Eindejaartips 2014 Van helder accountancy, belastingadvies en consultancy wil u met het jaareinde in zicht graag attenderen op de vele mogelijkheden om nog dit jaar de belastingdruk in uw praktijk èn in privé te verminderen. En op de mogelijkheden om het nieuwe jaar fiscaal goed voorbereid in te gaan. Met de eindejaartips van Van helder kunt u samen met ons adequaat reageren op de wijzigingen in de fiscale wetgeving die Den Haag per 1 januari 2015 wil doorvoeren. Het spreekt voor zich dat wij bij het samenstellen van de jaarstukken en belastingaangifte alle mogelijkheden optimaal zullen benutten. De checklist met fiscale eindejaartips is om praktische redenen in een aantal onderdelen verdeeld: - deel 1: de eindejaartips die van belang zijn voor alle ondernemers, ongeacht de rechtsvorm van de onderneming; - deel 2: de eindejaartips voor ondernemers met een BV; - deel 3: de eindejaartips voor ondernemers met een persoonlijke onderneming, een eenmanszaak of een aandeel in een firma of maatschap; - deel 4: de eindejaartips voor particulieren. Hoewel alle informatie van deze Eindejaartips door van helder accountancy zeer zorgvuldig is samengesteld kunnen de betrokkenen bij de samenstelling en uitgave geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden of onvolledigheden. Deze eindejaartips zijn o.a. ontleend aan de fiscale eindejaartips 2014 opgesteld door Belastingbelangen uitgegeven door Uitgeverij MKB fiscaal Advies b.v., zie ook www.belastingbelangen.nl
Deel 1:
Eindejaartips voor iedere ondernemer
De werkkostenregeling: per 1 januari 2015 verplicht invoeren Per 1 januari 2015 moeten alle werkgevers de werkkostenregeling (WKR) gaan toepassen. De mogelijkheid om te kiezen voor de oude wettelijke regeling of voor de werkkostenregeling vervalt: iedere inhoudingsplichtige moet de WKR gaan toepassen. Als u de WKR nog niet hebt ingevoerd, moet u nu snel in actie komen en overleggen met uw salarisadviseur(s) welke aanpassingen van arbeidsvoorwaarden, administratie etc. doorgevoerd moeten worden om op 1 januari 2015 goed van start te kunnen gaan. Heeft u de WKR al eerder ingevoerd, houd er dan rekening mee dat die per 1 januari 2015 op enkele vitale onderdelen aangepast gaat worden. Financiën stelt in het Belastingplan 2015 vijf maatregelen voor om de WKR te vereenvoudigen, om de administratieve lasten voor werkgevers terug te dringen en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst te verbeteren. Die maatregelen gaan wel ten koste van de vrije ruimte: die gaat omlaag van 1,5% naar 1,2% van de fiscale loonsom. Het gaat om de volgende aanpassingen: 1. Beperkte invoering van het noodzakelijkheidscriterium Het noodzakelijkheidscriterium houdt in dat wanneer een werkgever het in het kader van de bedrijfsvoering noodzakelijk vindt om een bepaalde vergoeding of verstrekking aan zijn medewerkers te geven, hij dat kan doen zonder fiscaal rekening te moeten houden met het privévoordeel van de werknemers. Dit noodzakelijkheidscriterium wordt beperkt ingevoerd, voor gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur. Door deze tegemoetkoming vervalt het verschil in fiscale behandeling tussen computers en de grotere tablets met een diameter van meer dan 7 inch (≥ 90% zakelijk gebruik),
en kleinere tablets, smartphones en mobiele telefoons (≥ 10% zakelijk gebruik). Voor de zakelijke iPad is niet langer een ≥ 90% zakelijk gebruik vereist: als een werknemer een iPad nodig heeft om zijn werk te doen, kan de werkgever die verstrekken zonder dat het privévoordeel van de werknemer bij de iPad in de belastingheffing wordt betrokken. 2. Jaarlijkse afrekensystematiek De ‘nieuwe’ WKR krijgt een jaarlijkse afrekensystematiek: een werkgever hoeft nog maar één keer per jaar vast te stellen wat zijn verschuldigde belasting is in het kader van de werkkostenregeling. Het vervallen van de toets per aangiftetijdvak of de vrije ruimte is overschreden levert werkgevers een vermindering van administratieve lasten op. 3. Concernregeling De WKR krijgt een concernregeling: de moedermaatschappij kan de WKR toepassen samen met de dochtermaatschappij(en) waarin zij een belang heeft van 95% of meer. Door die aanpak ontstaat een gezamenlijke vrije ruimte, over de fiscale loonsom van alle (aangewezen) concernmaatschappijen. Er hoeft dan niet langer een splitsing te worden gemaakt tussen vergoedingen en verstrekkingen die ten goede komen aan werknemers van de afzonderlijke vennootschappen. 4. Vrijstelling voor branche-eigen producten De regeling voor personeelskorting op branche-eigen producten uit de oude wettelijke regeling (de overgangsregeling) blijft bestaan en wordt omgezet in een gerichte vrijstelling. Deze aanpassing is met name van belang voor de detailhandel, voor werkgevers met relatief veel deeltijdwerkers met een lagere loonsom. Onder de nieuwe gerichte vrijstelling is het – anders dan onder de oude regeling – niet meer mogelijk om de gemiste personeelskorting over de twee voorgaande jaren in te halen. 5. Verschil tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen Deze aanpassing betreft de verstrekkingen en terbeschikkingstellingen van voorzieningen op de werkplek. Onder de WKR geldt voor veel van deze voorzieningen een nihil- of lage waardering. Veel werkgevers willen voor dergelijke voorzieningen toch liever een vergoeding in geld geven aan hun werknemers. Om daaraan tegemoet te komen wordt een nieuwe vrijstelling ingevoerd voor twee werkplek gerelateerde voorzieningen (waarvoor onder de huidige WKR een nihil waardering geldt). Dat zijn: • vergoedingen en verstrekkingen van Arbo voorzieningen en • hulpmiddelen die mede op de werkplek gebruikt of verbruikt worden. Ook voor de BTW stelt Financiën een versoepeling voor. Een werkgever die zijn werknemers een uitkering of verstrekking ten laste van de vrije ruimte toekent, moet daarvoor de kosten inclusief BTW inboeken. Een werkgever kan daarbij met de inspecteur afspreken dat hij de gemiddelde BTW-druk over de verschillende voorzieningen uit de vrije ruimte in aanmerking neemt. Die opzet leidt tot minder administratieve lasten. Om de bovenstaande maatregelen budgettair neutraal te kunnen doorvoeren moet de vrije ruimte worden verlaagd van 1,5% naar 1,2% van de fiscale loonsom. Leg vast welke kosten intermediaire kosten zijn: Intermediaire kosten zijn kosten van de werkgever die de werknemer heeft voorgeschoten. Het initiatief tot het maken van deze kosten ligt bij de werkgever, de werknemer doet die uitgaven – schiet de betaling ervan voor – in opdracht of op verzoek van de werkgever. Van intermediaire kosten is sprake bij: • de aanschafkosten van zaken die tot het vermogen van de werkgever gaan behoren; • kosten voor zaken die van de werkgever zijn (en die aan de werknemer ter beschikking zijn gesteld); • kosten die specifiek samenhangen met de bedrijfsvoering (en dus niet specifiek met het functioneren van de werknemer).
