Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Soortenstandaard
Noordse woelmuis
Microtus oeconomus arenicola
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
Inhoud Inleiding—3 Deel 1 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 Deel 2
De noordse woelmuis—7 Ecologische informatie over de noordse woelmuis—8 Soortkenmerken—8 Leefwijze—8 Voedsel—9 Beschrijving habitat—10 Verspreiding—12 Aantalontwikkelingen—13 Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen—14 Functionele leefomgeving—14 Populatiegrootte en dispersie—15 Regels, ecologisch onderzoek en maatregelen—17
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Welke regels zijn er voor de bescherming van de soort—18 Wettelijke bescherming—18 Toepassing verbodsbepalingen Flora- en faunawet—18 Hoe voorkomt u een overtreding?—21 Beoordelingskader—21
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Ecologisch onderzoek uitvoeren—22 Stap 1 - Onderzoek de aan- of afwezigheid—22 Stap 2 - Bepaal aantasting functionaliteit voortplantingsplaats en/of vaste rust- of verblijfplaats—25 Stap 3 – Bepaal effect op gunstige staat van instandhouding—26 Stap 4 - Onderzoek welke maatregelen nodig zijn—27 Stap 5 - Onderzoek alternatieven—33 Stap 6 - Bepaal en onderbouw wettelijk belang—34
4 4.1 4.2 4.3
Beschermingsmaatregelen per activiteit—35 Toelichting beschermingsmaatregelen activiteiten—35 Ruimtelijke activiteiten die leiden tot de vernietiging van habitat—38 Ruimtelijke activiteiten die leiden tot aantasting van de habitat—41
5 5.1 5.2 5.3
Bronnen en begrippen—45 Bronnen—45 Begrippen—45 Totstandkoming publicatie—47 Colofon—48
Pagina 2 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Inleiding Samenvatting De Flora- en faunawet zorgt voor een wettelijke bescherming van (bedreigde) plant- en diersoorten. Het is bijvoorbeeld verboden om individuen van deze beschermde soorten te doden of te verplaatsen of om hun voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen te verstoren of te vernielen. Maar er zijn uitzonderingen mogelijk: de overheid kan besluiten om onder voorwaarden een ontheffing te verlenen. Bij beschermde planten en dieren geldt het “Nee, tenzij”-principe. Voor een aantal beschermde soorten is een soortenstandaard ontwikkeld. Hierin kunt u snel en overzichtelijk terugvinden wat onder welke voorwaarden mag en hoe u een ontheffing kunt aanvragen. Aanleiding Met het oog op het grote aantal (ruimtelijke) activiteiten in Nederland moet frequent bepaald worden wanneer en onder welke voorwaarden ontheffingen kunnen worden verleend (art. 75c FF wet). Met ontheffing wordt ook een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) in het kader van een omgevingsvergunning bedoeld. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beoordeelt, op basis van de ecologische adviezen van Dienst Landelijk Gebied, of een ontheffing kan worden verstrekt. Dit betekent dat zij beoordelen of, hoe en onder welke voorwaarden een ontheffing wordt verleend (“invulling van tenzij”). Er is behoefte aan toegankelijke informatie of er ontheffing mogelijk is, hoe een ontheffing aan te vragen, maar vooral ook aan informatie over welke voorwaarden er gekoppeld worden aan de ontheffing. Immers: als dat laatste bekend is, kan in een vroeg stadium al rekening met de beschermde soort gehouden worden. Deze informatie is in soortenstandaarden te vinden. Soortenstandaarden Voor de bedreigde plant- en diersoorten waarvoor vaak een ontheffing wordt aangevraagd, zijn soortenstandaarden opgesteld. Deze soortenstandaarden bevatten een aantal kenmerkende ecologische aspecten van de betrokken soort, en een set basis- of standaardmaatregelen die een initiatiefnemer die een ruimtelijke ingreep overweegt waarbij een beschermde soort is betrokken, kan of moet nemen. Bij deze maatregelen staat grotendeels vast dat ze effectief zijn, maar waar dit nog niet onomwonden is vastgesteld, wordt dit vermeld. Afwijkingen van die basisset maatregelen zijn alleen mogelijk als de lokale situatie of populatie dat vereist. Dan zijn er dus maatwerkmaatregelen noodzakelijk. De ecologische informatie per soort en bijbehorende set basismaatregelen is samengevoegd in een document dat we ‘soortenstandaard’ noemen.
Pagina 3 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
Gebruik Een soortenstandaard bevat algemene maatregelen die in normale gevallen een positief effect hebben op de instandhouding van de bedreigde soort of individuen. In de lokale situatie zal altijd het effect van de ruimtelijke ingreep op de betrokken beschermde plant- of diersoort moeten worden beoordeeld om te zien of met de genoemde algemene maatregelen een overtreding van de wet kan worden voorkomen. Een deskundige op het gebied van de soort en situatie moet dit bepalen. Als er, ondanks het treffen van de in de soortenstandaarden genoemde maatregelen, mogelijk toch verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden, dan blijft een ontheffing nodig. En moet er een ontheffingsaanvraag worden ingediend bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. In bijzondere situaties zullen ook aanvullende, mogelijk zelfs geheel andere maatregelen, noodzakelijk zijn. Kortom: de soortenstandaard geeft de basismaatregelen en kenmerken per soort duidelijk weer, maar er kunnen geen rechten aan ontleend worden in concrete situaties. Voor wie bedoeld Deze soortenstandaarden zijn voor iedereen die betrokken is bij ruimtelijke ingrepen die invloed kunnen hebben op beschermde plant- of diersoorten. Om te bepalen welke maatregelen moeten worden getroffen om de bedreigde soorten zo veel mogelijk in stand te laten, zal vaak een deskundige moeten worden geraadpleegd. De soortenstandaarden zullen vooral deze deskundigen maatregelen aanreiken. Reacties Bij het ontwikkelen van de soortenstandaarden, gecoördineerd vanuit Dienst Landelijk Gebied, is gebruik gemaakt van de expertise van verschillende ecologische en juridische deskundigen. Daarbij zijn ook de betrokken particuliere gegevensorganisaties (soortorganisaties) geconsulteerd. Ondanks de zorgvuldige wijze waarop de soortenstandaarden zijn samengesteld, zullen in de praktijk toch nieuwe situaties of technische oplossingen worden aangereikt. We willen de lessen uit het feitelijk gebruik opnemen in een volgende versie van de soortenstandaard. Heeft u aanvullingen? Laat het ons weten via het contactformulier op mijn.rvo.nl. Meer informatie Meer informatie over wet- en regelgeving, over hoe u ontheffing aanvraagt, soortenstandaarden en onderzoek vindt u op mijn.rvo.nl. U kunt ook bellen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op het telefoonnummer 088 042 42 42.
Pagina 4 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Pagina 5 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
Pagina 6 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Deel 1
De noordse woelmuis
Pagina 7 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
1
Ecologische informatie over de noordse woelmuis
1.1
Soortkenmerken
De noordse woelmuis (figuur 1) is een grote woelmuis met een brede kop en een relatief lange staart. Meestal heeft de noordse woelmuis een donkerbruine rugvacht en een lichte buikvacht, maar ook lichtere exemplaren komen voor. De vacht is lang en glanzend. De oren vallen nauwelijks op. De kop-romp lengte is tot 16 centimeter en de staart tot 7,5 centimeter. De vrij grote, donkergekleurde achtervoeten hebben contrasterende witte nageltjes. Met een gewicht tot 60 gram is het een relatief zware soort. De noordse woelmuis lijkt sterk op de aardmuis en veldmuis; met name de subadulten zijn ook voor deskundigen nog moeilijk uit elkaar te houden.
Figuur 1: Noordse woelmuis (foto: R.M. Koelman).
1.2
Leefwijze
De noordse woelmuis is de enige endemische soort van Nederland: alleen in Nederland komt deze ondersoort van de noordse woelmuis voor. Het is een soort die erg gevoelig is voor concurrentie met onder andere aardmuis en veldmuis. Noordse woelmuizen hebben een solitaire leefwijze. Tijdens de voortplantingsperiode leven mannetjes territoriaal, zij het dat territoria elkaar kunnen overlappen. Het leefgebied van een mannetje is dan gemiddeld 2000 m2 (circa 50 x 50 meter), dat van vrouwtjes 500 (circa 20 x 20 meter) vierkante meter. Het leefgebied van een mannetje kan dat van meerdere vrouwtjes overlappen.
Pagina 8 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Ze maken gangen onder de grond met nest- en voorraadkamers. In gebieden met een lage grondwaterstand worden daarbij aardhoopjes (kleine ‘molshopen’) gevormd, in vochtige en natte gebieden bevinden zich de nesten in de vegetatie. De holletjes hebben een diameter van 4 à 5 centimeter, de aardhopen 10 tot 20 centimeter. De holen staan onderling met paadjes in verbinding met elkaar. In de winter wordt in ondiepe holen voedsel in de vorm van korte stukjes stengel van kruiden en grassen bewaard. Het nest bevindt zich bij voorkeur onder hooi- of rietstapels. Een nest heeft twee toegangen. De periode van voortplanting loopt van april tot oktober. Het is een snelle voortplanter: het vrouwtje krijgt 3 tot 4 worpen in die periode, met gemiddeld 3 tot 7 jongen. De draagtijd is ongeveer 21 dagen. Tussen de worpen zit circa 29 dagen. Noordse woelmuizen worden doorgaans niet ouder dan 18 maanden. Gedurende de wintermaanden, als het natter wordt, zoekt de noordse woelmuis de drogere delen in een leefgebied op. Omdat er in de winterperiode weinig inventarisatieonderzoek plaatsvindt is eigenlijk weinig bekend over waar hij zich in de winter bevindt. In gebieden met een beperktere oppervlakte aan droge delen zullen de dieren in relatief hoge dichtheden aanwezig zijn op die drogere plekken. Van daaruit worden in de loop van het voorjaar dan de weer geschikter wordende delen bewoond. De eerste reproductie kan al plaatsvinden in de winterhabitat, de reproductie op nieuw bezette plekken komt pas later op gang. De afstand tussen winterhabitat en zomerhabitat is doorgaans enkele tientallen meters, maar kan tot 200 meter zijn. Hij kan goed zwemmen. Daardoor kan hij ook eilandjes in breed water bereiken die voor andere woelmuissoorten niet bereikbaar zijn. Afstanden tot 1500 meter zijn bekend. Over land zijn afstanden tot 3200 meter bekend. Per dag wordt maximaal 800 meter afgelegd. Als klein dier heeft hij om in leven te blijven om de twee uur voedsel nodig. Dit betekent dat hij zowel overdag als ’s nachts actief is. De noordse woelmuis wordt gepredeerd door onder andere uilen, roofvogels, reigerachtigen, vossen en marterachtigen.
1.3
Voedsel
De noordse woelmuis is een vegetariër en eet allerlei delen van planten: de groene delen van riet, biezen, zeggen en grassen maar ook wortels en zaden als die voorhanden zijn of schors. Het voedsel wordt vaak meegenomen onder de grond om daar opgegeten te kunnen worden.
