Notitie toekomstig beleid peuteropvang in Midden-Delfland
September 2014
1
I Inleiding De manier waarop ouders van jonge kinderen gebruik kunnen maken van een peuterspeelzaal in onze gemeente is enige jaren geleden door verschillende ontwikkelingen gewijzigd. Nieuwe inzichten en regelgeving op het gebied van de voorschoolse opvang (peuterspeelzalen, peuteropvang en kinderopvang) zorgen ervoor dat voor de langere termijn opnieuw een nieuw beleid voor de opvang van peuters noodzakelijk is. In deze notitie wordt kort informatie verstrekt over de geschiedenis en de huidige situatie rond de peuteropvang en voorstellen gedaan voor nieuw beleid. 1. Korte geschiedenis In 2007 hebben de stichtingen voor peuterspeelzaalwerk die actief waren in de dorpen Maasland, Schipluiden en Den Hoorn te kennen gegeven niet langer in staat te zijn als zelfstandige peuterspeelzaal met een vrijwillige leiding te kunnen functioneren. Er is in de dorpen wel sprake van een behoefte aan peuteropvang, maar die is geleidelijk afnemend en qua inhoud en vorm veranderd. Verder is de regelgeving rond de uitvoering van de werkzaamheden veeleisender. In verband hiermee zijn de stichtingen voor peuterspeelzaalwerk gefuseerd tot de Stichting peuterspeelzalen Midden-Delfland. Na een periode van oriëntatie, afwikkeling en voorbereiding op de nieuwe situatie heeft de stichting vanaf 1 september 2011 het peuterspeelzaalwerk gewijzigd in peuteropvang dat onder de Wet kinderopvang valt. In alle drie dorpen is er een aanbod voor peuteropvang. De peutergroepen bestaan uit kinderen die in het kader van de Wet kinderopvang verblijven en kinderen voor wie dit niet geldt. Voor de kinderen maakt het aanbod en de professionele begeleiding geen verschil. Zo biedt de stichting een eenduidig, sociaal en educatief programma. De peuteropvang biedt, anders dan gewone kinderopvang, 3 uur per dag opvang voor 40 weken per jaar. 2. Huidige situatie (financiering) peuteropvang In de gemeente Midden-Delfland is er na de fusie van de drie stichtingen voor peuterspeelzaalwerk nog één organisatie voor peuteropvang waar kinderen van ouders die geen gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag terecht kunnen: de Stichting Peuterspeelzalen Midden-Delfland. Met de wijziging van het peuterspeelzaalwerk tot peuteropvang is er al een belangrijke stap gemaakt naar de harmonisatie van de kwaliteit van de opvang van jonge kinderen. De kwaliteitseisen voor de kinderopvang en de peuteropvang zijn ten aanzien van de groepsgrootte, het aantal gediplomeerde leid(st)ers op de groep en de gehanteerde CAO gelijk. De bezetting van de groepen is met ± 95% hoog. In het Toekomstplan was rekening gehouden met een bezetting van 85%. De bezetting van de verschillende locaties is als volgt (situatie december 2013): Bezetting (in Bezetting (in dagdelen)* dagdelen)* Wet Kinderopvang Algemeen toegankelijk Den Hoorn 18 58 28 91 Maasland 7 48 15 71 Schipluiden 2 13 5 22 Totaal 27 119 48 184 * Een peuter maakt gemiddeld 2 dagdelen gebruik van de peuteropvang. In totaal maken ongeveer 27 peuters gebruik van de algemeen toegankelijke plaatsen. Bezetting
Aantal peuters algemeen toegankelijk
Aantal peuters wet kinderopvang
De tarieven voor de peuteropvang zijn € 6,70 per uur voor de plaatsen Wet kinderopvang en
2
€ 3,50 per uur voor de algemeen toegankelijke plaatsen. Van de algemeen toegankelijke plaatsen kan alleen gebruik gemaakt worden van peuters die wonen in Midden-Delfland. Zoals in het Toekomstplan is aangegeven kon de wijziging van het peuterspeelzaalwerk naar peuteropvang alleen gerealiseerd worden met de bereidheid van de gemeente om de peuteropvang te blijven subsidiëren, in eerste instantie voor de algemene exploitatie. Vervolgens moet beleid worden ontwikkeld voor de langere termijn. De stichting peuterspeelzalen Midden-Delfland ontvangt een subsidie op grond van het verwachte exploitatietekort tot een te bepalen maximum. Zoals door de stichting bij de presentatie van de begroting 2013 is aangegeven vraagt de peuteropvang zoals genoemd in het toekomstplan een oplopende