NOODPLAN LEVERINGS- EN VOORZIENINGSZEKERHEID AARDGAS
NEDERLAND Gebaseerd op de Verordening (EU) Nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstellen van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad
Versie 2.0 – 3 december 2012
Directie Energiemarkt Ministerie van Economische Zaken Nederland
Inleiding Verordening (EU) Nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstellen van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad (in het navolgende: de verordening), schrijft onder andere voor dat lidstaten een noodplan opstellen waarin wordt aangegeven welke maatregelen worden genomen om een onverhoopte verstoring van de gasvoorziening te ondervangen als dat via meer gangbare en in het preventieve actieplan benoemde maatregelen niet mogelijk blijkt te zijn. Het voorliggende plan bevat het noodplan voor Nederland. Een land dat binnen de Europese Unie een aparte positie inneemt als het gaat om aardgas. Binnen de Europese Unie is Nederland de grootste netto-exporteur van aardgas en naar verwachting zal Nederland tot zeker 2025 een netto-exporteur van aardgas blijven. Deze situatie werkt ook door op (de inhoud van) dit noodplan. Gezien de omvangrijke eigen productie en de mogelijkheid om daarop een beroep te doen bij het wegvallen van importstromen is Nederland redelijk immuun voor een onverhoopte verstoring van de gasvoorziening in (Noordwest-)Europa. Dit wordt nog eens versterkt doordat de Nederlandse productie niet afhankelijk is van een enkele productiebron. Het Groningenveld, de grootste bron van Nederlands aardgas, kent meer dan 20 onafhankelijk van elkaar opererende productielocaties en daarnaast wordt er gas geproduceerd uit 235 zogenoemde kleine velden. Dit alles maakt dat het Nederlandse noodplan redelijk eenvoudig van opzet is en ook kan zijn. Er is, zoals in het navolgende wordt beschreven, uiteraard sprake van een crisisorganisatie die in geval van ernstige verstoring van de gasvoorziening wordt geactiveerd. Gezien de Nederlandse situatie m.b.t. aardgas is het echter niet noodzakelijk om te kunnen terugvallen op niet op de markt gebaseerde maatregelen en mag en kan er op worden vertrouwd dat de binnenlandse productie eventuele problemen met de gasvoorziening kan en zal opvangen. In het navolgende wordt, uitgaande van hetgeen in artikel 10, lid 1 van de verordening is aangegeven als in het noodplan te adresseren onderwerpen, invulling gegeven aan het noodplan voor wat betreft Nederland. Deze versie van het noodplan zal worden voorgelegd aan de Nederlandse gassector, omringende lidstaten en de Europese Commissie. Mede op basis van hun reacties zal het definitieve noodplan worden opgesteld dat op 3 december 2012 zal worden ingediend bij de Europese Commissie. 1. Crisisniveaus (artikel 10, lid 1a) In het algemeen worden binnen het crisismanagement in Nederland vier fasen onderscheiden, corresponderend met het tijdsverloop van de (dreigende) crisis: 1. normale fase: preparatie op een crisis door middel van up-to-date houden draaiboeken, crisisbewustzijn, opleiden, trainen, oefenen 2. aandachtsfase: er zijn signalen dat een crisis dreigt of een ernstig incident bestreden dient te worden. Vanuit de aandachtsfase kan afgeschakeld worden naar de normale fase of verder opgeschaald naar de crisisfase. 3. crisisfase: bestrijden en beheersen van de crisis 4. nafase: afbouw crisisorganisatie, evalueren en aanpassen draaiboeken. Vanuit de normale fase wordt overgegaan naar een aandachtsfase of crisisfase, de zogenoemde opschaling. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 2 soorten opschaling: informatieve opschaling en organisatorische opschaling. Informatieve opschaling De opschaling van ‘normaal’ naar ‘aandacht’ is de zogenaamde informatieve opschaling. Deze opschaling is vereist wanneer extra alertheid met betrekking tot de situatie noodzakelijk is en het essentieel is goed geïnformeerd te zijn en snel en adequaat informatie uit te kunnen wisselen. Er wordt doorgewerkt in de normale organisatiestructuur op basis van de gebruikelijke verantwoordelijkheden. Deze opschaling is er op gericht de interne en externe informatie-uitwisseling zo optimaal
