal meerdere punten niet in orde zijn. Ik zorg dat ik de medewerking van de gemeente krijg om met dit "opstapje" dan spoedig een nader onderzoek te doen.“ Meerdere toezichthouders geven aan dat in het inspectierapport feitelijke objectieve informatie dient te staan en er dus geen ruimte is voor niet-pluisgevoelens. Ook geven meerdere toezichthouders aan niet iemand onterecht te willen beschuldigen. Een aantal toezichthouders vragen zich af of het wel terecht is niet-pluisgevoelens te vermelden in het inspectierapport. Bijvoorbeeld: “Niet pluis-gevoelens zijn gebaseerd op iets wat je waarneemt. Die waarnemingen zou je dan moeten rapporteren. Wat zou je er vervolgens mee willen zeggen? en zegt dat iets over de te toetsen items?“ „het is zo moeilijk feitelijk te maken. in de beschouwing iets opnemen is een optie maar wanneer is een waardeoordeel geoorloofd?“ Verschillende toezichthouders geven expliciet aan dat uitsluitend informatie met betrekking tot de Wet kinderopvang in het inspectierapport beschreven wordt, bijvoorbeeld: “Het is ook een kwestie van durven. Nu blijf ik mezelf vasthouden aan de wettelijke kaders: "kan ik het niet afkeuren dan kan ik het nergens kwijt". Het rapport is redelijk zwart/ wit“ „Als het niet onder een domein beschreven kan worden zoals bijvoorbeeld de deurwaarder aan de deur, valt het niet onder de wet en kan ik het niet beoordelen.“ 10
Een aantal toezichthouders geven aan dat niet-pluisgevoelens die betrekking hebben op de vaardigheden of het handelen van één persoon, moeilijk te plaatsen zijn in het rapport. Zo schrijft een toezichthouder bijvoorbeeld: “Voornamelijk als het gaat om het niveau van de beroepskrachten of de leidinggevende. Dit is niet te plaatsen in het rapport, maar gaat wel gepaard met de kwaliteit. Daarnaast is het moeilijk om te beschrijven dat beroepskrachten en leidinggevenden niet altijd eerlijk zijn terwijl je daar wel aanwijzingen voor heb.“ Toezichthouders hebben ook aangegeven dat zij toch proberen de niet-pluisgevoelens in de beschouwing te beschrijven, bijvoorbeeld: “Ik probeer altijd zoveel mogelijk hetgeen ik observeer en een mening over heb in de beschouwing te zetten. Ook probeer ik het te bespreken met de houder, manager.“ „In sommige gevallen is het inderdaad een optie om observaties die niet in het rapport ondergebracht kunnen worden, te beschrijven in de beschouwing. Dit gaat echter lang niet voor alle niet-pluisgevoelens en observaties op.“ Enkele toezichthouders gaven aan hun niet-pluisgevoelens op alternatieve wijze te verwerken, bijvoorbeeld: „In principe kan ik al mijn obeservaties beschrijven, enige lastige situatie is als 1 medewerker niet voldoende functioneert. Dan maak ik er een algemeen aandachtspunt van in de tekst.“ “risicoprofiel: vul ik zo vrij mogelijk in desnoods bij een punt waar het eigenlijk niet bij hoort.“ 3.2.2 Wat doen toezichthouders dan met de niet plaatsbare niet-pluisgevoelens? Toezichthouders konden in de enquête aangeven wat zij doorgaans met hun niet-pluisgevoelens doen. Van de 127 toezichthouders hebben 62 (49%) deze vraag beantwoord. In figuur 2 is een overzicht gegeven van de antwoordcategorieën waarin de antwoorden van de toezichthouders zijn ingedeeld. De meeste toezichthouders hebben meerdere antwoorden gegeven, waardoor het totale aantal antwoorden het totale aantal toezichthouders overschrijdt. Bijna alle toezichthouders (53) die de vraag hebben beantwoord, hebben aangegeven nietpluisgevoelens te bespreken met hun collega’s. 21 toezichthouders hebben aangegeven (ook) te overleggen met andere personen dan de directe collega’s, waaronder bijvoorbeeld de leidinggevende (van de betreffende GGD) of in enkele gevallen met (de helpdesk van) GGD Nederland. Ook wordt overleg met de gemeente (handhaver) regelmatig genoemd. 45 Toezichthouders hebben aangegeven een aantekening van de niet-pluisgevoelens te maken. Deze aantekening wordt gemaakt in onder andere het veldinstrument, het dossier of in de Gemeenschappelijk Inspectieruimte4 (GIR), bijvoorbeeld:
4
https://www.kinggemeenten.nl/operatie-kinderopvang/gir-inspecteren. Geraadpleegd op 22 april 2013.
11
“Bespreken met collega's, noteren in de GIR bij extra gegevens onder aantekeningen (met datum van inspectie), zodat het bij een volgende inspectie weer meegenomen kan worden.“ 8 toezichthouders gaven aan het inspectieonderzoek uit te breiden door bijvoorbeeld een grotere steekproef te nemen of de observatie uit te breiden. 5 toezichthouders gaven aan dat zij niet-pluisgevoelens zoveel mogelijk proberen te verwerken in het rapport bij de beschouwing of de toelichting. Ook werd aangegeven een tweede inspectieonderzoek uit te voeren maar dan door, of samen met, een andere collega. 2 toezichthouders gaven aan hun inspectieonderzoek uit te breiden met een Vervolginspectie Pedagogisch Domein5.
Wat doen toezichthouders met niet-pluisgevoelens? 53
bespreken met collega's 45
aantekening maken 21
overleg met anderen/ externen onderzoek uitbreiden
8
verwerken in rapport
6
bespreken
6
verwerken in risicoprofiel
5
inspectie door of met collega
5
bespreken met iemand van de locatie
5
beschrijven
4 3
concreet maken onthouden
1 Aantal toezichthouders
Figuur 2. Acties van toezichthouders na niet-pluisgevoelens (n = 62)
Enkele toezichthouders hebben aangegeven de niet-pluisgevoelens te beschrijven of bespreken. Aan de hand van de gegeven antwoorden was echter niet duidelijk waar de beschrijving terecht komt of met wie de niet-pluisgevoelens besproken worden. Ook heeft één toezichthouder aangegeven dat er een registratie van niet-pluisgevallen plaatsvindt, dit is niet opgenomen in het figuur. Onduidelijk is echter hoe hier verder mee wordt omgegaan. Samenvattend De meeste toezichthouders hebben aangegeven dat niet-pluisgevoelens niet in het inspectierapport geplaatst kunnen worden voornamelijk doordat het inspectierapport een feitelijke weergave dient te zijn van het inspectieonderzoek. Niet-pluisgevoelens worden veelal besproken met collega’s en regelmatig wordt overleg gevoerd met andere betrokken partijen waaronder de ge-
5
GGD Nederland. Vervolginspectie Pedagogisch Domein. Informatie voor houders van kindercentra. Maart 2009
12
meente en GGD Nederland. Een groot aantal toezichthouders maakt elders een aantekening van het niet-pluisgevoel. 3.3 Welke observaties veroorzaken de niet-pluisgevoelens? De toezichthouders werd een meerkeuzevraag voorgelegd. Zij moesten aangeven op welke domeinen, de observaties die leidden tot een niet-pluisgevoel doorgaans betrekking hebben. De toezichthouders konden hierbij kiezen uit de volgende onderwerpen: de leidinggevenden/houders, de pedagogische praktijk, de veiligheid, hygiëne, personeel, de beroepskrachtkind-ratio, accommodatie of anders. Het was hier mogelijk meerdere antwoorden te selecteren. In figuur 3 is een overzicht weergegeven van de antwoorden. Doorgaans worden de niet-pluisgevoelens veroorzaakt door observaties met betrekking op de beroepskracht-kind-ratio (60) en de pedagogische praktijk (53). Daaropvolgend hebben zij het meest betrekking op het personeel (48) en de leidinggevenden/houders (43) van kindercentra. De niet-pluisgevoelens hebben in mindere mate betrekking op de veiligheid (14), hygiëne (13) en accommodatie (13).
Aanleiding niet-pluisgevoelens heeft betrekking op 60
De beroepskracht-kind ratio 56
De pedagogische praktijk Personeel
48 43
Leidinggevende(n)/houder(s) 21
Anders
Veiligheid
14
Hygiëne
13
Accomodatie
13
Aantal toezichthouders
Figuur 3. Aanleiding van de niet-pluisgevoelens aangegeven door de toezichthouders.
