Notitie ‘Openstaande Rekeningen’ Aan Van
De gemeenteraad Het college
Kopie aan Datum
13 mei 2016
Geachte gemeenteraad, Op verzoek van het college en de gemeenteraad heeft het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (hierna: NIOD) onderzoek gedaan naar de betalingen die door teruggekeerde oorlogsslachtoffers na de Tweede Wereldoorlog zijn gedaan aan de gemeente. Op 21 november 2015 heeft u het rapport, ‘Openstaande Rekeningen, de gemeente Amsterdam en de gevolgen van roof en rechtsherstel, 1940-1950’ ontvangen. In deze notitie worden de mogelijke gevolgen die u aan dit onderzoek kunt verbinden besproken. Het stadsbestuur heeft in de aanloop naar dit onderzoek aangegeven dat wat misgegaan is benoemd moet worden en datgene wat rechtgezet kan worden, zal worden rechtgezet. In deze notitie wordt aan u door het college voorgesteld te besluiten tot een tegemoetkoming aan de Amsterdamse Joodse gemeenschap, door een budget beschikbaar te stellen voor collectieve doelen. Over de exacte invulling van de verdeling over de collectieve doelen zal worden geadviseerd door een stichting, binnen door u gestelde kaders en uitgangspunten. U zal besluiten het advies van de stichting wel of niet te volgen. In deze notitie wordt dit voorstel toegelicht. Eerst wordt het rechtsherstel en de Maror-gelden besproken, vervolgens wordt ingegaan op de bevindingen van het NIOD en daarna op de mogelijkheden van individuele of collectieve tegemoetkoming. Met dit voorstel, dat in lijn met het NIOD-onderzoek is gericht op de Joodse gemeenschap, wordt voor deze oorlogsslachtoffers een tegemoetkoming verleend. Rechtsherstel In deze notitie wordt eerst ingegaan op het rechtsherstel dat heeft plaatsgevonden na WOII, zodat de conclusies van het NIOD onderzoek en de achtergrond en het effect van een tegemoetkoming aan de Joodse gemeenschap in het juiste kader kunnen worden geplaatst. Tijdens de bezetting in Nederland zijn door de bezetter maatregelen genomen tegen de joodse mensen, waarbij hun bezittingen werden ontnomen. Dit gebeurde meestal met verordeningen. Na WOII zijn deze verordeningen onrechtmatig verklaard en heeft er in Nederland gedurende een aantal jaren een uitgebreid rechtsherstel plaatsgevonden. Het uitgangspunt was het materiële onrecht zoveel mogelijk terug te draaien, maar niet om daarbij een vergoeding of schadeloosstelling voor de geleden verliezen te bieden. De Nederlandse overheid achtte zich niet juridisch aansprakelijk voor de schade die door de bezetter was toegebracht. Het rechtsherstel werd uitgevoerd door de Raad van het Rechtsherstel. Onroerend goed ging, na onderhandeling
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 2 van 10
over de prijs, terug naar de oorspronkelijke eigenaar of, indien deze de oorlog niet had overleefd en zij geen erfgenamen hadden, naar een bewindvoerder. Commissie- Van Kemenade en standpunt regering Aan het eind van de twintigste eeuw heeft de regering verschillende commissies ingesteld die de opdracht kregen uit te zoeken of het rechtsherstel op juiste wijze had plaatsgevonden. De commissie-Van Kemenade heeft specifiek onderzoek gedaan naar de roof van bezittingen van joodse mensen in Nederland en de opzet en uitvoering van het vermogensrechtsherstel van de Tweede Wereldoorlog. De commissie concludeert dat na de Tweede Wereldoorlog naar vermogen is getracht iedereen zoveel mogelijk in zijn of haar rechten te herstellen. Dat is, zo geeft onderzoek aan, in redelijke mate gelukt. De commissie stelt dat over het eventuele verschil tussen roof en restitutie op basis van de daarover nu nog beschikbare gegevens geen verantwoorde uitspraken zijn te doen. Evenmin is vast te stellen wie voor een eventueel verschil verantwoordelijk en aanspreekbaar zou zijn. Overeenkomstig de