mogelijk te laten verlopen, mede ter voorbereiding op een eventuele opschaling naar de crisisfase. Organisatorische opschaling Deze opschaling is vereist wanneer de reguliere organisatie niet kan anticiperen op de ontstane of verwachte situatie. Door organisatorische opschaling is het mogelijk interne processen van informatie-uitwisseling, besluitvorming en uitvoering van maatregelen te coördineren en te versnellen. 2. Rol en verantwoordelijkheden van aardgasbedrijven en industriële gasafnemers (artikel 10, lid 1b) De rol en verantwoordelijkheden in tijden van crises en voor zover die omschreven zijn hebben alleen betrekking op de zogenoemde regionale- en landelijke netbeheerders. Conform artikel 51 van de Gaswet dienen netbeheerders elke 5 jaar een calamiteitenplan vast te stellen. In de Ministeriele Regeling ‘Kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas’ (Stcrt 2004, 253) zijn in artikel 20a nadere regels gesteld waaraan een dergelijk calamiteitenplan dient te voldoen. De eisen waaraan een dergelijk calamiteitenplan dient te voldoen hebben vnl. betrekking op de proceseisen in geval van crises. Er moet een zorgvuldig proces zijn doorlopen om te komen tot crisisbeheersingsysteem en dit dient adequaat in de organisatie te worden geborgd. De precieze inhoud is voor de verantwoordelijkheid van de netbeheerder zelf. 3. Rol en verantwoordelijkheden van de bevoegde instantie en andere entiteiten (artikel 10, lid 1c) De Minister van Economische Zaken (EZ) is de bevoegde instantie zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 van de verordening. De minister van EZ is tevens politiek verantwoordelijk voor de energievoorziening, terwijl de netbeheerders operationeel verantwoordelijk zijn. Door deze verdeling is de minister verantwoordelijk voor de kaderstelling in alle fasen van crisisbeheersing. Binnen de gestelde kaders doen de netbeheerders wat van hun verwacht wordt. Een voorbeeld hiervan is dat de minister moet aangeven of er afnemersgroepen of sectoren zijn die voorrang moeten krijgen bij de levering van energie (kaderstelling in de responsfase). Netbeheerders houden daar vervolgens rekening mee in hun afschakelplannen. Met andere woorden de minister heeft slechts zeer beperkte rechtstreekse sturingsrelaties met de gas- en elektriciteitssector. Het zijn uiteindelijk de landelijke netbeheerders (GTS voor gas) en de regionale netbeheerders die daadwerkelijk de bevoegdheid hebben om iets te doen. Een ander aspect van de politieke verantwoordelijkheid is dat de minister te allen tijde verantwoording moet kunnen afleggen over zijn beleid, en het parlement en het brede publiek moet kunnen informeren over de omvang, oorzaak en gevolgen van een crisis. Dit brengt met zich mee dat hij moet beschikken over een uitgebreid en up to date netwerk van crisismanagers in de sector, zodat tussen sector en de minister een efficiënte informatie-uitwisseling tot stand kan komen. Een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling houdt ook in dat een crisis wordt opgelost op het laagst mogelijke niveau (gemeente bij een gemeentelijke crisis, provincie bij een provinciale crisis en het rijk bij een rijksbrede crisis), en dat andere vakdepartementen verantwoordelijk zijn voor hun eigen beleidsterrein (het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor openbare orde en veiligheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de volksgezondheid, etc.). Door ketenafhankelijkheden kan een crisis in de energiesector overslaan naar crises in andere sectoren. Voor de bestrijding daarvan is dan ook opschaling naar andere vakministers nodig. De crisisorganisatie van het Ministerie van EZ is ingebed in de reguliere EZ organisatie. Alle betrokken staf- en beleidsdirecties zijn verantwoordelijk voor het treffen van een adequate voorbereiding op en de bestrijding van crisis op hun beleidsterrein. Voor de gasvoorziening betekent dit dat Directoraat Generaal Energie, Telecommunicatie en Markten (DGETM), directie energiemarkt (EM) hiervoor primair verantwoordelijk is. Het