21 Toezichthouders gaven aan dat de niet-pluisgevoelens (ook) op iets anders dan bovengenoemde domeinen betrekking had. Verschillende uiteenlopende onderwerpen zijn hier genoemd maar de groepsgrootte en/ of het schuiven met personeel of kinderen werd hier het meest (5) genoemd als aanleiding van het niet-pluisgevoel. Tot slot is dezelfde vraag ook als open vraag aan de toezichthouders gesteld. Toezichthouders moesten hier een zo uitgebreid mogelijke beschrijving geven van de observaties die in het verleden hebben geleid tot een niet-pluisgevoel. In figuur 4 is een overzicht gegeven van de categorieën waarin de antwoorden zijn ingedeeld. De antwoorden van de toezichthouders hadden 13
vaak betrekking op meerdere categorieën. Het totale aantal niet-pluisgevoelens overschrijdt hier daarom het totaal aantal gegeven antwoorden. De aanleiding van het niet-pluisgevoel; de beroepskrachten De observaties die leidden tot niet-pluisgevoelens van de toezichthouders hadden het vaakst betrekking op de beroepskrachten (53). Enkele voorbeelden: “Het onverzorgde uiterlijk van de pedagogisch medewerker [..]“ . „[..] Pedagogisch Medewerkers die een soort toneelstukje leken op te voeren [..]“. „pedagogisch medewerker die dichtklapt en bij geen enkele poging van mij 'ontdooit'. Ze maakte het voor mij onmogelijk om iets positiefs van haar te zien. Liep van groep weg, sprak niet met de kinderen, en bij een vraag van mij werd ze zelfs onbeschoft door te snauwen dat ze geen tijd had om met mij te praten [..]“. „[..] Pedagogisch praktijk observeren waarbij pedagogisch medewerker een ongemotiveerde houding hebben door te "blijven zitten", terwijl er huilende kinderen zijn.[..]“ „ [..] Ook krijg ik dit niet-pluisgevoel als de beroepskrachten weinig plezier in hun werk uitstralen. Naar mijn idee kan het op pedagogisch vlak dan niet helemaal in orde zijn ook al blijkt dit niet altijd uit de rapporten.[..]“ . „ [..]Pedagogisch Medewerker geeft bijvoorbeeld aan dat werkdruk erg hoog is, dat er bepaalde antwoorden niet gegeven mogen worden aan de GGD omdat er anders represailles volgen.[..]“
Aanleiding niet-pluisgevoelens heeft betrekking op Beroepskrachten
53
Onjuiste informatie
45
Pedagogische praktijk
42
Eigenaar/ houder
25
Beroepskracht-kind-ratio
16
Externe signalen
7
Veiligheid en hygiene
5
Inrichting
3
Organisatie
2
Omgeving
2
Instinct
2
Nieuwe locatie
1 Aantal toezichthouders
Figuur 4. Overzicht van de categorieen waarin de observaties van de toezichthouders zijn ingedeeld.
14
28 toezichthouders geven aan dat met name de wijze waarop een beroepskracht zich gedraagt een niet-pluisgevoel kan veroorzaken, bijvoorbeeld: „ ongemotiveerd gedrag v beroepskracht, overspeeld door wenselijk gedrag, waardoor je niet hard kunt maken wat je denkt te zien.[..] alleen op geleide van gevoel, mimiek. niet op geleide van concreet gedrag“ „ Het gedrag van de pedagogisch medewerksters: Ze lijken angstig om vragen te beantwoorden. Nemen vaak een afstandelijke houding aan. Of de andere kant ze vertellen heel veel, zoals Vertellen dat ze een salaris niet uitbetaald krijgen“. „[..] observatie gedrag mannelijke gastouder , aaide over de portretten / foto's van zijn kleinkinderen. Gesloten man , niet open. Noemde zijn kleindochters zijn prinsesjes..“ „overmatig zenuwachtig gedrag beroepskrachten“. 14 toezichthouders geven aan dat de weerstand of het gebrek aan medewerking van de beroepskrachten vaak het gevoel geeft dat er iets niet pluis is, bijvoorbeeld: “ een medewerker die van haar baas niets mag zeggen zonder aanwezigheid van haar leidinggevende, wanneer hij koffie gaat zetten en ik vraag hoeveel kinderen zij vandaag opvangt (een hele neutrale vraag!), geeft ze toch als reactie; ik wacht even met antwoorden, totdat hij terug is. [..]“ „Onrustige pedagogisch werkers, het gevoel dat zij niet hun eigen verhaal mogen vertellen of gewenste antwoorden geven“. „Meestal ontstaat dit gevoel als de pedagogisch medewerkers continu weg lopen/ mij proberen te ontwijken.“ De aanleiding van het niet-pluisgevoel; Onjuiste informatie 45 toezichthouders geven aan dat aangeleverde informatie (mondeling en/ of schriftelijk) nietpluisgevoelens kan veroorzaken. Dit kan zijn omdat de schriftelijke informatie niet overeen blijkt te komen met de praktijk of wat er wordt beweerd, of omdat informatie zeer vaag en/of onduidelijk is. Bijvoorbeeld: „[..] groepslijsten kloppen, maar beroepskrachten geven iets anders aan, dat er geschoven wordt met kinderen i.v.m. de beroepskracht-kind-ratio.“ „Onduidelijke aanwezigheid registraties Onduidelijke personeelsbezetting. Verhalen van Beroepskrachten en leidinggevenden die niet congruent zijn, elkaar tegen spreken.“. „Gastouderbureau: geen enkele basisadministratie; basistaken bemiddeling niet uitgevoerd; als houder geen contract heeft met formatieuren voor zichzelf moet je iemand dan geloven op de bewering dat 40 uur per week gewerkt wordt? bij item staat geen harde bron.[..]“
15
„presentielijsten van kinderen en roosters van pedagogisch medewerkers waar veel in aangepast is. Datum in dienst op arbeidsovereenkomst.“ 6 toezichthouders geven aan dat de beroepskrachten ook de oorzaak kunnen zijn van nietpluisgevoelens doordat zij onjuiste of sociaalwenselijke informatie verschaffen. De aanleiding van het niet-pluisgevoel; pedagogische praktijk 42 Toezichthouders geven aan dat niet-pluisgevoelens ook veroorzaakt worden door observaties met betrekking tot de pedagogische praktijk, bijvoorbeeld: „Observatie van het eetmoment. Huilende kinderen.[..]“ „[..]of kinderen die negatief gedrag laten zien, zeuren of huilen. Medewerkers die geen warmte uitstralen. Weinig interactie tussen kinderen en Pedagogisch Medewerkers. Kinderen moeten wachten, stil zitten. Worden niet altijd met respect behandeld bijvoorbeeld boterham wordt op bord gegooid.[..]“ “[..] Veel huilen of helemaal niet huilen maar lusteloos erbij zitten. Doelloos rondlopen en niet spelen Verbaasd rondkijken Stilletjes blijven zitten Aandacht vragen bij de inspecteur.“ Ook beschrijven toezichthouders dat het niet-pluisgevoel kan komen door de wijze waarop kinderen zich gedragen naar de beroepskrachten. Bijvoorbeeld: “overdreven sociaal-wenselijk gedrag naar kinderen, op het gezicht van kinderen af te lezen dat zij verrast zijn door deze benadering. Hierdoor het gevoel hebbend dat dit doorgaans niet de pedagogische houding is. Uit anonieme klachten bleek er sprak te zijn van kindermishandeling ofwel vernedering, maar dit komt in de observatie niet naar voren. Je wilt er dus graag iets mee, maar kunt er niets mee.“ “kinderen kijken verschrikt naar de beroepskracht. Beroepskracht toont weinig emotie naar de kinderen. Kinderen huilen veel. Kinderen zijn afwachtend en teruggetrokken naar de beroepskracht“ „[..]Kleine Buitenschoolse opvang waar de directie bestaat uit een mannelijk persoon. kinderen waren bij binnenkomst heel timide / stil naar deze man , geen vrij gedrag. Geeft een niet pluisgevoel dat niet te rapporten valt.“ De aanleiding van het niet-pluisgevoel; eigenaar/ houder 25 toezichthouders geven aan dat observaties met betrekking tot de eigenaar/ houder/ leidinggevende vaak leiden tot een niet-pluisgevoel. Dit geldt met name voor de deskundigheid van de leidinggevende en het gedrag geven aanleiding tot een niet-pluisgevoel. Bijvoorbeeld: „[..] een houder die tegen mij altijd heel vriendelijk doet, maar onderwijl steeds dingen niet op orde heeft en allerlei redenen geeft als een inbraak, ziekte, etc. maar ondertussen al meerdere jaren diverse overtredingen heeft en hierop geen actie neemt en de gemeente ook niet streng is met handhaven, waardoor ik niet-pluis gevoelens heb bij de kwaliteiten van deze leidinggevende.[..]“ 16
„[..]Onnozele houding van locatieverantwoordelijke. Niets lijken te snappen en gewoon doorgaan met overtredingen maken. Bij handhaving overgaan op emotionele chantage van de toezichthouder.“ „[..]locatiemanager die je in haar kantoor praat en buiten gehoorafstand telefoontjes pleegt. Achteraf vertelde pedagogisch medewerkers dat ze hen had opgedragen over een aantal zaken te liegen tegen mij.“ „[..]onvoldoende kennis bij leidinggevende op het gebied van organisatie[..]“ De aanleiding van het niet-pluisgevoel; beroepskracht-kind-ratio 16 toezichthouders geven aan dat niet-pluisgevoelens vaak betrekking hebben op het naleven van de beroepskracht-kind-ratio. Zo hebben toezichthouders het gevoel dat er een schaduw administratie wordt bijgehouden of dat groepen samengevoegd worden ten behoeve van de beroepskracht-kind-ratio. Voorbeelden: „beroepskracht-kind-ratio wat niet klopt. En wanneer er gezegd wordt dat een andere beroepskracht kinderen is gaan halen of zo terugkomt. Terwijl zij eigenlijk van een andere vestiging wordt gehaald.“ „Veel stagiaires zowel bol als bbl die worden ingezet.[..]“ „beroepskracht-kind-ratio: groepslijsten kloppen, maar beroepskrachten geven iets anders aan, dat er geschoven wordt met kinderen i.v.m. de beroepskracht-kind-ratio “ De aanleiding van het niet-pluisgevoel; externe signalen Enkele toezichthouders geven aan dat de niet-pluisgevoelens veroorzaakt worden door: externe signalen, sfeer, de inrichting, de organisatie, de omgeving, veiligheid en gezondheid en door pas gestarte kindercentra. Hieronder volgen enkele voorbeelden: „[..]Meerdere klachten, signalen van ouders in een jaar gemeld. Bijvoorbeeld dat er veel wisseling is in personeel en dat de kinderen te weinig te eten krijgen op het verblijf.[..]“ „- pedagogisch medewerkers die hun ongenoegen uiten over wat randzaken die niet zozeer over de inspectie gaan, maar waardoor je wel merkt dat er een ontevreden sfeer hangt en gelatenheid naar de kinderen toe.“ „[..]De sfeer was gespannen en de leidsters waren erg passief.[..]“ „Onverzorgd en viezig kindercentrum“ „een hiërarchische cultuur (weinig inbreng van de beroepskrachten gewenst) [..] - de wijze van communiceren van de organisatie naar ouders / beroepskrachten / de GGD (rommelig, spelfouten, gebiedend, enz.)“ „[..]de ligging van de locatie (afgelegen)[..]“ 17
„De risico-inventarisatie was niet compleet. Zowel gastouderbureau als gastouder bagatelliseren de mogelijke gevaren“ „Vooral een onderbuik gevoel. Vaak bij startende kinderdagverblijven waar nog niet veel kinderen opgevangen worden. Er is nog weinig te beoordelen wanneer er 1 of 2 kinderen opgevangen worden. Gevoel dat ze bij meer kinderen niet voldoen.“
Samenvattend Observaties met betrekking tot de beroepskrachten, de pedagogische praktijk, de beroepskrachtkind-ratio en de leidinggevende/ houder veroorzaken meestal niet-pluisgevoelens. Nietpluisgevoelens door beroepskrachten worden veelal veroorzaakt door het sociaal wenselijk gedrag van de beroepskrachten, de weerstand waar de toezichthouder op stuit en de motivatie van de beroepskrachten. Ook de niet-pluisgevoelens veroorzaakt door observaties van de pedagogische praktijk hebben vaak te maken met (het gebrek aan) de motivatie van de beroepskrachten. Niet-pluisgevoelens veroorzaakt door observaties met betrekking tot de beroepskracht-kindratio hebben vaak te maken met de juistheid van de verstrekte informatie. Ten aanzien van de leidinggevende of houder blijkt dat deze niet-pluisgevoelens kunnen veroorzaken door het gebrek aan kennis of deskundigheid.