adviezen van de commissies was er voor de regering geen aanleiding het rechtsherstel over te doen. Er zijn destijds in het algemeen geen onrechtmatige overheidsbeslissingen genomen. Uiteindelijk heeft het beoogde rechtsherstel in verreweg de meeste gevallen plaatsgevonden. Dat neemt volgens de regering neemt niet weg dat erkend moet worden dat het rechtsherstel bezien met de ogen van nu met meer begrip uitgevoerd had kunnen en moeten worden. Sommige gehanteerde procedures moeten nu als formalistisch, bureaucratisch en zelfs kil worden getypeerd. Maror De regering heeft vervolgens in 2000 met de Maror-gelden (Morele Aansprakelijkheid Roof en Rechtsherstel) aan de Joodse gemeenschap in Nederland een bedrag van 400 miljoen gulden ter beschikking gesteld om ‘uitdrukkelijk finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken oorlogsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan’. Daarbij is er door Minister-President Kok op gewezen dat deze betaling betrekking heeft op de overheid en het overheidsoptreden in zijn totaliteit. Eventuele beslissingen om nu tot uitbetalen van gelden over te gaan komen dus niet voort uit een juridische verplichting, en ook de ‘morele aansprakelijkheid’ van alle overheden is destijds onderdeel geweest van de Maror-betaling. NIOD- onderzoek ‘Openstaande Rekeningen’ In maart 2013 berichtte Het Parool dat uit deportatie of onderduik teruggekeerde Joodse oorlogsslachtoffers na de oorlog alsnog de achterstallige erfpacht moesten voldoen en daarbij ook een renteboete moesten betalen. Dit was naar voren gekomen in een scriptie van Charlotte van den Berg, die dit was tegengekomen bij het digitaliseren van documenten van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (OGA). In de raadsvergadering van 3 april 2013 heeft de burgemeester, namens het college en de fractievoorzitters, over dit onderwerp een verklaring afgelegd. Daarbij heeft de burgemeester opgemerkt dat uit de notulen van de gemeenteraad uit 1947, waar dit onderwerp ter sprake is gekomen, een beeld naar voren kwam dat er destijds formalistisch, bureaucratisch en kil is gekeken naar de kwestie op basis van juridische aspecten. De burgemeester heeft toen verklaard
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 3 van 10
dat dit een ernstige kwestie is die goed uitgezocht moet worden. Daarbij heeft de burgemeester namens het college en de fractievoorzitters gezegd dat benoemd moet worden wat er is misgegaan en dat wat rechtgezet kan worden rechtgezet zal worden. Het college en de gemeenteraad hebben vervolgens het NIOD gevraagd een referentieonderzoek te doen bij enkele Nederlandse gemeenten, om te bepalen hoe deze gemeenten de mogelijke samenloop tussen het proces van rechtsherstel en de navordering van achterstallige canon uit de oorlogsjaren hebben behandeld. Daarnaast is het NIOD gevraagd om te onderzoeken welke andere heffingen en belastingen de gemeente na de oorlogsjaren in rekening heeft gebracht en hoe de gemeente is omgegaan met de verzoeken tot ontheffing. Het NIOD onderzoek ‘Openstaande Rekeningen’ gaat voornamelijk in op de erfpachtcanon en de erfpachtboete in Amsterdam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam het voor dat de erfpachtcanon niet betaald werd. Joodse burgers, die waren teruggekeerd uit de concentratiekampen of de onderduik, die tijdens de oorlogsjaren geen gebruik hadden kunnen maken van hun woning (of bedrijf) op erfpachtgrond, moesten de tijdens de oorlogsjaren opgelopen achterstand in het betalen van de erfpachtcanon alsnog voldoen. Velen konden dit niet terugkrijgen van de oorlogskopers. Daarnaast werd door de gemeente een (rente)boete opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de canon. Deze ‘erfpachtboete’ werd aan alle teruggekeerde erfpachters