managementteam van de Directie EM benoemt de crisiscoördinator voor gas. De crisiscoördinator gas vervult zowel in de reguliere organisatie als in de crisisorganisatie een belangrijke rol op het gebied van crisisbeheersing en onderhoudt contacten met de gassector. De crisiscoördinator is verder lid van het Energiecrisisteam (ECT) en van het operationele EZ crisisteam. De directeur Energiemarkt is eindverantwoordelijk voor crisisbeheersing op het gebied van elektriciteit en gas en is de voorzitter van het energiecrisisteam. Het departementaal coördinatiecentrum crisisbeheersing (DCC) is binnen het ministerie van EZ verantwoordelijk voor de algemene coördinatie van crisisbeheersing zowel binnen EZ als interdepartementaal. 4. Reactiemogelijkheden voor aardgasbedrijven en industriële gasafnemers (artikel 10, lid 1d) Zoals aangegeven is de Minister van EZ politiek verantwoordelijk voor de energievoorziening, terwijl de netbeheerders operationeel verantwoordelijk zijn. Door deze verdeling is de minister verantwoordelijk voor de kaderstelling in alle fasen van crisisbeheersing. Binnen de gestelde kaders doen de netbeheerders wat van hun verwacht wordt. In de Gaswet en de daarop gebaseerde secundaire regelgeving zijn tal van bepalingen opgenomen met het oog op het garanderen van de leveringszekerheid van gas. Zo monitort de minister jaarlijks de leverings- en voorzieningszekerheid. In dit verband kijkt hij ook naar maatregelen in geval van piekbelasting of het in gebreke blijven van één of meerdere leveranciers. Voor de netbeheerder is een belangrijke rol weggelegd vooral bij het garanderen van de leveringszekerheid. De netbeheerders hebben de taak om de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten te waarborgen en zij dienen voorzieningen te treffen in het kader van de leveringszekerheid. Daarnaast moeten zij beschikken over een kwaliteitsbeheersingssysteem dat o.a. betrekking heeft op de veiligheid en betrouwbaarheid van de transportdienst en moeten zij over voldoende capaciteit voor dit transport beschikken. Indien noodzakelijk kan de minister de netbeheerders investeringsverplichtingen opleggen. De beheerder van landelijk gastransportnet, GTS, heeft in de wet- en regelgeving extra taken en verantwoordelijkheden gekregen om voorzieningen te treffen in het kader van de leveringszekerheid. Afhankelijk van de ernst van een mogelijke crisis zal GTS primair gebruik maken van op de markt gebaseerde maatregelen. Dit kan zij doen via het op marktbasis georiënteerde balanceringsregime. In dit regime dient iedere partij (shipper) die actief is op het gasnet binnen een bepaalde periode in balans te zijn. Mocht daar door welke oorzaak dan ook geen sprake van zijn dan heeft GTS de middelen om daardoor ontstane onbalanspositie te herstellen. Zij kan via de biedladder het tekort dan wel het overschot aan gas aan- en verkopen op de markt. De kosten die GTS hiervoor maakt worden doorgegeven aan de marktpartij die de onbalans heeft veroorzaakt. Mocht de crisis zeer ernstig zijn dan kan GTS een specifieke aanwijzing geven aan shippers met als doel het net alsnog in balans te brengen. Mocht ook dat geen soulaas bieden en het systeem blijft in onbalans (de ‘rode’ zone), dan kan GTS een noodsituatie uitroepen en handelen zoals hieronder uiteengezet. Indien GTS geconfronteerd wordt met onverwachte grote storingen in het landelijk gastransportnet, waaronder ook wordt begrepen een storing in de tot het landelijk gastransportnet behorende ondersteunende communicatie en besturingssystemen, waarbij de systeemintegriteit in het geding komt, kan zij een noodsituatie uitroepen. Als GTS een noodsituatie heeft uitgeroepen dan zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet maatregelen nemen in onderstaande volgorde: • inzet van eventueel gecontracteerde middelen voor noodsituaties; • instructies betreffende installaties voor de opslag van gas of LNG en op entrypunten van het landelijk gastransportnet;
•
instructies op exitpunten van het landelijk gastransportnet. In concreto betekent dit dat bepaalde exits worden geïnstrueerd minder te doen c.q. af te schakelen. Het gevolg is dat de huishoudelijke markt pas in laatste instantie minder bedeeld zal worden.