Pagina 9 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
1.4
Beschrijving habitat
De habitat van de noordse woelmuis verschilt per regio waar hij voorkomt sterk. De noordse woelmuis is een soort die in veel verschillende biotopen kan leven. Belangrijk is dat er het gehele jaar door voldoende voedsel en dekking aanwezig is. Er moet variatie in de vegetatie aanwezig zijn zoals diverse kruiden, overgangszones tussen land en water met riet, aanwezigheid van bepaalde soorten zeggen en in natte gebieden moeten drogere delen aanwezig zijn (figuur 2). Ze mijden door struiken en bomen gedomineerde begroeiingen. Onder zure omstandigheden worden lagere dichtheden aangetroffen dan in gebufferde situaties.
Figuur 2: Biotoop van noordse woelmuis in laagveengebied (bron en copyright bij Zoogdiervereniging).
De noordse woelmuis is erg gevoelig voor concurrentie met andere woelmuizen. Met name de concurrentie met veldmuizen en aardmuizen is bekend (figuur 3). In niet optimaal habitat is concurrentie met andere woelmuissoorten niet uitgesloten. Omdat de soort een lagere omgevingstemperatuur verdraagt dan de andere woelmuissoorten is de noordse woelmuis beter in staat om in natte vegetatietypen te overleven. In welk vegetatietype de noordse woelmuis zich bevindt is daarom afhankelijk van de aanwezigheid van één of meer van de andere concurrerende woelmuissoorten. In gebieden waar de andere woelmuissoorten ontbreken stelt de noordse woelmuis weinig eisen aan de habitat, zo lang er maar voldoende dekking en voedsel aanwezig is en geen door houtige gewassen gedomineerde begroeiingen. In geïsoleerde gebieden, zoals eilanden omgeven door breed water, zal hij zich kunnen handhaven zo lang de andere soorten er niet zijn.
Pagina 10 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Wanneer de andere woelmuissoorten wel aanwezig zijn, is het vooral een bewoner van de meer vochtige tot natte gebieden met veel dynamiek in de waterstand en in beheer. Daar leeft hij in allerlei vegetaties met vooral grasachtige planten zoals in rietlanden, in boezem- en oeverlanden van meren en wateren in het deltagebied, en in drassige, extensief gebruikte hooi- en weilanden. In gebieden met onvoldoende dynamiek (in waterstanden, in beheer) is de kans op verdringing door de andere soorten groot. Daarbij zal hij in kleine, versnipperd gelegen biotopen eerder verdwijnen dan in de grotere aaneengesloten delen. Zo zal in gebieden waar de aardmuis aanwezig is de noordse woelmuis worden verdrongen uit de drogere delen naar de nattere delen met hoge waterstanden in de winter, plaatsen die onder invloed staan van getijde werking en plekken waar rietland aanwezig is dat twee of drie jaar niet gemaaid is. Daar waar de veldmuis aanwezig is komt de noordse woelmuis niet voor in graslanden.
Figuur 3: Schematische weergave van het mogelijke voorkomen van de noordse woelmuis, aardmuis en veldmuis in diverse vegetatietypen. De breedte van de zones kan variëren van een meter tot honderden meters (hele percelen) 1= gebieden waar veldmuis en aardmuis afwezig zijn, 2 = gebieden waar ook de veldmuis aanwezig is, 3 = gebieden waar zowel ook de aardmuis als de veldmuis aanwezig zijn (Tekening uit La Haye et al, 2001).
In een gebied waar natuurlijke waterdynamiek ontbreekt, zijn voedsel en de structuur van de vegetatie onafhankelijk van de beheervorm (beweiding, maaien, riet snijden) mogelijk bepalend voor de dichtheid van noordse woelmuizen. Wanneer op minimaal de helft van een perceel vegetatie hoger dan 25 centimeter aanwezig is, komen er duidelijk meer noordse woelmuizen voor dan op een perceel waar dit niet het geval is; geen beheer leidt uiteindelijk tot het verdwijnen van de noordse woelmuis door onder andere toename van houtige opslag.
Pagina 11 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
1.5
Verspreiding
De ondersoort Microtus oeconomus arenicola, een relictpopulatie van de noordse woelmuis komt alleen voor in Nederland. Het is het enige endemisch voorkomende zoogdier in Nederland. Andere relictpopulaties zijn wel bekend in grote delen van Eurazië. De verspreiding in Nederland is momenteel beperkt tot een vijftal gebieden waar min of meer gescheiden metapopulaties voorkomen (figuur 5): • Texel, • de laagveengebieden in Noord-Holland boven het Noordzeekanaal, • de Zuid-Hollandse en Zeeuwse delta, • het Friese merengebied, inclusief de Friese IJsselmeerkust, • het Hollandse en Utrechtse laagveengebied. In de laatste twee gebieden zijn de populaties sterk versnipperd. Tussen de populaties in de verschillende regio’s bestaan genetische verschillen.
Figuur 4: Verspreiding van de noordse woelmuis vanaf 2005 (bron: Zoogdiervereniging). Grijze gebieden = 10 x 10 kilometerhokken waarin zich potentieel geschikt habitat bevindt; groene vierkantjes = 1x 1 kilometerhok waarin noordse woelmuis in de periode 2005 – 2011 is aangetroffen; bruine blokjes = 1x1 kilometerhok waarin noordse woelmuis niet aangetroffen werd, maar wel naar gezocht is (“nulwaarnemingen”).
Pagina 12 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Bovenstaande kaart geeft een indicatie van de mogelijke aanwezigheid van noordse woelmuizen in een bepaald gebied. Het schaalniveau en de waarnemingsperiode waarop de kaart gebaseerd is, laten niet toe om op basis van deze kaart aan- of afwezigheid van noordse woelmuizen in een concreet gebied aan te tonen (zie 3.1).
1.6
Aantalontwikkelingen
Door hun snelle voortplanting kunnen leefgebieden van noordse woelmuizen snel overbevolkt raken. Een deel van de dieren gaat dan zwerven, zowel over land als door het water, waarbij afstanden tot meer dan drie kilometer afgelegd kunnen worden. Onder andere afhankelijk van het voedselaanbod kunnen jaarlijks grote wisselingen in aantallen optreden. Toch is er sprake van een sterke achteruitgang (figuur 6). Sinds 1946 bedraagt de achteruitgang naar schatting 25 – 50%. De afgelopen 30 jaar is de verspreiding van de noordse woelmuis nog steeds achteruit gegaan. Enerzijds neemt het optimale habitat af door verdroging en het verdwijnen van drassig grasland en rietland en door intensivering van de landbouw (afname in dynamiek in peilbeheer, verzuring). Anderzijds heeft de soort veel last van de concurrentie van de aardmuis en de veldmuis, met name in minder geschikt leefgebied en wordt de soort verdrongen als deze ook aanwezig zijn in hetzelfde gebied. Ook door veranderend beheer in natuurgebieden, bijvoorbeeld niets doen beheer of verschralingsbeheer, neemt de soort af. Er zijn onvoldoende data beschikbaar om uitspraken over de trend in de dichtheden te doen. In de regio’s Texel, Friesland, Noord-Holland en delta neemt de populatiegrootte nog steeds af. Onduidelijk is of dat ook voor andere leefgebieden in het laagveengebied geldt. Door de isolatie is de soort kwetsbaar en is de kans op uitsterven groot.
Figuur 5: Ontwikkeling in het aantal uurhokken waar de noordse woelmuis aanwezig is (bron LNV/ Compendium voor de Leefomgeving).
Pagina 13 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
1.7
Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen
In de uitvoeringspraktijk van de Flora- en faunawet moet bij de noordse woelmuis het leefgebied waar de soort is aangetroffen gezien worden als zowel voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en functionele leefomgeving (zie 1.8). De noordse woelmuis kent twee typen voortplantingsplaatsen of vaste rusten verblijfplaatsen: • Voortplantingplaatsen / zomerverblijfplaatsen
Het eerste type betreft de zomerverblijfplaatsen die gebruikt worden van maart tot en met november. Ze kunnen tevens als voortplantingsplaats gebruikt worden, dit in de periode april tot en met september. Dit type verblijfplaatsen bevindt zich veelal in de wat nattere delen van het leefgebied van de noordse woelmuis, maar wel buiten bereik van het water. • Winterverblijfplaatsen Het tweede type betreft de winterverblijfplaatsen. Die bevinden zich veelal in de wat drogere delen van het leefgebied. Ze zijn in gebruik van november tot en met maart. Winterverblijfplaatsen kunnen jaarrond in gebruik zijn, dus ze kunnen ook in gebruik zijn als voortplantingsplaats. De zomer- en winterverblijfplaats van een noordse woelmuis liggen op een afstand van maximaal enkele honderden meters uiteen van elkaar. Vaak bevinden de noordse woelmuizen zich in de winterperiode op een relatief kleine oppervlakte met drogere delen binnen een groter gebied, waardoor deze plekken als een soort van refugium fungeren.
1.8
Functionele leefomgeving
De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats en van een vaste rust- of verblijfplaats is de omgeving van die plaatsen die nodig is om ze als zodanig te laten functioneren. Een voortplantingsplaats bijvoorbeeld kan alleen dan succesvol functioneren als zodanig, wanneer er voldoende habitat van voldoende kwaliteit aanwezig is om jongen groot te brengen. De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats moet bij de noordse woelmuis gezien worden als het territorium van een exemplaar: voor mannetjes circa 2.000 m2 en voor vrouwtjes circa 500 m2 geschikt habitat.
Pagina 14 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
1.9
Populatiegrootte en dispersie
Noordse woelmuizen leven in de vorm van een netwerkpopulatie. Een geïsoleerde levensvatbare populatie (MVP = Minimum Viable Population) noordse woelmuizen moet uit minimaal circa 150 voortplantende vrouwtjes bestaan. Een kernpopulatie of sleutelpopulatie moet eveneens uit minimaal circa 150 voortplantende vrouwtjes bestaan, maar voor een duurzame instandhouding moet deze sleutelpopulatie levend in een sleutelgebied in verbinding staan met andere populaties, waardoor aanvulling en uitwisseling van noordse woelmuizen mogelijk is. Deze deelpopulaties als geheel moeten uit minimaal 150 voortplantende vrouwtjes bestaan. Wanneer er geen kern- of sleutelpopulatie aanwezig is in een gebied moeten er minimaal 240 voortplantende vrouwtjes aanwezig zijn om de populatie duurzaam in stand te houden. De benodigde oppervlakte voor een duurzame populatie is dus behalve van de kwaliteit van het gebied ook afhankelijk van hoe de populatie zich in het landschap bevindt (figuur 7).
Figuur 6: Schematische voorbeelden van het benodigd oppervlak aan leefgebied voor een duurzaam voorkomen afhankelijk van het type netwerk dat aanwezig is (bron: Oostenbrugge et al).
