Nieuwsflits 2014 Handige eindejaartips op de valreep van 2014!
Belasting Adviesgroep Asten Postbus 122, 5720 AC Asten Julianastraat 2, Asten T. 0493 69 52 98 F. 0493 69 64 25 I. www.baa.nl E.
[email protected]
• Indien u nog niet meedoet aan de werkkostenregeling kunt u dit jaar nog via het bedrijf een mooie nieuwe fiets voor het woon-werkverkeer aanschaffen. Deze mag tot € 749,- (inclusief btw) kosten. Als u hiermee voor meer dan de helft van het aantal dagen naar het werk gaat, wordt de fiets niet belast als loon en profiteert u volop van gemiddeld 42% belastingvoordeel. Door de grote vraag kunnen waarschijnlijk veel fietsen niet voor 31-12-2014 worden geleverd, terwijl de afleverdatum (het ‘genietmoment’) voor de Belastingdienst altijd leidend is geweest voor de bepaling onder welk regime de fiets valt. De belastingdienst heeft toegezegd dat voor een fiets, die uiterlijk 31-12-2014 is besteld én vergoed door de werkgever, tot en met 31 maart 2015 de regeling van 2014 nog geldt. • Het kan aantrekkelijk zijn om in 2014 een deel van uw vermogen weg te schenken. Per 1 januari 2016 wordt namelijk de ouderentoeslag (maximaal € 27.984) afgeschaft. Hierdoor moet u over uw vermogen meer belasting betalen. • Controleer nog dit jaar of u voor uw jongere partner in aanmerking komt voor de AOWpartnertoeslag. Begin 2015 verdwijnt immers de partnertoeslag voor iedereen die in 1950 of later is geboren en voor de eerste keer AOW krijgt. Zo kunt u zomaar € 734,41 bruto per maand mislopen! De partnertoeslag kan tot en met 2014 alsnog worden aangevraagd indien in het verleden geen AOW-partnertoeslag werd ontvangen en het inkomen van uw jongere partner daalde. Als u voor uw jongere partner nu ook geen partnertoeslag ontvangt en het inkomen van uw jongere partner volgend jaar naar verwachting daalt, heeft u geen recht meer op AOW-partnertoeslag. Bovendien is het zo dat als er op 1 januari 2015 geen partnertoeslag is, deze ook nooit meer zal komen. Reden te meer voor een extra check naar het verwachte inkomen in 2015 van uw jongere partner. Want in het nieuwe jaar kun je geen partnertoeslag meer aanvragen. • Het dividendtarief van 22% (over de eerste € 250.000,- en bij aanwezigheid van een fiscaal partner over € 500.000,-) wordt begin 2015 verhoogd naar 25%. Als u binnen afzienbare tijd dividend wilt uitkeren, haal dit dan naar voren en profiteer in 2014 nog volop van het verlaagde tarief. • U ontloopt een boete van maximaal 300% als u gebruik maakt van de inkeerregeling. Begin 2015 vervalt immers het bankgeheim van Zwitserland en worden gegevens uitgewisseld met andere landen. Wilt u zich aanmelden voor de inkeerregeling, dan krijgt u tot 1 juli 2015 een boete van 30% op het te betalen belastingbedrag. Hierna wordt deze verhoogd tot 60%. • Profiteer in 2014 van hogere aftrekruimte voor lijfrentepremies. In 2015 verandert namelijk de jaarruimteberekening waardoor in sommige gevallen een lager bedrag fiscaal aftrekbaar is. Is uw premie niet meer (geheel) fiscaal aftrekbaar, dan moet deze mogelijk worden verlaagd. De voorwaarde is wel dat de premie voor 31 december 2014 daadwerkelijk is betaald.
Belasting Adviesgroep Asten 2013 |
1
Het nieuw Nederlands-Duits belastingverdrag: de voor- en nadelen In een eerder artikel hebben we melding gemaakt van een mogelijk verlies aan hypotheekrenteaftrek per 1 januari 2015 voor de buitenlands belastingplichtige waarvan minder dan 90% van het wereldinkomen belast is in Nederland. Per 1 januari 2016 treedt een nieuw belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland in werking. In dit belastingverdrag is onder andere een gewijzigde regelgeving inzake het heffingsrecht bij pensioenen geregeld. Dit kan er enerzijds toe leiden dat de belastingheffing over het pensioen hoger wordt, maar anderzijds dat iemand daardoor weer in aanmerking komt voor aftrek van hypotheekrente in Nederland voor de eigen woning in Duitsland. Hoofdregel De hoofdregel in het nieuwe belastingverdrag blijft dat het woonland (lees: Duitsland) bevoegd is belasting te heffen over pensioenen. Uitzondering De uitzondering vormt de belastingplichtige die in Duitsland woont en op jaarbasis meer dan € 15.000,- aan pensioenuitkeringen uit Nederland ontvangt. In dat geval wordt het heffingsrecht verlegd naar Nederland. Belastingheffing Nederland versus Duitsland Nederland mag bij een pensioen van meer dan € 15.000,- belasting heffen en op basis van het huidige progressieve tariefstelsel kan deze heffing dan oplopen van 18,35% tot maximaal 52%. Indien het pensioen lager of gelijk is aan € 15.000,- mag Duitsland belasting heffen. Het percentage in Duitsland is afhankelijk van de leeftijd van de persoon bij het ingaan van het pensioen. Daarnaast wordt in Duitsland bij private pensioenen slechts een gedeelte van het pensioen belast. Om een voorbeeld te geven. Op het moment dat een inwoner van Duitsland vanaf zijn 65e een privaat pensioen ontvangt, wordt slechts over 18% van de uitkering belasting geheven. Wat is de definitie van “pensioen” in het verdrag Om te beoordelen of iemand de grens van € 15.000,- overschrijdt, is het van belang om te weten wat onder de term “pensioen” valt. Dit zijn de reguliere pensioenuitkeringen, de lijfrente-uitkeringen alsmede de AOW – en sociale uitkeringen. Dit leidt ertoe dat in vele gevallen het heffingsrecht over het “pensioen” bij het nieuwe verdrag zal komen te liggen bij Nederland. Dit kan leiden tot een fors hogere belastingheffing. Overgangsrecht Gedurende een periode van zes jaren kan de inwoner uit Duitsland met een Nederlands pensioen gebruik maken van een overgangsregeling. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat men sinds 12 april 2012 (of eerder) onafgebroken in Duitsland moet hebben gewoond. Er geldt dan tijdelijk een lager tarief op het moment dat de persoon in kwestie als gevolg van het belastingverdrag met Duitsland voortaan Nederlandse belasting verschuldigd is. Dit tarief loopt op van maximaal 10% in het eerste jaar naar maximaal 30% in het zesde jaar. Het is echter niet zo dat de uitkeringsinstantie hier rekening mee houdt. De Duitse belastingplichtige moet de belasting die teveel betaald is, via het aangifteformulier bij de Nederlandse belastingdienst, zelf terugvragen. Daarnaast bevat het verdrag een algemeen overgangsrecht. Dit houdt in dat inwoners van Duitsland met Nederlandse pensioenuitkeringen in het jaar 2015 nog kunnen kiezen voor de regelgeving van het oude verdrag. Kwalificerend belastingplichtige Zoals in de kop van dit artikel is aangegeven, kan het verplaatsen van de heffing naar Nederland over een pensioen van meer dan € 15.000,- er wel toe leiden dat daardoor meer dan 90% van het
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
2
inkomen onderhevig is aan de belastingheffing in Nederland. Hierdoor zou de inwoner in Duitsland in Nederland kwalificeren als buitenlands belastingplichtige. Dit betekent dat hij/zij dan recht heeft op dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als de binnenlands belastingplichtigen. Een van deze aftrekposten is de hypotheekrenteaftrek. Op deze manier zou de hogere belastingheffing dan iets worden verminderd door de belastingteruggave op basis van de hypotheekrenteaftrek. Mocht u in deze omstandigheden verkeren en wenst u nader advies in deze kunt u te allen tijde contact opnemen met uw adviseur bij Belasting Adviesgroep Asten.
Uw kinderen duurder in 2015? De regelingen voor ouders met kinderen gaan met ingang van 1 januari 2015 veranderen (lees: er moet bezuinigd worden). In het regeerakkoord “Bruggen Slaan” van het kabinet Rutte II hebben VVD en PvdA besloten de kind regelingen te hervormen en te versoberen. De oorspronkelijke versobering die met het wetsvoorstel gepaard ging, is teruggebracht als gevolg van afspraken met D66, ChristenUnie en SGP. Het voorstel is op 11 maart 2014 aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 24 juni 2014 aangenomen. Vanaf 2015 zijn er nog maar 4 van de 11 regelingen over die ouders financieel ondersteunen. Welke kindregelingen verdwijnen in 2015?
• • • •
ouderschapsverlofkorting; aftrek levensonderhoud voor kinderen; (aanvullende) alleenstaande ouderkorting; aanvulling op het minimuminkomen voor alleenstaande ouders.
Welke kindregelingen zijn er nog wel in 2015? Kindgebonden budget Het Kindgebonden budget is een tegemoetkoming voor ouders in de kosten voor kinderen tot 18 jaar. Het kindgebonden budget zal op een aantal punten gewijzigd worden. Het kindgebonden budget is hoger dan in 2014 (oplopend van maximaal € 1.032,- per jaar bij 1 kind tot maximaal € 2.006 bij 3 kinderen) en wordt uitgebreid met een toeslag voor de alleenstaande ouder van € 3.050,-. Maar de bedragen worden snel kleiner bij meer inkomen en wie meer vermogen heeft dan circa € 103.000,krijgt geen kindgebonden budget meer. De veranderingen in het kort samengevat: •A lleenstaande ouders krijgen vanaf 1 januari 2015 extra kindgebonden budget. De aanvulling voor alleenstaande ouders met een minimumuitkering en de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting verdwijnen. Voor een beperkte groep (alleenstaande ouders in de bijstand met toeslagpartner) komt een overgangsregeling tot 1 januari 2016; • Het budget van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten voor kinderen jonger dan 17 jaar zal per 1 augustus 2015 deel uitmaken van het kindgebonden budget. Het bedrag voor alle kinderen van 16 en 17 jaar gaat omhoog. • De inkomensgrens van het kindgebonden budget gaat per 1 januari 2015 naar beneden. • De bedragen voor het 1e en 2e kind gaan per 1 januari 2015 omhoog. Kinderbijslag De kinderbijslag is een bijdrage in de kosten voor de opvoeding van kinderen tot 18 jaar. Ook deze regeling gaat per 1 januari 2015 veranderen. De hoogte van de kinderbijslag is niet afhankelijk van inkomen maar afhankelijk van de leeftijd van het kind. Een voorwaarde is wel dat het kind tot het huishouden behoort en dat de onderhoudsbijdrage van de ouder minimaal € 416,- per kwartaal bedraagt. •D e hoogte van de kinderbijslag wordt in 2015 niet aangepast aan de prijsindex. De eerste aanpassing zal per 1 januari 2016 zijn. De kinderbijslag voor een kind tussen 0 en 5 jaar wordt € 191,65 per kwartaal, voor een kind tussen de 6 en 11 jaar oud € 232,71 per kwartaal en voor kinderen tussen de 12 en 17 jaar een bedrag van € 273,78 per kwartaal;
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
3
• V oor uitwonende kinderen tot 16 jaar vervalt de toets op hun inkomen. Deze groep kinderen mag onbeperkt bijverdienen. • De tegemoetkoming voor ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen gaat per 1 januari 2015 op in de kinderbijslag. Ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen krijgen daardoor recht op 2x kinderbijslag. Inkomensafhankelijke Combinatiekorting Ook in het jaar 2015 kan de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting voor een gezin met kinderen een fors bedrag aan heffingskorting betekenen. Indien sprake is van inkomen uit werk, een arbeidsinkomen dat hoger is dan € 4.857,- (of recht op zelfstandigenaftrek) en er sprake is van zelfstandig ouder dan wel co-ouder bestaat er recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De korting is afhankelijk van de leeftijd alsmede van de hoogte van het arbeidsinkomen. De korting bedraagt maximaal € 2.152,- bij een inkomen van meer dan ongeveer € 32.500,-. De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een fiscale heffingskorting. Deze wordt meegenomen bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting, dan wel in de voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Kinderopvangtoeslag De kinderopvangtoeslag 2015 gaat voor sommigen iets omhoog. Dit is een gevolg van de loonindexatie in de tabel alsmede de kleine verhoging (2%) van de prijzen per uur voor de kinderopvang. Of u per saldo meer toeslag krijgt, hangt af van uw inkomen. Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van circa € 18.000,- bedraagt de kinderopvangtoeslag voor het eerste kind 90,7% en voor het tweede kind 93,3%. Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van meer dan € 175.000,- is de kinderopvangtoeslag voor het eerste kind 18% en voor het tweede kind 58,2%. Bij inkomens tussen deze twee grenzen is sprake van een afnemende bijdrage van de overheid in de kinderopvang. Met ingang van 1 januari 2015 is tevens bepaald dat het eerste kind, het kind is met de meeste uren kinderopvang. Dit hoeft niet het oudste kind te zijn. Krijgt u een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2015 waarbij rekening wordt gehouden met één van de kortingen of aftrekposten die zullen verdwijnen? Wellicht dat de aanslag moet worden bijgesteld om te voorkomen dat na afloop van het jaar inkomstenbelasting moet worden terugbetaald. Uw adviseur van Belasting Adviesgroep Asten is u hierbij graag van dienst.
