Bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen Technische Universiteit Delft
November 2006
Uitgave: Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon Fax: E-mail Internet
+31 (0)30 230 31 00 +31 (0)30 230 31 29
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord commissievoorzitter
7
Inleiding
9
Overzicht beoordeling commissie
10
Hoofdstuk 1
Ontwikkeling van de bachelor-masteropleiding Technische Aardwetenschappen
11
Hoofdstuk 2
Doelstellingen van de opleiding
13
Hoofdstuk 3
Programma opleiding
17
Hoofdstuk 4
Inzet personeel, Personeelsbeleid
25
Hoofdstuk 5
Voorzieningen
29
Hoofdstuk 6
Interne kwaliteitszorg
33
Hoofdstuk 7
Resultaten
37
Hoofdstuk 8
Samenvatting en eindoordeel commissie
41
Bijlagen:
43
1. 2. 3. 4.
45 47 53 57
Tabel eindtermen / studieonderdelen Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen De bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen Visitatiecommissie
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
3
4
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Voorwoord Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Aardwetenschappen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Voorwoord commissievoorzitter De Aardwetenschappen betreffen de studie van het Systeem Aarde. Dit betreft de atmosfeer (weer en klimaat), de cryosfeer (land- en zeeijs), de hydrosfeer (de rivieren en meren, de zeeën en oceanen), de geosfeer (de vaste aarde en het daarin voorkomende water en andere fluida) en de biosfeer (de wisselwerking van levende organismen met de abiotische omgeving). Het maatschappelijk en economisch belang van de aardwetenschappen betreft de natuurlijke bestaansbronnen (water, energie, grondstoffen), het aardse milieu, de aardse risico’s en de (ondergrondse) ruimte. De activiteiten van de mens zijn een factor van betekenis binnen het systeem Aarde. De aardwetenschappen richten zich daarom − naast het begrijpen van het ‘natuurlijke’ systeem aarde − ook op het verwerven van kennis over de invloed van menselijke activiteiten op het systeem aarde. De urgentie en het belang daarvan zijn evident. Dat geldt evenzeer voor de vorming van jonge mensen tot creatieve en vakbekwame aardwetenschappers. In Nederland worden door vijf universiteiten aardwetenschappelijke opleidingen verzorgd. De vijf universiteiten hebben ieder een BSc-opleiding en een of meer MSc-opleidingen. De nieuwe opleidingsstructuur met een driejarige BSc-opleiding en een tweejarige MSc-opleiding is volledig operationeel aan alle ‘aardwetenschappelijke’ universiteiten. Daarmee is een lange periode met veel en snelle veranderingen afgesloten. Van ieder van de (in totaal 14) opleidingen is de kwaliteit beoordeeld conform het daartoe door QANU ontwikkelde kader. Dit visitatierapport − één van de 14 rapporten van de Visitatiecommissie Aardwetenschappen − is het resultaat van teamwork. Zonder de grondige zelfevaluaties van de faculteiten, de open en constructieve gesprekken en de bereidheid van allen tot het beantwoorden van lastige en prikkelende vragen tijdens de site visits, en de intensieve discussies tussen de commissieleden onderling, zou dit rapport niet zijn wat het is: een zorgvuldige studie van alle mogelijke onderdelen van de opleiding, resulterend in een gefundeerd oordeel over de kwaliteit van de opleiding als geheel. De commissie hoopt dat de aanbevelingen en verbeterpunten zullen bijdragen aan verdere versterking van de aardwetenschappelijke opleidingen in Nederland, zij het in een gepast tempo. Als voorzitter wil ik graag alle leden van de internationale commissie dank zeggen voor al hun werk, de uitstekende samenwerking en de zeer plezierige verstandhouding. Visiteren is intensief en tijdrovend, het vraagt veel meer van commissieleden dan men in eerste instantie denkt. Alle leden hebben vanuit hun eigen perspectief, ervaring en achtergrond evenredig bijgedragen aan de voorbereiding van de visitatie, de visitatie zelf en de vastlegging van de resultaten. De gezamenlijke dank van de commissie en in het bijzonder die van de voorzitter, gaat uit naar de secretaris. Zij heeft samen met dr. Klaas Maas de informatie en oordelen vastgelegd in 14 rapporten, bijbehorende brieven en andere documenten. De commissie hoopt van harte dat de rapporten niet alleen zullen leiden tot accreditatie van de opleidingen, maar ook een belangrijke bijdrage zullen leveren aan het verder bevorderen van de kwaliteit van de aardwetenschappelijke opleidingen in Nederland. Dr. Hessel Speelman Voorzitter Visitatiecommissie Aardwetenschappen 2005/2006
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
7
8
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Inleiding Dit rapport betreft de beoordeling van de bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen verzorgd door de Technische Universiteit Delft (TUD). De opleiding is voortgekomen uit de ongedeelde vijfjarige opleiding Technische Aardwetenschappen (CROHO-registratie: 6959).
Algemene informatie
bachelor
a) CROHO-registratie
56959
b) Niveau en oriëntatie
wo-bachelor
c) Studiepunten
180 ECTS
d) Graad
Bachelor of Science
e) Vorm van de opleiding
voltijd
f) Locatie
Delft
g) Afloop geldende accreditatie
31-12-2007
h) Start opleiding
01-09-2002
i) Organisatorische inbedding
De opleiding is onderdeel van de Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen
j) Visitatiecommissie
Zie voor samenstelling, taak en werkwijze bijlage 4
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
9
Overzicht beoordeling commissie Onderwerp
Oordeel
Facet
Oordeel
2. Doelstellingen van de opleiding
+
2.1 Domeinspecifieke eisen
G
2.2 Niveau
V
2.3. Oriëntatie
V
3.1. Eisen wo
G
3.2. Relatie doelstellingen en programma 3.3. Samenhang programma
V V
3.4. Studielast
V
3.5. Instroom
V
3.6. Duur
V
3.7. Afstemming vormgeving en inhoud 3.8. Beoordeling en toetsing
V
4.1. Eisen wo
G
4.2. Kwantiteit personeel
G
4.3. Kwaliteit personeel
V
5.1. Materiële voorzieningen
V
5.2. Studiebegeleiding
G
6.1. Evaluatie resultaten
V
6.2. Maatregelen tot verbetering
V
6.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 7.1. Gerealiseerd niveau
V
7.2. Onderwijsrendement
O
3. Programma
4. Inzet van personeel
5. Voorzieningen
6. Interne kwaliteitszorg
7. Resultaten
+
+
+
+
+
V
G
Schaal beoordeling: Onderwerpen: + = voldoende, - = onvoldoende Facetten: O = onvoldoende, V = voldoende, G = goed, E =excellent
10
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 1 Ontwikkeling van de bachelor-masteropleiding Technische Aardwetenschappen Beschrijving en analyse Per september 2002 is gestart met de invoering van de bachelor-masterstructuur bij Technische Aardwetenschappen. De invoering had voor de studenten de volgende consequenties: • Studenten die zijn gestart met hun studie in het jaar 2001 resp. 2002 volgen de bacheloropleiding, die vervolgens aansluiting geeft op de masteropleiding. • Voor studenten die zijn gestart met hun studie in het jaar 2000 werd eenmalig een overgangs-derdejaar gedefinieerd. Dit derde jaar gaf vervolgens aansluiting op de masteropleiding. • Voor studenten die met hun studie waren gestart in het jaar 1999 of eerder bleven de programma’s van de ongedeelde opleiding van kracht. • Voor zover er door de introductie van de bachelor-masterstructuur problemen voor studenten ontstonden, werden deze door middel van individuele regelingen opgelost. Verder werd, eveneens door middel van individuele regelingen, aan studenten gestart in het jaar 1999 of eerder – indien zij dit wensten – de mogelijkheid geboden om van de ongedeelde opleiding over te stappen naar de bachelor-masterstructuur. De bachelor- en masteropleiding zijn voortgekomen uit de ongedeelde vijfjarige opleiding Technische Aardwetenschappen. Sinds 2000 verzorgde de opleiding Technische Aardwetenschappen een internationale tweejarige masteropleiding Petroleum Engineering, bedoeld als vervolgstudie voor (buitenlandse) studenten met een geschikte achtergrond en beschikkend over een bachelordiploma van voldoende niveau. Het programma was samengesteld uit studieonderdelen van de specialisatie (afstudeerrichting) petroleumwinning, die toentertijd een duur had van drie jaar. Later zijn ook internationale programma’s opgesteld voor de specialisaties ingenieursgeologie en technische geofysica. Met ingang van het jaar 2002 zijn deze masterprogramma’s veranderd en aangepast, zodanig dat ze aansluiting gaven op het reeds gedefinieerde maar nog niet in zijn geheel gegeven driejarige bachelorprogramma. Een jaar later was er geen sprake meer van verschillen tussen de internationale masterprogramma’s enerzijds en de programma’s van de specialisaties anderzijds: vanaf het studiejaar 2003 was er per specialisatie (in de bachelor-masterstructuur aangeduid met de term variant) slechts één programma, het masterprogramma. In de praktijk betekende dit dat buitenlandse studenten de nieuwe masterprogramma’s volgden vanaf september 2002, terwijl alle studenten (dat wil zeggen de “Delftse” studenten plus de buitenlandse) dit deden vanaf september 2003. Begin 2005 zijn er nog 150 studenten die studeren volgens het programma van de ongedeelde vijfjarige opleiding, terwijl de instroom voor deze opleiding is afgesloten per augustus 2004. De commissie constateert dat in 2002, met aanzienlijke veranderingen in met name het derde cursusjaar, de bachelor-masterstructuur is ingevoerd. De sinds 2000 aangeboden internationale MSc is zonder veel problemen opgegaan in de huidige masteropleiding. Een relatief groot aantal studenten komt nog voort uit de ongedeelde opleiding, waarvoor flexibele, individuele regelingen zijn getroffen. Het is moeilijk om vast te stellen of voor al die studenten uiteindelijk een adequate afstudeermogelijkheid aanwezig is. maar de algehele goede studentenbegeleiding geeft aanleiding tot vertrouwen.
Conclusie De commissie is derhalve van mening dat de omzetting naar de bachelor-masterstrucuur zorgvuldig is geschied. Wel constateert de commissie dat nog weinig stappen zijn ondernomen om de nieuwe, afzonderlijke bacheloropleiding een eigen identiteit en portabiliteit te verschaffen.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
11
12
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 2 Doelstellingen Voor beoordeling van de doelstellingen van een wetenschappelijke opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 2.1 Domeinspecifieke eisen F1 2.2 Niveau F2 2.3 Oriëntatie F3
2.1 Domeinspecifieke eisen NVAO-criterium: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving en analyse Technische Aardwetenschappen is een multidisciplinaire opleiding, waarbij op universitair niveau onderwijs in de aardwetenschappen wordt gecombineerd met onderwijs in technische en exacte vakken. Het doel van de opleiding is om studenten met een geschikte vooropleiding op te leiden tot bachelor Technische Aardwetenschappen. De opleiding leidt de studenten op tot personen die thuis zijn in het veelzijdige gebied van de energie- en grondstoffenvoorziening en het duurzame gebruik van de ondergrond. In de studie wordt relevante kennis en vaardigheden aangeleerd die voor de beroepspraktijk belangrijk zijn. De aard van de diverse studieonderdelen is zodanig, dat de student zich de noodzakelijke wetenschappelijke kwalificaties op bachelorniveau eigen zal kunnen maken. In bijlage 1 zijn de volledige eindtermen mede aan de hand van de Dublin-descriptoren geformuleerd voor de opleiding en wordt aangegeven via welke studieonderdelen deze eindtermen worden gerealiseerd. De eindtermen van de bacheloropleiding bestaan uit drie hoofdonderdelen. In de eerste plaats dient de student voldoende kennis te hebben opgedaan op het gebied van wiskunde, natuurkunde en scheikunde, en verder basiskennis te hebben verworven op de diverse vakgebieden van de technische aardwetenschappen, te weten geofysica, geologie/reservoirgeologie, grondstoffentechnologie, ingenieursgeologie en petroleumwinning. In de tweede plaats dient de student academische vaardigheden te hebben opgedaan, waarvan de voornaamste zijn: analytisch vermogen, mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid, computervaardigheden en werken in teamverband. In de derde plaats dient de student zich een positief kritische houding ten opzichte van het gebruik van grondstoffen, van energie en van de ondergrond te hebben eigengemaakt. De faculteit heeft de visie dat het onderzoek het onderwijs ondersteunt door: • de continuering van innovatie; • de verhoging en instandhouding van vakinhoudelijke kwaliteiten van docenten; • de verdieping van de afstudeerfase; • de overdracht van onderzoeks/ontwikkelingskwaliteiten en -attitude aan de studenten. Het onderwijs wordt dus voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De universiteit draagt via het onderwijs haar expertise uit, maar ontwikkelt en verdiept deze via het onderzoek. Een onderzoek onder alumni (met 29% respons) levert enige informatie over de aansluiting opleiding/arbeidsmarkt. In de MSc zelfstudie is te lezen dat een ruime meerderheid van deze alumni die in de periode 1994-2004 zijn afgestudeerd tevreden is over deze aansluiting. De beroepspraktijk levert de opleiding regelmatig suggesties voor de inrichting en inhoud van de opleiding. De vele contacten van hoogleraren en andere leden van de wetenschappelijke staf in hun netwerken als ‘professionals’ en de vele contacten die secties met hun alumni onderhouden staan er borg voor dat de opleiding een open oor heeft voor deze suggesties.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
13
De Technische Universiteit Delft verzorgt de enige opleiding in technische aardwetenschappen in Nederland en vervult daarmee naar het oordeel van de commissie een unieke rol. Belangrijk in de opleiding zijn de technische en exacte vakken, de integratie van de verschillende vakgebieden en het sterk bindende verband met de geologie. De doelstellingen en afgeleide eindtermen weerspiegelen deze oriëntatie en zijn naar het oordeel van de commissie in overeenstemming met de domeinspecifieke eisen van de aardwetenschappen in het algemeen, zoals geformuleerd in het Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen, zie bijlage 2. Historisch heeft de opleiding goede relaties met diverse internationale technisch-wetenschappelijke instituten waardoor een continue uitwisseling en afstemming op internationaal niveau kan plaatsvinden. Bovendien is er van oudsher een sterke band met het afnemend veld, zoals de beroepspraktijk, met name ook in het buitenland. De commissie is zeer positief gestemd over het initiatief van de TUD deze contacten met ingang van 2005 te bundelen tot een structureel overleg met vertegenwoordigers uit de industrie, teneinde de inbreng van die kennis en ervaring in de opleiding volledig te garanderen. De commissie ondersteunt dit met name voor de bacheloropleiding waar een afronding die leidt tot toetreding tot de arbeidsmarkt nog onvoldoende is ontwikkeld. Verdere uitbreiding van de portabiliteit van de bacheloropleiding behoort hoog op de agenda te staan. De laatste plannen beogen de invoering van een duidelijke major-minor structuur. De mogelijkheden voor de bachelorstudenten om de in de eindtermen geformuleerde algemene academische vaardigheden te verkrijgen zullen door dit laatste verder worden verrijkt.
Conclusie Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties die van een afgestudeerde bachelor worden verwacht aansluiten bij de eisen die door de (buitenlandse) vakgenoten worden gesteld. De commissie is daarom van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de domeinspecifieke vereisten die aan de eindkwalificaties worden gesteld. Oordeel commissie: goed
2.2 Niveau NVAO-criterium: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.
Beschrijving en analyse De TU Delft heeft voor een aantal van haar opleidingen (Civiele Techniek, Werktuigbouwkunde) een curriculumvergelijking gemaakt met opleidingen van de IDEA League partners. Hieruit is gebleken dat het niveau van de opleidingen gelijkwaardig is. Wanneer we kijken naar opleidingen op het gebied van Aardwetenschappen bij de IDEA League partners dan blijkt dat alle partners een bacheloropleiding Aardwetenschappen kennen. De opleiding Technische Aardwetenschappen in Delft wijkt hier – terecht − qua inhoud enigszins van af omdat zij in het programma ook technische en toegepaste vakken heeft opgenomen. Van algemene (geologische) en exacte vakken als wiskunde, natuurkunde en chemie kan gesteld worden dat het niveau goed vergelijkbaar is. De opleiding voldoet naar het oordeel van de commissie tevens aan gespecificeerde academische eindtermen die overeenkomen met de Dublin-descriptoren, zie bijlage 1. De bacheloropleiding heeft een duidelijke structuur waarin de introductie en verdere verdieping van de benodigde eindtermen goed te herkennen zijn. De studenten zijn positief over de verschillende algemene vaardigheden die aan bod komen zoals communicatie en kritisch denken. Zoals reeds eerder opgemerkt, zullen door de invoering van een major-minor structuur de mogelijkheden voor de bachelorstudenten om algemene academische vaardigheden te verkrijgen verder worden verrijkt.