Pagina 15 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
In de praktijk wordt er bij noordse woelmuizen om de grootte van een populatie te bepalen niet naar aantallen aanwezige (voortplantende vrouwelijke) exemplaren gekeken, maar naar de grootte van gebieden, hun onderlinge ligging en de kwaliteit van de gebieden. Gebieden met minimaal 7,5 hectare optimaal habitat lijken een duurzame populatie van de soort te kunnen herbergen. In de meeste regio’s bestaat het leefgebied echter uit een netwerk van kleinere en grotere gebieden van optimale of minder optimale kwaliteit waarin deelpopulaties voorkomen. Het duurzaam voortbestaan van deze (kleine) populaties hangt onder andere samen met de mogelijkheid van uitwisseling tussen de populaties. Voor een populatie die zich duurzaam in stand kan houden is in een versnipperde situatie in totaal minimaal een 50 hectare nodig, waarbij de maximaal overbrugbare afstand over land circa 3 kilometer is en over water circa 1,5 kilometer. Hierbij mogen geen barrières aanwezig zijn in de vorm van grondgebruik (bijvoorbeeld akkers, bebouwing, bos) of vegetaties die afwijken van het optimale habitat ter plekke. Tevens vormen steile (bijvoorbeeld beschoeide) oevers en vierbaanswegen een onoverbrugbare barrière. Wanneer de populatie aan noordse woelmuizen in een gebied groot genoeg is en er sprake is van voldoende oppervlakte aan optimaal habitat, hoeft de aanwezigheid van aardmuizen of veldmuizen nog niet tot gevolg te hebben dat de noordse woelmuis zal verdwijnen. De noordse woelmuis zal snel verdwijnen in geval de habitat niet optimaal is voor de noordse woelmuis en wel geschikt is voor één van de andere woelmuissoorten.
Pagina 16 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Deel 2
Regels, ecologisch onderzoek en maatregelen
Pagina 17 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
2
Welke regels zijn er voor de bescherming van de soort
2.1
Wettelijke bescherming
De noordse woelmuis is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a, van de Flora- en faunawet en is ook opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. In de dagelijkse praktijk betekent dit dat hij vermeld staat in de zogenaamde Tabel 3. Bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen voor deze soort geldt de uitgebreide toets. Hij wordt ook benoemd in Bijlage II van de Conventie van Bern. De noordse woelmuis staat als kwetsbaar vermeld op de Rode Lijst van Nederlandse Zoogdieren (2009). De noordse woelmuis in Nederland wordt beschouwd als een eigen ondersoort (Microtus oeconomus arenicola). In het licht van de Habitatrichtlijn (vermelding op bijlage II) wordt deze endemische ondersoort van de noordse woelmuis beschouwd als een “prioritaire soort”, hetgeen betekent dat er voor deze soort speciale beschermingszones moeten worden aangewezen. De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis in Nederland wordt beschouwd als zeer ongunstig. De landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding van de populatie. In de Flora- en faunawet staan verbodsbepalingen. Het is verboden: • de noordse woelmuis te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), • de noordse woelmuis opzettelijk te verontrusten (artikel 10), • voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te beschadigen, te vernielen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11), • noordse woelmuizen te vervoeren of onder zich te hebben (artikel 13).
2.2
Toepassing verbodsbepalingen Flora- en faunawet
Wanneer wordt welk verbod overtreden? De toepassing van de verboden uit de Flora- en faunawet staat hieronder per verbod vermeld. Artikel 11 van de Flora- en faunawet is het meest relevant bij beheer, onderhoud, gebruik en ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Een ontheffing voor een van de andere hieronder genoemde artikelen wordt altijd in relatie tot artikel 11 bekeken. In de regel wordt er bij de noordse woelmuis geen ontheffing verleend voor artikel 9 en 13: wegvangen en verplaatsen is een laatste redmiddel en moet zoveel als mogelijk voorkomen worden.
Pagina 18 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Artikel 9 Het is verboden noordse woelmuizen te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Uitleg Voor het doden van noordse woelmuizen wordt doorgaans geen ontheffing verleend; wordt er gehandeld overeenkomstig de zorgplicht dan kan het doden van noordse woelmuizen voorkomen worden. Het wegvangen en vervolgens direct naar geschikt of optimaal habitat in de directe omgeving van het plangebied verplaatsen van noordse woelmuizen is niet zinvol omdat de dieren direct weer terug zullen keren naar het oorspronkelijke gebied voor zover ze niet al overleden zijn door de stress van het vangen. Voor vangen, en vervolgens verplaatsen naar een verder weg gelegen gebied met optimaal habitat, is het aanvragen van een ontheffing voor artikel 9 noodzakelijk.
Artikel 10 Het is verboden noordse woelmuizen opzettelijk te verontrusten.
Uitleg Indien er gehandeld wordt overeenkomstig de zorgplicht genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet is er geen sprake van opzettelijk verontrusten.
Pagina 19 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
Artikel 11 Het is verboden voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te beschadigen, te vernielen, weg te nemen of te verstoren.
Uitleg Strikt genomen is de voortplantingsplaats van de noordse woelmuis het holletje of nest waarin de jongen worden geboren en waar ze vervolgens groot gebracht worden. Vaste rust- en verblijfplaatsen van de noordse woelmuis zijn de holletjes of nesten die gebruikt worden als winterverblijfplaatsen. In de context van artikel 11 van de Flora- en faunawet moet onder de voortplantingsplaats en vaste rust- en verblijfplaats ook de functionele leefomgeving van die plekken worden begrepen, voor zover het functioneren van die plekken als zodanig daarvan afhankelijk is. Alle activiteiten die het voortplantingssucces negatief beïnvloeden of teniet doen leiden tot een overtreding van artikel 11. Daar in de praktijk de voortplantingsplaatsen en de vaste rust- en verblijfplaatsen en het bijbehorende functionele leefgebied niet afzonderlijk zijn te benoemen, wordt het gebied waar de noordse woelmuis is aangetroffen beschouwd als vallend onder de verbodsbepalingen van dit artikel. Overtreding van dit artikel is dan ook aan de orde wanneer het gebied waarin de noordse woelmuis is aangetroffen vernietigd of aangetast wordt of wanneer de kwaliteit daarvan voor de noordse woelmuis verslechtert, waardoor dit niet meer de functie van voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats kan vervullen.
Artikel 13 Het is verboden noordse woelmuizen te vervoeren of onder zich te hebben.
Uitleg Het wegvangen en vervolgens direct naar geschikt of optimaal habitat in de directe omgeving van het plangebied verplaatsen van noordse woelmuizen is niet zinvol omdat de dieren weer terug zullen keren naar het oorspronkelijke gebied en omdat dat gebied vaak al door noordse woelmuizen bewoond zal zijn. Voor het vervoeren van eerder gevangen noordse woelmuis naar een verder weg gelegen nieuw gerealiseerd leefgebied met optimaal habitat, is het aanvragen van een ontheffing voor artikel 13 noodzakelijk.
Pagina 20 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
2.3
Hoe voorkomt u een overtreding?
2.3.1
Gedragscode Er kan vrijstelling gelden wanneer er aantoonbaar gewerkt wordt volgens de voorwaarden zoals vermeld in een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode. Voor de noordse woelmuis is dat het geval voor de artikelen 9 en 11 van de Flora- en faunawet, wanneer de activiteiten uitgevoerd worden vanwege bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik in land- en bosbouw. Voor activiteiten die uitgevoerd worden vanwege ruimtelijke inrichting of ontwikkeling geldt nooit een vrijstelling en moet bij overtreding van een verbodsartikel altijd een ontheffing of een omgevingsvergunning met een verklaring van geen bedenkingen in het bezit zijn.
2.4
Beoordelingskader
In veel situaties kan door het vooraf treffen van aanvullende maatregelen een overtreding worden voorkomen en is een ontheffing niet nodig. De vooraf te treffen maatregelen moeten van dien aard zijn dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen behouden blijft. Hierbij moet het hele leefgebied waar de noordse woelmuis is aangetroffen betrokken worden. Essentieel is dat de getroffen aanvullende maatregelen moeten functioneren, of met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zullen functioneren, voordat het oorspronkelijke onderdeel van het leefgebied wordt aangetast. Ook moet er voldoende invulling aan de zorgplicht worden gegeven. Ter verificatie of de getroffen aanvullende maatregelen voldoende zijn om een overtreding te voorkomen kan een ontheffing worden aangevraagd: indien er geen sprake is van een overtreding zal het verzoek voor ontheffing worden afgewezen.
Als een ontheffing van verbodsbepalingen voor de noordse woelmuis nodig is, geldt bij de beoordeling de uitgebreide toets. De aanvraag wordt beoordeeld op de onderstaande onderdelen: • In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantingsplaats en rust- en / of verblijfplaats (ofwel de habitat waar de noordse woelmuis aanwezig is) aangetast door de voorgenomen activiteiten,waarbij men de verbodsbepalingen moet overtreden? • Welk wettelijk belang is er? Er moet, omdat de noordse woelmuis aangemerkt is als prioritaire soort, één van de volgende belangen gelden: – bescherming van flora en fauna (b), – volksgezondheid of openbare veiligheid (d), – dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e). • Is er een andere bevredigende oplossing (alternatievenafweging) ten aanzien van: – de locatie – de inrichting op de locatie – de wijze van uitvoering van de werkzaamheden • Komt de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie niet in gevaar?
Pagina 21 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
3
Ecologisch onderzoek uitvoeren
Het ecologisch onderzoek moet onderbouwd antwoord geven op de volgende vragen: • Is de noordse woelmuis aanwezig in of nabij het plangebied waar de activiteit of werkzaamheden plaats gaan vinden? • Welke functie(s) heeft dat gebied voor de noordse woelmuis? • Wat is de omvang en gunstige staat van instandhouding van de bij de ingreep betrokken populatie van de noordse woelmuis? • Blijft de functionaliteit van de voortplantingsplaatsen en vaste rust- of verblijfplaatsen behouden? • Welke eigenschappen van het gebied moeten gemitigeerd of gecompenseerd worden? • Hoe groot wordt het succes van de te nemen maatregelen ingeschat? • Welke maatregelen moeten getroffen worden om aan de zorgplicht te voldoen? • Zijn er voor de noordse woelmuis meer bevredigende oplossingen mogelijk (“alternatieven”)? • Welk wettelijk belang geldt er voor de uitvoering van de werkzaamheden? • Welke maatregelen worden er getroffen om zorgvuldig handelen ten aanzien van de noordse woelmuis te garanderen?
3.1
Stap 1 - Onderzoek de aan- of afwezigheid
Een ontheffing of een positieve afwijzing kan alleen worden afgegeven wanneer het zeer aannemelijk is dat de aangevraagde soort daadwerkelijk aanwezig is op of nabij de locatie waar een ingreep plaatsvindt, en een voortplantingsplaats of een andere vaste rust- en verblijfplaats in het geding is. Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundige met aantoonbare ervaring op het gebied van inventariseren van noordse woelmuizen. Met name de subadulten van de noordse woelmuis zijn vaak lastig te onderscheiden van andere woelmuissoorten. Per regio is het optimale habitat van de noordse woelmuis verschillend en jaarlijks kunnen aantallen noordse woelmuizen sterk fluctueren. Dit vereist ook meer dan een gemiddelde kennis van en ervaring met noordse woelmuizen. Aanwezigheid van noordse woelmuizen kan het beste worden vastgesteld door het vangen van exemplaren door middel van het plaatsen van inloopvallen ofwel live-traps (figuur 8) zoals bijvoorbeeld Longworth inloopvallen, in potentieel geschikte terreinen. Wat potentieel geschikt terrein is verschilt per regio. De periode augustus tot november is hiervoor het meest geschikt, omdat de populatiedichtheden en daarmee de vangstkans dan het grootst zijn. De vallen moeten onder de vegetatie op plekken met voldoende dekking worden geplaatst. Een vangplek bestaat uit 20 vallen, welke paarsgewijze op onderlinge afstand van ongeveer 10 meter uit elkaar geplaatst worden. Gedurende 2 nachten worden de vallen zowel ’s ochtends als `s avonds één maal bemonsterd. Voorafgaand hieraan moeten de vallen 2 – 4 nachten ongebruikt neer gezet worden om de dieren te laten wennen.
