Nieuwtjes augustus 2015 Gelet op de inwerkingtreding van de Jeugdwet en de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen per 1 januari jl. ligt de focus in deze nieuwsbrief op de gevolgen van de inwerkingtreding van deze wetten. Cijfers CBS jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering 1e kwartaal 2015 Op 1 januari 2015 is de nieuwe Jeugdwet in werking getreden. Hierdoor is de verantwoordelijkheid voor de hulp aan jeugdigen komen te liggen bij de gemeenten. Ook de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is aangepast. Het CBS deed onderzoek over het eerste kwartaal van 2015. In dat eerste kwartaal kregen 233.000 jeugdigen jeugdhulp (85 %), jeugdbescherming (12 %) of jeugdreclassering (3 %).1 Het CBS heeft van de Ministers VWS en VenJ opdracht gekregen elk half jaar te rapporteren met als doel te kunnen toezien op de werking van het nieuwe jeugdhulpstelsel en de gemeenten van deze belangrijke beleidsinformatie te kunnen voorzien. Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen hebben per 1 januari 2015 de plicht om cijfers bij het CBS aan te leveren. De belangrijkste conclusies uit dat onderzoek voor wat betreft de jeugdhulp zijn dat jongens vaker jeugdhulp ontvingen dan meisjes, dat de meeste jeugdhulp wordt gegeven aan kinderen die naar de basisschool gaan en dat 10 % van de kinderen die jeugdhulp ontvingen ook jeugdbescherming hebben. Ruim drie kwart van de verleende jeugdhulp bestond uit behandeling. In de overige gevallen werd er ingezet op begeleiding, diagnostiek of stabilisatie van een crisissituatie. De meeste jeugdhulp werd doorverwezen door de huisartsen. 53 % van de verleende jeugdhulp duurde korter dan drie maanden. De belangrijkste conclusies die het CBS trekt voor de jeugdbescherming zijn dat het aantal ondertoezichtstellingen in het eerste kwartaal van 2015 is gedaald met zo’n 5 %. Het aantal voogdijmaatregelen laat een stijgende lijn zien net als in voorgaande jaren. Waar de ondertoezichtstellingen meestal eindigen doordat de maatregel niet wordt verlengd, eindigen voogdijmaatregelen meestal doordat de jeugdige de 18-jarige leeftijd heeft bereikt. Voor zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering geldt dat meer jongens dan meisjes deze maatregelen opgelegd krijgen. Verder is de leeftijdscategorie 15-17 jaar oververtegenwoordigd als het gaat om jeugdreclassering. Naast het CBS brengt de Monitor Transitie Jeugd ieder kwartaal een rapportage uit. Uit de tweede kwartaalrapportage van 2015 blijkt dat de verwijzing en de toegang tot de jeugdhulp nog niet goed genoeg verloopt. Informatie is niet altijd voldoende beschikbaar en het duurt soms langer dan de wettelijke termijn van acht weken voordat er een verleningsbesluit is afgegeven. Nadat dat verleningsbesluit er is, komt het vaak voor dat de jeugdige daarna weer op een wachtlijst wordt geplaatst met name bij gespecialiseerde zorg. Doordat de hulp later dan wenselijk op gang komt, komen de jeugdige en het gezin onnodig onder druk te staan. Nieuwsuur heeft aan de 1
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2015/bijna-eenkwart-miljoen-jongeren-in-de-jeugdzorg-2015-kwartaal-1.htm
1
wachtlijstenproblematiek ook aandacht besteed (op 13 maart jl.) en het radioprogramma Reporter van Radio 1 deed dat ook nog op 28 juni jl. Voor meer informatie: www.monitortransitiejeugd.nl.
Richtlijnen Scheiding Er is een Richtlijn Scheiding opgesteld voor beroepskrachten in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Het heeft ten doel de kinderen van gescheiden ouders zo goed mogelijk te ondersteunen en bevat o.a. informatie over de consequenties van een scheiding, risicofactoren voor kinderen en tips voor de ondersteuning van kinderen van gescheiden ouders. Voor meer informatie zie: http://www.richtlijnenjeugdhulp.nl/scheiding/
Voor in uw agenda: op 14 september 2015 organiseert de VNJA weer een studiemiddag. Kijk op www.vnja.nl voor meer informatie!