gemeentelijke bijdrage. De jaarlijks stijgende lasten worden ook met een nog betere bezetting niet gecompenseerd door de inkomsten. De stichting geeft aan dat in verband hiermee het heroverwegen van de oorspronkelijk geformuleerde uitgangspunten onvermijdelijk is. 3. Voor- en vroegschoolse educatie De gemeente heeft een taak op het gebied van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). De VVE is bedoeld voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. Deze zogenaamde doelgroepkinderen krijgen extra educatie om een achterstand, vooral in de Nederlandse taal in te halen. Investeren in de voor- en vroegschoolse periode levert een bijdrage aan de prestaties gedurende de gehele schoolloopbaan. VVE is dan ook één van de instrumenten die ingezet wordt voor het stimuleren van de ontwikkeling van vooral doelgroeppeuters met (risico op) achterstanden. De achterstanden bij peuters worden door het Centrum voor Jeugd en Gezin (consultatiebureau) geconstateerd. Ouders worden dan geadviseerd gebruik te maken van een VVE-plaats in de peuteropvang (als de kinderen al niet naar de kinderopvang gaan). In de notitie ‘Voor- en vroegschoolse educatie in Midden-Delfland’ is het gemeentelijk beleid voor dit onderwerp vastgelegd. De VVE-begeleiding voor deze kinderen bestaat uit minimaal 10 uur per week in de kinderopvang of peuteropvang. 4. Landelijke plannen rond peuteropvang a. Kabinetsvisie “Een betere basis voor peuters” In het Regeerakkoord is onder andere opgenomen dat de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet kinderopvang wordt gebracht. Op welke manier dit wordt geregeld bleef lange tijd onduidelijk. Met de brief van 1 december 2013 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informatie verstrekt over de invulling van dit beleid. Deze brief is ter informatie als bijlage bij deze notitie gevoegd. Op grond van de Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet Oke) is er al een kwaliteitsslag gemaakt voor de peuteropvang, maar toch zijn er ten aanzien van de inzet van vrijwilligers en de beroepskracht-kindratio nog verschillen. Het kabinet is van mening dat in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk voor alle kinderen het zelfde minimale kwaliteitsniveau gegarandeerd moet zijn. Het kabinet wil naast de kwaliteitseisen de financieringsstructuur van voorschoolse voorzieningen sterker harmoniseren. Voor werkende ouders wordt de financiering van voorschoolse voorzieningen gestroomlijnd. Het recht op kinderopvangtoeslag geldt op het moment dat kwaliteitseisen aan peuterspeelzalen en kinderopvang zijn gelijkgeschakeld voor zowel kinderopvang als peuterspeelzaal. Hiermee verdwijnt de prikkel voor ouders om uit kostenoverwegingen te kiezen voor de, in sommige gemeenten, goedkopere peuterspeelzaal in plaats van de kinderopvang. Het zorgen van een aanbod voor kinderen van alleenverdieners of niet-werkende ouders blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente. Het kabinet geeft verder aan dat geen blauwdruk wordt voorgeschreven in het harmonisatieproces van voorschoolse voorzieningen en er ruimte is voor lokaal maatwerk. In verband met het feit dat het Rijk de financiering van het peuterspeelzaalwerk voor kinderen van werkende ouders voor haar rekening neemt, worden middelen van gemeenten overgeheveld naar
3
het Rijk. Dit betekent dat de decentralisatie-uitkering die gemeenten ontvangen in het kader van de Wet Oke wordt stopgezet. Het ministerie geeft aan dat deze uitname uit het gemeentefonds kleiner is dan de kosten die het Rijk van gemeenten overneemt, zodat ruimte voor lokaal maatwerk overblijft. Over de definitieve vormgeving en bijbehorende financiering van de voorstellen vindt nog overleg plaats met de VNG. Aangezien gemeenten en voorschoolse voorzieningen voldoende tijd moeten hebben om zich voor te kunnen bereiden op de wijzigingen streeft het kabinet naar invoering per 1 januari 2016. b. Alternatief scenario peuteropvang VNG De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het ministerie aangegeven niet achter de voorstellen