met een achterstand in het betalen van de erfpachtcanon opgelegd, ongeacht hun omstandigheden tijdens de oorlog. De gemeente gaf destijds aan dat het volgens het beleid niet mogelijk was de boete niet op te leggen. Pas in 1948 is overgegaan tot het kwijtschelden van de helft van de boete. Het NIOD concludeert dat de uitleg van het beleid onjuist was (de gemeente had het beroep op overmacht kunnen accepteren) en onnodig hard is geweest. Dit was reeds in een voorlopig onderzoek van het NIOD naar voren gekomen en was voor de gemeenteraad op 10 september 2014 aanleiding te besluiten tot terugbetaling van de gehalveerde erfpachtboete. Hierbij was de Maatschappelijke Klankbord Groep betrokken (o.a. bestaande uit vertegenwoordigers uit de Joodse gemeenschap en de raadsleden de heer Ünver en mevrouw Shahsavari). Daarmee wordt dit onnodig harde beleid uiteindelijk hersteld. Ook bleek uit onderzoek (uitgevoerd door de heer H. Blocks) dat op sommige rekeningen van de toenmalige Gemeentegiro sinds WOII geld staat, dat nooit is opgevraagd door de rechthebbenden. De gemeenteraad heeft ook hiervan besloten dat dit terugbetaald diende te worden aan de rechthebbenden of hun nabestaanden. Dit proces van terugbetalingen is reeds in werking gesteld. Via de onafhankelijke stichting Individuele Terugbetalingen Amsterdam (de stichting ITA) kunnen de erfpachters of hun nabestaanden, tot in ieder geval juni 2016, een aanvraag doen voor terugbetaling van de indertijd betaalde erfpachtboete en de niet opgevraagde tegoeden van de Gemeentegiro. De achterstallige, tijdens de oorlog opgelopen, ‘erfpachtcanon’ moest na de oorlog worden betaald. De wijze waarop het rechtsherstel was vormgegeven was hier mede debet aan. Door de door de bezetter ingevoerde verordeningen na de oorlog onrechtmatig te verklaren ging het onroerend goed terug naar de eigenaar van voor de oorlog. Dat betekende echter ook dat door de oorlogskoper niet betaalde rekeningen, waaronder de erfpachtcanon, alsnog voldaan dienden te
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 4 van 10
worden. Het standpunt van het stadsbestuur was dat erfpachters, of hun nabestaanden, de kosten van de onbetaalde rekeningen konden verhalen op de oorlogskoper en dat de gemeente hierbij geen partij was. Het is onduidelijk in hoeveel gevallen een dergelijke procedure tot een goed resultaat heeft geleid; er is hier geen volledig overzicht over te maken. Het NIOD concludeert dat tussen de twee onderwerpen, de erfpachtboete en de erfpachtcanon, verschillen bestaan. Zo heeft de gemeenteadvocaat na de oorlog geadviseerd niet over te gaan tot het opleggen van een erfpachtboete, maar het innen van de achterstallige canon was volgens hem wel terecht. Juridisch was het laten betalen van de achterstallige canon juist, omdat het erfpachtrecht een zakelijk recht is. Ook blijkt uit het NIOD onderzoek dat er destijds een grote weerstand bij burgers was tegen het betalen van de boete, maar nauwelijks protesten over het betalen van de achterstallige canon. Amsterdam neemt een unieke positie in wat betreft de erfpachtboete, maar voor zover bekend (het NIOD heeft Den Haag en Leeuwarden onderzocht) hebben alle steden met erfpacht de achterstallige canon laten betalen en is geen enkele stad op een later moment overgegaan tot terugbetaling ervan. In andere betalingsverplichtingen namen andere steden een formalistischer positie in ten opzichte van de boete dan Amsterdam, zoals Den Haag met betrekking tot de straatgeldbelasting. Anders dan bij de erfpachtboete is over het innen van de erfpachtcanon door het NIOD dus niet het oordeel geveld dat het beleid verkeerd is toegepast, of dat de gemeente onnodig hard is geweest. Het NIOD noemt de erfpachtcanon in dit kader ingewikkelder. Daarbij merkt het