Bij intermediaire kosten kan gedacht worden aan de werknemer die zijn auto van de zaak voltankt, zelf afrekent en vervolgens de kosten van de benzine van zijn werkgever terugkrijgt. Of aan de werknemer die op dienstreis moet overnachten en de hotelkosten voorschiet. Of als de werknemer uit eten gaat met een zakenrelatie en de rekening betaalt; in dat geval zijn de intermediaire kosten wel beperkt tot het gedeelte van de nota dat betrekking heeft op de consumpties van de zakelijke relatie. Als de werkgever de intermediaire kosten aan de werknemer terugbetaalt is er geen sprake van een kostenvergoeding. De terugbetaling vindt niet plaats in de relatie werkgever- werknemer, maar in de verhouding van debiteur – crediteur. Als de werkgever kosten van de werknemer als intermediaire kosten aanvaardt, gaat die vergoeding – beter terugbetaling – niet ten koste van de vrije ruimte van 1,2%. De werkgever kan het ‘bewijs’ dat er sprake is van intermediaire kosten aansturen door vast te leggen welke kosten hij aanvaardt als intermediaire kosten én desgewenst zijn werknemer voorzien van een company creditcard om de intermediaire kosten direct ten laste van een bedrijfsrekening te betalen. Dga’s maken veel intermediaire kosten. Tip: Sluit een bruikleenovereenkomst met uw werknemer. Met een bruikleenovereenkomst geeft u een zaak om niet in gebruik aan een andere partij onder de voorwaarde dat deze zaak na gebruik weer terug zal geven. Bijvoorbeeld u praktijkkleding ter beschikking aan uw werknemer. Met een bruikleenovereenkomst is het duidelijk dat de praktijkkleding altijd eigendom blijft van u! Gerichte vrijstellingen volledig benutten: De wet somt onder de nieuwe werkkostenregeling zes gerichte vrijstellingen op, dat zijn vergoedingen en verstrekkingen die (onder de werkkostenregeling) belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze gerichte vrijstellingen vormen een voortzetting van diverse regelingen die al langer bestaan. Het betreft de volgende posten: • Reiskosten voor het werk, te weten een vergoeding van de werkelijke kosten van het openbaar vervoer, taxi, vliegtuig en schip, het vervoer vanwege de werkgever, de vergoeding van € 0,19 per kilometer voor zakelijke ritten met een privéauto én voor het woon-werkverkeer. • Kosten van tijdelijk verblijf in het kader van het werk. Denk aan de kosten van maaltijden, overnachtingen, maaltijden bij overwerk, maaltijden tijdens dienstreizen, maaltijden met zakelijke relaties (voor zover de kosten betrekking hebben op de werknemer zelf). • Kosten van cursussen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen én outplacement; • Studiekosten, daaronder begrepen de kosten van vakliteratuur, het volgen van een procedure ter erkenning van verworven competenties en de kosten van een verplichte inschrijving in een beroepsregister; • Extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (de zogenaamde extraterritoriale kosten); • Kosten van een verhuizing voor het werk tot een maximum van € 7.750, plus de kosten van het overbrengen van de boedel. Met de aanpassing van de WKR per 1 januari 2015 komen er twee gerichte vrijstellingen bij, te weten het verstrekken vergoeden of ter beschikking stellen van gereedschappen en communicatieapparatuur onder het noodzakelijkheidscriterium, en de vrijstelling voor branche-eigen producten. Hoeveel vrije ruimte heeft u nog? Past u werkgever, de werkkostenregeling al toe? Vergeet dan niet om te vragen hoeveel vrije ruimte u over 2014 nog over heeft. U kunt die resterende vrije ruimte benutten voor ‘leuke dingen voor uw personeel’, gratis of in ruil voor brutoloon om de loonkosten in uw bedrijf te verminderen.