Btw-regels voor waardebonnen op de schop Maakt u in uw onderneming gebruik van waardebonnen, zoals cadeaubonnen of kortingsbonnen, of kunnen uw klanten deze waardebonnen bij uw onderneming inwisselen? U bent dan BTW verschuldigd bij uitgifte of inwisseling van de waardebon. Op dit moment is het in de praktijk niet altijd duidelijk door wie en wanneer de btw betaald moet worden. Daarom gelden voor waardebonnen vanaf 1 januari 2015 de nieuwe Europese btw-regels. Huidige btw-regelgeving waardebonnen Bij het begrip waardebonnen kan men denken aan cadeaubonnen, zoals boekenbonnen, VVV-bonnen, theater- en bioscoopbonnen. Deze cadeaubonnen worden aangemerkt als waardepapieren. De verkoop van waardepapieren is vrijgesteld van btw, waardoor de ondernemer bij de verkoop van de cadeaubonnen geen btw verschuldigd is. Op het moment dat de cliënt de cadeaubon inwisselt, is de betreffende ondernemer btw verschuldigd. Voor kortingsbonnen geldt echter een andere regeling. Kortingsbonnen geven recht om tegen een gereduceerd tarief goederen of diensten aan te schaffen. Een kortingsbon kwalificeert voor de btw echter niet als waardepapier, waardoor bij verkoop ervan btw verschuldigd is. Nieuwe regelgeving per 1 januari 2015 Vanaf 1 januari 2015 gelden er nieuwe Europese btw-regels voor vouchers (lees: waardebonnen). Men acht dit noodzakelijk aangezien niet alle Europese lidstaten dezelfde definitie hanteren voor het begrip voucher. Nederland kent zelfs niet eens een definitie van dit begrip. Dit kan in grensoverschrijdende situaties leiden tot dubbele of zelfs niet-heffing van btw. Vanaf 1 januari 2015
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
4
wordt er onderscheid gemaakt tussen single purpose vouchers (SPV) (lees: waardebonnen die slechts voor 1 doel kunnen worden besteed en waarbij vooraf het BTW% van goed of dienst bekend is), multi purpose vouchers (MPV) (lees: waardebonnen die voor meerdere doeleinden kunnen worden besteed en waarbij vooraf niet het BTW% van het goed of de dienst bekend is) en kortingsvouchers. Het soort voucher bepaalt het tijdstip waarop btw moet worden geheven: bij verkoop of bij inwisseling. Bij een SPV heeft de consument het recht op bepaalde goederen of diensten en is exact duidelijk waar de levering of dienst wordt verricht, wie de leverancier is en wat het toe te passen btw-tarief is. Het BTW % staat vast op het moment van verkoop. Om die reden is de verkoper bij de verkoop van de SPV omzetbelasting verschuldigd over het bedrag dat hij in rekening brengt voor de SPV. Bij het Inleveren van de SPV vindt geen heffing van BTW meer plaats. Ook bestaat er geen recht op teruggave van afgedragen BTW indien de voucher nooit wordt ingeleverd. Bij een MPV heeft de consument recht op afname van goederen of diensten, maar niet duidelijk is welke goederen of diensten het betreft, wie de leverancier of dienstverrichter is en wat het toepasbare btw-tarief is. Omdat bij uitgifte van de MPV dus nog niet duidelijk is welk product of dienst met de MPV wordt gekocht, is de MPV bij uitgifte niet belast. Op het moment van inwisselen van de MPV is bekend welke producten of diensten met de MPV worden aangeschaft en vindt heffing van BTW plaats. De ondernemer die de voucher ontvangt, moet BTW in rekening brengen en afdragen. Een kortingsvoucher geeft eenmalig recht op een terugbetaling of prijskorting bij de levering van goederen of diensten. Een kortingsvoucher kost meestal geen geld. Zowel bij uitgifte als bij inwisseling van een dergelijke kortingsvoucher is geen btw verschuldigd. De verschuldigde btw zit namelijk op de producten zelf die worden geleverd. Aanpassing administratie Deze nieuwe regeling voor vouchers (lees: waardebonnen) heeft wellicht invloed op de inrichting van uw eigen administratie. Mocht u willen weten wat deze nieuwe btw-regels voor vouchers voor u betekenen, dan kunt u altijd contact opnemen met uw adviseur bij Belasting Adviesgroep Asten.
Fiscaal succes ‘schone heilige koe’ nekt zakelijke rijders van personenauto’s Het fiscaal stimuleren van het zuinig autorijden heeft de Nederlandse Staat in de afgelopen jaren een bedrag van 6,4 miljard euro gekost. Het was daarom te verwachten dat de overheid hier paal en perk aan zou gaan stellen. In eerste instantie zou een en ander worden opgenomen in de belastingplannen voor het jaar 2015. Tijdens de Algemene Beschouwingen is in de Tweede Kamer echter besloten om de wijzigingen in de bijtelling van het privé gebruik van de auto te betrekken bij de herziening van het gehele belastingstelsel. Dit houdt in dat de vereenvoudiging (lees hogere bijtelling) niet eerder dan op 1 januari 2017 in werking zal treden. Een aantal fiscaal gunstige regelingen voor (zeer) zuinige auto’s eindigt op 1 januari 2016. Het is daardoor noodzakelijk in het tussenjaar 2016 enkele maatregelen te nemen. Deze staan vermeld in de door de staatssecretaris van Financiën recent gepubliceerde Autobrief 2.0. Deze maatregelen worden veroorzaakt door de snelle, technologische ontwikkelingen op het terrein van Co2-uitstoot en afspraken in het SER-energieakkoord voor duurzame groei inzake de stimulering van zuinige auto’s. Deze maatregelen hebben enerzijds betrekking op de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting en anderzijds op het (deels) vervallen van de 4% bijtellingscategorie voor elektrische auto’s. Na forse kritiek uit de VVD fractie en de maatschappij heeft de staatssecretaris afgelopen week koortsachtig overleg gevoerd met de regeringspartijen VVD en PvdA. Dit heeft geleid tot een compromis waarmee de regeringspartijen akkoord gaan. Het nieuwe voorstel is deze week aan de Kamer aangeboden.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
5
Half tarief Motorrijtuigenbelasting (MRB) voor nulemissie-auto’s en ultrazuinige auto’s Met ingang van 1 januari 2016 komt de vrijstelling voor de MRB voor auto’s met een Co2-uitstoot van ten hoogste 50 gr/km (nieuwe elektrische auto’s en plug-in hybride auto’s) te vervallen. De achterliggende gedachte is dat ook deze auto’s voor het gebruik van de weg belasting verschuldigd zouden moeten zijn. Voor 2016 acht het kabinet het nog steeds noodzakelijk om een vorm van stimulans voor nulemissieen ultrazuinige auto’s te laten bestaan om zo te kunnen voldoen aan de afspraken in het SERenergieakkoord. Het kabinet kiest zodoende voor een beperkte voortzetting van de fiscale stimulans door de genoemde voertuigen een half tarief in de MRB toe te staan. Nieuwe bijtellingscategorie van 15, 18 en 22% voor privé gebruik auto In tegenstelling tot het eerdere plan zal met ingang van 1 januari 2016 voor de nieuwe volledig elektrische auto het bijtellingstarief van 4% gehandhaafd blijven. Daarna loopt per 1 januari 2016 de bijtelling op naar 15% voor hybride auto’s met een stekker. Vervolgens zal de bijtelling voor nieuwe auto’s vanaf 1 januari 2016 een percentage van 18%, 22% of 25% bedragen, afhankelijk van de Co2 uitstoot van de auto. Het tarief van 7% vervalt derhalve per 1 januari 2016. Vanaf het jaar 2016 zal de zakelijke autorijder over het algemeen dus te maken krijgen met een hogere bijtelling bij de aanschaf van een nieuwe (niet zijnde volledig elektrische auto). De Co2 grenzen zoals in de brief van de Staatssecretaris staan, luiden als volgt: Co2-grenzen
Bijtellingspercentage
0 4 % Hoger dan 0 gr/km
Ten hoogste 50 gr/km
15%
Hoger dan 50 gr/km
Ten hoogste 79 gr/km
18%
Hoger dan 79 gr/km
Ten hoogste 106 gr/km
22%
Hoger dan 106 gr/km
25%
Ter vergelijking geven we hieronder tevens de op het jaar 2015 betrekking hebbende bijtellingspercentages. Co2-grenzen
Bijtellingspercentage
0
4%
Hoger dan 0 gr/km
Ten hoogste 50 gr/km
7%
Hoger dan 50 gr/km
Ten hoogste 82 gr/km
14%
Hoger dan 82 gr/km
Ten hoogste 110 gr/km
20%
Hoger dan 110 gr/km
25%
Is het kenteken voor het eerst afgegeven in of voor 2015? Dan geldt het percentage voor een periode van 60 maanden. Deze periode gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin voor het eerst een kenteken is afgegeven. Het percentage blijft ook gelden als de auto van eigenaar wisselt of als een andere werknemer de auto gaat gebruiken. Direct na afloop van de periode van 60 maanden wordt het percentage opnieuw vastgesteld aan de hand van de regels die op dat moment gelden. Het nieuwe percentage geldt dan weer voor een periode van 60 maanden. Mocht u naar aanleiding van dit artikel nog vragen hebben, dan kunt u daarvoor te allen tijde terecht bij uw adviseur van BAA.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
6
Familiebanklening: bezint eer ge begint! Op 2 september 2014 heeft het Hof Arnhem Leeuwarden een uitspraak gedaan in het kader van de zogenaamde familiebanklening. Het Hof was van mening dat het onder voorwaarden mogelijk is te betalen hypotheekrente door de kinderen te verrekenen met een schenking van de ouders terwijl er geen financiële overboekingen hadden plaatsgevonden. Het komt in de praktijk vaak voor dat ouders geld op een spaarrekening hebben staan waarover ze een zeer lage rente ontvangen. Op het moment dat de kinderen dan besluiten tot de koop van een woning, kunnen ze bank spelen voor de kinderen. Dit leidt ertoe dat de ouders over het spaargeld een hoger onbelast rendement ontvangen dan bij de bank. Voor de kinderen is de betaalde rente aftrekbaar als hypotheekrente voor de eigen woning. In deze opzet levert een hoge rente het meeste voordeel op. Voor het bepalen van het rentepercentage moet worden aangesloten bij de gangbare hypotheekrentetarieven van banken met een marge van 25% omhoog of omlaag. In een uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2013 werd zelfs een rentepercentage van 8% als zakelijk gekwalificeerd. In deze casus was sprake van een overeenkomst van geldlening zonder hypothecaire zekerheden en aflossingsverplichting. De Rechtbank was van mening dat nu moest worden aangesloten bij niet door zekerheid gedekte persoonlijke leningen bij derden. De rente van 8% achtte de Rechtbank dus ook niet onzakelijk. Door deze constructie wordt de financiële last voor de kinderen groter dan indien ze het geld zouden hebben geleend bij een bank. Het komt dus heel vaak voor dat voor deze constructie wordt gekozen in combinatie met de jaarlijkse ouder-kind schenkingsvrijstelling. Het kind betaalt dan de hypotheekrente maar krijgt één keer per jaar, bijvoorbeeld met Kerstmis of verjaardag een bedrag van circa € 5.000,- waarmee de betaalde hypotheekrente (deels) wordt gecompenseerd. Deze constructie gaat goed zolang het kind de hypotheekrente ook daadwerkelijk kan betalen. Maar wat nu indien het kind niet meer in staat is de rente te betalen, bijvoorbeeld door werkloosheid of andere oorzaken ? In de zaak van Hof Arnhem-Leeuwarden handelde het zich om een kind dat geld had geleend van zijn ouders. Hiervoor was een schriftelijke overeenkomst opgemaakt met een zakelijke rente. Het kind heeft een aantal jaren deze rente betaald, maar raakt dan in financiële problemen en kan de rente niet meer betalen. De rente wordt in de administratie netjes bijgeschreven bij de lening. Het kind ontvangt de jaarlijkse ouder-kind schenking en deze wordt in de administratie afgeboekt op de bijgeboekte rente. Er vindt dus een verrekening plaats van een schenking met bijgeboekte eigenwoningrente. Het kind bracht de bijgeboekte rente in de aangifte in aftrek als eigenwoningrente. De belastinginspecteur weigerde de aftrek. Het standpunt van de inspecteur was dat de rente, doordat deze niet werd betaald, niet drukte op het kind. Hierbij verwees de inspecteur naar de arresten van de Hoge Raad van 1991 en 1994. In deze arresten wordt echter een onderscheid gemaakt tussen het voldoen van de rente vanuit een schenking en het kwijtschelden van de rente. Praktisch leidt dit tot dezelfde uitkomst het kind betaalt netto evenveel. Fiscaal is een rente voldaan uit een schenking aftrekbaar voor het kind. Wordt de rente echter kwijtgescholden is geen sprake van aftrek omdat de kosten niet drukken op het kind. Volgens de uitspraak van het Hof was geen sprake van kwijtschelding maar voldoen vanuit een schenking. Hierbij baseerde het Hof zich onder andere op het feit dat de verschuldigde rente zorgvuldig werd bijgehouden in de administratie en dat de jaarlijkse schenking ook administratief werd afgeboekt van de bijgeschreven rente. Hier ontbrak dus het zogenaamde kasrondje maar daardoor was er geen sprake van een kwijtschelding. Voor het kind was de bijgeschreven rente dus volledig aftrekbaar als eigenwoningrente.
