Bijlage A, behorende bij voordracht nr. van 2006.
NOTA AMSTERDAMS DIERENWELZIJNSBELEID
Concept 17 januari 2006
Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam In opdracht van wethouder Maij van Openbare Ruimte en Groen
INHOUDSOPGAVE INLEIDING........................................................................................................................................... 1 AANLEIDING....................................................................................................................................... 3 OPBOUW VAN DE NOTA................................................................................................................... 4 1. BELEID VOOR GEZELSCHAPSDIEREN....................................................................................... 5 1.1. PROBLEEMSTELLING WELZIJN GEZELSCHAPSDIEREN ..................................................... 5 1.2. DOELSTELLINGEN WELZIJNSBELEID GEZELSCHAPSDIEREN ........................................... 5 1.3. WETTELIJK KADER ................................................................................................................... 6 1.3.1. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD)................................................ 6 1.3.2. Wettelijk verplichte opvang van huisdieren ................................................................... 6 1.3.3. Identificatie en registratie............................................................................................... 7 1.3.4. Destructieverordening.................................................................................................... 7 1.4. GEMEENTELIJKE BEVOEGDHEDEN ....................................................................................... 7 1.4.1. Gemeentelijke regelgeving in de Algemene Plaatselijke Verordening.......................... 8 1.4.2. Belasting op het houden van huisdieren ....................................................................... 8 1.4.3. Subsidies ....................................................................................................................... 8 1.5. KOSTENASPECTEN .................................................................................................................. 9 1.5.1. Opvang zwerfdieren....................................................................................................... 9 1.5.2. Subsidierelaties van de centrale stad.......................................................................... 10 1.5.3. Gesubsidieerde arbeidsplaatsen ................................................................................. 11 1.5.4. Ambtelijke personele kosten........................................................................................ 11 1.5.5. Overig .......................................................................................................................... 11 1.6. DE ROL EN BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE CENTRALE STAD..................................... 12 1.6.1. Algemene Plaatselijke Verordening en Verordening op de Straathandel ................... 12 1.6.2. Overeenkomsten ......................................................................................................... 12 1.6.3. Aanvullend subsidiebeleid ........................................................................................... 13 1.6.4. Samenwerking bevorderen.......................................................................................... 14 1.6.5. Spelregels voor gesubsidieerd werken met dieren ..................................................... 15 1.6.6. Gemeentelijke registratie van honden en katten ......................................................... 15 1.6.7. Voorlichting en educatie .............................................................................................. 16 1.6.8. Artis.............................................................................................................................. 17 1.6.9. Centraal ambtelijk aanspreekpunt dierenwelzijn ......................................................... 17 1.6.10. Voorbeeldfunctie.......................................................................................................... 18 1.7. DE ROL VAN DE STADSDELEN.............................................................................................. 18 1.8. BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE STADSDELEN ............................................................... 18 1.8.1. Diervriendelijke inrichting van de openbare ruimte ..................................................... 18 1.8.2. Vergunningen: het gebruik van dieren voor vermaak.................................................. 19 1.8.3. Handhaving.................................................................................................................. 19 1.8.4. Kinderboerderijen en stadsboerderijen........................................................................ 20 1.8.5. Regelingen bij rampen en calamiteiten ....................................................................... 21 1.8.6. Ambtelijke ondersteuning ............................................................................................ 21 2. BELEID VOOR VRIJ LEVENDE DIEREN................................................................................. 22 2.1. PROBLEEMSTELLING WELZIJN VRIJ LEVENDE DIEREN ................................................... 22 2.2. DOELSTELLINGEN WELZIJNSBELEID VRIJ LEVENDE DIEREN ......................................... 22 2.3. WETTELIJK KADER: FLORA- EN FAUNAWET EN NATUURBESCHERMINGSWET ........... 23 2.4. GEMEENTELIJKE IMPLEMENTATIE VAN DE FLORA- EN FAUNAWET .............................. 23 2.4.1. Bestrijding van schade door dieren ............................................................................. 24 2.4.2. Jacht ............................................................................................................................ 24 2.4.3. Sportvisserij ................................................................................................................. 24 2.5. OPVANG VAN GEWONDE EN ZIEKE DIEREN ...................................................................... 25 2.6. KOSTENASPECTEN ................................................................................................................ 26 2.7. DE ROL VAN DE CENTRALE STAD........................................................................................ 26 2.8. BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE CENTRALE STAD ......................................................... 27 2.8.1. Soortenbeleid en gedragscode.................................................................................... 27
2.8.2. Overeenkomsten ......................................................................................................... 27 2.8.3. Preventieve maatregelen bij grootstedelijke voorzieningen en projecten ................... 28 2.9. DE ROL VAN DE STADSDELEN.............................................................................................. 28 2.10. BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE STADSDELEN .......................................................... 28 2.10.1. Richtlijnen zorgplicht bij het beheer van de openbare ruimte. .................................... 28 2.10.2. Preventieve beheermaatregelen ................................................................................. 29 2.10.3. Handleiding bestrijding schade of overlast door dieren............................................... 29 2.10.4. Gezamenlijk faunabeheerplan stadsrandgebieden ..................................................... 30 2.10.5. Richtlijnen bij de verhuur van viswater voor de sportvisserij ....................................... 30 2.10.6. Voorwaarden verkoop levende vis en schaaldieren.................................................... 30 3. FINANCIËLE GEVOLGEN VAN DE CENTRALE ACTIEPUNTEN........................................... 31
INLEIDING
De relatie tussen mens en dier kent veIe vormen: van gezelschapsdier en knuffeldier op kinderboerderijen tot de bedrijfsmatige benutting van dieren. Daarnaast zijn er de vrij in de natuur levende dieren die deel uitmaken van onze dagelijkse leefomgeving. Al deze dieren hebben recht op bescherming en een goede behandeling. Dit is een kwestie van beschaving, die haar neerslag heeft gekregen in onze wetgeving. Er zijn wettelijke verplichtingen die voor ons allen gelden, wettelijke taken die aan de gemeente worden opgelegd en specifieke regelgeving voor belangengroepen zoals landbouw en veeteelt. Het is van belang dat de gemeentelijke overheid haar rol goed omschrijft en, voor zover in haar vermogen ligt, het welzijn van dieren garandeert. Ook het Amsterdamse bestuur wil het welzijn van dieren bevorderen. Dieren zijn een belangrijk onderdeel van de Amsterdamse samenleving. Enerzijds zijn er de huisdieren die veel mensen plezier schenken, anderzijds vormen vrijlevende of wilde dieren een onmisbaar onderdeel van de leefomgeving. Er zijn ook schadelijke of hinderlijke dieren in Amsterdam. De bestrijding daarvan moet op een zo diervriendelijk mogelijke wijze worden uitgevoerd. Deze beleidsnota is opgesteld om genoemde uitgangspunten te concretiseren. De nota beschrijft activiteiten die de stad momenteel uitvoert, en activiteiten die daar in de komende periode aan toegevoegd worden om dierenwelzijn in Amsterdam te bevorderen. De gemeente faciliteert het opvangen van zwerfdieren voor de duur van twee weken, zoals de wet vereist. Daarnaast neemt de gemeente medeverantwoordelijkheid voor de noodzakelijke opvang en daaraan verbonden kosten na die twee weken. De taak van de gemeentelijke overheid gaat verder dan de uitvoering van wettelijke taken alleen. Van de gemeentelijke overheid mag worden verwacht dat zij in haar beleid de gewenste maatschappelijke processen aangeeft en de voorwaarden creëert waardoor die processen zich in de gewenste richting kunnen ontwikkelen. Op het vlak van het dierenwelzijnsbeleid gaat het om de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier en de bewustwording van de consequenties daarvan. Die consequenties zijn niet alleen het voorkomen van dierenleed (preventief overheidsbeleid) maar ook het bieden van leefruimte en respect voor het soorteigen gedrag (pro-actief beleid). Deze uitgangspunten komen terug in het dierenwelzijnsbeleid van de gemeente Amsterdam. De huidige rol van de centrale stad beperkt zich tot uitvoering van wettelijke taken die voor de hele gemeente gelden en subsidiëring van instellingen die zich stadsbreed inzetten voor dierenwelzijn. Recente ontwikkelingen, zoals de fusering en vernieuwing van asielen en de kostenstijging van de opvang van dieren, maken heroverweging van de rol van de centrale stad noodzakelijk. De opvang van gewonde en zieke dieren moet duidelijker worden geregeld. Als gevolg van de Flora- en faunawet moet de bescherming van dieren in de vrije natuur expliciet geïntegreerd worden in het beheer van de openbare ruimte. Dierenwelzijnsbeleid is daarmee meer dan ooit een gezamenlijke taak van stad en stadsdelen. De rolverdeling op het terrein van dierenwelzijn tussen stad en stadsdelen wordt mede bepaald door het bestuurlijk stelsel in Amsterdam. De stadsdelen zijn verantwoordelijk voor beheer van de openbare ruimte. Taken op het terrein van dierenwelzijn die hier uit voortvloeien vallen onder verantwoordelijkheid van de stadsdelen. Enkele onderdelen van dierenwelzijnsbeleid kunnen uit financiële of efficiency overwegingen beter door de centrale stad worden uitgevoerd, zoals botulismebestrijding en opvang van zwerfdieren. Daarnaast is het mogelijk aanwezige kennis te bundelen en centraal beschikbaar te stellen. Stadsdelen en dierenorganisaties kunnen van die kennis gebruik maken. Deze nota gaat voornamelijk in op de ambities die de centrale stad op het terrein van dierenwelzijn wil waarmaken. Waar nuttig en nodig worden de respectievelijke taken, rollen en verantwoordelijkheden van dierenorganisaties en stadsdelen beschreven. Door middel van overleg met deze laatsten moet het beleid de komende jaren verder concreet worden ingevuld.
1
De laatste raadsnota over dierenwelzijn dateert uit 1991 (nota Dieren in de stad, Gemeenteblad afd.1 nr. 903). Deze nota leidde tot aanbevelingen voor de stadsdelen maar niet tot aanvullend beleid. Stadsdeel Amsterdam Centrum heeft in een recente nota de punten die voor het stadsdeel belangrijk zijn verder uitgewerkt (Dieren in de binnenstad, 1 maart 2004). Deze nota is bestuurlijk goedgekeurd. De overige stadsdelen beschikken nog niet over een eigen bestuurlijk goedgekeurd beleid.
_________________
2
AANLEIDING Wethouder Maij van Openbare Ruimte en Groen heeft opdracht gegeven tot het (her)formuleren van het dierenbeleid. De volgende recente ontwikkelingen zijn hiervoor de aanleiding. Fusering en vernieuwing dierenopvangcentra Twee opvangcentra waarmee het gemeentebestuur een overeenkomst is aangegaan, zijn gefuseerd tot de Vereniging Dierenopvang Amsterdam. Het gaat om Dierenopvang Polderweg en Dierentehuis Groot Amsterdam aan de Ookmeerweg. De Vereniging krijgt een gezamenlijk nieuw onderkomen aan de Ookmeerweg, dat in 2006 moet worden gerealiseerd. Voor het nieuwe asiel zal de exploitatie sluitend moeten zijn. De vergoeding van de gemeente maakt deel uit van de exploitatie. De grondslag hiervoor moet helder en bestendig zijn. Kostenstijging Voor alle opvangcentra stijgen de kosten van de bedrijfsvoering, terwijl de inkomsten dalen. Veranderingen op het vlak van gesubsidieerde arbeid en vermindering van het vrijwilligersaanbod spelen daarbij een belangrijke rol. Het is wenselijk de grondslag te heroverwegen van de vergoedingen en subsidies die aan de instellingen worden verleend. Criteria voor subsidieverlening Het budget voor subsidiëring en kostenvergoeding van dierenorganisaties in Amsterdam wordt verdeeld op basis van een overeenkomst uit 2002. In die overeenkomst zijn de criteria voor de toekenning van subsidies en kostenvergoedingen onvoldoende helder verwoord. De uitgangspunten voor de criteria dienen transparant en openbaar te zijn. Flora- en faunawet Praktisch alle inheemse zoogdieren, amfibieën, vogels en vissen zijn beschermd door de Floraen faunawet. Daardoor is deze wet ook belangrijk geworden voor de stedelijke omgeving. Het beschermingsbeleid op Amsterdams grondgebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de centrale stad en de stadsdelen. Naast de beschermingsplicht geldt de zorgplicht, die bepaalt dat aan dieren niet onnodig schade mag worden toegebracht. Dit is vooral een aandachtspunt bij beheer van de openbare ruimte, sportvisserij en schadebestrijding van dieren door jacht. Preadvies op de notitie van raadslid Flos van 5 augustus 2004: ‘Huisdierenwelzijn in Amsterdam: meer dan een wettelijke taak’ De notitie Flos schetst de bedrijfsproblematiek van met name de Stichting Dierenambulance Amsterdam en het Dierenopvangcentrum Amsterdam. De kans wordt steeds groter dat deze instellingen in de nabije toekomst hun taak niet meer naar behoren kunnen vervullen door gebrek aan middelen en ervaren personeel. Flos dringt aan op actief gemeentelijk dierenwelzijnsbeleid. College en Raad zijn inhoudelijk akkoord gegaan met het preadvies. Deze beleidsnotitie is daarin toegezegd. _________________
3
OPBOUW VAN DE NOTA Het eerste deel van de nota richt zich op wettelijke taken van de gemeente en de mogelijkheden die centrale stad en stadsdelen zelf hebben om het welzijn van gezelschapsdieren te bevorderen. In deel twee wordt op eenzelfde wijze ingegaan op het beleid voor de vrijlevende dieren. De nota behandelt het beleid voor gezelschapsdieren en voor vrij levende dieren afzonderlijk, omdat met name de wettelijke plichten verschillen voor deze twee categorieën. In ieder deel wordt eerst inzichtelijk gemaakt wat wettelijk verplicht is en hoe dit momenteel in Amsterdam geregeld is. Vervolgens geeft de nota een visie op de centrale rol en benoemt beleidsdoelstellingen. Om die te realiseren worden daarbij steeds acties benoemd. Beide delen van de nota sluiten af met een paragraaf die de mogelijke rol van de stadsdelen schetst. Hier worden ook aanbevelingen gedaan bij beleidsonderwerpen die specifiek tot de bevoegdheid van stadsdelen behoren. Doel van de nota is immers ook om de stadsdelen uit te nodigen een bijdrage te leveren aan het dierenwelzijnsbeleid in Amsterdam. Er zijn verschillende vormen van samenwerking denkbaar. Voor enkele onderwerpen is meer onderzoek nodig om een bestuurlijk standpunt te kunnen formuleren. De uitwerking van de standpunten vindt plaats na bestuurlijke besluitvorming en prioriteitsstelling. De nota eindigt met een inschatting van de financiële gevolgen van de centrale actiepunten. De actuele Nota gemeentelijk dierenwelzijnsbeleid van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren: Aanbevelingen gemeentelijk dierenwelzijnsbeleid (december 2004) is een leidraad geweest voor deze nota. In deze nota wordt een onderscheid gemaakt tussen gezelschapsdieren (aan huis en eigenaar gebonden), dieren in gevangenschap (onder meer circusdieren en sommige hobbydieren), dieren voor consumptie zoals landbouwhuisdieren en vrij levende dieren. Landbouwhuisdieren worden in deze nota buiten beschouwing gelaten, omdat het Rijk hiervoor een primaire rol heeft.