Een belastingvrije bonus onder de WKR Als u de werkkostenregeling (WKR) heeft ingevoerd kunt u uw medewerkers een belastingvrije bonus (in geld) uitkeren onder de vrije ruimte. Financiën keurt een vrije bonus van € 2.400 per jaar per werknemer (ineens, of 12 maanden x € 200) in alle gevallen goed, zonder nader bewijs, zonder nadere onderbouwing. Bij een hogere vrije bonus wordt het gebruikelijkheidscriterium toegepast. Een nieuwe auto, of een tweedehandsje Bent u toe aan een andere auto? Overweeg dan om een tweedehands auto te kopen met een lage bijtelling voor privégebruik. Een hybride auto met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer die voor 1 januari 2012 voor het eerst op naam is gesteld, biedt een bijtelling van 0% voor het privé gebruik tot 2017. U kunt met zo’n tweedehands auto nog ruim twee jaar lang privé rijden zonder bijtelling. Daarna geldt de bijtelling op basis van de CO2-uitstoot van de auto en de tabel die dan in dat jaar gaat gelden. Dat levert u al snel enkele duizenden euro’s aan belastingvoordeel op. Zie hieronder de tabel met geldende bijtellingspercentages. CO2- uitstootgrenzen en bijtellingspercentages privégebruik auto 2014 en 2015 Bijtelling
CO2-uitstoot in gram per kilometer
Geen diesel 4% 7% 14% 20% 25%
2014 0 1-50 50-88 88-117 >117
2015 0 1-50 50-82 82-110 >110
Diesel 4% 7% 14% 20% 25%
0 1-50 50-85 85-111 >111
0 1-50 50-82 82-110 >110
Aanpassing auto: minder CO2-uitstoot, lagere bijtelling De bijtelling privégebruik auto is mede afhankelijk van de CO2-uitstoot van die auto. Een lage CO2-uitstoot levert een laag percentage voor de bijtelling op. De automobilist die er in slaagt om de CO2-uitstoot van zijn auto van de zaak terug te brengen kan daardoor in aanmerking komen voor een lager bijtellingpercentage, zo heeft Rechtbank Gelderland recent beslist. Financiën is akkoord met deze uitspraak. Controleer het privégebruik auto van uw werknemers Als een werkgever zijn medewerkers een auto van de zaak ter beschikking stelt, moet er in beginsel een bijtelling plaatsvinden voor het privégebruik van die auto. De werkgever moet die bijtelling verlonen. Een bijtelling is niet aan de orde, als de werkgever de werknemer verbiedt om privé gebruik te maken van de auto van de zaak. Zo’n verbod moet schriftelijk worden vastgelegd, en de werkgever moet voldoende toezicht houden op de naleving van dat verbod. Doet de werkgever dat niet, dan kan hem dat duur komen te staan: hij kan als bestuurder van de BV in privé aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde loon- en omzetbelasting over het privégebruik auto. Rechtbank Arnhem heeft die persoonlijke aansprakelijkheid van de BV-bestuurder onlangs bevestigd.
Rittenadministratie: onbegonnen werk? De automobilist met een auto van de zaak die de bijtelling privégebruik auto wil vermijden, moet kunnen aantonen dat hij die auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Hij kan dat bewijs leveren met een kilometeradministratie of op een andere manier. De vrije bewijsleer is hier van toepassing. De inrichting van de rittenregistratie is nauwkeurig voorgeschreven in de wet. De wet eist dat in zo’n administratie ten minste de volgende gegevens zijn vermeld: merk, type en kenteken van de auto; periode van de terbeschikkingstelling van de auto; per afzonderlijke rit: (1) de datum, (2) de begin- en eindstand van de kilometerteller, (3) begin- en eindadres, (4) de gereden route als die afwijkt van de gebruikelijke route en (5) het karakter van de rit. Een correcte rittenadministratie moet sluitend zijn en inzicht bieden in alle verreden kilometers. Een blackboxsysteem levert niet het vereiste bewijs. Een dergelijk systeem kan wel een bijdrage leveren aan het voeren van een adequate rittenadministratie. Een rittenadministratie moet in beginsel gedurende het gehele kalenderjaar worden bijgehouden. De belastingrechter gaat hier soms soepel mee om en aanvaardt soms een rittenadministratie over enkele maanden als voldoende bewijs. Maar de rechter is bijzonder streng bij de beoordeling of de rittenadministratie voldoet aan de wettelijke vereisten. Houd daar rekening mee als u wilt aantonen dat u vrijwel geen privé rijdt met uw auto van de zaak. Achteraf opgestelde km-administratie niet goed genoeg De automobilist die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen moet een kilometeradministratie bijhouden om daarmee aan te tonen dat hij zijn auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. Als de automobilist zo’n ritten- of kilometeradministratie achteraf heeft opgesteld zal de inspecteur – en in de daaropvolgende procedure de belastingrechter – dat bewijs niet accepteren. Voorkom problemen: houd uw kilometeradministratie van dag tot dag bij. Zakelijk gebruik privé auto: geen soelaas voor bijtelling Houdt u een kilometeradministratie bij om aan te tonen dat u de auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer privé gebruikt? En rijdt u ook wel eens zakelijk in uw privé auto? Let op: u kunt de met uw privé auto verreden zakelijk kilometers niet ‘verrekenen’ met het privé gebruik van de auto van de zaak. Anders gezegd: door het zakelijke gebruik van uw privé auto kunt u niet meer privé gaan rijden met uw auto van de zaak. De 500 km-grens voor privé-doeleinden wordt daardoor niet verruimd. De belastingrechter heeft dat bij herhaling beslist. Forse boetes bij onjuiste rittenadministratie Volgens de Belastingdienst wordt er volop gefraudeerd met de bijtelling privégebruik auto. Van de ruim 2 miljoen werknemers met een auto van de zaak hebben zo’n 250.000 automobilisten een verklaring geen privégebruik aangevraagd en verkregen. Daarvan is een groot deel ten onrechte, zo concludeert de Belastingdienst op basis van steekproeven en controles. De automobilist die oneigenlijk gebruik maakt van de verklaring ‘geen privégebruik auto’ en die gesnapt wordt, kan rekenen op een naheffing van loonbelasting met een fikse boete.