NIOD op dat de gemeente zich bij haar handelen concentreerde op de opbouw van de verwoeste samenleving. Dit ging voor op (en soms ten koste van) de wederopbouw van individuele levens. Het is moeilijk een oordeel te vellen of dat handelen destijds verkeerd is geweest. Wel kan worden vastgesteld dat de samenleving succesvol is opgebouwd. Een tegemoetkoming aan de Joodse gemeenschap is daarom niet noodzakelijk vanuit een juridisch oogpunt, en misschien vanwege de Maror-gelden ook niet vanuit moreel oogpunt. Wel is het een bijdrage die helpt bij het verlichten van de last die de Joodse gemeenschap ervaart aangaande het handelen van het naoorlogse gemeentebestuur. Het uitgangspunt dat wat rechtgezet kan worden zal worden rechtgezet is breed. In deze situatie leidt het er toe dat een tegemoetkoming tot doel heeft om bij te dragen aan het verlichten van de herinnering aan deze traumatische periode. Het college stelt daarom voor om een tegemoetkoming te doen aan de Joodse gemeenschap. Individueel of collectief Als u het standpunt van het college deelt dat naar aanleiding van het onderzoek van het NIOD een tegemoetkoming gerealiseerd moet worden voor de Joodse gemeenschap, staan er twee manieren open waarop dit plaats kan vinden. De gemeenteraad kan besluiten tot het terugbetalen van de erfpachtcanon aan de erfpachters (of hun nabestaanden) die bij terugkeer na onderduik of deportatie de achterstallige erfpachtcanon moesten betalen die tijdens de WOII was opgelopen door individueel aan de erfpachter (of zijn nabestaanden) het bedrag terug te geven dat betaald is. Ook kan de gemeenteraad besluiten tot een tegemoetkoming aan de Joodse gemeenschap van collectieve aard, door een investering te doen in te bepalen doelen. Het college stelt voor deze laatste optie te kiezen en licht dit hieronder toe.
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 5 van 10
Individueel: Ten aanzien van een individuele terugbetaling stelt het college vast dat het of niet mogelijk of uiterst moeilijk is om van een ieder die is teruggekomen uit onderduik of deportatie vast te stellen welk bedrag aan achterstallige erfpachtcanon bij terugkomst betaald moest worden. Dat komt door een aantal factoren. Eerst zou moeten worden vastgesteld wie welk huis bezat voor en na WOII en wat de hoogte van de canon in die tijd was. Vervolgens moet worden vastgesteld voor hoeveel maanden achterstallige canon alsnog betaald moest worden bij terugkomst uit deporatie of onderduik. Deze periode verschilt. Bij een deel van de huizen heeft de oorlogskoper de canon voor langere tijd overgenomen, bij andere niet. Dit is niet meer bekend. Bij de erfpachtboete is enig archiefmateriaal is teruggevonden, maar er is geen overzicht van de achterstallige canon in alle individuele gevallen. In de laatste plaats, wanneer zou zijn vastgesteld hoe hoog de canon was en voor hoe lang de achterstalligheid was opgelopen voordat de teruggekeerde slachtoffers deze moesten betalen, moet worden vastgesteld of de canon niet reeds bij een rechtsherstelprocedure is verrekend. Het is mogelijk dat bij de terugkoop van een huis een afspraak is gemaakt over de gemaakte kosten tijdens de oorlog. Dit is in individuele gevallen niet terug te halen. Het vaststellen van het bedrag aan achterstallige canon dat in een individueel geval betaald werd, zal dus in veel gevallen niet vastgesteld kunnen worden. Er zou zeer zorgvuldig onderzoek moet worden gedaan of aan de drie besproken voorwaarden voldaan kan worden, waarbij zeker is dat dit vaak niet zal lukken. Er zou dan veel geld geïnvesteerd moet worden in onderzoek. Grond en Ontwikkeling geeft aan dat dergelijk onderzoek, bijvoorbeeld in de archieven, zeer kostbaar zal zijn. Dergelijke gegevens zouden gedestilleerd moeten worden uit het