van het rijk te staan. De VNG is van mening dat het plan leidt tot hogere kosten voor werkende ouders en daarmee tot het risico dat minder kinderen naar de voorschool gaan. De VNG onderschrijft de noodzaak tot harmonisatie van de voorzieningen van peuters en kleuters. Maar anders dan het kabinet bepleiten gemeenten een ontwikkelingrecht voor peuters, één integrale voorschoolse voorziening, toegankelijk voor alle kinderen, in één doorlopende leerlijn met de basisschool. In de brief d.d. 12 februari 2014 aan minister Asscher en staatssecretaris Dekker heeft de VNG een brief met een alternatief scenario gestuurd. Het VNG voorstel is als volgt: Een basisaanbod van twee dagdelen van 3 uur in een voorschoolse voorziening voor alle peuters van 2,5 tot en met 4 jaar. Een basisaanbod van 4 dagdelen van 3 uur voor doelgroepkinderen VVE. Een kwalitatief hoogwaardig aanbod gericht op ontwikkelingsstimulering (educatieve en pedagogische kwaliteit). Een nauwe samenwerking tussen voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs. De mogelijkheid voor ouders om aanvullende uren opvang af te nemen boven het basisaanbod met recht op kinderopvangtoeslag conform de wet kinderopvang Uit de eerste reacties op het alternatieve scenario van de VNG blijkt dat hiervoor bij de landelijke politiek nog weinig enthousiasme is. Vooral de financiering van het VNG-scenario blijkt een punt van discussie. Duidelijk is wel dat de standpunten nog ver uit elkaar liggen. c. Reactie op alternatief scenario VNG Met de brief van 24 maart 2014 reageren de minister Sociale Zaken en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op het door de VNG opgestelde alternatieve scenario. Geconstateerd wordt dat ten aanzien van de kwaliteit het kabinet en de VNG dezelfde ambities delen. Het kabinet is echter van mening dat het alternatieve scenario niet past binnen de budgettaire kaders van het regeerakkoord. Voor het alternatieve voorstel ontbreekt ruim € 400 miljoen aan dekking. Verder wordt aangeven dat het voorstel van de VNG het voor werkende ouders complexer maakt aangezien zij in het voorstel afhankelijk zijn van twee verschillende regelingen. Het kabinet stelt verder dat met kabinetsplannen wordt aangesloten bij de beweging die in veel gemeenten in gang is gezet waarbij er geen onderscheid meer is tussen peuterspeelzalen en kinderopvang. De kabinetsplannen worden verder uitgewerkt in werkgroepen waarin belanghebbende partijen deelnemen. d. Nader uitwerking kabinetsbrief: Een betere basis voor peuters Deze brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft informatie over de verdere uitwerking van de kabinetsplannen na overleg met verschillende partijen op het terrein van de kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. De brief gaat vooral nader in op de gelijkschakeling van kwaliteitseisen tussen de kinderopvang en peuteropvang/peuterspeelzaalwerk. De aanpassing van de financieringsstructuur is geen onderdeel van de brief. De verdere vervolgstappen om te komen tot één financieringsstructuur voor werkende ouders vinden plaats na bestuurlijk overleg met de VNG. Aangezien de collegevorming in gemeenten na de gemeenteraadsverkiezingen recent zijn afgerond vindt dit overleg na de zomer van 2014 plaats. Wel worden op korte termijn een aantal verschillen tussen de kwaliteitseisen aan kinderopvang en peuterspeelzaalwerk weggenomen. Per 1 januari 2015 geldt voor horizontale peutergroepen met
4
tweejarigen een ratio van één beroepskracht op 8 kinderen. Het vierogenprincipe is vanaf 1 juli 2015 ook van toepassing op het peuterspeelzaalwerk en er vindt een kleine wijziging plaats in het pedagogisch beleidsplan. Er moet in dit plan meer aandacht worden besteed aan de wijze waarop beroepskrachten bijzonderheden in de ontwikkeling van kinderen of andere problemen signaleren en ouders doorverwijzen naar passende instanties die hierbij ondersteuning kunnen bieden. De minister geeft aan dat alle overige verschillen tussen de kwaliteitskaders worden weggenomen bij de totale herijking van de kwaliteitskaders in 2017.