Maak als werkgever duidelijke afspraken met uw medewerkers wie er moet opdraaien voor de boete als de Belastingdienst constateert dat uw medewerker meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden in zijn auto van de zaak heeft gereden. Of als geconstateerd wordt dat zijn kilometeradministratie ondeugdelijk is. Voor de werkgever geldt een verklaring geen privégebruik van de werknemer als een rijwaringbewijs: hij loopt geen risico’s ter zake van een naheffing van loonbelasting. Maar dat is anders als de werkgever wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de werknemer zijn auto van de zaak voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. De inspecteur kan dan de naheffingsaanslag aan de werkgever opleggen, zodat die voor de boete moet opdraaien. Privégebruik: verplicht melden bij de Belastingdienst Automobilisten met een auto van de zaak die een ‘verklaring geen privégebruik’ hebben, en die met hun auto van de zaak toch meer dan 500 kilometer voor privé gaan rijden, zijn sinds 1 januari 2012 verplicht om dat te melden bij de Belastingdienst. Die melding moet worden gedaan vóórdat de automobilist de 500 kilometergrens overschrijdt. Met die melding moet de automobilist de inspecteur verzoeken om de verklaring geen privégebruik auto in te trekken. De automobilist moet voor deze melding gebruik maken van een digitaal formulier dat beschikbaar is op de website van de Belastingdienst. Een niet tijdige melding wordt aangemerkt als een overtreding. Die overtreding kan de automobilist te staan komen op een vergrijpboete van maximaal 100% van het bedrag aan belasting dat door het niet nakomen van de informatieverplichting niet geheven is, of niet geheven zou zijn als de inspecteur een en ander niet tijdig had ontdekt. De boete is maximaal € 4.920. De inspecteur moet aantonen dat de automobilist de melding niet of niet tijdig heeft gedaan, én dat dit aan opzet of grove schuld te wijten is. De termijn voor het opleggen van de vergrijpboete is maximaal vijf jaar, te rekenen vanaf de afloop van het kalenderjaar waarin de verplichte melding van het privégebruik van de auto van de zaak is ontstaan. Deze regeling geldt ook voor de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik van bestelauto’s. Voor bestelauto’s geldt de verplichte melding niet alleen voor de automobilist, maar ook voor diens werkgever. Nieuwe auto van de zaak, nieuwe verklaring geen privégebruik Krijgt één van uw werknemers een nieuwe auto van de zaak? En heeft die werknemer een verklaring geen privégebruik auto ingeleverd om te voorkomen dat de bijtelling verloond moet worden? Let op: voor de nieuwe auto moet er een nieuwe verklaring komen. Als de werknemer die niet tijdig (voordat hij de nieuwe auto in gebruik neemt) inlevert, moet u de bijtelling voor de nieuwe auto gaan verlonen. U kunt u geen rechten ontlenen aan de verklaring voor de oude auto van de zaak. Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner Werken u en uw partner samen in de IB-onderneming of staat u beiden op de pay-roll van de BV? En hebt u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? In feite is die auto dan aan u beiden ter beschikking gesteld. En dat betekent dat u de bijtelling privégebruik auto kunt delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de onderneming vervullen dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak hoort. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over uw beiden worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de
inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen in box 1 wordt toegedeeld, kost minder belasting. Personeel met korting Als werkgever kunt u profiteren van aantrekkelijke kortingen bij het in dienst nemen van bepaalde groepen werknemers. Er zijn extra kortingen of subsidies te krijgen, op landelijk niveau, maar ook bij de lokale overheid. U doet er verstandig aan om uw (salaris)adviseur daar op tijd naar te vragen: er ligt een forse besparing op de arbeidskosten op u te wachten. Enkele voorbeelden: • Als u een werknemer in dienst neemt die 50 jaar of ouder is en uit een uitkeringssituatie komt, kunt u een korting krijgen van maximaal € 7.000 op de afdracht van sociale verzekeringen. De werknemer moet dan wel ten minste 36 uur per week werken. Werkt de man of vrouw parttime, dan kunt u het bedrag van de korting pro rato toerekenen. Een werkgever kan deze korting maximaal 3 jaar benutten: uw voordeel € 21.000. • Neemt u een werknemer in dienst die arbeidsgehandicapt is, dan kunt u ook tot € 7.000 korting krijgen op de afdracht van sociale verzekeringen. • Een premiekorting is ook mogelijk als u een jongere, tussen de 18 en 27 jaar, in dienst neemt die voor de indiensttreding recht heeft op een WW- of bijstandsuitkering. De korting kan over twee jaar in totaal € 7.000 bedragen. Dit is een tijdelijke regeling: de korting geldt voor jongeren die u tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2016 in dienst neemt, voor ten minste 6 maanden én 32 uur per week. Om deze premiekortingen te verkrijgen, moet u als werkgever aantonen dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Dat doet u met een zogenaamde ‘doelgroepverklaring’, die de (aspirant) werknemer kan aanvragen bij het UWV of bij de gemeente. U moet die verklaring bij uw salarisadministratie bewaren. Personeelsreisje: ga niet de boot in Wilt u met uw personeel een dagje uit? Goed plan, moet u doen. Prima voor de onderlinge verstandhouding en dat draagt bij aan goede bedrijfsresultaten. Maar u kunt dan beter niet een dagje gaan varen. De belastingrechter heeft beslist dat de kosten van de boot bij een personeelsreisje niet aftrekbaar zijn. De wet kent een aftrekbeperking voor de kosten van vaartuigen die gebruikt worden voor representatieve doeleinden en die aftrekbeperking geldt ook voor personeelsreisjes. Liever een relatiebeding dan een concurrentiebeding Als ondernemer wilt u uw zakelijke belangen beschermen. U wilt voorkomen dat uw werknemers met de kennis en ervaring die ze binnen uw bedrijf hebben opgedaan, goede sier bij de concurrent gaan maken. Een concurrentiebeding moet dat voorkomen. Veel werkgevers willen hun werknemers in zo’n concurrentiebeding zo ongeveer alles verbieden, maar dat vindt de rechter niet goed. Als het beding ‘onredelijk beperkend’ is voor de werknemer, zal de rechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen. Als werkgever kunt u dat risico beperken door het concurrentiebeding om te zetten in een relatiebeding. Met zo’n beding verbiedt u de werknemer om – als hij bij de concurrent is gaan werken – in contact te treden of te handelen met de zakelijke relaties die hij in loondienst bij u heeft opgebouwd. Zo’n beding beperkt de werknemer niet meer dan nodig is en dat betekent dat de rechter het vrijwel nooit vernietigt.