Pagina 22 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Figuur 7: Noordse woelmuis in live-trap (bron: Zoogdiervereniging.nl; foto Rob Koelman).
Aanvullend kan door onderzoek aan braakballen van uilen, met name van de kerkuil, een indicatie worden gekregen dat de soort mogelijk voorkomt. Indien in de braakballen schedelresten van de noordse woelmuis worden aangetroffen kan meestal worden aangenomen dat de noordse woelmuis aanwezig is binnen het voedselzoekgebied van de uil. Het blijft dan onbekend waar in het leefgebied van de uil de noordse woelmuis leeft. Afwezigheid is op deze wijze niet aan te tonen. Ook de aanwezigheid van grote muizenkeutels kan een indicatie zijn dat in het gebied noordse woelmuizen of aardmuizen aanwezig zijn. Door vervolgens de vallen op deze plekken te plaatsen kan de vangstkans vergroot worden en uitsluitsel worden verkregen of de noordse woelmuis (ook) aanwezig is. Het is vrijwel onmogelijk om aan de hand van pootafdrukken of knaagsporen de aanwezigheid van noordse woelmuizen aan te tonen. De kans is groot dat in een potentieel geschikt gebied geen noordse woelmuizen aanwezig zijn, als in de geschikte periode (augustus tot en met oktober) na 4 controles van vallen, die in raaien van 20 stuks geplaatst werden in potentieel geschikt biotoop, geen noordse woelmuizen zijn aangetroffen. Buiten de genoemde periode kan ook gevangen worden, maar zeker in (delen van) gebieden of jaren met kleine aantallen noordse woelmuizen is er dan een te grote kans op het niet vangen van dieren, terwijl die er wel zijn, zodat ten onrechte wordt aangenomen dat er geen noordse woelmuizen aanwezig zijn.
Pagina 23 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
Het niet aantreffen van de noordse woelmuis geeft geen garantie voor het volledig afwezig zijn van de soort in volgende seizoenen. Populatiedichtheden kunnen van jaar tot jaar flink verschillen. Ook het aantal gevangen dieren bij inventarisaties binnen een jaar kunnen aanzienlijk verschillen: zo worden in september meer dieren gevangen (inclusief jongen!) dan in augustus.
Januari juli
augustus
september
Oktober
November december
Aantonen aanwezigheid noordse woelmuis met behulp van inloopvallen Verkrijgen indicatie aanwezigheid noordse woelmuis met behulp van braakballen (kerk)uilen
Optimale periode Geschikte periode Ongeschikte periode
Gebruik maken van bestaande gegevens Onderzoeksgegevens mogen maximaal circa 3 jaar oud zijn in gebieden waar weinig of geen ruimtelijke of kwalitatieve veranderingen zijn opgetreden in de afgelopen drie jaar. In gebieden waar dit niet voor geldt, moeten de gegevens recenter zijn. Een aanvullend actualiserend veldbezoek is altijd nodig. Let er bij gebruik van bestaande gegevens, zoals beschikbare inventarisaties, Nationale Database Flora Fauna (NDFF) en waarneming.nl er op of deze van voldoende kwaliteit zijn om toe te kunnen passen bij de onderbouwing van de aanvraag voor een ontheffing of voor het aantonen van de afwezigheid van de soort. Voor kleine projecten kan de combinatie van het bepalen of het gebied in principe geschikt is en de recente aanwezigheid van voorkomen is aangetoond (bijvoorbeeld gegevens via de NDFF), voldoende zijn.
Pagina 24 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
3.2
Stap 2 - Bepaal aantasting functionaliteit voortplantingsplaats en/of vaste rust- of verblijfplaats De verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet worden enkel overtreden wanneer de door dit artikel beschermde voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen hun specifieke functie niet meer naar behoren kunnen vervullen. De functionaliteit van de beschermde voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen gaat door het uitvoeren van de werkzaamheden achteruit of wordt (volledig) aangetast. De voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats kan hierdoor niet meer dezelfde functie aan de beschermde dier- of plantensoort bieden als voorheen. Op geen enkel moment, ook niet tijdelijk, mag er een achteruitgang van de functionaliteit van een voortplantingsplaats en/of van een vaste rust- en verblijfplaats optreden.
De functionaliteit van de voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats van de noordse woelmuis wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen indien het gebied waar de noordse woelmuis aangetroffen is vernietigd of verstoord wordt of wanneer de kwaliteit daarvan verslechtert. Een gebied moet voor de noordse woelmuis blijvend voorzien in alles wat nodig is om succesvol te kunnen voortplanten of te rusten. Dit geldt voor zowel elk individueel dier als voor alle exemplaren van de populatie ter plekke. De functies die een gebied heeft voor de noordse woelmuis moeten behouden blijven. Van aantasting van de functionaliteit van een voortplantingsplaats of van een vaste rust- of verblijfplaats is sprake wanneer er binnen de populatie onvoldoende alternatieve plekken zijn voor het behouden van deze plaatsen en van de bijbehorende essentiële functionele leefomgeving. Het bepalen of de functionaliteit in het geding komt is per project maatwerk. Het hangt onder meer af van de grootte en de duur van een project. Ook hangt het af van de aanwezigheid van de concurrerende woelmuissoorten en de grootte en ligging van de habitats. In de meeste gevallen is het noodzakelijk om een analyse te maken van het voor de noordse woelmuis geschikte habitat, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen optimaal en overig geschikt habitat, en dit op kaart weer te geven. Van belang is om in het onderzoek navolgbaar te onderbouwen welk effect de ingreep heeft en of het om een tijdelijk of permanent effect gaat. Wat tot optimaal habitat of overig geschikt habitat gerekend kan worden verschilt per regio, maar in zijn algemeenheid behoren onder andere vochtige rietlanden en drogere riet-ruigten tot het optimale habitat en nat schraalgrasland, rietland, ruigte, bloemrijk grasland en open begroeiingen tot overig geschikt habitat. De volgende uitkomsten zijn mogelijk bij ruimtelijke ontwikkelingen in het leefgebied van een noordse woelmuis: 1. de ingreep heeft geen wezenlijk effect op de oppervlakte of de kwaliteit van het leefgebied van de noordse woelmuis 2. de ingreep vernietigt of tast leefgebied van de noordse woelmuis aan.
Pagina 25 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
3.3
Stap 3 – Bepaal effect op gunstige staat van instandhouding
De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis moet beoordeeld worden op lokaal niveau. De lokale staat van instandhouding wordt als gunstig beschouwd wanneer, • uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de noordse woelmuis nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op langere termijn zal blijven, en • het natuurlijk verspreidingsgebied van de noordse woelmuis niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en • er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populatie van de noordse woelmuis op lange termijn in stand te houden. De landelijke staat van instandhouding wordt momenteel beoordeeld als zeer ongunstig. De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis komt in het geding indien de lokale populatie niet in stand kan blijven door de uit te voeren activiteiten. De Flora- en faunawet beoogt geen statische populatiegrootte in stand te houden, maar de populatie duurzaam in stand te houden. Dit betekent dat er voldoende voortplantende dieren moeten blijven voortbestaan in samenhang met voldoende voedselaanbod, voldoende rust- en voortplantingslocaties en uitwisselingsmogelijkheden tussen families en deelpopulaties. In de praktijk kan dit vertaald worden door er vanuit te gaan dat voor, tijdens en na de ingreep de oppervlakte optimaal en overig geschikt habitat niet achteruit gaat en niet geïsoleerd mogen komen te liggen. In een gebied waar zich een levensvatbare populatie noordse woelmuizen bevindt is het effect van een ingreep met een klein effect op de aantallen noordse woelmuizen op de gunstige staat van instandhouding minder erg dan in een gebied waar de populatie toch al onder druk staat. Een relatief kleine ingreep kan echter ook een groot aantal dieren treffen; in dat geval kan het effect op de gunstige staat van instandhouding groot zijn. Gebieden met lage dichtheden aan noordse woelmuizen en niet-optimaal habitat zijn het meest kritisch ten aanzien van een afname van de gunstige staat van instandhouding. Voor een gunstige staat van instandhouding dient de noordse woelmuis in alle vijf deelgebieden waar het dier voorkomt duurzame populaties te hebben. Dit betekent dat de belangrijkste leefgebieden binnen een deelgebied voldoende oppervlakte aan optimaal habitat herbergt en dat ze onderling verbonden zijn. Leefgebieden van noordse woelmuizen mogen maximaal drie kilometer uit elkaar liggen. Ze moeten onderling verbonden zijn door zones van minimaal 10 maar bij voorkeur minimaal 25 meter breed met voldoende optimaal habitat (vochtige riet- en/of kruidenvegetaties met veel dekking en bij voorkeur aangrenzend aan een waterloop) en niet worden doorsneden door barrières van vegetaties die sterk afwijken van het optimale habitat zoals akkers of onneembare barrières als steile oevers (bijvoorbeeld oeverbeschoeiingen) en vierbaanswegen.
Pagina 26 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Om het effect van de uit te voeren activiteit op de gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis aan te geven moet in beeld gebracht worden hoeveel optimaal en overig geschikt leefgebied er aanwezig is en hoe dat gelegen is. Voor het bepalen of er leefgebied aangetast wordt en of als gevolg daarvan een verkleining van de populatie optreedt kan het, afhankelijk van de grootte van het project, noodzakelijk zijn om tot 3 kilometer rond het plangebied de optimale en geschikte habitat te bepalen. Tevens kan het ook noodzakelijk zijn om in beeld te brengen hoe dit optimale en overig geschikte habitat ligt ten opzichten van biotopen die door de concurrerende woelmuissoorten worden bevolkt. Bij het bepalen van de gevolgen van de uit te voeren activiteiten op de gunstige staat van instandhouding moet ook rekening worden gehouden met mogelijke andere activiteiten in de omgeving van het plangebied die in een eerder stadium of tegelijkertijd zijn of worden uitgevoerd (cumulatieve effecten).
3.4
Stap 4 - Onderzoek welke maatregelen nodig zijn
3.4.1
Maatregelen om functionaliteit te waarborgen De functies die het gebied voor de noordse woelmuis vervult moeten duurzaam behouden blijven. Door geschikte maatregelen te nemen kunnen negatieve effecten worden verminderd of wellicht worden uitgesloten. Deze maatregelen moeten leiden tot behoud van de ecologische functionaliteit van het gebied voor de noordse woelmuis. De maatregelen kunnen gericht zijn op het behoud van de kwaliteit van het gebied maar ook op de kwantiteit (grootte). Het verwachte succes van de maatregel moet zeker of met een hoge mate van zekerheid vooraf vaststaan. Ook moet de maatregel al aanwezig zijn én functioneren voordat de werkzaamheden plaats gaan vinden. De te nemen maatregelen moeten op hun effect worden gecontroleerd (gemonitord).
In deze stap onderzoekt u welke maatregelen genomen kunnen worden. Er zijn maatregelen beschreven die de functionaliteit en de gunstige staat van instandhouding garanderen en maatregelen om te voldoen aan de zorgplicht.