18
DEEL 2
Niet-pluisenquête Amsterdam (NP-AMS)
De aanvullende enquête die is gehouden onder inspecteurs uit de regio Amsterdam liet de volgende resultaten zien. Beschrijvende statistiek De niet-pluis vragenlijst is 220 (80,9%) keer ingevuld na een jaarlijks inspectiebezoek, 25 (9,2%) keer na een drie maanden bezoek, 12 (4,4%) keer na een inspectie na aanvraag, 1 (0,4%) keer na een incidenteel onderzoek en 1 (0,4%) keer na een signaal. Bij 77 (28,5%) bezoeken waren niet alle documenten die de toezichthouder wilde inzien beschikbaar en over het algemeen op orde. Bij 32 (41,6%) van deze locaties hadden de toezichthouders een niet-pluisgevoel ten tijde van het inspectiebezoek. Dit aantal was een stuk lager voor de bezoeken waarbij alle documenten die de toezichthouder wilde inzien wel beschikbaar en over het algemeen op orde waren, namelijk bij 13 van de 193 locaties. De beschreven verschillen tussen het wel of niet beschikbaar zijn van de documenten, blijken significant te zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er een relatie is tussen de beschikbaarheid en ordelijkheid van administratie enerzijds en het voorkomen van niet-pluisgevoelens anderzijds. Bij zogenoemde ‘niet-pluisgevoel-locaties’ blijkt namelijk vaker de administratie niet beschikbaar en niet op orde dan bij locaties waarbij geen niet-pluisgevoelens ervaren zijn. 3.4 Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens? Bij 45 (16,5%) bezoeken hadden toezichthouders het gevoel dat er iets niet pluis was ten tijde van het inspectiebezoek. Toezichthouders gaven aan dat zij de niet-pluisgevoelens bij 26 (57%) van de 45 ‘nietpluisbezoeken’ niet konden verwerken in het inspectierapport en bij 25 (56%) van de 45 nietpluisbezoeken konden zij het niet verwerken in het risicoprofiel. 3.5 Welke observaties veroorzaken de niet-pluisgevoelens? 3.5.1 Wat is de algemene indruk van de toezichthouder en hangt dit samen met het voorkomen van niet-pluisgevoelens? De toezichthouders moesten na het inspectiebezoek aangeven wat hun algemene indruk was over: de beroepskrachten, de leidinggevende/ houder, de kinderen, de inrichting en accommodatie en de onderlinge communicatie van de beroepskrachten. Aan de hand van frequentieanalyses en kruistabellen is onderzocht hoe deze indrukken samenhangen met het voorkomen van niet-pluisgevoelens. Tabel 2. De indruk van de toezichthouder ten aanzien van de beroepskrachten (n=271)
Deskundig/professioneel Enthousiast/betrokken Open houding
Alarmerend
Zorgelijk
Neutraal
Voldoende
Goed
1 (0,4%) 0 1 (0,4%)
6 (2,2%) 6 (2,2%) 8 (2,9%)
30 (11%) 21 (7,7%) 24 (8,8%)
111 (40,8%) 97 (35,7%) 93 (34,2%)
116 (42,6%) 140 (51,5%) 138 (50,7%)
Niet beoordeeld 7 (2,6%) 7 (2,6%) 7 (2,6%)
In tabel 2 staat een overzicht weergegeven van de indruk van de beroepskrachten (incl. BBL-ers en BOL-ers). De toezichthouders moesten aangeven in hoeverre zij van mening waren dat de beroepskrachten deskundig/professioneel of enthousiast/betrokken waren en of de beroepskrachten een open houding hadden. Bij ongeveer de helft van de bezoeken vonden de toezichthouders dat de beroepskrachten van het kindercentrum enthousiast/betrokken waren en dat de beroepskrachten een open houding hadden, deze antwoordcategorieën kregen de beoordeling 19
goed. Bij ongeveer 35% tot 40% van de bezoeken hebben de drie antwoordcategorieën de beoordeling voldoende gekregen. Er waren echter ook een aantal bezoeken waarbij de toezichthouder een zorgelijk of alarmerend gevoel had met betrekking tot de deskundigheid, enthousiasme en open houding van de beroepskrachten. Indruk van de beroepskrachten versus niet-pluis gevoel De samenhang tussen de algemene indruk over de beroepskracht en het hebben van een nietpluisgevoel is onderzocht. In figuur 5 staat een overzicht weergegeven van de indruk van de toezichthouders ten aanzien van de verschillende competenties van de beroepskrachten. In het figuur zijn alleen locaties meegenomen waar de toezichthouders niet-pluisgevoelens hadden, de zogenaamde niet-pluisgevoel-locaties. Opvallend is dat de toezichthouders met name een voldoende indruk hadden over de beroepskrachten van de niet-pluisgevoel-locaties. De toezichthouders hadden bij ongeveer 2% van de niet-pluisgevoel-locaties een alarmerende indruk over de deskundigheid en open houding van de beroepskrachten. Bij 11-18% van de niet-pluisgevoel-locaties hadden de toezichthouders een zorgelijke indruk over de verschillende competenties van de beroepskrachten. Daarnaast hadden de toezichthouders bij 9-11% van de niet-pluis-gevoel-locaties een goede indruk over de deskundigheid, enthousiasme en open houding van de beroepskrachten. Niet-pluisgevoel-locaties Wat is de indruk van de beroepskrachten? 100 90 80
Percentage (ja)
70
Alarmerend Zorgelijk
60
Neutraal/geen mening
50
Voldoende
40
Goed Niet beoordeeld
30 20 10 0 Deskundig/professioneel
Enthousiast/betrokken
Open houding
Competenties van de beroepskrachten
Figuur 5: Overzicht van de indruk die toezichthouders hadden over de beroepskrachten van nietpluisgevoel-locaties.