Pak de subsidie voor praktijkleren Per 1 januari 2014 is de afdrachtvermindering onderwijs vervallen. Deze afdrachtvermindering is vervangen door een subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW): de subsidieregeling Praktijkleren De Subsidieregeling praktijkleren is bedoeld voor de volgende doelgroepen: • leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo; • deelnemers in het mbo met een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL); • studenten die een hbo-opleiding volgen in de techniek of landbouw en natuurlijke omgeving, bestaande uit een combinatie van leren en werken; • promovendi die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een onderzoeksinstituut van KNAW of NWO; • werknemers die promotieonderzoek doen of een opleiding tot technologisch ontwerper volgen. Het bedrag per leerwerkplaats is maximaal € 2.700. WBSO: ondersteuning speur- en ontwikkelingswerk Om innovatief ondernemerschap te stimuleren wordt de WBSO ieder jaar weer verruimd. De WBSO, de wet tot bevordering van speur- en ontwikkelingswerk, biedt ondernemers in de inkomstenbelasting een aftrek op de winst uit onderneming en werkgevers (zoals ondernemers met een bv) een vermindering op de af te dragen loonbelasting. Voor ondernemers/werkgevers kent de regeling een korting op de af te dragen loonheffing. Die korting bedraagt dit jaar 35% van de S&O-loonkosten tot € 250.000 en 14% voor het surplus bedrag aan loonkosten. De definitie van speur- en ontwikkelingswerk is verruimd waardoor de aftrek en afdrachtvermindering vaker benut kunnen worden. De uitbreiding van het gefaciliteerde speuren ontwikkelingswerk ziet met name op de ontwikkeling van technische nieuwe programmatuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande componenten. Innovatieve ICT-projecten komen daardoor sneller in aanmerking voor de S&O-aftrek of afdrachtvermindering. WBSO: nieuwe procedureregels in 2014 De procedureregels van de WBSO zijn per 1 januari 2014 versoepeld. Iedere werkgever kan voortaan een S&O-aanvraag voor een vol kalenderjaar indienen. De verrekeningsmogelijkheden van de S&O-afdrachtvermindering zijn ook verruimd. Als de S&O-afdrachtvermindering niet volledig verrekend kan worden met de af te dragen loonheffing kan de ‘gemiste S&O’ verrekend worden in andere aangiftetijdvakken die eindigen in het kalenderjaar waarop de S&O-verklaring ziet. RDA: liever in de eenmanszaak De research and developmentaftrek (RDA) biedt innovatieve ondernemers een opslag van 60% op hun R&D kosten, niet zijnde loonkosten (want daar geldt de S&O-aftrek of afdrachtvermindering voor). Maakt de ondernemer 100 R&D kosten, dan kan hij 160 ten laste van het bedrijfsresultaat brengen. De RDA levert ondernemers met een BV een besparing op van 25% of 20% vennootschapsbelasting, ofwel 15 of 12 op die 60% toeslag. Ondernemers met een eenmanszaak zijn beter af: hun belastingbesparing is veel hoger en kan oplopen tot 36 of 44% (het 42% en 52% IB-tarief verminderd met de 14% MKB-winstvrijstelling). Dat verschil kan een goede reden zijn om na te gaan of het ‘laboratorium’ - de plek waar de R&D kosten worden gemaakt – niet beter uit de BV kan worden getild en overgebracht naar een eenmanszaak. Check de VAR Werkt u binnen uw onderneming met zzp’ers? Check dan hun VAR. Een VAR-winst uit onderneming of een VAR-directeur-grootaandeelhouder geeft u als opdrachtgever de vrijwaring dat u niet als werkgever van de zzp’er kunt worden aangemerkt. U moet als
opdrachtgever dan wél aan vier voorwaarden voldoen: u moet een kopie van de VAR bij uw administratie bewaren, de identiteit van de zzp’er vaststellen en een kopie van diens geldig identiteitsbewijs bij uw administratie bewaren, controleren of de werkzaamheden van de zzp’er overeenkomen met de in de VAR genoemde werkzaamheden én controleren of de werkzaamheden plaatsvinden binnen de geldigheidsduur van de VAR. De VAR geeft duidelijkheid over de fiscale positie van een freelancer of van een zzp’er. Die kan met de juiste VAR in handen zijn opdrachtgever vrijwaren voor een naheffing van loonbelasting en premies. Dat maakt zo’n VAR tot een begeerd bezit. U kunt de VAR bij de Belastingdienst laten checken op juistheid: bij het Landelijk Coördinatiepunt VAR telefoon 088-1511000. De Belastingdienst checkt de combinatie BSN (Burger Service Nummer) en VAR. Is die akkoord, dan weet u als opdrachtgever dat u gevrijwaard bent van een naheffing van loonbelasting en premies. Is de VAR niet akkoord, dan kunt u tijdig maatregelen nemen om die naheffing te voorkomen. VAR wordt BGL In 2015 wordt de VAR afgeschaft en vervangen door de BGL, de Beschikking Geen Loonheffingen. Dat wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer; nog niet bekend is wanneer de nieuwe regeling zal ingaan. De ondernemer / zzp-er kan een BGL aanvragen voor zijn werkzaamheden. Dat gaat via een webmodule. De aanvrager moet een serie vragen beantwoorden om te kunnen vaststellen of hij zijn werkzaamheden als ondernemer of in dienstbetrekking verricht. De zzp-er krijgt direct (digitaal) te horen of hij in aanmerking komt voor een BGL of niet. Een zzp-er kan meerdere BGL’s aanvragen, per soort werkzaamheden, of als hij dezelfde werkzaamheden voor verschillende opdrachtgevers onder verschillende omstandigheden uitvoert. Een BGL is maximaal 1 kalenderjaar geldig. Als de werkzaamheden na dat jaar doorlopen, moet een nieuwe BGL worden aangevraagd: een automatische verlenging (zoals bij de VAR) is niet mogelijk. In een BGL staat dat de opdrachtgever geen loonheffingen hoeft in te houden en af te dragen over de vergoeding voor de werkzaamheden van de zzp-er. De opdrachtgever wordt (anders dan bij de VAR-winst uit onderneming of de VAR-directeur-grootaandeelhouder) medeverantwoordelijk: hij moet controleren of de zzp-er de werkzaamheden uitvoert onder de omstandigheden en voorwaarden zoals die staan vermeld in (een bijlage bij) de BGL. Daarbij gaat het uitsluitend om een check op die omstandigheden en voorwaarden waar de opdrachtgever beslissende invloed kan uitoefenen. De BGL biedt de opdrachtgever een vrijwaring als de zzp-er zijn werkzaamheden daadwerkelijk verricht in overeenstemming met de omschrijving in de BGL. Is dat niet of niet meer het geval, dan heeft de BGL geen werking meer, en moet de opdrachtgever zelf beoordelen of hij loonheffingen moet inhouden en afdragen. Een opdrachtgever kan de zzp-er ook vragen om dan een nieuwe BGL aan te vragen, specifiek voor de omstandigheden en voorwaarden waaronder hij het werk voor die opdrachtgever moet uitvoeren. De opdrachtgever moet ook aan een aantal administratieve vereisten voldoen: hij moet een kopie van de BGL in zijn administratie bewaren en de identiteit van de zzp-er vaststellen. Deze eisen staan ook vermeld in de BGL. De Belastingdienst doet met een BGL geen uitspraak over hoe de inkomsten fiscaal gekwalificeerd worden, de BGL reikt niet verder dan dat de opdrachtgever geen loonheffing hoeft in te houden. De zzp-er is niet verplicht om een BGL aan te vragen. Zijn opdrachtgevers kunnen wel om zo’n beschikking vragen. Doen zij dat niet, dan moeten ze zelf beoordelen of loonheffingen moet worden ingehouden en afgedragen. De zzp-er die correct onder een BGL werkt is voor die werkzaamheden niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen (WW, ZW en WIA). Bij werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid kan hij geen beroep doen op uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen.