______________
4
1. BELEID VOOR GEZELSCHAPSDIEREN De verantwoordelijkheid voor gezelschapsdieren ligt in de eerste plaats bij de eigenaren. Voorlichting kan er voor zorgen dat burgers geen verkeerde aankopen doen en goed voor de dieren zorgen. Hier ligt een belangrijke preventieve taak voor de gemeente. Zij kan voorkomen dat inwoners van Amsterdam een dier aanschaffen dat niet bij de woon- of leefsituatie past. Dit voorkomt dierenleed en bespaart geld. Daarnaast moeten Amsterdammers weten waar ze met hun huisdieren naartoe kunnen als er problemen ontstaan, bijvoorbeeld door ziekte of opname in een verpleeghuis.
1.1. PROBLEEMSTELLING WELZIJN GEZELSCHAPSDIEREN o
o
o
o
o
Amsterdam heeft geen actief dierenwelzijnsbeleid. Alleen het stadsdeel Amsterdam Centrum heeft in maart 2004 een beleidsnota goedgekeurd. Daarmee blijven mogelijkheden om dierenwelzijn in Amsterdam te bevorderen onbenut. Actief dierenwelzijnsbeleid vraagt om meer duidelijkheid over de verdeling van verantwoordelijkheden tussen centrale stad, stadsdelen en burgers. Problemen moeten niet ‘tussen wal en schip’ raken. De kosten voor opvang en verzorging van dieren stijgen ieder jaar. De vergoedingen hiervoor zijn niet kostendekkend, omdat er onvoldoende rekening gehouden wordt met alle kostenfactoren. Dierenambulance en opvangcentra zijn in hoge mate afhankelijk van vrijwilligers en de inzet van gesubsidieerde arbeid. Het wegvallen van gesubsidieerde arbeidsplaatsen tast de bedrijfszekerheid van deze instellingen aan. Dierenwelzijnsorganisaties hebben behoefte aan een ambtelijk aanspreekpunt, gespecialiseerd op het terrein van dierenwelzijn en bekend met de situatie van de instellingen. Ook de stadsdelen zouden hierbij gebaat kunnen zijn. Dat aanspreekpunt is er momenteel niet. De subsidieverlening van de gemeente aan dierenwelzijnsorganisaties is op criteria gebaseerd die onvoldoende helder zijn.
1.2. DOELSTELLINGEN WELZIJNSBELEID GEZELSCHAPSDIEREN Uit bovengenoemde probleemstelling zijn de volgende doelstellingen afgeleid. o o o o o o
Het scheppen van voorwaarden waardoor over een langere tijd opvang van zwerfdieren zeker wordt gesteld op het maatschappelijk en wettelijk gewenste kwaliteitsniveau. Reële vergoedingen voor maatschappelijke dienstverlening dierenwelzijn op basis van actuele inzichten in alle kostenfactoren. Het vaststellen van heldere en transparante criteria voor de verlening van subsidies aan dierenorganisaties in Amsterdam. Het terugdringen van het aantal zwerfdieren en dieren waarvan afstand wordt gedaan, door meer voorlichting, educatie, handhaving van regelgeving, en preventie. Het bevorderen van samenwerking tussen instanties die werkzaam zijn op het gebied van dierenwelzijn en opvang van gezelschapsdieren. Vermindering van dierenleed bij dieren in gevangenschap (het houden van exotische dieren, commercieel geëxploiteerde dieren en proefdieren).
5
1.3. WETTELIJK KADER 1.3.1. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) Deze kaderwet, waaronder ook het Honden- en Kattenbesluit valt, is gericht op het individuele welzijn van gezelschapsdieren, landbouwhuisdieren en exotische dieren die als gezelschapsdier worden gehouden. Ten slotte geldt de algemene zorgplicht voor dieren in nood (GWWD artikel 36, lid 3). Deze houdt in dat iedereen verplicht is om aan gewonde dieren en dieren in nood hulp te bieden als dat redelijkerwijs mogelijk en zinvol is. In de praktijk beperkt zich dat voor burgers meestal tot het bellen van de dierenambulance of het brengen van het dier naar een opvangcentrum. De verplichting tot het bieden van hulp wordt daarmee aan de opvangende instantie overgedragen. Het Rijk stelt Algemene Maatregelen van Bestuur op als de praktijk vraagt om een nadere uitwerking. Een voorbeeld daarvan is het Honden- en Kattenbesluit waarin het bedrijfsmatig houden van honden en katten wordt gereglementeerd. Zo is het verplicht om bij het ministerie van LNV registratie aan te vragen om een asiel voor honden en katten te beginnen, of om in een dierenwinkel honden of katten te verkopen. Bij registratie gelden de eisen uit het Honden- en Kattenbesluit met betrekking tot inrichting, bedrijfsvoering en deskundigheid. Er is specifieke regelgeving voor het houden van dieren met agressief gedrag. Hierop is bijvoorbeeld het muilkorfbesluit uit de APV gebaseerd. Incidenteel kunnen preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten en regelingen voor wedstrijden met dieren aan de orde zijn. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) was bij de opstelling van de GWWD voornemens om een lijst op te stellen van dieren die door mensen mogen worden gehouden. Het houden van dieren die niet op deze lijst voorkomen, zou dan niet of onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan. Tot nu toe is deze lijst niet opgesteld. De handhaving van de naleving van de GWWD wordt uitgevoerd door de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van LNV (AID). Zij zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd om een procesverbaal op te maken en zo nodig dieren in beslag te nemen. De LID werkt samen met de Inspectiedienst Gezelschapsdieren (IDG), de inspecteurs van de plaatselijke afdelingen van de Dierenbescherming en met de Politie Amsterdam-Amstelland, afdeling hondengeleiders (Hondenbrigade). De IDG is een landelijke inspectiedienst die in stand wordt gehouden door de Sophia-Vereeniging en de Bond tot Bescherming van Honden. In iedere provincie is een inspecteur werkzaam met opsporings- en controlebevoegdheid.
1.3.2. Wettelijk verplichte opvang van huisdieren De opvang van zwervende huisdieren en de opvang van huisdieren die door hun eigenaar aan hun lot worden overgelaten is een gemeentelijke taak die al verankerd was in het Burgerlijk Wetboek (boek 5 artikel 8 lid 3). Dit wetsartikel verplicht de vinder aangifte te doen van andermans verloren eigendom. Dit geldt ook voor het vinden van dieren waarvan kan worden aangenomen dat er een eigenaar is. Na de aangifte kan de vinder, met inachtneming van de welzijnswetgeving, het dier eventueel zelf in bewaring nemen en verzorgen. In alle andere gevallen is het in bewaring nemen en verzorgen van zwerfdieren een taak van de gemeente.
6
Voor honden en katten die op kosten van de gemeente worden opgevangen is een wettelijke opvangtermijn van veertien dagen vastgesteld. In die tijd kan de rechtmatige eigenaar het dier terughalen. De Dierenbescherming heeft richtlijnen opgesteld voor de vergoeding voor verzorging en verplichte medische kosten. In principe betaalt de eigenaar voor de gemaakte kosten. Voor andere huisdieren, zoals knaagdieren, vogels, vissen en exotische dieren, zijn er geen richtlijnen voor opvangtermijn en onkostenvergoeding. Voor de opvang van sommige ontsnapte of losgelaten exotische dieren (reptielen, apen, papegaaien) bestaan gespecialiseerde opvangcentra. Naast de opvangcentra in Amsterdam (Polderweg en Noord-Oostzaan) zijn er in de directe omgeving van Amsterdam opvangcentra in Almere, Purmerend en Zaandam. In Hoofddorp is een asiel in aanbouw. Amstelveen heeft een klein asiel. De gemeente Diemen heeft geen asiel. Incidenteel worden Amsterdamse zwerfdieren in een asiel van een buurgemeente ondergebracht. Omgekeerd komt weinig voor.
1.3.3. Identificatie en registratie Het Honden- en Kattenbesluit 1999 kent een algemene identificatie- en registratieplicht bij verkoop van katten en honden. Voorzien was dat deze identificaties aan een centrale databank moeten worden doorgegeven. Voor deze verplichting geldt sinds maart 2004 een vrijstelling. Zolang er geen nieuwe regeling is kunnen dierenopvangcentra en dierenwinkels zelf bepalen hoe zij de identificatie en registratie uitvoeren.
1.3.4. Destructieverordening De Amsterdamse Destructieverordening (1 december 1999) implementeert de Destructiewet (ministerie van LNV, 1997). Hierdoor wordt de verwijdering van dode dieren uit de openbare ruimte geregeld. Voor de uitvoering heeft Amsterdam een centrale regeling met de Dierenambulance Amsterdam in mandaat van de stadsdelen. De regeling wordt gefinancierd uit het stadsdeelfonds. De dierenambulance exploiteert de botulismetelefoon, zorgt voor eerste hulp en vervoer van nog levende botulismeslachtoffers, verwijdert dode honden, katten en andere kleine kadavers (ook op verzoek van particulieren) en exploiteert de kadaververzamelplaats aan het Voorlandpad in Oost-Watergraafsmeer. Dode landbouwdieren (ook in de openbare ruimte) worden door een gespecialiseerd destructiebedrijf opgehaald.
1.4. GEMEENTELIJKE BEVOEGDHEDEN De bevoegdheden van de gemeente op het terrein van gezelschapsdieren bestaan uit het verbieden en voorkomen van ongewenste ontwikkelingen, en het stimuleren van dierenwelzijn. Een voorbeeld daarvan is het aanlijngebod voor honden en het verbieden van vuurwerk in de nabijheid van kinderboerderijen. Dit is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Bevoegdheden om dierenwelzijn te bevorderen liggen vooral in de voorlichtende en stimulerende sfeer: het benutten van gemeentelijke middelen voor voorlichting (bijvoorbeeld via AT5) en het subsidiëren van organisaties die zich inzetten voor dierenwelzijn.
7
1.4.1. Gemeentelijke regelgeving in de Algemene Plaatselijke Verordening Regelgeving en handhaving op het gebied van dierenwelzijn zijn in principe een zaak van het Rijk. Gemeenten zijn uitsluitend bevoegd aanvullende regelgeving vast te stellen om hinder en overlast voor de burger te voorkomen en te bestrijden, de volksgezondheid te bewaken en de openbare orde te handhaven. In de Amsterdamse APV zijn artikelen opgenomen met als doel het beperken van overlast van honden in de openbare ruimte en het voorkomen van overlast voor dieren. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende verordeningen. o o o
Een algemeen aanlijngebod en een opruimgebod van hondenpoep (buiten de goot of de andere daartoe aangewezen plaatsen). Het muilkorfbesluit. De politie kan aan de eigenaar van een agressieve hond opleggen dat het dier in de openbare ruimte gemuilkorfd wordt. Verbod op gebruik van vuurwerk in de omgeving van dierenopvangcentra, kinderboerderijen, maneges en dierentuinen.
De uitvoering van deze verordeningen (controle en handhaving) is gedelegeerd aan de stadsdelen. Stadsdelen kunnen aanvullende beheerregelingen treffen, zoals een hondenaanwezigheidsverbod voor bepaalde locaties, of het aangeven van gebieden waar de honden vrij mogen rondlopen. Het Amsterdamse Bos, de Amsterdamse Haven en Westpoort vallen onder de verantwoordelijkheid van de centrale stad.