II Toekomstig beleid peuteropvang 1. Algemeen Vóór de wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet Oke) werd de voorschoolse opvang gekenmerkt door een tweedeling. Daar was het peuterspeelzaalwerk een onderdeel van welzijnsbeleid en bedoeld als plek om je kind te laten spelen met andere kinderen en langzaam aan voor te bereiden op school. En er was de kinderopvang om te voorzien in de behoefte van werkende ouders en de opvang van hun kinderen in de voorschoolse leeftijd (0 tot 4). Het uitgangspunt voor het nieuwe beleid is dat er in ieder dorp, ook voor ouders die geen gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag, betaalbare opvang aanwezig is die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen. Doordat steeds meer ouders beiden werken, komen steeds meer ouders in aanmerking voor de kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat het gebruik van algemeen toegankelijke plaatsen peuteropvang afneemt. Een hoge ouderbijdrage zorgt ervoor dat ouders om financiële redenen geen gebruik maken van de peuteropvang. Gelet op de ontwikkeling van kinderen een ongewenste situatie die vermeden moet worden. De peuteropvang draagt bij aan de sociale cohesie, is een vindplaats en draagt zorg voor doorverwijzen van zorgkinderen en biedt opvoedingsondersteuning in de preventieve sfeer. Belangrijk is dat alle kinderen in Midden-Delfland gebruik kunnen blijven maken van een voorschoolse voorziening. Deze voorschoolse voorziening moet een laagdrempelig karakter hebben. Verder is het belangrijk dat de kwaliteit van de opvang in alle kernen gelijk is. Ook moet het toekomstig beleid zoveel mogelijk aansluiten bij het rijksbeleid en anticiperen op de harmonisatie van kinderopvang en peuteropvang. 2. Nieuw (subsidie)stelsel voorschoolse voorzieningen a. Eén geïntegreerd stelsel voor voorschoolse voorzieningen Met het wijzigen van het peuterspeelzaalwerk tot peuteropvang in 2011 is al een belangrijke stap gezet ten aanzien van de kwaliteit en de integratie van de voorschoolse voorzieningen. Dit beleid blijft ook voor de komende jaren in stand. Aan de andere kant is duidelijk geworden dat het subsidiëren van één organisatie voor peuteropvang op basis van het exploitatietekort niet wenselijk is. In een tijd van bezuinigingen past het efficiënter organiseren en prioriteiten stellen ook voor een voorziening als de peuteropvang. Een organisatie die alleen peuteropvang aanbiedt, met opvang van 3 uur per dagdeel en 40 weken per jaar is niet kostendekkend te exploiteren. Ook het aantal kinderen dat gebruik maakt van de peuteropvang is niet zodanig groot dat een aparte organisatie voor peuteropvang nodig blijft. Daarbij speelt dat nu het rijk de financiering van het reguliere peuterspeelzaalwerk voor kinderen van werkende ouders voor haar rekening neemt, geld overgeheveld wordt van gemeenten naar het rijk. Deze overheveling bestaat uit de decentralisatie uitkering in het kader van de wet Oke. Voor Midden-Delfland gaat het om een bedrag van € 51.388,-. Doel is om kinderopvangaanbieders te stimuleren om tot nauwe samenwerking te komen en om, waar mogelijk, kinderopvang en peuteropvang te integreren in hun aanbod. De voordelen voor de huidige aanbieders van kinderopvang zijn: voorkomen van lege plekken in de groepen en vergroten van de levensvatbaarheid van voorzieningen in de dorpen. Daarnaast is er de mogelijkheid om gezamenlijk beleid te ontwikkelen en nauwer samen te werken met bijvoorbeeld het onderwijs en het Centrum voor Jeugd en Gezin (JGZ). Voor ouders en kinderen geeft een geïntegreerd stelsel voor voorschoolse voorzieningen overzicht en duidelijkheid.