Betaald parkeren op het werk? De werkkosten regeling verduidelijkt! Parkeren met een eigen auto, bij maar niet op de werkplek, wordt met ingang van 1 januari 2015 als loon gezien. Dit is aan de orde indien een werkgever geen eigen parkeerplaats heeft maar voor zijn
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
7
werknemers bijvoorbeeld parkeerplaatsen huurt in een openbare parkeergarage en deze kosten voor zijn rekening neemt. Werknemers met een auto van de zaak kunnen wel onbelast overal parkeren maar parkeren bij het werk is voor privé auto’s alleen nog belastingvrij indien de werkgever eigen parkeerplaatsen heeft waarvoor hij Arbo-verantwoordelijkheid heeft. Zoals bekend, en reeds in een eerder artikel verschenen, zal de werkkostenregeling met ingang van 1 januari 2015 verplicht worden gesteld voor alle ondernemingen met personeel. Binnen de werkkostenregeling wordt een onderscheid gemaakt tussen intermediaire vergoedingen (betalingen door werknemers voor rekening van en namens de werkgever), gerichte vrijstellingen, nihil-waarderingen en de vrije ruimte. In de invulling van de vrije ruimte is een bedrijf in principe vrij. De vrije ruimte bedraagt in 2015 1,2% van de totale loonsom. Over dit bedrag hoeft geen (loon) belasting te worden ingehouden c.q. betaald. De staatssecretaris heeft in de nota naar aanleiding van het verslag ‘Belastingplan 2015’ nog een aantal verduidelijkingen aangegeven met betrekking tot onderdelen van de werkkostenregeling zoals die vanaf 1 januari 2015 gaat gelden. De belangrijkste sommen we hier voor u op: • N oodzakelijkheidscriterium en voorzieningen in de woning van de werknemer computers en printers die uitsluitend in de woning van de werknemer worden gebruikt, kunnen net als een internet en telefoonaansluiting thuis belastingvrij zijn als aan het noodzakelijkheidscriterium wordt voldaan, dat wil zeggen als de werkgever van mening is dat een en ander dient voor een goede beroepsuitoefening; • Arbovoorzieningen niet op de werkplek Arbovoorzieningen die samenhangen met de verplichtingen van de werkgever op grond van de Arbowetgeving en welke voor de werknemer geen aanmerkelijke privé besparing oplevert, vallen eveneens onder de zogenaamde “nihil-waarderingen.” • Bonus in de vrije ruimte De belastingdienst heeft inmiddels diverse verzoeken ontvangen van bedrijven die de ruimte willen gebruiken voor het belastingvrij uitkeren van bonussen of andere vergoedingen aan directieleden. Laatstgenoemde bedrijven hebben vele werknemers in dienst, dus een grote loonsom, maar geven de werknemers nauwelijks extraatjes. De vrije ruimte die overblijft, willen deze bedrijven dan gebruiken voor het onbelast verstrekken van douceurtjes aan directieleden. De belastingdienst wijst dergelijke verzoeken af. Een en ander lijkt inmiddels zo massaal te gebeuren dat afgelopen week hierover Kamervragen zijn gesteld aan de Staatssecretaris van Financiën. De staatssecretaris heeft toegezegd de regeling aan te scherpen. Dit zou kunnen door aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium. Dan zal het een stuk moeilijker worden om onbelast een directiebonus te verstrekken onder de werkkostenregeling. • WKR en vrijwilligers De vergoeding die vrijwilligers ontvangen telt niet mee voor de berekening van de vrije ruimte. De verstrekkingen en vergoedingen die aan vrijwilligers worden gegeven, hoeven ook niet ondergebracht te worden in de vrije ruimte. • Fiets van de zaak Voor wat betreft de fiets van de zaak, het kerstpakket en de personeelsuitjes verandert er, als het aan de Staatssecretaris ligt, niets. Deze vallen niet onder de gerichte vrijstelling of nihilwaardering, maar kunnen worden vergoed binnen de vrije ruimte. De oude regeling van de “fiets van de zaak” komt hiermee geheel te vervallen. • Ipad Op 25 september 2014 heeft het Gerechtshof in Amsterdam beslist dat een Ipad niet de fiscale regels van de computer volgt, maar die van de communicatiemiddelen. Indien dit standpunt wordt bevestigd door de Hoge Raad mag een werkgever aan zijn werknemers een Ipad verstrekken/ vergoeden/ter beschikking stellen wanneer deze door de werknemers voor ‘meer’ dan 10% zakelijk wordt gebruikt. Bij een computer is het criterium dat deze minimaal voor 90% zakelijk moet worden gebruikt. De Staatssecretaris van Financiën heeft al bekend gemaakt dat hij het niet eens is met dit standpunt en dit wil voorleggen aan de Hoge Raad.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
8
Verruiming fiscale regels eigen woning Zoals gebruikelijk op de derde dinsdag van september presenteert het kabinet het belastingplan voor het komende jaar. In tegenstelling tot de voorgaande jaren bestaat het belastingplan nu slechts uit één wetsvoorstel. De voorgestelde wijzigingen in de wetgeving zijn relatief beperkt. In dit artikel zal dieper worden ingegaan op de wijzigingen met betrekking tot de eigen woning. In twee afzonderlijke artikelen zullen de plannen voor de wijziging van de gebruikelijk loonregeling van de directeur grootaandeelhouder in de besloten vennootschap en de gevolgen van de invoering van de werkkostenregeling per 1 januari 2015 worden besproken. In de afgelopen jaren zijn diverse fiscale regelingen samenhangende met de eigen woning verruimd. Een aantal van deze verruimingen zouden per 1 januari 2015 vervallen. Van een aantal van deze maatregelen is besloten deze niet te laten vervallen maar deze zelfs structureel te maken. Onderstaand geven we u hiervan een opsomming.
Wijzigingen per 1 januari 2015 samenhangende met de eigen woning 1. Termijn hypotheekrenteaftrek voor te koop staande of in aanbouw zijnde woning De termijn van aftrekbaarheid was oorspronkelijk twee kalenderjaren na het jaar van te koop zetten of het jaar van bouwen. Deze termijn is in 2011 tijdelijk verruimd tot drie kalenderjaren en zou per 1 januari 2015 weer teruggaan naar twee kalenderjaren. In het belastingplan wordt voorgesteld deze termijn structureel te handhaven op drie kalenderjaren. Indien iemand dus in 2015 de woning gaat bouwen c.q. te koop zet, is de hypotheekrente voor deze woning tot uiterlijk 31 december 2018 aftrekbaar. 2. Termijn aftrekbaarheid betaalde rente voor restschuld Ten gevolge van de economische crisis komt het vaak voor dat de verkoopopbrengst niet voldoende is om de hypotheek volledig af te lossen. Er resteert dan een restschuld. In 2013 is besloten dat de hypotheekrente op een restschuld die ontstaan is tussen 29 oktober 2012 en 1 januari 2018 gedurende maximaal 10 jaar aftrekbaar is. In het belastingplan wordt voorgesteld de termijn van 10 jaar te verlengen van 10 jaar naar 15 jaar. 3. Laag BTW tarief bij verbouwing van de woning Zoals verwacht en reeds behandeld in een eerder artikel op deze site wordt de termijn voor het lage BTW tarief bij verbouwing/renovatie verlengd. Dit betekent dat een huiseigenaar een verbouwing of onderhoud aan zijn woning kan laten verrichten tegen een btw tarief van 6% op de arbeidskosten, tot 1 juli 2015. Deze termijn zou oorspronkelijk eindigen op 31 december 2014. Voor verdere informatie verwijs ik gaarne naar het betreffende eerder verschenen artikel. 4. Einde aan tijdelijk verhoogde vrijstelling van € 100.000,- in het kader van de eigen woning De in het jaar 2013 geboden mogelijkheid om belastingvrij schenkingen te doen tot een maximaal bedrag van € 100.000,- mits besteed voor de eigen woning, vervalt per 31 december 2014. De eenmalige verhoogde vrijstelling voor schenkingen aan kinderen tussen de 18 en de 40 jaar (maximaal € 51.407,-) kan ook na 1 januari 2015 worden gebruikt voor de aflossing van restschulden. Let op: indien u in het jaar 2014 schenkingen doet, dient de aangifte schenkbelasting voor 1 maart 2015 te zijn ingediend. 5. Verlaging kostengrens NHG en Loan-to-Value De grens voor de Nationale Hypotheekgarantie zal per 1 januari 2015 worden verlaagd naar € 245.000,-. De Loon-to-Value, dat wil zeggen het maximale bedrag dat mag worden geleend bij de aankoop van een woning wordt per 1 januari 2015 verlaagd naar 103% van de marktwaarde van de woning. 6. Eigenwoningforfait voor dure woningen stijgt Het eigen woningforfait voor woningen met een WOZ waarde van meer dan € 1.040.000,- wordt per 1 januari 2015 verhoogd naar 2,05% van de WOZ waarde.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
9
7. Belastingtarief voor aftrek hypotheekrente verlaagd Het tarief waartegen de hypotheekrente in aftrek kan worden gebracht, wordt per 1 januari 2015 verlaagd naar maximaal 51%. 8. Einde aan 36 maanden periode voor vrijstelling overdrachtsbelasting Indien een woning binnen een periode van 36 maanden werd doorverkocht, gold tot 31 december 2014 een vrijstelling voor de reeds betaalde overdrachtsbelasting. De termijn voor de vrijstelling bij doorverkoop wordt per 1 januari 2015 weer verkort naar 6 maanden.
Nieuwe opzet voor ‘gebruikelijk loonregeling’ DGA Op Prinsjesdag is het belastingplan 2015 aangeboden aan de Tweede Kamer. In dit belastingplan is aangekondigd dat de gebruikelijkloonregeling wordt aangepast. Een directeur die werkt voor een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, heeft te maken met de gebruikelijk loonregeling. Omdat het niet altijd eenvoudig te bepalen is wat een passende beloning is voor een directeur grootaandeelhouder hanteert de belastingdienst het begrip “gebruikelijk loon. Dit is voor het jaar 2015 minimaal € 44.000,- op jaarbasis. De DGA dient zelf aan te tonen dat het salaris lager zou moeten zijn, bijvoorbeeld in verband met gevaar voor de continuïteit. Het loon van de DGA dient te worden gesteld op wat in het economische verkeer gebruikelijk is bij vergelijkbare dienstbetrekkingen van gewone werknemers. Als dit zakelijk loon hoger is dan € 44.000 mag de DGA de doelmatigheidsmarge toepassen. Tot en met 2014 betekent dit dat het loon 30% lager mag zijn dan in het economisch verkeer gebruikelijk zou zijn. Vanaf 2015 wordt deze doelmatigheidsmarge verlaagd naar 25%, waardoor het verschil tussen de gewone werknemer en de DGA wordt verkleind. Voor de bepaling van een zakelijk loon voor de DGA moet worden getoetst aan het loon van de werknemer met de meest vergelijkbare dienstbetrekking waarbij een aanmerkelijk belang geen rol meer speelt. Tot 2015 geldt nog het criterium ‘soortgelijke dienstbetrekking’. Voor bepaalde beroepsgroepen en branches is het moeilijk of bijna onmogelijk om een dienstbetrekking te vinden die soortgelijk is aan die van de DGA. Voor de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ wordt in eerste instantie aangesloten bij dienstbetrekkingen die zijn waarvan het loon bekend is of redelijkerwijs kan worden geschat. Als hoofdregel geldt vanaf 2015 voor de bepaling van het loon voor de DGA de hoogste van de volgende drie bedragen: – 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking – hoogste loon van de overige werknemers – € 44.000 De inspecteur mag, met ingang van 1 januari 2015, het loon voor de DGA vaststellen op het loon van de meest verdienende werknemer in de vennootschap of als dit meer is op 75% van het loon van een gewone werknemer in een meest vergelijkbare dienstbetrekking. Dit geldt echter alleen indien de inspecteur aannemelijk kan maken dat het zakelijk loon voor de werkzaamheden van de DGA meer bedraagt dan het minimumbedrag van € 44.000,Vervolgens heeft de vennootschap de mogelijkheid om aannemelijk te maken dat het in aanmerking te nemen loon lager moet zijn. Dit kan als aannemelijk is dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is. Voor zover het loon met deze tegenbewijsmogelijkheid niet onder de € 44.000,- zakt, mag rekening worden gehouden met de doelmatigheidsmarge van 25%. Startende directeur grootaandeelhouders kunnen in vooroverleg gaan met de belastingdienst om zekerheid te krijgen over de hoogte van het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon. Daarbij kan rekening worden gehouden met de financiële situatie van de starter. Bij veel noodzakelijke investeringen of een lage winst in de startfase, kan het al gauw aannemelijk worden gemaakt dat een relatief laag loon zakelijk is. Ook als de starter geen vooroverleg heeft gepleegd, kan de belastingdienst rekening houden met de financiële situatie van de startende directeur grootaandeelhouder. Bij vooroverleg is er echter al zekerheid vooraf.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
10
Veel werkgevers hebben in het verleden getracht zekerheid te verkrijgen omtrent de hoogte van het gebruikelijk loon door afspraken te maken met de Belastingdienst. Op 31 december 2014 bestaande afspraken worden per 1 januari 2015 door de belastingdienst opgezegd. De belastingdienst verwacht circa 1 jaar nodig te hebben voor het maken van nieuwe afspraken. Daarom geldt voor het jaar 2015 nog overgangsrecht. Dit houdt in dat het loon voor de DGA in 2015 wordt vastgesteld op 75/70e deel van het loon in 2013, mits het loon in 2013 hoger was dan € 43.000. Indien het loon in 2013 dus bijvoorbeeld € 56.000 bedroeg, wordt in 2015 het gebruikelijk loon 75/70 * € 56.000 = € 60.000,-. Dit overgangsrecht geldt niet als aannemelijk is dat het loon in 2015 op een hoger of lager bedrag moet worden gesteld op basis van de gebruikelijkloonregeling.
Verplichte werkkostenregeling als koffiefilter Vanaf 1 januari 2015 bent u als werkgever verplicht om de werkkostenregeling toe te passen. De werkkostenregeling vervangt alle verschillende regels en wetten rondom de verschillende vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers, en bundelt deze in één collectieve regeling. Hoe werkt de WKR? De WKR werkt als een koffiefilter, maar dan voor vergoedingen en verstrekkingen aan uw personeel. Sommige zaken blijven buiten beschouwing en druppelen door het filter heen. Alleen wat achterblijft telt mee voor de WKR. De totale waarde van wat in de filter blijft zitten moet binnen de ‘vrije ruimte’ blijven. Dit is forfaitair 1,2% van de fiscale loonsom van uw concern. Geeft u meer uit dan betaalt u 80% eindheffing over het bedrag waarmee u de vrije ruimte overschrijdt. Gerichte vrijstellingen Een beperkt aantal, expliciet in de wet genoemde zaken, kunnen belastingvrij vergoed en verstrekt worden. Deze zaken worden de gerichte vrijstellingen genoemd en druppelen door de koffiefilter heen. Het betreffen de hiernavolgende kosten:
• • • • • • •
Zakelijke reiskosten; Tijdelijke verblijfskosten; Zakelijke maaltijden; Cursussen, congressen, vakliteratuur; Studie en opleiding; Kortingen op branche eigen producten; Verhuiskosten.
Nihilwaarderingen Naast de gerichte vrijstellingen druppelen ook de nihilwaarderingen door de koffiefilter heen. Om er voor te zorgen dat de voorzieningen die u op de werkplek ter beschikking stelt niet de forfaitaire ruimte van 1,2% opvullen, wordt een aantal van deze voorzieningen op nihil gewaardeerd. Dit houdt in dat deze voorzieningen dus niet ten koste gaan van de forfaitaire ruimte.