totale papieren archief. Er wordt verwacht dat daar veel medewerkers voor nodig zijn om dat te onderzoeken en dat het veel tijd zou kosten. Voor een deel van de gevallen is het wel mogelijk om vast te stellen hoeveel achterstallige erfpachtcanon zij na de oorlog betaald hebben, namelijk aan de hand van de verzoeken tot kwijtschelding van de erfpachtboete die erfpachters in 1948 hebben ingediend. In deze dossiers is vastgelegd tot welk bedrag de achterstallige erfpachtcanon tijdens de oorlog was opgelopen. Aan deze personen zou tot uitbetaling van de canon kunnen worden overgegaan. Hiermee wordt echter wel een aanzienlijke rechtsongelijkheid gecreëerd. De nabestaanden van de erfpachter die in 1948 geen verzoek heeft gedaan tot kwijtschelding van de boete, en van wie dus geen ‘erfpachtdossier’ is ontstaan en bewaard, zou immers het betaalde geld waarschijnlijk niet terug kunnen ontvangen, omdat hij veel meer moeite zal hebben te achterhalen hoeveel de achterstallige canon is geweest en of deze niet is terug verkregen in de rechtsherstelprocedure. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij de terugbetaling van de erfpachtboetes, die reeds plaatsvindt, aan erfpachters of hun nabestaanden die in 1948 geen verzoek tot kwijtschelding hebben gedaan (en waarvan binnen de gemeente dus geen informatie meer is of een boete is opgelegd) de mogelijkheid wordt geboden om aanvullende stukken aan te leveren waaruit blijkt dat zij de boete hebben betaald en hoe hoog deze was. Tot nu toe heeft geen van de erfpachters dergelijke stukken kunnen aanleveren. Naar hun zeggen hebben ze deze nooit gehad of hebben ze het niet meer. Tot op heden heeft dit dus niet tot een bevredigende oplossing geleid. Deze
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 6 van 10
nabestaanden zouden, bij een individuele terugbetaling van de canon, een nog grotere ongelijkheid kunnen ervaren omdat zij de boete én de canon dan niet kunnen ontvangen. Ook moet ermee rekening gehouden worden dat een deel van de achterstallige canon betaald is door, en dan teruggaat naar, bedrijven of hun rechtsopvolgers in plaats van natuurlijke personen. Het individueel terugbetalen van de achterstallige erfpachtcanon lijkt daarom niet de juiste oplossing. In de eerste plaats sluit het minder goed aan bij de overwegingen over de conclusies van het NIOD onderzoek (zie de paragraaf over het NIOD onderzoek). In de tweede plaats is het onderzoek om de individuele bedragen te achterhalen uiterst bewerkelijk en zeer kostbaar en is het zelfs niet zeker of het mogelijk is. Collectief In plaats van individuele terugbetaling kan ook overgegaan worden tot collectieve tegemoetkoming (het schenken van het geld aan één of meerdere doelen). Wanneer het geld op betekenisvolle wijze wordt gegund kan een collectieve tegemoetkoming bijdragen aan het verlichten van de herinnering aan deze traumatische periode, als blijvend en zichtbaar gebaar. Bij een collectieve terugbetaling is aanvullend onderzoek naar de hoogte van de canon per persoon en naar de wijze waarop erfpachters (of hun nabestaanden) zouden moeten aantonen dat zij onder de groep vallen die recht heeft op terugbetaling niet vereist. Daarmee zal het geld ook niet hoeven te worden besteed aan onderzoekskosten. Bij het verlenen van een tegemoetkoming zal de gemeenteraad deze op de juist mogelijke wijze willen besteden, maar degene die het beste kan inzien waar een bijdrage het meest wenselijk is, is de Joodse gemeenschap zelf. Het college stelt daarom voor om, na overleg met de Joodse gemeenschap, een stichting op te richten die over de exacte invulling van de collectieve tegemoetkoming kan adviseren, binnen een door de gemeenteraad gegeven richting. De stichting zal de raad adviseren over besteding van de