5
De peuteropvang blijft vallen onder de Wet kinderopvang, zodat alle voorschoolse voorzieningen ambitieniveau 2 bieden. Dit is tevens het vereiste niveau voor VVE. In ambitieniveau 2 zijn er 2 MBO-3 gediplomeerde leidsters per groep, die vallen onder de CAO kinderopvang. Deze gelijkstelling betekent dat er sprake is van een kwalitatief goed aanbod en gemengde groepen van peuters en VVE-peuters mogelijk is. Dat geeft een beter resultaat en voorkomt onnodige stigmatisering. Het aantal uren voor reguliere peuterplaatsen bedraagt 2 x 3 uur per week, 40 weken per jaar. Voor VVE-doelgroep peuters bedraagt het aantal uren opvang 10 uur per week, 40 weken per jaar. 3. Keuzevrijheid voor ouders Het aanbod van 40 weken en 2 dagdelen van 3 uur per week sluit aan bij de behoefte van een deel van de ouders. Dit pleit er dus voor om de mogelijkheid van deze vorm van opvang te continueren. Uit de evaluatie van de peuteropvang over de afgelopen jaren blijkt ook duidelijk dat de huidige manier van financiering van deze voorziening niet wenselijk is. De financiering van de peuteropvang op basis van het (verwachte) tekort van de stichting peuteropvang Midden-Delfland moet dan ook worden gewijzigd. De nieuwe subsidiestructuur kan het beste gebaseerd worden op vraagfinanciering. Dit betekent dat de gemeente geen hele organisatie meer financiert, maar de vraag van de ouders volgt en dus plaatsen betaalt bij aanbieders daar waar deze bezet zijn. Ouders kunnen zo zelf bepalen van welke voorschoolse voorziening ze gebruik willen maken voor hun peuter. De gemeente bepaalt welke prijs (maximaal) betaald wordt voor het aanbod. Door gebruik te maken van een maximum uurprijs voor alle aanbieders zorgt de gemeente dat de kosten beheerst blijven. In Midden-Delfland zijn er verschillende organisaties die kinderopvang aanbieden. Dit zijn: -
Stichting Kinderopvang Schipluiden Djoy Dokus ZON Het Paarse Schaap Koetje Boe
Schipluiden en Den Hoorn Maasland Maasland Den Hoorn Schipluiden* ’t Woudt**
Er is één aanbieder van peuteropvang: de Stichting peuterspeelzalen Midden-Delfland met vestigingen in de drie dorpen van Midden-Delfland. *Het Paarse Schaap is weliswaar gevestigd in de gemeente Midden-Delfland (buitengebied), maar vooral gericht op het dorp De Lier. **Kleine kinderopvangorganisatie met beperkte opvang ± 5 kinderen.
Wat de keuzevrijheid van de ouders voor gevolgen heeft is niet duidelijk. Zo is op dit moment nog niet duidelijk welke kinderopvangorganisaties ook peuteropvang willen aanbieden, danwel dit willen integreren in hun aanbod. Hierover moet nog overleg plaatsvinden met deze organisaties. 4. Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) Om een volwaardig VVE aanbod te verzorgen moet gewerkt worden met integrale programma’s voor VVE die door het Nederlands Jeugd Instituut zijn erkend. Een aantal kinderopvangorganisaties in Midden-Delfland zijn al VVE-gecertificeerd of werken hieraan. Het wettelijk kader geeft aan dat een VVE peuterplaats ten minste 10 uur per week moet zijn. Hierbij kan ervoor gekozen worden om deze 10 uur opvang per week te verdelen over 2 of meer dagdelen. Om voor een gemeentelijke bijdrage in de kosten van een VVE peuterplaats in aanmerking te komen moet de peuter gebruik maken van een kinderopvangorganisatie die VVE-gecertificeerd is. De gemeente vervult een regiefunctie om een kwalitatieve en doorgaande lijn van de VVE te