1.4.2. Belasting op het houden van huisdieren Gemeenten zijn bevoegd belasting te heffen op het bezit van honden (artikel 226 van de Gemeentewet). Momenteel bedraagt de hondenbelasting in Amsterdam € 73,44 per jaar per hond (prijspeil 2004). Soms worden steekproeven uitgevoerd door middel van huisbezoek of controle op het dragen van de hondenpenning. Het aantal geregistreerde honden bij de belasting schommelt tussen de 20.000 en 25.000 (€ 1,5 tot € 1,8 miljoen). Aangifte gebeurt op vrijwillige basis. Naar schatting heeft de helft van het aantal honden in Amsterdam een hondenpenning. Formeel kunnen belastingsgelden niet geoormerkt worden voor een bepaald doel, maar moeten bij de algemene middelen worden gevoegd. Via de verdeling van de algemene middelen komt echter een deel bij de stadsdelen terecht die voor de inrichting en beheer van de openbare ruimte verantwoordelijk zijn. Zij kunnen die middelen inzetten voor hondenuitlaatzones (met meubilair), hondenuitrenzones en dergelijke.
1.4.3. Subsidies Gemeenten hebben de mogelijkheid om door middel van subsidies aan instellingen en organisaties het dierenwelzijn te bevorderen. Buiten de overeenkomsten die de centrale stad aangaat met enkele asielen ontvangen een aantal instellingen op het gebied van dierenwelzijn jaarlijks subsidie. Instellingen kunnen naast subsidie van de centrale stad ook een beroep doen op subsidies van de stadsdelen. Algemeen geldende spelregels voor subsidiëring zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Voor Amsterdam zijn die spelregels aangevuld in de Algemene subsidieverordening. Ten slotte kan de subsidieregeling voor een specifieke categorie van activiteiten, bijvoorbeeld voor dierenopvang en –bescherming, nader worden uitgewerkt in een Bijzondere subsidieverordening. De subsidie aan dierenopvangcentra kan ook bestaan uit lage pachtkosten of huur, of een eenmalige bijdrage bij renovatie. Een criterium voor subsidie is dat
8
de subsidieaanvragende organisatie een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van bestaande dierenbeschermende activiteiten.
1.5. KOSTENASPECTEN 1.5.1. Opvang zwerfdieren De centrale stad regelt de opvang van zwerfdieren door middel van een overeenkomst met de Vereniging Dierenopvang Amsterdam en dierenasiel Dierenleed-Noord/Oostzaan. Gemiddeld worden in het Amsterdamse opvangcentrum aan de Polderweg 500 honden per jaar opgevangen en verzorgd. Gemiddeld 300 daarvan komen weer terug bij de eigenaar. Gemiddeld 200 honden komen ten laste van de gemeente. Ongeveer tien honden per jaar worden geëuthanaseerd om met name medische redenen. De anderen worden door een nieuwe baas geadopteerd. Het aantal opgevangen huiskatten is gemiddeld 1200 per jaar. Het aantal dieren dat retour gaat naar de eigenaar ligt bij katten verhoudingsgewijs veel lager dan bij honden, namelijk circa 200. Het aantal katten dat op kosten van de gemeente wordt verzorgd is dus veel hoger: circa 1000 per jaar. Daarvan wordt een even groot gedeelte als bij de honden door een nieuwe baas geadopteerd. Het gevolg is dat er ook weinig katten (enkele tientallen, vooral om medische redenen) worden geëuthanaseerd. Daarnaast worden jaarlijks vangacties uitgevoerd om het aantal zwerfkatten binnen de perken te houden door de Stichting Amsterdamse Zwerfkatten. Deze katten worden na sterilisatie of castratie teruggezet in hun eigen omgeving. Voortplanting wordt zo voorkomen. Gemeenten maken gebruik van de richtlijnen van de Dierenbescherming voor het bepalen van de hoogte van de subsidie voor opvang. In Amsterdam is de bijdrage voor de opvang van honden en katten voor veertien dagen gesteld op € 237 voor een hond en € 161 voor een kat, inclusief medische verzorging. Na de wettelijke termijn worden de dieren om niet overgedragen aan het asiel. Bij verkoop wordt voor een hond gemiddeld € 95 betaald, voor een kat € 65. Als een dier door de eigenaar wordt opgehaald betaalt hij in principe voor de kosten. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar. Voor de asielen is de gemeentelijke vergoeding uit overeenkomst ongeveer een derde van de totale ‘omzet’. Overige inkomsten zijn vergoedingen bij het uitplaatsen van gevonden dieren en pensioninkomsten. De inkomsten gaan voor ruim de helft op aan personeelskosten, het overige is voor de huisvesting en de verzorging van de dieren. Een deel van de kosten van opvang wordt niet vergoed (ongeveer 5% van de exploitatie), meestal als gevolg van financieel onvermogen van de eigenaar (onder meer bij gedwongen ziekenhuisopname, gevangenis). Andere huisdieren dan honden en katten (vogels, knaagdieren, exotische dieren) worden opgevangen door verschillende opvangcentra. Deze opvang geschiedt niet op basis van een overeenkomst, maar wordt gefinancierd met subsidies, giften en donaties. Veel dierenopvangcentra hebben een negatief bedrijfsresultaat. Dit tekort wordt gecompenseerd uit de reserves die zijn opgebouwd uit donaties en legaten. De financiële situatie verschilt sterk per instelling. De eisen die het Honden- en Kattenbesluit stelt aan de inrichtingen zijn verzwaard, met name op het gebied van de grootte van hokken en buitenverblijven. De meeste instellingen moeten aanpassingen doen of renoveren. Opbrengsten uit donaties, giften en legaten kennen een (licht) neergaande tendens. Dit verschilt per instelling. Men-
9
sen lijken makkelijker aan zogenaamde ‘grote’ doelen te geven dan aan (relatief onbekende) opvangcentra. Het totale beschikbare centrale budget voor 2005 voor de overeenkomsten bedroeg afgerond € 305.000, waarvan € 11.500 voor het vervoer van de dieren door de Dierenambulance. De onkostenvergoeding is berekend op basis van het aantal dieren dat gemiddeld wordt opgevangen.
1.5.2. Subsidierelaties van de centrale stad De centrale stad heeft met de volgende zeven instellingen een subsidierelatie. Stichting Vogelopvangcentrum De Toevlucht Gewonde dieren en zieke dieren (geen zwerfdieren) werden tot 2005 opgevangen door Stichting Vogelopvangcentrum De Toevlucht en Stichting De Zwaan. De Zwaan kon in 2004 door persoonlijke omstandigheden niet functioneren en is in april 2005 opgehouden te bestaan. De Toevlucht neemt ook gezelschapdieren op van particuliere eigenaren, bijvoorbeeld parkieten en papagaaien. Het totale beschikbare budget voor 2005 bedroeg € 37.360, waarvan € 4.721 is bestemd voor de onkostenvergoeding Dierenambulance. Stichting Amsterdamse Zwerfkatten (SAZ) De SAZ wordt door de Dierenbescherming en burgers ingeschakeld voor het vangen van verwilderde zwerfkatten. Soms geven de stadsdelen een opdracht voor een vangactie. Gevangen verwilderde katten worden gesteriliseerd of gecastreerd en teruggezet in hun omgeving, omdat zij niet kunnen worden geplaatst. De SAZ is geheel van subsidie en opdrachten afhankelijk en ontving in 2005 een waarderingssubsidie van € 23.428. Stichting Pup in Nood Deze stichting neemt ook honden op en ontving daarvoor in 2005 een waarderingssubsidie van € 735. Overige instellingen en -organisaties Er is een vereniging voor de opvang van tamme fretten en een voor egels. Deze hebben in het verleden incidenteel subsidie ontvangen. Op 29 november 2004 is in Osdorp een Egeltuin geopend, waar egels in nood worden opgevangen. Ook in Amstelveen is een egelopvangcentrum. Dierenambulance De opvangcentra betalen de Dierenambulance voor het vervoer van dieren, bij de overeenkomsten en subsidies aan de opvangcentra is hiermee rekening gehouden (€ 16.055). Dierenbescherming, afdeling Amsterdam De centrale stad heeft een vaste subsidierelatie met de Dierenbescherming Amsterdam (€ 17.913 in 2005). Deze organisatie speelt een belangrijke rol bij dierennoodhulp en voorlichting aan burgers. Artis Artis is een gesubsidieerde instelling met een stadsdeeloverschrijdende betekenis. De gemeente is eigenaar van de grond en de gebouwen. De subsidie van de centrale stad bedroeg in 2005 € 5.200.000. Stadsdeel Centrum subsidieert aanvullend.
10
Overeenkomsten (zie ook 1.6.2) Voor de uitvoering van de wettelijke taken heeft de centrale stad overeenkomsten gesloten met opvangcentra. Het dierenopvangcentrum Polderweg ontving in 2005 € 235.870. Het dierenasiel Noord – Oostzaan € 68.754. Voor de uitvoering van de destructieverordening ontving de Dierenambulance in 2005 € 65.846.
1.5.3. Gesubsidieerde arbeidsplaatsen Dierenambulance en opvangcentra zijn in hoge mate afhankelijk van vrijwilligers en de inzet van gesubsidieerde arbeid. Er werkt maar weinig betaald personeel. Bij de Dierenambulance zijn er momenteel twaalf mensen (11,8 fte) gesubsidieerd in dienst door middel van I/Dbanen. Daarnaast werken er een groot aantal vrijwilligers en twee beroepskrachten. Bij de opvangcentra Vereniging Dierenopvang Polderweg en Stichting Amsterdamse Zwerfkatten werken vijf mensen gesubsidieerd (4,3 fte). De oude regelingen voor gesubsidieerde arbeid houden op te bestaan. In de overgangsperiode (tot en met 2007) geldt het uitgangspunt dat dit niet mag leiden tot gedwongen ontslagen van mensen met een I/D-baan. Het beleid voor gesubsidieerde arbeid streeft naar overeenkomsten die uitmonden in reguliere arbeidsplaatsen. Om te werken met vrijwilligers en in aanmerking te komen voor gesubsidieerde arbeid is minimaal één fulltime deskundige kracht vereist. In de nieuwe aanpak onderscheidt Dienst Werk en Inkomen vier klantengroepen, al naargelang de (her)plaatsbaarheid op de reguliere arbeidsmarkt. Voor tewerkstelling van personen waarvoor doorstroming moeilijk of niet te realiseren is gelden strengere voorwaarden met betrekking tot werkomstandigheden en begeleiding. Persoonsgebonden werktrajecten moeten leiden tot het gewenste resultaat. Gesubsidieerde arbeid heeft een grote invloed op de exploitatiekosten van de dierenopvangcentra. Instellingen moeten gedwongen professionaliseren om in de nabije toekomst nog voor gesubsidieerde arbeidsplaatsen in aanmerking te komen.
1.5.4. Ambtelijke personele kosten Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen structurele ambtelijke werkzaamheden en werkzaamheden van tijdelijke aard. Structureel zijn werkzaamheden zoals behandeling van subsidieaanvragen, overeenkomsten en bestuurlijke advisering. Hiervoor is structureel een bedrag van € 24.000 beschikbaar. Tijdelijke werkzaamheden betreffen beleidsontwikkeling en de ambtelijke capaciteit nodig voor fusering en vernieuwing van dierenopvangcentra. In de begroting 2005 (onderdeel jaarprogramma DRO) was daarvoor incidenteel € 60.000 opgenomen.
1.5.5. Overig Voor educatie, voorlichting en onderzoek worden tot nu toe geen centrale gelden ingezet. De gesubsidieerde instellingen verzorgen educatie en voorlichting.
11
1.6. DE ROL EN BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE CENTRALE STAD 1.6.1. Algemene Plaatselijke Verordening en Verordening op de Straathandel De rol van de centrale stad behelst de algemene regelgeving in de APV met het oog op de openbare orde en veiligheid. Het centrale bestuur is echter terughoudend met wijzigingen in de APV als niet is aangetoond dat deze noodzakeijk zijn voor het gewenste doel, of de noodzakelijke handhaving niet is gewaarborgd. De centrale stad huldigt het standpunt dat bestaande wetgeving voldoende grond biedt om op te treden in gevallen waar dieren geweld wordt aangedaan. Daarnaast bieden voorlichting, educatie, preventie en effectief handhaven vooralsnog voldoende mogelijkheden voor het bevorderen van dierenwelzijn. Stadsdelen of individuele belangengroepen verzoeken regelmatig om aanvullende regelgeving in de Algemene Plaatselijke Verordening waarbij dieren betrokken zijn. Zo vraagt stadsdeel Oud Zuid om een stedelijk verbod op het voederen van dieren in de openbare ruimte. Stadsdeel Amsterdam Centrum vraagt om een stedelijk verbod op het gebruik van exotische dieren voor vermaak en afschaffing van het aanlijngebod. Aanvullende regelgeving blijft altijd mogelijk als de stadsdelen daar gezamenlijk behoefte aan hebben en de regelgeving op juridisch correcte grondslag in de APV kan worden opgenomen. Bij de afweging kan blijken dat er geen nieuwe regelgeving nodig is, maar wel een nadere uitwerking van de toepassingsmogelijkheden van bestaande regelgeving, zowel inhoudelijk als procedureel. Zo kunnen stadsdelen ook eigen maatregelen nemen voor het beheer van de openbare ruimte. In de Verordening op de Straathandel staan regels met betrekking tot de handel in dieren. Op Amsterdamse markten is de verkoop van honden en katten verboden. Handhaving van de welzijnswetten wordt overgelaten aan de LID. De verkoop van andere dieren zoals konijnen, kippen, kanaries en sierduiven wordt tot nu toe gedoogd. Een algemeen verbod op de verkoop van (warmbloedige) levende dieren op markten is door afdeling Marktzaken in een actualisatie van de Verordening op de Straathandel opgenomen. Naar verwachting wordt deze nieuwe verordening in juli 2006 vastgesteld. Handhaving wordt overgelaten aan met opsporing belaste ambtenaren, zoals marktmeesters en de politie. Voor de dierenwinkels die honden en katten verkopen geldt de rijksregelgeving. Handhaving gebeurt door verschillende instanties (LID, Hondenbrigade, AID).