14
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Oordeel commissie: voldoende
2.3.Orientatie NVAO-criterium De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het WO: - de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; - een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
Beschrijving en analyse De bacheloropleiding is er op gericht om aansluitend een masteropleiding te kunnen volgen en met succes af te kunnen ronden. De afgestudeerde bachelor Technische Aardwetenschappen heeft toegang tot (alle varianten van) de masteropleiding Technische Aardwetenschappen. Daarnaast is er toegang tot een aantal andere masteropleidingen binnen de TU Delft, zoals bijvoorbeeld Civiele Techniek, Geodesie, Techniek, Bestuur en Management. Er zijn doorstroommogelijkheden naar andere Technische Universiteiten en naar buitenlandse universiteiten (soms echter met specifieke toegangseisen). Tot nu toe zijn er nog geen studenten met een bachelordiploma uitgestroomd naar de arbeidsmarkt. In de bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen wordt naar het oordeel van de commissie voldoende aandacht besteed aan algemene wetenschappelijke kwalificaties. Zowel bij het Project Technische Aardwetenschappen als bij de Bachelorthesis is de student als regel betrokken bij technischwetenschappelijk onderzoek en zal aldus kennis maken met het definiëren van een probleem, met het zoeken van wetenschappelijke verklaringen voor gemeten experimentele resultaten en met multidisciplinair werken. Bij deze studieonderdelen, maar ook in diverse vakken, wordt de student bekend gemaakt met andere wetenschappelijke kwalificaties, zoals kennis van maatschappelijke, ethische en economische aspecten van de technologie, en het leren om kritisch en analytisch te denken. Het bachelordiploma geeft weliswaar toegang tot de mastervarianten in Technische Aardwetenschappen en masteropleidingen buiten Delft en Nederland behoren tot de mogelijkheden, maar toegang hangt af van de aansluiting van de bacheloropleiding op de specifieke toelatingseisen van de desbetreffende master. Hoewel soms afspraken op hoofdlijnen zijn gemaakt met andere universiteiten, is de commissie van mening dat verder uitgewerkte landelijke en internationale afspraken betreffende mastertoelatingseisen de transparantie voor de studenten zou verhogen en kan leiden tot verdere verbetering van de portabiliteit van de diverse opleidingen. Tot nu toe zijn er geen gegevens over de geschiktheid van de bacheloropleiding om tot de arbeidsmarkt toe te treden. Zowel opleiding als bedrijfsleven lijken niet op deze mogelijkheid ingesteld. Er is voorlichting aan studenten over verdere studiemogelijkheden, maar geen actieve voorlichting over werken na het bachelordiploma.
Conclusie De commissie is van mening dat de opleiding van een goed academisch vormend niveau is en beschouwt de discussie en besluiten over verdere aanpassingen als een teken van bereidheid de bachelor-masterstructuur verder te verbeteren. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
15
Conclusie Doelstellingen
Weging van bovenstaande facetten leidt de commissie tot de volgende beoordeling van het onderwerp Doelstellingen: voldoende.
16
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 3 Programma opleiding Voor beoordeling van een programma van een wetenschappelijke opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 3.1 Eisen wetenschappelijk onderwijs F4 3.2. Relatie doelstellingen programma F5 3.3. Samenhang programma F6 3.4. Studielast F7 3.5. Instroom F8 3.6. Omvang van het programma F9 3.7. Afstemming vorm en inhoud F10 3.8. Beoordeling en toetsing F 11
3.1. Eisen wetenschappelijk onderwijs F4 NVAO- criterium Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines; • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek; • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving en analyse Interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek treedt met name op bij de studieonderdelen Project Technische Aardwetenschappen en bachelorthesis. In beide gevallen zijn de studieonderdelen gekoppeld aan lopend wetenschappelijk onderzoek, waarbij in het eerste geval de nadruk ligt op het werken in groepsverband, terwijl in het tweede geval het om een individuele opdracht gaat. Vrijwel alle domeinspecifieke vakken worden verzorgd door hoogleraren en (hoofd)docenten verbonden aan de opleiding. Al deze hoogleraren en docenten zijn ook bij wetenschappelijk onderzoek betrokken. Bij het geven van deze vakken ligt de nadruk op het overbrengen van basiskennis, maar daarnaast vindt het doorgeven en behandelen van wetenschappelijke inzichten en resultaten plaats. In het derde jaar houden de meeste studieonderdelen verband met de beroepspraktijk. De commissie constateert dat veel (interactief project) onderwijs wordt gegeven door onderzoekers die actief zijn in vernieuwend onderzoek, waardoor studenten een goede interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek hebben. Scripties of thesisonderzoek zijn vaak onderdeel van een PhD-onderzoek. Gedurende de studie komen de studenten ook in aanraking met de beroepspraktijk. Zoals al eerder is opgemerkt is de aansluiting tussen bachelor en de arbeidsmarkt onduidelijk en wordt deze niet gestimuleerd. Het ontbreken van gegevens over bachelors op de arbeidsmarkt is naar de mening van de commissie geen reden om studenten geen oriëntatie te geven op de toekomstige arbeidsmarkt na de bacheloropleiding. De bacheloropleiding blijft sterk voorbereidend voor een vervolgmasteropleiding.
Conclusie De commissie is van oordeel dat het programma van de bacheloropleiding goed voldoet aan de wetenschappelijke vereisten die ten aanzien van een wo-bacheloropleiding gesteld mogen en moeten worden. Oordeel commissie: goed
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
17
3.2. Relatie doelstellingen programma F5 NVAO-criteriu: • Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving en analyse De eindtermen van de bacheloropleiding zijn ingedeeld in 3 gebieden: 1. algemene basiskennis (bv. wis- en natuurkunde, thermodynamica) en domeinspecifieke vakken (bv. geologie); 2. academische vaardigheden (bv. Project Technische aardwetenschappen, practica); 3. kritische houding ten aanzien van grondstoffenverbruik (bv. Techniek en verantwoordelijkheid). Een matrix is opgesteld die aangeeft welke onderdelen van belang zijn voor welke eindtermen. Uit het studieaanbod volgt dat gedurende de driejarige cursus de elementen kennis, vaardigheden en kritische houding geleidelijk worden verdiept en verbreed. Uitgaande van een opbouw van basiskennis verworven via algemene technische eerstejaarsvakken, aangevuld met domeinspecifieke vakken, wordt met name via het integrerend projectonderwijs en de alom aanwezige rode draad van de geologie, de focus meer en meer gelegd op meer diepgaande kennis op het gebied van de energie-en grondstoffenvoorziening. In het programma is ruim aandacht voor de laatste onderzoekresultaten en oriëntatie op verdere studie. In het derde jaar wordt een scriptie geschreven, veelal ter voorbereiding van een MSc. De beschikbare tijd voor de scriptie is aan de krappe kant om als afgeronde proeve van bekwaamheid te dienen. In de BSc Technische aardwetenschappen zal de major-minor structuur (150 ECTS-studiepunten major en 30 ECTS minor) per september 2006 worden ingevoerd. Dit zal de uniformiteit van het bachelor programma vergroten en het aanbod van algemene academische vorming verder verruimen voor TAstudenten. De voorgestelde nieuwe minors in geologie and resource engineering zijn bedoeld om de aansluiting voor studenten met andere toegepaste, technische richtingen te bevorderen. Voor de TAstudenten wordt op termijn een research minor voorgesteld. Het programma bevat relatief weinig keuzemogelijkheden, maar is vrij strak, om de studenten de geformuleerde eindkwalificaties te laten bereiken De nieuw voorgestelde major-minor structuur zorgt enerzijds in de major voor een nog strakker, homogeen programma, maar zorgt anderzijds via de 30 ECTS minor ook voor een grotere keuzevrijheid voor de student om de meer algemene academische vorming en/of verdere verdieping in te vullen. Dat ervaart de commissie als een positieve ontwikkeling.
Conclusie Het programma zorgt voor academische en intellectuele groei bij studenten en de commissie is van oordeel dat de relatie tussen de doelstellingen en het programma van de bacheloropleiding voldoende is. Uit gesprekken met studenten is echter wel gebleken dat voor hen niet altijd transparant is hoe een en ander per cursusonderdeel wordt bewerkstelligd en dat de relatie met de doelstellingen vaak pas later in de opleiding op zijn plaats valt. Oordeel commissie: voldoende
3.3. Samenhang programma F6 NVAO-criterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
18
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Beschrijving en analyse In de opleiding Technische Aardwetenschappen vormt de geologie een rode draad die de verschillende vakdisciplines samenbrengt en laat integreren. Het technische karakter van de opleiding zorgt ook voor een grote inbreng van de algemeen technisch wetenschappelijke/ingenieurs vakken zoals wiskunde, fysica, chemie en materiaalkunde. Zoals reeds in 3.2 is gemeld worden in de driejarige cursus de elementen kennis, vaardigheden en kritische houding geleidelijk verdiept en verbreed. Door middel van het integrerende projectonderwijs en de alom aanwezige rode draad van de geologie, verschuift de focus geleidelijk van algemene kennis naar meer en meer brede en diepgaande kennis op het gebied van de energie-en grondstoffenvoorziening. De veranderingen in Resource Engineering en het nieuwe voorgestelde programma voor de invoering van een duidelijke major-minor structuur zullen waarschijnlijk tot een verdere logische samenhang in het bachelorprogramma leiden. De voor het voorstel noodzakelijke indikking van sommige curriculum onderdelen heeft ook mogelijkheden tot verkleining van overlap in sommige onderdelen aan het licht gebracht. Het tamelijk strakke, gestructureerde programma bevat naar het oordeel van de commissie weinig flexibiliteit, maar wordt door studenten uiteindelijk wel ervaren als samenhangend met een logische volgorde: een goede balans tussen theorie en praktijk, excursies en veldwerk met technische geologie als rode draad in het programma. Ook worden praktische vaardigheden geleerd, gericht op zelfstandig werken en problemen oplossen. Bachelorstudenten worden opgeleid voor een MSc vervolgstudie in jaren 4 en 5. Integratie met civiele techniek is aanwezig via Engineering Geologie. Deze integratie zal verder verbeteren met de overgang naar het gebouw Civiele Techniek. In het huidige programma is Resource Engineering nog een wat aparte stroom, maar de voorgestelde nieuwe major-minor structuur belooft daar verandering in te brengen. Bovendien zal de major-minor structuur de flexibiliteit voor de student verhogen.
Conclusie Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de studenten van de bacheloropleiding een samenhangend programma volgen. Oordeel commissie: voldoende
3.4 Studeerbaarheid en Studielast F7 NVAO-criterium Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving en analyse Per cursusjaar is de normatieve studielast weergegeven in ECTS-studiepunten. Als geconstateerd wordt dat een studieonderdeel zwaarder dan wel lichter bevonden wordt dan de normatieve studielast aangeeft, wordt de docent aangespoord om in samenwerking met één of meerdere leden van de Opleidingscommissie een oplossing hiervoor aan te dragen. Dergelijke problemen kunnen via twee wegen gesignaleerd worden: • via de “course-evaluation resultaten”; deze geven een signalering als een vak slecht loopt. De courseevaluation wordt na elke tentamenperiode afgenomen door middel van enquêteformulieren die de studenten invullen. • via het STARO (Studenten Technische Aardwetenschappen Responsie Orgaan). Het STARO is zeer actief en zeer betrokken bij de opleiding. In dit overleg zijn uit ieder cursusjaar studenten vertegenwoordigd. Leden van het STARO brengen punten van zorg of kritiek onder de aandacht van studentleden in de Opleidingscommissie of in de Facultaire Studentenraad. Deze vertegenwoordigers zorgen er op hun beurt voor dat het bestuur van de faculteit voor de gesignaleerde problemen oplossingen zoekt.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
19
Uit de curriculumevaluatie die in juni 2004 is gehouden, is gebleken dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de feitelijke studielast van het bachelorprogramma. De studenten zelf geven aan dat de studielast niet te hoog is. Het rendement van de propedeuse is echter aan de lage kant en de doorlooptijd van de studie vrij lang. Ook uit de gesprekken van de commissie met studenten tijdens de site visit bleek dat studenten het programma als doenlijk ervaren. Het is een breed programma met veel vormende vakken. Uitval van studenten wordt door studenten zelf verklaard door o.a. de zware bètacomponent die niet altijd verwacht wordt, waardoor studenten omzwaaien naar bij nader inzien 'leuker' lijkende opleidingen. Echter, de studenten accepteren wel dat deze bètakennis noodzakelijk is voor hun opleiding en alternatieve leervormen worden uitgeprobeerd. Voorlichting omtrent de technische inhoud van het onderwijs wordt door de studenten als goed ervaren. Omdat de studentenpopulatie relatief klein is, worden problemen met de studielast snel opgelost via informele contacten, via de eerder genoemde enquêtes en via de STARO. Ook al ervaren de studenten over het geheel genomen de studeerbaarheid en studielast van het programma als doenlijk, toch is de commissie van mening dat de geprogrammeerde studielast in overeenstemming dient te zijn met de feitelijke studielast omdat een te hoge studielast tot onnodige studievertraging kan leiden en mede oorzaak kan zijn voor het niet halen van nagestreefde rendementen. Relatief snel kan inzicht worden verkregen door bijvoorbeeld met behulp van een nominale programmabeschrijving de studielast van de aangeboden vakken in kaart te brengen. Daarmee wordt zichtbaar welke vakken zwaarder zijn dan het aantal ECTSpunten dat ervoor beschikbaar is en of er aanpassingen nodig zijn. Het is mogelijk om de studie in drie jaar af te ronden en de verdeling van vakken over de tijd is evenwichtig. Echter, verdeling van tentamens is niet altijd evenwichtig en dit levert in de ogen van de studenten soms te veel piekbelasting waardoor afronden van tentamens langere tijd in beslag neemt. Er is soms een systeem met bonuspunten (deeltentamens), maar er zijn over het algemeen maar twee tentamenkansen. Achterstand is door dit alles moeilijk in te halen. Veel studenten zijn niet alleen gericht op het behalen van de studie in de nominale tijd, maar hebben ook activiteiten buiten hun studie. Voor de bachelorthesis is momenteel naar het oordeel van de commissie weinig tijd ingeruimd. De studenten steken over het algemeen meer tijd in dit studieonderdeel dan het programma aangeeft.
Conclusie Hoewel de werkelijke studieduur nog aan de hoge kant is, komt de commissie tot de conclusie dat de studeerbaarheid voldoende is. Oordeel commissie: voldoende
3.5 Instroom F8 NVAO-criterium: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: voor de bachelor: VWO, HBO-propedeuse, HBO-bachelor of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
Beschrijving en analyse Vanaf 2001 worden scholieren toegelaten met een vwo-diploma met het profiel Natuur en Techniek. Vanaf 2002 is het ook mogelijk om toegelaten te worden met een profiel Natuur en Gezondheid. Studenten zijn dan deficiënt, maar zijn dit niet meer na het behalen van het eerste deelvak van Analyse. Naast scholieren met een vwo-diploma stromen jaarlijks een aantal hbo-studenten in. Vanaf 2002 stromen zij in als pre-master en worden zij niet meer meegenomen in de eerstejaars instroom. Zij krijgen een schakelprogramma bestaande uit bachelorvakken (ca. 30 ECTS-studiepunten), maar behalen geen propedeuse of bachelordiploma. Een derde categorie instromers zijn studenten met een beschikking van het College van Bestuur. Dit zijn vaak studenten met een buitenlandse middelbare schoolopleiding.
20
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Tijdens de voorlichtingsdagen krijgen scholieren een duidelijk beeld van wat de opleiding exact inhoudt en wat je er later mee kunt doen. Ook krijgen scholieren op deze dagen ruim voldoende de gelegenheid om met docenten, studieadviseurs en studenten te praten. In een brochure wordt onder meer ingegaan op de opbouw en inhoud van de studie, de onderwijsvormen, de vereiste vooropleiding, de kosten en de perspectieven op de arbeidsmarkt. Sinds 2000 is het project Aarde.nu gaande. Op initiatief van de aardwetenschappelijke studies van zes universiteiten is dit project ontwikkeld met als doel leerlingen in de Tweede Fase van het voortgezet onderwijs te laten kennismaken met actuele, aardwetenschappelijke onderwerpen om hen enthousiast te maken voor een aardwetenschappelijke studie. De spil van het project is de website www.aarde.nu. Deze website biedt leerlingen en leraren van de vakken natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde een hulpmiddel bij het maken van een profielwerkstuk. In 2004 is de opleiding ook gestart samen te werken met enkele organisaties binnen JetNet, het Jongeren Technologie Netwerk Nederland, om jongeren te interesseren voor een technische opleiding. Onder andere met Shell en TNO worden presentaties op scholen gegeven die een beeld geven van de opleiding en wat je er in de praktijk aan hebt. Behalve de hierboven beschreven voorlichtingsvormen kunnen scholieren ook informatie over de studie inwinnen via internet en is er een videofilm beschikbaar die via de vwo-scholen verspreid is en die vooral ingaat op het werkveld van technische aardwetenschappen. Bij alle voorlichtingsvormen wordt gewezen op de moeilijkheidsgraad van de studie en wordt het belang van het juiste vakkenpakket, de vereiste mentaliteit en veronderstelde interesses benadrukt. Tot slot is de opleiding momenteel samen met een aantal scholen een pilot aan het uitwerken in het kader van het Globe-project, geïnitieerd door het ministerie van OC&W, om bètaonderwijs toegankelijker te maken voor scholieren. De commissie constateert dat wiskunde een landelijk, bètageoriënteerd probleem vormt wat betreft de aansluiting vwo-wo. Er wordt aan gewerkt, zowel inhoudelijk als didactisch en door meer persoonlijke begeleiding aan studenten. Naast de in het zelfevaluatierapport genoemde voorlichting heeft de TUD ook boekjes gemaakt die aansluiten op lesstof van 3 en 4 vwo om de bekendheid van TA op het vwo te vergroten. Het aantal eerstejaars is laag, ongeveer 25. Het cohort 2005 is een stuk groter, maar het is niet duidelijk of dat het gevolg is van de verbeterde voorlichting. De verwachting is dat invoering van een minor de interesse zal verhogen. Het totaal aantal studenten is nu ongeveer 150, maar er is sprake van een neerwaartse trend. Het aantal vrouwelijke studenten is ongeveer 33%, hetgeen volgens de commissie acceptabel is. De streefcijfers voor de instroom zijn aan de hoge kant en het minimale streefaantal van 35 behoeft wellicht aanpassing. Tijdens de site visit werd aangegeven dat kleinere groepen studenten ook (rendabel) geaccommodeerd kunnen worden. Docenten legden uit dat de fluctuaties in de studenten instroom onder andere beïnvloed worden door het landelijke energiebeleid. De instroom van hbo-abituriënten wordt bevorderd door het verlenen van vrijstellingen in de eerste twee jaren, en in plaats van een Bsc een verkort schakel programma (30 ECTS-studiepunten). Het aantal buitenlandse studenten (Suriname, Indonesië, België) is beperkt.
Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat de programma’s van de bacheloropleiding aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten en dat deze adequaat en realistisch worden voorgelicht over de studie. Oordeel commissie: voldoende
3.6 Omvang van het programma F9 NVAO-criterium: De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
21
Beschrijving en analyse De bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen heeft een nominale cursusduur van 3 jaar en kent een programma van 180 ECTS-studiepunten.
Conclusie Het programma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum. Oordeel commissie: voldoende
3.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud F10 NVAO-criterium: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving en analyse Het onderwijs van de bacheloropleiding wordt aangeboden in vier onderwijsperioden van ieder circa 10 weken. Per onderwijsperiode worden parallel lopende studieonderdelen aangeboden uit verschillende groepen van vakken, zoals de geologische vakken, de exacte vakken, algemeen vormende vakken en specialistische vakken. De complexiteit en de zwaarte van de vakken nemen toe in de tijd en er wordt een steeds groter beroep gedaan op het zelfstandig analyseren en interpreteren van de leerstof. Aan het einde van iedere onderwijsperiode wordt een aantal vakken getentamineerd, andere vakken worden met een opdracht afgesloten. De opleiding hanteert een aantal verschillende werkvormen waardoor de vormgeving van het onderwijs afwisselend en aantrekkelijk is. De gekozen werkvorm van een vak wordt deels bepaald door de leerdoelen.
Studielastverdeling in uren over de verschillende werkvormen: Jaar hoorwerkproject(laboratorium) zelfstudie veldwerk scriptie colleges colleges onderwijs practica 1 420 308 336 56 504 56 2 420 224 224 168 644 3 308 196 140 644 168 224
totaal 1680 1680 1680
Uit de curriculumevaluatie van juni 2004 is gebleken dat de respondenten tevreden zijn over de verhouding tussen de verschillende werkvormen. Het projectonderwijs “Inleiding Technische Aardwetenschappen” neemt een bijzondere plaats in het programma in. In het eerste jaar is de belangrijkste doelstelling van het projectonderwijs dat studenten zich oriënteren op het vakgebied technische aardwetenschappen en zicht krijgen op hoe de verschillende algemene vakken (wis-, natuur-, en scheikunde) en specifieke vakken (petroleumwinning, grondstoffentechnologie, geofysica en ingenieursgeologie) samenhangen. In het tweede jaar is het belangrijkste doel van het project TA: definiëren en uitvoeren van een onderzoeksvraag binnen een lopend onderzoeksproject van een van de secties. In het derde jaar is het bachelor project een proeve van bekwaamheid in het analyseren, beschrijven en voorstellen van oplossingen voor een (deel)probleem uit het onderzoeksgebied van een van de secties. Sinds 2002 is de stage geen verplicht onderdeel van het programma meer, maar kan – indien gewenst – wel in de keuzeruimte van de masteropleiding ingevuld worden. De commissie constateert dat projectmatig, probleemgestuurd onderwijs aan de TUD geleidelijk is geïntroduceerd, dat de opleiding met projectonderwijs helder omschreven doelen beoogt en zorgvuldig is ingebed in het onderwijsprogramma. De wijze waarop dat gebeurt bij de opleiding beschouwt de commissie als een best practice die navolging verdient. Alhoewel hoorcolleges nog een belangrijke plaats
22
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
innemen, wordt het onderwijs zoveel mogelijk aan de hand van concrete probleemstellingen gegeven. De nadruk ligt op actief leren met zelfstandige activiteiten zoals research seminars, veldwerk en toegepaste vakken. Het gebruik van de elektronische leeromgeving Blackboard neemt steeds meer toe. Afgezien van uniforme informatieverschaffing geeft dit de mogelijkheid om leermiddelen en demo's aan studenten aan te leveren. Het internationale karakter van de studie wordt benadrukt door mogelijkheden om cursussen/werk aan buitenlandse universiteiten in het programma op te nemen. Al met al zijn er niet heel veel verschillende werkvormen, maar het voornemen is er wel om meer werkvormen te gaan gebruiken
Conclusie De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de didactische gedachten van de opleiding, alhoewel er geen sprake is van een erg expliciet geformuleerd didactisch concept, in lijn zijn met de doelstellingen en dat de werkvormen aansluiten bij dit didactisch denken. Oordeel commissie: voldoende
3.8. Beoordeling en toetsing F11 NVAO-criterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving en analyse Indien er problemen zijn met tentamens (te gemakkelijk, te moeilijk, geen relevante vragen), dan komen die aan de orde tijdens de vergaderingen van de Opleidingscommissie, bijvoorbeeld via de uitslagen van enquêtes of via de inbreng van student-leden van de Opleidingscommissie, en wordt, indien nodig, actie ondernomen. Niet alleen vakken worden geënquêteerd, maar ook studiejaren worden geëvalueerd, onder meer ter verdere bewaking van toetsing en beoordeling, aan de hand van gesprekken met groepjes studenten. Toetsresultaten moeten binnen een termijn van 20 werkdagen bekend gemaakt worden. Wat betreft herkansingsmogelijkheden geldt, dat per studiejaar elk vak ten minste twee maal wordt getentamineerd. Bij de beoordelingen van groepswerk, veldwerk en stage is vrijwel altijd meer dan een docent betrokken om de mogelijkheid voor subjectieve beoordeling van prestaties te verkleinen. De procedures voor de bachelorthesis zijn voor alle studenten te vinden op Blackboard, bij de Omschrijving Bachelorthesis. Hierin is o.a. vermeld dat de commissie die de thesis beoordeelt dient te bestaan uit ten minste twee personen. De Examencommissie komt als regel vier keer per jaar bijeen voor vaststelling van de examenuitslagen, volgens de regels van de onderwijs- en examenregeling (OER). De Examencommissie behandelt verder onder meer voorstellen voor aanpassingen van programma’s (bijvoorbeeld omdat door een student nog vakken moeten worden gedaan die inmiddels niet meer worden gegeven), schakelprogramma’s voor zijinstromers in de masteropleiding en cum-laude voorstellen. De commissie constateert dat de examencommissie de examenuitslagen vaststelt en het niveau van de afgelegde tentamens bewaakt. Regels voor beoordeling zijn vastgelegd in Regels en Richtlijnen, alsmede voorschriften, voor examinatoren, ten behoeve van opstelling van tentamenvragen. De zwaarte en wijze van beoordeling wordt aan studenten bekend gemaakt, zij hebben recht op inzage in het gemaakte tentamen en bij groepsbeoordelingen zijn vrijwel altijd meer docenten betrokken. Problemen aangaande zwaarte, belasting etc. kunnen via opleidingscommissie en examencommissie besproken worden. Voor de bachelorstudie is een eindthesis ingevoerd. De belasting voor deze thesis is slechts 6 weken, hetgeen de commissie enigszins kort acht voor een eindproeve van bekwaamheid. De commissie vraagt ten slotte aandacht voor het probleem van de groepsbeoordelingen. Een uitslag van een tentamen of practicum zal altijd de individuele student moeten betreffen, dus verschil in inzet van de individuele student of omvang en kwaliteit van de bijdrage van de individuele student aan het groepswerk zal bij beoordeling van dat groepswerk tot uiting moeten komen. Dat kan bijvoorbeeld door in de beoordelingssystematiek te werken met deelbeoordelingen, met een collectief deel en een individueel deel.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
23
Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat de toetsing en beoordeling ten aanzien van de bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen voldoen aan de eisen die daaraan gesteld mogen en moeten worden. Oordeel commissie: voldoende
Conclusie Programma Weging van bovenstaande facetten leidt de commissie tot de volgende beoordeling van het onderwerp Programma: voldoende.
24
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 4 Inzet van personeel, personeelsbeleid Wat betreft het onderwerp Personeel worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 4.1 Eisen wetenschappelijk onderwijs F12 4.2 Kwantiteit personeel F13 4.3 Kwaliteit personeel F14
4.1. Eisen wetenschappelijk onderwijs F12 NVAO-criterium: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving en analyse Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het is facultair beleid dat docenten die het onderwijs verzorgen voor een masterprogramma een binding hebben met het onderzoek. Bij de benoeming en carrière van docenten spelen onderwijskwalificaties en -activiteiten weliswaar een rol, maar de ervaring leert dat met name onderzoekskwalificaties van invloed zijn. De universiteit draagt via het onderwijs haar expertise uit, maar ontwikkelt en verdiept deze via het onderzoek. De faculteit heeft de visie dat het onderzoek het onderwijs ondersteunt door de continuering van innovatie, de verhoging en instandhouding van vakinhoudelijke kwaliteiten van docenten, de verdieping van de afstudeerfase en de overdracht van onderzoek/ontwikkelingskwaliteiten en -attitude aan de studenten. De commissie constateert dat de docenten tevens onderzoekers van internationaal niveau zijn, veelal werkend in samenwerkingsverbanden met andere wetenschappelijke instituten en/of verbonden met de professionele praktijk van het afnemend veld. Het inbrengen in de opleiding van de laatste, praktische ontwikkelingen wordt gestimuleerd en bijvoorbeeld gastdocenten afkomstig uit de industrie worden uitgenodigd om aanvullende colleges te verzorgen.
Conclusie De commissie is van oordeel dat de opleiding wat betreft het facet eisen wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het personeelsbeleid, voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Oordeel commissie: goed
4.2 Kwantiteit personeel F13 NVAO-criterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving en analyse Het merendeel van de wetenschappelijke staf aan de TUD is gepromoveerd. De laatste jaren is de categorie van promovendi enorm gegroeid, hetgeen een positief effect heeft op de afstudeerprojecten. Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Voor een aantal vakken worden gastdocenten van buiten de TUD met een specifieke kennis en expertise ingehuurd. Uit de gegevens uit de zelfevaluatie blijkt dat iedere docent 40% van zijn of haar tijd aan onderwijstaken besteedt. Uit de aangeleverde gegevens en de tijdens de site visit gehouden gesprekken is de commissie gebleken dat, op tijdelijke knelpunten door het vertrek van een gezichtsbepalende hoogleraar na, ruim voldoende academisch gekwalificeerde staf beschikbaar is voor onderwijs, zeker gezien de huidige aantallen
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
25
studenten. Onderstaande cijfers uit de zelfevaluatie ondersteunen de waarnemingen en conclusies van de commissie: De studenten-docentratio op opleidingsniveau 2002/2004 Jaar
aantal fte onderwijs
aantal ingeschreven studenten
aantal diploma’s
aantal studenten per fte onderwijs
aantal afgestudeerden per fte onderwijs
2002
15
239
40
16
2.7
2003
15
246
58
16
3.9
2004
14
206
44
15
3.1
Conclusie De commissie is dan ook van oordeel dat wat betreft het facet kwantiteit personeel de opleiding in goede mate tegemoet komt aan de daaraan te stellen eisen. Oordeel commissie: goed 4.3 Kwaliteit personeel F 14 NVAO-criterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving en analyse Door de implementering van UFO (Universitair Functie Ordenen) is een inzichtelijk functieprofiel voor de wetenschappelijke staf ingevoerd dat het kwaliteitsbeleid WP beter kan ondersteunen dan daarvoor. De faculteit kent een loopbaanbeleid voor UHD’s. Een loopbaancommissie bewaakt faculteitbreed de kwaliteitsnormen van de wetenschappelijke staf. Het functieprofiel van een WP-functie bestaat naast de wetenschappelijke criteria ook uit een aantal competenties op het gebied van onderwijs. De faculteit heeft zich ten doel gesteld meer vrouwen aan te trekken voor wetenschappelijke functies. De opleiding TA telt momenteel slechts 3 vrouwelijke docenten op een totaal van 33 docenten, terwijl het percentage vrouwelijke AIO’s momenteel 20% bedraagt. In het kader van het kwaliteitsbeleid wordt met nieuwe docenten een plan opgesteld om de onderwijsvaardigheden op het gewenste niveau te brengen. Overigens wordt bij alle nieuw aangestelde docenten gekeken of het nodig is om (delen) van de Basiskwalificatie Onderwijs te behalen. Bovendien is het zo dat het laten geven van een proefcollege en/of het toetsen van presentatietechnieken steeds vaker onderdeel uitmaakt van de sollicitatieprocedure. De kwaliteitscontrole van het onderwijs vindt plaats middels de standaardenquêtes (Course Evaluation), specifieke enquêtes en het studentenoverleg (STARO). Alle evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie. Indien er zorgpunten zijn worden deze door de opleidingsdirecteur met docenten besproken. Op basis van onderwijsevaluaties worden ook in resultaat- en ontwikkelingsgesprekken zonodig afspraken gemaakt tussen docent en sectieleider voor het volgen van modules van de Basiskwalificatie Onderwijs. Extra aandacht gaat uit naar het verbeteren van de Engelse taalvaardigheid van docenten. De commissie constateert dat er bij de TUD sprake is van een beleid ter verhoging van de onderwijskwaliteit van de docenten (onderdeel van het TUD-brede ‘Focus op Onderwijs’-programma). Het is echter niet duidelijk wat de praktische maatregelen zijn, met name op het gebied van verbetering van didactische technieken. Trainingsmogelijkheden voor de staf, ook cursussen in het buitenland, zijn aanwezig en flexibel. Gebrek aan tijd wordt opgegeven als voornaamste belemmering. Training voor
26
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
moderne onderwijsvormen gaat veelal via discussies met collega’s en uitwisseling van best practices. Het is wel verplicht voor staf zonder onderwijservaring om een basiskwalificatie onderwijs te halen. Er zijn naar het oordeel van de commissie nog te weinig vrouwelijke docenten, ofschoon recentelijk twee nieuwe vrouwelijke medewerkers zijn aangetrokken, hetgeen het totaal op drie brengt. Er is geen zichtbaar proactief beleid op dit gebied verder dan “bij gelijke geschiktheid wordt de voorkeur gegeven aan een vrouw”. Uit de gesprekken tijdens de site visit kwam naar het oordeel van de commissie ook niet de wil naar voren om dit aspect daadwerkelijk te verbeteren.
Conclusie De commissie komt alles afwegende tot de conclusie dat het personeel gekwalificeerd is voor de inhoudelijke en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel commissie: voldoende
Conclusie Inzet Personeel, Personeelsbeleid Weging van bovenstaande facetten leidt de commissie tot de volgende beoordeling van het onderwerp Inzet Personeel, Personeelsbeleid: voldoende
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
27
28
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 5 Voorzieningen Wat betreft het onderwerp voorzieningen worden twee facetten aan een onderzoek onderworpen: 5.1. Materiële voorzieningen F15 5.2 Studiebegeleiding F16
5.1. Materiële voorzieningen F15 NVAO-criterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving en analyse De opleiding Technische Aardwetenschappen is gehuisvest in het historische gebouw aan de Mijnbouwstraat 120. Nagenoeg alle onderwijsruimten bevinden zich in dit gebouw. Alle collegezalen zijn uitgerust met overheadprojectoren, diaprojectoren, videorecorders en beamers met pc’s. In december 2004 zijn de resultaten gepubliceerd van de Monitor Logistieke Kwaliteit die door de TUD is gehouden. Hieruit blijkt onder andere dat studenten redelijk tevreden zijn over de kwantiteit van de onderwijsruimten. De opleiding beschikt over een aantal redelijk tot goed geoutilleerde collegezalen. De studenten zijn ook tevreden over de kwaliteit van de audiovisuele leermiddelen als beamers, diaprojectors en overheadprojectors in de zalen. Studenten zijn echter van mening dat het aantal studieplaatsen te beperkt is. In het huidige gebouw is hier echter geen oplossing voor. Na de verhuizing naar het gebouw van Civiele Techniek zullen er meer zelfstudieplaatsen beschikbaar komen. De opleiding beschikt ook over een aantal practicumruimten. Zowel de zalen als de daar aanwezige apparatuur zijn in goede staat en er wordt veel aandacht besteed aan de veiligheid. Daarnaast zijn er drie computerzalen voor onderwijs met in totaal 64 pc’s met TFT-schermen. Uit onderzoek kwam naar voren dat studenten de kwaliteit van de computers goed vinden. De afdelingsbibliotheek van Technische Aardwetenschappen (TA) is geopend van maandag tot en met vrijdag van 13.00 uur tot 17.00 uur en is gehuisvest op de begane grond van TA. De bibliotheek ondersteunt het onderzoek en onderwijs van TA. De collectie omvat onder meer materiaal over de volgende vakgebieden: geologie, geofysica, geochemie, ingenieursgeologie, mineralogie, mijnbouwkunde, metallurgie, recycling, olie- en gaswinning en grondstoffentechnologie. Veel tijdschriften zijn vanaf de campus ook elektronisch toegankelijk. De bibliotheek heeft een online instructieprogramma gemaakt waarmee studenten van de TUD leren hoe een literatuuronderzoek kan worden opgezet. Daarnaast krijgen alle eerste- en tweedejaars studenten van TA instructie van de informatiespecialist van TA. De bibliotheek werkt aan het opzetten van een kenniscentrum. Hierin zullen alle bronnen verzameld worden die van belang zijn voor de opleiding Technische Aardwetenschappen. Het kenniscentrum TA zal begin 2005 beschikbaar zijn. Voor het chemiepracticumonderwijs wordt gebruik gemaakt van een practicumzaal van de faculteit TNW. Het overige practicumonderwijs vindt plaats in laboratoriumruimten die zijn ingericht voor onderzoek. Dit betekent dat ze niet optimaal zijn voor het geven van onderwijs, maar studenten kunnen hier wel echt onderzoek en proeven doen. De TU Delft werkt met een elektronische leeromgeving genaamd “Blackboard”. Nagenoeg alle vakken van de opleiding hebben een “cursus” in dit systeem waarin documenten zoals powerpointpresentaties van colleges, verdiepende teksten, oefenopgaven e.d. van vakken terug te vinden zijn. Ook kunnen studenten communiceren met de docent via Blackboard. E-mails sturen, opdrachten versturen en commentaar ontvangen is allemaal mogelijk. Sinds 2003 kunnen studenten ook hun eigen studieresultaten in Blackboard opvragen. Studenten zijn enthousiast over het gebruik van een digitale leeromgeving. Andere onderwijsinformatie zoals roosters, regelgeving en data van examenvergaderingen is ook te vinden in het systeem.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
29
Een gewaardeerde verbetering in het afgelopen half jaar is de invoering van een elektronische nieuwsbrief. Studenten worden hiermee wekelijks geïnformeerd over belangrijke zaken. Naar verwachting zal de afdeling Geotechnologie in 2006 verhuizen naar het pand van Civiele Techniek aan de Stevinweg, waarbij wel de laboratoriumruimtes in het huidige Dietz-gebouw blijven. Bij deze verhuizing zal de bibliotheek meeverhuizen. De collecties van Civiele techniek en Aardwetenschappen zullen dan worden samengevoegd tot één grote CiTG collectie. De voorbereidingen voor de verhuizing zijn inmiddels al in gang gezet. De informatie die de TUD naast de zelfevaluatie aanleverde, alsmede de gesprekken tijdens de site visit en inspectie door de commissie ter plekke bevestigen dat de verschillende voorzieningen toereikend zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld goede pc’s, goede bibliotheekvoorzieningen − hoewel naar het oordeel van de studenten te weinig open − en goed onderhouden laboratoriumruimtes. Er is ook ‘s avonds toegankelijkheid via een pasjessysteem. Studenten hebben er vertrouwen in dat de voorzieningen met de verhuizing naar het gebouw van Civiele Techniek er alleen maar beter op zullen worden; inspectie van de plannen door commissieleden bevestigt dit. Na verbouw en nieuwbouw zullen goed uitgeruste collegezalen, practica, ruimtes voor projectwerk, individuele studieplekken en werkplekken voor (master)studenten beschikbaar komen. Het toenemende gebruik van Blackboard is hiervoor reeds eerder besproken. Er is nog geen sprake van een echte blended-learning omgeving, maar studenten en docenten zijn positief over gebruik.