Selectie jurisprudentie civiel jeugdrecht -Gerechtshof Den Bosch 21 mei 2015, ECLI: NL:GHSHE:2015:1845: zaaddonor dient verzoek in tot vervangende toestemming erkenning. Hij wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet valt onder het begrip ‘verwekker’ als bedoeld in de wet. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de donor daar niet onder valt. De verwekker is de man die samen met de vrouw het kind op natuurlijke wijze heeft laten ontstaan. -Gerechtshof Amsterdam 7 juli 2015, ECLI: NL:GHAMS:2015:2800: verzoek om partneradoptie wordt afgewezen. Juridisch vader stemt niet in met deze adoptie. In uitzonderingsgevallen, waarbij een band tussen de juridische ouder en het kind ontbreekt, kan aan die tegenspraak voorbij worden gegaan. Het Hof is van mening dat zich hier niet zo’n uitzonderingsgeval voordoet en wijst het verzoek om partneradoptie dus af. -Rechtbank Limburg 31 juli 2015, ECLI: NL:RBLIM:2015:7063: ten aanzien van de minderjarige was een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp afgegeven. De jeugdige diende te voldoen aan de voorwaarden gesteld in het hulpverleningsplan. De jeugdhulpaanbieder heeft de jeugdige doen opnemen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. De rechtmatigheid van deze beslissing staat in deze procedure centraal. De minderjarige is immers niet volgens de eisen van de wet binnen vier dagen na de beslissing in kennis gesteld van de beslissing tot opneming. Ook is er geen kopie van die beslissing naar de rechtbank en naar de advocaat gezonden. Bovendien was niet duidelijk of aan de vereisten voor de daadwerkelijke opneming was voldaan en of de jeugdhulpaanbieder zich wel op de hoogte had gesteld van de actuele toestand van de minderjarige. De kinderrechter is van oordeel dat niet aan de voorwaarden voor de opneming is voldaan en wijst daarbij ook op relevante passages uit de wetsgeschiedenis. De wetgever heeft het van groot belang geacht dat er binnen de gestelde termijn een schriftelijke kennisgeving van de opneming wordt verstuurd met de motieven daarvoor. 2
De kinderrechter wijst er voorts op dat rekening moet worden gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dat de beslissing goed gemotiveerd moet zijn. De kinderrechter is zelfs van mening dat, nu niet aan de wettelijke eisen is voldaan, sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Het verzoek om de opneming vervallen te verklaren wordt toegewezen. De voorwaardelijke machtiging herleeft. -Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2015, ECLI: NL:GHARL:2015:6069: bij beschikking heeft de kinderrechter de WSG vervangen door JBO. De moeder is het hiermee niet eens en vecht deze beslissing aan in hoger beroep. Volgens de wet is echter hoger beroep niet mogelijk. ,,Volgens vaste rechtspraak kan een wettelijk appelverbod echter worden doorbroken indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Deze doorbrekingsgronden zijn onder meer geformuleerd door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989 Enka/Dupont en zijn nadien bestendigd (zie bijvoorbeeld HR 15 mei 1998, NJ 1999/672, ECLI:NL:HR:1998:ZC2656 en HR 28 september 2012, NJ 2012/556).” Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank op dit punt. De moeder had ook nog beroep ingesteld tegen de verleende machtiging uithuisplaatsing. Dit beroep slaagt echter niet. -Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2015, ECLI: NL:GHARL:2015:6068: vader weigert mee te werken aan aanvraag legitimatiebewijs, terwijl sprake is van gezamenlijk gezag. Moeder vraagt vervangende toestemming aan de rechtbank op grond van artikel 34 lid 2 Paspoortwet. Deze regeling moet worden aangemerkt als regeling van het ouderlijk gezag bij geschillen als bedoeld in artikel 1:253a BW. Vader weigert zijn toestemming omdat hij bang is dat de moeder zich blijvend met het kind zal vestigen in Marokko. Het hof geeft de vervangende toestemming toch af. -Rechtbank Midden-Nederland 23 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5581: de gecertificeerde instelling verzoekt bekrachtiging van een omgangsregeling in een schriftelijke aanwijzing met een dwangsom. Deze bevoegdheid heeft de GI gekregen met de wetswijziging van 1 januari jl. De kinderrechter overweegt als volgt: ,,het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dit betreft een ex-nunc beoordeling waarbij de rechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.” De aanwijzing wordt uiteindelijk bekrachtigd, maar er wordt geen dwangsom aan gekoppeld, omdat vader de omgangsregeling inmiddels nakomt. -Rechtbank Rotterdam 20 juli 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5467: ondanks dat moeder meewerkt met hulpverlening wordt het verzoek ondertoezichtstelling toch toegewezen. -Rechtbank Rotterdam 29 juni 2015, ECLINL:RBROT:2015:5452: schriftelijke aanwijzing wordt vervallen verklaard. Schriftelijke aanwijzing kan door de rechter vastgestelde omgangsregeling niet 3