Toelichting van de toezichthouders op hun indrukken van de beroepskrachten Toezichthouders hadden tevens de mogelijkheid de antwoorden op bovenstaande vragen toe te lichten. Hier is in totaal 43 keer gebruik van gemaakt. 16 (37%) van de toelichtingen hadden met name betrekking op deskundigheid /professionaliteit en de openheid van de beroepskrachten. Een aantal keer wordt opgemerkt dat de mate van deskundigheid verschilt per beroepskracht. Enkele voorbeelden: 20
„Op babygroep zit een kind van een van de beroepskrachten. Vraagt te veel aandacht en krijgt ook meer aandacht. Op peutergroep gaat dit beter maar het lijkt er op dat de kinderen meer aandacht krijgen dan anders.“ „De deskundigheid was heel verschillend per beroepskracht. Kreeg de indruk dat de beroepskracht niet alles vertelde wat er speelde“ „nogal zenuwachtige bk zeer gesloten“ „De houding van de beroepskrachten naar de toezichthouder was gesloten, er werd door een deel van de beroepskrachten niet meer gezegd dan strikt noodzakelijk en het was duidelijk dat zij liever niet meewerkten aan inspectie“ 13 toelichtingen hadden niet specifiek betrekking op de indruk van de beroepskrachten. Bijvoorbeeld: „houder is ook beroepskracht en de andere drie beroepskrachten werken er al minimaal zeven jaar.“ „Het is een sport BSO. Veel beroepskrachten. hebben een sport achtergrond. Het pedagogisch handelen is daardoor wat minder. Vandaar bij deskundigheid voldoende en niet goed. Op aanbieden van activiteiten en handelen daarbij scoren ze goed.“ Tabel 3. De indruk van de toezichthouder ten aanzien van de houder/ leidinggevende (n=271)
Deskundig/professioneel Gemotiveerd Open Houding
Alarmerend
Zorgelijk
Neutraal
Voldoende
Goed
10 (3,7%) 6 (2,2%) 7 (2,6%)
25 (9,2%) 13 (4,8%) 18 (6,6%)
19 (7%) 22 (8,1%) 19 (7%)
84 (30,9%) 66 (24,3%) 78 (28,7%)
114 (41,9%) 143 (52,6%) 128 (47,1%)
Niet beoordeeld 19 (7%) 21 (7,7%) 21 (7,7%)
De toezichthouders waren na afloop van de bezoeken minder positief over de deskundigheid, motivatie en open houding van de houder/leidinggevende in vergelijking met de indruk van de beroepskrachten (zie tabel 2 en 3). Zo hadden de toezichthouders bij 10 bezoeken een alarmerend gevoel en bij 25 bezoeken een zorgelijk gevoel over de deskundigheid van de houder. Bovendien hadden de toezichthouders een alarmerend (6 bezoeken) en zorgelijk (13 bezoeken) gevoel over de motivatie van de houder en een alarmerend (7 bezoeken) en zorgelijk (18 bezoeken) gevoel over de open houding van de houder. Daarentegen hadden de toezichthouders bij ongeveer 40% tot 52% van de locaties een goed gevoel over de deskundigheid, motivatie en open houding van de houders. Bij ongeveer 25% tot 30% van de bezoeken hebben de drie antwoordcategorieën de beoordeling voldoende gekregen. Indruk van de houder/leidinggevende versus niet-pluis gevoel In figuur 6 staat een overzicht weergegeven van de indruk van de toezichthouders ten aanzien van de verschillende competenties van de leidinggevende/houder van de niet-pluisgevoellocaties. Opvallend is dat de toezichthouders vaker een alarmerende of zorgelijke indruk hebben ten aanzien van de leidinggevende/houder van niet-pluisgevoel-locaties dan van de beroepskrachten (zie figuur 5). Daarnaast hadden de toezichthouders minder vaak een voldoende of 21
goede indruk over de deskundigheid, motivatie en open houding van leidinggevende/houder. Toezichthouders krijgen de leidinggevende/houder niet altijd te zien tijdens een inspectiebezoek, hierdoor is het percentage niet beoordeeld iets hoger. Niet-pluisgevoel-locaties Wat is de indruk van de leidinggevende/houder? 100 90 80 70 Percentage (ja)
Alarmerend 60
Zorgelijk Neutraal/geen mening
50
Voldoende Goed
40
Niet beoordeeld 30 20 10 0 Deskundig/professioneel
Gemotiveerd
Open houding
Competenties van de leidinggevende/houder
Figuur 6: Overzicht van de indruk die toezichthouders hadden over de leidinggevende/ houder van nietpluisgevoel-locaties.
Toelichting van de toezichthouders op hun indrukken van de leidinggevende/ houder Toezichthouders hadden tevens de mogelijkheid de antwoorden op bovenstaande toe te lichten. Hier is 67 keer gebruik van gemaakt. 23 toelichtingen hadden onder andere betrekking op de deskundigheid van de leidinggevende, zowel negatief als positief. Hieronder enkele voorbeelden: „Houder verblijft langdurig in het buitenland. Weinig contact met beroepskracht. Beroepskracht wordt weinig tot niet ondersteund.“ „Directrice schuift veel af op anderen, weet bepaalde zaken niet.“ „Leidinggevende is zeer vaak afwezig. Van weinig nog op de hoogte, echt al heel veel verschillende leidinggevenden de revu gepasseerd. Ook een alarmerend telefoontje ontvangen van een ouder uit de oudercommissie over de houding van de leidinggevende.'Als het je niet zint, dan rot je maar op naar een ander kinderdagverblijf'. En 2 kinderen die voor straf naar het kantoor moesten komen van de leidinggevende en volgens de beroepskrachten moesten bibberen van angst.“ „nieuwe leidinggevende. jonge oud-beroepskracht. gemotiveerd en leergierig, maar moet nog heel veel leren.“
22
16 toelichtingen hadden onder andere betrekking op zowel de houding als de deskundigheid van de leidinggevende. „Ik heb meerdere kindercentra van deze houder en leidinggevende. Beide zijn laks en hebben een erg negatieve houding tegenover de inspectie. Zij instrueren de beroepskrachten over 'wat er gezegd moet worden tegen de inspectie' in plaats van de beroepskrachten te instrueren hoe de correcte werkwijze te hanteren in de praktijk.“ „De leidinggevende weet duidelijk niet waar ze over praat. Haar anwoorden zijn vaag, onduidelijk en haar houding naar mij toe is arrogant en gesloten. Ze weigert documenten te verstrekken ook na uitleg dat ze verplicht is deze te overleggen. Ze beschuldigt me van diefstal. Alarmerend is dat ze geen benul heeft van de wetten en regels omtrent de buitenschoolse opvang die zij runt. Haar antwoorden zijn niet concreet, bij doorvragen raakt ze in de war en wordt ze kattig. Als ze er niet meer uitkomt haalt ze een andere leidinggevende er bij.“ “Leidinggevende heeft geen idee waar ze het over heeft. Is niet op de hoogte van het bestaan van het Landelijk Register Kinderopvang, weet niet wat dat is en is tevens niet op de hoogte van de Wet Kinderopvang. Ze wijst mij meermaals terecht omdat ik volgens haar een fout oordeel geef. Als ik uitleg dat in het rapport duidelijk in voetnoten staat waar ze aan moet voldoen (betrof hier het protocol kindermishandeling), zegt ze dat ik niet weet waar ik mee bezig ben.“ De toelichtingen hadden in mindere mate betrekking op een perfectionistische/ defensieve houding van leidinggevenden of houders en onwaarheden van de leidinggevenden. Toezichthouders hebben 16 keer aangegeven dat zij geen indruk van de leidinggevende hadden, doordat deze bijvoorbeeld niet aanwezig was. Tabel 4. De indruk van de toezichthouder ten aanzien van de kinderen (n=271)
Vrolijk Tevreden/op hun gemak
Alarmerend
Zorgelijk
Neutraal
Voldoende
Goed
0 0
6 (2,2%) 4 (1,5%)
14 (5,1%) 14 (5,1%)
85 (31,3%) 82 (30,1%)
150 (55,1%) 155 (57%)
Niet beoordeeld 16 (5,9%) 16 (5,9%)
De toezichthouders moesten aangeven wat hun indruk van de kinderen was, zowel of de kinderen vrolijk waren als of de kinderen tevreden/op hun gemak waren (zie tabel 4). Bij de meeste bezoeken hadden de toezichthouders een voldoende (31,3%) of goed (55,1%) gevoel over dat de kinderen vrolijk waren. Er waren echter ook 6 (2,2%) bezoeken waarbij de toezichthouders een zorgelijk gevoel hadden over de mate waarin de kinderen vrolijk waren. De toezichthouders waren iets positiever over de tevredenheid van de kinderen. Bij de meeste bezoeken hadden de toezichthouders een voldoende (30,1%) of goed (57%) gevoel hierover en bij 4 (1,5%) bezoeken hadden de toezichthouders een zorgelijk gevoel. Bij geen enkel bezoek hadden de toezichthouders een alarmerende indruk van de kinderen. Indruk van de kinderen versus niet-pluisgevoel In figuur 7 staat een overzicht weergegeven van de indruk van de toezichthouders ten aanzien van de kinderen van de niet-pluisgevoel-locaties. Hierbij moesten de toezichthouders aangeven wat hun indruk was over dat de kinderen vrolijk of tevreden waren. Bij ongeveer de helft van de niet-pluisgevoel-locaties hadden de toezichthouders hier een voldoende indruk over. Bij 9% van de niet-pluisgevoel-locaties hadden de toezichthouders een goede indruk en bij 11% een zorge23
lijke indruk over de vrolijkheid van de kinderen. Daarnaast hadden de toezichthouders bij 13% van de niet-pluisgevoel-locaties een goede indruk en bij 7% een zorgelijke indruk over de tevredenheid van de kinderen. Het kwam niet voor dat de toezichthouders een alarmerende indruk hadden over de kinderen. Niet-pluisgevoel-locaties Indruk van de kinderen versus het hebben van een niet-pluisgevoel 100 90 80 70 Percentage (ja)
Alarmerend 60
Zorgelijk Neutraal/geen mening
50
Voldoende Goed
40
Niet beoordeeld 30 20 10 0 Vrolijk
Tevreden/op hun gemak
Indruk van de kinderen
Figuur 7: Overzicht van de indruk die toezichthouders hadden over de kinderen van niet-pluisgevoellocaties.