Conclusie De commissie is van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Oordeel commissie: voldoende
5.2 Studiebegeleiding F16 NVAO-criterium: De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving en analyse Via de digitale leeromgeving Blackboard hebben studenten online toegang tot hun geregistreerde tentamenresultaten. Informatie over roosterwijzigingen, evenementen, lezingen e.d. vindt plaats via een elektronische nieuwsbrief die iedere twee weken verstuurd wordt. Deze nieuwsbrieven worden vervolgens op de website geplaatst en kunnen dus altijd nog geraadpleegd worden. Alle eerstejaars studenten worden bij aankomst op de opleiding ingedeeld in mentorgroepen. Iedere mentorgroep staat onder leiding van een ouderejaars studentmentor, die wordt begeleid door de studieadviseur. In de aanloop naar de eerste tentamenperiode informeert de mentor de eerstejaars studenten over studieaanpak. Na afloop van de eerste tentamenperiode worden de resultaten door de mentor onder de loep genomen en besproken met de studenten. Indien de mentor studiebelemmerende factoren vermoedt, zal hij/zij dit met de studieadviseur bespreken. Al naar gelang de aard van de problematiek en het aantal behaalde vakken na de eerste tentamenperiode zal de studieadviseur de eerstejaarsstudent uitnodigen voor een gesprek. De wijze waarop de studiebegeleiding binnen de opleiding Technische Aardwetenschappen wordt vormgegeven, wordt ingegeven door enerzijds het feit dat de opleiding een betrekkelijk klein aantal studenten heeft en anderzijds door het feit dat de relaties tussen de studenten en het personeel veelal een informeel karakter kennen. De studieadviseur vervult vanzelfsprekend een belangrijke rol wanneer het gaat om studentenbegeleiding. Hij/zij controleert met regelmaat (minstens twee maal per jaar) de resultaten van de BSc studenten en neemt contact met de student op als er sprake is van een zorgelijke
30
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
situatie. Ook krijgt de adviseur regelmatig informatie over studenten ‘uit de derde hand’, bijvoorbeeld van docenten, maar ook van medestudenten over onder meer de studievoortgang. Daarnaast nemen studenten ook vaak zelf het initiatief om hun studievoortgang te bespreken. Na de derde tentamenperiode brengt de Studie Advies Commissie schriftelijk een studieadvies uit. Al naar gelang het aantal studiepunten wordt (dwingend) geadviseerd de studieaanpak te wijzigen of juist om zo door te gaan. Studenten die geadviseerd wordt de studieaanpak te wijzigen, worden ook uitgenodigd voor een gesprek met de ‘propedeuseregelaar’ en de studieadviseur. De propedeuseregelaar is een docente die namens de Examencommissie gemandateerd is om programmawijzigingen met studenten vast te leggen. Studiebegeleiding binnen de opleiding Technische Aardwetenschappen wordt gekenmerkt door persoonlijke aandacht en interesse voor het wel en wee van de individuele student. Dit is natuurlijk mede een gevolg van het feit dat de opleiding een relatief kleine studentenpopulatie kent. In hoeverre de studiebegeleiding aansluit bij de behoefte van de studenten is hier moeilijk te beantwoorden. De commissie heeft de indruk dat de studenten over het algemeen blij zijn met het feit dat men altijd op korte termijn bij de studieadviseur terecht kan wanneer dat nodig is. De kwaliteit van de begeleiding is naar het oordeel van de commissie goed, de lijn tussen student en docent is kort. Bij aanvang van de studie is er veel hulp en het mentorsysteem helpt om problemen op te lossen. Studievoortgang wordt ieder jaar bekeken. Eventuele problemen worden besproken en in een soort studiecontract wordt afgesproken hoe een en ander wordt opgelost; van belang voor achterliggende studenten, speciaal voor diegenen die nog in het oude programma zitten. Exitgesprekken (er is 30% uitval) tonen aan dat voor veel studenten de studie zwaar is of interesse toch elders ligt. De studievereniging van de mijnbouwers speelt een grote positieve rol in de studiebegeleiding. De commissie heeft waardering voor het gegeven dat ook exitgesprekken worden gevoerd met vertrekkende studenten. Ze beschouwt dit als een best practice die navolging verdient.
Conclusie De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding van de bacheloropleiding Aardwetenschappen goed is in het kader van de studievoortgang en aansluit bij de behoefte van de studenten. Oordeel commissie: goed
Conclusie Voorzieningen
Weging van bovenstaande facetten leidt de commissie tot de volgende beoordeling van het onderwerp Voorzieningen: voldoende
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
31
32
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 6 Interne Kwaliteitszorg Wat betreft het onderwerp Interne Kwaliteitszorg zijn de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 6.1. Evaluatie van resultaten F17 6.2 Maatregelen tot verbetering F18 6.3 Betrokkenheid studenten, alumni en beroepenveld F19
6.1. Evaluatie van resultaten F17 NVAO-criterium: • De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen; • Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving en analyse Om de kwaliteit van het onderwijs voortdurend te kunnen bepalen, is een onderwijs-kwaliteitszorgsysteem opgezet. Dit systeem is ontwikkeld in nauwe samenwerking tussen docenten en studenten en het is gegroeid door praktijkervaring. Het systeem voor interne kwaliteitszorg is geen doel op zich, maar een middel om tot verbetering van het onderwijs te komen. De kwaliteitszorginstrumenten moeten op effectieve wijze signalen afgeven over knelpunten in het onderwijs. De kwaliteitszorg is daarbij gericht op inhoudelijke, organisatorische en onderwijskundige aspecten van het curriculum. Hierbij staat een aantal uitgangspunten centraal: • kerntaak van de opleiding is het verzorgen van goed onderwijs, • zowel docenten als studenten zijn actief betrokken bij de kwaliteitszorg, • het onderwijs en evaluaties daarvan worden verankerd in het personeelsbeleid. Beoogd wordt om alle niveaus in de onderwijsorganisatie te kunnen evalueren en zonodig bij te stellen, zodat onderwijs zowel intern als extern consistent is. Bij interne consistentie zijn de eindtermen van het onderwijs, de leerdoelen van de studieonderdelen, de leerinhoud, de didactische werkvormen, de wijze van toetsing en het doceren zelf goed op elkaar afgestemd, zodat studenten daadwerkelijk leren wat volgens het curriculum wordt aangeboden. Bij externe consistentie is het onderwijs van de instelling een goede afspiegeling van datgene wat maatschappelijk relevant en volgens wetenschappelijke maatstaven te verantwoorden is. De docenten, medewerkers en studenten moeten deze afspiegeling onderschrijven om de externe consistentie compleet te maken. Dit vereist een afstemming van de bij het onderwijs betrokken actoren: hoogleraren, docenten, onderwijsadviseur, studenten, vertegenwoordigers van de maatschappelijke context van de opleiding (onder andere werkgevers) en vertegenwoordigers van relevante wetenschappen. De functies van de kwaliteitszorg en de instrumenten voor evaluatie van het onderwijs zijn afgestemd op de drie onderscheiden niveaus, curriculum, studieonderdeel en leerproces. Het onderwijs wordt op de verschillende niveaus binnen de organisatie en in samenhang bewaakt. Daarnaast worden de onderscheiden actoren bij de kwaliteitsbepaling betrokken. De eindtermen van een jaarprogramma en de daaruit afgeleide vakdoelstellingen moeten voldoen aan de eindtermen en doelstellingen die voor het curriculum zijn geformuleerd. Op basis van de eindtermen van het curriculum en naar aanleiding van de bevindingen van studenten worden de inhoud van de jaarprogramma’s en de eindtermen van de vakken onder de loep genomen. Doelstellingen, leerinhoud, toegepaste didactische werkvormen en toetsing dienen op elkaar te zijn afgestemd. Op dit evaluatieniveau worden door programmaleiders en de onderwijsadviseur jaarlijks curriculumevaluaties gehouden met een vertegenwoordiging van studenten. Er wordt hierbij feedback gegeven op programma’s en studieonderdelen en er worden verbeteracties geformuleerd. Actoren zijn hier dus de programmaleiders, de onderwijsadviseur en de studentenvertegenwoordiging.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
33
Op het niveau van de onderwijsinhoud wordt door programmaleiders, de onderwijsadviseur en een vertegenwoordiging van studenten, geëvalueerd of de uitvoering van het onderwijs op onderwijskundig juiste wijze passend bij het curriculum wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt gelet of er organisatorische aspecten zijn die het studeergedrag van de student zouden kunnen belemmeren, zoals roostertechnische zaken en piekbelasting. Actoren op dit niveau zijn, behalve docenten en het ondersteunend personeel, ook de studenten. Via de course evaluation, de studentleden van de Opleidingscommissie, Volg+, Business Objects en evaluatiegesprekken met docenten worden op dit niveau gegevens verzameld over het uitgevoerde onderwijs. De TUD heeft de volgende streefdoelen geformuleerd: • Propedeusediploma: 75% van de studenten die met de bacheloropleiding start behaalt het propedeusediploma; • Studievoortgang in het eerste jaar: de gemiddelde student behaalt een studievoortgang van 48 ECTS-studiepunten per jaar (80% studievoortgang). Onder een gemiddelde student wordt verstaan een vwo-aansluiter met tenminste 7 jaar wiskunde en ten minste een 7 voor wiskunde. • Post-propedeuse-rendement: 90% van de studenten die hun propedeuse hebben behaald, behaalt het bachelordiploma. De commissie constateert dat maandelijks overleg wordt gevoerd tussen studenten en docenten over vakken, tentamens e.d. Regelmatig wordt gebruik gemaakt van de Sensorenquête om problemen met cursusinhoud of docenten te signaleren. Studenten zijn erg tevreden over de effectiviteit van deze methode. Deze anonieme enquête is een belangrijk instrument in kwaliteitsverbetering. Ieder jaar wordt de afstemming en samenhang tussen de verschillende vakken bekeken, evenals de rode draad voor algemene academische vorming. Een projectteam houdt zowel logistiek als inhoud van de bacheloropleiding over de looptijd van drie jaar in de gaten, een en ander in samenspraak met de FSR. De commissie heeft geconstateerd dat er veel aandacht besteed is en wordt aan kwaliteitszorg en heeft daar waardering voor, maar wil tevens een paar kanttekeningen plaatsen De nadruk ligt bij de gehanteerde systematiek heel sterk op de kwaliteitsbewakingkant en op controle achteraf. De kwaliteitssystematiek sluit aan bij de uitgangspunten zoals vastgelegd in de nota ‘Focus op onderwijs’ uit 2003. Nog niet alle uitgangspunten zijn echter terug te vinden in de kwaliteitssystematiek van de opleiding. Zo is er wel aandacht voor de proceskant en de inhoud, maar de basiskwalificatie onderwijs voor alle docenten is nog niet verplicht zoals aanbevolen en ook het organiseren van masterclasses gebeurt (nog) niet. Het is de commissie bij de site visit opgevallen dat de opleidingsdirecteur een zeer centrale rol vervult bij de kwaliteitsbewaking. De commissie waardeert de grote inzet, maar wil er op wijzen dat een te sterke persoonsgebonden inzet het risico in zich draagt dat bij vertrek en/of uitvallen van de persoon de kwaliteitsbewaking onder druk komt te staan en vraagt daarom aandacht voor dit punt. In de nota ‘ Focus op onderwijs’ wordt terecht gewezen op het belang van het bewaken van het proces en de inhoud, maar wordt geen aandacht gevraagd voor de productkant van het onderwijs en voor het ontwikkelen van een systeem dat gekenmerkt wordt door kwaliteit te beschouwen als een cyclisch proces (Deming-spiraal van de PDCA-cyclus; Plan-Do-Check-Act), waarbij de kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang worden aangepakt. Het ontbreken van deze elementen in de nota zijn terug te vinden in de dagelijkse praktijk van de opleiding. Het huidige kwaliteitsbeleid is sterk reactief met de evaluaties als vertrekpunt. Preventiemaatregelen zoals het steekproefsgewijs bespreken en beoordelen van elkaars tentamens, het standaard maken van een bijscholingsplan voor alle docenten bij invoering van nieuwe didactische principes en daarop gebaseerde werkvormen, de programmaorganisatie afstemmen op de opbouw van het curriculum, het gebruiken van evaluatieresultaten bij functionerings- en beoordelingsgesprekken en voor het maken van een jaarlijks scholingsplan, allemaal maatregelen gericht op het voorkomen van problemen (ofwel preventiebeleid), zijn nog geen regulier beleid. Als laatste punt wil de commissie vermelden dat de relatie tussen de geformuleerde streefdoelen en de feitelijke evaluatie niet echt helder uit de zelfevaluatie naar voren komt. In de toekomst zou de opleiding daar meer aandacht aan kunnen besteden.
34
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Conclusie De commissie komt tot het oordeel dat de evaluatie van resultaten bij de bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. Oordeel commissie: voldoende
6.2 Maatregelen tot verbetering F18 NVAO-criterium De uitkomsten van de evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving en analyse Zie ook onder 6.1. Er bestaat aan de TUD naar het oordeel van de commissie een nauwe betrokkenheid van studenten bij kwaliteitszorg en maatregelen tot verbetering zijn voor studenten zichtbaar, zoals het wisselen van docenten of intensievere studentenbegeleiding. Ook worden nu na overleg van studenten met de opleiding sommige struikelvakken gegeven door andere faculteiten, hetgeen door de studenten als een positieve maatregel wordt ervaren. Studenten bespreken evaluaties informeel binnen de Mijnbouwkundige Vereeniging. Omdat het aantal studenten relatief klein is, is de betrokkenheid van de studenten groot.
Conclusie De commissie komt tot het oordeel dat maatregelen ter verbetering adequaat genoemd kunnen worden. Oordeel commissie: voldoende
6.3 Betrokkenheid studenten, alumni en beroepenveld F19 NVAO-criterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving en analyse De betrokkenheid van de studenten bij de kwaliteitsbewaking van het onderwijs is groot. STARO is zeer actief en zeer betrokken bij de opleiding. In dit overleg zijn uit ieder cursusjaar studenten vertegenwoordigd. Studenten hebben een belangrijke rol gespeeld bij de curriculumherzieningen door deel uit te maken van curriculumadviescommissies. De onderwijscommissaris van de Mijnbouwkundige Vereeniging is aanspreekpunt voor studenten van de opleiding en heeft regelmatig overleg met de onderwijsadviseur. De Opleidingscommissie is actief betrokken geweest bij de opzet van het huidige kwaliteitszorgsysteem. Onderwerpen op curriculum- en vakniveau worden in de Opleidingscommissie besproken. De docent ontvangt als eerste de resultaten van de course evaluation van zijn/haar studieonderdeel, met daarbij het verzoek een reactie op deze resultaten te geven aan de opleidingscoördinator. Indien er naar mening van de Opleidingscommissie afspraken over verbeterpunten gemaakt moeten worden, worden deze vak/docentspecifieke zaken in een persoonlijk gesprek met de opleidingsdirecteur of onderwijsadviseur geëvalueerd. De programmaleiders spelen een belangrijke rol in de kwaliteitsbewaking van de deelprogramma’s. Zij organiseren de curriculumevaluaties met studenten en het jaarlijkse docentenoverleg.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
35
De opleidingsdirecteur en onderwijsadviseur zijn in het bijzonder belast met: • monitoren van de kwaliteit van het onderwijs, • uitkomsten van evaluaties omzetten in acties, conclusies en aanbevelingen afleiden en deze in of met diverse gremia bespreken, • ondersteuning verlenen aan de Opleidingscommissie Technische Aardwetenschappen, • initiëren en ondersteunen van onderwijsvernieuwingsprojecten zoals bijvoorbeeld ‘Focus op Onderwijs’ of ICT in het onderwijs. Het onderzoek onder alumni levert belangrijke informatie over de aansluiting opleiding/arbeidsmarkt. In de MSc zelfstudie is te lezen dat de ruime meerderheid van de respondenten die in de periode 19942004 zijn afgestudeerd tevreden is over deze aansluiting. De beroepspraktijk levert de opleiding regelmatig suggesties voor de inrichting en inhoud van de opleiding. De vele contacten van hoogleraren en andere leden van de wetenschappelijke staf in hun netwerken als ‘professionals’ en de vele contacten die secties met hun alumni onderhouden staan er borg voor dat de opleiding een open oor heeft voor deze suggesties. Vanaf 2005 zijn deze contacten in een structureel overleg tussen de opleiding en de industrie vormgegeven, hetgeen de inbreng van kennis en ervaring van het afnemend veld ten behoeve van het onderwijs garandeert. De commissie constateert dat de relatief kleine omvang van de afdeling zorgt voor nauwe betrokkenheid van alle spelers. Medewerkers en studenten zijn via overlegorganen voldoende betrokken bij interne kwaliteitszorg. Alumni zijn onlangs benaderd over loopbaanervaringen en mening over de opleiding. Aan de hand hiervan is o.a. besloten het maatschappelijk element in de BSc te vergroten (voorlichting, sterkere relatie met duurzame ontwikkeling benadrukken). Overigens dient te worden opgemerkt dat de alumni de ongedeelde opleiding beoordeelden en dat de totale respons slechts 29% was; ervaringen met de bachelor en master opleidingen moeten nog worden opgebouwd. Op dit moment is het voor zowel universiteit als bedrijfsleven nog niet duidelijk wat de afzetmarkt van afgestudeerde BSc studenten zal zijn. Overleg zou deze impasse wellicht kunnen doorbreken.