Actiepunt Inventariseren van de gemeenschappelijke behoefte van stadsdelen aan aanvullende regelgeving of nadere uitwerking van bestaande regelgeving en handhaving.
1.6.2. Overeenkomsten De gemeente heeft tot taak om een goede opvang van zwerfdieren, zieke en gewonde dieren zeker te stellen. Amsterdammers hebben niet alleen honden en katten, maar ook kleine knaagdieren, vogels, amfibieën en exotische huisdieren. Voor deze dieren dient opvang te zijn als ze geen thuis meer hebben. De centrale stad wil de uitvoering van de wettelijke taak om gezelschapsdieren op te vangen concentreren bij enkele opvangcentra. Hiermee hoopt de centrale stad de continuïteit van de opvang op het gewenste kwaliteitsniveau beter te kunnen waarborgen. De centrale stad gaat met die opvangcentra telkens voor de duur van vier jaar een overeenkomst aan.
12
Aan die overeenkomst worden voorwaarden verbonden voor afbakening en uitvoering van de opvang en aanvullende diensten, wijze van verantwoording en hoogte van de vergoedingen. Door bij vergoedingen rekening te houden met alle kostenfactoren neemt het bestuur medeverantwoordelijkheid voor de bedrijfzekerheid van instellingen waarmee een overeenkomst wordt aangegaan. De centrale stad kan door middel van de overeenkomst invloed uitoefenen op het kwaliteitsniveau van uitvoering van de taken. De volgende aspecten beïnvloeden het kwaliteitsniveau. o o
o o
o o
Bedrijfszekerheid. Deze is afhankelijk van omzet en personeel. Voldoende inkomsten. Omzet wordt gehaald uit overeenkomsten, uit pension en uit herplaatsing van dieren. Aanvullende dienstverlening is mogelijk, bijvoorbeeld op het vlak van voorlichting en educatie. Voldoende vakbekwaam personeel. Dit is een voorwaarde voor het aantrekken en inzetten van vrijwilligerswerk en gesubsidieerde arbeid. Hoog kwaliteitsniveau van dienstverlening. Kwaliteitseisen kunnen worden toegekend op het vlak van dierenverzorging enerzijds en publieksgerichte diensten, communicatie en voorlichting anderzijds. Hiermee kunnen opvangcentra hun ‘marktpositie’ versterken. Kostenbeheersing, van de dienstverlening zelf (kostendekkende vergoedingen) en van het personeel (aantrekkelijk maken voor vrijwilligers en gesubsidieerde arbeid). Opvang van overige huisdieren wordt geregeld binnen bestaande overeenkomsten.
Actiepunt Uitvoering regelen van opvang zwerfdieren en afstandsdieren (exclusief vogels) via overeenkomsten met de Vereniging Dierenopvang Amsterdam en dierenasiel DierenleedNoord/Oostzaan.
1.6.3. Aanvullend subsidiebeleid De uitvoering van de wettelijke taak wordt steeds vaker geregeld door middel van overeenkomsten. Dit zal gevolgen hebben voor de manier waarop instellingen gesubsidieerd worden waarmee geen overeenkomst bestaat. De activiteiten van deze laatste instellingen betreffen dan niet de uitvoering van wettelijke taken, maar vormen een bijdrage aan dierenwelzijn in meer algemene zin. Voor deze bijdrage is subsidie beschikbaar. De toekenning van die subsidie dient op heldere criteria te zijn gebaseerd. Als de criteria niet helder zijn, kunnen ook organisaties die niet tot de doelgroep behoren aanspraak op subsidie maken. Door middel van criteria wil de gemeente een grens stellen aan (door de overheid te ondersteunen) initiatieven, en de samenwerking en afstemming tussen de verschillende organisaties stimuleren. Organisaties zullen in ieder geval een toegevoegde waarde moeten hebben voor het Amsterdams dierenbeleid en lid moeten zijn van het GODA (Gezamenlijk Overleg Dierenwelzijnsorganisaties Amsterdam). Begin 2006 worden deze criteria in overleg met het GODA opgesteld, in het kader van nieuwe overeenkomsten en nieuwe subsidierelaties. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag kan de gemeente zich laten adviseren door het GODA. Het GODA stelt zich tot doel de samenwerking, coördinatie en communicatie op het terrein van de dierenbescherming in brede zin in de regio Amsterdam te bevorderen. Het GODA stelt (kwalitatieve) eisen aan deelnemende instellingen, vooral gericht op het niet-commerciële karakter en correcte uitvoering van de activiteiten. Dit is vastgelegd in een convenant waartoe alle deelnemende instellingen zich verbinden. Momenteel zijn de volgende instellingen lid van het GODA.
13
Stichting Amivedi Stichting Centrale Dierenambulance Dierenbescherming, afdeling Amstelveen/Ouder-Amstel (Dierentehuis Amstelveen) Dierenbescherming, afdeling Amsterdam (tevens DierenKwijtLijn) Stichting Dierenleed (Dierenasiel Amsterdam-Noord/Oostzaan) Stichting Dieren Onder Dak (DOD) Stichting Knabbel & Babbel Vereniging Dierenopvangcentrum Amsterdam (voorheen Polderweg) Stichting Amsterdamse Zwerfkatten (SAZ) Sophia-Vereeniging tot Bescherming van Dieren Inspectie Dienst Gezelschapsdieren Stichting Vogelasiel De Toevlucht Stichting Zieke Zwerfdieren Ondersteuning en fondsenwerving (Zzoef)
Actiepunt Opstellen subsidiebeleid om de behandeling te verhelderen van subsidieaanvragen door opvangtehuizen waarmee geen overeenkomst is gesloten.
Naast centrale subsidie kunnen instellingen een beroep doen op subsidies bij de stadsdelen. Door afstemming van het centrale subsidiebeleid en het beleid van de stadsdelen kunnen de subsidiemiddelen rechtvaardig verdeeld worden.
Actiepunt Afstemmen van centraal subsidiebeleid en het beleid van de stadsdelen.
1.6.4. Samenwerking bevorderen Het centrale bestuur wil de samenwerking bevorderen tussen de actoren die betrokken zijn bij dierenwelzijn. Dierenwelzijnsorganisaties, opvangcentra, dierenambulance en handhavende instanties werken voor de hele stad. Daarbij is een goede relatie van deze instellingen met de stadsdelen belangrijk. Niet alleen omdat zij verantwoordelijk zijn voor het beheer van de openbare ruimte, maar ook omdat het welzijn van gezelschapsdieren vooral afhangt van hun eigenaren. Zo vindt dierenmishandeling vaak plaats in een omgeving waar ook andere vormen van geweld voorkomen. Eerste signalen van overlast door dieren of van verwaarlozing van dieren komen vaak bij het stadsdeel terecht via de klachtenlijn of via toezichthoudende ambtenaren. Verwaarlozing van huisdieren kan ook voortkomen uit armoede. Door een goede samenwerking tussen dierenwelzijnsorganisaties en opvangcentra wordt de inzet van deze instellingen en hun vrijwilligers zo effectief mogelijk aangewend.
14
1.6.5.
Spelregels voor gesubsidieerd werken met dieren
De positie van gesubsidieerde arbeid heeft een grote invloed op de exploitatiekosten van de dierenopvangcentra. De huidige onzekerheid moet worden opgeheven. Het type werk, de werkomstandigheden en de werkbegeleiding zijn belangrijke criteria in de gesprekken met de Dienst Werk en Inkomen (DWI) over de toekenning van gesubsidieerde arbeidsplaatsen en het daarbijbehorende werktraject. Samen met DWI kunnen de nieuwe spelregels worden uitgewerkt. Deze moeten verduidelijken hoe de instellingen kunnen voldoen aan de (nieuwe) voorwaarden van DWI.
Actiepunt In samenwerking met Dienst Werk en Inkomen opstellen van spelregels voor gesubsidieerd werken in opvangcentra en dierenwelzijnsinstellingen.
1.6.6. Gemeentelijke registratie van honden en katten Naar schatting worden in Amsterdam 40.000 honden als huisdier gehouden. Uitgaande van een gelijkblijvend aantal en een gemiddelde leeftijd van tien jaar betekent dit dat jaarlijks ongeveer 4000 honden worden verhandeld. De handelaar is verplicht de dieren een identificatie te geven, in de vorm van een penning, tatoeage of chip, en de gegevens te registreren (zie paragraaf 1.3.3.) Bij identificatie wordt een dier voorzien van een uniek kenmerk. Bij registratie dient de eigenaar te worden vermeld. Effectieve identificatie en registratie dient de volgende doelstellingen. o o o o
betrouwbaarheid bij aankoop van dieren tracering zwerfdieren tracering ziekten en preventies van ziekten handhaving regelgeving
De vrijstelling van de centrale registratieplicht (zie paragraaf 1.3.3.) voor honden en katten die bedrijfsmatig worden verhandeld, vergroot de kans op invoer en verkoop van dieren van malafide herkomst. Het gaat om dieren die niet gefokt zijn volgens de Nederlandse eisen. Hieronder bevinden zich vaak dieren die later voor problemen zorgen, bijvoorbeeld omdat zij in de eerste maanden onvoldoende zijn gesocialiseerd of te vroeg bij het moederdier zijn weggehaald. In 2004 heeft de Politie Amsterdam-Amstelland dertien honden in beslag moeten nemen omdat zij een gevaar vormden voor hun omgeving. Alle bestaande registratiesystemen zijn incompleet, omdat het doorgeven van wijzigingen op vrijwillige basis plaatsvindt. Bij gebrek aan een goed werkende centrale databank kunnen gemeenten zelf initiatieven nemen om een effectieve identificatie en registratie tot stand te brengen. Die initiatieven mogen echter niet in de plaats komen van de rijksbevoegdheid tot regelgeving. Identificatie en registratie maakt deel uit van de overeenkomst met de dierenopvangcentra (registratie vindt plaats bij het Bureau Registratie en Identificatie huisdieren Nederland, BREIN). Bij particulieren moet identificatie en registratie worden gestimuleerd. Het percentage zwerfhonden en –katten waarvan de eigenaar via registratie kan worden getraceerd is (nog) klein (ongeveer 40% van de honden en 5% van de katten). De Stichting Amivedi, een landelijke organisatie waar men vermiste of gevonden dieren kan aanmelden, helpt bij het opsporen van vermiste dieren. In Amsterdam is de DierenKwijtLijn van de Dierenbescherming Amsterdam ook een loket voor de opsporing van vermiste dieren.
15
Het laten chippen van honden en katten door de eigenaren zou door gemeentelijke subsidiering bevorderd kunnen worden. Het chippen gebeurt door een dierenarts en kost nu gemiddeld € 35. Hoe effectief een dergelijke actie is moet nader worden onderzocht. Met betrokken partijen (dierenklinieken, GODA, Dierenbescherming) kan een inschatting worden gemaakt van het te verwachten resultaat. Het opzetten van een voorlichtingscampagne over de voordelen van identificatie en registratie maakt deel uit van het project. Actiepunt Onderzoeken of een voorlichtingscampagne in combinatie met subsidiëring van het laten chippen van honden en katten in Amsterdam effectief is. Bevorderen van een landelijke regeling bij de Rijksoverheid.
1.6.7. Voorlichting en educatie Voorlichting en educatie zijn de belangrijkste middelen om het welzijn van dieren te bevorderen. Het gaat in brede zin om voorlichting over het hele traject van aanschaf van dieren tot en met opvang van zwerfdieren en dieren waarvan afstand wordt gedaan, en de uiteindelijke herplaatsing van dieren bij particulieren of instellingen. Bij de aanschaf van een huisdier moet de nieuwe eigenaar een weloverwogen keuze maken. Hij moet weten hoe hij het dier moet verzorgen en kunnen voorzien in vervangende verzorging bij afwezigheid. Als er zich onverhoopt problemen voordoen, of er sprake is van overlast voor de omgeving, moet hij weten waar hij terecht kan voor hulp. Soms wil men maar voor een beperkte tijd een huisdier, voor de kinderen bijvoorbeeld, en doet men er na die tijd vrijwillig afstand van. Onvrijwillig afstand doen van een huisdier komt ook voor, bijvoorbeeld bij ziekte of ouderdom. Bijna alle dieren die in een opvangcentrum terecht komen, kunnen worden herplaatst. De opvangcentra hebben dus een goede naam. Zij kunnen door hun praktische kennis van dieren de nieuwe eigenaar goed informeren. Vooral exotische dieren (zoals vogels, reptielen en sommige kleine zoogdieren) oefenen op sommige burgers een grote aantrekkingskracht uit als hebbeding. Voor sommige diersoorten bestaan hobbyclubs die in gevangenschap geboren exemplaren onderling ruilen. Er is een groeiende lijst van uitheemse dieren die niet mogen worden verhandeld. Het verhandelen van niet beschermde exotische dieren is niet verboden, hoewel de gevangenschap in strijd is met het dierenwelzijn. Alleen goede voorlichting biedt hier uitkomst. De Hondenbrigade signaleert de behoefte aan voorlichting over welke honden als gevaarlijk zijn aangemerkt en daarom in beslag genomen moeten worden. Meer bekendheid over de eisen waaraan honden moeten voldoen bij aankoop kan inbeslagname voorkomen. Door regelmatig via de media op een boeiende manier het wel en wee van huisdieren in de stad onder de aandacht te brengen kan de gemeente een breed publiek bereiken. Niet alleen positief nieuws, bijvoorbeeld over hulp, opvang en herplaatsing, maar ook de actualiteitswaarde van gevallen van dierenmishandeling of -verwaarlozing kunnen informatief zijn. Hiervan kan een preventieve werking uitgaan omdat men alerter wordt en misstanden tijdig signaleert. Preventie is nodig, gezien het aantal meldingen van dierenmishandeling en – verwaarlozing. In 2004 zijn bij diverse instanties naar schatting 250 meldingen binnengekomen waarop meer dan telefonische actie is ondernomen. Vereniging Dierenbescherming afdeling Amsterdam en de Amsterdamse SophiaVereeniging en het GODA leggen zich toe op voorlichting en educatie dierenwelzijn. In samenwerking met deze verenigingen en partijen die belast zijn met de handhaving (zoals de LID, IDG, Hondenbrigade) kan de gemeente bezien hoe zij haar voorlichtingskanalen (inclusief die van de stadsdelen) kan benutten.