Toelichting van de toezichthouders op hun indrukken van de kinderen Toezichthouders hadden tevens de mogelijkheid de antwoorden op bovenstaande toe te lichten. Hier is 27 keer gebruik van gemaakt. In 10 gevallen hebben de toezichthouders geen indruk kunnen vormen door de afwezigheid van of het zeer lage aantal kinderen. 8 toelichtingen hadden voornamelijk te maken met de stemming van de kinderen. “[..]Kinderen zitten soms wat voor zich uit te staren, weinig activiteit.(dit geldt met name op de babygroepen overigens)“ „de groep van de oudste kinderen van de Buitenschoolse opvang is erg luidruchtig, luisteren slecht en zijn ook naar elkaar niet erg aardig tijdens de inspectie. De houdster en het personeel zijn hiervan bewust. Een groot deel van de problematiek ligt in de klas waar de meeste kinderen van op de bso zitten. Er wordt door de beroepskrachten zeer veel aandacht aan besteed.“ Een aantal toelichtingen hadden te maken met het activiteitenaanbod en/ of de sfeer in de groep. „De beroepskrachten nemen niet een erg proactieve houding aan waardoor kinderen soms erg lang op stoeltjes, wippertjes,etc. zitten.[..]“
24
„[..] Op zich waren de kinderen op de peutergroep wel bezig, maar buiten verveelde wel een aantal kinderen zich omdat er geen materiaal was en de zandbak niet open was.“ „redelijk tevreden, maar niet een hele goede sfeer.“ Drie toelichtingen beschreven een positieve indruk, waarvan één situatie voorbeeldend was volgens de betreffende toezichthouder: “De vaste beroepskracht zou goed scoren. Opvallend is dat hij op een professionele manier lijfelijk is met alle kinderen die zelf aangeven dat te willen, maar ook aan kinderen duidelijk maakt waar de grens ligt wat betreft de lijfelijkheid als ze wat te veel knuffelig zijn. Wat mij betreft zeer professioneel en een voorbeeld hoe mannen in de opvang zouden kunnen omgaan met lichamelijk contact met kinderen zonder dat het beladen wordt.“ Tabel 5. De indruk van de toezichthouder ten aanzien van de inrichting en accommodatie (n=271)
Verzorgd
Alarmerend
Zorgelijk
Neutraal
Voldoende
Goed
0
12 (4,4%)
20 (7,4%)
126 (46,3%)
112 (41,2%)
Niet beoordeeld 1 (0,4%)
Over het algemeen waren de toezichthouders na afloop van de bezoeken positief over de inrichting en accommodatie van de kindercentra (zie tabel 5). Bij de vraag of zij van mening waren dat de inrichting en accommodatie verzorgd was, gaven de toezichthouder bij 126 bezoeken een voldoende hiervoor en bij 112 bezoeken een goed. Bij 12 bezoeken hadden de toezichthouders een zorgelijk gevoel en bij 20 bezoeken een neutraal gevoel. In geen enkel geval hadden de toezichthouders een alarmerende indruk van de inrichting en accommodatie. Indruk van de inrichting en accommodatie versus niet-pluis gevoel In figuur 8 staat een overzicht weergegeven van de indruk van de toezichthouders ten aanzien van de inrichting en accommodatie van de niet-pluisgevoel-locaties. De toezichthouders moesten aangeven wat hun indruk was over de verzorgdheid van de inrichting en accommodatie. Bij ruim de helft van de niet-pluisgevoel-locaties hadden de toezichthouders hier een voldoende indruk over. Bij 13% van de niet-pluisgevoel-locaties hadden de toezichthouders een goede indruk en bij 16% een zorgelijke indruk over de inrichting en accommodatie. Het kwam niet voor dat de toezichthouders hier een alarmerende indruk over hadden.
25
Niet-pluisgevoel-locaties Indruk van de inrichting en accommodatie versus het hebben van een niet-pluisgevoel 100 90 80 70 Percentage (ja)
Alarmerend 60
Zorgelijk Neutraal/geen mening
50
Voldoende Goed
40
Niet beoordeeld 30 20 10 0 Verzorgd
Indruk van de inrichting en accommodatie
Figuur 8: Overzicht van de indruk die toezichthouders hadden over de inrichting en accommodatie van niet-pluisgevoel-locaties.
Toelichting van de toezichthouders op hun indrukken van de inrichting en accommodatie Toezichthouders hadden tevens de mogelijkheid de antwoorden op bovenstaande toe te lichten. Hier is 35 keer gebruik van gemaakt. De toelichtingen hadden voornamelijk te maken met de ruimte waarin de kinderen werden opgevangen (15) en het activiteitenaanbod (10). Bijvoorbeeld: „Vensterbank in de peutergroep wordt als een soort en hok gebruik. Ook het podium met hekje is een hokje waar kinderen achter een hekje kunnen worden geplaatst. Dit gebeurt als een kind dat wil. Het peutersanitair is midden in de groepsruimte en op geen enkele manier afgeschermd van de groep. Er staat een klimkast in de peuterruimte achterin. De stofzuiger en de zitzak zijn op de trap geplaatst waardoor het kasteel niet toegankelijk is voor de kinderen. Op de peutergroep is het materiaal niet voor de kinderen toegankelijk opgesteld.“ „Achterstallig onderhoud, vochtplekken op het plafond, niet weggewerkte stekkers uit het plafond, snoer waar kinderen zo bij kunnen (en de stereo over zich heen trekken), vuilniszakken in de tuin. Alles bij elkaar zorgelijk dus.“ „1 toilet zonder waterreservoir. Vervallen keukentje, kapotte kastjes, geen koelkast, etc. Ruimte is ook donker, souterrain met kleine kamertjes.“ „veel te weinig speelgoed of uitdaging voor de kinderen.“
26
Tabel 6. De indruk van de toezichthouder ten aanzien van de onderlinge communicatie van de beroepskrachten (n=271)
Werk gerelateerd Professioneel Open houding
Alarmerend
Zorgelijk
Neutraal
Voldoende
Goed
0 0 0
6 (2,2%) 5 (1,8%) 5 (1,8%)
18 (6,6%) 24 (8,8%) 17 (6,3%)
96 (35,3%) 94 (34,6%) 91 (33,5%)
131 (48,2%) 126 (46,3%) 137 (50,4%)
Niet beoordeeld 20 (7,4%) 22 (8,1%) 21 (7,7%)
Bij ongeveer de helft van de bezoeken vonden de toezichthouders dat de onderlinge communicatie tussen de beroepskrachten werk gerelateerd en professioneel was en dat zij hierbij een open houding hadden, deze antwoordcategorieën kregen de beoordeling goed. Bij ongeveer 30% tot 35% van de bezoeken hadden de toezichthouders hier een voldoende indruk over. Bij 6 bezoeken hadden de toezichthouders een zorgelijk gevoel over de onderlinge communicatie van beroepskrachten met betrekking tot de mate waarin het werk gerelateerd was. En bij 5 bezoeken hadden de toezichthouders een zorgelijk gevoel over de onderlinge communicatie m.b.t. de professionaliteit en open houding van de beroepskrachten. Indruk van de onderlinge communicatie van de beroepskrachten versus niet-pluisgevoel In figuur 9 staat een overzicht weergegeven van de indruk van de toezichthouders ten aanzien van de onderlinge communicatie van de beroepskrachten van de niet-pluisgevoel-locaties. Tussen de 31 en 38% van de niet-pluisgevoel-locaties hadden de toezichthouders een voldoende indruk van de onderlinge communicatie van de beroepskrachten. Daarnaast hadden 11-16% van de niet-pluisgevoel-locaties hier een goede indruk over en 9% een zorgelijk indruk. Het kwam niet voor dat de toezichthouders een alarmerende indruk hadden over de onderlinge communicatie van de beroepskrachten en bij 16% niet-pluisgevoel-locaties is het niet beoordeeld door de toezichthouders. Niet-pluisgevoel-locaties Indruk van de onderlinge communicatie beroepskrachten versus het hebben van een nietpluisgevoel 100 90 80 70 Percentage (ja)
Alarmerend 60
Zorgelijk Neutraal/geen mening
50
Voldoende Goed
40
Niet beoordeeld 30 20 10 0 Werkgerelateerd
Professioneel
Open houding
Indruk van de onderlinge comm unicatie beroepskrachten
Figuur 9: Overzicht van de indruk die toezichthouders hadden over de onderlinge communicatie van de beroepskrachten van niet-pluisgevoel-locaties.
27
Toelichting van de toezichthouders op hun indrukken van de onderlinge communicatie van de beroepskrachten Toezichthouders hadden tevens de mogelijkheid de antwoorden op bovenstaande toe te lichten. Hier is 32 keer gebruik van gemaakt. 15 keer is in de toelichting vermeld dat dit onderdeel niet beoordeeld is omdat er bijvoorbeeld maar één beroepskracht op de groep aanwezig was. In 8 gevallen had de toelichting betrekking op iets anders dan de onderlinge communicatie van de beroepskrachten. In 8 gevallen had de toelichting betrekking op de professionaliteit van de onderlinge communicatie van de beroepskrachten, bijvoorbeeld: „De beroepskrachten zijn met de kinderen bezig, zijn er voor de kinderen en weten waar ze mee bezig zijn.“ „niet tijdens inspectie maar nav vorig bezoeken, klachten weet je dat het veel over privé gaat en roddel over ouders waar kinderen bij zijn beroepskrachten zijn vriendinnen, uitgaan“ 3.6.2 Welke observaties veroorzaken niet-pluisgevoelens? Indien toezichthouders hadden aangegeven een niet-pluisgevoel te hebben, moesten zij dit gevoel nader toelichten. Zie figuur 10 voor de categorieën waarin de toelichting van de nietpluisgevoelens zijn ingedeeld.
Aanleiding niet-pluisgevoelens heeft betrekking op Leidinggevende(n)/ Houder
14 11
Beroepskrachten Slechte/ vage bedrijfsvoering
10
Beroepskracht-kind-ratio/ schuiven
9
Weigering medewerking onderzoek
7
Inrichting
6
Personeelswisseling
5
Pedagogische praktijk
4
Externe signalen/ meldingen
3
Kindaantal
3
Veiligheid
2 Aantal toezichthouders
Figuur 10. Overzicht van de categorieen waarin de niet-pluisgevoelens van de toezichthouders zijn ingedeeld.