Het feit dat GTS instructies mag geven is vastgelegd in de Gaswet, artikel 17b, lid 7: ‘De netbeheerder van het landelijk gastransportnet kan, in het belang van de doelmatige uitvoering van zijn wettelijke taken, instructies geven over een ingediend programma.’ Naast deze reguliere taken en verantwoordelijkheden dienen alle netbeheerders samen te werken om ook het transport van gas en elektriciteit in buitengewone omstandigheden te waarborgen. De Directie Regulering Energie en Vervoer (DREV) van de Nederlandse Mededingsautoriteit (NMa) ziet toe op de naleving en uitvoering van de wet- en regelgeving 5. Maatregelen en acties stadsverwarming en elektriciteitsproductie (artikel 10, lid 1e) Nederland kent geen specifieke overheidsmaatregelen en acties wat betreft de gaslevering voor de sectoren stadsverwarming en elektriciteitsproductie. Ook deze sectoren zijn direct of indirect actief op de gasmarkt. In geval van crisis worden ook zij beschermd via het balanceringsregime van GTS. Op het gebied van elektriciteitslevering en gasafhankelijkheid is de Nederlandse landelijke netbeheerder TenneT op dit moment bezig met zijn noodplannen waarbij de aspecten van gasafhankelijkheid duidelijk worden aangescherpt. Dit noodplan is begin 2013 gereed. De huidige noodplannen besteden in beperkte mate aandacht aan de gasafhankelijkheid en elektriciteitsproductie met name met betrekking tot de regio Groningen, waar gaswinninglocaties voorrang krijgen bij elektriciteitslevering bij uitval van capaciteit. Verder bestaan er generieke noodmaatregelen als er productie wegvalt. 6. Te volgen procedures en maatregelen (artikel 10, lid 1f) Voorafgaand aan of tijdens (dreigende) verstoringen en crisissituaties hebben binnen de EZ crisisorganisatie het DCC en de verschillende beleids- en stafdirecties hun eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De verantwoordelijkheid van de directie EM voor (dreigende) crisissituaties die zich voordoen in de sector gas beperkt zich tot de downstreamsector. Crisissituaties die zich voordoen in de upstreamsector worden afgehandeld door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Indien zich een crisissituatie voordoet in de upstreamsector die gevolgen heeft voor de downstreamsector, komt de directie EM in beeld. Verantwoordelijkheden De verantwoordelijkheidsverdeling tussen het DCC en de directie EM is als volgt: • DCC is verantwoordelijk voor de algemene coördinatie van crisisbeheersing zowel binnen EZ als interdepartementaal; • DCC is verantwoordelijk voor facilitaire zaken rondom crisisbeheersing; • DCC geeft de kaders aan op basis waarvan de beleids- en stafdirectie invulling dienen te geven aan crisismanagement; • De beleids- en stafdirecties zijn verantwoordelijk voor de invulling van crisisbeheersing op hun eigen beleids- c.q. stafterrein. Zij houden daarbij rekening met de kaders die het DCC aangeeft. Bevoegdheden Afhankelijk van de crisismanagementfase ligt de besluitvorming ofwel bij het DCC ofwel bij de directie EM. In de normale fase en de aandachtsfase ligt de besluitvorming bij de directie EM en wordt gehandeld conform het handboek crisisbeheersing gas en elektriciteit. Indien sprake is van een crisisfase ligt de besluitvorming bij het DCC en wordt gehandeld conform het EZ basishandboek crisisbeheersing.