Conclusie De commissie komt tot het oordeel dat medewerkers, studenten en alumni voldoende actief zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende
Conclusie Interne Kwaliteitszorg Weging van bovenstaande facetten leidt de commissie tot de volgende beoordeling van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg: voldoende
36
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 7 Resultaten Ter beoordeling van het onderwerp Resultaten zijn de volgende facetten door de commissie aan een onderzoek onderworpen: 7.1. Gerealiseerd niveau F20 7.2 Onderwijsrendement F21
7.1. Gerealiseerd niveau F20 NVAO-criterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving en analyse Studenten worden naar het oordeel van de commissie aangetrokken door de goede reputatie en het internationale karakter van de opleiding. Het unieke, meer technische karakter van de opleiding is een belangrijk kenmerk. De opleiding heeft een groot afnemend veld en de meeste afgestudeerden hebben snel een baan. Een onderzoek onder alumni (met 29% respons) levert enige informatie over de aansluiting opleiding/arbeidsmarkt. In de MSc zelfstudie is te lezen dat een ruime meerderheid van deze alumni, die in de periode 1994-2004 zijn afgestudeerd, zeer tevreden is over deze aansluiting. Over het niveau van de afgestudeerde bachelors zijn momenteel nog geen gegevens beschikbaar, maar de commissie is van oordeel dat het goede niveau van de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding en van de masteropleiding meer dan voldoende vertrouwen biedt voor het niveau van de afgestudeerde bachelors. De commissie is vervolgens steekproefsgewijs tot het oordeel gekomen dat de kwaliteit van de door de opleiding ter inzage gegeven scripties uitstekend is. Zowel het wetenschappelijke als het technische karakter van de opleiding komt daarin in ruim voldoende mate naar voren. In facet 3.8 is reeds aangegeven dat de beoordeling van scripties plaats vindt door ten minste twee docenten aan de hand van tevoren algemeen bekend gemaakte procedures en criteria. De wijze van beoordeling en toetsing in het algemeen wekt naar het oordeel van de commissie het vertrouwen dat het niveau van de bachelorstudenten in het algemeen voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Duidelijk is volgens de commissie dat de bachelorstudenten na hun afstuderen goed terecht kunnen bij internationale instituten, en ze goed zijn voorbereid voor de masteropleiding van de TUD. Conclusie De commissie komt gezien het bovenstaande tot het voorlopige oordeel: goed. Gegevens over een langere tijd zijn nodig om meer duidelijkheid te krijgen. Oordeel commissie: goed
7.2 Onderwijsrendement F21 NVAO-criterium: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving en analyse: De Faculteit hanteert sinds de invoering van de bachelor/masterstructuur de volgende streefcijfers: • Propedeusediploma: 75% van de studenten die met de bacheloropleiding start behaalt het propedeusediploma. • Studievoortgang in het eerste jaar: de “gemiddelde” student behaalt een studievoortgang van 48 ECTS-punten per jaar (80% studievoortgang). Onder een gemiddelde student wordt verstaan een vwo-aansluiter met tenminste een 7 voor Wiskunde en ten minste een 7 voor Natuurkunde.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
37
•
Post-propedeuserendement: 90% van de studenten die hun Propedeuse hebben behaald, behaalt het bachelordiploma.
Propedeuserendement: Instroom in 2001 2002 2003
Aantal 28 24 28 80
P-diploma’s 9 8 3 20
% P-diploma’s 32 33 11 25
Het streven dat 75% van de instromende bachelorstudenten de propedeuse behaalt wordt in ieder geval niet binnen 2 jaar gerealiseerd. Dit komt enerzijds doordat studenten pas na een aantal jaren het laatste propedeusevak afronden, anderzijds door de relatief hoge uitval in de afgelopen jaren. Het is gebleken dat ten minste 33% van de studenten de laatste jaren is uitgestroomd. De meeste uitstromers hebben aangegeven hun studie elders voort te zetten. De uitstroom van de generatie 2004 is tot nu toe gelukkig zeer gering. De opleiding heeft de studievoorlichting opnieuw aangescherpt om een zo reëel mogelijk beeld van de inhoud en het niveau van de opleiding te geven. Aantallen behaalde ECTS-studiepunten: cohort 2001 2002 2003
Aantal studenten 25 21 26
Gem. behaalde ects 33 28 38
% 55 47 63
De gemiddelde studievoortgang van de totale groep instromers ligt lager dan het streefcijfer van 48 ECTSstudiepunten per jaar. De voornaamste oorzaak hiervan ligt in het niet slagen voor delen van de vakken Analyse, Mijnbouwchemie en Mechanica. Deze vakken blijken keer op keer de zwaarste vakken van de propedeuse te zijn voor veel studenten. Hoewel deze vakken een selecterende functie hebben, vraagt men zich op dit moment binnen de TU af of deze vakken wellicht een andere didactische aanpak vragen. De gemiddelde studievoortgang van de vwo-aansluiters voldoet wel aan de norm. Om een hoger P-rendement van de bacheloropleiding te bereiken heeft de opleiding in 2003 tot de volgende maatregelen besloten: • voordat aan het derde studiejaar mag worden begonnen moet de propedeuse zijn behaald; • voordat aan de MSc opleiding mag worden begonnen, moeten 150 ECTS punten zijn behaald. Conclusies over het bereikte rendement van de bacheloropleiding zijn naar het oordeel van de commissie nog niet echt te trekken, aangezien nog te weinig consistente gegevens beschikbaar zijn. Docenten en studenten beschouwen de bacheloropleiding in principe studeerbaar in de aangegeven periode. Uit de tot nu toe bekende gegevens is echter duidelijk dat geen van de streefcijfers worden gehaald en dat in het eerste jaar de afdeling ongeveer 33% van de ingeschreven studenten verliest. Dit verlies wordt beïnvloed door een groot aantal oorzaken waarvan sommigen weinig met de opleiding te maken hebben. De gemiddelde studievoortgang in ECTS per jaar ligt ook te laag ondanks verschillende drempelmaatregelen om dit onderwijsrendement te vergroten. De commissie wil er tevens op wijzen dat rendementscijfers op zich weinig zeggen over de feitelijke studievoortgang. Het moment van vaststellen heeft grote invloed op het resultaat. Een rendement van bijvoorbeeld 60% kan samengaan met een gerealiseerde studielast van 90%, hetgeen betekent dat de studenten die hun propedeuse nog niet gehaald hebben daar wel dicht tegenaan zitten. De opleiding hanteert daarnaast een norm voor gemiddelde studievoortgang gebaseerd op de voortgang van de gemiddelde student. Deze norm geeft ook onvoldoende inzicht in de studievoortgang omdat de spreiding rond het gemiddelde ontbreekt. De voorkeur van de commissie gaat er naar uit naast de rendementscijfers
38
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
te werken met een andere norm voor gerealiseerde studielast, namelijk de verhouding tussen de door een cohort of groep studenten met specifieke kenmerken te realiseren studielast en de gerealiseerde studielast. Deze norm maakt het mogelijk doorstroomprofielen te maken waarmee groepen en/of cohorten studenten tot op cursusniveau kunnen worden gevolgd. Deze profielen maken zichtbaar waar potentiële problemen bestaan en welke vakken mogelijke struikelvakken zijn. Dat is van belang, zeker in een situatie waarin grote veranderingen in het programma zijn aangebracht. De commissie beveelt aan het rendement systematischer te verantwoorden en de rendementsanalyse te verbeteren
Conclusie De commissie komt tot de conclusie dat het facet studierendement als onvoldoende moet worden gekwalificeerd; zij is van mening dat een meer systematisch en gedetailleerd onderzoek van de studierendementen moet worden opgezet waardoor waarschijnlijk verder te nemen onderwijsinhoudelijke of roostermaatregelen duidelijker worden. Oordeel commissie: onvoldoende
Conclusie Resultaten Weging van bovenstaande facetten leidt de commissie tot de volgende beoordeling van het onderwerp Resultaten: voldoende De commissie is hierbij van oordeel dat het niveau van de afgestudeerden zwaarder moet wegen dan de teleurstellende rendementen van dit moment. Deze rendementen lijken van tijdelijke aard en mede een gevolg van de omzetting in de bachelor-masterstructuur. De TUD heeft inmiddels de voorlichting over de opleiding aangescherpt en de uitval is met ingang van 2004 behoorlijk verminderd. Dat zijn voor de commissie redenen vertrouwen te hebben in een spoedig herstel van de rendementen van de opleiding.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
39
40
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Hoofdstuk 8 Samenvatting en eindoordeel van de commissie De invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de nodige inspanningen gevergd, maar is goed verlopen. Het huidige, duidelijk gestructureerde programma biedt een goede bacheloropleiding die door zijn technische gerichtheid uniek is in Nederland en een uitstekende voorbereiding vormt tot verder technisch/wetenschappelijk werk. De opleiding heeft een internationale oriëntatie en de aansluiting op masteropleidingen in binnen en buitenland is in principe goed. Echter, de opleiding is er tot nu toe toch voornamelijk op gericht om studenten door te laten gaan in de masterrichting binnen de eigen afdeling. De profilering van de bacheloropleiding als een afgeronde opleiding met goede startcompetenties op de arbeidsmarkt is nog onvoldoende ontwikkeld. De meer algemene academische vaardigheden komen goed aan bod en de invoering van een duidelijke major-minor structuur zal de mogelijkheden voor studenten nog verder verruimen. Een meer gestructureerde bevordering van didactische vaardigheden van docenten en een breder scala van moderne leervormen, samen met een actiever beleid rond vrouwelijke docenten, zijn wenselijk en zullen de opleiding verder verrijken. De studentenbegeleiding en de betrokkenheid van studenten is goed; de betrokkenheid van het afnemende veld wordt reeds meer systematisch opgezet en kan de onduidelijkheid omtrent de bacheloropleiding als afgeronde opleiding wegnemen. Hoewel de opleiding als studeerbaar beschouwd wordt, zijn er tentamenpiekbelastingen en is het behaalde onderwijsrendement aan de lage kant. Een meer systematisch en gedetailleerd onderzoek van de studierendementen kan wellicht verder te nemen onderwijsinhoudelijke of roostermaatregelen duidelijk maken. De commissie komt na weging van alle relevante onderwerpen en facetten tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de eisen die aan de basiskwaliteit van bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs zijn gesteld. Technische Aardwetenschappen heeft een uitstekende reputatie en studenten kiezen veelal zeer bewust voor de uitdagende, technische opleiding die zeer goede toekomstperspectieven biedt in binnenen buitenland.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
41
42
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
BIJLAGEN
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
43
44
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Bijlage 1 Tabel eindtermen / studie-onderdelen
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
45
46
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Bijlage 2 Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen Totstandkoming van het domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen Het domeinspecifiek referentiekader is opgesteld door de kamer Aardwetenschappen en onderwijs directeuren en/of hoofden van opleidingen van de universitaire instellingen met opleidingen in de Aardwetenschappen. Dit is gedaan door een aantal gemeenschappelijke bijeenkomsten te houden. Er is door de kamer gekozen voor het opstellen van een algemeen domeinspecifiek referentiekader geldend voor alle aardwetenschappelijke opleidingen in Nederland. Elke instelling schenkt aandacht in de eigen zelfevaluatie aan de toetsing aan de Dublin descriptoren alsmede aan de internationale positionering van de opleiding(en).
Definitie Aardwetenschappen hebben tot object van studie de planeet Aarde, zijn wordingsgeschiedenis en zijn leefbaarheid. In de context van systeem Aarde wordt zowel kennis opgedaan over het ontstaan, de huidige en vroegere samenstelling, structuur, en de processen in en tussen de componenten geosfeer, hydrosfeer, atmosfeer en de biosfeer, als over beheer en duurzaam gebruik van de aarde en de invloed van menselijke activiteit op het aardse systeem. Van belang is dat inzicht wordt verkregen en kennis wordt opgedaan over de zeer uiteenlopende ruimte- en tijdschalen waarop deze processen opereren en zich manifesteren. De studie aardwetenschappen combineert in verschillende vormen aspecten van waarneming via veldwerk en aardobservatie (mede vanuit de ruimte), meten (mede vanuit de ruimte) en analyseren van data met behulp van laboratorium methodieken en technieken, en verwerking en opstellen van concepten via modellering en computer simulaties. Binnen aardwetenschappen is meer aandacht gekomen voor de relatie met de maatschappij. Het maatschappelijke belang van Aardwetenschappen is duidelijk op het gebied van de natuurlijk hulpbronnen energie-grondstoffen-water, het mondiale klimaat, het milieu, en natuurlijke en door de mens geïnduceerde bedreigingen, risico’s en rampen. Meer gericht op de Nederlandse situatie is het belang van aardwetenschappelijke kennis onderkend, zoals duidelijk wordt bij het vormgeven van de infrastructuur in ons dicht bevolkte delta en het gebruik en beheer van de ondiepe en diepe ondergrond. Deze ontwikkeling heeft met zich meegebracht dat de oorspronkelijke vraagstelling “wat betekent de Aarde voor de mens?” is aangevuld met een andere vraag “wat betekent de mens voor de Aarde?” Ofwel: Welke rol spelen antropogene factoren in aardse processen en hoe kan deze kennis maatschappelijk worden ingezet en: Welke maatregelen kunnen we treffen om de gevolgen van deze gevaren op te vangen of te beperken. Recente ontwikkelingen, mede geïnitieerd en gestimuleerd door mogelijkheden op het gebied van IT, in moderne vormen van waarneming, analysen en experimenten, visualisering, simulering en modellering en technologie, naast data-mining, technische data verwerking en data-assimilatie hebben geleid tot een breder en dieper inzicht over de kennis van het functioneren van het systeem aarde en effectiever gebruik en beheer van de Aarde. Het beoefenen van de wetenschap geschiedt heden ten dage zeker niet meer uitsluitend binnen de grenzen van een discipline. Dat geldt ook voor Aardwetenschappen. In toenemende mate worden in aardwetenschappelijke disciplines elementen geïntegreerd uit met name de natuurkunde, scheikunde, (micro)biologie en toegepaste wiskunde/informatica. Ook het beoefenen van de verschillende aardwetenschappelijke disciplines zelf wordt gekenmerkt door een toenemende integratie en multidisciplinaire samenwerkingen. Dat impliceert teamwork dat de grenzen van de aardwetenschappelijke disciplines overschrijdt. Dit betekent echter niet dat de rol van specialisaties afneemt. Integratie en specialisatie vereisen in combinatie aandacht opdat verdere ontwikkeling mogelijk is. Specialistische verdieping blijft onontbeerlijk om op hoog niveau multidisciplinair onderzoek te kunnen blijven voeden. Evenzeer geldt dat er een goede verbinding noodzakelijk is tussen fundamenteel gerichte aspecten en toegepaste aspecten.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
47
Het Systeem Aarde omvat de volgende 4 samenhangende subdomeinen: Vaste aarde De vaste of diepe aarde, die grotendeels ontoegankelijk is voor directe bestudering, kent een opbouw en structuur die bestaat uit de subcomponenten kern, mantel en oceanische- en continentale lithosfeer. Tijdens groot- en kleinschalige cycli en processen vindt veelal via complexe terugkoppelingsmechanismen, die op zeer uiteenlopende tijd- en ruimteschalen werken, uitwisseling plaats van warmte en materiaal tussen de subcomponenten onderling en naar de aardoppervlakte en atmosfeer. Plaattektoniek, gebergtevorming en afbraak, geochemische differentiatie en cycli, aardsmateriaal vorming en deformatie, sterkte en spanning van en in materiaal, naast grondstoffen zoals energie, water en ertsen zijn aspecten van het Systeem Aarde, die direct verband houden met de vaste of diepe aarde. Bestudering van en kennis over de vaste Aarde wordt gedaan en verkregen met geologische, geofysische en geochemische methodieken en omvat de volgende voornaamste subdisciplines: tektoniek, structurele geologie, seismologie, experimentele materiaalkunde en deformatie, observatie en meet technieken (mede vanuit de ruimte), sedimentologie, paleomagnetisme, petrologie, vulkanologie, thermodynamica, isotopen geochemie, numeriek en analoog modelleren
Oppervlakte Het subdomein ‘Oppervlakte’ omvat de ondiepe ondergrond tot een maximale diepte van enkele honderden meters, het aardse oppervlak en het onderste deel van de atmosfeer. Processen en ontwikkelingen in het inwendige van de aarde (endogene processen) dienen hierbij als randvoorwaarde voor de werking en effectiviteit van fysische, chemische en biologische processen aan het aardoppervlak. Deze exogene processen worden gekenmerkt door een sterke onderlinge wisselwerking met complexe, niet-lineaire interacties en waarbij sprake is van effecten op een reeks van uiteenlopende tijd- en ruimteschalen. Stofstromen, hetzij in de vorm van losse deeltjes dan wel in opgeloste vorm - o.i.v. stromend oppervlakte- en grondwater spelen hierbij een cruciale rol en zijn b.v. verantwoordelijk voor de verdere ontwikkeling van het aardse reliëf door erosie en sedimentatie, de ontwikkeling van natuurlijke ecosystemen en de verandering van de fysico-chemische eigenschappen van bodems. Het aardse oppervlak is per definitie de woonplaats van de mens en dit impliceert tevens een nauwe verwevenheid tussen natuurlijke processen enerzijds en menselijke activiteiten anderzijds. Hierbij is sprake van een wederzijdse beïnvloeding, o.a. met betrekking tot het gebruik van de ondergrond voor het realiseren van infrastructurele werken, voor het produceren van agrarische gewassen en, op een grotere schaal, voor wat betreft de landschappelijke en maatschappelijke consequenties van “global change”, b.v. in de vorm van klimaatverandering en zeespiegelstijging. Relevante subdisciplines zijn de bodemkunde, fysische geografie, geologie, geobiochemie, sedimentologie en hydrologie, waarbinnen nog als volgt onderscheiden kan worden: bodemchemie en bodemfysica, geomorfologie, hydrodynamica, Kwartair geologie, (geo)hydrologie, bodem- en microbiologie, landschapsecologie, geoinformatica en geostatistiek.