6
waarborgen. Dit kan onder andere om hierover afspraken te maken in het overleg Lokaal Educatieve Agenda (LEA). Beleidskeuzes voor- en vroegschoolse educatie a. Eén financieringsstelsel voor vergoeding VVE peuterplaats bij voorschoolse voorzieningen. b. Indicatiestelling VVE via Centrum voor Jeugd en Gezin. c. Aantal uren voor een VVE peuterplaats: 10 uur per week, 40 weken per jaar. d. Om voor een gemeentelijke bijdrage voor een VVE peuterplaats in aanmerking te komen moet gebruik worden gemaakt van een VVE gecertificeerde kinderopvangorganisatie. 5. Systematiek voor gemeentelijke vergoedingen De peuteropvang valt onder dezelfde financieringsregels als kinderopvang. Ouders vragen een kinderopvangtoeslag aan bij de Belastingdienst en betalen afhankelijk van het eigen inkomen een eigen bijdrage. Voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag geldt de gemeentelijke vergoeding. De financiering van peuterplaatsen en VVE peuterplaatsen onder de wet kinderopvang ziet er schematisch als volgt uit:
Peuteropvang
Regulier
VVE
Ouders geen recht op kinderopvangtoeslag
Eigen bijdrage + vergoeding voor 2 dagdelen à 3 uur per week
Eigen bijdrage + vergoeding tot 10 uur per week
Ouders wel recht op kinderopvangtoeslag
Geen vergoeding
Eigen bijdrage + kinderopvangtoeslag + aanvullende vergoeding indien kinderopvangtoeslag niet voor 10 uur geldt
Informatie tabel: De ouders van VVE geïndiceerde peuters die recht hebben op kinderopvangtoeslag vragen kinderopvangtoeslag aan. Indien er geen toeslag wordt toegekend voor in totaal 10 uur per week dan wordt het verschil vergoed door de gemeente. In de nieuwe systematiek blijft voor ouders van ‘reguliere peuters’ die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag een vergoeding beschikbaar voor het basisaanbod van twee dagdelen van 3 uur per week, gedurende 40 weken per jaar. Ouders/verzorgers betalen een eigen bijdrage volgens de VNG adviestabel ouderbijdragen. Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen aan de aanbieder het geldende uurtarief en ontvangen hierover op basis van hun verzamelinkomen kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst. Voor deze peuters geldt geen gemeentelijke vergoeding.
III Voorwaarden en financiering toekomstig beleid peuteropvang Hoeveel peuters er bij de invoering van het nieuwe stelsel in aanmerking komen voor een gemeentelijke bijdrage is niet exact te voorspellen. Op dit moment maken ± 27 kinderen gebruik van een algemeen toegankelijke plaats in de peuteropvang, maar mogelijk wijzigt dit aantal in verband met het voorgestelde nieuwe aanbod. Op basis van werkelijke uitgaven in 2015 is voor het begrotingsjaar 2016 een meer specifiek bedrag bekend. In de gemeentebegroting 2015 is voor de subsidiëring van de peuteropvang een bedrag beschikbaar van € 142.893,- . Voor het jaar 2016 moet naar verwachting rekening worden gehouden met het wegvallen van de bijdrage in het kader van de wet Oke (€ 51.388,-), zodat in het jaar 2016 een subsidiebedrag beschikbaar is van € 91.505,-.