16
Actiepunt Nagaan hoe de gemeente voorlichting kan inzetten bij het bevorderen van dierenwelzijn.
1.6.8. Artis De Nota Dierenwelzijnsbeleid van het stadsdeel Amsterdam Centrum vestigt de aandacht op de situatie van dieren in Artis en doet voorstellen ter verbetering. De inzichten in aard en functie van dierentuinen veranderen. Het welzijn van dieren zelf krijgt steeds meer aandacht. Dit komt onder meer tot uiting in het streven naar een ruimere, bij het dier passende omgeving. Daarnaast werken dierentuinen internationaal samen om een rol te vervullen bij het behoud van soorten die met uitsterven worden bedreigd. Er is afstemming en uitwisseling van zelfgefokte dieren om collecties op peil te houden. Artis is lid van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD), de Europese Dierentuinfederatie (European Association of Zoos and Aquariums, EAZA) en de wereldwijde dierentuinfederatie (World Association of Zoos and Aquariums, WAZA) en onderschrijft als zodanig de beroeps- en gedragscodes van deze organisaties. Deze hebben met name betrekking op ethische en welzijnsgerelateerde aspecten van het houden van dieren in dierentuinen. Deze codes garanderen zoveel mogelijk het welzijn en het kunnen uitoefenen van het natuurlijke gedrag van dieren. Daarnaast heeft Artis haar eigen meerjarenbeleid geformuleerd op het gebied van gedragsverrijking (‘Meerjarenplan ten behoeve van gedragsverrijking in Artis en de educatie daaromtrent, mei 2005’). Een visie op de langetermijnontwikkeling van Artis wordt momenteel geformuleerd, waarbij de educatieve doelstelling wordt afgewogen tegen de toeristischeconomische doelstelling.
1.6.9. Centraal ambtelijk aanspreekpunt dierenwelzijn Bij dierenwelzijn zijn veel actoren betrokken: dierenopvangcentra, stadsdelen, kinderboerderijen, dierenwelzijnsorganisaties, handhavende instanties, belangenorganisaties en gemeentelijke diensten. Met al deze actoren is er een bestuurlijke relatie, hetzij vanuit het beleid openbare ruimte, hetzij vanuit welzijnsbeleid. Deze diversiteit van belangen en raakvlakken kan gesteund worden door een deskundig ambtelijk aanspreekpunt. Het betreft een inhoudelijke specialisatie die verder gaat dan de behandeling van subsidieaanvragen. Afhankelijk van de beleidsambitie kan aan die functie meer of minder gewicht worden toegekend. In ieder geval mag van de functie worden verwacht dat de samenwerking tussen de verschillende actoren actief wordt bevorderd. In 2006 wordt deze rol ingevuld met de incidentele middelen vanuit het jaarprogramma MOR als bron. Als ook stadsdelen overgaan tot dierenwelzijnsbeleid is het denkbaar dat de functie wordt uitgebreid tot een gemeentelijk consulentschap (zie paragraaf 1.9.6).
Actiepunt Inventariseren welke ondersteuningsbehoefte bij stadsdelen en dierenorganisaties bestaat en indien gewenst deze behoefte met de stadsdelen die deze ondersteuning wensen, vertalen in een consulentschap.
17
1.6.10.
Voorbeeldfunctie
Ten slotte kan de gemeente een voorbeeldfunctie vervullen, bijvoorbeeld door het gebruik van biologische en scharrelproducten in gemeentelijke instellingen te stimuleren. Gemeentelijke instellingen die met proefdieren werken, vooral de Amsterdamse universiteiten en onderzoeksinstellingen, kunnen maatregelen nemen om meer tegemoet te komen aan de soortspecifieke behoefte van de proefdieren.
1.7. DE ROL VAN DE STADSDELEN De rol van stadsdelen is in de meest algemene zin al ter sprake geweest in de inleiding van deze nota. Daar werd gesteld dat van de gemeentelijke overheid mag worden verwacht dat zij in haar beleid de gewenste maatschappelijke processen aangeeft en de voorwaarden creëert waardoor die processen zich in de gewenste richting kunnen ontwikkelen. In de Amsterdamse bestuurssituatie geldt dat ook voor de stadsdelen. Dit sluit aan op hetgeen in de visie op de centrale rol gezegd is, namelijk dat dierenwelzijn veel raakvlakken heeft met het welzijn van de burgers. De wettelijke basis voor centraal dierenwelzijnsbeleid geldt ook voor de stadsdelen. Aansluitend op het centrale beleid dierenwelzijn kunnen de stadsdelen zich inzetten voor beleidspunten die tot hun specifieke bevoegdheid behoren. Stadsdelen kunnen op basis daarvan meewerken aan het realiseren van de volgende doelstellingen, ook genoemd in paragraaf 1.5. o o o
Terugdringen van het aantal zwerfdieren en dieren waarvan afstand wordt gedaan door meer voorlichting, educatie, handhaving van regelgeving en preventie. Bevorderen van samenwerking tussen instanties die werkzaam zijn op het gebied van dierenwelzijn en opvang van gezelschapsdieren. Vermindering van dierenleed bij dieren in gevangenschap (het houden van exotische dieren, commercieel geëxploiteerde dieren en proefdieren).
Stadsdelen kunnen eveneens een voorbeeldfunctie vervullen door stimulering van het gebruik van biologische en scharrelproducten in gemeentelijke instellingen. Bij meerdere beleidspunten is stadsbrede samenwerking mogelijk. Het is in de eerste plaats aan de stadsdelen om hun eigen beleid vorm te geven. De centrale stad kan op verzoek een coördinerende rol vervullen of taken uitvoeren in opdracht van de stadsdelen. Het is van belang dat er in Amsterdam een samenhangend dierenwelzijnsbeleid tot stand komt zodat de beschikbare kennis en middelen effectief worden ingezet.
1.8. BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE STADSDELEN Deze paragraaf beschrijft de specifieke beleidsinstrumenten waarover de stadsdelen beschikken om dierenwelzijn te bevorderen. Waar mogelijk worden aanbevelingen gedaan.
1.8.1. Diervriendelijke inrichting van de openbare ruimte Dieren in de stad hebben recht op ruimte. Stadsdelen kunnen de openbare ruimte diervriendelijk inrichten, onder andere door deze te voorzien van voldoende uitlaatplekken en uitrengebieden voor honden. Als neveneffect wordt hiermee overlast op andere plekken voorkomen.
18
Aanbeveling Dierenwelzijn mee laten wegen bij besluitvorming over inrichting van de openbare ruimte.
1.8.2. Vergunningen: het gebruik van dieren voor vermaak De omstandigheden van dieren die gebruikt worden in circussen en evenementen zijn niet bevorderlijk voor het welzijn van deze dieren. Het gaat hierbij om bij training, huisvesting en transport van dieren. Van diereigen gedrag en omgeving is in het geheel geen sprake. De Dierenbescherming dringt er op aan om het gebruik van dieren voor vermaak tegen te gaan of minstens aan strikte voorwaarden te laten voldoen. De regelgeving is een rijksaangelegenheid. De LID bewaakt de toepassing van de regelgeving. Voor circussen maakt zij soms gebruik van de deskundigheid van de stichting Wild Life Care International (WLCI). Dierenwelzijn is momenteel geen weigeringsgrond bij de verlening van vergunningen voor circussen en evenementen. De vraag of dat kan is niet eenduidig te beantwoorden. Er is bij de inwerkingtreding van de Gezondheid- en WelzijnsWet voor Dieren een Algemene Maatregel van Bestuur voor dit beleidspunt toegezegd. LNV heeft echter aangegeven geen verdere initiatieven te willen nemen in afwachting van Europese regelgeving. Het standpunt van de dierenwelzijnsorganisaties is daarom dat gemeenten zelf een beleidsstandpunt kunnen innemen zolang Europese regelgeving ontbreekt. Een verbod op circussen met dieren in de APV en het opnemen van een dierenwelzijnscriterium bij de vergunningverlening voor evenementen lijken dan de mogelijkheden te zijn die gemeenten hebben. Sommige gemeenten maken al van deze mogelijkheden gebruik. De juridische mogelijkheden voor Amsterdam moeten verder worden verkend. Zolang er geen aanvullende gemeentelijke regeling is kunnen de stadsdelen bij de vergunningverlening slechts een beperkte invloed uitoefenen door om reden van openbare orde en veiligheid eisen te stellen aan de opstelling van de dierverblijven, bijvoorbeeld om het risico voor verstoring en vandalisme te verminderen. Uitloopruimte is ook belangrijk voor de dieren, maar deze voorwaarde kan niet altijd dwingend worden opgelegd. De stadsdelen kunnen hierover wel onderhandelen bij het verstrekken van de vergunning. Voor het (juridisch) correct opstellen van die voorwaarden kunnen richtlijnen worden opgesteld. Aanbeveling Verdere verkenning van de juridische mogelijkheden om een verbod op circussen met dieren op te nemen in de APV. Eventueel opstellen van richtlijnen bij de vergunningverlening voor het gebruik van dieren bij evenementen en in circussen.
1.8.3. Handhaving Handhaving speelt een belangrijke rol bij dierenwelzijn, met name bij verwaarlozing, mishandeling of verlating van dieren. Verwaarlozing en mishandeling van dieren staan meestal niet op zichzelf maar vinden plaats in een sociale context. Het is aan de stadsdelen om goed op binnenkomende signalen te reageren. Toezichthoudende stadsdeelambtenaren hebben geen bevoegdheid tot aanhouding. Zij moeten een beroep doen op ambtenaren met een opsporingsbevoegdheid (politie, LID, AID). Op de eerste plaats geldt hier het belang van een goede samenwerking.
19
Heldere procedures kunnen die samenwerking ondersteunen. Zo kan in geval van verwaarlozing of mishandeling van dieren een heldere procedure helpen om het dier te onteigenen en te herplaatsen.
Aanbeveling Opstellen van een procedure waarmee bij verwaarlozing, mishandeling of verlating het dier kan worden onteigend en herplaatst. Informatieuitwisseling tussen organisaties die dierenmishandeling bestrijden en organisaties die zich bezighouden met sociale problematiek (kindermishandeling of huiselijk geweld).
1.8.4. Kinderboerderijen en stadsboerderijen Kinderboerderijen hebben een belangrijke recreatieve en educatieve functie. Kinderen kunnen al spelend de aard van dieren ontdekken, en leren om het dier naar zijn aard te behandelen. Ook geboorte en dood van dieren, en vooral de relatie van mensen met dieren, zijn belangrijke educatieve onderwerpen. Tot begin jaren ’80 waren de kinderboerderijen gemeentelijke instellingen. In veel steden is dat nog steeds zo. De kinderboerderij wordt dan vaak gecombineerd met een heemtuin en een natuur- en milieueducatief centrum. In Amsterdam zijn de kinderboerderijen overgedragen aan particuliere verenigingen of stichtingen die worden gesubsidieerd door de stadsdelen. Totaal telt Amsterdam twintig, meestal kleinschalige, instellingen. In 1999 is onderzoek gedaan naar de educatieve activiteiten op de kinderboerderijen in Amsterdam (Amsterdams NME Centrum, Adviesbureau Jeugdwerk, Regio Noord Stichting Kinderboerderijen Nederland). Uit de analyse komt naar voren dat organisatie- en beheervorm sterk verschilt per kinderboerderij. Dit geldt ook voor de relatie met het stadsdeel en de subsidierelaties. Dit leidt tot grote onderlinge verschillen in middelen om inhoud te geven aan de educatieve functie. Slechts acht kinderboerderijen beschikken over een betaalde beheerder. In vijf instellingen werken beheerders via een I/Dregeling. Andere instellingen worden uitsluitend door vrijwilligers beheerd. Onder stadsboerderij verstaan we een echt boerenbedrijf dat tevens is ingesteld op het ontvangen van mensen, kinderen of schoolklassen met het doel op educatieve wijze te laten zien hoe het er op een boerderij aan toe gaat. In Amsterdam zijn alleen de Geitenboerderij in het Amsterdamse Bos en de Stadshoeve bij Zunderdorp als zodanig te karakteriseren. In het beleid voor de groene scheggen wordt het thema stadsboerderij regelmatig genoemd als middel om agrarische activiteit te behouden. De publieksfunctie genereert immers ook extra inkomsten door verkoop van boerderijproducten. Kinderboerderijen en stadsboerderijen vullen elkaar aan. Kinderboerderijen kennen specifieke dierenwelzijnsproblemen. Zo zijn de territoria vaak te klein zodat de dieren zich niet kunnen terugtrekken als dat nodig is. Bij stadsdelen is ambtelijke deskundigheid op het gebied van dierenwelzijn meestal niet aanwezig. Toch is dat nodig als het stadsdeel wil sturen op beleidsuitgangspunten zoals het functioneren van de kinderboerderijen in relatie tot dierenwelzijn, educatie en kwaliteit van inrichting. Een actueel inzicht in het welzijn van dieren op Amsterdamse kinderboerderijen ontbreekt. De brancheorganisatie van kinderboerderijen start in 2006 met een certificeringsproject. Daardoor komen de knelpunten beter en objectiever aan het licht. Bij de oplossing van die knelpunten spelen de gemeentelijke overheden een belangrijke rol.