Biosfeer-hydrosfeer-atmosfeer Fysische en chemische processen bepalen de toestand van de atmosfeer en de daarin voorkomende water en elementen cycli, die in interactie zijn met het aardoppervlak (vegetatie, bodem, oppervlaktewater). Interactie tussen atmosfeer en het landoppervlak is mede bepalend voor de klimaatvariabiliteit en – verandering. Het aan de oppervlakte infiltrerende water is naast een bestaansbron (drinkwater, irrigatiewater), een belangrijke conditioneerde factor voor grote reeks van samenhangende chemische en (micro)biologische processen in de bodem en ondiepe ondergrond. De stroming van het water zorgt voor het transport van opgeloste stoffen (nutriënten, verontreinigingen) van de oppervlakte naar het oppervlaktewater (zee/oceaan). De water- en klimaatprocessen, die op een reeks van ruimte- en tijdschalen worden bestudeerd, zijn van vitaal belang voor de biosfeer op Aarde. Dat geldt ook voor de interactie tussen de lithosfeer en biosfeer. Belangrijk is de cruciale rol, die de biosfeer in het verleden heeft en in de toekomst zal spelen bij het in stand houden van het of het veranderen van het biogeochemische functioneren van de Aarde. Voornaamste subdisciplines zijn: meteorologie, klimatologie, (bodem)fysica,
48
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
hydrogeologie, hydraulica, milieuhydrologie, ecohydrologie, landschapsecologie, (aquatische) ecologie, geobiochemie, (micro)biologie, paleontologie, geoinformatica, systeemanalyse en modelleren.
Technische aardwetenschappen Technische aardwetenschappen houden zich bezig met het gedeelte van de aarde dat grotendeels toegankelijk is voor de mens, en dat is dus de bovenste paar kilometer van de aardkorst. Hierbij spelen sedimentologische en, tektonische processen een belangrijke rol, net zoals water een cruciale component is, maar het belangrijkste element in dit gebied is de engineering waarbij aardse processen door de mens beïnvloed of zelfs opgelegd worden. Hierbij wordt gedacht aan exploratie en exploitatie van aardse materialen (inclusief olie en gas), maar ook aan verwerken en recyclen van aardse materialen. Dit betekent dat niet alleen geologische processen en systemen onderwezen worden, maar ook de fundamenten van de door de mens opgelegde processen, zoals vloeistofstroming door poreuze media, exploratietechnieken zoals in geofysica en petrofysica, geomechanica voor deformatie, sterkte and spanning in gesteentes en grond, chemie voor mijnbouw, metaalproductie en recycling van materialen. Om deze processen te kunnen bestuderen, wordt ook veel aandacht besteed aan de observerings-, analyse- en verwerkingstechnieken zelf. Bestudering van de Technische Geowetenschappen omvat de volgende voornaamste subdisciplines: technische geofysica, petroleumwinning, reservoir geologie, ingenieursgeologie en resource engineering.
Plaats van aardwetenschappen in de maatschappij Het is van groot belang dat de opleidingen goed aansluiten bij een aardwetenschappelijke werkkring en andere toepassingsgebieden van de aardwetenschappen in onze huidige maatschappij zoals academies, (semi)overheidsinstellingen, adviesbureaus en industrie. Als toepassingsgebieden kunnen worden onderscheiden:
Aardse bestaanbronnen
Dit houdt in: de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor de geologische en geofysische exploratie van in de ondergrond en de zee voorkomende natuurlijke bestaansbronnen, en het duurzaam, milieuverantwoord beheer en gebruik hiervan. Voorbeelden van natuurlijke aardse bestaansbronnen zijn: industriële mineralen, (drink)water, energie en grondstoffen.
Aardse ruimte
Een duurzaam beheer en gebruik van de ondergrond en natuurlijke ecosystemen en onder- en bovengrondse ruimte zijn nodig voor de toekomst van de mensheid. De ondiepe ondergrond wordt in toenemende mate gebruikt voor de aanleg van infrastructurele voorzieningen (kabels, tunnels, transportleidingen, etc) en utiliteitsbouw (opslag van goederen, winkelcentra, afvalstoffen, etc). Ook de opslag van (thermische, potentiële, etc) energie, van energiedragers (bijv gas) en de berging van reststoffen (CO2, etc) zijn onderdeel van dit toepassingsgebied. In vele regio’s intensiveert en verandert het landgebruik. Op mondiaal niveau is er een meer dan gemiddelde bevolkingsgroei in delta’s, in kustgebieden en langs rivieren. Hierdoor ontstaat een zeer sterke druk op het gebruik van deze gebieden en het zich daarboven bevindende atmosfeer. Voor het gebruik, inclusief de daarmee verbonden ingrepen – en het beheer voor deze gebieden is aardwetenschappelijke expertise noodzakelijk. Gezien de vele mogelijke gebruiksfuncties van de onderbouw (bv. drager van constructies, substraat voor landbouw en natuur, winplaats van delfstoffen, ecologische fabriek voor reiniging van grondwater en vervuilde bodem, etc) is er ook een relatie met de ruimtelijke ordening.
Aards Milieu
Hieronder wordt enerzijds verstaan de invloed van menselijk handelen op bodem, water en atmosfeer en anderzijds de bestudering van de natuurlijke variaties in de kwaliteit van het aards milieu, inclusief de natuur. Voor beide aspecten is aardwetenschappelijke expertise en kennis van essentieel belang. Voor het beheersen en verwijderen van verontreinigingen van het aardse milieu, zoals bij sanering van verontreinigde terreinen of bij afvalverwerking, zijn naast aardwetenschappelijke ook civieltechnische, chemisch technologische en microbiologisch technologische kennis en expertise benodigd.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
49
Aardse bedreigingen, risico’s en rampen
Hieronder wordt enerzijds verstaan het bestuderen en analyseren van natuurrampen als aardbevingen, vloedgolven, wervelstormen, overstromingen en droogte, tsunamie’s, vulkanische uitbarstingen etc en anderzijds aardse risico’s die het gevolg zijn van menselijk handelen zoals bodemdaling als gevolg van grondwateronttrekking of van winning van olie en aardgas, ingrepen in waterlopen van rivieren, ontsluiten van recreatie- en woongebieden in kwetsbare gebieden etc. Ook de aardse risico’s als gevolg van klimaatveranderingen behoren tot dit toepassingsgebied. Het is met name hiervoor dat gedegen aardwetenschappelijke kennis nodig is voor adviezen en beleidsmaatregelen op gemeentelijke, provinciale en landelijke overheidsniveaus.
Aardwetenschappen als hulpwetenschap
Een verder toepassingsgebied van de aardwetenschap is haar functie van hulpwetenschap. De aardwetenschappen vandaag (die een tendens naar het exacte, het kwantitatieve hebben) vormen immers een fundament voor andere disciplines, zoals ecologie, (geobio)archeologie, landbouw- en milieuwetenschappen, oceanografie en meteorologie op dezelfde manier als bijvoorbeeld fysica, chemie en biologie de aardwetenschappen hebben beïnvloed.
Eisen waaraan een afgestudeerde Aardwetenschapper moet voldoen De algemene doelstelling van de universitaire aardwetenschappelijke opleidingen is om afgestudeerden af te leveren die in staat zijn op academische niveau activiteiten uit te voeren die passen binnen de aardwetenschappen. Deze werkzaamheden kunnen worden gekenmerkt als onderzoek (fundamenteel, strategische of toegepast), ontwikkeling, advisering, onderwijzende of uitvoerende activiteiten. De moderne aardwetenschapper dient uitgerust te zijn met kennis van aardse processen als basis voor het voorspellen van het verdere verloop van processen, met inbegrip van de rol die de mens speelt en in de toekomst kan spelen. De behoefte aan inzicht in aardse processen is gestoeld op versterkte ontwikkeling in de fundamentele basis kennis, begrip van een breed spectrum van ruimte en tijdschalen en een benadering die de aandacht geeft aan de interactie van en tussen de verschillende aardse subdomeinen.
Doelstelling van de Bachelor Aardwetenschappen Aardwetenschappen is een brede wetenschap, die aandacht besteedt aan de processen en patronen die zich afspelen aan het aardoppervlak, in de diepe en ondiepe ondergrond, en in de atmosfeer. De wetenschap is sterk interdisciplinair van karakter met een wisselwerking tussen verschillende factoren als mens, dier, reliëf, bodem, water, gesteente, atmosfeer, hydrosfeer en vegetatie. De driejarige bacheloropleiding Aardwetenschappen heeft tot doel de student kennis en vaardigheden bij te brengen op het gebied van ‘systeem aarde’ in brede zin, en van patroon- en procesonderzoek en materiaalanalyse binnen een van de vier subdomeinen in het bijzonder. De opleiding richt zich op het (leren) begrijpen van deze patronen en processen, inclusief de toepassingen met behulp van moderne technieken als de geo-informatica, simulatie en modellering. Van groot belang is dat een Bachelor Aardwetenschapper ervaring heeft met doen van veldonderzoek, zowel in het Nederlandse landschapssysteem als in andere landschappelijke systemen. Na voltooiing van het Bachelorprogramma Aardwetenschappen heeft de student: 1. Kennis en inzicht in de fundamentele mechanismen die ten grondslag liggen aan de aardse processen en de daaruit voortkomende patronen in bovengrondse systemen. 2. Inzicht in de plaats die de aardwetenschappen innemen in relatie tot andere wetenschapsgebieden. 3. Inzicht in het werkveld van een aardwetenschapper. 4. Kennis van technieken die gebruikt worden bij het beschrijven en interpreteren van de aardwetenschappelijke verschijnselen in en op de aardkorst: verzamelen, analyseren, simuleren en modelleren van gegevens.
50
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
5. Vaardigheden om de in de aardwetenschappen meest gangbare onderzoekstechnieken toe te passen of zich in te kunnen werken in nieuwe technieken. Hierbij worden meettechnieken bedoeld, die gebruikt worden in het laboratorium of in het veld, en analysetechnieken en software die gebruikt worden voor de acquisitie, opslag, analyse en modellering van de gegevens. 6. Basisvaardigheid in het opzetten van een onderzoeksplan, het formuleren van een probleemstelling, het verzamelen van relevante informatie (literatuur) en het verzamelen en verwerken van gegevens. 7. Vermogen om zowel zelfstandig als in groepsverband te werken. 8. Vermogen om samen te kunnen werken met wetenschappers uit verwante disciplines. 9. Kennis en vaardigheden om wetenschappelijk onderzoek zowel mondeling als schriftelijk te rapporteren. 10. Vaardigheid om een eigen standpunt te verdedigen en de bereidheid om een standpunt eventueel te herzien. 11. Een maatschappelijk verantwoorde houding ten opzichte van het duurzame gebruik van aardse (natuurlijke) hulpbronnen en het aardse milieu.
Requirements of a master programme The requirements of the master programme are to impart to the students the knowledge, attitudes, skills, and insights which render the graduated master (1) capable of practising his/her profession independently, or (2) qualified for continuing training in scientific research. The graduated master should be competitive in his/her field on the international labour market, both for employment in trade and industry or government and within PhD-research programmes at international scientific institutions. As a consequence of the rapid and continuous changes in present-day science and society the teaching programmes should promote an attitude of ‘life-time learning’. The master program should pay attention to individual and social development of the student by stimulating independent, communicative and cooperative behaviour. The objectives of the educational programme should also include gaining an insight into the broad historical, philosophical and social context of the discipline. The programmes should stimulate consciousness concerning the intellectual integrity and moral and ethical dimensions of scientific research and its applications.
Objectives of the master The graduate should: -
-
-
-
Have specific theoretical and practical knowledge of the Earth Sciences, notably within the field of his/her specialisation, to enable him/her to start and successfully complete a PhD thesis or to take up a position at an academic level with government or government-related institutions, with private companies, or elsewhere. Be experienced in carrying out research. This experience is gradually developed through the confrontation with research and with active researchers and subsequently through active participation in research, in a manner that enables the student to consciously decide whether he/she prefers to continue his/her studies in order to obtain a PhD degree or to take up a position outside the academic world. Function in his/her discipline at an academic level, both mentally and in daily practice; the programmes stimulate the social and personal development of the student by motivating consciousness, independence, communicative behaviour an co-operation. Recognise the need to continue his/her education (the graduate is aware of the need to keep in touch with relevant developments within his/her discipline, and is prepared to realise this).
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
51
-
-
The objectives of the educational programme also include gaining an insight into the broad historical, philosophical and social context of the discipline and aspects concerning the intellectual integrity and moral and ethical dimensions of scientific research and its applications. Be able to successfully compete in the international labour market.
In the masterprogram the students should obtain 3 levels of expertise: •
•
•
52
Knowledge: This comprises a basic understanding of the theory/scientific principles behind the theme or techniques taught, and an appreciation of when and how it can be appropriately used or applied. It does not imply that the student will work intensively with it in the course itself. The group of courses that reach only the knowledge-level are restricted to the first year of the master. Practical capability: This means that at some point during the programme, mainly in the courses taught in the second year of the master, the student will have achieved a deep enough knowledge of a (group of) theme(s) or technique(s) that (s)he can demonstrate that (s)he is in a position to apply it. In essence this means that this particular theme or group of themes will lie in the student’s specialist direction. Mastery: Students will be expected to demonstrate that in at least one theme, they have carried out a research project (e.g. a field-based project) and produced a thesis document. This project may be done in cooperation with other students but needs to comprise results adding to fundamental scientific knowledge. It should demonstrate working familiarity with current expertise in the subject, and contribute to it, for instance through the modification and further development of existing modelling tools. The mastery level is applicable to the Master-thesis.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Bijlage 3 De Bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen aan de Technische Universiteit Delft In het kader van de visitatie is het overzicht BSc-MSc opleidingen Aardwetenschappen aan de Nederlandse universiteiten; het keuze-menu opgesteld door dr. K. Maas. Daarin is voor 2006 de structuur vastgelegd van alle bachelor- en alle masteropleidingen Aardwetenschappen die in Nederland worden aangeboden. Dit overzicht is geverifieerd bij de opleidingsdirecteuren. Deze bijlage bevat het deel dat relevant is in het kader van dit visitatierapport.