Het bepalen van welke en hoeveel maatregelen getroffen moeten worden is maatwerk. Dit hangt af van de ingreep maar ook onder andere van de kwaliteit van het gebied voor de noordse woelmuis, de ligging ten opzichte van andere gebieden waar de noordse woelmuis voorkomt, en dergelijke. Onderstaand volgen enkele mogelijk te nemen maatregelen bij het verlies van leefgebied van de noordse woelmuis. Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de functionaliteit van voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden: • Aanpassen van de plannen, waardoor het optimale of geschikte habitat behouden kan blijven. • Grasland gefaseerd in ruimte en tijd maaien door bijvoorbeeld één maal per twee jaar te maaien en daarbij stroken van minimaal 5 meter breed te laten staan. • Begrazing (soort grazers, dichtheden) af te stemmen op de eisen van de noordse woelmuis. Dit betreft per gebied altijd maatwerk; bijvoorbeeld: Pagina 27 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
• • •
• • •
– extensieve beweiding met een dichtheid van één koe per hectare, zonder aanvullend maaibeheer, lijkt in laagveengebieden een efficiënte methode om een populatie noordse woelmuizen te behouden; – de dichtheid van de grazers is afhankelijk van de structuur van de vegetatie; toepassen van seizoensbegrazing en geen jaarrondbegrazing; – op Texel leidt begrazing door runderen snel tot een negatief effect, dit in tegenstelling tot begrazing door schapen of paarden; – uitrasteren van natte oeverzones kan noodzakelijk zijn. Rietland één maal in de 2 à 3 jaar maaien. Het waterpeilbeheer aanpassen door het introduceren van het ter plekke thuishorende natuurlijke waterpeilregime. Bij baggeren moet de plaats waar vanaf de kant wordt gebaggerd en/of waar de bagger aan kant wordt gebracht een ongeschikte biotoop voor de noordse woelmuis zijn. Indien dit niet mogelijk is, moet een zo klein mogelijk deel van de biotoop voorafgaand ongeschikt worden gemaakt, bijvoorbeeld door de aanwezige vegetatie kort af te maaien. Struweel en andere houtige gewassen verwijderen. De oever, waar noordse woelmuizen verblijfplaatsen hebben, moet bij de werkzaamheden worden ontzien. De te nemen maatregelen moeten op hun effect worden gecontroleerd (gemonitord).
Hierbij moet in alle gevallen de nieuwe situatie de oorspronkelijke situatie zo veel mogelijk benaderen, zodat de functies blijvend vervuld kunnen worden. Onderbouwd moet worden in hoeverre dat zal gaan lukken. In samenspraak met een noordse woelmuisdeskundige moet worden bepaald welke maatregelen in het specifieke project getroffen moeten worden om de functionaliteit van de voortplantingsplaatsen en vaste rusten verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden. In hoofdstuk 4 wordt per activiteit beschreven welke maatregelen in aanmerking kunnen komen om de functionaliteit van de voortplantingsplaatsen en vaste rusten verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden. 3.4.2
Maatregelen om gunstige staat van instandhouding te waarborgen Het onderzoek moet onderbouwd aangeven dat de gunstige staat van instandhouding behouden blijft, al dan niet met aanvullend te nemen maatregelen. In principe moeten evenveel exemplaren gebruik kunnen maken van het (nieuwe) habitat als het aantal exemplaren dat moet wijken tijdens en na de werkzaamheden. De aantallen mogen ook lager zijn wanneer de populatie maar in stand blijft.
Pagina 28 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
De gunstige staat van instandhouding kan gewaarborgd blijven door te zorgen dat de verspreiding van de noordse woelmuis niet achteruit gaat door de werkzaamheden. Wanneer uit het onderzoek is gebleken dat de ingreep geen effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie, behoeven er hiervoor geen maatregelen te worden genomen. Wanneer uit het onderzoek is gebleken dat er wel een effect zal optreden, zal er om de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie te waarborgen, in de praktijk de oppervlakte die verloren gaat door de werkzaamheden of activiteiten moeten worden gecompenseerd door minimaal evenveel oppervlakte nieuw optimaal habitat te realiseren door het verbeteren van geschikt maar niet optimaal habitat naar optimaal habitat of door het realiseren van nieuw optimaal habitat. Hierbij zal rekening gehouden moeten worden met de tijd die nodig is om een gebied van voldoende kwaliteit te verkrijgen en dat bij het realiseren van de maatregelen medewerking van andere grondeigenaren noodzakelijk kan zijn. De maatregelen moeten gericht zijn om door middel van aanpassing van het beheer of de inrichting een gebied voor de noordse woelmuis optimaal te maken ten koste van de kwaliteit van het gebied voor de concurrerende woelmuissoorten. Hierdoor zal de populatie noordse woelmuizen zich beter stand kunnen houden. Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis te waarborgen: • Bij aanvoer van grond en (bouw)materialen moet voorkomen worden dat aardmuizen en veldmuizen mee aangevoerd worden. • Tijdig voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet nieuw vervangend optimaal leefgebied van gelijke oppervlakte als hetgeen verloren gaat worden gerealiseerd. Dit kan door het opwaarderen van geschikt habitat naar optimaal habitat of door het realiseren van nieuw optimaal habitat. Dit nieuwe optimale habitat moet functioneren voordat de eigenlijke werkzaamheden aanvangen. • Voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, zodanig dat één of meerdere stukken van minimaal 5 meter breed en 2000 m2 blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Op deze plekken kunnen de noordse woelmuizen relatief efficiënt worden weggevangen en vervolgens direct worden verplaatst naar het nieuwe leefgebied. • Circa twee weken voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen, zodanig dat een vluchtroute naar geschikt leefgebied buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden voorlopig in stand wordt gehouden. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, terwijl één of meerdere routes van minimaal 5 meter breed blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Vervolgens moeten deze routes in de richting van het geschikte, blijvende habitat kort worden afgemaaid in een dusdanige tijdsperiode dat de dieren de kans krijgen om weg te vluchten.
Pagina 29 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
• Het ongeschikt maken van een gebied en het wegvangen kan het beste
gebeuren in het voorjaar voor de voortplantingsperiode begint omdat dan nog een relatief gering aantal exemplaren hierbij betrokken zijn. • Bij de uitvoering van de werkzaamheden met machines moet gebruik gemaakt worden van de bestaande infrastructuur van wegen en paden. Bij voorkeur wordt in eerste instantie gezocht naar mogelijkheden om een kwaliteitsverbetering te realiseren ten gunste van de noordse woelmuis binnen hetzelfde leefgebied van de populatie, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden (figuur 8, situatie A). Is dat niet mogelijk dan kan worden bepaald of er direct aangrenzend of binnen bereik van de betrokken populatie nieuw optimaal habitat gerealiseerd kan worden (figuur 8, situatie B). Is ook dat niet mogelijk, dan kan gezocht worden naar de mogelijkheden om op grotere afstand van het betrokken gebied nieuw optimaal leefgebied te realiseren (figuur 8, situatie C). Voorafgaand aan de werkzaamheden moeten de aanwezige dieren in het gebied dat verloren gaat, worden weggevangen en worden verplaatst naar het nieuw ingerichte gebied. Dit nieuw ingerichte gebied moet voor de noordse woelmuis functioneel zijn voordat de gevangen dieren hiernaar toe verplaatst worden. Het nieuwe gebied moet even groot zijn als het gebied dat verloren gaat en voor een geïsoleerde nieuwe populatie is een minimale oppervlakte van circa 7,5 hectare noodzakelijk.
Pagina 30 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
A
B
C
Oorspronkelijke situatie
voorafgaand aan de ingreep
na de ingreep
Figuur 8: Behoud gunstige staat van instandhouding. Links situatie voor de ingreep, rechts na de ingreep. Situatie A: binnen oorspronkelijk leefgebied kunnen gebieden geoptimaliseerd worden; Situatie B: oorspronkelijk leefgebied (gestippelde cirkel) kan niet gehandhaafd blijven, wel mogelijkheden voor nieuw optimaal leefgebied (groene cirkel) in aangrenzend gebied. Noordse woelmuizen op eigen kracht naar nieuwe gebied (zwarte pijl); Situatie C: oorspronkelijk leefgebied (gestippelde cirkel) kan niet gehandhaafd blijven, wel mogelijkheden voor nieuw optimaal leefgebied (groene cirkel) op grotere afstand. Noordse woelmuizen worden eerst weggevangen en verplaatst naar nieuwe gebied (rode stippel pijl).
In samenspraak met een noordse woelmuisdeskundige moet worden bepaald welke maatregelen in het specifieke project getroffen moeten worden om de gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis te waarborgen. In hoofdstuk 4 wordt per activiteit beschreven welke maatregelen in aanmerking kunnen komen. 3.4.3
Maatregelen om invulling te geven aan zorgplicht Doden en verwonden van noordse woelmuizen moet zoveel als redelijkerwijs mogelijk is worden voorkomen. Gedurende de werkzaamheden moet verstoring en vernietiging door noordse woelmuizen bewoonde gebieden voorkomen worden. Om hieraan invulling te geven kan bij de noordse woelmuis aan bijvoorbeeld één of meer van onderstaande maatregelen gedacht worden: • Er moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periode van de voortplanting. In de regel loopt deze van april tot en met september. Echter, deze periode kan zowel eerder als later beginnen eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden.
Pagina 31 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
• Er moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periode van de winter. In
•
• •
•
de regel loopt deze van november tot en met maart. Echter, deze periode kan zowel eerder als later beginnen eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden. Voorafgaand aan de werkzaamheden, maar na het tijdig realiseren/aanbieden van vervangend voor de noordse woelmuis optimaal leefgebied, moet bewoond leefgebied tijdig voor de voortplantingsperiode of aanvang van de werkzaamheden ongeschikt worden gemaakt door de aanwezige vegetatie kort af te maaien (vegetatie maximaal 10 centimeter hoog) en het maaisel af te voeren. Hakselen of branden zijn maatregelen die niet toegestaan zijn om het gebied waar de werkzaamheden zijn gepland ongeschikt te maken als leefgebied van de noordse woelmuis. Bij de uitvoering van de werkzaamheden met machines moet gebruik gemaakt worden van de bestaande infrastructuur van wegen en paden. Maatregelen moeten bij grotere projecten in een ecologisch werkprotocol worden opgenomen. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig zijn en onder betrokken werknemers bekend zijn. Werkzaamheden moeten conform dit protocol worden uitgevoerd. Maatregelen moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een noordse woelmuisdeskundige.
In samenspraak met een noordse woelmuisdeskundige moet worden bepaald welke maatregelen in het specifieke project getroffen moeten worden om invulling te geven aan de zorgplicht. In hoofdstuk 4 wordt voor een aantal veel voorkomende activiteiten beschreven welke maatregelen in aanmerking kunnen komen bij de noordse woelmuis. Wegvangen en verplaatsen Het wegvangen en vervolgens direct verplaatsen van noordse woelmuizen naar een geschikt of optimaal gebied in de directe omgeving van het plangebied is een af te raden maatregel, omdat het wegvangen veel stress bij de dieren oplevert en exemplaren weer terug zullen proberen te keren naar het oorspronkelijke gebied. In de regel zal hier geen ontheffing voor worden verleend. Passieve verplaatsing van noordse woelmuizen kan door voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden opslag en vegetatie gefaseerd te verwijderen in een dusdanige richting dat de dieren uit eigen beweging naar geschikt of optimaal habitat kunnen vluchten. Na deze ingreep moeten maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat hervestiging kan optreden, bijvoorbeeld door het terrein kaal te houden of dagelijks te verstoren. Actieve verplaatsing is eventueel aan de orde wanneer op grotere afstand van het gebied waar de werkzaamheden plaatsvinden, nieuw optimaal leefgebied wordt gerealiseerd dat niet op een natuurlijke wijze kan worden gekoloniseerd door noordse woelmuizen. Voor deze verplaatsing is altijd het bezit van een ontheffing noodzakelijk.