De leidinggevende/ houder Bij 14 niet-pluisgevoelens hebben toezichthouders aangegeven dat deze werden veroorzaakt door de leidinggevende of houder. De niet-pluisgevoelens blijken voornamelijk te ontstaan door het gedrag van de leidinggevende of houder en door de mate van deskundigheid. Bijvoorbeeld: “[..]De leidinggevende en houder komen over als erg laks; hiernaast heeft de houder een agressieve houding tegenover de inspectie.“
28
„houder niet te vertrouwen/nare defensieve houding achteraf, maar tijdens bezoek een beetje slijmerig.[..]“ “Leidinggevende weet niet waar ze mee bezig is. Kent de wetten en regels niet, kent haar verantwoordelijkheden niet en is niet bereid tot meewerken aan het inspectiebezoek.[..]´ „De houder heeft geen enkel idee hoe ze een kinderdagverblijf moet runnen. Ze heeft onvoldoende kennis en vaardigheden en niveau om dit te doen.[..]“ „de houder heeft niet voor vervanging gezorgd, is heel lastig of niet bereikbaar. de houder noemt dingen in de zienswijze die niet waar zijn. [..]de beroepskracht klaagt over de houder; hij betaalt te laat, koopt geen luiers maat 4, haalt geen boodschappen in huis voor het weekmenu“ De beroepskrachten 11 toezichthouders hebben aangegeven dat de niet-pluisgevoelens veroorzaakt worden door de beroepskrachten. De niet-pluisgevoelens worden met name veroorzaakt doordat de beroepskrachten weerstand bieden en zenuwachtig of angstig overkomen op de toezichthouder. Ook de mate van deskundigheid veroorzaakt niet-pluisgevoelens. Bijvoorbeeld: “[..]Ik had het idee dat er totaal niet vrij uit met mij gepraat werd ook al was de houder niet eens aanwezig.“ “Personeel is niet deskundig genoeg en er zijn veel BOL-stagiaires.[..]” “de leidsters weten niets over protocollen.” “[..]Ook de beroepskrachten zijn niet echt open en ik krijg het gevoel dat ze niet goed op hun gemak zijn.” “[..]de beroepskrachten zijn duidelijk zo geïnstrueerd dat zij vooral niet teveel medewerking verlenen.[..]” De bedrijfsvoering 10 toezichthouders hebben aangegeven dat de niet-pluisgevoelens betrekking hadden op de bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld: „geen goed management. beroepskrachten leken blij dat ze eerlijk konden praten met mij, omdat de leidinggevende niet aanwezig was. Er wordt nooit werkoverleg gevoerd. Kan ik deels kwijt in het rapport“ „belastingfraude“ „De werkgever neemt klachten van beroepskrachten niet serieus. Een beroepskracht vertelde dat zij toen zij vragen stelde hierover, door de houder werd gevraagd of deze organisatie dan wel een geschikte plek voor haar was om te werken. Mond houden of wegwezen dus.“ 29
„[..]gehele oudercommissie die is opgestapt wegens moeizame relatie met het management en het gevoel dat er niks wordt gedaan met advies, etc.“ Beroepskracht-kind-ratio / schuiven met kinderen en/ of leidsters In 9 gevallen had het niet-pluisgevoel te maken met de beroepskracht-kind-ratio of het schuiven van kinderen. Bijvoorbeeld: „gevoelens dat de inzet van pedagogisch medewerkers minimaal is, veel BOL/BBL stagiaires die soms ook formatief worden ingezet, inzet van BBL'ers nooit vastgelegd, onduidelijke roosters en planningen“ „De groepshulp wordt voordurend ingezet en beroepskrachten gaan regelmatig voor 16.30 uur naar huis. Dit kan niet ivm het aantal aanwezige kinderen.“ „ivm lage bezettingen worden kinderen doorgeschoven, samengevoegd etc etc. Onvoldoende beroepskrachten aanwezig op locatie tijdens het inspectiebezoek.“ „Er wordt regelmatig met kinderen geschoven en de beroepskracht-kind-ratio wordt overtreden.[..]“ Onvoldoende medewerking bij het inspectieonderzoek Toezichthouders geven aan dat in 7 gevallen hun niet-pluisgevoel betrekking had op de mate van medewerking tijdens het onderzoek. Zo wordt informatie slecht of onvolledig aangeleverd of wordt tijdens het bezoek op de locatie niet meegewerkt. Bijvoorbeeld: „[..]onduidelijke roosters en planningen“ „Leidinggevende is anti-inspectie en de beroepskrachten zijn duidelijk zo geïnstrueerd dat zij vooral niet teveel medewerking verlenen. Daarnaast is leidinggevende niet bereid tot het toesturen van de gevraagde documenten, zij doet dit uiteindelijk wel maar veel te laat en niet volledig.“ „Het lijkt wel of er is geïnstrueerd zoveel mogelijk tegen te werken. Documenten worden niet verstrekt [..]“ Inrichting In 6 gevallen heeft het niet-pluisgevoel betrekking op de inrichting. Bijvoorbeeld: „[..]De slaapkamer is in het souterrain. De beroepskracht moet een steile trap af om daar te komen. Bovenaan de trap liggen losse kabels van een telefoon en internet installatie. De slaapkamer in het souterrain ruikt vochtig.“ [..]Accommodatie oogt rommelig, materiaal kapot e.d. [..]
30
Personeelswisseling In 5 gevallen had het niet-pluisgevoel betrekking op de wisselingen van het personeel zowel op de groep als binnen een organisatie. Bijvoorbeeld: “[..]veel (wisselingen) van BOL/BBL stagiaires[..]” “[..]Er is behoorlijk wat personeel voor slechts 2 groepen, dus veel wisseling van gezichten voor de kinderen.“ Pedagogische praktijk In 4 gevallen hebben de niet-pluisgevoelens te maken met de pedagogische praktijk. Bijvoorbeeld: „Niet pluisgevoel zit ’m in dat kinderen buiten mogen spelen zonder toezicht wanneer ouders toestemming geven. De beroepskrachten zeggen ouders zijn verantwoordelijk. Er is beleid dat kinderen zich elke 30 min melden. Bk gaan zelf vaak niet buiten kijken.“ „[..]de kinderen zitten er verloren bij.[..]“ Externe signalen/ meldingen, laag kindaantal en veiligheid De niet-pluisgevoelens hadden in mindere mate te maken met signalen van buitenaf, lage kindaantallen en de veiligheid. Bijvoorbeeld: „Alleen in 2012 al 5 klachten van ouders ontvangen.[..]“ „Geen grote zorgen, maar ik heb niet het idee dat het goed/leuk is voor kinderen om naar een bso te gaan waar slechts 1 ander kind is om mee te spelen.[..]“ „[..]Veiligheidsbeleid rommelt erg. Houdster heeft geen EHBO/BHV [..]“ Samenvattend In 16,5% van de bezoeken hadden toezichthouders een niet-pluisgevoel. Hiervan hebben net iets meer dan de helft van de toezichthouders aangegeven de niet-pluisgevoelens niet in het inspectierapport of risicoprofiel te kunnen beschrijven. De toezichthouders hadden het vaakst een zorgelijke of alarmerende indruk van de houder/leidinggevende gevolgd door de beroepskrachten, bij niet-pluisgevoel-locaties. Nietpluisgevoelens komen ook voor bij locaties waar de algemene indruk voldoende of goed is, maar in veel mindere mate. Niet-pluisgevoelens worden voornamelijk veroorzaakt door de leidinggevende/ houder, gevolgd door beroepskrachten en de wijze waarop de organisatie gerund wordt. 3.6 Is er een relatie tussen het voorkomen van niet-pluisgevoelens en de uitkomst van het risicoprofiel? Voor 203 locaties van de 271 was een risicoprofiel opgesteld. De samenhang tussen het voorkomen van niet-pluisgevoelens en de uitkomst van het risicoprofiel is onderzocht met behulp van chi-kwadraattoetsen. In tabel is een overzicht weergegeven van de uitkomsten van deze toetsen. 31
Tabel 7. Chi-kwadraat toetst voor de verhouding tussen de uitkomst van het risicoprofiel en het voorkomen van een niet-pluisgevoel
Uitkomst risicoprofiel Groen Geel Oranje Rood
Heb je het gevoel dat er iets niet pluis is? Ja Nee 1 (2%) 49 (98%) 2 (2,9%) 68 (97,1%) 9 (18,4%) 40 (81,6%) 20 (58,8%) 14 (41,2%)
Toezichthouders blijken vaker niet-pluisgevoelens te hebben naarmate de kleur meer naar rood verschuift. Locaties met een rood risicoprofiel hebben significant vaker niet-pluisgevoelens ten opzichte van de andere kleuren van het risicoprofiel. Voor rode locaties geldt dat toezichthouders bij meer dan de helft (58,8%) een niet-pluisgevoel hadden. Dit percentage was lager voor de oranje (18,4%), gele (2,9%) en groene (2%) locaties. Opvallend is dat toezichthouders ook bij groene en gele locaties niet-pluisgevoelens kunnen hebben.