7
Berekeningen wijzen uit dat op grond van de nu bekende gegevens het nieuwe beleid binnen dit beschikbare budget kan plaatsvinden. 1. De peutertoeslag Aanspraak op peutertoeslag kan slechts bestaan voor een kind in de leeftijd tussen 2 jaar en 4 maanden tot de dag dat het kind 4 jaar wordt en woonachtig is in de gemeente Midden-Delfland. De peutertoeslag wordt alleen verstrekt als gebruik wordt gemaakt van een peuteropvang in een voorziening die opgenomen is in het gemeentelijk register kinderopvang. De aanbieders van peuteropvang moeten in de nieuwe opzet een uurtarief opstellen op basis waarvan de ouders en de gemeente plaatsen peuteropvang afnemen. Ouders met recht op kinderopvangtoeslag moeten dit uurtarief ook bij de Belastingdienst opgeven bij hun aanvraag voor kinderopvangtoeslag. Voor de gemeente is het van belang om een maximum prijs vast te stellen waarvoor de gemeente peuterplaatsen inkoopt. Als hiervoor geen maximum wordt gesteld, dan is beheersing van de gemeentesubsidie niet mogelijk. Aangezien sprake is van vraagfinanciering, wordt deze maximum kostprijs niet over het aantal beschikbare plaatsen berekend, maar over het aantal bezette plaatsen. De peutertoeslag wordt verstrekt aan de aanbieder van de peuterplaatsen. De peutertoeslag bedraagt 2 dagdelen van 3 uur per week. De peutertoeslag wordt voor maximaal 40 weken per jaar verstrekt, zijnde alle weken buiten de schoolvakanties. De peutertoeslag geldt alleen voor de plaatsen waarvoor met de betreffende ouders/verzorgers een overeenkomst voor peuteropvang is afgesloten. De gemeente stelt een maximale peutertoeslag vast, waar een inkomensafhankelijke ouderbijdrage van af getrokken wordt. Net als bij de Belastingdienst gaat het niet om een maximum uurtarief waar de aanbieder aan gebonden is. Aanbieders kunnen een hoger tarief vragen per uur, maar het verschil tussen dit tarief en de maximale peutertoeslag komt volledig voor rekening van de ouders. De tegemoetkoming van de Belastingdienst is in 2014 vastgesteld op een maximaal uurtarief van € 6,70. Voor dit tarief dienen ouders vaak een minimaal dagdeel af te nemen dat 5 uur bedraagt. Peuteropvang is echter slechts 3 uur per week. Dat betekent dat de vaste lasten voor de kinderopvangorganisaties nog 2 uur doorlopen, zonder dat er inkomsten tegenover staan. In verband hiermee wordt voor de vaststelling van de peutertoeslag aangesloten bij de landelijk gemiddelde kostprijs per uur. Dit is € 8,85 per uur. 2. Peutertoeslag VVE doelgroep Of kinderen behoren tot de VVE doelgroep wordt bepaald door het Centrum voor Jeugd en Gezin. Kinderen die al VVE afnemen en tot de VVE doelgroep behoren hoeven niet nogmaals geïndiceerd te worden door het Centrum voor Jeugd en Gezin. Als het kind tot de VVE doelgroep behoort bedraagt de peutertoeslag 10 uur per week (verdeeld over 2 of meer dagdelen). De daadwerkelijke invulling van de 10 uur opvang is een zaak van de kinderopvangorganisatie en de ouders. Zo kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen de verdeling zo te regelen dat de peuter kan mee-eten. De peutertoeslag wordt alleen toegekend aan kinderopvangorganisaties die VVE gecertificeerd zijn. De ouders van VVE geïndiceerde peuters die recht hebben op kinderopvangtoeslag komen in aanmerking voor peutertoeslag indien de Belastingdienst geen kinderopvangtoeslag toekent voor de volledige 10 uur. De gemeente vergoedt dan het verschil tussen de toeslag van de Belastingdienst en de 10 uur opvang. 3. Hoogte van de ouderbijdrage Voor het vaststellen van de ouderbijdrage wordt aangesloten bij de adviestabel ouderbijdrage van de VNG. De ouderbijdragetabel voor 2014 ziet er als volgt uit:
8
Gezamenlijk toetsingsinkomen Gezin 2014
Ouderbijdrage peuterwerk 2014 per uur 1e kind
2e kind
Lager dan
€ 17.575
€ 0,62
€ 0,45
€ 17.576
€ 27.022
€ 0,92
€ 0,47
€ 27.023
€ 37.184
€ 1,37
€ 0,58
€ 37.185
€ 50.576
€ 1,86
€ 0,73
€ 50.577
€ 72.699
€ 2,84
€ 0,99
€ 72.700
€ 100.741
€ 4,46
€ 1,33
en hoger
€ 5,49
€ 2,14
€ 100.742