20
Aanbeveling Aanvullend onderzoek verrichten naar de situatie van kinderboerderijen in Amsterdam op het gebied van dierenwelzijn, educatie en kwaliteit van inrichting. Vervolgens opstellen van visie op de functie van kinderboerderijen in Amsterdam. Deze zo nodig vertalen in een handleiding voor inrichting en beheer.
1.8.5. Regelingen bij rampen en calamiteiten Amsterdam heeft een Algemeen Rampenplan, waarin op hoofdlijnen staat wie wat moet doen bij zware ongevallen met effecten op stedelijke schaal. Stadsdelen leveren een bijdrage aan het Algemeen Rampenplan. Daarnaast kunnen stadsdelen een plan opstellen waarin op hoofdlijnen staat hoe te handelen bij calamiteiten op lokaal niveau (niet vallend onder het Algemeen Rampenplan). De opvang van dieren bij calamiteiten bij dierenopvangcentra, kinderboerderijen of maneges is in deze plannen nog niet uitgewerkt. Organisaties die verantwoordelijk zijn voor (een groot aantal) dieren zoals asiels, kinderboerderijen en maneges, moeten ook weten hoe te handelen bij calamiteiten. Zij zijn daarbij aangewezen op de hulp van brandweer, politie, dierenambulance en andere organisaties, bijvoorbeeld vervangende opvang en deskundigen die kunnen assisteren bij de verzorging van dieren. De Nederlandse Federatie Dierenambulances en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren werken samen aan een Nationaal Dierenrampenplan. De politie Amsterdam-Amstelland heeft het initiatief genomen om samen met de Dierenambulance te werken aan een plan van uitvoering. Bovengenoemde initiatieven moeten aansluiten bij de calamiteitenregelingen van het stadsdeel. Stadsdelen kunnen het initiatief nemen om met de betrokken instellingen te komen tot een gezamenlijke uitwerking. Voor Artis is dit actiepunt al in de Nota Dierenwelzijn van stadsdeel Amsterdam Centrum opgenomen. Ten slotte kunnen dieren dakloos worden bij gedwongen ontruimingen of ziekenhuisopname. Ook hiervoor moet een procedure voorhanden zijn. Aanbeveling Opstellen calamiteitenplan voor instellingen met dieren (opvangtehuizen, kinderboerderijen, maneges).
1.8.6. Ambtelijke ondersteuning In paragraaf 1.6.9. is gewezen op de complexiteit van het beleidsveld en de vele actoren die daarbij betrokken zijn. Dat maakt de instelling van een centraal ambtelijk aanspreekpunt noodzakelijk. Dit is echter onvoldoende om de beleidsdoelstellingen stadsbreed te effectueren. Ook op stadsdeelniveau is dus een ambtelijk aanspreekpunt gewenst voor dierenwelzijn. Het is immers een aangelegenheid die veel burgers ter harte gaat. Deze aanspreekpunten op stadsdeelniveau zouden intensief samen kunnen werken met het ambtelijk aanspreekpunt op centraal niveau. De vorm en reikwijdte van de samenwerking zal in de komende maanden verder uitgewerkt worden. Aanbeveling Nader onderzoeken op welke wijze stadsdelen en centrale stad samen kunnen werken op het terrein van dierenwelzijn.
21
2. BELEID VOOR VRIJ LEVENDE DIEREN Met de introductie van stadsecologie is meer bekend geworden over de diversiteit van de stadsnatuur en de wijze waarop die van de stad gebruikt maakt. Dieren vertonen soms een opmerkelijk aanpassingsvermogen. Voor veel mensen is die stadsnatuur een bron van vreugde. Dat de stad ook een verhoogd risico inhoudt, bewijst de lijst van gewonde en zieke dieren die door de dierenambulance bij opvangcentra worden afgeleverd. Behalve hier en daar een faunapassage en een natuurvriendelijke oever speelt de stadsnatuur een bescheiden rol bij de ontwikkeling, inrichting en beheer van de stad. De Flora- en faunawet geeft die stadsnatuur een steuntje in de rug. Veel burgers zijn daar blij mee en spreken de bestuurders erop aan. De Flora- en faunawet heeft twee pijlers: de beschermingsplicht en de zorgplicht. Beide maken deel uit van de verantwoordelijkheid voor het beheer van de openbare ruimte door de stadsdelen. De aanbevelingen die uit dit hoofdstuk voortkomen hebben vooral betrekking op initiatieven van de stadsdelen. De centrale stad kan daarbij een ondersteunende rol vervullen.
2.1. PROBLEEMSTELLING WELZIJN VRIJ LEVENDE DIEREN o
o
o
o
o
o o
De opvang van gewonde dieren en dieren in nood is momenteel niet structureel geregeld. Daardoor is de bestaanszekerheid van vogelopvangcentrum De Toevlucht onzeker. De Toevlucht ligt in de hoofdgroenstructuur. Er ontbreken beleidsuitgangspunten aan de hand waarvan sturing mogelijk is op inpassing in de omgeving (bijvoorbeeld bereikbaarheid, veiligheid en openbaarheid). Momenteel wordt bij het beheer van groen, water en openbare ruimte nog nauwelijks rekening gehouden met de Flora- en faunawet. Preventie van schade aan dieren wordt nu nog niet actief nagestreefd. Alleen de kapverordening ontziet broedende vogels. De bestrijding van overlast en schade door dieren gebeurt in Amsterdam ad hoc naar de inzichten van de beheerders. Kennis van de meest diervriendelijke methoden en preventie is niet altijd voorhanden. In de stadsrand vinden veel beschermde soorten een toevluchtsoord. Er ontbreekt een overkoepelend wildbeheerplan waarin jacht, bestrijding van schade en bescherming van soorten op elkaar worden afgestemd. De Flora- en faunawet verplicht tot meer zorg voor inheemse beschermde vissoorten. Bij het beheer van de Amsterdamse wateren is dit nog geen aandachtspunt. Bij de verhuur van water voor de sportvisserij zou dierenwelzijn meer aandacht kunnen krijgen.
2.2. DOELSTELLINGEN WELZIJNSBELEID VRIJ LEVENDE DIEREN Uit bovengenoemde probleemstelling kunnen de volgende doelstellingen worden afgeleid. o o o o o
Implementatie van de Flora- en faunawet in overleg met de stadsdelen en gemeentelijke diensten. Het opstellen van een Gedragscode maakt daar deel van uit. Inhoud geven aan de zorgplicht in de geest van de Flora- en faunawet bij beheer van de openbare ruimte. Voorkomen van onnodig dierenleed bij de bestrijding van overlast door dieren in de openbare ruimte, de uitoefening van de jacht en de sportvisserij. Terugdringen van het aantal te revalideren dieren door preventieve maatregelen bij inrichting en beheer van de openbare ruimte. Scheppen van voorwaarden waardoor de opvang van gewonde en zieke dieren zeker wordt gesteld over een langere tijd en op het gewenste kwaliteitsniveau.
22
2.3. WETTELIJK KADER: FLORA- EN FAUNAWET EN NATUURBESCHERMINGSWET De Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren legt een zorgplicht op voor het individuele dier. De in 2001 in werking getreden Flora- en faunawet en de onlangs vastgestelde Natuurbeschermingswet (oktober 2005) zijn gericht op instandhouding van soorten planten en dieren. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van leefgebieden van specifieke soorten. De habitat- en vogelrichtlijngebieden vallen daaronder. Centraal in de Flora- en faunawet staan de verbodsbepalingen voor handelingen die nadelig zijn voor beschermde soorten. Voor het overtreden van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet kan op voorwaarden ontheffing of vrijstelling worden verleend. Afhankelijk van de soort verschilt de zwaarte van de beoordeling. Het ministerie heeft de controle en handhaving van de Floraen faunawet gedelegeerd naar de Algemene Inspectiedienst (AID) van het ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De wet- en regelgeving is voor gemeenten belangrijk. Op grond van de Flora- en faunawet moet bij alle ruimtelijke ingrepen expliciet rekening gehouden worden met de aanwezige beschermde planten en dieren. De Flora- en faunawet is een kaderwet die op punten nader wordt uitgewerkt bij Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). In februari 2005 is een AMvB in werking getreden die de vrijstellingsbepaling verruimt. Voor een aantal soorten geldt een algemene vrijstelling, voor andere soorten geldt een vrijstelling onder voorwaarde van een, door het ministerie van LNV goedgekeurde, gedragscode. Zo heeft Rijkswaterstaat een gedragscode opgesteld voor het onderhoud aan de bermen van de rijkswegen, het Bosschap heeft er een opgesteld voor het beheer van de bossen. De zorgplicht blijft echter onverminderd gelden. Aan beschermde soorten planten en dieren en hun leefgebieden mag niet onnodig schade worden toegebracht.
2.4. GEMEENTELIJKE IMPLEMENTATIE VAN DE FLORA- EN FAUNAWET De kern van de Flora- en faunawet is als volgt. Diegene die verantwoordelijk is voor een ruimtelijke ingreep moet nagaan of er beschermde plant- en diersoorten zijn in het plangebied. Aan de hand daarvan kan hij nagaan of deze planten en dieren nadelige gevolgen ondervinden van de ingreep. Hij is verplicht in de gegeven omstandigheden zorgvuldig te handelen. Voor centraal stedelijke projecten is het centrale bestuur verantwoordelijk. Voor het overige zijn dat stadsdelen of particulieren. Stadsdelen moeten ook bij beheer rekening houden met de Flora- en faunawet. Aangezien praktisch alle inheemse zoogdieren, amfibieën, vogels en vissen (met uitzondering van de soorten uit de visserijwet) beschermd zijn, is ook in de stedelijke omgeving de Flora- en faunawet een belangrijk aandachtspunt geworden. Om die reden is de natuurtoets opgenomen in het Plan- en Besluitvormingsproces Ruimtelijke Maatregelen (Plaberum). Uit de natuurtoets volgt een advies hoe met de wet om te gaan in de gegeven situatie. Om bij beheer en inrichting van de openbare ruimte niet in conflict te komen met de Floraen faunawet is een uitwerking van het beschermingsbeleid in de stad noodzakelijk. Daarmee kan het bestuur zichtbaar maken dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de biodiversiteit in de stad en dat kwetsbare soorten effectief worden beschermd. Daarbij horen beleidsinstrumenten. Voor ruimtelijke projecten zijn dat de Ruimtelijke Ecologische structuur, Richtlijnen bij de planuitwerking, en de Gedragscode die verplicht is om vrijstelling te krijgen voor de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet, voor een aantal met naam genoemde soorten en handelingen.
23
De Gedragscode heeft betrekking op duurzaam beheer, duurzaam gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze code moet worden voorgelegd aan het ministerie van LNV.
2.4.1. Bestrijding van schade door dieren In de Flora- en faunawet zijn bepalingen opgenomen die bestrijding van schade door dieren mogelijk maken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen dieren die door het hele land vaak en veel schade aanrichten, en dieren die op beperkte schaal schade aanrichten. Bij algemene maatregel van bestuur zijn een aantal beschermde diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten door de Minister van LNV aangemerkt, de zogenaamde landelijke schadesoorten (artikel 65 Flora- en faunawet). Bestrijding van deze soorten is onder voorwaarden toegestaan zonder ontheffing. Op dit moment zijn mol, konijn, houtduif, zwarte kraai en kauw aangemerkt. Behalve de landelijke schadesoorten zijn bij algemene maatregel van bestuur een aantal diersoorten aangemerkt die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aan kunnen richten: de zogenaamde provinciale schadesoorten (artikel 65 Flora- en faunawet). Daarnaast kan de provincie individuele ontheffingen verlenen (artikel 68 Flora- en faunawet). Uitgangspunt is dat een ontheffing alleen wordt verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan. Tot slot kan de provincie (categorieën van) personen aanwijzen om de stand van bepaalde diersoorten te beperken, eventueel ook zonder toestemming van de grondgebruiker (artikel 67 Flora- en faunawet). Dit geldt bijvoorbeeld voor de bestrijding van muskusratten.