Taakverdeling In onderstaande schema’s is per crisismanagementfase aangegeven wat de taken van respectievelijk het DCC en de directie EM zijn. Normale fase DCC • Fungeren als eerste en algemeen contact- en informatieknooppunt EZ op basis van bereikbaarheid 7 x 24 uur per week. • Alert zijn/het volgen van ontwikkelingen op alle EZ beleidsterreinen die mogelijk duiden op een ernstige verstoring. • Coördineren van het EZcrisisbeheersingsbeleid. • Voeren van interdepartementaal en internationaal overleg dat niet specifiek tot de competentie van staf- en beleidsdirecties behoort • Intern borgen en continue verbeteren van het. crisismanagement, onder andere via opleidings– en oefenbeleid • Verzorgen van (inter)departementale informatieverzameling en -deling op het gebied van algemene crisisbeheersing. • Bieden van facilitaire ondersteuning van de EZ-crisisorganisatie vooraf, ten tijde van en na afloop van een crisissituatie.
Aandachtsfase DCC • Informatie-uitwisseling directie EM (melding, situatie). • Adviseren over opschalingsniveau.
Crisisfase DCC • Informatie-uitwisseling directie EM. • Adviseren PSG over
Directie EM • Intern en extern aanspreekpunt m.b.t. crisisbeheersing in de gas- en elektriciteitssector. • Alert zijn op/het volgen van ontwikkelingen binnen de eigen sector die mogelijk duiden op een ernstige verstoring. • Communiceren van verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden naar de sector, zodat de sector ook daadwerkelijk zijn verantwoordelijkheid neemt. • Onderhouden van contacten met de sector en indien nodig agenderen van punten tijdens de sector relevante reguliere overleggen die plaatsvinden. • Het up-to-date houden van het sectorhandboek (waaronder actualiseren bereikbaarheids- en beschikbaarheidgegevens). • Informeren DCC over relevante ontwikkelingen op het gebied van crisisbeheersing in de eigen sector; • Het participeren in crisisoefeningen. zowel departementaal, interdepartementaal als van organisaties binnen de sector. • Zorg dragen voor de benodigde basis informatie en het up to date houden hiervan.
Directie EM • Informatie-uitwisseling DCC (melding, situatie). • Beslissen over opschalings/afschalingsniveau. • Voortdurend volgen van de laatste stand van zaken over de actuele situatie. • Informeren van de Directie Communicatie in geval van opschaling. • Onderhouden contacten met eigen ketenpartners.
Directie EM • Informatie-uitwisseling DCC. • Instellen ECT.
• •
opschaling/afschalingsniveau. Inrichten benodigde crisisruimten. Verzorgen nafase.
•
Lid Operationele Team en Beleidsteam.