Doe de Waadi-check Leent u wel eens – tijdelijk – uitzendkrachten in? Van een erkend uitzendbureau, een banenpool of een payroller? Of van een collega-ondernemer? Check dan of die uitlener wel als uitzendonderneming geregistreerd staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als u personeel inleent van een niet-geregistreerde uitzendonderneming kan u dat duur komen te staan. De uitlener én inlener kunnen dan beboet worden. Die boetes zijn fors: € 12.000 per werknemer bij de eerste overtreding en bij recidive een veelvoud tot maximaal €76.000! U kunt als inlener snel checken of de uitlener aan de Waadiregistratie voldoet, met de Waadi-check van de Kamer van Koophandel: Waadi check. De Waadi-registratie geldt ook voor DGA’s. In deze situatie wordt de boete onder omstandigheden verzacht. Investeren plannen: in 2014 of 2015 Bent u van plan om op korte termijn flink te gaan investeren? Dan is het zinvol om na te gaan of u die investeringen nog dit jaar moet doen, of dat u die – gedeeltelijk – beter kunt uitstellen tot 2015. Een spreiding van investeringen over meerdere jaren leidt meestal tot een hogere kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)en daarmee tot meer belastingvoordeel. Om voor de KIA in aanmerking te komen moet een ondernemer in 2014 meer dan € 2.300 en maximaal € 306.931 investeren in premieabele bedrijfsmiddelen. De KIA is 28% op investeringen tot maximaal € 55.248; voor investeringen van meer dan € 55.248 tot € 102.311 is de KIA een vast bedrag van € 15.470. Daarboven daalt de aftrek met 7,56% van het investeringsbedrag boven de € 102.311. Deze schijvenindeling maakt het voordelig om investeringen te ‘knippen’ en over twee jaren te spreiden. Blijft u dit jaar met de investeringen onder de drempel van € 2.300, dan doet u er verstandig aan de in 2015 geplande investeringen naar voren te halen en die nog dit jaar te doen. Zeker als u met de investeringen in 2015 wederom onder de drempel blijft. Twee jaar € 2.300 investeren levert geen aftrek op, een keer € 4.600 geeft dit jaar een aftrek van 28%, ofwel een aftrekpost van € 1.288. Meer investeringsaftrek met de MIA en de EIA Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u gebruik maken van de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze bedrijfsmiddelen mogen niet eerder zijn gebruikt en door het ministerie van Economische Zaken moet worden verklaard dat er sprake is van een energie-investering. De EIA bedraagt 41,5% bij een investering van meer dan € 2.500. De EIA kan samenlopen met de KIA. Reden genoeg om hiermee rekening te houden bij uw investeringsplannen. Bij investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die door onze minister als milieuinvesteringen zijn aangewezen, kunt u de milieu-investeringsaftrek (MIA) claimen. Die aftrek loopt – afhankelijk van de categorie bedrijfsmiddelen – op van 13,5% tot 36% bij een investering van meer dan € 2.500. MIA en KIA kunnen samenlopen, de MIA en de EIA niet. Let op: Sinds 1 januari 2012 moeten meldingen voor de energie-investeringsaftrek, de milieu-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen digitaal plaatsvinden met behulp van e-herkenning. De aanvraag van deze regelingen is ondergebracht bij het E-loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Laatste ronde: OVB-reductie bij doorverkoop terug naar zes maanden Als u een pand – een onroerende zaak – overdraagt binnen zes maanden nadat u het gekocht hebt, bent u slechts overdrachtsbelasting verschuldigd over de meerdere overdrachtsprijs bij de verkoop. Per 1 januari 2013 is deze termijn voor doorverkoop verlengd van 6 naar 36 maanden, voor alle onroerende zaken. Deze verlengde termijn geldt uitsluitend als de eerste transactie heeft plaatsgevonden tussen 31 oktober 2012 en
1januari 2015. Voor transacties op of na 1 januari 2015 is de verlengde termijn niet meer van toepassing. Bent u van plan om onroerend goed te gaan aan- of verkopen? Zorg er dan voor dat die transactie nog dit jaar plaatsvindt en zo binnen de verlengde termijn van doorverkoop valt. Bezwaar maken tegen WOZ-waarde De WOZ-waarde is een belangrijke factor bij de fiscale afschrijving op vastgoed. Ga na of de gemeente de WOZ-waarde van uw pand wel correct heeft vastgesteld. Let op: bezwaar maken kan uitsluitend tegen de WOZ-beschikking en wel binnen zes weken na dagtekening. U kunt de WOZ-waarde niet (meer) ter discussie stellen bij de vaststelling van de aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting. Liever onderhoud dan verbetering Hebt u een bedrijfspand met een lage fiscale boekwaarde? Dan is de kans groot dat u niet meer kunt afschrijven op dat pand. De ondernemer kan zijn bedrijfspand in eigen gebruik afschrijven tot op de helft van de WOZ-waarde. Is de fiscale boekwaarde van het pand lager, dan is afschrijving niet meer toegestaan. Bij een beleggingspand is die limiet nog hoger: dat kan slechts afgeschreven worden tot op de volle WOZ-waarde. Deze afschrijvingsregels hebben tot gevolg dat onderhoudskosten op het pand fiscaal vriendelijker behandeld dan kosten van verbetering. Onderhoudskosten zijn direct aftrekbaar, terwijl kosten van verbetering bij het pand geactiveerd moeten worden en – vanwege de lage fiscale boekwaarde van het pand – mogelijk niet