• • • • • • •
Inrichting werkplek; Arbovoorzieningen op de werkplek; Werkkleding; Consumpties op de werkplek die geen deel uitmaken van een maaltijd; Apparatuur, instrumenten, gereedschappen en toebehoren; Hulpmiddelen, waaronder computers en dergelijke apparatuur; Mobiele communicatiemiddelen (niet zijnde computers en dergelijke apparatuur) zoals mobiele telefoon en smartphone; • Ter beschikking gesteld ov-abonnement en voordeelurenkaart als uw werknemer deze kaart ook voor het werk gebruikt; In het belastingplan 2015 is een beperkte introductie van het noodzakelijkheidscriterium opgenomen. In eerste instantie zal dit noodzakelijkheidscriterium alleen gaan gelden voor gereedschappen,
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
11
computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur. Indien u als werkgever in redelijkheid van mening bent dat een dergelijke voorziening noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, is onder nadere voorwaarden geen sprake van belastbaar loon. Overige vergoedingen en verstrekkingen Mogelijk houdt u na de gerichte vrijstellingen en de nihilwaarderingen nog overige vergoedingen en verstrekkingen over. Deze vallen onder de ‘restpost’. Denk bijvoorbeeld aan de kerstpakketten, de fiets van de zaak of de personeelsuitjes. Blijven de totale kosten van de overige vergoedingen en verstrekkingen onder de vrije ruimte van 1,2% dan is geen belasting verschuldigd. Zijn de kosten hoger dan de vrije ruimte dan is het meerdere belast tegen een eindheffing van 80%. Concernregeling Voor de WKR wordt een concernregeling geïntroduceerd waarmee de verschuldigde belasting bij overschrijding van de vrije ruimte op concernniveau vastgesteld kan worden. Voor toepassing is vereist dat bij de moedermaatschappij sprake is van vrijwel volledige eigendom (95%- eis) van de (klein)dochtermaatschappij(en). Een concern kan op het uiterste afrekenmoment kiezen om de concernregeling al dan niet toe te passen. Wanneer moet de eindheffing aangegeven worden? In het belastingplan 2015 is opgenomen dat een overschrijding van de vrije ruimte jaarlijks na afloop van het kalenderjaar in één keer mag worden vastgesteld en moet worden afgedragen. Dit gebeurt tegelijk met de aangifte over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar. Stappenplan herinrichten administratie Door de invoering van de WKR moeten ook de financiële- en salarisadministratie aangepast worden. Op een eenvoudige manier moet uit de administratie blijken welke afdrachten moeten worden gedaan. Er zou gekozen kunnen worden om binnen de rubriek loonkosten 3 subgroepen aan te maken, te weten: gerichte vrijstellingen, nihilwaarderingen en overige vergoedingen en verstrekkingen. Onder deze subgroepen kunnen op grootboekniveau de juiste grootboekrekeningen gekoppeld worden. Tot slot Er zijn uiteraard mogelijkheden om te voorkomen dat de vrije ruimte te snel volloopt. Een mogelijkheid kan zijn om bijvoorbeeld uw bedrijfsfeest niet elders op locatie te geven, maar op de bedrijfslocatie zelf. De kosten vallen nu niet in de vrije ruimte, maar onder de nihilwaarderingen. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn om als werkgever in te leggen in een personeelspot. Onder bepaalde voorwaarden blijven uitkeringen uit deze personeelspot buiten de vrije ruimte.
Langere houdbaarheidsdatum VAR-verklaring 2014 Op 11 juli 2014 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. In deze brief deelt hij mede dat de beoogde invoering van de VAR web-module die de VAR verklaring moet gaan vervangen, na 1 januari 2015 zal zijn. Om te voorkomen dat ondernemers daardoor per 1 januari 2015 geen rechtszekerheid meer zouden hebben omtrent hun uit te voeren werkzaamheden, is een overgangsregeling bedacht. Deze behelst het volgende: Ondernemers die een VAR verklaring 2014 hebben, hoeven voor het jaar 2015 geen nieuwe VAR verklaring aan te vragen, de verklaring van 2014 blijft geldig totdat de wet- en regelgeving met betrekking tot de VAR web-module is ingevoerd. Er wordt dus niet voor het jaar 2015 automatisch een nieuwe VAR verklaring toegestuurd. Een nieuwe VAR verklaring voor het jaar 2015 dient wel te worden aangevraagd indien de voorwaarden en omstandigheden waarin de werkzaamheden worden verricht, afwijken van deze die vermeld staan in het aanvraagformulier voor de oude VAR verklaring. Ook indien men in het jaar 2015 aan de slag gaat als zelfstandig ondernemer en men (opdrachtgever en opdrachtnemer) rechtszekerheid wenst omtrent de uit te voeren werkzaamheden moet een VAR
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
12
verklaring 2015 worden aangevraagd. De VAR verklaring voor het jaar 2015 kan worden aangevraagd vanaf 1 september 2014. Met de VAR web-module wil de belastingdienst zogenaamde schijnzelfstandigheid bestrijden. Aan de hand van meerdere vragen (meer als nu op het aanvraagformulier) wordt door de belastingdienst gecontroleerd of er geen sprake is van een (fiscaal) dienstverband. De vragen richten zich vooral op de relatie tussen de zelfstandig ondernemer en de opdrachtgever. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn:
• • • •
Financiële afhankelijkheid van één opdrachtgever; Geven van aanwijzingen door de opdrachtgever omtrent de uitvoering van de opdracht; Bepaalt de opdrachtgever de arbeids- en rusttijden; Worden dezelfde werkzaamheden ook door werknemers van de opdrachtgever uitgevoerd;
Ook de aansprakelijkheid van de opdrachtgever wordt uitgebreid. Iedere opdrachtgever zal moeten controleren of de door de zelfstandig ondernemer gegeven antwoorden op de vragen in de VAR webmodule op zijn opdracht van toepassing zijn. Zijn de vragen niet juist ingevuld, is de opdrachtgever niet meer gevrijwaard van heffing van belasting en premies. Op basis van de huidige VAR verklaring kan de opdrachtgever normalerwijze niet aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van de belasting en premies indien de ondernemer beschikt over een VAR-WUO of VAR-DGA, maar dit gaat met de invoering van de wet- en regelgeving rond de VAR web-module veranderen. Hierdoor is het juist invullen van de VAR web-module niet meer een verantwoordelijkheid van de zelfstandig ondernemer alleen maar wordt deze verantwoordelijkheid uitgebreid naar de opdrachtgever. De VAR web-module verklaring zal jaarlijks opnieuw moeten worden aangevraagd. Er is geen sprake meer van automatische verlenging. Gezien de gedeelde verantwoordelijkheid van zelfstandig ondernemer en opdrachtgever zal het daarom in de praktijk vaker voorkomen dat VAR web-module verklaringen per opdracht zullen worden aangevraagd. Dit betekent dat de zelfstandig ondernemers veel vaker een VAR web-module verklaring zullen moeten aanvragen dan nu het geval is. Indien de zelfstandig ondernemer de diverse vragen in de VAR web-module digitaal heeft beantwoord (inloggen via DigiD), krijgt hij direct een uitkomst over de aard van de werkzaamheden, VAR-loon, VAR-row, VAR-dga of VAR-wuo.
Betaalde BTW in EU-land terugvragen kan vóór 1 oktober! Een in Nederland gevestigde ondernemer kan de in rekening gebrachte BTW uit EU landen voor facturen uit 2013 terugvragen middels een teruggaafverzoek in de betreffende EU lidstaat. Deze BTW kan eenvoudig worden teruggevraagd via de Nederlandse belastingdienst. Een verzoek hiertoe dient voor 1 oktober te zijn ingediend via de daarvoor bestemde website van de belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst stuurt het verzoek door naar de belastingdienst in het EU land waarvoor BTW wordt teruggevraagd. Indien het doorsturen langer duurt dan 15 dagen, dan komt de ondernemer in aanmerking voor coulancerente. Deze rente bedraagt 2,5% op jaarbasis en is afhankelijk van de periode van vertraging na 15 dagen en de hoogte van de teruggave aan EU btw. Om in aanmerking te komen voor de teruggave van BTW uit een ander EU land gelden voorwaarden: 1. De onderneming is in Nederland gevestigd; 2. In de EU-lidstaat waar BTW wordt teruggevraagd, hoeft geen aangifte te worden gedaan. Indien in het desbetreffende EU land wel aangifte wordt gedaan, kan de BTW daar als voorbelasting worden teruggevraagd; 3. De goederen en diensten waarover buitenlandse BTW in rekening is gebracht, worden gebruikt voor in Nederland met BTW belaste bedrijfsactiviteiten.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
13
Er zijn ook voorwaarden waarop geen teruggaafverzoek mogelijk is: 1. Er is geen sprake van een ondernemer voor de omzetbelasting. 2. Het betreft uitsluitend levering van vrijgestelde goederen en diensten (indien slechts een gedeelte vrijgestelde handelingen betreft, bestaat er recht op teruggaaf voor zover dit het nietvrijgestelde deel betreft). 3. Er is sprake van een ontheffing van administratieve verplichtingen. 4. De landbouwregeling is van toepassing Teruggave van betaalde omzetbelasting in EU landen is mogelijk voor kosten en investeringen alsmede voor BTW die u in het EU land hebt betaald voor invoer uit een niet EU land. Afhankelijk van het land waarvoor de teruggave wordt gevraagd, moeten ingescande facturen en/of invoerdocumenten worden meegestuurd. Een verzoek tot teruggaaf over een geheel kalenderjaar dient ten minste € 50,- te bedragen. Wordt een verzoek gedaan voor een korter tijdvak, maar tenminste drie maanden, dan moet het teruggevraagde bedrag minimaal € 400,- zijn. Bedragen onder deze drempels kunnen wel worden teruggevraagd maar het desbetreffende EU land beslist of ze het geld teruggeven. Gezien het bovenstaande kan het voor u als ondernemer aantrekkelijk zijn om de buitenlandse BTW die betaald is in de andere EU-lidstaat terug te vragen. Mede doordat dit via de Nederlandse belastingdienst kan geschieden en de drempel voor teruggave slechts € 50, bedraagt. Een verzoek tot teruggaaf dat wordt ingediend na 30 september 2014, kan door de Belastingdienst van het betreffende EU-lidstaat worden geweigerd.
Een halfjaar langer goedkoper verbouwen met 6% btw-tarief In het begrotingsoverleg voor het jaar 2015 is tussen kabinet en bevriende oppositie afgesproken dat de termijn voor het lage btw tarief op renovaties en verbouwingen hernieuwd wordt verlengd. Op Prinsjesdag zal deze maatregel officieel bekend worden gemaakt. Vanaf 1 maart 2013 gold het verlaagde btw-tarief (6%) voor renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar. Deze regeling zou in eerste instantie gelden tot 1 maart 2014. Deze maatregel werd vervolgens verlengd tot 31 december 2014. Het lage BTW tarief op verbouwen en herstellen van woningen wordt nu voor de tweede keer verlengd met ½ jaar tot 1 juli 2015. Het verlaagde btw-tarief is van toepassing op alle renovatie- en herstelwerkzaamheden in en aan een woning. Onder deze werkzaamheden wordt verstaan: het vernieuwen, vergroten, herstellen of vervangen en onderhouden van (delen van) de woning en de aanleg en onderhoud van de tuin. Het verlaagde tarief is uitsluitend van toepassing op de arbeidskosten en niet op de gebruikte materialen. Heet verlaagde tarief is niet van toepassing op ramen wassen, het vervangen van gordijnen en zonwering en het leggen van vloerbedekking. Moment van tariefbepaling Het moment waarop de verbouwing/renovatie etc. gereed is, is bepalend voor het antwoord op de vraag of het verlaagde btw-tarief van toepassing is. Het verlaagde btw-tarief is alleen van toepassing als de dienst is afgerond vóór 1 juli 2015. Dit betekent dat als er deelfacturen worden uitgereikt met 6% BTW in de periode van 1 maart 2013 tot en met 30 juni 2015, terwijl de oplevering plaatsvindt na 1 juli 2015, het algemene btw-tarief (21%) van toepassing is op alle deelfacturen en op de afrekening. Er zal dan nog een na verrekening dienen plaats te vinden voor het BTW verschil. Indien deelfacturen in de periode van 1 maart 2013 tot 30 juni 2015 zijn met 21% BTW zijn uitgereikt en de verbouwing/renovatie etc wordt afgerond voor 1 juli 2015, dan dient op de definitieve factuur en alle deelfacturen het verlaagde btw-tarief te worden toegepast en een na verrekening plaats te vinden voor het BTW verschil.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
14
Splitsing Indien op de factuur naar de klant slechts één bedrag in rekening wordt gebracht voor arbeid en materiaal, in het kader van bijvoorbeeld een verbouwing, dan dient dit bedrag in de administratie van de ondernemer te worden gesplitst. Daarbij dient een splitsing te worden aangebracht op basis van een verhouding arbeid/materiaal die in de branche gebruikelijk is. Indien in de branche bijvoorbeeld gebruikelijk is 65% arbeid en 35% materiaal dient over een totaalfactuur van € 12.000,, exclusief BTW een bedrag van 6% * (65% van € 12.000) + 21% * (35% van € 12.000) = € 1.350,aan BTW te worden afgedragen. Is een splitsing op basis van een branchegemiddelde niet mogelijk, dan dient de splitsing plaats te vinden door berekening van de kostprijs van de materialen. Tevens zijn voor bepaalde werkzaamheden afspraken gemaakt met diverse branches. In de bijlage van het besluit van 28 februari 2013 (BLKB/2013/305M) en de aanvullende vragen en antwoorden bij het besluit van 28 februari 2013 over het verlaagd btw tarief op arbeidskosten is een overzicht opgenomen van veel gestelde vragen en antwoorden. Onder andere wordt een opsomming gegeven (geen uitputtende) welke werkzaamheden wel en welke niet onder de regeling vallen.