De Ba-opleiding Technische Aardwetenschappen aan de Technische Universiteit Delft is voortgekomen uit de in het begin van de vorige eeuw aan de Technische Hogeschool te Delft opgerichte opleiding Mijnbouwkunde. Deze opleiding werd tot 1998 verzorgd vanuit een aparte Faculteit Technische Aardwetenschappen (tot 1994 de Faculteit Mijnbouwkunde en Petroleumwinning) die in 1998 met de Faculteiten Civiele Techniek en Geodesie samengevoegd werd tot de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (CiTG). Binnen de Faculteit CiTG werd de opleiding Technische Aardwetenschappen eerst verzorgd door de subfaculteit Aardwetenschappen, vervolgens door de afdeling Aardwetenschappen en met ingang van 2005 door de Afdeling Geotechnologie. Met de invoering van de Ba-Ma structuur aan de Technische Universiteit Delft is voor deze opleiding één driejarige Ba-opleiding Technische Aardwetenschappen ingevoerd die gevolgd wordt door drie tweejarige Ma-opleidingen: ‘Resource engineering’ (Grondstoffentechnologie, met twee specialisaties: Winning en Verwerking); ‘Petroleum engineering and geosciences’ (met daaronder 3 specialisaties: Applied geophysics, Petroleum engineering, Reservoir geology) en Engineering geology (Ingenieursgeologie). Het gaat hier om een kleine tot middelgrote opleiding (jaarlijkse eerstejaarsinstroom ca. 25-35 studenten) die uitgaat van 5 onderzoeksecties/leerstoelgroepen: Ingenieursgeologie, Grondstoffentechnologie, Petroleumwinning, Technische geofysica en petrofysica; Toegepaste geologie. De opleiding is sinds 1912 gehuisvest in het begin vorige eeuw in de Wippolder gebouwde Mijnbouwkundig instituut (Mijnbouwstraat 120) maar zal volgens plan binnen een jaar verhuizen naar een nieuwbouwvleugel aan het gebouw van Civiele Techniek (Stevinweg 1). De formele benaming van deze Ba-opleiding is: Technische Aardwetenschappen. Het programma is driejarig en voltijds. De opleiding is als volgt gestructureerd: Het eerste jaar is uniform, bestaat geheel uit verplichte onderdelen en wordt afgesloten met een examen: het Propedeuse examen 1 . Het tweede jaar is eveneens geheel uniform en samengesteld uit verplichte onderdelen. Het derdejaars Ba-programma is opgebouwd uit twee gedeelten: Een uniform gedeelte met een omvang van 37 ECTS; Twee differentiatieprogramma’s (van elk 23 ECTS), de zgn. MSc-oriëntatieprogramma’s die de student voorbereiden op - het MSc-programma Resource engineering, dan wel op - een keuze voor een van de MSc-specialisaties binnen het programma Petroleum Engineering and Geosciences of voor het MSc-programma Engineering Geology. In het uniforme gedeelte van het derdejaarsprogramma is ook de BSc-thesis ondergebracht (8 ECTS); het is echter gebruikelijk en aanbevolen dat de student het BSc-thesisonderzoek uitvoert binnen het werkgebied van de door hem/haar gekozen MSc-richting; in die zin zou de BScthesis ook tot het derdejaars differentiatieprogramma gerekend kunnen worden. Het uniforme gedeelte van het derdejaarsprogramma biedt ook een ruimte voor keuzevakken (9 ECTS) die behoudens de goedkeuring door de BSc-coördinator, die de keuze toetst op relevantie, vrij mag worden ingevuld. Het Propedeuse examen is aan de TUD gehandhaafd met het oog op de selectieve en verwijzende functie van dit examen: de student die het examen haalt weet dat hij/zij een ingenieursopleiding aan kan.
1
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
53
De opleiding geeft daarbij echter een voorkeur aan voor relevante maatschappijvakken (Economie e.d.). De hierboven omschreven verschillende onderdelen van de Ba- Technische Aardwetenschappen zijn als volgt samengesteld: 1e jaar, gemeenschappelijk basisprogramma, Propedeuse (60 ECTS – 100% van de jaarstudielast): - 40% (24 ECTS) inleidende ‘inhoudelijke’ vakken: Inleiding Technische aardwetenschappen (delen: Petroleumwinning, Technische Geofysica, Ingenieursgeologie, Grondstoffentechnologie; tevens 1 week excursie); Mineralen en gesteenten I (theorie en practicum); Algemene geologie; Geologisch kaartlezen; Geologisch werkbezoek; - 60% (36 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken: Mijnbouwchemie (theorie); Mechanica 1 en 2; Werktuigkunde I; Technische inrichtingen (een practicum technisch tekenen en ontwerp); Analyse (modules: Differentialen, Integralen, Functies, Vectoranalyse); Toegepaste statistiek; Schriftelijk rapporteren; Mondeling presenteren; 2e jaar, gemeenschappelijk basisprogramma (60 ECTS – 100% van de jaarstudielast): - 28,3% (17 ECTS) ‘inhoudelijke’ vakken: Project Technische aardwetenschappen (projectkeuzemogelijkheden : Petroleumwinning, Technische Geofysica, Ingenieursgeologie, Grondstoffentechnologie); Sedimentologie (theorie en practicum); Structurele geologie; Geologische constructies; Geologie van Nederland; - 71,7% (43 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken: Thermodynamica (theorie + oefeningen); Dataanalyse (theorie + practicum); Geostatistiek (incl. practicum) Mijnbouwchemie (practicum); Remote sensing (incl. practicum); Elektriciteit en magnetisme (incl. practicum); Systemen en signalen; Fysische transportverschijnselen; Differentiaal vergelijkingen. 3e jaar, gemeenschappelijk programma (37 ECTS – 61,7% van de jaarstudielast): Verplicht gedeelte: - 20% (12 ECTS) ‘inhoudelijke’ vakken: Introduction to rock mechanics; Mining engineering I; Petrophysics (incl. Image analysis); Subsurface characterization; - 13,3% (8 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken: Fluid flow, heat and mass transfer; Numerical analysis; - 13,4% (8 ECTS) Bachelor thesis Technische Aardwetenschappen (het onderwerp wordt naar keuze uitgevoerd binnen de onderzoeksecties Technische Geofysica; Ingenieursgeologie; Petroleumwinning; Grondstoffentechnologie of Reservoirgeologie). Vrije keuzeruimte: - 15% (9 ECTS) Keuzevak(ken) met als aanbeveling: relevante maatschappijvakken. 3e jaar, keuzeprogramma MSc-oriëntatie Resource engineering (Grondstoffentechnologie) (23 ECTS – 38,3% van de jaarstudielast): - 33,3% (20 ECTS) ‘inhoudelijke’ vakken: Mineral processing (incl. practicum); Ore mineralogy; Mining engineering II (Undergound mining, Surface mining, practicum Computer aided mine planning and design); Extractieve metallurgie (incl. practicum); - 5% (3 ECTS) ‘ondersteunend’ vak: Fysische chemie van de vaste stof (incl. practicum); 3e jaar, keuzeprogramma MSc-oriëntatie Petroleum engineering / Applied geophysics / Reservoir geology / Engineering Geology (23 ECTS – 38,3% van de jaarstudielast): Gemeenschappelijk deel: - 23,3% (14 ECTS) ‘inhoudelijke’ vakken: Introduction to reflection seismics; Petroleum geology; Flow in rocks and soils; Field exploration / exploitation (teamwork project Gas field development); - 10% (6 ECTS) Geologisch veldwerk (Frankrijk, dept. Drôme, pre-Alpen). Specifiek keuzedeel voor de nadere MSc-oriëntatie:
54
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
-
5% (3 ECTS) ‘inhoudelijke’ vak: - voor Petroleum engineering of Reservoir geology: Petroleum engineering - voor Applied Geophysics: Fields and waves; - voor Engineering geology: Foundations of Engineering geology
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
55
56
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Bijlage 4 Visitatiecommissie Aardwetenschappen Taak, samenstelling en werkwijze A.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft het bestuur van de Stichting QANU in oktober 2005 de visitatiecommissie Aardwetenschappen ingesteld. In de periode januari/februari 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Aardwetenschappen, waarvoor QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire colleges van bestuur. De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in afzonderlijke rapporten voor de in totaal 14 beoordeelde opleidingen. B.
De betrokken opleidingen
De volgende instellingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: De Universiteit Utrecht op 30 en 31 januari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Aardwetenschappen • de masteropleiding Aardwetenschappen De Technische Universiteit Delft op 1 en 2 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen • de masteropleiding Technische Aardwetenschappen De Vrije Universiteit Amsterdam op 13 en 14 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Aardwetenschappen • de masteropleiding Earth Sciences • de masteropleiding Hydrology De Universiteit van Amsterdam op 14 en 15 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Aardwetenschappen • de masteropleiding Earth Sciences Wageningen Universiteit op 16 en 17 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Bodem, Water, Atmosfeer (BBW) • de masteropleiding Earth System Science (MEA) • de masteropleiding Hydrology and Water Quality (MHW) • de masteropleiding Meteorology and Air Quality (MMA) • de masteropleiding Soil Science (MSS) C.
Samenstelling en taak van de commissie
Samenstelling De samenstelling van de commissie is totstandgekomen aan de hand van suggesties vanuit de Kamer Aardwetenschappen van de VSNU. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C.2.2.1 van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is in die zin gebruik gemaakt dat op verzoek van Wageningen Universiteit ten behoeve van de visitatie van de masteropleiding MMA prof. dr. G. Komen als adviserend lid aan de commissie is toe-
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
57
gevoegd. Ten behoeve van de visitatie van de opleidingen van de Universiteit van Amsterdam heeft Wieske Paulussen, studente aan de Technische Universiteit te Delft, de plaats ingenomen van Madeleine Schilder, studente aan de Universiteit van Amsterdam. De visitatiecommissie Aardwetenschappen is uitgebreider dan gebruikelijk in verband met de onmogelijkheid van de leden om op een redelijk korte termijn bij alle bezoeken aanwezig te zijn. Prof. dr. E. Kolstrup en dr. Ir. A.M. Schulte waren niet in de gelegenheid de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam, aan de Universiteit van Amsterdam en aan Wageningen Universiteit bij te wonen in verband met andere verplichtingen. Zij hebben beiden evenwel op basis van het door deze instellingen ter beschikking gestelde materiaal een bijdrage geleverd aan de uiteindelijke opleidingsrapporten. De visitatiecommissie bestond uit de volgende personen: Dr. H. Speelman, Projectdirecteur vernieuwing publieke kennisinfrastructuur van Nederland, TNO, voorzitter Drs. G.W.H. Heijnen, onderwijsdeskundige Prof. dr J.W. Hopmans, hoogleraar vadose zone hydrology, University of California Davis Mw. prof. dr E. Kolstrup, hoogleraar fysische geografie, Uppsala Universiteit Prof. dr. G. Komen, Royal Netherlands Meteorological Institute, adviserend lid Prof. dr. E. Paulissen, hoogleraar fysische geografie, Katholieke Universiteit Leuven Mw. W. Paulissen, studente Technische Universiteit Delft, ten behoeve van de UvA-opleidingen Prof. dr. B.A. van der Pluijm, hoogleraar Geology and Environment, University of Michigan Mw. M.L.M. Schilder, studente Universiteit van Amsterdam Dr. ir. A.M. Schulte, Chief Reservoir Engineer E&P Europe, Shell UK Limited Tot secretaris is door QANU benoemd mr W.J. Krijn, zelfstandig adviseur. Onder E van deze bijlage zijn de curricula vitae van de commissieleden opgenomen. Taak Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 21 november 2005 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004, 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit, en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. De commissie kreeg de opdracht haar bevindingen ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen in een rapport vast te leggen volgens het in het QANU-kader gegeven model en de rapporten uit te brengen aan het bestuur van de Stichting QANU. Het formele instellingsbesluit van de commissie is door QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties: colleges van bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, en Ministerie van OCW D.
Werkwijze van de commissie
De installatievergadering De commissie hield haar installatievergadering op 29 januari 2006 in Utrecht. Zij werd daarbij formeel namens het QANU-bestuur geïnstalleerd door drs. J.G.F. Veldhuis, voorzitter van de Stichting QANU. Bij deze gelegenheid zijn door QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. Alle leden hebben aan dit verzoek gevolg gegeven. Geen van de leden heeft – na overleg en in overeenstemming met de commissievoorzitter –
58
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
aanleiding gezien zich te verschonen bij de beoordeling van de opleidingen, aangezien er geen sprake was van nauwe contacten of mogelijke belangenverstrengeling. Voorafgaand aan de installatievergadering zijn door de commissie onderling afspraken gemaakt over: • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van afstudeerscripties per opleiding.
Aan de commissie werd tevens meegegeven het Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen, dat door de Kamer Aardwetenschappen van de VSNU was opgesteld met het oog op de visitatie van de betrokken opleidingen. Dit referentiekader is als bijlage toegevoegd aan de opleidingsrapporten. Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. De voorbereidingsfase De commissieleden ontvingen ruim voor het visitatiebezoek de zelfevaluatierapporten met de daarbij behorende bijlagen. Tevens zijn de door de universiteiten desgevraagd verstrekte actualisaties van de eerder aangeleverde informatie aan alle commissieleden toegezonden. De door de commissieleden opgestelde vragen per opleiding zijn door de secretaris gecompileerd tot één document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Ook lazen de commissieleden van tevoren een aantal (doctoraal-, bachelor- en/of master-)scripties per bezoek. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente scripties had de commissie een vijftal scripties per opleiding geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Door de secretaris is op basis van het QANU-kader contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Voorzitter en secretaris hebben mede daartoe in het begin van de maand december 2005 een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • • • • •
een zo volledig mogelijke set van het onderwijsmateriaal (studiehandleidingen, readers, syllabi, kern(leer)boeken, etc.), een representatieve set van de toetsen die tijdens de opleiding worden gemaakt, in alle fasen van de opleiding, zowel de opgaven als de uitwerking/beantwoording en correcties daarvan, een representatieve set van de scripties, portfolio's, stageverslagen en papers (inclusief beoordelingsformulieren), de elektronische leeromgeving en de op de opleiding beschikbare specifieke software, een overzicht van de beschikbare (relevante) tijdschriften, kwaliteitshandboeken, (een ruime selectie van de) evaluatieverslagen en de beleidsmatige verwerking daarvan (verbeterplannen, kwaliteitsjaarverslagen o.i.d.), evaluatieresultaten die de kwaliteit van de afgestudeerden aantonen (alumni-enquetes, bevraging afnemend veld, etc.) alle beleidsdocumenten waar naar verwezen wordt in de zelfstudie of die relevant zijn, voorlichtingsmateriaal voor aankomende studenten en evaluaties van de voorlichting, documentatie die inzicht geeft in de onderzoeksomgeving en aantoont dat deze van erkende kwaliteit is, documentatie die inzicht geeft in personeelsbeleid, scholing staf, onderwijsbelasting van de staf, beschikbare menskracht en middelen,
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
59
• •
OER, examenreglement, studentenstatuten en de notulen van de opleidingscommissie en de examencommissie, kengetallen rendementen, studievoortgangsmonitoring.
Het visitatiebezoek De secretaris heeft voor ieder bezoek in samenspraak met de voorzitter en de visitatiecoördinator van de desbetreffende instelling een bezoekprogramma opgesteld. Het bezoek van de commissie aan de Technische Universiteit Delft is onder F van deze bijlage opgenomen. Selectie studenten De verschillende bachelor- en masterstudenten werden in grote lijnen als volgt geselecteerd: • 50% van de bachelor- en masterstudenten is geselecteerd door de desbetreffende studievereniging; • de overige 50% is op basis van de studentenoverzichten door de commissie geselecteerd. Daarbij is zo veel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige spreiding wat betreft jaar van instroom, vooropleiding, specialisatie en herkomst. In ieder geval zijn voor de visitatie van de masteropleidingen uitdrukkelijk buitenlandse studenten uitgenodigd. Spreekuur Tijdens elk bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd anoniem spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor over het algemeen aanmelden bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Afsluiting Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie in een intern beraad de voorlopige conclusies geformuleerd en heeft de voorzitter van de commissie deze als afsluiting van het bezoek in een openbare vergadering op de desbetreffende instellingen bekend gemaakt. De definitieve conclusies werden geformuleerd aan de hand van de door QANU ter beschikking gestelde checklist. Besloten werd om deze lijst eerst individueel in te vullen, waarna de checklisten van alle commissieleden werden verzameld door de in onderling overleg vastgestelde “eerste schrijver” van het desbetreffende rapport. De checklisten zijn daarmee de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten. De beslisregels De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal. De standaard QANU-beslisregels zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De commissie heeft conform de regels het predikaat ‘voldoende’ gebruikt in die gevallen dat een onderwerp naar haar oordeel voldoet aan de eisen wat betreft de basiskwaliteit. Dat betekent niet dat die beoordelingen als “mager” moeten worden opgevat. De commissie is - in het algemeen genomen - van oordeel dat de faculteiten en de opleidingen de omzetting van de ongedeelde opleidingen in de bachelormasterstructuur, zo kort na de verlenging van de vierjarige opleidingen tot vijfjarige opleidingen boven verwachting hebben gerealiseerd met behoud van de aanwezige kwaliteit.
60
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
De rapportage De conceptbeoordelingsrapporten per opleiding zijn via elektronische weg tot stand gekomen, met een laatste algemene controle door de commissievoorzitter. Begin september 2006 heeft de intercollegiale beoordeling bij QANU en bestuurlijke toetsing plaatsgevonden, waarna half september 2006 de hoor- en wederhoorprocedure is gestart, waarbij het rapport is aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Vervolgens heeft de commissie de ontvangen reacties via e-mail besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve beoordelingsrapporten. De commissie heeft aanvankelijk overwogen om per bezochte instelling met één rapport te komen en de oordelen ten aanzien van de verschillende opleidingen te bundelen. De commissie heeft echter besloten om per opleiding een rapport uit te brengen. Zulks enerzijds in verband met het doel van de visitatierapporten: accreditatie per afzonderlijke opleiding, en anderzijds om de mogelijkheid te behouden om per opleiding per facet een afzonderlijk oordeel te vellen, zonder in gecompliceerde constructies en teksten te vervallen. De rapporten ten aanzien van de masteropleidingen zijn deels in het Engels, deels in het Nederlands opgesteld. De oorzaak daarvan is gelegen in de internationale samenstelling van de commissie en in het feit dat de zelfevaluaties van de masteropleidingen in het Engels gesteld zijn. De commissie ziet in de tweetaligheid van de rapporten enkel geen probleem en heeft daarom, mede met het oog op de tijd en de kosten, afgezien van een vertaling van de rapporten geheel in het Engels of in het Nederlands. Desgevraagd door de colleges van bestuur van de betrokken universiteiten – met uitzondering van de Universiteit Utrecht – heeft de commissie de aanbevelingen ten aanzien van de verschillende opleidingen niet in het opleidingsrapport opgenomen, maar bij afzonderlijke, vertrouwelijke side letter aan de colleges van bestuur van de desbetreffende instelling kenbaar gemaakt. E.