kunnen worden afgeschreven. Zorg ervoor dat u de kosten van uw bedrijfspand als onderhoudskosten kunt aanmerken. Herinvesteringsreserve: belastingheffing langdurig uitgesteld De ondernemer die een bedrijfsmiddel met boekwinst verkoopt, kan die boekwinst onderbrengen in een herinvesteringsreserve en zo directe belastingheffing over die boekwinst voorkomen. Vereist is dan wel dat de ondernemer het voornemen heeft om te herinvesteren. De herinvestering moet plaatsvinden in hetzelfde jaar of de drie volgende jaren. Bij de afboeking van de herinvesteringsreserve op de herinvestering moet rekening worden gehouden met de boekwaarde-eis. De boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel mag na afboeking van de herinvesteringsreserve niet lager uitkomen dan de boekwaarde van het oude, verkochte bedrijfsmiddel. Dit is een lastige eis die in de praktijk tot het nodige rekenwerk leidt. Als u nog dit jaar gebruik wilt maken van de herinvesteringsreserve, moet u maatregelen treffen om uw herinvesteringsvoornemen op die datum te kunnen aantonen. Denk aan het vastleggen van de voorgenomen investeringen in een directiebesluit, aangevuld met vastleggingen van de concrete stappen die u heeft ondernomen om de herinvestering tot stand te brengen. Houd er rekening mee dat veelal achteraf wordt getoetst of daadwerkelijk is geherinvesteerd. Het voornemen tot herinvestering is niet alleen van belang voor de vraag of de reserve kan worden gevormd, maar ook of die reserve in de volgende (drie) jaren kan worden gehandhaafd. Zorg ervoor dat u de gegevens bij de hand heeft waarmee u het herinvesteringsvoornemen kunt aantonen. Pensioenregeling: aanpassen vóór 1 januari 2015 Hebt u, werkgever, de pensioenregeling van uw medewerkers al aangepast aan de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Wet Witteveen 2015)?
Per 1 januari 2015 moet de pensioenregeling voldoen aan de nieuwe regelgeving. Het pensioengevend inkomen wordt geplafonneerd op € 100.000, en de opbouwpercentages gaan fors omlaag: • voor een middelloonregeling: van 2,15% naar 1,875% • voor een eindloonregeling: van 1,9% naar 1,657% • voor een beschikbare premieregeling: een opbouw volgens een staffelpercentage. Als de pensioenregeling per 1 januari 2015 niet voldoet aan de Wet Witteveen 2015 worden de opgebouwde pensioenrechten van uw werknemers in één keer in de belastingheffing betrokken. Zorg ervoor dat u vóór 1 januari 2015 met uw werknemers bindende afspraken maakt over een aanpassing van de pensioenregeling. Is dat niet haalbaar, dan kunt u een directe belastingheffing voorkomen door vóór 1 januari 2015 een verzoek in te dienen bij de Belastingdienst om de pensioenregeling in tweeën te splitsen: in een deel dat niet voldoet aan de Wet Witteveen 2015, én een deel dat daar wel aan voldoet. Buitenlandse boeten: aftrek vervalt per 1 januari 2015 Een ondernemer die zich niet aan de regels houdt en daarvoor beboet wordt, kan die boete niet in aftrek brengen op zijn bedrijfswinst. Onze belastingwetgeving verbiedt de aftrek van dergelijke boetes. Die aftrekbeperking ziet uitsluitend op binnenlandse boetes. Wordt de ondernemer door een buitenlandse overheid of toezichthouder beboet, dan kan hij die boete wél in aftrek brengen op zijn in Nederland belastbare winst. Het kabinet vindt dit verschil in fiscale behandeling ‘niet langer van deze tijd’. Nederlandse ondernemers moeten zich in elk land aan de regels houden; er moet geen verschil in fiscale behandeling bestaan tussen ondernemers die in Nederland worden beboet en ondernemers die voor een soortgelijk vergrijp in het buitenland worden beboet. Financiën wil de aftrek van buitenlandse boetes per 1 januari 2015 schrappen; dat voorstel is opgenomen in het Belastingplan 2015. Stuur de rekening per e-mail Ondernemers kunnen vanaf 12 februari 2009 hun rekeningen volledig elektronisch verzenden. Financiën heeft de regels voor het elektronisch factureren vergaand vereenvoudigd. De opmaak en het versturen van de factuurgegevens is vorm vrij; voor elektronische facturen gelden dezelfde eisen als voor papieren facturen. Voor het elektronisch verzenden van de factuur geldt nog maar één voorwaarde: de afnemer moet dat aanvaarden. De ondernemer kan die wijze van facturering vooraf met zijn afnemer afspreken, maar dat is niet vereist. Als de afnemer de factuur zonder commentaar verwerkt en betaalt, wordt hij geacht akkoord te gaan met de elektronische verzending. Bij transacties tussen ondernemers in Nederland zal dat naar verwachting geen problemen opleveren. Een elektronische factuur moet dezelfde gegevens bevatten als een papieren factuur. Ook de bewaarplicht is gelijk: de ondernemer die de factuur verzendt én de ondernemer die de factuur krijgt, moeten die zeven jaar bewaren. De ondernemer is vrij in de wijze waarop hij de facturen opslaat. Hierbij geldt wel als voorwaarde dat de ondernemer de factuurgegevens op verzoek van de inspecteur binnen een redelijke termijn ter beschikking moet kunnen stellen. BTW op onderhoud woningen: verlengd tot 1 juli 2015 Het kabinet heeft per 1 maart 2013 de BTW op verbouwingen en renovatiewerk aan woningen tijdelijk verlaagd van 21% naar 6%. Het verlaagde BTW-tarief ziet uitsluitend op arbeidskosten, niet op materiaalkosten, voor prestaties aan woningen die meer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Bij het Belastingplan 2015 is voorgesteld om de BTW-tariefsverlaging te laten doorlopen tot 1 juli 2015. Het verlaagde