Raakt buitenlandse belastingplichtige hypotheekrenteaftrek kwijt? Met de invoering van het belastingplan 2014 is tevens een wijziging opgetreden in de aftrek van hypotheekrente voor buitenlands belastingplichtigen. Dit betreft dan mensen die bijvoorbeeld in België of Duitsland wonen en een inkomen hebben in Nederland. Op basis van een keuzeregeling was het mogelijk dat deze mensen in Nederland, als buitenlanders konden kiezen voor toepassing van de belastingwetgeving die ook voor inwoners uit Nederland geldt. Door deze keuze was het onder andere mogelijk om de betaalde hypotheekrente voor de eigen woning in het buitenland in mindering te brengen op het wereldinkomen. Hierbij was niet van belang of het Nederlands inkomen nu 10%, 50% of 90% van het totale inkomen betrof. Aan deze keuze was de sanctie verbonden dat in het jaar dat men niet meer koos voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplicht, men de belastingaftrek van de afgelopen 8 jaren moest terugbetalen (de zogenaamde “terugploegregeling”). Omdat deze wetgeving echter in strijd met EU-recht zou kunnen zijn, heeft de staatssecretaris van Financiën op 26 april 2013 besloten dat de terugploegregeling niet van toepassing is op het moment dat meer dan 90% van het wereldinkomen bestaat uit Nederlands inkomen. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de bestaande keuzeregeling voor de buitenlandse belastingplichtigen vervangen door een kwalificatieregeling. Deze wetswijziging is inmiddels door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer goedgekeurd en naar verwachting zal deze zonder overgangsregeling met ingang van 1 januari 2015 worden ingevoerd. Dit betekent dat men vanaf 1 januari 2015 niet meer de vrijheid heeft om wel/niet te kiezen als buitenlands belastingplichtige voor de belastingregels van de inwoners uit Nederland. Indien men voldoet aan de criteria, heeft men dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als de binnenlands belastingplichtigen. Voldoet men niet aan de criteria is onder andere de hypotheekrente van de eigen woning in het buitenland in Nederland niet meer van het inkomen aftrekbaar. Naast de woonplaats (EU land etc.) is hierbij van belang dat meer dan 90% van het totale inkomen in Nederland wordt verdiend dan wel belast. Ter bepaling van dit inkomen telt tevens mee het inkomen uit Box II (aanmerkelijk belang) en inkomen uit Box III (inkomen uit sparen en beleggen). Dat betekent dat de hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning in het buitenland in zijn geheel zou kunnen vervallen op het moment dat veel geld op de bank- of spaarrekening staat. De rente hierover wordt in het woonland belast en daardoor geldt dit vermogen als buitenlands inkomen.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
15
Ter verduidelijking een voorbeeld: Belastingplichtige A woont in Duitsland en heeft alleen een inkomen in Nederland van € 40.000, -; daarnaast heeft hij een eigen woning van € 300.000 en een hypotheekrente van € 12.000. Op 1 mei 2014 krijgt A een erfenis van € 500.000, – die hij voorlopig parkeert op een spaarrekening. Hierover ontvangt hij 2% rente. Tot 2015 was de fiscale situatie als volgt: 1. Keuze binnenlandse belastingplicht 2. Aftrek hypotheekrente minus eigen woningforfait op het wereldinkomen in Box I Met ingang van 1 januari 2015 moet eerst worden gekeken of meer dan 90% van het inkomen belast/ verdiend wordt in Nederland; Toetsing en berekening voor belastingjaar 2015: Inkomen is € 40.000 – € 9.900 (eigen woning) + 19.200 (Box III; 4% van € 480.000) = € 49.300, – Het inkomen waarover in Nederland geen belasting wordt betaald is € 19.200,-, dit is meer dan 10%. Dus komt A niet in aanmerking voor kwalificerend buitenlands belastingplichtige en is de aftrek in Nederland van de hypotheekrente voor de eigen woning in het buitenland niet meer mogelijk. Indien de buitenlandse belastingplichtige zelf wel in aanmerking komt voor de kwalificerende buitenlandse belastingplicht, is dit niet zeker of dit ook geldt voor zijn partner. De partner komt ook in aanmerking voor de kwalificatie indien beide partners gezamenlijk meer dan 90% van hun wereldinkomen in Nederland verdienen. Als de partner in het buitenland dus een inkomen heeft dat meer is dan 10% van het gezamenlijke inkomen, kwalificeert de partner voor de inkomstenbelasting in Nederland niet meer als fiscaal partner en vervalt de aftrek van zijn gedeelte van de hypotheekrente. Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen betekent dit dus dat 50% niet meer aftrekbaar is.
Afloop crisisheffing voor hoge inkomens nog onzeker Op 7 mei 2014 heeft de Rechtbank Den Haag in een uitspraak bepaald dat de crisisheffing op hoge inkomens niet in strijd is met de Wet op de Loonbelasting en ook niet in strijd is met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens alsmede Internationale Verdragen. De conclusie van deze uitspraak is dus dat het kabinet de crisisheffing niet ten onrechte heft bij werkgevers met goedverdienende werknemers. Nadat de uitspraak bekend is geworden, hebben al enkele werkgevers gemeld dat ze tegen deze uitspraak in hoger beroep zullen gaan. Indien noodzakelijk tot het Europese Hof van Justitie. Uiteindelijk zal het dus nog enkele jaren duren alvorens definitief duidelijk is of de zogenoemde pseudo-eindheffing voor de hogere inkomens in de jaren 2013 en 2014 terecht is opgelegd. Waar ging het ook al weer over? De crisisheffing vond zijn oorsprong in de aanhoudende economische malheur in Nederland en de rest van Europa. Het kabinet was van mening dat de sterkste schouders meer moesten bijdragen aan het economische herstel van Nederland. De crisisheffing leidde tot een extra werkgeversbelasting van 16% over het loon van werknemers dat hoger was dan € 150.000,-. De regeling is in april 2012 ingevoerd en gold voor het inkomen over het gehele jaar 2012. De heffing diende door de werkgever te worden afgedragen in maart 2013. Deze terugwerkende kracht was het eerste argument om voor veel werkgevers bezwaar te maken tegen deze heffing. Een ander argument was dat de heffing alleen gold voor goedverdienende werknemers maar niet voor ondernemers of zelfstandigen met eveneens een inkomen boven de € 150.000,-. Het feit dat dit onderscheid werd gemaakt, zou volgens de bezwaarmakers in strijd zijn met internationale en Europese regelgeving.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
16
In eerste instantie was het de bedoeling dat er sprake was van een eenmalige heffing die slechts zou gelden voor het jaar 2013. In het belastingplan 2014, dat in december 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer en de Senaat, staat dat de pseudo-eindheffing voor hoog loon, die alleen voor het jaar 2013 zou gelden, wordt verlengd met één jaar. Ook in 2014 moet een werkgever deze heffing dus betalen over het loon van werknemers dat is ontvangen in het jaar 2013 en dat meer bedraagt dan € 150.000,-. Bij een jaarloon 2013 (volgens de jaaropgave) van werknemer X ter grootte van € 180.000,- is dus sprake van een heffing van 16% van (€ 180.000 – € 150.000) = € 4.800,-. Hierdoor hebben de werkgevers in maart 2014 inmiddels de crisisheffing in de aangifte loonheffing aan moeten geven en betalen. Vele werkgevers hebben hier inmiddels ook al bezwaar tegen gemaakt. Als argument voor de éénmalige verlenging van de pseudo-eindheffing wordt opgemerkt dat ook in het jaar 2014 nog bezuinigd moet worden. Voor 2015 zijn geen extra bezuinigingen nodig waardoor de pseudo-eindheffing hoge lonen niet terugkomt in 2015. De maatregel staat definitief niet in het Belastingplan.
Verhoging eigen bijdrage zakelijke auto kan gunstig zijn! Als een werknemer (dus ook de DGA) een auto van de zaak heeft en deze hem ook voor privédoeleinden ter beschikking staat, krijgt de werknemer in beginsel te maken met een bijtelling in verband met het privégebruik van de auto. Deze bijtelling wordt verlaagd met het bedrag dat de werknemer zelf betaald als eigen bijdrage voor het privégebruik. Indien is afgesproken dat de werknemer de kosten voor buitenlandse privé reizen met deze auto zelf moet betalen, is met onderstaande constructie een voordeel te behalen. Stel, een werknemer X heeft een auto van de zaak, cataloguswaarde van € 55.000,- en een bijtelling van 25%. In een autoregeling is vastgelegd dat de werknemer X een eigen bijdrage van € 550,- per maand betaalt in verband met privé gebruik. De bijtelling per jaar voor het privégebruik bedraagt in dit geval: € 55.000 x 25% -/- (12 x 550) = € 7.150 Bij een belastingtarief van 42% kost de auto de werknemer € 3.003,- aan belasting per jaar. Op welke manier kan de werkgever de werknemer een fiscaal voordeeltje doen toekomen terwijl het voor de werkgever kostenneutraal is ? Stel dat de werknemer X uit dit voorbeeld jaarlijks met de auto op vakantie naar Italië gaat. De kosten voor brandstof en tol in het buitenland bedragen € 600,-. In het buitenland kan de werknemer X niet altijd betalen met de tankpas van de zaak. De werknemer X betaalt dan zelf de brandstofkosten en tolkosten. Bij terugkomst declareert de werknemer X deze kosten bij de werkgever Y. Vervolgens houdt werkgever Y deze kosten in op het loon in van werknemer X in de vorm van een verhoging van de eigen bijdrage. Vooraf dient echter In de autoregeling tussen werknemer X en werkgever Y te zijn opgenomen dat de inhouding op het loon voor buitenlandse tank- onderhoud- en tolkosten is aan te merken als een eigen bijdrage voor privé gebruik. In het genoemde voorbeeld moet de werkgever Y met zijn werknemer X afspreken dat de eigen bijdrage in verband met het privégebruik auto van de zaak wordt verhoogd met € 50,- per maand (€ 600,- per jaar) en dat de werknemer X de zelf betaalde reiskosten in het buitenland (€ 600,-) bij de werkgever kan declareren. In deze situatie bedraagt de belastingheffing voor dezelfde auto bij de werknemer X als volgt: € 55.000 x 25% -/- (12 x € 600) = € 6.550,Bij een belastingtarief van 42% bedraagt de belastingheffing € 2.751,-. Op deze manier betaalt de werknemer € 252,- (€ 3.003 -/- € 2.751) minder belasting terwijl het voor de werkgever kostenneutraal is. De werkgever Y moet de buitenlandse reiskosten vergoeden, maar ditzelfde bedrag wordt ingehouden op de bijtelling in verband met de verhoging van de eigen bijdrage. Voor de werknemer X is de situatie als volgt, oorspronkelijk moest werknemer X de kosten voor privé reizen naar het buitenland zelf betalen. Nu betaalt werknemer X deze eerst zelf, declareert
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
17
deze vervolgens en wordt de eigen bijdrage voor het privé gebruik verhoogd. Het voordeel is het betreffende belastingtarief vermenigvuldigd met de verhoging van de eigen bijdrage. In een uitspraak van het Hof Arnhem Leeuwarden van 20 mei 2014 is bepaald dat een eigen bijdrage voor het privé gebruik van een auto door een werknemer niet in mindering mag worden gebracht op het loon indien er geen sprake is van een bijtelling voor privé gebruik.
Minder AOW vanaf 2015? Zoals reeds geruime lang tijd bekend is, treedt vanaf 1 januari 2015 een wijziging op in de AOW. Tot 1 januari 2015 ontving iemand die de AOW gerechtigde leeftijd bereikte een partnertoeslag. Deze partnertoeslag kreeg men indien de gehuwde, geregistreerd- of samenwonend partner de AOW gerechtigde leeftijd nog niet had bereikt en geen of een gering inkomen had. Het AOW-pensioen voor een gehuwde bedraagt 50% van het nettominimumloon. Door de partnertoeslag werd het AOW pensioen aangevuld tot maximaal 100%. Zoals hierboven gemeld is de hoogte van de partnertoeslag afhankelijk van het inkomen van de partner. Het inkomen uit arbeid wordt deels op de toeslag in mindering gebracht, terwijl overig inkomen volledig wordt gekort op de toeslag. In verband met extra tekorten op de begroting werd door het kabinet in 2009 besloten om per 1 augustus 2011 de partnertoeslag te korten met 10% indien het gezamenlijk inkomen van beide partners meer was dan 162% van het wettelijk minimumloon. Met ingang van 1 januari 2015 vervalt de partnertoeslag. In 1995 is hiertoe al besloten omdat steeds meer vrouwen werken en dus financieel zelfstandig zijn. Indien iemand dus na 1 januari 2015 de AOW gerechtigde leeftijd bereikt en een partner heeft die deze leeftijd nog niet heeft bereikt, bedraagt het AOW-pensioen 50% van het wettelijk minimumloon. Dit is circa € 750,- bruto per maand. Als de jongere partner ook de AOW gerechtigde leeftijd bereikt, krijgt hij/zij ook een AOW pensioen. Samen heeft men dan circa € 1.500,- bruto per maand. In de periode tussen het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd van de oudste en de jongste, krijgt men geen partnertoeslag meer. Men heeft dan tijdelijk minder inkomen en daarvoor moeten dan mogelijk nu al financiële maatregelen worden genomen door extra geld opzij te zetten. Voor personen die op 1 januari 2015 gehuwd, geregistreerd – of samenwonend partner zijn en 65 jaar oud zijn en voor 1 januari 2015 al een volledige of gedeeltelijke toeslag ontvingen zou niets veranderen. Gedreven door de financiële crisis en de daarmee samenhangende bezuinigingen heeft de Tweede Kamer op 1 oktober 2013 een wetsvoorstel aangenomen waarbij wordt voorgesteld de partnertoeslag AOW-pensioen voor bestaande gevallen te versoberen. Deze versobering gaat gelden voor AOWgerechtigden met een hoger inkomen. De partnertoeslag zou dan in 3 jaren worden afgebouwd. De nieuwe regeling komt er als volgt uit te zien: 1. Indien het gezamenlijk maandinkomen meer is dan circa € 2.600,- geldt een maximale korting van 10% op de partnertoeslag en bedraagt deze nog maximaal € 650,- per maand; 2. Bij een gezamenlijk maandinkomen tussen de € 3.560,- en € 4.210,- gaat een oplopende korting op de partnertoeslag gelden. Deze korting loopt op van 0 tot € 650,-; 3. Bij een gezamenlijk maandinkomen van meer dan € 4.210,- bedraagt de partnertoeslag 0. In het voorstel wordt uitgegaan van een overgangsregeling. Dat wil zeggen dat de bovenstaande afbouw, genoemd onder 2 en 3, in een periode van 3 jaar zal plaatsvinden. Concreet betekent dit dat de genoemde afbouw in 2015 beperkt zal blijven tot 25% van de korting, in het jaar 2016 verhoogd wordt tot 50% van de korting, in 2017 tenslotte 75% van de korting zal bedragen en in het jaar 2018 is de korting dan uiteindelijk volledig van toepassing. Deze kortingsregeling geldt voor alle AOWgerechtigden die 1 januari 2015 een AOW-pensioen ontvangen met een partnertoeslag. Zoals al eerder opgemerkt is dit wetsvoorstel reeds aangenomen door de Tweede Kamer. De behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer zal in de loop van 2014 plaatsvinden. BAA houdt u van de voortgang van deze kwestie vanzelfsprekend op de hoogte.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
18