32
4 Conclusie 1. Hoe vaak hebben toezichthouders niet-pluisgevoelens? De meeste toezichthouders geven aan ongeveer 2 a 3 keer per jaar niet-pluisgevoelens over te houden na inspectie. Het aantal inspectieonderzoeken dat toezichthouders gemiddeld op jaarbasis uitvoeren verschilt sterk per gemeente. Bij de gemeente Amsterdam worden gemiddeld ongeveer 66 inspectieonderzoeken per toezichthouder per jaar uitgevoerd. Bij minder grote gemeente ligt dit aantal een stuk lager. 22 toezichthouders van GGD Amsterdam hebben aangegeven bij 45 (16,5%) bezoeken niet-pluisgevoelens te hebben. De vragenlijst NP-AMS is afgenomen in de periode maart tot en met december 2012. In deze periode hebben in totaal 1551 inspectieonderzoeken plaatsgevonden, uitgevoerd door in ruim 30 toezichthouders. Dit zijn gemiddeld 52 bezoeken per toezichthouder. 2. Wat doen toezichthouders met de niet-pluisgevoelens? Uit de resultaten van de NP-NL blijkt dat de meeste toezichthouders hun nietpluisgevoelens niet in het inspectierapport kunnen plaatsen. Toezichthouders staan wel iets positiever tegenover het beschrijven van de niet-pluisgevoelens in de beschouwing van het inspectierapport of in het risicoprofiel. Uit de vragenlijsten die zijn ingevuld na inspectie (NP-AMS) blijkt dat toezichthouders hun niet-pluisgevoelens bij meer dan de helft van de ‘niet-pluisbezoeken’ niet kwijt kunnen in het inspectierapport of het risicoprofiel. Toezichthouders verwerken hun niet-pluisgevoelens op verschillende wijze. De meeste toezichthouders geven aan niet-pluisgevoelens te bespreken met collega’s. Daaropvolgend geven toezichthouders aan een aantekening te maken van de nietpluisgevoelens en/ of deze te bespreken met de gemeente. 3. Welke observaties brengen niet-pluisgevoelens teweeg? Niet-pluisgevoelens worden teweeggebracht door verschillende uiteenlopende observaties. Alle resultaten bij elkaar genomen blijken observaties met betrekking tot de beroepskrachten en daaropvolgend de leidinggevende/ houder het vaakst aanleiding te geven voor niet-pluisgevoelens. Met name het gedrag en/ of de motivatie van de beroepskrachten en de deskundigheid van de leidinggevende/ houder geven aanleiding voor niet-pluisgevoelens. Observaties met betrekking tot de pedagogische praktijk blijken ook vaak aanleiding te zijn voor niet-pluisgevoelens. Uit de toelichtingen en antwoorden van de toezichthouders blijkt dat deze observaties sterk samenhangen met de motivatie en/ of deskundigheid van de beroepskrachten. Toezichthouders geven aan dat de inzet van beroepskrachten en de beroepskrachtkind-ratio ook aanleiding kunnen zijn voor niet-pluisgevoelens. De informatie die wordt aangeleverd ten behoeve van het inspectieonderzoek blijkt ook vaak aanleiding te zijn voor niet-pluisgevoelens. De informatie blijkt vaak niet waarheidsgetrouw of niet overeen te komen met de praktijk. 4. Is er een relatie tussen het voorkomen van niet-pluisgevoelens en de uitkomst van het risicoprofiel? Uit de resultaten blijkt dat kindercentra waar toezichthouders niet-pluisgevoelens over hebben, vaker rood scoren dan locaties waar geen niet-pluisgevoelens over bestaan. 33
Voor groene locaties geldt het tegenovergestelde. Kindercentra waar toezichthouders geen niet-pluisgevoelens over hebben, scoren vaker groen of geel. Overige conclusies Toezichthouders hebben aangegeven dat er specifieke situaties zijn die niet of moeilijk te verwerken zijn in het inspectierapport of risicoprofiel. Zo hebben een aantal toezichthouders aangegeven dat observaties die betrekking hebben op één persoon (beroepskracht of leidinggevende) vaak niet te verwerken zijn. Toezichthouders blijken zich het meest zorgen te maken over de deskundigheid van de leidinggevende/ houder. Deze blijkt vaak tekort te schieten. Toezichthouders ervaren met regelmaat weerstand tijdens de inspectie. Vele toezichthouders hebben aangegeven het gevoel te krijgen dat beroepskrachten bang zijn vrijuit te antwoorden, niet mogen antwoorden of niet waarheidsgetrouw antwoorden. Algemene conclusie Het komt geregeld voor dat toezichthouders een niet-pluisgevoel overhouden na een inspectiebezoek. Toezichthouders verwerken de niet-pluisgevoelens op verschillende uiteenlopende manieren, maar een eenduidige werkwijze of registratie ontbreekt. Niet-pluisgevoelens worden dus zelden genegeerd. Het is echter onduidelijk of en in hoeverre er daadwerkelijk iets met de niet-pluisgevoelens gebeurd.
34
5 Discussie Het optreden van niet-pluisgevoelens kan indicatief zijn voor de kwaliteit van de geboden kinderopvang. Dit is de eerste studie waarin is onderzocht of toezichthouders nietpluisgevoelens ervaren bij kindercentra, waarop deze gevoelens zijn gebaseerd en wat ermee gedaan wordt. Deze studie is een aanvulling op het onderzoek naar het risicoprofiel, van de GGD Amsterdam6. Uit dat onderzoek kwam onder andere naar voren dat de uitkomst van het risicoprofiel gerelateerd is aan de naleving van de kwaliteitseisen. Kindercentra bleken het minst vaak te voldoen aan de kwaliteitseisen met betrekking tot veiligheid en gezondheid en informatie aan ouders. Uit de huidige studie blijkt dat de uitkomst van het risicoprofiel ook samenhangt met het voorkomen van niet-pluisgevoelens. Echter, komt naar voren dat toezichthouders zich in mindere mate zorgen maken of nietpluisgevoelens ervaren bij de veiligheid en gezondheid. Het zijn met name het personeel, waaronder de beroepskrachten en de leidinggevende, en de pedagogische praktijk die aanleiding vormen voor niet-pluisgevoelens. Dat dit niet in de inspectierapporten inzichtelijk is, ligt mogelijk aan het feit dat domeinen als veiligheid en gezondheid en informatie aan ouders één van de meest concreet meetbare domeinen zijn. De beoordeling van domeinen als groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio en de pedagogische praktijk is vaak afhankelijk van factoren die niet direct onder wet- en regelgeving vallen waardoor wellicht een positiever beeld geschetst wordt van de praktijk dan werkelijk het geval is. De naleving van de beroepskracht-kind-ratio wordt bijvoorbeeld getoetst aan de hand van een documentenonderzoek. Toezichthouders geven aan dat indien documenten lijken te zijn aangepast (waardoor voldaan wordt aan de voorwaarden met betrekking tot de beroepskracht-kind-ratio), dit niet of moeilijk beschreven kan worden in het inspectierapport. Menig toezichthouder ervaart niet-pluisgevoelens. Ondanks toezichthouders aangeven de niet-pluisgevoelens te bespreken met collega’s of ergens te noteren, blijft onduidelijk in hoeverre er daadwerkelijk iets met de niet-pluisgevoelens gebeurd. Toezichthouders geven namelijk aan dat in veel gevallen de niet-pluisgevoelens moeilijk kunnen worden geplaatst in het inspectierapport of risicoprofiel. Hierdoor bestaat het risico dat signalen blijven liggen of pas een jaar later (bij de eerstvolgende inspectie) worden opgepakt. Een groot deel van de toezichthouders maakt zich zorgen over de capaciteiten van de leidinggevende. De toezichthouders geven aan dat deze vaak weinig tot heel weinig kennis hebben over de kinderopvang wat verschillende gevolgen met zich mee kan dragen zoals bijvoorbeeld de slechte aansturing van een locatie. Ten tijde van het huidig onderzoek is niet wettelijk vastgelegd aan welke opleidingseisen en/ of denkniveau een leidinggevende/ houder van een kindercentrum dient te voldoen. Een kanttekening bij dit onderzoek is dat een enkele vraag mogelijk onhelder was voor de toezichthouders, namelijk de vraag met betrekking tot de onderlinge communicatie van de beroepskrachten. Tijdens de analysefase bleek het moeilijk om antwoorden onderling met elkaar te vergelijken/groeperen omdat het verschillend geïnterpreteerd is door toezichthouders.