Pagina 32 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
3.5
Stap 5 - Onderzoek alternatieven
Een andere bevredigende oplossing is een alternatief resultaat voor het bereiken van hetzelfde of bijna hetzelfde doel wat beoogt wordt met de ingreep, maar tot geen of duidelijk minder negatief effect resulteert voor de noordse woelmuis. Voor het verkrijgen van een ontheffing moet er sprake zijn van een voor de noordse woelmuis meest bevredigende oplossing om het doel van de werkzaamheden (bijna) te realiseren. Er moet onderbouwd worden dat er voor de noordse woelmuis geen beter uitpakkende oplossingen zijn dan de gekozen oplossing. Dit betekent dat er voor het realiseren van het doel van de werkzaamheden • geen andere locatie beschikbaar is én • dat er geen betere inrichting van het gebied of object na afloop van de werkzaamheden mogelijk is én • dat er geen andere periode is om de werkzaamheden uit te voeren én • dat er geen andere werkmethode mogelijk is waardoor er minder of geen negatieve effecten op de noordse woelmuis zullen gaan optreden. De alternatievenafweging in het kader van een milieu effect rapportage (MER) voor het plan of project vindt op meer gronden plaats dan alleen op grond van de meest bevredigende oplossing voor de noordse woelmuis. De uitkomst van een MER kan dan ook veelal niet zondermeer dienen als onderbouwing. Onderbouwing geen andere bevredigende oplossing De onderbouwing van dat er sprake is van geen andere bevredigende oplossing voor de noordse woelmuis moet ingaan op de locatie waar de werkzaamheden plaats gaan vinden, de inrichting van het nieuwe gebied en de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld: • Locatie Voor veel werkzaamheden die vallen onder ruimtelijke inrichting en ontwikkeling behoort uitvoering op een andere locatie ook tot de mogelijkheden. Het onderzoek moet de onderbouwing aangeven dat er voor de werkzaamheden geen andere locaties zijn waarbij minder negatieve effecten op de noordse woelmuis plaats zullen vinden. • Inrichting Inrichtingsalternatieven die voor de noordse woelmuis beter uitpakken zijn bijvoorbeeld te vinden in het in het plan opnemen van gebieden die ingericht worden met voor de noordse woelmuis optimaal habitat. Ook moet in eerste instantie gezocht worden naar mogelijkheden van het optimaliseren van de kwaliteit van het gebied binnen het gebied waar de populatie zich bevindt. Pas als dat niet tot de mogelijkheden behoort kan worden overwogen om aangrenzend aan het gebied nieuw leefgebied te realiseren. Als laatste redmiddel komt het inrichten van nieuw leefgebied op grotere afstand aan de orde zijn en het verplaatsen van de dieren daarnaar toe. • Werkwijze Bij alternatieven in de werkwijze kan gedacht worden aan enerzijds andere perioden van uitvoering van de werkzaamheden en anderzijds aan een andere wijze van uitvoering van de werkzaamheden:
Pagina 33 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
– Periode Alternatieven zijn werken buiten de kwetsbare perioden. Afhankelijk van het type werkzaamheden kan dat buiten de periode april tot en met september of november tot en met maart. Genoemde perioden zijn afhankelijk van lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden. – Wijze van uitvoering De wijze van uitvoering kan op enkele manieren gunstiger voor de noordse woelmuis worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld fasering van de werkzaamheden in tijd en ruimte is denkbaar door eerst een deel van een gebied aan te pakken en pas later het andere deel. In samenspraak met een noordse woelmuisdeskundige moet worden onderbouwd dat in het specifieke project gekozen is voor de meest bevredigende oplossing voor de noordse woelmuis.
3.6
Stap 6 - Bepaal en onderbouw wettelijk belang
Een ontheffing kan alleen afgegeven worden als er sprake is van een wettelijk belang. Dit zijn in het geval van de noordse woelmuis: • bescherming van flora en fauna (b), • volksgezondheid of openbare veiligheid (d), • dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e). Het onderzoek moet onderbouwd aangeven of er sprake is van één van de genoemde wettelijke belangen. Wees er verdacht op dat de meeste van de activiteiten en werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden niet verricht worden vanwege één van bovengenoemde belangen zoals genoemd in de Habitatrichtlijn. Hierdoor is ontheffing voor het overtreden van één of meer van de verbodsbepalingen niet mogelijk. Het voorkomen dat er een overtreding plaats gaat vinden is dan de enige mogelijkheid om de werkzaamheden toch doorgang te laten vinden. Plannen op (boven)gemeentelijk niveau (beschermingsplannen noordse woelmuizen) waarin aangegeven wordt waar noordse woelmuizen aanwezig zijn en welke maatregelen op welke plek genomen worden ten gunste van noordse woelmuizen om de gunstige staat van instandhouding van noordse woelmuizen duurzaam te verbeteren of in ieder geval te behouden, kunnen mogelijk onder belang b geschaard worden waardoor er mogelijkheden worden gecreëerd voor het verlenen van een ontheffing.
Pagina 34 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
4
Beschermingsmaatregelen per activiteit
4.1
Toelichting beschermingsmaatregelen activiteiten
In hoofdstuk 3 zijn meer algemeen de te nemen maatregelen beschreven. Echter, de mogelijk te nemen maatregelen zijn afhankelijk van het effect dat op de noordse woelmuis optreedt in het betreffende project. In onderstaande tabel wordt voor de meest voorkomende typen projecten en activiteiten (op hoofdlijnen) aangegeven of er effect op de voortplantingsplaats en/of essentiële onderdelen van de functionele leefomgeving plaats kan vinden. De tabel streeft geen volledigheid na en elk project vraagt om maatwerkoplossingen! Per activiteit zijn onderstaande onderdelen beschreven: • De activiteit en zijn effecten • Functionaliteit • Gunstige staat van instandhouding • Zorgplicht • Niet bewezen effectieve maatregelen • Af te raden maatregelen • Voorbeelden De beschreven activiteiten zijn gegroepeerd tot: • ruimtelijke activiteiten die leiden tot vernietiging van habitat; • ruimtelijke activiteiten die leiden tot aantasting van de kwaliteit van de habitat.
Activiteit
In gebieden waar alleen de noordse woelmuis voorkomt en de concurrerende woelmuissoorten afwezig zijn (bijvoorbeeld Texel en grote delen ZuidHollandse en Zeeuwse delta) kunnen vele typen werkzaamheden overal in die gebieden effect hebben op de noordse woelmuis. Ruimtelijke ontwikkelingen Aanleg bedrijventerreinen, stads- en dorpsuitbreiding, woningbouw Natuurontwikkeling Aanleg infrastructuur zoals wegen, kanalen en spoorlijnen Aanleg jachthavens Waterpeilverlaging Aanleg van bos, recreatieterrein, golfbaan, e.d. Grondwerk: afgraven, ophogen
Vernietiging van habitat
Aantasting kwaliteit van de habitat
√
√
√ √ √ √ √ √
√
√
√ Pagina 35 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
Activiteiten die leiden tot stikstof- en nitraatdepositie, verzuring Rationaliseren, intensiveren in de landbouw, omzetten grasland in akker
Water en oevers Aanbrengen oeverbeschoeiing Baggerwerkzaamheden Oeverwerkzaamheden (schonen oever, aanleg natuurvriendelijke oever e.d) Werkzaamheden die leiden tot verminderen of geheel verdwijnen getijdewerking, natuurlijke waterstandsfluctuaties Dempen sloten, water Werkzaamheden die leiden tot verdwijnen kwel Opbrengen grond, aanleg/verhogen dijk
√ √
√ √ √
√ √
√
√
√ √
√
√
√
Bos- en natuurbeheer
Frequenter maaien (introduceren) begrazen, beweiden Riet oogsten branden Staken van het beheer Plaggen, chopperen
√ √ √ √
√ √ √ √ √ √
Gedegen onderzoek naar gevoeligheid van noordse woelmuizen voor (veranderingen in) licht, trillingen, geluid e.d. ontbreekt, maar anekdotische waarnemingen onder andere op Texel, geven nog geen aanleiding om te veronderstellen dat dit het geval is. Door de snelle voortplanting volgen de generaties bij de noordse woelmuis elkaar snel op, waardoor verondersteld kan worden dat de soort snel aan de nieuwe omstandigheden in dezen zal wennen. In onderstaande tabel wordt een aantal aspecten in relatie tot de bescherming van de voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats en tot de bescherming van het foerageergebied in de tijd gezet. Ook de perioden waarin de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden of niet staat in de tabel vermeld.
Pagina 36 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Januari -
maart
april - september
oktober
februari
4.1.1 Gebruik leefgebied
4.1.2 4.1.3
Voortplantingsperiode 4.1.6 4.1.7 4.1.8 Gebruik leefgebied als zomerhabitat 4.1.11 4.1.12 4.1.13 NB. Zomer- en winterhabitat kunnen elkaar overlappen Gebruik leefgebied als winterhabitat 4.1.16 4.1.17 4.1.18 NB. Zomer- en winterhabitat kunnen elkaar overlappen 4.1.21 4.1.22 4.1.23 Activiteiten en 4.1.26 werkzaamheden die 4.1.27 4.1.28 zomerhabitat verstoren of aantasten Activiteiten en 4.1.31 werkzaamheden die 4.1.32 4.1.33 winterhabitat verstoren of aantasten
November -december
4.1.4
4.1.5
4.1.9
4.1.10
4.1.14 4.1.15
4.1.19 4.1.20
4.1.24 4.1.25 4.1.29 4.1.30
4.1.34 4.1.35
Geen activiteiten of werkzaamheden uitvoeren Minst ongunstige periode voor uitvoeren activiteiten of werkzaamheden Activiteiten of werkzaamheden kunnen in deze periode worden uitgevoerd
In alle gevallen is er sprake van maatwerk. In de volgende paragrafen worden, afhankelijk van waar de ingreep effect op heeft, meerdere maatregelen genoemd die getroffen kunnen worden om effecten te niet te doen. Welke van die maatregelen genomen moeten worden en hoeveel is per project verschillend en moet worden onderbouwd. Ook het afwijken op de genoemde maatregelen is mogelijk, mits dit goed onderbouwd wordt. De te nemen maatregelen moeten in verhouding staan tot het effect van de ingreep. Veelal zal een kleine ingreep slechts een gering aantal exemplaren treffen en blijft er veel vergelijkbare habitat in de directe omgeving aanwezig. In dat geval behoeft een relatief beperkt aantal aanvullende maatregelen te worden uitgevoerd. Een kleine ingreep kan echter ook een groot aantal exemplaren treffen. Bijvoorbeeld wanneer een hele populatie vernietigd wordt. In dat geval zal meer gedaan moeten worden.