Lagere belasting dividentuitkering in 2014! Als een aandeelhouder dividend uitkeert naar privé moet hierover 15% dividendbelasting door de BV worden ingehouden. Tevens dient in de inkomstenbelasting in Box II nog een heffing van 10% extra te worden betaald. Per saldo kost een dividenduitkering dan 25% belasting. In wetgeving is bepaald dat in het jaar 2014 het gezamenlijke tarief van 25% wordt verlaagd naar 22%. Aan deze dividenduitkering geldt, net als in 2007, een maximum van € 250.000,- per persoon. Het tijdelijk verlaagde tarief van 22% geldt zowel voor dividenduitkeringen alsmede voor de verkoopopbrengst bij de verkoop van de aandelen. Indien sprake is van fiscaal partnerschap kan twee keer gebruik worden gemaakt van het bedrag van € 250.000,-. Met andere woorden tot een bedrag van € 500.000,- dividend dient dan 22% belasting te worden betaald. Boven dit bedrag geldt het “oude” tarief van 25%. Duidelijk was dat bij gemeenschap van goederen beide partners, op basis van het huwelijksgoederenrecht, een aanmerkelijk belang hebben, dus beide gebruik kunnen maken van deze vrijstelling. Tijdens de intermediairdagen van de belastingdienst eind 2013 werd echter gesteld dat in een situatie van huwelijkse voorwaarden alleen degene die de aandelen daadwerkelijk in zijn bezit had in aanmerking zou komen voor de korting van 3% tot een bedrag van € 250.000,-. Inmiddels is dit standpunt door de belastingdienst in de brochure “Veelgestelde vragen en antwoorden van de Intermediairdagen” gewijzigd. Hierin staat nu letterlijk het volgende: “Als er sprake is van huwelijkse voorwaarden, waarbij de ene partner 100% van de aandelen heeft en de ander niets, mogen evengoed beide partners gebruik maken van het eenmalig verlaagde tarief van 22%.” Het voordeel dat hiermee kan worden behaald bedraagt 3% van maximaal € 500.000,- (bij een fiscaal partnerschap) zijnde € 15.000,-. De bovenstaande verlaging kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aantrekkelijk zijn: • H et naar voren halen van toekomstige dividenduitkeringen • Er is sprake van een op handen zijnde aandelenverkoop, afronden in 2014; • De aflossing van de rekening courantschuld van de DGA aan de BV kan door middel van een dividenduitkering in 2014 goedkoper plaatsvinden. Vanaf 1 oktober 2012 is een dividenduitkering echter aan strengere spelregels gebonden. Een dividenduitkering is pas mogelijk indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: • • • •
e algemene vergadering van aandeelhouders besluit tot de uitkering van het dividend; D Er mag geen dividend worden uitgekeerd ten laste van de statutaire of wettelijke reserves; Door de dividenduitkering mag het vermogen van de BV niet negatief worden; Het bestuur van de BV moet formeel de dividenduitkering goedkeuren
Alvorens het bestuur deze goedkeuring kan geven moet er een zogenaamde “Balanstest” en “Uitkeringstest” worden uitgevoerd. Hierbij wordt vastgesteld of door het doen van de dividenduitkering de continuïteit van de BV niet in gevaar komt. De BV moet in staat blijven haar opeisbare schulden te betalen over een periode van minimaal één jaar. Bij deze zogenaamde “Uitkeringstest” kan de aanwezigheid van een pensioenvoorziening in de BV nog weleens “spelbreker” zijn. Deze moet in de “Uitkeringstest” namelijk voor de economische waarde worden opgenomen. Het uitkeren van dividend in strijd met de regels leidt tot een hoofdelijke aansprakelijkheid bij de bestuurders die wisten of behoorden te weten dat de BV na de dividenduitkering niet meer zou kunnen betalen. De aansprakelijkheid ziet op de terugbetaling van het dividend, en bij een faillissement kan de bestuurder aansprakelijk worden gehouden voor het tekort in de boedel. Voor het belastingjaar 2014 adviseren we (directeur-groot)aandeelhouders om te onderzoeken of ze gebruik kunnen maken van de geboden belastingreductie. De (directeur-groot) aandeelhouder dient dan echter wel scherp te letten op de spelregels door goed na te gaan of een dividenduitkering überhaupt toegestaan is en geen ongewenste aansprakelijkheden met zich meebrengt.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
19
Uw kinderen worden duurder! Op 11 maart jl. heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen aangenomen. De verwachting is dat het wetsvoorstel in mei 2014 door de Eerste kamer wordt goedgekeurd waardoor de huidige 11 kindregelingen worden gestroomlijnd en versoberd. Het is de verwachting dat de wet per 1 januari 2015 in werking zal treden. Enkele voorbeelden uit het wetsvoorstel zijn het afschaffen van de ouderschapsverlofkorting, de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. Alleenstaande ouders krijgen in de plaats van de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting een compensatie van € 2.800,- per jaar bij het kind gebonden budget (de alleenstaande ouderkop). In het wetsvoorstel wordt ook de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar geschrapt. Met andere woorden: kinderen worden duurder. In dit artikel zullen we ingaan op de gevolgen van de afschaffing van de kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 21 jaar. De eerste versobering op dit gebied heeft al plaatsgevonden per 1 januari 2012. De bestaande leeftijdsgrens van 30 jaar werd toen verlaagd naar 21 jaar. Hierdoor konden minder mensen gebruik maken van deze regeling. Tevens zijn met ingang van 2014 de forfaitaire bedragen met circa 30% verlaagd. Onder de huidige regelgeving kunnen de kosten voor levensonderhoud voor kinderen jonger dan 21 jaar, tegen forfaitaire bedragen per leeftijdsgroep per kwartaal, in aftrek worden gebracht op het inkomen in de aangifte Inkomstenbelasting: • het kind was aan het begin van het desbetreffende kwartaal jonger dan 21 jaar. • In dat kwartaal had niemand in het huishouden voor dit kind recht op kinderbijslag of een vergelijkbare buitenlandse uitkering. • het kind had in dat kwartaal geen recht op studiefinanciering, een tegemoetkoming in de studiekosten of recht op een vergelijkbare (buitenlandse) regeling. • de kosten van het onderhoud van het kind bedragen tenminste € 416, per kwartaal. In het onderhavige wetsvoorstel wordt de aftrek met ingang van 1 januari 2015 in zijn geheel afgeschaft. Dit heeft bijvoorbeeld vergaande gevolgen voor de ouder die het elders wonende kind, ten gevolge van bijvoorbeeld een echtscheiding, financieel ondersteunt. Aan de hand van een voorbeeld zullen we duidelijk maken wat het fiscale gevolg is van het afschaffen van deze regeling. Stel een man en vrouw zijn gescheiden en het kind uit het huwelijk (10 jaar) woont bij moeder. Moeder ontvangt de kinderbijslag en overeengekomen is dat de man € 150,- per maand kinderalimentatie moet betalen. In dit voorbeeld voldoet de man aan alle voorwaarden om de kosten voor levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar in aftrek te brengen. De aftrek van de man bedraagt in 2014 € 1000,-. Ervan uitgaande dat de man met zijn inkomen in de 42% schijf valt dan bedraagt de belastingaftrek € 420,- (€ 1.000 * 42%). Het afschaffen van de regeling kost de man in dit voorbeeld netto € 420,- per jaar. Duidelijk moge zijn dat bij meer kinderen dit nadeel een stuk groter zal zijn. De rechter heeft bij het vaststellen van de hoogte van de kinderalimentatie altijd rekening gehouden met deze aftrekpost. Nu deze regeling, naar verwachting met ingang van 1 januari 2015, wordt afgeschaft is het wellicht zinvol om de kinderalimentatie te herzien en te laten herrekenen.
Omzetbelasting niet op tijd betaald? Dan wacht u de cel! Per 1 januari 2014 is het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of te laat betalen van omzetbelasting strafbaar. Deze maatregel treft niet alleen kwaadwillende belastingbetalers maar ook belastingbetalers die van goede wil zijn. Wat betekent dit?
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
20
Aan een ondernemer die zijn BTW aangifte of aangifte loonheffing juist deed, maar het verschuldigde bedrag opzettelijk niet, gedeeltelijk of te laat betaalde, kon de belastingdienst tot 1 januari 2014 bij de naheffing een boete opleggen. Vanaf 1 januari 2014 kan de belastingdienst, naast deze boete, in het uiterste geval tevens een gevangenisstraf opleggen. Iedere ondernemer loopt weleens tegen de omstandigheid aan dat hij/zij (nog) niet over de juiste of complete gegevens beschikt om een juiste BTW aangifte te doen. Een (te) vaak gekozen oplossing om in ieder geval de deadline voor indiening te halen, is de zogenoemde ‘BTW nihilaangifte’. Deze werd dan vaak, op het moment dat men wel beschikt over alle relevante gegevens, snel gevolgd door een juiste aangifte. Het is nog steeds mogelijk om een ingediende onjuiste aangifte te herstellen door een juiste aangifte. Een te late betaling kan vanaf 1 januari 2014 echter niet meer ongestraft worden hersteld. De ondernemer doet namelijk opzettelijk een btw nihil aangifte en draagt dan ten onrechte geen omzetbelasting af. Het strafbare feit is het niet of niet tijdig betalen. De strafbaarheid geldt dus niet voor aangiften die leiden tot een teruggave dan wel echte nihil aangiften. Het is dus niet meer verstandig om ten onrechte een nihil aangifte in te dienen. Naast de hierboven vermelde uitzonderingen (btw teruggave aangiften en terechte nihil aangiften) is de strafbaarheid ook uitgesloten indien: • D e belastingplichtige aan de ontvanger tijdig een verzoek tot uitstel van betaling heeft ingediend. Tijdig wil hierbij zeggen voordat de wettelijke betalingstermijn is verstreken; • De belastingplichtige, op het moment dat bekend is dat de aanslag niet kan worden betaald, hiervan schriftelijk mededeling heeft gedaan aan de ontvanger. Dit is de zogenaamde betalingsonmachtmeldingsregeling, die vergelijkbaar is met de melding betalingsonmacht bij vennootschappen in het kader van de bestuurdersaansprakelijkheid; Omdat deze nieuwe regeling naast de kwaadwillende ook de ondernemers die van goede wil zijn, raakt, is het nog meer dan in het verleden van belang dat aangiften tijdig, juist en volledig worden gedaan en dat ook het juiste en volledige bedrag aan bijvoorbeeld loonheffing en omzetbelasting tijdig wordt betaald. Belasting Adviesgroep Asten raadt ondernemers, die voorzien dat zij niet tijdig aan hun aangifte- en betalingsverplichtingen kunnen voldoen, af om in een ‘te betalen BTW’-positie de handelswijze van de nihilaangifte te volgen. In dit geval adviseren wij u graag over het melden van betalingsonmacht en het treffen van een betalingsregeling met de Belastingdienst.
Werkgevers opgelet: houd rekening met proeftijd, concurrentiebeding en aanzegplicht! Eind februari 2014 werd de Wet Werk en Zekerheid aangenomen door de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel staan onder meer wijzigingen op het gebied van de tijdelijke arbeidsovereenkomsten en daarmee samenhangende bepalingen. De wijzigingen zullen op korte termijn, naar alle waarschijnlijk per 1 juli 2014, al ingaan. Het wetsvoorstel zal, naar verwachting in april/mei 2014 worden goedgekeurd door de eerste kamer.
Proeftijd Voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn aangegaan op of na 1 juli 2014 geldt een nieuwe regeling. Indien deze worden aangegaan voor de duur van zes maanden of korter mag geen proeftijd meer worden overeengekomen. Indien er toch een proeftijd wordt overeengekomen, dan is die nietig en kan er geen beroep op worden gedaan. Hierop gelden de volgende uitzonderingen: • B ij arbeidsovereenkomsten die beginnen voor 1 juli 2014 blijft het bij tijdelijke contracten toegestaan om een proeftijd van 1 maand overeen te komen; • Bij tijdelijke arbeidscontracten opgesteld voor 1 juli 2014 maar met een ingangsdatum na 1 juli 2014 mag eveneens een proeftijd van 1 maand worden afgesproken;
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
21
• I ndien sprake is van een cao die ook al geldt voor 1 juli 2014, waarin een afwijkende regeling met betrekking tot de proeftijd is afgesproken, wordt deze gevolgd.
Concurrentiebeding Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, aangegaan op of na 1 juli 2014, mogen geen concurrentiebeding bevatten, tenzij er sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen. In dergelijke gevallen ligt de bewijslast bij de werkgever. De werkgever dient dit in de vorm van een schriftelijke motivering bij het concurrentiebeding te voegen. In het algemeen zal een dergelijk concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd slechts in aanmerking kunnen worden genomen bij zeer specifieke functies en specifieke aard van de onderneming. Overigens dienen de zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen aanwezig te zijn zowel op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alsmede op het moment dat er een beroep wordt gedaan na het einde van de arbeidsovereenkomst.
Aanzegplicht Bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 6 maanden of langer, is sprake van een zogenaamde “aanzegplicht.” De werkgever dient de werknemer uiterlijk een maand vóór het einde van overeengekomen tijd te informeren over het al dan niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst. Dit is de zogenaamde aanzegplicht. Zowel voortzetten als niet voorzetten dient tijdig te worden gemeld. De werkgever is de werknemer een boete verschuldigd van een maandsalaris (of naar rato dat te laat is geïnformeerd), op het moment dat hij de werknemer hier niet tijdig over informeert. De werknemer dient hier een beroep op te doen binnen 2 maanden na het verstrijken van de bepaalde tijd. Na deze periode vervalt het recht van de werknemer. Op het moment dat de werkgever informeert dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, dan dient ook informatie te worden gegeven over de voorwaarden waaronder wordt voorgezet. Tenslotte willen we u nog informeren omtrent de zogenaamde ketenregeling die is opgenomen in het wetsontwerp Werk en Zekerheid. Als deze maatregel in werking treedt (naar alle waarschijnlijkheid 1 juli 2015) heeft dat de volgende gevolgen. • W erkgevers mogen nog maar maximaal drie arbeidsovereenkomsten in maximaal twee jaar afsluiten; • De tussenpoos tussen twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wordt verlengd van drie maanden naar zes maanden (zogenaamde “draaideur” constructie).
Welke zakenauto past bij me en hoe zit het met de fiscale bijtelling? De fiscale wet- en regelgeving van de zogenaamde “personenauto van de zaak” verandert ieder jaar. Ook het jaar 2014 kan mogelijk weer zorgen voor “onaangename” verrassingen op het moment dat wordt besloten tot de aanschaf van een zogenaamde zakenauto. Inmiddels bestaan er diverse categorieën van personenauto’s. We spreken over een volledig elektrische auto, een plug-in hybride, een hybride auto, een auto met 20% bijtelling en een auto met 25% bijtelling. De criteria (CO2 grenzen) ter bepaling wanneer een auto in welke categorie valt, zijn in het jaar 2014 verder aangescherpt. In dit artikel zal in een nut shell een overzicht worden gegeven van de fiscale faciliteiten en de bijtellingspercentages bij de aankoop in 2014 van een nieuwe elektrische auto, een plug-in hybride auto of een hybride auto.