2.4.2. Jacht De regelgeving voor de jacht is opgenomen in de Flora- en faunawet. De gemeente Amsterdam, als grootste grondeigenaar, huldigt het standpunt dat er op haar grond geen plezierjacht wordt toegestaan. Dit wordt ook door de stadsdelen onderschreven. Er wordt wel gejaagd op particuliere gronden. Daarnaast vindt schadebestrijding plaats door particuliere eigenaren of beheerders van gronden (denk aan vossen, ganzen en zwanen). In Amsterdam zijn vijf tot tien jagers actief. Gebieden waar gejaagd wordt zijn Waterland en Osdorper- en Lutkemeerpolder. In het Amsterdamse Bos wordt niet meer gejaagd. Voor de Waterleidingduinen wordt een wildbeheerplan gehanteerd als onderdeel van het natuurbeheer. Amsterdam kent geen wildbeheerplan voor haar stadsrandgebieden.
2.4.3. Sportvisserij De Visserijwet uit 1963 geeft burgers die in het bezit zijn van een sportvisakte een beperkte mogelijkheid tot vissen in ‘vlot- en bevaarbaar’ water. Voor het vissen op grotere schaal of met andere middelen en voor het vissen in niet vlot- en bevaarbaar water is vergunning nodig van de eigenaar van het viswater. De eigenaar is verantwoordelijk voor het visstandbeheer. De eigenaren verhuren vaak het visrecht, bijvoorbeeld aan een Hengelsportvereniging, en dragen de zorg voor de visstand en de vergunningverlening over aan de huurder. De vergunningverlening wordt op doelmatigheid getoetst door de Kamer van Binnenvisserij (ministerie van LNV). De Amsterdamse Hengelsportvereniging (AHV) heeft voor de meeste wateren in Amsterdam de visrechten gehuurd. In samenwerking met de Organisatie tot Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) zet de AHV vis uit ten behoeve van haar leden. De belangen van de sportvisserij en dierenwelzijn zijn soms tegenstrijdig. Er is lang verondersteld dat vissen geen gevoel hebben. De huidige dierenwelzijnwetgeving gaat echter uit van de intrinsieke waarde van de dieren, dat wil zeggen, dat de dieren waardevol zijn op zichzelf.
24
Bij de sportvisserij kunnen vissen verwondingen oplopen bij het op het land brengen, verwijderen van haken, wegen en terugzetten. Dit is vooral het geval als er weerhaken worden gebruikt. Vast staat ook dat de vissen niet voor hun plezier uit het water worden gehaald. Dierenwelzijnsorganisaties stellen daarom dat sportvissen in strijd is met dierenwelzijn. De belangenverenigingen hebben gedragscodes opgesteld om de schade aan de vissen zo veel mogelijk te beperken. Ook zijn er regels voor het visstandbeheer, ondermeer beperkingen voor vissen in de paaitijd, de toegestane hoeveelheid mee te nemen vis of de verplichting bepaalde vis terug te zetten in plaats van te behouden. In de voorlichting aan de leden besteden belangenverenigingen aandacht aan verantwoord vissen.
2.5. OPVANG VAN GEWONDE EN ZIEKE DIEREN De opvang is niet een wettelijke taak zoals bij de opvang van zwerfdieren, maar een plicht die verankerd is in de algemene zorgplicht uit de Flora- en faunawet (artikel 2) en in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (artikel 36). De vinder van hulpbehoevende dieren kan (gratis) de hulp inroepen van de Dierenambulance. Deze biedt eerste hulp en zorgt voor overdracht aan een opvangcentrum of dierenarts. In Amsterdam is Stichting De Toevlucht, gelegen in de Bijlmerweide in Zuidoost, het enige opvangcentrum voor vrij levende dieren. Ontstaan uit een initiatief van enkele personen heeft het zich geleidelijk uitgebreid. De uitbreiding van opstallen van De Toevlucht heeft ad hoc plaatsgevonden. De opstallen werden aanvankelijk gedoogd, later zijn ze door het stadsdeel gelegaliseerd. Gezien de ligging in de Hoofdgroenstructuur is het wenselijk dat de inpassing meer planmatig gebeurt. De Toevlucht heeft een ontheffing van de Flora- en faunawet om vogels en egels onder zich te houden. Aan die ontheffing zijn voorwaarden verbonden met betrekking tot de behandelwijze en vakbekwaamheid van de beheerder. Registratie van opvang en behandelingswijze is verplicht. Controle op deze voorwaarden wordt uitgevoerd door de AID. De opvangende instanties, bijvoorbeeld de Dierenambulance, bepalen de toestand van gewonde dieren en de aard van de hulpverlening. Uitgangspunt is dat gerevalideerde dieren weer succesvol kunnen worden teruggebracht in de eigen omgeving en dat de tijd van gevangenschap beperkt blijft. Grondige kennis van de biologische, sociale en ethologische behoeften van de dieren is nodig om de dieren goed te kunnen verzorgen. Ook burgers kunnen bij De Toevlucht terecht met gewonde dieren. Sinds 2004 is er een educatieve ruimte. Het aantal vogels dat bij De Toevlucht wordt binnengebracht varieert momenteel tussen de 2000 en 2500 per jaar. Algemeen voorkomende soorten in de stad zoals eenden, duiven, merels en spreeuwen vormen de meerderheid. Daarnaast vangt De Toevlucht ook egels op. Naarmate de stad verdicht lijken de aantallen dieren met problemen toe te nemen. Vaak is menselijk handelen de oorzaak, onder meer bij verkeersslachtoffers en vogels die tegen draden of gebouwen aanvliegen. Ziekte, bijvoorbeeld botulisme, heeft vaak een natuurlijker oorzaak. In principe moet je ieder dier in nood helpen. De opvangende instantie bepaalt in hoeverre de verzorging van het dier nog zin heeft.
25
2.6. KOSTENASPECTEN De opvang van gewonde of zieke dieren wordt tot op heden centraal gesubsidieerd. Bij de opvang van gewonde vogels bestaan richtlijnen voor onkostenvergoedingen voor de hulp van de dierenarts (€ 4 per vogel, € 15 overige dieren). De Dierenambulance krijgt een vergoeding voor het vervoer van gewonde dieren. De Toevlucht ontvangt nu jaarlijks een waarderingssubsidie. De hoogte van de subsidie is gebaseerd op een inschatting van het aantal op te vangen dieren, vermenigvuldigd met een onkostenvergoeding volgens een landelijk geldende richtlijn. De waarderingssubsidie is echter ontoereikend om bedrijfszekerheid te bieden. Anders dan de opvangcentra voor huisdieren heeft De Toevlucht geen mogelijkheid hun inkomen te vergroten met commerciële activiteiten. De afhankelijkheid van vrijwilligers is groot. Ondanks de subsidie is de financiële positie van De Toevlucht al enige jaren te zwak om te kunnen voortbestaan. Naast extra incidentele subsidies kreeg De Toevlucht de laatste jaren extra geld van de Dierenbescherming. De subsidierelatie met De Toevlucht moet voor 2006 worden herzien om continuïteit van opvang te kunnen waarborgen. Om de maatschappelijke kosten te verantwoorden is het zinvol om de handelwijze voor opvang en verzorging inzichtelijk en bespreekbaar te maken.
2.7. DE ROL VAN DE CENTRALE STAD Net als bij gezelschapsdieren heeft de centrale stad een rol bij regels voor openbare orde en veiligheid in de APV. Voor het overige is het beleid voor vrij levende dieren in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de stadsdelen, omdat zij de beheerders zijn van de openbare ruimte. De aanscherping van wetgeving over bescherming en zorg voor vrij levende dieren (Flora- en faunawet) vraagt om nieuw beleid voor centrale stad en stadsdelen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en beheer van groengebieden, water en oevers zijn altijd beschermde soorten in het geding. Er moet een Gedragscode worden opgesteld om gebruik te kunnen maken van de verruimde vrijstellingsregeling op de Flora- en faunawet (zie paragraaf 2.2). De Flora- en faunawet en Gedragscode zijn beleidsinstrumenten. Daarachter zit als doelstelling behoud van de biodiversiteit en bewerkstelligen van een ethische houding ten opzichte van de natuur. De gedragscode is dus meer dan een overeenkomst met LNV om gebruik te kunnen maken van de verruimde vrijstelling. De code moet ook de relatie met de onderliggende beleidsambitie zichtbaar maken. Daarmee biedt de gedragscode de mogelijkheid om een basis te leggen voor samenhangend gemeentelijk ecologisch beleid en het bijbehorend instrumentarium. Dat beleid volgt het spoor van het rijksbeleid als volgt. o o o o o o
zichtbaar maken van bestaande biodiversiteit op basis daarvan bepalen van de beleidsambitie (beschermingsplicht en zorgplicht) uitwerken van maatregelen maatregelen voorzien van kennis en (budgettaire) middelen inpassing in de organisatie (procedures en uitvoering) periodieke evaluatie
Het ontstaan en effectueren van samenhangend ecologisch beleid is een proces waarin Amsterdam al belangrijke stappen heeft gezet, zowel in kennisopbouw als instrumenten (Ecologische Atlas Amsterdam, Natuurwaardekaart, uitwerking soortenbeleid). De voortgang van de beleidsontwikkeling moet nu vooral in de stadsdelen plaatsvinden. De gedragscode is het convenant dat de voortgang van het proces bewaakt.
26
De rol van de centrale stad bestaat erin die voortgang te coördineren. Die rol vraagt om een evaluatie van taken en middelen. De opvang van gewonde en zieke dieren kan uit oogpunt van efficiëntie het best centraal worden geregeld. Die opvang moet zeker worden gesteld. Hiertoe voldoet een overeenkomst met Vogelopvangcentrum De Toevlucht beter dan de huidige waarderingssubsidie. Door preventieve maatregelen bij inrichting en beheer van de openbare ruimte kan het aantal slachtoffers onder de dieren aanzienlijk worden verminderd, bijvoorbeeld door wildgeleiding, faunapassages, wilduitstapplaatsen, belijning bij doorzichtige geluidsschermen of vogelstickers op spiegelglas bij gebouwen. Stadsdelen worden hiertoe aangemoedigd. De centrale stad kan bij grootstedelijke voorzieningen en projecten een voorbeeldfunctie vervullen.
2.8. BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE CENTRALE STAD Voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen beschikken zowel de centrale stad als de stadsdelen over eigen beleidsinstrumenten. Deze paragraaf beschrijft de beleidsinstrumenten die centraal kunnen worden benut. Waar mogelijk worden actiepunten genoemd. In paragraaf 2.8 wordt op eenzelfde wijze ingegaan op de beleidsinstrumenten van de stadsdelen. Hierbij worden aanbevelingen gedaan.
2.8.1. Soortenbeleid en gedragscode Wethouder Maij van Openbare Ruimte en Milieu heeft in 2004 de Dienst Ruimtelijke Ordening de opdracht gegeven tot het uitwerken van het Amsterdamse beleid tot bescherming van soorten. In 2005 is die opdracht verruimd tot het maken van een concept Gedragscode. Eind 2005 zullen de eerste resultaten daarvan worden voorgelegd aan de stadsdelen. De Gedragscode kan worden gezien als een afspraak met LNV hoe Amsterdam inhoud geeft aan de beschermingsplicht. Het maakt de handelswijze bij ruimtelijke ontwikkelingen, duurzaam beheer en gebruik op hoofdlijnen zichtbaar. Voor de vertaling daarvan in de afzonderlijke situaties kunnen richtlijnen worden opgesteld. Richtlijnen kunnen worden aangepast of genuanceerd zonder dat de gedragscode moet worden gewijzigd.
Actiepunt In samenspraak met de stadsdelen evalueren van taken en middelen bij de rol die de centrale stad kan spelen bij implementatie van de Flora- en faunawet.
2.8.2. Overeenkomsten In tegenstelling tot asielen voor honden en katten, die ook commerciële inkomsten hebben, heeft De Toevlucht geen andere inkomsten dan subsidies en donaties. Dit schept een grote bedrijfsonzekerheid. Onderzocht moet worden hoe een bijdrage in de exploitatiekosten een oplossing biedt. Die bijdrage kan per overeenkomst worden geregeld. Aan die overeenkomst worden kaderstellende voorwaarden verbonden ten aanzien van de afbakening en uitvoering van de opvang en aanvullende diensten, de wijze van verantwoording en de hoogte van de vergoedingen. Actiepunt Sluitend regelen van opvang gewonde of zieke dieren en vogels via overeenkomst met (vogel)opvangcentrum De Toevlucht. 27
2.8.3. Preventieve maatregelen bij grootstedelijke voorzieningen en projecten Bij het ontwerp van grootstedelijke voorzieningen en projecten kunnen preventieve maatregelen worden genomen om de risico’s voor de dieren te verminderen. Basisinformatie over wildgeleiding, faunapassages, wilduitstapplaatsen, belijning bij doorzichtige geluidsschermen of vogelstickers op spiegelglas bij gebouwen kan overzichtelijk in een handleiding worden samengebracht. Actiepunt Verzorgen van een handleiding preventieve maatregelen bij grootstedelijke voorzieningen en projecten.
2.9. DE ROL VAN DE STADSDELEN In de paragraaf over de rol van de centrale stad is al gesteld dat het beleid voor vrij levende dieren in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de stadsdelen omdat zij de beheerders zijn van de openbare ruimte. Tevens is gesteld dat de aanscherping van de wetgeving met betrekking tot de bescherming en zorg voor de vrij levende dieren vraagt om nieuw beleid zowel centraal als bij de stadsdelen. Het realiseren van de doelstellingen uit paragraaf 2.5 is dan ook in belangrijke mate afhankelijk van de stadsdelen. Bij meerdere beleidspunten is stadsbrede samenwerking mogelijk. Het is in de eerste plaats aan de stadsdelen om dit vorm te geven. De centrale stad kan op verzoek een coördinerende rol vervullen of taken uitvoeren in opdracht van de stadsdelen.