tegemoetkoming. De gemeenteraad besluit vervolgens om dit advies wel of niet op te volgen en zal bij een positief besluit overgaan tot uitbetaling. Het college stelt voor dat die stichting als richting krijgt de bijdrage te besteden aan projecten of programma’s die zich inzetten voor de Amsterdams Joodse gemeenschap. Die inzet kan bijvoorbeeld bestaan uit bijdragen over de continuïteit van de Joodse gemeenschap, aan het bestrijden van antisemitisme of het levend houden van de herinnering aan de Holocaust. De stichting zou bijvoorbeeld kunnen adviseren een bijdrage te geven aan het Shoah museum, de namenwand en educatie (bijvoorbeeld met studiebeurzen). Met de oprichting van het Shoahmuseum en de plaatsing van een namenwand wordt uiting gegeven aan de wens om de ontberingen van de Holocaust en de onherstelbare verliezen die geleden zijn niet te vergeten en een duidelijke, waardevolle en blijvende plek te geven in onze stad. Door een deel te bestemmen voor educatie aan jongeren kunnen de lessen die kunnen worden geleerd uit het verleden een belangrijke bijdrage worden voor de toekomst. Er zou een beurs in het leven kunnen worden geroepen die uitgereikt wordt aan jongeren die zich hiervoor inzetten, waarmee wordt gezorgd voor continuïteit, zodat de investering blijvend kan bijdragen aan het tegengaan van discriminatie en antisemitisme. Maar mogelijk zijn er binnen de Joodse gemeenschap nog andere doelen
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 7 van 10
waarvoor een bijdrage wenselijk is, en daar kan de gemeenschap zelf het beste invulling aan geven. Omdat het lastig is om te bepalen of er zoiets bestaat als een ‘Joodse gemeenschap’ is er in de loop van dit proces geprobeerd om zoveel mogelijk groepen joodse nabestaanden te laten vertegenwoordigen, bijvoorbeeld in de Maatschappelijke Klankbordgroep. Ook daarmee is niet exact vastgesteld of er een ‘Joodse gemeenschap’ bestaat. Dit hoeft geen belemmering te zijn voor het verlenen van deze tegemoetkoming. Het zal aan de aanvragers en aan de stichting zijn om aan te tonen hoe kan worden bijgedragen aan het continueren van de Amsterdamse Joodse gemeenschap. De samenstelling van de stichting zal op een later moment worden bepaald. Het college stelt daarbij alvast voor dat de Maatschappelijke Klankbordgroep een adviserende rol krijgt bij oprichting van zo’n stichting en het formuleren van de uitgangspunten, zodat de Joodse gemeenschap vertegenwoordigd wordt bij de adviezen die de stichting geeft. Hoogte tegemoetkoming Het NIOD geeft in het onderzoek aan dat met de erfpachtkwestie de gemeente (omgerekend naar 2016) 5 tot 10 miljoen euro heeft ontvangen. Dat bedrag is afgeleid van de weergegeven inkomsten op de jaarrekeningen tijdens de oorlogsjaren en daarna. Het bedrag is niet exact vast te stellen. Naar de mening van het college is het van belang om op de beste wijze bij te dragen aan het verlichten van de herinnering aan deze traumatische periode Om zoveel mogelijk afsluiting te bieden stelt het college daarom voor dit hoogste bedrag ter beschikking te stellen van de Joodse gemeenschap. Er is reeds een bedrag van 10 miljoen euro voorgesteld voor dit doel in de Voorjaarsnota. Conclusie Vanwege de hierboven besproken uitgangspunten en overwegingen wordt door het college aan uw gemeenteraad voorgesteld om naar aanleiding van het NIOD onderzoek ‘Openstaande Rekeningen’ een tegemoetkoming van 10 miljoen euro te doen aan de Joodse gemeenschap. Als de gemeenteraad instemt met deze notitie, zal in samenspraak met de Maatschappelijke Klankbordgroep een stichting worden opgericht die de raad zal adviseren over de besteding van deze tegemoetkoming. Indien uw raad positief besluit op dit advies zal de tegemoetkoming aan die collectieve doelen worden uitgekeerd.