A. FISCALE FACILITEITEN Volledig elektrische auto: – Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (28% maximaal € 15.470,-); – Milieu-investeringsaftrek (36%); – Vrijstelling motorrijtuigenbelasting. – Vrijstelling BPM
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
22
Plug-in hybride auto: – Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (28% maximaal € 15.470); – Milieu-investeringsaftrek (27% of 13,5% afhankelijk van de CO2 uitstoot); – Vrijstelling motorrijtuigenbelasting tot 1 januari 2016. – Vrijstelling BPM Hybride auto: – Géén kleinschaligheidsinvesteringsaftrek; – Géén milieu-investeringsaftrek; – Géén vrijstelling van motorrijtuigenbelasting. – Vrijstelling BPM
B. FISCALE BIJTELLING IN VERBAND MET PRIVÉ GEBRUIK: – Volledig elektrische auto: 4% van de cataloguswaarde – Plug-in hybride auto: 7% van de cataloguswaarde – Hybride auto: 14% van de cataloguswaarde De fiscale bijtelling voor de personenauto van de zaak kan alleen achterwege blijven indien blijkt dat de auto, op kalenderjaarbasis, voor niet meer dan 500 kilometer voor privé doeleinden wordt gebruikt. Zoals vele werknemers en ondernemers bekend is, is het bijhouden van een sluitende kilometerregistratie, waaruit dit zou moeten blijken, een hele klus. Een optie is het plaatsen van een zogenaamde “black box” in de auto. In een samenwerkingsverband tussen belastingdienst en leveranciers van rittenregistratiesystemen is inmiddels een Keurmerk RittenregistratieSystemen ontwikkeld. Op het moment dat iemand een dergelijk systeem in de auto heeft, is het niet meer nodig om een papieren rittenregistratie bij te houden. Men blijft echter wel zelf verantwoordelijk voor het indrukken van de knop: “privé” of “zakelijk.” Men moet dan echter nog wel het karakter van de rit aantonen, bijvoorbeeld aan de hand van een agenda. Maar de vraag waar men geweest is en hoe men er is gekomen, staat niet meer ter discussie. Als men op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé rijdt, is het mogelijk een zogenaamde “verklaring geen privé gebruik” aan te vragen bij de belastingdienst. Indien echter achteraf blijkt dat men wel meer dan 500 kilometer privé heeft gereden, dan zal een naheffingsaanslag worden opgelegd met een boete die kan oplopen tot bijna € 5.000,-. Om te controleren of iemand meer dan 500 kilometer privé rijdt, beschikt de belastingdienst over diverse controlemechanismen. Hierbij kan worden gedacht aan de registratie van verkeersboetes en de automatische nummerplaat herkenning auto’s (bij meubelboulevards, winkelcentra parkeergarages etc.) Een gewaarschuwd mens telt voor twee!
Uitstel belastingaangifte klanten aangevraagd! De regels voor het uitstel van het indienen van de belastingaangifte zijn aangepast! Op verzoek verleent de Belastingdienst uitstel voor het indienen van de aangifte Inkomstenbelasting en Vennootschapsbelasting. Een belastingplichtige kan zelf uitstel aanvragen, hetgeen dan vaak wordt verleend tot 1 september van het jaar volgend op het betreffende aangiftejaar. Voor belastingconsulenten bestaat er een regeling (Uitstelregeling belastingconsulenten) om voor hun klanten collectief uitstel aan te vragen. Belasting Adviesgroep Asten maakt van deze regeling gebruik en vraagt daarom bij de Belastingdienst elk jaar uitstel voor het indienen van de aangiften Inkomstenbelasting en Vennootschapsbelasting. In beginsel dient de aangifte Inkomstenbelasting 2013 voor 1 april 2014 te zijn ingediend en de aangifte Vennootschapsbelasting 2013 voor 1 juni 2014. Door gebruik te maken van de Uitstelregeling belastingconsulenten is er meer tijd om de aangiften over het jaar 2013 in te dienen. De uiterste inleverdatum wordt van 1 april 2014 verlengd naar 1 mei 2015, zowel voor de Inkomstenbelasting als voor de Vennootschapsbelasting. De Uitstelregeling belastingconsulenten biedt Belasting Adviesgroep Asten de mogelijkheid om alle aangiften in deze verlengde periode, volgens een van te voren bepaald inleverschema in te dienen.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
23
Wat is aangepast ? Vanaf het jaar 2014, dus voor de aangiften over het jaar 2013, zal de Belastingdienst het verzoek tot het verlenen van uitstel in bepaalde gevallen weigeren. Daarbij maakt het niet uit of de belastingplichtige het verzoek zelf doet of dat het uitstelverzoek door de belastingconsulent wordt gedaan. De Belastingdienst zal uitstel van de indiening weigeren indien de aangifte over tenminste twee van de drie voorafgaande aangiftejaren (2010-2011-2012) te laat was ingediend. In dit geval wordt geen uitstel verleend en moet de aangifte 2013 voor 1 april 2014 (Inkomstenbelasting) dan wel 1 juni 2014 (Vennootschapsbelasting) worden ingediend. Een uitzondering hierop geldt als de aangifte over 2012 wel voor de uitgestelde inleverdatum was ingediend. Om een en ander te verduidelijken hieronder een voorbeeld: Het uitstelverzoek voor de aangiften voor het belastingjaar 2013 wordt geweigerd indien de aangiften over het jaar 2012 én het jaar 2011 of 2010 te laat is ingediend; Het uitstelverzoek voor de aangifte voor het belastingjaar 2013 wordt ingewilligd indien: • D e aangifte over het jaar 2012 is tijdig ingediend, maar de aangifte over het belastingjaar 2010 of 2011 was te laat ingediend; • De aangifte over het jaar 2012 was te laat ingediend, maar de aangifte over het belastingjaar 2010 én de aangifte over het belastingjaar 2011 was wel tijdig ingediend.
Wanneer is een aangifte tijdig ingediend? Een aangifte is tijdig ingediend als deze bij de belastingdienst binnen is op de inleverdatum. De inleverdatum staat op de aangiftebrief die aan het begin van het jaar door de Belastingdienst wordt verzonden. Is er uitstel aangevraagd en ook gekregen? Dan moet de aangifte zijn ingediend voor de inleverdatum genoemd op de brief ( op het moment dat de belastingplichtige zelf uitstel vraagt) of voor 1 mei 2015 indien het uitstel meeloopt in de uitstelregeling belastingconsulenten. Het tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting wordt dus steeds belangrijker. Dit nog los van de te betalen belastingrente en de boetes die worden opgelegd bij het te laat indienen van de aangifte.
Aangifte inkomstenbelasting 2013: het spel en de knikkers De maand maart wordt in het spraakgebruik ook wel de blauwe maand genoemd. Bij de meeste Nederlanders is de blauwe enveloppe weer op de deurmat gevallen. Dit betekent dat men vóór 1 april 2014 de aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2013 moet indienen. Indien u dat vergeet, krijgt u een aanmaning en moet u binnen 10 dagen alsnog aangifte doen. Daarna volgen de boetes. Hieronder zullen we in het kort een aantal zaken behandelen die in het jaar 2013 zijn gewijzigd.
Eigen woning • V anaf 1 januari 2013 bestaat alleen nog renteaftrek voor een nieuwe (hypothecaire) lening die ten minste annuïtair wordt afgelost (maandelijks met een bedrag), in maximaal 30 jaar. Voor bestaande hypotheekleningen per 31 december 2012 geldt deze beperking niet. • Voor herfinancieringen/oversluiten van een bestaande hypotheek in het jaar 2013 gelden de nieuwe regels niet voor het bedrag van de hypotheekschuld per 31 december 2012. • Voor de aankoop van een woning waarvoor uiterlijk op 31 december 2012 een onherroepelijke schriftelijke koop- of koop-aannemingsovereenkomst is getekend, gelden de nieuwe regels ook niet. • Voor Hypotheekschulden die een gevolg zijn van onderhoud of verbouwing van de eigen woning waarbij voor 1 januari 2013 een schriftelijke overeenkomst voor verbouwing was getekend en de verbouwing voor 31 december 2013 was afgerond, blijven de regels voor 2013 van toepassing.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
24
• V oor iemand die tijdelijk twee eigen woningen heeft, bijvoorbeeld doordat de oude woning nog niet verkocht is of doordat nieuwe woning nog in aanbouw is, kan de hypotheekrente voor beide woningen in aftrek brengen. Indien de niet-bewoonde woning in 2010 of later te koop en/of leeg staat, dan kan de hypotheekrente ook in jaar 2013 nog in aftrek worden gebracht. • Bij de verkoop van de woning kan een restschuld ontstaan als de verkoopwaarde lager is dan de hypotheekschuld. Indien deze restschuld is ontstaan na 29 oktober 2012 en voor 31 december 2017, dan kan de rente van deze schuld nog maximaal 10 jaar als hypotheekrente worden afgetrokken. Ook indien, na verkoop van de woning, geen sprake meer is van een eigen woning, bijvoorbeeld ingeval van huur. • Voor hypothecaire schulden die zijn ontstaan in 2013 maar niet afkomstig zijn van een bank of verzekeraar, maar bijvoorbeeld van familie of de eigen BV geldt een informatieplicht. Er geldt alleen recht op aftrek van hypotheekrente als tijdig informatie omtrent de geldverstrekker is medegedeeld aan de belastingdienst. Deze informatie moet uiterlijk worden verstrekt bij het indienen van de aangifte of indien de aangifte na het jaareinde 2014 wordt ingediend, uiterlijk per 31 december 2014.
BOX 3: bezittingen en schulden • B eleggingen in durfkapitaal, culturele beleggingen en sociaal-ethische beleggingen zijn niet langer vrijgesteld vanaf 1 januari 2013. • Beleggingen in fiscaal erkende groene fondsen zijn echter nog steeds vrijgesteld in Box 3 (maximaal € 56.420,- per belastingplichtige; € 112.840 indien sprake is van fiscaal partnerschap).
Persoonsgebonden aftrek • A ftrek van specifieke zorgkosten zijn per 1 januari 2013 verder beperkt. Zo zijn IVF behandelingen en rollators en dergelijke hulpmiddelen niet langer aftrekbaar. • Aftrek van scholingsuitgaven zijn per 1 januari 2013 verder beperkt. Het moet gaan om: – enkel verplichte en noodzakelijke kosten (bijv. collegegeld en studieboeken); – de drempel voor de aftrek is verlaagd: van € 500,- naar € 250,-
Heffingskortingen • U itbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner wordt afgebouwd: – Geboren voor 1 januari 1963: geen afbouw 100% uitbetaald, (€ 2.001< 65jr en € 1.034 > 65jr) – Geboren tussen 1 januari 1963 en 1 januari 1972: maximaal 73,33% uitbetaald (€ 1.467/€ 758); – Huishouden met kinderen van vijf jaar en jonger: maximaal 73,33% uitbetaald (€ 1.467/€ 758); – Overig: maximaal 66,67% uitbetaald (€1.334,-). • Arbeidskorting wordt meer inkomensafhankelijk. Bij arbeidsinkomen van meer dan € 40.248 wordt de arbeidskorting verminderd met 4% over dit meerdere (maximaal € 1.173,- minder)
Belastingdienst mag wel “bewust” fouten maken! Op het moment dat een belastingplichtige bij het invullen van zijn aangifte “bewust” een fout maakt, is hij/zij strafbaar en krijgt van de belastingdienst een verzuim- dan wel vergrijpboete. Op het moment dat de belastingdienst zelf “bewust” fouten maakt in de Voorlopige Aanslag 2014 lijkt dat toegestaan. Een en ander blijkt uit een besluit van de inmiddels afgetreden Staatssecretaris van Financiën van 23 januari 2014 (DB2014/67). Dit besluit is gepubliceerd na de constatering van diverse fouten in de opgelegde voorlopige aanslagen voor het belastingjaar 2014. Hierover straks meer. In het besluit is bepaald dat de belastingdienst de opgelegde voorlopige aanslag niet hoeft te wijzigen indien deze een gevolg is van wijzigingen in de belastingwetgeving die niet, niet tijdig,
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
25
niet juist of niet volledig in de automatisering zijn of kunnen worden doorgevoerd. Populair gezegd de computer krijgt de schuld. Volgens de Staatssecretaris van Financiën is de voorlopige aanslag een schatting van het bedrag waarop de aanslag na afloop van het belastingtijdvak vermoedelijk zal worden vastgesteld. Indien hierin door de belastingdienst fouten zijn gemaakt, dient de belastingplichtige zelf aan de inspecteur te verzoeken om een herziene voorlopige aanslag. Wat is er aan de hand? Bij het opleggen van de voorlopige aanslagen over het jaar 2014 heeft de belastingdienst diverse fouten gemaakt. Meerdere zaken die vermeld staan in het belastingplan 2014, dat op Prinsjesdag al bekend werd gemaakt, zijn niet verwerkt in de berekenings- (grondslag) en tarieven van de voorlopige aanslagen voor het jaar 2014. Mogelijk bevatten veel voorlopige aanslagen 2014 nog belastingpercentages van 2013. Ook houdt het programma “Verzoek of Wijziging voorlopige aanslag 2014 geen rekening met de volgende wijzigingen: • I n de eerste schijf van de inkomstenbelasting wordt bij 65 minners bij een inkomen tot € 19.645,- gerekend met een percentage van 5,85% terwijl dit in 2014 is bepaald op 5,1%; • In Box II wordt rekening gehouden met een tarief van aanmerkelijk belangheffing ter grootte van 25% terwijl dit voor het jaar 2014 is verlaagd naar 22% tot een bedrag van € 250.000,-; • Er wordt onjuist rekening gehouden met de afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner; • De gewijzigde regelgeving met betrekking tot de werkbonus, (dit is vanaf 2014 een heffingskorting) wordt niet meegenomen; • De aftrekbare kosten eigen woning, (eigen woningforfait minus hypotheekrente) bij een inkomen van meer dan € 56.500,- worden onterecht in aftrek gebracht tegen een percentage van 52% in plaats van 51,5%; In de Tweede Kamer zijn hieromtrent al vragen gesteld. De kritiek ziet met name op het feit dat de belastingdienst fouten mag maken, die zonder actie van de belastingplichtige, pas anderhalf jaar later worden gerepareerd bij het opleggen van de definitieve aanslag. Hierdoor betalen burgers en bedrijven eerst teveel belasting en krijgen later het teveel betaalde terug. Dit zal niet zorgen voor een verbetering van de economische situatie, en daar waren deze belastingverlagingen nu eigenlijk wel voor bedoeld. De verwachting was dat het grootste gedeelte van de verstuurde voorlopige aanslagen 2014 fouten bevat. Inmiddels zijn er ook voorlopige aanslagen 2014 verstuurd die wel de correcte gegevens bevatten. Toch werd een dringend beroep door de Tweede Kamer gedaan op de Staatssecretaris van Financiën om de fouten automatisch te laten aanpassen en niet te wachten tot de belastingplichtige aan de bel trekt. Met bovengenoemd besluit geeft de inmiddels afgetreden Staatssecretaris van Financiën aan hier niet aan tegemoet te willen komen.