Pagina 37 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
4.2
Ruimtelijke activiteiten die leiden tot de vernietiging van habitat
4.2.1
De activiteit en zijn effecten Hier zijn de werkzaamheden bedoeld die kunnen resulteren in vernietiging van habitat van de noordse woelmuis. Voorbeelden van dit soort werkzaamheden zijn: • Stads- en dorpsuitbreiding • Aanleg bedrijventerreinen • Infrastructurele werkzaamheden • Natuurontwikkeling • Aanleg bos, recreatieterrein, golfbaan • Waterpeilverlaging • Wijzigingen in dynamiek waterpeil • Dempen van water • Grondwerk • Werkzaamheden aan oevers • Introduceren jaarrond begrazing Effecten zijn: • Er kan sprake zijn dat door vernietiging van de habitat dat de vaste voortplantingsplaats en vaste rust- en verblijfplaats zijn functie voor de noordse woelmuis niet meer kan vervullen (artikel 11). • Door de werkzaamheden kan het gebied bereikbaar of geschikt worden voor de aardmuis en veldmuis, waardoor de noordse woelmuis geen stand meer kan houden. • De gunstige staat van instandhouding kan mogelijk niet gewaarborgd worden.
4.2.2
Functionaliteit Wanneer leefgebied van de noordse woelmuis vernietigd wordt, is er sprake van dat voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen hun functie als zodanig niet meer kunnen vervullen. Het is nagenoeg onmogelijk met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan te geven dat alle verblijfplaatsen binnen het gebied een alternatief hebben. Maatregelen om functionaliteit te waarborgen Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de functionaliteit van voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden: • Aanpassen van het plan, zodat het leefgebied van de noordse woelmuis toch in stand kan blijven. • Direct grenzend aan bestaand habitat evenveel nieuw optimaal habitat realiseren als hetgeen verloren gaat door het beheer daarvan aan te passen of het gebied opnieuw in te richten ten gunste van de noordse woelmuis.
Pagina 38 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
4.2.3
Gunstige staat van instandhouding De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis moet beoordeeld worden op lokaal niveau. Als er een klein gebied vernietigd wordt is er een geringe kans op een aantasting van de verspreiding. Als een groot gebied of een belangrijke schakel tussen twee gebieden aangetast of vernietigd wordt, kan al snel gesteld worden dat de gunstige staat van instandhouding in het geding komt en dat er maatregelen genomen moeten worden om de lokale staat van instandhouding niet in het geding te doen komen. Maatregelen om gunstige staat van instandhouding te waarborgen Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis te waarborgen: • Aanpassen van het plan zodat het leefgebied van de noordse woelmuis toch in stand kan blijven. • Bij aanvoer van grond en (bouw)materialen moet voorkomen worden dat aardmuizen en veldmuizen mee aangevoerd worden. • Tijdig voorafgaande aan de eigenlijke werkzaamheden moet nieuw vervangend optimaal leefgebied van gelijke oppervlakte als hetgeen verloren gaat worden gerealiseerd. Dit kan door het opwaarderen van geschikt habitat naar optimaal habitat of door het realiseren van nieuw optimaal habitat. Dit nieuwe optimale habitat moet functioneren voordat de eigenlijke werkzaamheden aanvangen. • Voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, zodanig dat één of meerdere stukken van minimaal 5 meter breed en 2000 m2 blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Op deze plekken kunnen de noordse woelmuizen relatief efficiënt worden weggevangen en vervolgens direct worden verplaatst naar het nieuwe leefgebied. • Circa twee weken voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen, zodanig dat een vluchtroute naar geschikt of optimaal leefgebied buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden voorlopig in stand wordt gehouden. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, terwijl één of meerdere routes van minimaal 5 meter breed blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Vervolgens moeten deze routes in de richting van het geschikte, blijvende habitat kort worden afgemaaid in een dusdanige tijdsperiode dat de dieren de kans krijgen om weg te vluchten. • Het ongeschikt maken van een gebied en het wegvangen kan het beste gebeuren in het voorjaar voor de voortplantingsperiode begint omdat dan nog een relatief gering aantal exemplaren hierbij betrokken zijn. • Verbindingszones moeten minimaal 10 meter, maar bij voorkeur minimaal 25 meter breed zijn. Onderbrekingen of versmallingen met een voor de noordse woelmuis niet-optimaal vegetatietype of grondgebruik over korte afstand (<50 meter) zijn acceptabel; geen onderbrekingen door bebouwing of bosjes. Regelmatig moeten bredere delen (stapstenen) van minimaal 5 hectare aanwezig zijn. • Nieuw ingericht en/of beheerd gebied moet minimaal 7,5 hectare voor de noordse woelmuis optimaal habitat bevatten. Maximale afstand tussen deze leefgebieden bedraagt circa 3000 meter. Pagina 39 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
• Beheer van de nieuw ingerichte gebieden moet gericht zijn op noordse woelmuis. • Indien in gebied ook aardmuizen en / of veldmuizen aanwezig zijn moet het gebied vernat worden; bij voorkeur dynamisch peilbeheer aansluitend op natuurlijke schommelingen in het peil. • Het effect van de genomen maatregelen moet gemonitord worden. 4.2.4
Zorgplicht Er moeten maatregelen worden genomen om doden en verwonden van individuen van noordse woelmuizen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen. Gedurende de werkzaamheden moet verstoring van door de noordse woelmuis bewoonde gebieden voorkomen worden. Ook moet tijdens kwetsbare perioden (voortplantingsperiode, winterperiode), aantasting van verblijfplaatsen en foerageergebied voorkomen worden. Maatregelen om aan zorgplicht te voldoen Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om ten aanzien van de noordse woelmuis tijdens en na de werkzaamheden invulling te geven aan de zorgplicht: • Er moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periode van de voortplanting. In de regel loopt deze van april tot en met september. Echter, deze periode kan zowel eerder als later beginnen eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden. • Er moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periode van de winter. In de regel loopt deze van november tot en met maart. Echter, deze periode kan zowel eerder als later beginnen eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden. • Voorafgaand aan de werkzaamheden, maar na het tijdig realiseren/aanbieden van vervangend voor de noordse woelmuis optimaal leefgebied, moet bewoond leefgebied tijdig voor de voortplantingsperiode of aanvang van de werkzaamheden ongeschikt worden gemaakt door de aanwezige vegetatie kort af te maaien (vegetatie maximaal 10 centimeter hoog) en het maaisel af te voeren. Hakselen of branden zijn maatregelen die niet toegestaan zijn om het gebied waar de werkzaamheden zijn gepland ongeschikt te maken als leefgebied van de noordse woelmuis. • Bij de uitvoering van de werkzaamheden met machines moet gebruik gemaakt worden van de bestaande infrastructuur van wegen en paden. • Er moet een ecologisch werkprotocol opgesteld worden waarin alle ten behoeve van de noordse woelmuis te nemen maatregelen worden vastgelegd. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig zijn en onder alle betrokken partijen bekend zijn. Werkzaamheden moeten aantoonbaar conform dit protocol worden uitgevoerd. • De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een noordse woelmuisdeskundige.
4.2.5
Niet bewezen effectieve maatregelen • Het verplaatsen van noordse woelmuizen naar nieuw ingericht gebied.
4.2.6
Af te raden maatregelen • Het verplaatsen van noordse woelmuizen naar gebieden die al bewoond worden door noordse woelmuizen. Pagina 40 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
• Het verplaatsen van noordse woelmuizen naar gebieden die al bewoond
worden door andere soorten woelmuizen.
4.3
Ruimtelijke activiteiten die leiden tot aantasting van de habitat
4.3.1
De activiteit en zijn effecten Hier zijn de werkzaamheden bedoeld die kunnen resulteren in het aantasten van de kwaliteit van de habitat van de noordse woelmuis. Voorbeelden van dergelijke werkzaamheden zijn: • Natuurontwikkeling • Introduceren begrazing. • Beheer staken. • Met een andere frequentie beheermaatregel uitvoeren. • Verlaging grondwaterpeil • Baggerwerkzaamheden • Werkzaamheden aan oevers • Wijzigingen in dynamiek waterpeil Effecten zijn: • Er kan sprake zijn dat door aantasting van de habitat dat de vaste voortplantingsplaats en vaste rust- en verblijfplaats zijn functie voor de noordse woelmuis niet meer kan vervullen (artikel 11). • Door de werkzaamheden kan het gebied bereikbaar of geschikt worden voor de aardmuis en veldmuis, waardoor de noordse woelmuis geen stand meer kan houden. • De gunstige staat van instandhouding kan mogelijk niet gewaarborgd worden.
4.3.2
Functionaliteit Wanneer de kwaliteit van het leefgebied van de noordse woelmuis verslechtert, is er sprake van dat voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen hun functie als zodanig niet meer kunnen vervullen. Het is nagenoeg onmogelijk met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan te geven dat alle verblijfplaatsen binnen het gebied een alternatief hebben. Maatregelen om functionaliteit te waarborgen Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de functionaliteit van voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden: • Aanpassen van de plannen waardoor het optimale of geschikte habitat toch behouden kan blijven. • Grasland gefaseerd in ruimte en tijd maaien door bijvoorbeeld één maal per twee jaar te maaien en daarbij stroken van minimaal 5 meter breed te laten staan. • Begrazing (soort grazers, dichtheden) af te stemmen op de eisen van de noordse woelmuis. Dit betreft per gebied altijd maatwerk; bijvoorbeeld: – extensieve beweiding met een dichtheid van één koe per hectare, zonder aanvullend maaibeheer, lijkt in laagveengebieden een efficiënte methode om een populatie noordse woelmuizen te behouden;
Pagina 41 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
• • •
• •
4.3.3
– de dichtheid van de grazers is afhankelijk van de structuur van de vegetatie; – toepassen van seizoensbegrazing en geen jaarrondbegrazing; – op Texel leidt begrazing door runderen snel tot een negatief effect, dit in tegenstelling tot begrazing door schapen of paarden; – uitrasteren van natte oeverzones kan noodzakelijk zijn. Rietland één maal per 2 à 3 jaar maaien. Het waterpeilbeheer aanpassen door het introduceren van het ter plekke thuishorende natuurlijke waterpeilregime. Bij baggeren moet de plaats waar vanaf de kant wordt gebaggerd en/of waar de bagger aan kant wordt gebracht een ongeschikte biotoop voor de noordse woelmuis zijn. Indien dit niet mogelijk is, moet een zo klein mogelijk deel van de biotoop voorafgaand ongeschikt worden gemaakt, bijvoorbeeld door de aanwezige vegetatie kort af te maaien. Struweel en andere houtige gewassen verwijderen. De oever, waar noordse woelmuizen verblijfplaatsen hebben, moet bij de werkzaamheden worden ontzien.