6
GGD Amsterdam. Risicogestuurd toezicht op kinderdagverblijven en buitenschoolse opvanglocaties. April 2013
35
Het is te verwachten dat er tot op zekere hoogte sprake is geweest van sociaal wenselijk antwoorden. Voor aanvang van de enquête is echter aangegeven dat gegevens strikt vertrouwelijk zouden worden behandeld. Aanbevelingen Uit het huidige onderzoek komt naar voren dat ondanks toezichthouders de nietpluisgevoelens bespreken en noteren, onduidelijk blijft in hoeverre er feitelijk iets mee gedaan wordt. Dit is verontrustend aangezien het een belangrijke aanwijzing kan zijn met betrekking tot de kwaliteit van de kinderopvang. Een aanbeveling is daarom om vragen toe te voegen aan de indicatoren van het risicoprofiel, waar de niet-pluisgevoelens in ondergebracht kunnen worden. Daarnaast is aan te bevelen dat toezichthouders getraind worden in de omgang met niet-pluisgevoelens tijdens een inspectiebezoek, bijvoorbeeld door hun communicatieve vaardigheden te verbeteren. Hierbij is het belangrijk dat toezichthouders onder andere leren doorvragen en een niet-pluisgevoel durven te benoemen tijdens een inspectiebezoek. Ook blijkt dat toezichthouders geregeld op weerstand stuiten tijdens het inspectiebezoek. Hetzij omdat beroepskrachten niet durven of mogen praten, hetzij omdat de leidinggevende weigert informatie te verstrekken. Het in deze vorm belemmeren van het inspectieonderzoek zou te alle tijde consequenties moeten hebben. Een aanbeveling is om gevolgen te binden aan het belemmeren van het inspectieonderzoek. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat er een relatie bestaat tussen de ordelijkheid en beschikbaarheid van documenten en het voorkomen van niet-pluisgevoelens. Wij bevelen daarom aan om in wet- en regelgeving concrete eisen op te nemen met betrekking tot de transparantie van de administratie van kindercentra. Daarnaast blijken toezichthouders zich vaak zorgen te maken over de deskundigheid van de leidinggevende en/ of houder omdat deze vaak tekortschiet, wat gevolgen heeft voor de kwaliteit van de kinderopvang. Een aanbeveling is om in de wet- en regelgeving eisen met betrekking tot de opleidingsachtergrond en werk- en denkniveau van leidinggevenden kinderopvang op te nemen. Met vervolgonderzoek zou tevens kunnen worden onderzocht op welke wijze toezichthouders niet-pluisgevoelens kunnen verwerken in het inspectierapport en/ of in het risicoprofiel. In een aantal gevallen is de aanleiding voor een niet-pluisgevoel namelijk dusdanig concreet dat deze verwerkt kan worden in het inspectierapport of risicoprofiel. Niet-pluisgevoelens met betrekking tot de deskundigheid van de leidinggevende en de aanlevering van onbetrouwbare informatie bevelen wij aan als voorwaarden op te nemen in het inspectierapport. Niet-pluisgevoelens met betrekking tot overige observaties bevelen wij aan als vragen op te nemen in risicoprofiel. De vragenlijst NP-AMS meet of toezichthouders niet-pluisgevoelens hebben en of zij deze kunnen plaatsen in het inspectierapport of het risicoprofiel. Echter is niet onderzocht hoe toezichthouders die hun niet-pluisgevoelens niet konden plaatsen in het rapport of risicoprofiel, deze niet-pluisgevoelens verwerkt hebben. Vervolgonderzoek zou hier meer inzicht in kunnen geven. Tot slot word aanbevolen om een eenduidige werkwijze te ontwikkelen ten aanzien van de registratie van en omgang met niet-pluisgevoelens. Uit het huidige onderzoek blijkt namelijk dat niet-pluisgevoelens op verschillende wijze worden verwerkt. Vervolgonderzoek door middel 36
van diepte-interviews met toezichthouders van verschillende GGD-en kunnen wellicht meer inzicht geven in de observaties die leiden tot niet-pluisgevoelens en de wijze waarop hier verder mee wordt omgegaan. Aan de hand van de uitkomst zou landelijk beleid kunnen worden uitgezet met betrekking tot de werkwijze ten aanzien van niet-pluisgevoelens.
37
6 Referenties https://www.kinggemeenten.nl/operatie-kinderopvang/gir-inspecteren. Geraadpleegd op 22 april 2013. GGD Nederland. Vervolginspectie Pedagogisch Domein. Informatie voor houders van kindercentra. Maart 2009 GGD Amsterdam. Risicogestuurd toezicht op kinderdagverblijven en buitenschoolse opvanglocaties. April 2013
38
7 Bijlagen 7.1 NP-NL Toezichthouders kinderopvang ervaren dat niet alle observaties die zij opdoen tijdens een inspectiebezoek, in het rapport beschreven kunnen worden omdat deze niet (direct) te plaatsen zijn onder één van de voorwaarden in het rapport. Om inzicht te krijgen in deze niet-plaatsbare observaties oftewel niet pluis - gevoelens volgen hieronder een aantal vragen. De antwoorden zijn anoniem en zullen vertrouwelijk behandeld worden. Bij voorbaat dank voor je deelname! 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Heb je weleens inspecties gedaan waarbij je niet-pluis gevoelens had? Wat doe je doorgaans met je niet-pluisgevoelens? (Bespreek je ze bijvoorbeeld met collega's, schrijf je het ergens op, of iets anders) Geef aan hoe vaak je in het afgelopen jaar, een locatie hebt bezocht waarbij je niet-pluis gevoelens had. Denk terug aan inspecties waarbij je niet-pluis gevoelens had. Ga na welke observaties leidden tot dit gevoel en probeer deze zo uitgebreid mogelijk te beschrijven. Was het, bij deze inspecties, mogelijk de niet-pluis gevoelens te beschrijven in het rapport? Was het, bij deze inspecties, mogelijk de niet-pluis gevoelens te beschrijven in het rapport? – Toelichting Is het haalbaar om alle niet-pluis gevoelens te beschrijven in het rapport? Is het haalbaar om alle niet-pluis gevoelens te beschrijven in het rapport? – Toelichting
In hoeverre ben je het eens met de volgende stellingen? Omcirkel wat van toepassing is. 9. Ik vind het inspectierapport een volledige weergave van de niet-pluisgevoelens die ik had tijdens mijn inspectiebezoek 1 2 3 4 5 Helemaal mee oneens Helemaal mee eens 10. Ik vind het risicoprofiel een weergave van de niet-pluisgevoelens die ik had tijdens mijn inspectiebezoek 1
2
3
Helemaal mee oneens
4
5
Helemaal mee eens
11. Ik kan mijn niet-pluisgevoelens, die ik krijg tijdens een inspectie, plaatsen in het rapport. 1 Helemaal mee oneens
2
3
4 5 Helemaal mee eens
12. Ik kan mijn niet-pluisgevoelens die ik krijg tijdens een inspectiebezoek, plaatsen in het risicoprofiel 1 2 3 4 5 Helemaal mee oneens Helemaal mee eens 13. Niet-pluisgevoelens die ik niet kan plaatsen onder een bepaald domein in het rapport, beschrijf ik bij de beschouwing 1 2 3 4 5 Helemaal mee oneens Helemaal mee eens 14. Eventuele toelichting 15. Niet-pluis gevoelens hebben doorgaans betrekking op (één van de) domein(en): (meerdere antwoorden mogelijk): a. Leidinggevende/ houder(s) b. Pedagogische praktijk c. Veiligheid d. Hygiëne e. Personeel f. Beroepskracht-kind-ratio g. Accommodatie h. anders, namelijk……..
39
16. Aantal jaren werkzaam als toezichthouder: ≤ 1 jaar, 2-4 jaar, > 4 jaar
40
7.2 NP-AMS Hier volgen enkele vragen om niet-pluisgevoelens per locatie in kaart te brengen. Beantwoord de vragen zo snel mogelijk na het bezoek.
Hieronder volgen een aantal thema's binnen de kinderopvang. Geef per thema aan wat je algemene indruk hierover is door aan te vinken wat het meest overeenkomt met je gevoel. Indien een bepaald thema niet aan bod is gekomen tijdens de inspectie, dan kun je hier 'NB' (= niet beoordeeld) aanvinken. Vraag 6 'overige observaties’' biedt ruimte voor indrukken die je nog kwijt wilt, maar niet vallen onder de reeds genoemde. Indien je niet-pluisgevoel niet direct betrekking heeft op één van de thema’s, maar bijvoorbeeld op meerdere thema’s dan kan je dit uitgebreid bij vraag 10 beschrijven. Tot slot: Onthoud dat het hier gaat om een inschatting op basis van je indrukken. Deze hoeft dus niet met gegevens of feiten onderbouwd te worden! 1.
Wat is je indruk van de:
Beroepskrachten (incl. BBL-ers / BOL-ers) Alarmerend
Zorgelijk Neutraal/ Voldoende Geen mening
Goed NB
Deskundig/ professioneel
1
2
3
4
5
Enthousiast/ betrokken
1
2
3
4
5
Open houding
1
2
3
4
5
Deskundigheid/ professioneel
1
2
3
4
5
Gemotiveerd
1
2
3
4
5
Open houding
1
2
3
4
5
3. Kinderen Vrolijk
1
2
3
4
5
Tevreden/ op hun gemak
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
5. Onderlinge communicatie beroepskrachten Werkgerelateerd
1
2
3
4
5
Professioneel
1
2
3
4
5
Open houding
1
2
3
4
5
Nadere toelichting: 2. Houder/ leidinggevende
Nadere toelichting:
Nadere toelichting: 4. Inrichting en accomodatie Verzorgd Nadere toelichting:
41
Nadere toelichting: 6. Overig observaties/ opmerkingen 7.
Waren alle documenten die je wilde inzien beschikbaar en over het algemeen op orde? Ja Nee
8. Zo nee, welke documenten waren niet beschikbaar? Wat was er niet op orde? 9.
Heb je het gevoel dat er iets niet pluis is? Ja Nee
Zo nee, dan eindigt hier de vragenlijst.
10. Licht je niet-pluisgevoelens nader toe:
11. Kun je deze beschrijving kwijt in het rapport? Ja Nee 12. Kun je deze beschrijving kwijt in het risicoprofiel? Ja Nee
13. Code kindercentrum:
42
7.3 Begrippenlijst Hieronder een overzicht van de afkortingen zoals geschreven in de citaten, gevolgd door de betekenis zoals de onderzoekers deze hebben . Rp
risicoprofiel
Ped.
Pedagogisch
Pm’ers
Pedagogisch medewerkers
Pm
Pedagogisch medewerker
Bbk
beroepskracht
Pwers
Pedagogisch werkers
Bkr
beroepskracht-kind-ratio
Bso
buitenschoolse opvang
Lm
locatiemanager
Bk
beroepskracht(-en); afhankelijk van de zinsconstructie
Pm’s
pedagogisch medewerkers
GOB
Gastouderbureau
Brk-en
beroepskrachten
LRK
Landelijk Register Kinderopvang
Kmsh
kindermishandeling
Kdv
kinderdagverblijf
43