Na binnenkomst van een melding vindt direct uitwisseling plaats tussen DCC en de directie EM. De crisiscoördinator gas verifieert en vergaart n.a.v. de binnengekomen melding de relevante informatie. Vervolgens classificeert hij de situatie in één van de drie fasen van crisismanagement (normaal; aandacht; crisis). Nadat de situatie geclassificeerd is, informeert de crisiscoördinator de directeur EM en het hoofd DCC. De directeur EM besluit, na inwinnen van advies bij het hoofd DCC, tot welk opschalingsniveau wordt overgegaan. 7. Crisismanager/crisisteam (artikel 10, lid 1g) Als zich een crisis voordoet kan de directeur EM het ECT oproepen. Het ECT vervult haar rol zoveel mogelijk als afspiegeling van de reguliere organisatie en staat onder voorzitterschap van de directeur EM of een lid van het managementteam van de directie EM. Het ECT fungeert als back office voor de EM-medewerkers die zitting hebben in de teams van de EZ-crisisorganisatie: het Beleidsteam en het Operationele Team. Het ECT bestaat uit de volgende personen: • voorzitter: Directeur EM of een lid van het managementteam van de directie EM; • lid: crisiscoördinator gas/elektriciteit; • lid: beleidsmedewerker directie EM; • lid: beleidsmedewerker directie EM.
Taken van het ECT zijn: • verzamelen van informatie en verifiëren op juistheid bij bedrijven en andere relevante ketenpartners; • analyseren binnengekomen informatie en bewerken tot een samenvatting en knelpunten overzicht; • formuleren van te nemen maatregelen; • informeren en adviseren Beleidsteam en/of Operationele Team over te nemen maatregelen; • onderhouden van contacten met de sector en verslaglegging hiervan; • onderhouden van contacten met andere overheidsdiensten en verslaglegging hiervan; • verslaglegging van de vergaderingen; • bijhouden van inkomende en uitgaande informatie en zorg dragen dat opvolging gegeven wordt aan informatiebewerking en eventueel gevraagde terugkoppeling wordt nageleefd; • bewaken toegankelijkheid van reeds vergaarde informatie; • classificeren van de situatie indien zich wijzigingen voordoen. Indien de situatie wijzigt en geclassificeerd kan worden als crisismanagementfase normaal of aandacht, kan de directeur EM besluiten het ECT te ontbinden. De directeur EM zorgt daarbij voor een goede overdracht van taken die voortvloeien uit het ECT naar de reguliere organisatie. 8. Bijdrage op de markt gebaseerde maatregelen (artikel 10, lid h) Het is aan de netbeheerders en andere op de gasmarkt actieve partijen om te bepalen welke maatregelen zij nemen om een crisis het hoofd te bieden. De bevoegde instantie oefent daar geen invloed op uit. Wel kan GTS in voorkomende gevallen aanwijzingen geven aan shippers met als doel het net in balans te brengen en te houden (zie par. 4). 9. Bijdrage niet op de markt gebaseerde maatregelen (artikel 10, lid i) Zoals in de vorige paragraaf aangegeven is aan netbeheerders en andere op de gasmarkt actieve partijen om te bepalen welke maatregelen zij nemen om een crisis het hoofd te
bieden. Van de in bijlage III bij de verordening genoemde niet op de op de markt gebaseerde maatregelen, wordt in Nederland dan ook geen gebruik gemaakt (zo is geen van de genoemde maatregelen opgenomen in de vigerende wet- en regelgeving). Uitsluitend in noodsituaties, en dan nog pas in laatste instanties kan GTS bepaalde exits instrueren minder te doen. Zie ook paragraaf 4. 