Gunstige staat van instandhouding De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis moet beoordeeld worden op lokaal niveau. Wanneer ook concurrerende woelmuissoorten aanwezig zijn in of nabij het gebied kunnen de effecten van een verslechtering van de kwaliteit van de habitat groot zijn. Er kan dan al snel gesteld worden dat de gunstige staat van instandhouding in het geding komt en dat er maatregelen genomen moeten worden om de lokale staat van instandhouding niet in het geding te doen komen. Maatregelen om gunstige staat van instandhouding te waarborgen Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis te waarborgen: • Bij aanvoer van grond en (bouw)materialen moet voorkomen worden dat aardmuizen en veldmuizen mee aangevoerd worden. • Tijdig voorafgaande aan de eigenlijke werkzaamheden moet nieuw vervangend optimaal leefgebied van gelijke oppervlakte als hetgeen verloren gaat worden gerealiseerd. Dit kan door het opwaarderen van geschikt habitat naar optimaal habitat of door het realiseren van nieuw optimaal habitat. Dit nieuwe optimale habitat moet functioneren voordat de eigenlijke werkzaamheden aanvangen. • Voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, zodanig dat één of meerdere stukken van minimaal 5 meter breed en 2000 m2 blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Op deze plekken kunnen de noordse woelmuizen relatief efficiënt worden weggevangen en vervolgens direct worden verplaatst naar het nieuwe leefgebied.
Pagina 42 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
• Circa twee weken voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet
•
• •
•
•
• •
4.3.4
het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen, zodanig dat een vluchtroute naar geschikt leefgebied buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden voorlopig in stand wordt gehouden. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, terwijl één of meerdere routes van minimaal 5 meter breed blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Vervolgens moeten deze routes in de richting van het geschikte of optimale, blijvende habitat kort worden afgemaaid in een dusdanige tijdsperiode dat de dieren de kans krijgen om weg te vluchten. Het ongeschikt maken van een gebied en het wegvangen kan het beste gebeuren in het voorjaar voor de voortplantingsperiode begint omdat dan nog een relatief gering aantal exemplaren hierbij betrokken zijn. Bij de uitvoering van de werkzaamheden met machines moet gebruik gemaakt worden van de bestaande infrastructuur van wegen en paden. Het ongeschikt maken van een gebied en het wegvangen kan het beste gebeuren in het voorjaar voor de voortplantingsperiode begint omdat dan nog een relatief gering aantal exemplaren hierbij betrokken zijn. Verbindingszones moeten minimaal 10 meter maar bij voorkeur minimaal 25 meter breed zijn. Onderbrekingen of versmallingen met een voor de noordse woelmuis niet-optimaal vegetatietype of grondgebruik over korte afstand (<50 meter) zijn acceptabel; geen onderbrekingen door bebouwing of bosjes. Regelmatig moeten bredere delen (stapstenen) van minimaal 5 hectare aanwezig zijn. Nieuw ingericht en/of beheerd gebied moet minimaal 7,5 hectare voor de noordse woelmuis optimaal habitat bevatten. Maximale afstand tussen deze leefgebieden bedraagt circa 3000 meter. Beheer van de nieuw ingerichte gebieden moet gericht zijn op noordse woelmuis. Indien in gebied ook aardmuizen en / of veldmuizen aanwezig zijn moet het gebied vernat worden; bij voorkeur dynamisch peilbeheer aansluitend op natuurlijke schommelingen in het peil.
Zorgplicht Er moeten maatregelen worden genomen om doden en verwonden van individuen van noordse woelmuizen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen. Gedurende de werkzaamheden moet verstoring van door de noordse woelmuis bewoonde gebieden voorkomen worden. Ook moet tijdens kwetsbare perioden, met name de voortplantingsperiode, aantasting van verblijfplaatsen en foerageergebied voorkomen worden. Maatregelen om aan zorgplicht te voldoen Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om ten aanzien van de noordse woelmuis tijdens en na de werkzaamheden invulling te geven aan de zorgplicht: • Er moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periode van de voortplanting. In de regel loopt deze van april tot en met september. Echter, deze periode kan zowel eerder als later beginnen eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden.
Pagina 43 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
• Er moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periode van de winter. In
•
• •
•
de regel loopt deze van november tot en met maart. Echter, deze periode kan zowel eerder als later beginnen eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden. Voorafgaand aan de werkzaamheden, maar na het tijdig realiseren/aanbieden van vervangend voor de noordse woelmuis optimaal leefgebied, moet bewoond leefgebied tijdig voor de voortplantingsperiode of aanvang van de werkzaamheden ongeschikt worden gemaakt door de aanwezige vegetatie kort af te maaien (vegetatie maximaal 10 centimeter hoog) en het maaisel af te voeren. Hakselen of branden zijn maatregelen die niet toegestaan zijn om het gebied waar de werkzaamheden zijn gepland ongeschikt te maken als leefgebied van de noordse woelmuis. Bij de uitvoering van de werkzaamheden met machines moet gebruik gemaakt worden van de bestaande infrastructuur van wegen en paden. Er moet een ecologisch werkprotocol opgesteld worden waarin alle ten behoeve van de noordse woelmuis te nemen maatregelen worden vastgelegd. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig zijn en onder alle betrokken partijen bekend zijn. Werkzaamheden moeten aantoonbaar conform dit protocol worden uitgevoerd. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een noordse woelmuisdeskundige.
4.3.5
Niet bewezen effectieve maatregelen • Het verplaatsen van noordse woelmuizen naar nieuw ingericht gebied.
4.3.6
Af te raden maatregelen • Het verplaatsen van noordse woelmuizen naar gebieden die al bewoond worden door noordse woelmuizen. • Het verplaatsen van noordse woelmuizen naar gebieden die al bewoond worden door andere soorten woelmuizen.
4.3.7
Voorbeelden
Figuur 9: Twee maal per jaar gemaaid grasland dat plas-dras staat: ongeschikt habitat voor noordse woelmuis (bron: Beemster & Bakker, 2009; foto A&W).
Pagina 44 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
5
Bronnen en begrippen
5.1
Bronnen Literatuur Beemster, N. & S. Bakker, 2009. De Noordse woelmuis in de boezemlanden en zomerpolders van het Sneekermeergebied. Een analyse van vangsten in 2007 en 2008. A&W-rapport 1175. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Veenwouden. Haye, M. La & J.M. Drees, 2004. Beschermingsplan noordse woelmuis. Rapport EC-LNV 270. Janssen, J.A.M. & J. Schaminée, 2004. Soorten van de Habitatrichtlijn. KNNV uitgeverij. Koelman, R.M., 2007. Handleiding inventarisatie noordse woelmuis m.b.v. inloopvallen. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem Schie, M. van & K. van Veen, 2012. Noordse woelmuis in laagveen, een zoektocht naar duurzaam beheer. Vakblad natuur bos landschap 5(9), p. 4 – 7. Witte van den Bosch, R.H., D.L. Bekker & J.J.A. Dekker, 2009. Landschapsdynamiek voor noordse woelmuis. Landschap 26(3), p. 147152. Witte van den Bosch, R.H. & D. Bekker, 2009. Verdwijnt de oer-Hollands lemming?. Zoogdier 20-4, p. 3-7. Zoogdiervereniging. www.zoogdiervereniging.nl
5.2
Begrippen Deskundige Het Ministerie van Economische Zaken verstaat onder een deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis moet te zijn opgedaan doordat de deskundige: • op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; en/of • op MBO niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten; en/of • als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals bijvoorbeeld een bureau welke is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus; en/of
Pagina 45 van 48
Noordse woelmuis | Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard | Versie 1.1 Maart 2014
•
zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied) en/of zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of bescherming.
Dispersie Ongerichte beweging van een individu dat op zoek is naar een (mogelijke) vestigingsplaats. Ecologisch werkprotocol In een ecologisch werkprotocol staat omschreven welke maatregelen getroffen worden om effecten op beschermde soorten te voorkomen en hoe te handelen wanneer ze onverhoopt toch optreden. Er staat onder andere in vermeld: • in welke periode gewerkt moet worden, • welke ingrepen gepleegd worden, • welke maatregelen worden genomen en wat daarmee wordt gerealiseerd betreffende de noordse woelmuis, • wanneer begeleiding door een deskundige noodzakelijk is, • wie die deskundige is en wat de deskundige exact gaat doen. Endemische soort Een endemische soort komt alleen in een beperkt omgrensd gebied voor, vaak veroorzaakt doordat in het verleden populaties ruimtelijk geïsoleerd van elkaar zijn komen te liggen. Metapopulaties zijn op te vatten als populaties van soorten waarvoor een gebied bestaat uit verschillende plekken met geschikt. De metapopulatie bestaat dus uit onderling min of meer gescheiden lokale (sub)populaties. De geschikte biotoopplekken kunnen op een bepaald moment al of niet bezet zijn door een soort. De dynamiek in zo’n metapopulatie kan worden beschreven door lokale extincties en lokale (her)kolonisaties. Migratie Seizoensgebonden of dagelijkse beweging heen en terug tussen delen van het leefgebied. Monitoring Er kunnen twee typen monitoring worden onderscheiden: 1. monitoring om de effectiviteit van een nog niet bewezen mitigerende of compenserende maatregel te bepalen. Dit kan het beste planmatig worden opgepakt. Een onderwerp dat zich hiervoor leent is het bepalen of terugplaatsen van noordse woelmuizen in een gebied waar al noordse woelmuizen aanwezig zijn effectief is. Hetzelfde geldt voor het verdrijven van noordse woelmuizen uit een gebied voorafgaand aan de werkzaamheden.
Pagina 46 van 48
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
2. monitoring bij een specifiek project. De resultaten van de monitoring moeten gekoppeld te zijn aan go / no-go beslissingen. Bijvoorbeeld eerst een rapportage opleveren dat nieuw gemaakt leefgebied in staat is te functioneren als leefgebied voor de noordse woelmuis, voordat toestemming wordt verkregen om het aanwezige leefgebied te vernietigen.
5.3
Totstandkoming publicatie
Deze publicatie is tot stand gekomen in opdracht van met ministerie van Economische Zaken. Deze uitgave is opgesteld en gecoördineerd door Dienst Landelijk Gebied (DLG). Aan de eerste versie (december 2012) werkten mee: Wouter van Heusden (auteur, Dienst Landelijk Gebied), Toon Zwetsloot (co-auteur, Dienst Landelijk Gebied), Rob Koelman (Zoogdiervereniging), Rob van Apeldoorn (Alterra), Martijn van Schie (Vereniging Natuurmonumenten), Nico Beemster (Altenburg & Wymenga), Brigitte Leijtens (Dienst Landelijk Gebied), Jelle van Aalst (Dienst Landelijk Gebied), Martijn van Opijnen (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).
Pagina 47 van 48
Colofon Dit is een publicatie van
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Postbus 40225 | 8004 DE Zwolle
Meer informatie
088 042 42 42 (lokaal tarief) | mijn.rvo.nl.
Bronvermelding
Soortenstandaard Noordse woelmuis, versie 1.1 © Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | maart 2014.
Foto voorkant René Wanders
Publicatienummer
RVO-S06-401/BF15896 Deze publicatie is tot stand gekomen in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en opgesteld en gecoördineerd door Dienst Landelijk Gebied (DLG). De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) stimuleert ondernemers bij duurzaam, agrarisch, innovatief en internationaal ondernemen. Met subsidies, het vinden van zakenpartners, kennis en het voldoen aan wet- en regelgeving. RVO.nl werkt in opdracht van ministeries en de Europese Unie. RVO.nl is een onderdeel van met ministerie van Economische Zaken. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de beleidsinhoud; Economische Zaken is verantwoordelijk voor de organisatie.