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 8 van 10
Bijlage I – achtergrond en uitwerking conclusies NIOD onderzoek ‘Openstaande Rekeningen’
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 9 van 10
1. Achtergrond In het voorjaar van 2013 verschenen er in de pers berichten dat er bij de digitalisering van documenten van het Gemeentelijk Grondbedrijf was gebleken dat de gemeente Amsterdam na de Tweede Wereldoorlog aanslagen voor erfpachtbelasting had verstuurd aan Joodse burgers die waren teruggekeerd uit de concentratiekampen of uit de onderduik. Deze burgers hadden in de oorlogsjaren geen gebruik kunnen maken van hun woning. Dit leidde tot een discussie in hoeverre de gemeente Amsterdam rekening had gehouden met de oorlogsomstandigheden en feitelijk en moreel juist had gehandeld jegens teruggekeerde Joodse burgers. Hierop volgend heeft het NIOD in maart 2014 een eerste rapport, getiteld: ‘De erfpachtkwestie in Amsterdam (1945-1960)’ uitgebracht. Hierin werd geconstateerd dat de gemeente, conform de destijds gelden procedures, achterstallige canon opgelopen wegens oorlogsomstandigheden over de oorlogsjaren in rekening had gebracht. Daarnaast bleek dat de gemeente boetes had opgelegd wegens te late betaling van die canon. De achterstalligheid was in de meeste gevallen ontstaan door het niet betalen van canon door een oorlogskoper/beheerder. Het gemeentebestuur had ervoor gekozen om vast te houden aan een strikte toepassing van de verplichtingen rond erfpacht. De enige soepelheid die de gemeente zich veroorloofde was uiteindelijk het kwijtschelden van de helft van de boete in 1948. Het college heeft deze problematiek met u besproken tijdens de raadsvergadering van 10 september 2014. Hier is besloten dat de boetes die waren opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de canon terugbetaald dienden te worden aan de rechthebbenden. Dit proces is reeds in werking gesteld. Via de onafhankelijke stichting Individuele Terugbetalingen Amsterdam (de stichting ITA) kunnen de erfpachters of hun nabestaanden, tot in ieder geval juni 2016, een aanvraag doen voor terugbetaling van de erfpachtboete. Ook is aangeven dat er een discussie gevoerd zou moeten worden over het ook terugbetalen van (een deel van) de canon zelf, nadat het NIOD hierover een aanvullend onderzoek zou uitbrengen. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en op 21 november 2015 gepresenteerd in het boek ‘Openstaande Rekeningen’. 2. Conclusie uit het rapport ‘Openstaande Rekeningen’ Het NIOD concludeert in het boek ‘Openstaande Rekeningen’ dat tijdens de bezetting de woningen van Joodse huiseigenaren onder beheer waren gesteld en in veel gevallen verkocht. Vanaf dat moment waren het de oorlogsbeheerders- of kopers die de erfpachtcanon dienden te voldoen. Aan het einde van de oorlog waren veel rekeningen onbetaald gebleven. De gemeente Amsterdam koos ervoor om de financiële schade die hierdoor was ontstaan op de oorspronkelijke eigenaren te verhalen. Het stadsbestuur hield hierbij vast aan een strikte toepassing van de erfpachtverordening en het zakelijk karakter van het erfpachtrecht. Volgens de gemeente dienden de persoonlijke omstandigheden van de erfpachter buiten beschouwing te worden gelaten. Dit betekende dat niet alleen de achterstallige erfpachtcanon bij de teruggekeerde Joodse huiseigenaren werden ingevorderd, maar dat zij ook de in de bepalingen vastgelegde boete voor te late betaling kregen opgelegd. De prostesten tegen het beleid van de gemeente Amsterdam richtten zich voornamelijk tegen het opleggen van een boete. De gemeente deed het voor komen alsof het niet mogelijk was van de