2.10.
BELEIDSINSTRUMENTEN VAN DE STADSDELEN
Aansluitend op het centrale beleid dierenwelzijn kunnen de stadsdelen zich inzetten voor beleidspunten die tot hun specifieke bevoegdheid behoren.
2.10.1.
Richtlijnen zorgplicht bij het beheer van de openbare ruimte.
Voor de algemeen geldende zorgplicht uit de Flora- en faunawet bij het beheer van de openbare ruimte kunnen door stadsdelen richtlijnen worden uitgewerkt die uitmonden in de Gedragscode. Hierdoor gelden de verruimde vrijstellingsbepalingen van de AMvB ook bij de uitvoering van het beheer. Zorgvuldig beheer van de openbare ruimte betekent: o o o o o o
Rekening houden met de broed- en voortplantingstijd van de beschermde dieren. Rekening houden met vaste rust- en verblijfplaatsen. Rekening houden met vluchtroutes en schuilplekken bij de uitvoering van grootschalige ingrepen. Gebruik maken van gereedschap of machines die de minste schade veroorzaken. Diervriendelijke tegengaan van overlast door dieren. Preventie van schade aan de beschermde planten en dieren.
Specifieke richtlijnen kunnen worden uitgewerkt voor het omgaan met dieren die een beheerprobleem vormen, de jacht en de sportvisserij.
28
Aanbeveling Uitwerken richtlijnenvoor de invulling van de zorgplicht bij beheer van de openbare ruimte.
2.10.2.
Preventieve beheermaatregelen
Bij het beheer van de openbare ruimte kunnen preventieve maatregelen worden genomen om het aantal dieren dat verongelukt terug te dringen. Uit de omgevingskenmerken valt af te lezen waar dieren het meeste risico lopen. Vaak wordt dat door gegevens van de Dierenambulance bevestigd. Eventueel kan gebruik worden gemaakt van de veldkennis van de stadsecologen of de KNNV. Bij de keuze van de maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de bestaande voorbeelden van wildgeleiding, faunapassages, wilduitstapplaatsen, belijning bij doorzichtige geluidsschermen of vogelstickers op spiegelglas bij gebouwen. Aanbeveling Waar nodig preventieve maatregelen nemen bij beheer van de openbare ruimte.
2.10.3.
Handleiding bestrijding schade of overlast door dieren
Dieren die in de openbare ruimte een beheerprobleem kunnen vormen zijn onder meer duiven, eenden, ganzen, spreeuwen, verwilderde katten, konijnen, mollen en ratten. De stadsduif en bruine rat zijn niet beschermd. Schade van mol en konijn kan worden bestreden op basis van de algemene vrijstelling die voor deze soorten is verleend door de recente AMvB. Schade door de overige soorten kan worden bestreden op basis van de provinciale verordening. De zorgplicht blijft altijd van kracht. Dit betekent dat er kritisch gekeken moet worden naar noodzaak en alternatieven zodat de meest diervriendelijke methode wordt toegepast. Preventie is hierbij een belangrijk aandachtspunt. De bestrijding van schade of overlast door dieren vraagt specialistische kennis (oorzaak, middelen, methoden, effecten, regelgeving). Voor het uitvoeren van sommige maatregelen is een ontheffing nodig, bijvoorbeeld het verjagen van vogels. Daarbij worden eisen gesteld aan de deskundigheid van diegene die de maatregel uitvoert en toegestane middelen. Er zijn in het land verschillende gespecialiseerde bedrijven die beschikken over de vereiste vergunningen en toegestane middelen. Een voorbeeld daarvan is het gebruik van geluidsapparatuur met de angstschreeuw van de spreeuwen door gespecialiseerde bedrijven. De Dienst Ongedierte Bestrijding (DOB) van de GGGD kan door de stadsdelen worden ingehuurd voor de bestrijding van overlast van ratten of duiven. Voor de regulatie van duivenoverlast loopt momenteel een proefproject met duiventillen in stadsdeel Centrum en OudWest. In 2006 zullen de resultaten worden geëvalueerd. Specialistische kennis over regelgeving en mogelijkheden is binnen de stadsdelen niet altijd voorhanden. Een handleiding kan hier uitkomst bieden. Aanbeveling Gezamenlijk laten opstellen handleiding bestrijding schade of overlast door dieren in de openbare ruimte.
29
2.10.4.
Gezamenlijk faunabeheerplan stadsrandgebieden
Een gezamenlijk faunabeheerplan dient om de visies, doelstellingen en maatregelen te formuleren van actoren in de jacht en de schadebestrijding op Amsterdams grondgebied. Met zo’n plan kunnen huidige problemen met onder meer ganzen, zwanen, vossen, en bisamrat beter worden aangepakt. Voor dieren die door ontwikkelingen in het landschap in de verdrukking komen, kunnen positieve maatregelen worden getroffen. Als eerste stap kan op een overzichtskaart het huidige beheer worden geïnventariseerd.
Aanbeveling Opstellen gezamenlijk faunabeheerplan stadsrandgebieden met als eerste stap het maken van een overzichtskaart van het huidige beheer.
2.10.5.
Richtlijnen bij de verhuur van viswater voor de sportvisserij
De stadswateren dienen verschillende belangen. Bij de verhuur van viswater moet de recreatieve functie worden afgewogen tegen de functie van het water voor ecologie en stadsnatuur. Dit kan leiden tot voorwaarden bij de verhuur van water voor de sportvisserij. Daarnaast kunnen voorwaarden worden gesteld die recht doen aan de veranderende inzichten in dierenwelzijn. Het tegengaan van het gebruik van weerhaken is daar een voorbeeld van.
Aanbeveling Opstellen richtlijnen bij de verhuur van viswater voor de sportvisserij.
2.10.6.
Voorwaarden verkoop levende vis en schaaldieren
Voor de verkoop van levende vis en schaaldieren op markten zoals kreeften, krabben en paling, bestaat momenteel geen regelgeving. Ook in de nieuwe Verordening op de Straathandel valt deze categorie niet onder de definitie van dieren. Het wordt steeds duideliljker dat ook hier zorgvuldig moet worden gehandeld. Op dit welzijnsaspect kunnen gemeenten vooralsnog geen invloed uitoefenen, tenzij er evident sprake is van misstanden, bijvoorbeeld blootstelling aan de brandende zon. Stadsdelen zijn bevoegd om nadere regelgeving vast te stellen waarin de verkoop van bepaalde producten op hun markten wordt verboden of aan voorwaarden wordt verbonden (bijvoorbeeld ten aanzien van de bewaarmethode).
Aanbeveling Voorwaarden stellen aan de verkoop van levende vis en schaaldieren op markten.
30
3. FINANCIËLE GEVOLGEN VAN DE CENTRALE ACTIEPUNTEN De in deze nota genoemde actiepunten leiden in enkele gevallen tot meerkosten ten opzichte van het huidige jaarbudget dierenbeleid. Een nadere uitwerking van de aanbevelingen die specifiek gelden voor de Amsterdamse stadsdelen, of in overleg met de stadsdelen moeten worden uitgewerkt leidt tot duidelijkheid over de financiele consequenties van deze aanbevelingen. Hieronder staat een overzicht van de actiepunten voor de centrale stad met een toelichting op de meerkosten. Voor die meerkosten is momenteel onvoldoende dekking. Voor de onderhandelingen over het nieuwe Programakkoord 2006 - 2010 zullen voorstellen voor dekking worden ingediend. Uitvoering van de voorstellen kan in 2006 niet (volledig) worden gerealiseerd. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van meerkosten, dekking en ongedekte meerkosten. Actiepunt par.1.6.2. Uitvoering opvang zwerfdieren (exclusief vogels) sluitend regelen via overeenkomsten met de Vereniging Dierenopvang Amsterdam en dierenasiel Dierenleed-Noord/Oostzaan. Meerkosten Om de opvang van zwerfdieren (behalve de vogels) zeker te stellen is € 115.000 aan hogere vergoedingen nodig. Toelichting De vergoedingen aan deze opvangcentra dekken momenteel niet alle kosten. Tot nu toe wisten zij het hoofd boven water te houden door incidentele giften, donaties en legaten. Zoals in de nota is aangegeven, stijgen de kosten en dalen de inkomsten. De ontwikkelingen rond gesubsidieerde arbeid kan betekenen dat personeelskosten aanzienlijk zullen stijgen. Het verloop van deze ontwikkeling is niet met zekerheid aan te geven. Voor de korte termijn wordt het totale tekort aan vergoedingen geschat op € 35.000. Hierbij is rekening gehouden met vergoedingen voor opvang van zwerfdieren anders dan honden en katten (bijvoorbeeld knaagdieren), gederfde inkomsten voor opvang in noodsituaties, stijgende kosten voor medische verzorging en een langere gemiddelde verblijftijd. De Dierenambulance geeft een onderdekking aan van € 80.000 op de voor de overheid verleende diensten. Actiepunt par.2.8.2. Opvang gewonde of zieke dieren en vogels sluitend regelen via overeenkomst met (vogel)opvangcentrum De Toevlucht. Meerkosten Om de opvang van gewonde of zieke dieren en vogels zeker te stellen moet rekening worden gehouden met € 35.000 meerkosten voor de geleverde diensten ten opzichte van de huidige waarderingssubsidie. Toelichting In tegenstelling tot opvangcentra voor honden en katten, die ook commerciële inkomsten hebben, heeft De Toevlucht geen andere inkomsten dan subsidies en donaties. De huidige waarderingssubsidie houdt geen rekening met personele kosten. Met name de loonkosten van de beheerder moeten worden veiliggesteld.
31
Actiepunt par.2.8.3 Het maken van een handleiding preventieve maatregelen bij grootstedelijke voorzieningen en projecten. Meerkosten Een handleiding preventieve maatregelen kost ca € 10.000 Actiepunt par.1.6.9 Ambtelijk aanspreekpunt dierenwelzijnsbeleid. Het huidige structurele jaarbudget van € 24.000 voor ambtelijke capaciteit is ontoereikend voor een ambtelijk aanspreekpunt zoals in deze nota omschreven. Met dit bedrag kunnen uitsluitend administratieve verplichtingen voortvloeiend uit subsidieverlening en onkostenvergoedingen gedekt worden. Om actief dierenwelzijnsbeleid te kunnen voeren moet dit budget worden verhoogd. In het jaarprogramma DRO/MOR is voor 2006 € 60.000 opgenomen voor implementatie van de nota. Daarmee kunnen een aantal actiepunten uit de nota uitgewerkt worden. Actiepunt par.1.6.1. Inventariseren van de gemeenschappelijke behoefte van stadsdelen aan aanvullende regelgeving of nadere uitwerking van bestaande regelgeving en handhaving. Actiepunt par.1.6.3. Opstellen subsidiebeleid om de behandeling te verhelderen van subsidieaanvragen door opvangtehuizen waarmee nog geen overeenkomst is gesloten. Actiepunt par.1.6.3. Afstemmen van centraal subsidiebeleid en het beleid van de stadsdelen. Actiepunt par.1.6.5. In samenwerking met de Dienst Werk en Inkomen opstellen van spelregels voor gesubsidieerd werken met dieren in opvangcentra en dierenwelzijnsinstellingen. Actiepunt par.1.6.6. Onderzoeken of een voorlichtingscampagne in combinatie met subsidiëring van het laten chippen van honden en katten in Amsterdam effectief is. Actiepunt par.1.6.7. Onderzoeken hoe gemeentelijke voorlichting deel kan uitmaken van het dierenwelzijnsbeleid. Actiepunt par. 2.8.1. In samenspraak met de stadsdelen evalueren van taken en middelen bij de rol die de centrale stad kan spelen bij de implementatie van de Flora- en faunawet. De twee actiepunten die onderzoek betreffen (par.1.6.6. en par.1.6.7.) kunnen leiden tot een voorstel met een kostenbegroting. Samenwerking stad - stadsdelen (par. 1.8.6.) Gezien de complexiteit van het beleidsveld en het aantal actoren is een centraal ambtelijk aanspreekpunt wenselijk. Om stadsbreed dierenwelzijnsbeleid te ondersteunen is de uitbreiding van deze functie tot een gemeentelijk dierenwelzijnsconsulent het meest efficiënt. De aanbevolen medefinanciering door de stadsdelen heeft tot gevolg dat er centraal geen meerkosten zullen zijn bo-
32
ven de kosten van het ambtelijk aanspreekpunt. Hierover zijn momenteel geen afspraken met de stadsdelen. Het is een onderdeel van implementatie van de nota om hier voorstellen voor te maken. Onderwerp 1. Uitvoering opvang zwerfdieren opvangcentra 2. Uitvoering opvang zwerfdieren Dierenambulance 3. Opvang gewonde en zieke vrijlevende dieren de Toevlucht 4. Handleiding preventieve maatregelen 5. Ambtelijke kosten
Meerkosten in € Voorstel dekking in € 35.000 18.000
Ongedekt in € 17.000
80.000
12.000
68.000
35.000
9.000
26.000
10.000
0
10.000
60.000
60.000 (incidenteel)
0
De dekking voor de eerste vier posten kan gedeeltelijk gevonden worden in de (beperkte) ruimte die de beschikbare subsidies voor dierenbescherming bieden. Nadere voorstellen zullen bij de voorjaarsnota 2006 worden gedaan. Post 5 wordt (incidenteel) gefinancierd in het jaarprogramma. Post 6 is afhankelijk van financiering door de stadsdelen.
33