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie
Hessel Speelman, voorzitter Dr. H. Speelman (1949) heeft geowetenschappelijke opleidingen gevolgd aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit van Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam en is na zijn afstuderen in 1974 onderzoek gaan doen in Indonesië en werkzaam geweest aan de Vrije Universiteit. Na zijn promotie (1979) is hij als hydrogeoloog en reservoirgeoloog gaan werken in Colombia en vanaf medio 1982 in Nederland. In de periode 1988 tot 2004 is hij directeur geweest van geowetenschappelijke kennisinstellingen in Nederland, laatstelijk van het in 1997 gevormde Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO. Daarnaast heeft hij vanaf begin jaren negentig bestuursfuncties vervuld bij instanties die onderdeel zijn van de Nederlandse kennisinfrastructuur (waaronder KNAW en NWO) en bij Europese (geowetenschappelijke) associaties. In 2005/2006 besteedt hij een sabbatical aan het ontwikkelen van ideeën voor het verbeteren van de eenduidigheid, samenhang en transparantie (en daarmee de focus en massa) van de niet-universitaire kennisinfrastructuur van Nederland. Gerard Heijnen Drs. G.W.H. Heijnen (1939) heeft de sociologieopleiding gevolgd aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en is na zijn afstuderen begonnen als onderzoeker bij het COWOG van de RUG. Het COWOG had als taak ‘Onderzoek en ontwikkeling van Hoger Onderwijs, in het bijzonder het onderwijs verzorgd aan de Rijksuniversiteit Groningen’. Na enige jaren werd hij na eerst adjunctdirecteur geweest te zijn benoemd tot directeur van het instituut. Inhoudelijk is hij vooral bezig geweest met onderwijsevaluatie, projectonderwijs, ‘onderwijsorganisatie en onderwijsverzorgingsstructuur’ en ‘kwaliteitszorg en de ontwikkeling van integrale kwaliteitszorgsystemen’. Hij is (co)auteur en (eind)redacteur van een aantal publicaties op het terrein van het Hoger Onderwijs. Tot zijn pensioen in oktober 2004 heeft hij veel bestuurlijke functies vervuld zowel in het verlengde van zijn functie als daarnaast. Zo was hij onder andere een aantal jaren voorzitter van de CRWO, het samenwerkingsverband van de onderwijsresearchcentra voor het Wetenschappelijk en Hoger Onderwijs in Nederland, gedurende lange tijd voorzitter van de Stichting Landelijk Congres die verantwoordelijk was voor de jaarlijkse congressen over het Hoger Onderwijs, voorzitter van de redactie van de Hoger Onderwijs Reeks, lid van de Universiteitsraad en voorzitter van de commissie onderwijs en wetenschappen en voorzitter van de
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
61
Stichting Universiteitskrant Groningen. Hij maakte deel uit van diverse visitatiecommissies en vervult momenteel nog enkele adviesfuncties. Jan Hopmans Dr. Jan W. Hopmans is Professor in Vadose Zone Hydrology bij de afdeling Land, Air and Water Resources (LAWR) aan de Universiteit of California, Davis. Na afgestudeerd te zijn aan de Landbouwuniversiteit in Wageningen met als hoofdvak Hydraulica en Afvoerhydrologie, heeft hij met succes een PhD graad in de Bodemnatuurkunde gehaald aan Auburn University in 1985. Vervolgens accepteerde hij de positie van Assistent Professor aan University of California Davis (UC Davis), in 1988. Sinds die tijd is hij 10 jaar vice-voorzitter geweest van de afdeling LAWR, en is hij sinds 2005 hoofd van de afdeling met ongeveer 40 professoren en 100 graduate studenten. Zijn onderzoek en onderwijs leggen de nadruk op de ontwikkeling van experimentele and wiskundige methodieken om de basisprocessen van ondergrondse waterstroming en transport van opgeloste stoffen in de onverzadigde zone beter te begrijpen. Hij heeft interesse in bodem-water-plant interactie, de ontwikkeling en toepassing van nieuwe meettechnieken (x-ray tomography; multifunctionele sensoren), de ontwikkeling en toepassing van concepten en simulatiemodelling die de hydrologie beschrijven van de micro- naar de basinschaal. In totaal heeft hij ongeveer 130 peer-reviewed publicaties op zijn naam staan. Hij is Fellow van de Soil Science Society of America (SSSA), de American Geophysical Union (AGU), en ontving in 2003 the Soil Physics Don en Betty Kirkham Award. Dr. Hopmans is de editor van Vadose Zone Journal. Else Kolstrup Prof. dr. E. Kolstrup is Professor and chair of Physical Geography esp. Geomorphology at the Department of Earth Sciences at the University of Uppsala, Sweden since 1995. There she is working on scientific topics within geomorphology, sedimentology, palaeoenvironments and climate and environmental change. Her background is Teacher education, in Denmark. University of Aarhus, Denmark: first three years of Physical Geography and Geology; University of Amsterdam: Physical Geography doctoraal and Doctor degree. She has worked for a short period at the Vrije Universiteit Amsterdam, and at the University of Wageningen. She worked for the Geological Survey of Denmark for some years before the start of a personal research and consultancy company based in Denmark, with cooperation with institutes and companies in several countries and contexts. Other activities include a variety of administrative tasks at different levels over the years, in some contexts as the chairman or as national representative. She has broad experience as external reviewer and evaluator. Gerbrand Komen, adviserend lid Prof. dr. G. Komen is a climate researcher at KNMI, the Royal Netherlands Meteorological Institute. Until May 2006 he was Director of the Department of Climate Research and Seismology. He is emeritus professor of Climate Dynamics at the University of Utrecht (Institute for Marine and Atmospheric Research, IMAU). His main expertise is in the field of ocean waves, air/sea interaction, and ocean- and climate variability. He was a member of the GOOS Scientific and Technical Advisory Committee and was involved (also as coordinator) with a large number of international projects. Currently, he is a member of NWO's Earth and Life Sciences Board and he represents the Netherlands with IPCC. Etienne Paulissen Prof. dr. E. Paulissen is gewoon hoogleraar Fysische Geografie aan de KU Leuven en maakt deel uit van de Onderzoeksgroep Fysische en Regionale Geografie, Departement Geografie-Geologie, Faculteit Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven. Hij is hier in 1971 gepromoveerd tot doctor in de Wetenschappen op een geomorfologisch en quartairgeologisch onderwerp. Hij was verbonden aan het Nationaal Centrum voor Geomorfologisch Onderzoek (België). Zijn onderzoek focust op de evolutie van het fysische landschap op verschillende tijd- en ruimteschalen in verschillende klimaatsgebieden (gematigd, aride en mediterraan) en in een interdisciplinaire context (archeologie, prehistorie, palynologie, tectoniek en geochemie). Hij werkt/heeft gewerkt in Turkije, Syrië, Egypte en België. Hij is/was (co)promotor van verschillende langlopende projecten in Interuniversitaire Attractiepolen en Geconcerteerde Onderzoeksacties. Binnen de Faculteit Wetenschappen heeft hij deel uitgemaakt van de werkgroep die zich gebogen heeft over de inhoud van algemene vakken voor verschillende opleidingen en zo breed mogelijke bacheloropleidingen. Als Programmadirecteur was hij verantwoordelijk voor het bachelorprogramma
62
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
Geografie. Hij is (co)titularis van het bachelorvak Fysische Geografie en van mastervakken in de geomorfologie en de quartairgeologie voor de opleidingen geografie, geologie, archeologie, biologie en fysica. Wieske Paulissen, studentlid Mw. W. Paulissen (1981) volgt sinds 2004 de masteropleiding Applied Earth Sciences aan de Technische Universiteit Delft waar zij de master Petroleum Engineering and Geosciences volgt met als specialisatie Reservoir Geology. Zij heeft bij Technische Aardwetenschappen ook de bacheloropleiding afgerond met een stage van 3 maanden bij het geotechnische bedrijf Fugro in Singapore. Tussen de bachelor en de master in heeft zij zich een jaar lang fulltime als voorzitter van de lokale studentenvakbond de VSSD ingezet voor de belangen van de Delftse student. Tijdens de master werkte zij parttime voor het Geothermisch Platform bij het management en consultancy bureau Van Heekeren en Frima. Andere nevenactiviteiten waren onder andere lidmaatschap van de onderwijscommissie van de opleiding Technische Aardwetenschappen en lidmaatschap van de redactieraad van Studium Generale. Ben van der Pluijm Prof. dr. Ben A. van der Pluijm is Professor of Geology and Professor of the Environment, University of Michigan. He completed his “kandidaats” in 1977 at the University of Leiden. Following the merger of the Earth sciences programs of Leiden and Utrecht, he completed his “doctoraal” requirements in structural geology at these institutions in 1981. He moved to the University of New Brunswick in Canada for dissertation research on aspects of Appalachian geology, which he successfully defended in 1984. He subsequently joined the faculty of the University of Michigan in Ann Arbor (USA) as Assistant Professor in 1985, where he was promoted to Full Professor in 1996. Currently he holds joint appointments in Geological Sciences and in Program in the Environment, and is Director of the university’s undergraduate degree program in Global Change. His primary research interests are in the field of structural geology, which deals with the deformation of geological materials. The scales of his work range from the microscope to the mountain belt, with research approaches that include x-ray analysis, electron microscopy, geothermochronology, geochemistry, rock magnetism and computer modeling. Recent topics of his research group are seismic faulting, deep-crustal architecture, fault gouge and pseudotachylytes, curved orogens, clay microstructures, X-ray goniometry, rock magnetism, geothermochronology, geochemistry, physical oceanography. Associated field areas are in western North America, western Brazil, southern Europe, Uganda, Southern Ocean and New Zealand. Aside from regular teaching commitments in lower and upper level courses in geology and in the environment, his educational efforts involve the development and use of modern technologies to enhance the learning experience, such as TabletPCs for outdoor computing and Handheld PCs for large classroom interactivity, which are carried out in partnerships with companies and the university. Ben serves/served on many department, college and university committees, including long-term planning and search committees and, recently, on the President’s campus-wide Interdisciplinarity Initiative, which he chairs, and the Advisory Committee of Chief Academic Officer (Provost). He serves/served on national agency panels, particularly the US National Science Foundation, and is currently involved in longterm planning activities of NSF's EarthScope project. He is/was a member of several editorial boards and recently completed a five-year term as the editor of the field's leading Earth Sciences journal, GEOLOGY. He has co-authored more than 125 peer-reviewed articles and published two editions of his textbook "Earth Structure". Madeleine Schilder, studentlid Madeleine (L.M.) Schilder (1982) heeft na het Gymnasium in Hoorn het kandidaatsexamen in de Aardwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) afgelegd. Op dit moment is zij bezig met de masteropleiding Landscape Ecology aan dezelfde universiteit. In de kandidaatsfase van haar studie is zij bestuurslid van de studievereniging GAOS in Amsterdam geweest en in de doctoraal- of masterfase is zij studentassistent Landscape Ecology en Urban Ecology geweest. Zo heeft ze als studentassistent onder andere een congresweek georganiseerd, ter afsluiting van een transatlantisch project “Urban Ecology” waar de UvA samen met universiteiten uit Cartagena en Berlijn namens Europa en uit Wisconsin, Pennsylvania en Oregon namens de USA aan heeft deelgenomen. Naast haar studie is ze tevens een van de eindredacteuren geweest van de zelfevaluaties Aardwetenschappen die de Universiteit van Amsterdam heeft gemaakt ten behoeve van de visitatie Aardwetenschappen. Behalve student is ze parttime
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
63
Beleidmedewerker Groen bij het Beleid en Bedrijfsbureau (BBB) van de Sector Stadsdeelwerken en Sport (SWS) van het stadsdeel Amsterdam Noord. Daar neemt ze deel aan verschillende projecten waarbij het ontwikkelen van nieuw beleid of aanpassing van bestaand beleid voor groene elementen in de ruimtelijke omgeving centraal staat. Bij groene elementen is te denken aan parken, groenstroken, maar ook stukken landelijk gebied waarvoor een beheerplan of een visie wordt gemaakt. Tom Schulte Dr. ir. A.M. Schulte (1950) heeft technische natuurkunde gestudeerd aan de Technische Universiteit Eindhoven en is vervolgens gepromoveerd in theoretische natuurkunde aan diezelfde universiteit. Na zijn promotie is hij in 1978 als onderzoeker in dienst getreden bij het toenmalige Exploratie en Produktie Laboratorium van de Shell in Rijswijk (KSEPL). Via research en technologie ontwikkeling op het gebied van fasegedrag van koolwaterstofsystemen, gas- en vloeistofstroming in ondergrondse reservoirs is hij geleidelijk als reservoir engineer betrokken geraakt bij vele multi-disciplinaire Shell projecten wereldwijd waarbij de optimalisatie van gas-en oliewinning in geologisch complexe reservoirs centraal staat. Praktijk en theorie heeft hij regelmatig afgewisseld. Gedurende zijn loopbaan heeft hij veel te maken gehad met academische instellingen via (studenten) researchprojecten, gezamenlijke industrie projecten, recrutering van afgestudeerden en als externe examinator. In zijn huidige baan als Chief Reservoir Engineer van Shell E&P Europa, gestationeerd in Aberdeen - Schotland, is hij verantwoordelijk voor alle reservoir engineering activiteiten in de Europese velden waar Shell een belang in heeft. Willemien Krijn, secretaris Mr Willemien J. Krijn (1946) heeft een juridische opleiding gevolgd aan de Universiteit Leiden, en heeft na haar afstuderen in 1972 verschillende juridische en niet-juridische functies vervuld in het bedrijfsleven en bij non-profitorganisaties. In 1982 is zij in dienst getreden bij het toenmalige Ministerie van Onderwijs en ook daar heeft zij verschillende juridische en niet-juridische functies vervuld, onder meer bij het Bedrijfsbureau van het DG Hoger Onderwijs en de afdeling Planning en Bekostiging van de directie Wetenschappelijk Onderwijs. Vanaf 1994 werkte zij bij de afdeling Bestuurlijke en Juridische zaken WO als senior beleidsmedewerker, plaatsvervangend hoofd en laatstelijk als hoofd van de afdeling. Zij heeft daarmee ruime ervaring opgedaan op het gebied van wet- en regelgeving wat betreft het hoger onderwijs in het algemeen, alsmede op het gebied van bekostiging, planning, kwaliteitszorg, bestuurlijke zaken, personeelbeleid, en “aanwijzing” van universiteiten. Sinds een aantal jaren is zij zelfstandig gevestigd als adviseur bestuurlijke en juridische zaken hoger onderwijs. F.
Programma site visit Technische Universiteit Delft
Het volgende programma is gevolgd tijdens het bezoek: Data: Plaats: dagvoorzitters
1 februari 2006 vanaf 9.00 uur tot en 2 februari 2006 tot 13.30 uur Kamer 204 Faculteit Aardwetenschappen, Mijnbouwstraat 120, 2628 RX Delft Dr ir A.M. (Tom) Schulte, Chief Reservoir Engineer E&P Europe Shell UK Limited en Prof dr J. W. (Jan) Hopmans, Chair of Department Land, Air and Water Resources, University of California
31 januari 18.00 – 20.30
Aperitief en diner in hotel Commissie rector prof.J.T.Fokkema, de decaan prof.ir.L.de Quelerij en de opleidingsdirecteur dr. R.Weijermars. De heer drs. P.M.M. Rullmann van het CvB schuift rond 19.30 aan bij het dessert of koffie
1 februari 9.00 – 10.00
64
opstellers zelfevaluatie: introductie, update, Q&A dr. R. Weijermars, prof.dr. P.K. Currie, dr.ir. E.C. Slob, mw. dr.ir. D. NganTillard, dr.G.J. Weltje, mw. drs. M. Draijer
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
10.00 – 10.45
vertegenwoordiging van studenten Staro/FSR/ vertegenwoordiging van BSc en MSc studenten (namen nog vast te stellen)
10.45 – 11.30
vertegenwoordiging van docenten Dr.M.E. Donselaar, dr.ir. G.G. Drijkoningen, dr.ir.T.P.J. de Jong, prof.dr.J.D. Jansen, dr. L. Gareau
11.30 – 12.00
opleidingscommissie (studenten) Nico Parasie, Chris van Wijngaarden, Wieske Paulissen, Mathieu Bos, Manon Stöver, Sanne Brinkman.
12.00 - 12.30
opleidingscommissie (docenten) dr.J.Bruining, drs. J.C. Blom, dr.ir.D.M.J. Smeulders, ir.J.J.de Ruiter, mw. dr.ir. D. Ngan-Tillard.
12.30 – 14.00
lunch commissie
14.00 – 1500
bezichtiging faciliteiten
15.00 – 15.45
examencommissie ir.J.J.de Ruiter (VZ), mw. drs. M.M. van Tooren, dr.ir.E.C. slob, mw. dr.D.NganTillard
15.45 – 16.30
ondersteunende diensten/functionarissen (studieadviseur, stagecoördinator e.d.) drs. P.de Smidt, prof. dr.P.K. Currie, ir.J.J.de Ruiter, mw. drs E. Touw, mw. drs. M.M.M. Draijer, mw. M. van Vollenhoven
16.30 – 17.30
afdelingsbestuur afdelingsvoorzitter prof. dr.S.M.Luthi, onderzoeksdirecteur prof.dr.ir.C.P.A. Wapenaar, opleidingsdirecteur dr.R. Weijermars
18.30 – 20.30
Diner in hotel commissie
Dag 2 2 februari 9.00 – 10.00
spreekuur *
10.00 – 12.30
intern beraad commissie ( incl lunch)
12.30 – 13.00
afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en afdelingsbestuur over voorlopige bevindingen
13.15 – 13.45
presentatie voorlopige bevindingen door de voorzitter in de Senaatszaal in de Aula van de TUD, Mekelweg 5, 2628 CC Delft
* Eén docent heeft gebruik gemaakt van het (anonieme) spreekuur. De voorzitter van de commissie en de dagvoorzitters hebben dat gesprek gevoerd. De overige commissieleden hebben gedurende die tijd aanvullende gesprekken gevoerd met verschillende personen die eerder gedurende de site visit door de commissie waren gehoord.
QANU / Technische Universiteit Delft, Bachelor Technische Aardwetenschappen
65