Gemeente Amsterdam
Datum
Memo
Pagina 10 van 10
boete af te zien, ondanks dat de gemeenteadvocaat het standpunt had ingenomen dat dit wel denkbaar was. Er werd nog wel een gebaar gemaakt, toen in 1948 werd besloten tot het kwijtschelden van de helft van de boete. In de andere gemeentes waarmee het NIOD dit beleid heeft vergeleken werden echter wel mogelijkheden gezien om van de boeteheffing af te zien. Het NIOD kwalificeert het beleid over de boete als onnodig hard ten aanzien van de Joodse erfpachters die tijdens de oorlog van hun eigendom waren beroofd. Voor wat betreft de canon ligt de zaak ingewikkelder. Amsterdam vorderde, net als andere gemeenten, de achterstallige canon op de oorspronkelijke Joodse eigenaren. Het NIOD geeft aan dat dit beleid volgt uit een interpretatie van de herstelwetgeving. De herstelwetgever had bepaald dat anti-Joodse maatregelen met terugwerkende kracht nietig waren en dat de ontrechting geacht werd niet te hebben plaatsgevonden. Dit had tot gevolg dat de oorspronkelijke huiseigenaar na de oorlog, indien er nog achterstallige erfpachtcanon op het in de oorlog geroofd perceel rustte, verantwoordelijk werd gehouden voor de betaling daarvan. De lokale overheden handelden in deze conform de bepalingen van de herstelwetgever, ook omdat zij meenden – de Amsterdamse gemeenteadvocaat had hier eveneens op gewezen – dat de achterstalligheid door de in zijn recht herstelde persoon op ‘derden’ kon worden verhaald. Uit onderzoek is echter niet gebleken dat dergelijke verrekeningen hebben plaatsgevonden. Het NIOD constateert dan ook dat dit in praktijk doorgaans niet tot een voor de oorspronkelijke erfpachter gunstige oplossing heeft geleid. Naast erfpacht vorderden de gemeenten ook achterstallige straatbelasting (straatgeld) en brandverzekeringsbelasting van Joodse huiseigenaren. Anders dan bij de erfpachtboete stelde de lokale overheid van Amsterdam zich inzake deze onroerendezaakbelasting soepeler op dan bijvoorbeeld in Den Haag. Het NIOD ziet reden voor het verschil in behandeling van de verschillende belastingen in een mogelijk gebrekkige interne afstemming tussen de verschillende gemeentelijke diensten. Vanuit het perspectief van de gemeente zal het rigide beleid mogelijk zijn ingegeven vanuit de zorgen om de gemeentekas. Het NIOD schrijft hierover dat met name in Amsterdam de dreiging van ondercuratelestelling tijdens de jaren ‘30 nog niet was vergeten. Daarnaast werden de gemeenten in de uitvoering van hun beleid niet gehinderd door een breed gedragen maatschappelijk verzet. De verontwaardiging over de heffingen bleef binnen de muren van gemeentehuizen, advocatenkantoren en gerechtsgebouwen. Het toonde de geïsoleerde positie aan van Joodse oorlogsslachtoffers, voor wier problemen destijds weinig oog was. Zijzelf aarzelden bovendien hun woede aan de grote klok te hangen. De communis opinio luidde immers dat zij blij moesten zijn dat ze de oorlog hadden overleefd, en dankbaar voor de hulp die ze in de oorlog hadden ontvangen. Volgens het NIOD waren veel Joodse oorlogsslachtoffers doordrongen van het besef dat openlijk verzet wel eens een averechts effect zou kunnen hebben. Het NIOD concludeert uiteindelijk dat, afgezien van het opleggen van de boete voor achterstallige oorlogscanons, het Amsterdamse gemeentebeleid niet wezenlijk afweek van dat van andere gemeenten.