beperken. Daarnaast staat er nog een tweede schriftelijke aanwijzing ter discussie die de omgang met vader betreft en die gebaseerd is op informatie van alleen pleegouders. De gezaghebbende ouders hebben deze informatie niet ontvangen en hebben geen op- of aanmerkingen kunnen maken. Hierdoor is deze aanwijzing onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. -Rechtbank Overijssel 8 mei 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:3361: de Raad heeft verzocht om beëindiging van het gezag van de ouders op grond van artikel 1:266 BW. De rechtbank stelt vast dat moeder duurzaam instemt met de uithuisplaatsing van de kinderen en wijst het verzoek toch af. ,, Naar het oordeel van de rechtbank blijven er echter ook na de wetswijziging per 1 januari 2015 gevallen waarin, ondanks het feit dat vanwege het ontbreken van een terugplaatsings-perspectief eigenlijk voor ondertoezichtstelling niet langer grond is, toch niet tot gezagsbeëindiging behoort te worden besloten. Immers, ook in de kamerstukken wordt over maatwerk gesproken: ….. de rechter kan …..Gezagsbeëindiging behoeft dus niet in alle gevallen te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt deze niet als sprake is van een ouder die, zoals deze moeder van [B] en [A], duurzaam en consistent instemt met de plaatsing, die niet (meer) “trekt” aan de kinderen en die op een constructieve wijze met de jeugdbeschermer, de pleegouders en de pleegzorg meewerkt, die haar gezag niet misbruikt en die ook voortdurend goed bereikbaar is voor de jeugdbeschermer en pleegouders. Bij handhaving van de bestaande situatie (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) is er geen sprake van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dan is er voor beëindiging van het zo op prijs gestelde gezag geen goede grond. Als vrijwillige plaatsing om praktische redenen geen goede optie is dan behoort in gevallen als deze de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing toch maar jaarlijks met instemming van moeder te worden verlengd. Zoals dat in het verleden, voor de wetswijziging, in dit soort situaties ook placht te gebeuren. (…)Daar waar een ouder met gezag aan een succesvolle perspectiefbiedende plaatsing in een pleeggezin en de hechting aan pleegouders in de weg staat, behoort gezagsbeëindiging in het belang van het kind plaats te vinden. Wanneer dat, zoals in dit geval, niet zo is, wordt aan het eerste deel van het uit twee delen bestaande criterium voor beëindiging van het gezag, zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 sub a BW, niet voldaan, terwijl van misbruik van gezag (artikel 1:266 lid 1 sub b BW) geen sprake is en dan moet het verzoek van de Raad worden afgewezen indien de ouder zich tegen beëindiging verzet. .” Deze uitspraak is in die zin bijzonder te noemen omdat één van de achterliggende redenen van de gezagsbeëindigende maatregel was dat men af wilde van de eindeloze verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing. -Rechtbank Rotterdam 18 juni 2015, ECLI NL:RBROT:2015:4340: op grond van artikel 1:262b BW kennen we nu een geschillenregeling. Geschillen bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd. Dat gebeurt ook in deze zaak. De rechter wijst hier de verzoeken echter af. Volgens de kinderrechter is de regeling van artikel 1:262b BW bedoeld als vangnet voor geschillen die niet op andere wijze kunnen worden beslecht. Partijen moesten eerst zelf in onderling overleg trachten tot overeenstemming te komen. Volgens de kinderrechter wordt van de advocaat een redelijke en aantoonbare inspanning verwacht. Die zou in deze zaak niet althans niet voldoende zijn geleverd. Indien u overweegt een dergelijke procedure aanhangig te maken, dan doet u er dus verstandig aan –voor zover u dat niet al deed- eerst in onderling overleg te treden met de gecertificeerde instelling. 4
Selectie jurisprudentie jeugdstrafrecht -Gerechtshof Den Bosch 31 juli 2015, ECLI: NL:GHSHE:2015:2919: 6 jaar gevangenisstraf en TBS wegens doodslag op eigen baby door schudden. -Rechtbank Amsterdam 4 augustus 2015, ECLI: NL:RBAMS:2015:5244: vordering verlenging PIJmaatregel wordt afgewezen, omdat de veroordeelde niet kan resocialiseren en ook geen behandeling meer krijgt. De verlenging van de PIJ-maatregel is daarmee niet meer in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. -Rechtbank Noord-Holland 19 juni 2015, ECLI: NL:RBNHO:2015:6896: toepassing adolescentenstrafrecht ten aanzien van 18-jarige verdachte. Verdachte werd verdacht van mishandeling van een conducteur. Zijn jeugdreclasseringswerker adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht. Ook de officier van justitie en de advocaat vragen hierom. De rechtbank ziet op basis van de verklaring van de jeugdreclasseringswerker aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Meer voorbeelden van toepassing van artikel 77c Sr o.a.: ECLI:NL:RBMNE:2015:5541, ECLI:NL:RBOVE:2015:3631, NL:RBAMS:2015:1929. -Hoge Raad 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:905: de Raad adviseerde een GBM. De gedragsdeskundige vond dat een te zware maatregel. Het hof heeft een jeugddetentie in combinatie met de GBM opgelegd. Het middel berust op de stelling dat het advies van de Raad moet berusten op een gedragsdeskundige rapportage die gelijkluidend moet zijn aan het advies van de Raad. De Hoge Raad is van oordeel dat deze opvatting onjuist is.
5