Hoe groot is de kans op teruggave van erf- of schenkbelasting? De stichting Melding Collectief Onrecht adverteert via de pers met een procedure bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het betreft de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erf- en schenkbelasting die voor niet-ondernemingsvermogen niet toegankelijk is. De Stichting meent dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en wil proberen de recente beslissing van de Hoge Raad nogmaals te laten toetsen. In de pers heeft de stichting geadverteerd met een uiterste aanmeldtermijn van 31 januari a.s. voor een door hen te voeren collectieve procedure. Inmiddels is die termijn door de stichting verlengd tot 28 februari a.s. De stichting geeft aan dat die termijn waarschijnlijk ook wordt verlengd. Op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geldt naar ons oordeel een langere termijn voor het indienen van een procedure bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, namelijk uiterlijk zes maanden na de beslissing door de rechter. Deze termijn eindigt derhalve op zijn vroegst op 22 mei 2014.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
26
Deskundigen zijn van mening dat de kans dat het Hof van Justitie anders zal besluiten dan de Hoge Raad zeer gering is. De Stichting speculeert er op dat, ondanks de heel kleine kans op succes, veel mensen bereid zijn een “klein” bedrag te betalen. De kosten voor aanmelding bedragen, volgens de site van de Stichting, eenmalig € 995,- en een succes fee van 10% of eenmalig € 495,- en een succes fee van 20%. Iedere erfgenaam of begiftigde dient zich apart aan te melden. Tevens geeft de Stichting via hun site aan dat ze geen betaalde bedragen terug geeft. De stichting verwacht op basis van de “recente” uitspraak van de rechtbank te Breda (13 juli 2012) goede vooruitzichten om de zaak tot een succesvol einde te brengen. Inmiddels is echter de uitspraak van de Rechtbank door de Hoge Raad overruled. De Hoge Raad heeft op 22 november 2013 geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in 2009, 2011 en ook in andere jaren berust op een keuze van de fiscale wetgever waarvan niet kan worden gezegd dat zij evident van redelijke grond is ontbloot. De wetgever heeft daarom met de faciliteit de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden. Daarom is geen sprake van een bevoordeling van de verkrijging van ondernemingsvermogen boven de verkrijging van overige vermogensbestanddelen die leidt tot discriminatie. We zijn van mening dat meedoen te overwegen is, op het moment dat dit volledig zou geschieden op basis van no cure – no pay.
“Vernieuwde” regelgeving BTW in het jaar 2014 ‘Aangiftebrief Omzetbelasting’ afgeschaft Voor de BTW-tijdvakken vanaf 1 januari 2014 stuurt de Belastingdienst geen ‘Aangiftebrief Omzetbelasting’ meer. bij de aangiftebrief. In januari 2014 krijgt iedere ondernemer van de Belastingdienst eenmalig een overzicht van alle aangiftetijdvakken en de bijbehorende uiterste aangifte- en betaaldatums en betalingskenmerken voor 2014. Wel kan de ondernemer een bericht ontvangen om eraan herinnerd te worden dat aangifte moet worden gedaan. Dit kan worden aangevraagd op het beveiligde gedeelte van de internetsite van de Belastingdienst.
BTW heffing op exploitatie zonnepanelen bij particulieren De Nederlandse particulier die zonnepanelen heeft laten monteren op zijn woning en energie terug levert aan het energiebedrijf, is ondernemer voor de Wet Omzetbelasting. De particulier dient zich bij de Belastingdienst als ondernemer aan te melden en kan dan de BTW op aanschaf en montage van de zonnepanelen terugvragen. Daarnaast moet de BTW over de geleverde energie worden afgedragen. De particuliere BTW ondernemer die onder de grens van € 1.345,- uitkomt, kan gebruik maken van de Kleine ondernemersregeling (KOR). Voor nadere informatie hieromtrent verwijzen we u gaarne naar een eerder gepubliceerd artikel
Renovatie en herstel: verlaagd BTW-tarief verlengd Voor arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen die ouder zijn dan 2 jaar wordt het tijdelijk verlaagde tarief van 6% verlengd tot en met 31 december 2014. Voor de gebruikte materialen blijft het hoge BTW-tarief gelden (21%). Onder renovatie- en herstelwerkzaamheden wordt verstaan: het vernieuwen, vergroten, herstellen of vervangen en onderhouden van (delen van) de woning.
BTW-integratieheffing vervalt Per 1 januari 2014 is de BTW-integratieheffing vervallen. Hiermee komt een einde aan heffing van BTW over de waarde van zelfgemaakte goederen als die goederen worden gebruikt voor prestaties waarvoor geen (volledig) recht op aftrek van BTW bestaat.
Teruggaven BTW op 1 rekeningnummer Vanaf 1 december 2013 betaalt de Belastingdienst de BTW-teruggaven nog maar uit op 1 rekeningnummer. Dit rekeningnummer moet op naam staan van uw onderneming. Dit voorkomt vergissingen in de toekomst en moet helpen fraude tegen te gaan. Mocht het rekeningnummer niet op naam van het bedrijf staan, dan krijgt de ondernemer vóór 1 maart 2014 bericht van de Belastingdienst.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
27
Aangifte BTW en opgaaf ICP over 2014 verplicht met SBR De aangifte BTW en opgaaf ICP (intracommunautaire prestaties) over 2014 kan alleen nog gedaan worden met Standard Business Reporting (SBR). Om SBR te kunnen gebruiken is aangifteof administratiesoftware benodigd die geschikt is voor SBR, naast een PKIoverheid services servercertificaat. Doet u als ondernemer aangifte met het aangifteprogramma op het beveiligde gedeelte van de Belastingdienst? Dan verandert er voor u niets. Al het bovenstaande geldt eveneens voor de ondernemer die niet in Nederland is gevestigd, maar wel aangifte BTW moet doen.
Terugvragen buitenlandse BTW Het is mogelijk om BTW terug te vragen uit een ander EU-land. De voorwaarden hiervoor zijn dat de onderneming in Nederland is gevestigd, er geen BTW-aangifte in het betreffende EU-land hoeft te worden gedaan en de afgenomen goederen en diensten worden gebruikt voor met BTW belaste bedrijfsactiviteiten. Drempelbedrag voor teruggaaf bedragen over een kalenderjaar € 50,- en over een periode van tenminste drie maanden € 400,-. Het verzoek moet binnen zijn vóór 1 oktober van het jaar dat volgt op het jaar waarover btw wordt teruggevraagd.
Profiteer volop van het belastingplan 2014 1. Tarieven en heffingskortingen in de inkomstenbelasting Tarieven Het tarief in de eerste schijf blijft voor de inkomsten- en loonbelasting in 2014 ongewijzigd. Het tarief in box 2 wordt voor één jaar verlaagd van 25% tot 22%, zij het beperkt tot dividend van maximaal € 250 000. Het tarief voor box 3 in de Inkomstenbelasting blijft ongewijzigd. (30% van 4% fictief rendement, dus 1,2% van het vermogen) Algemene heffingskorting Vanaf 2014 wordt de hoogte van de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk. Indien het inkomen € 19.645,- of lager is bestaat er recht op de maximale algemene heffingskorting. De maximale heffingskorting voor 2014 bedraagt € 2.100,- Indien het inkomen hoger is wordt de algemene heffingskorting afgebouwd. De minimale heffingskorting bedraagt derhalve € 1.363,-. Arbeidskorting In 2014 zal de maximale arbeidskorting € 2.097,- bedragen. Indien het inkomen hoger is, wordt de arbeidskorting verminderd met maximaal € 1.730,-.
2. Eigen woning Voor belastingplichtigen die een eigen woning hebben en een inkomen hebben waarover 52% belasting wordt betaald, wijzigt de hypotheekrenteaftrek in 2014. Het maximale tarief waartegen aftrekbare kosten van de eigen woning in aanmerking kunnen worden genomen wordt 51,5% in plaats van 52%. Behalve de hypotheekrenteaftrek heeft de regeling ook betrekking op andere aftrekbare kosten (advieskosten, kosten notariële akte, taxatiekosten etc.) die samenhangen met de eigen woning. De zogenaamde “verhuisregeling”, dat wil zeggen de periode waarbij de betaalde hypotheekrenteaftrek voor twee woningen (de nieuwe woning en de te koop staande woning of de oude woning en de in aanbouw zijnde woning) aftrekbaar is, geldt ook in 2014 voor drie jaar na het kalenderjaar van de te koop gezette woning of de in aanbouw zijnde woning.
3. Giften aan ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen) Met ingang van 2014 is het niet meer vereist om de periodieke gift vast te laten leggen in een notariële akte. Op de site van de Belastingdienst zal een standaard schenkingsovereenkomst gepubliceerd worden die belastingplichtige kunnen hanteren.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
28
Verder wordt het gebruik van de multiplier voor de giftenaftrek met een jaar verlengd, zowel voor de inkomstenbelasting als voor de vennootschapsbelasting. De multiplier houdt in dat giften aan een culturele anbi worden verhoogd met 25% voor de inkomstenbelasting en 50% voor de vennootschapsbelasting.
4. Investeringsfaciliteiten Drempel EIA, MIA en Vamil omhoog Op het gebied van de Milieu-investeringsaftrek (MIA), de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de willekeurige afschrijvingen milieubedrijfsmiddelen (Vamil) wordt met ingang van 2014 een belangrijke wijziging doorgevoerd. Tot en met 2013 kon een investering vanaf € 450,- meegenomen worden voor deze regelingen. Deze grens wordt met ingang van 2014 verhoogd naar € 2.500,- per bedrijfsmiddel. Research & Development Aftrek Het RDA percentage zal in 2014 toenemen naar circa 60%. Dit was in 2013 nog 54% S&O-afdrachtvermindering Met betrekking tot de S&O-afdrachtvermindering wordt de eerste schijf verlengd van € 200.000 naar € 250.000. Het tarief in de eerste schijf voor niet-starters (het samengestelde percentage), wordt verlaagd van 38% naar 35%. Voor starters blijft het samengestelde percentage van de eerste schijf van de S&O-afdrachtvermindering gehandhaafd op 50.
5. Stamrechten Met ingang van 2014 wordt de stamrechtvrijstelling in de loonbelasting afgeschaft. Een vergoeding die een werknemer bij zijn ontslag ontvangt (gouden handdruk) in verband met gederfd of te derven loon wordt met ingang van 1 januari 2014 direct en volledig in de belastingheffing van box 1 betrokken. Dit houdt in dat de vergoeding tegen maximaal 52% belast kan worden. Daarnaast is er een fiscale stimulans om bestaande stamrechten te laten vrijvallen. In dat kader vervalt de eis dat alle op 1 januari 2014 bestaande stamrechten waarop de stamrechtvrijstelling is toegepast in periodieke termijnen moeten worden uitgekeerd. Deze stamrechten kunnen daardoor in 2014 en volgende jaren, zonder heffing van revisierente, ineens volledig worden afgekocht. De staatssecretaris heeft op 11 december 2013 de Eerste Kamer toegezegd dat het zijn bedoeling is om ook gedeeltelijke afkoop van stamrechtvoorzieningen mogelijk te maken. Dit wordt nog geregeld via het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2014. Het maakt niet uit of het stamrecht is ondergebracht in een stamrecht-bv of bij een bank, een beleggingsinstelling of een verzekeraar. Voor het jaar 2014 geldt echter dat wanneer het stamrecht ineens wordt uitgekeerd, slechts over 80% van de waarde van het stamrecht belasting dient te worden betaald.
6. Maatregelen auto In 2014 wordt ook een bijtelling ingevoerd voor de elektrische auto’s met en zonder zogenaamde Range Extender. Voor de elektrische auto’s zonder Range Extender wordt de bijtelling 4% van de catalogusprijs. Voor elektrische auto’s met Range Extender (de zogenaamde Plug in-Hybrid) bedraagt de bijtelling 7% van de catalogusprijs. Ook zijn de CO2-grenzen aangepast voor de toepassing van de BPM. Dat betekent dat men bij aankoop van een auto eerder in een hogere tariefschijf terecht komt. De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) en de willekeurige afschrijvingen milieubedrijfsmiddelen (Vamil) voor personenauto’s worden afgeschaft. De milieu-investeringsaftrek (MIA) gaat zich meer richten op de (semi-) elektrische auto’s.
7. Verruiming vrijstelling schenkbelasting Ouders kunnen aan kinderen per jaar tot een bedrag van € 5.141 (2013) belastingvrij schenken. Deze vrijstelling kan eenmalig worden verhoogd tot € 51.407 (2013) voor een kind tussen 18 en 40 jaar, mits de schenking wordt aangewend voor de verwerving, verbouwing of het onderhoud van een eigen
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
29
woning, de afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning, of de aflossing van de eigenwoningschuld van het kind. Deze eenmalige verhoogde vrijstelling wordt tijdelijk, namelijk van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015, verruimd tot € 100.000,-. Ook vervalt gedurende deze periode de eis dat sprake moet zijn van een schenking van een ouder aan een kind; ook in elke andere relatie kan van de verhoogde vrijstelling gebruik worden gemaakt. De bovengenoemde leeftijdsgrenzen gelden evenmin. Iedereen kan aan Iedereen van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 dus een bedrag schenken van maximaal € 100.000,- , mits de schenking wordt aangewend ten behoeve van de eigen woning. Vereist is dat in de aangifte schenkbelasting (in te dienen voor 1 maart van het jaar na het jaar van de schenking) expliciet een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling wordt gedaan. Eventuele eerdere gedane eenmalige vrijgestelde schenkingen worden in mindering gebracht op het schenkingsvrij bedrag van € 100.000,-.
8. Omzetbelasting In 2013 is een tegemoetkoming toegekend aan de bouwsector door op activiteiten in verband met bouw en renovatie het lage btw-tarief (6%) toe te passen. Deze maatregel zou op 1 maart 2014 aflopen, maar is nu verlengd tot eind 2014. De maatregel geldt alleen voor werkzaamheden aan woningen die bovendien ten minste twee jaren oud zijn en is verder beperkt tot de arbeidskosten en de directe materiaalkosten.
9. Belasting- en invorderingsrente Indien de belastingdienst de belastingen te laat ontvangt, wordt een rente berekend. Deze is afhankelijk van de wettelijke rente. Vanaf 2014 wordt de belasting- en invorderingsrente voor de vennootschapsbelasting de wettelijke rente met een minimum van 8%, Voor de overige belastingen wordt het de wettelijke rente met een minimum van 4%.
Belasting Adviesgroep Asten 2014 |
30