Voor ouders met een kind dat tot de VVE-doelgroep behoort, is er een afwijkende regeling om de drempel zo laag mogelijk te maken. De standaard ouderbijdrage voor 1 kind in de VVE-peuteropvang gedurende 40 weken per jaar en 10 uur per week bedraagt bij gezinnen in de laagste inkomenscategorie: 40 weken x 10 uur x € 0,62 = € 248,- per jaar. Om de drempel te verlagen voor VVE doelgroepen is de ouderbijdrage gebaseerd op een maximale afname van 5 uur en voor de extra 5 uur die als eis wordt gesteld aan het VVE-programma (minimaal 10 uur) geen extra ouderbijdrage in rekening te brengen. De ouderbijdrage voor 1 kind in de VVE-peuteropvang gedurende 40 weken per jaar en 10 uur per week voor een gezin uit de laagste inkomenscategorie is: 40 weken x 5 uur x € 0,62 = € 124,- per jaar. IV Gevolgen huidige manier peuteropvang en vervolgproces De nieuwe manier van (financiering van) de peuteropvang betekent dat een specifieke organisatie voor peuteropvang niet meer nodig is. De Stichting Peuterspeelzalen Midden-Delfland houdt dan ook op te bestaan. Over de gevolgen hiervan, bijvoorbeeld ten aanzien van de ruimten die nu door deze stichting worden gehuurd, moet apart overleg plaatsvinden met het bestuur van deze stichting. Kinderopvangorganisaties kunnen hun aanbod voor peuteropvang integreren in de (halve) dagopvang. Zoals eerder opgemerkt is op dit moment niet duidelijk of alle kinderopvangorganisaties peuteropvang willen of kunnen aanbieden. Voorgesteld wordt in een overleg met de kinderopvangorganisaties de meningen hierover te peilen. Volgens de nieuwe manier van peuteropvang kunnen ouders zelf een aanbieder kiezen. Nog niet geheel duidelijk is welke effecten dit heeft op de vraag naar peuteropvang en de financiële gevolgen. Op dit moment is voor het jaar 2015 en volgende jaren een bedrag van € 142.893,- in de gemeentebegroting opgenomen voor de subsidiëring van de peuteropvang. Wanneer in 2016 daadwerkelijk de Oke-gelden niet meer beschikbaar worden gesteld is het budget nog € 91.505,-. Het eerste jaar waarin volgens de nieuwe systematiek wordt gewerkt is een ‘proefjaar’ waarin de effecten van het nieuwe beleid meer duidelijk moeten worden. De berekeningen op basis van de nu beschikbare informatie geven aan dat het nieuwe beleid binnen het dan beschikbare bedrag kan worden gerealiseerd. Zoals hiervoor is aangegeven is de manier waarop in de toekomst invulling wordt gegeven aan de voorschoolse voorzieningen landelijk onderwerp van discussie. Het risico is aanwezig dat in verband met gewijzigde wetgeving de manier waarop de peuteropvang moet worden georganiseerd
9
en gefinancierd opnieuw gewijzigd moet worden. De vraag is dan ook aan de orde of het niet beter is om te wachten tot er meer duidelijkheid is over de landelijke regelgeving. Uit informatie hierover is duidelijk geworden dat de uitvoering van nieuw landelijk beleid niet eerder dan in 2016 zal plaatsvinden. De gemeenteraad van Midden-Delfland heeft naar aanleiding van de evaluatie van de peuteropvang over de afgelopen jaren aangedrongen op een snelle andere manier van (met name de financiering) peuteropvang. In verband met de wens van de gemeenteraad om op snel een nieuw beleid voor de peuteropvang te presenteren wordt voorgesteld de landelijke discussie over de toekomst van de peuteropvang niet af te wachten, maar te starten met de invoering van het in deze notitie geformuleerde beleid. Na instemming met de hoofdlijnen van het nieuwe beleid voor de peuteropvang moet concrete invulling gegeven worden aan de uitvoering hiervan, zoals: - Overleg met de kinderopvangorganisaties over de nieuwe manier van peuteropvang; - Het opstellen van een verordening waarin de specifieke regels voor kinderopvangorganisaties om in aanmerking te komen voor peutertoeslag zijn vastgelegd; - Communicatie naar de inwoners en schoolbesturen over de mogelijkheden om gebruik te maken van peuteropvang.
Bijlagen: - Evaluatie peuteropvang 2011 tot en met 2013 Stichting Peuterspeelzalen Midden-Delfland - Kabinetsvisie ‘Een betere basis voor peuters’ - Alternatief Scenario peuteropvang VNG - Reactie kabinet op alternatief scenario peuteropvang - Nadere uitwerking kabinetsbrief: Een betere basis voor peuters
10