10. Samenwerking met andere landen (artikel 10, lid 1j) Ten tijde van een crisis kan en zal het noodzakelijk zijn dat wordt samengewerkt met andere (omringende) lidstaten om de gevolgen van een verstoring van de gasvoorziening op te vangen. Nederland kent geen afspraken tot samenwerking met andere (omringende) lidstaten die alleen ten tijde van een crisis in werking treden. Wel kent Nederland, via het Pentalaterale Gasplatform een meer generieke samenwerkingsrelatie met België, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg waar het gaat om aardgas gerelateerde aangelegenheden (marktwerking; leverings- en voorzieningszekerheid). Indien de aard en omvang van een eventuele crisis dat vereist zullen de gevolgen daarvan via dit platform worden ondervangen. Daarnaast zal waar nodig gebruik worden gemaakt van de bestaande (diplomatieke) reguliere relaties met lidstaten en de Europese Commissie. Dit uiteraard afhankelijk van aard en omvang van de crisis. Nederland voorziet daarbij nadrukkelijk een rol voor de op basis van de verordening ingestelde Gas Coordination Group. Samenwerking tussen transmissiesysteem beheerders (TSO’s) Ten tijde van een crisis kan en zal het noodzakelijk zijn dat wordt samengewerkt met andere (omringende) TSO's om de gevolgen van een verstoring van de gasvoorziening te beperken. Daarom werkt de Nederlandse TSO continue samen met aangrenzende TSO's en kent ook zij geen specifieke afspraken tot samenwerking met andere (omringende) lidstaten die alleen ten tijde van een crisis in werking treden. De dispatching centra van de West-Europese TSO’s hebben dagelijks veelvuldig contact en overleg met elkaar om het gehele West-Europese gastransport optimaal draaiende te houden. In geval van een noodsituatie wordt er gezamenlijk naar praktische oplossingen gezocht. Tot op heden heeft deze wijze van samenwerken er toe geleid dat er geen onderbrekingen van het gastransport op Nederlandse grenspunten heeft plaatsgevonden waarbij de leveringszekerheid in het geding kwam. De samenwerking tussen TSO's is met de implementatie van het 3e Pakket geformaliseerd (Verordening 715/2009). Deze geformaliseerde samenwerking heeft ertoe geleid dat naast de eigen analyse van (toekomstige) bottlenecks in het netwerk en het consulteren van de markt door middel van tweejaarlijkse open seasons, bottlenecks in het netwerk geïdentificeerd worden in het Ten Year Network Development Plan van ENTSOG, waaraan ook de Nederlandse TSO bijdraagt. In het kader van de Gas Regional Investment Plans voor Noordwest-Europa vindt voor deze regio een verdiepingsslag plaats. Dit tweejaarlijkse plan geeft inzicht in de regionale vraag-aanbod balans, infrastructuurontwikkelingen en inzicht in projecten, en de wijze waarop de TSO's met elkaar samenwerken. 11. Rapportage verplichting (artikel 10, lid 1k) Naast de rapportageplicht uit hoofde van de verordening, bestaat er in Nederland geen rapportageplicht anders dan in dit noodplan genoemd. 12. Vooraf gedefinieerde acties voor het beschikbaar stellen van gas in noodsituatie (artikel 10, lid 1l) Gezien de reeds in de inleiding beschreven Nederlandse situatie op het gebied van gas, kent Nederland geen vooraf gedefinieerde acties voor het beschikbaar stellen van gas in noodsituaties. De enige uitzondering hierop is de LNG-peakshaver installatie in Rotterdam. Om de voorzieningszekerheid voor de beschermde afnemers te kunnen
waarborgen in extreme koude situaties (-9 / -17 graden Celsius) heeft GTS de beschikking over deze installatie. Bijgevolg kent Nederland dus ook geen commerciële overeenkomsten tussen bij dergelijke acties betrokken partijen en compensatiemechanismen voor aardgasbedrijven. De enige uitzondering hierop betreft mogelijk de inkoop van gas door GTS als uitvloeisel van het Besluit leveringszekerheid Gaswet (zie de Nederlandse risico-analyse en het Preventieve Actieplan voor een nadere omschrijving). Echter deze inkoop vindt tegen strikt commerciële voorwaarden plaats, op naleving waarvan wordt toegezien door de DREV van de NMa. Verder is deze inkoop juist gericht op het tijdig ondervangen een mogelijke noodsituatie opdat deze zich niet kan en zal voordoen. Voor wat betreft de grensoverschrijdende levering van gas geldt dat alle daarmee gemoeide afspraken en contracten zich in het commerciële domein bevinden. De bevoegde instantie heeft daar geen bemoeienis mee en ook geen kennis van (afgezien van de contracten die uit hoofde van artikel 13, lid 6b van de verordening bij de bevoegde instantie zijn gemeld).