BTW-tarief geldt uitsluitend voor woningen die bestemd zijn voor permanente bewoning. Bij een woon-werkpand kan de regeling ook worden benut mits het woongedeelte tenminste 50% van het gehele pand uitmaakt. Let op de BTW-factuur De belastingwet stelt een groot aantal eisen aan de BTW-factuur. Aan wat er op moet staan – te weten: de NAW-gegevens van leverancier en afnemer, de datum van uitreiking, het BTW-identificatienummer, de hoeveelheid en aard van de geleverde dienst of goederen, het tijdstip van de prestatie, eventuele vooruitbetalingen en kortingen, het BTW-tarief en BTW-bedrag, het BTW-identificatienummer van de afnemer bij een BTWverlegd of intracommunautaire levering, en niet te vergeten: een opvolgend nummer – én het tijdstip waarop de factuur moet worden uitgereikt. Dat is ten laatste de 15de van de maand volgend op de maand waarin de dienst is verricht of de goederen zijn geleverd. De Belastingdienst controleert nadrukkelijk op een correcte en tijdige facturering. Doet u dat ook: de boete per onjuiste factuur kan oplopen tot maximaal € 4.920. BTW-factuur tot € 100: een kassabon is voldoende Facturen zijn ‘waardepapieren’ voor de omzetbelasting: geen correcte factuur betekent geen aftrek van voorbelasting. De factuurvereisten voor de BTW zijn per 1 januari van dit jaar sterk vereenvoudigd. Bij een factuurbedrag tot € 100 (incl. BTW) is een kassabon al voldoende als factuur voor de BTW-administratie. U hoeft dan geen officiële factuur meer te vragen om de BTW-aftrek veilig te stellen. Op de kassabon moet wel staan wat u heeft gekocht, bij welke leverancier, de datum en het te betalen BTW-bedrag. Suppletie BTW: verplichte kost Heeft u te weinig BTW afgedragen, over 2013, een ouder jaar, of een van de tijdvakken in het lopende jaar? Heeft u de bijbehorende suppletie nog niet gedaan? Doe dat dan zo snel mogelijk. Ondernemers zijn (sinds 1 januari 2012) wettelijk verplicht om een BTWsuppletie in te dienen. U moet de suppletie in beginsel indienen met het digitale formulier, te downloaden via de site van de Belastingdienst. Als u niet tijdig een suppletie indient, kan u dat een aanvullende vergrijpboete van maximaal 100% van de meer verschuldigde BTW kosten, naast de reguliere verzuim- of vergrijpboete wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde BTW. De extra boete is zeker aan de orde als de inspecteur u ‘op het spoor’ is voordat u een suppletie heeft ingediend. Pas op met een BTW-nihil aangifte Als u een BTW-nihil aangifte doet, moet u zeker weten dat u over dat aangiftetijdvak geen BTW hoeft af te dragen. Een ‘voorlopige’ nihil-aangifte, omdat u nog niet alle gegevens voor die aangifte bij de hand heeft, kan u duur komen te staan. Als later blijkt dat u over dat aangiftetijdvak toch BTW verschuldigd bent, heeft u die belasting niet op tijd betaald. En dat is sinds 1 januari 2014 een strafbaar feit: het opzettelijk niet of te laat betalen van omzetbelasting is een strafbaar feit waarvoor u een boete of zelfs een gevangenisstraf kunt krijgen. Het herstellen van zo’n nihil-aangifte is op zich geen probleem, dat kan nog steeds. Maar de te late betaling kunt u niet meer herstellen. Voorkomen is veel beter dan genezen…
Voorkom verliesverdamping Ondernemers kunnen verliezen drie jaar (eenmanszaken) of 1 jaar terug wentelen en met oude winst verrekenen, en maximaal negen jaar voorwaarts verrekenen met winst in die negen jaren. Na afloop van die termijn verdampen de verliezen. Er zijn volop mogelijkheden om verliesverdamping te voorkomen. Denk aan het realiseren van stille reserves, het fiscaal optimaal verantwoorden van winst en kosten, etc... Vraag om voorlopige verliesverrekening Als uw bedrijfsresultaat in 2014 naar verwachting negatief zal zijn, moet u snel uw voorlopige aanslag over dit jaar op nihil laten zetten. Uw liquiditeitspositie vaart daar wel bij. Na afloop van het boekjaar 2014 kunt u bij het indienen van de aangifte verzoeken om een voorlopige verliesverrekening. U kunt dan alvast 80% van het aangegeven verlies benutten voor carryback of carryforward. Als u in 2013 nog winst behaald heeft, krijgt u de over dat jaar betaalde winstbelasting snel terug. Oude administratie wegdoen De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2007 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole. De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de BTWherzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) BTW-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan- betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen- gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de BTW-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn). Vraag de ontvanger telefonisch om uitstel van betaling Hebt u liquiditeitsproblemen en moeite om uw belastingen op tijd te betalen? Vraag dan om kort uitstel van betaling bij de Belastingdienst. Het kan telefonisch. Natuurlijk zijn er voorwaarden. Telefonisch uitstel van betaling wordt alleen verleend als de openstaande belastingschuld minder is dan € 20.000. Het uitstel wordt voor maximaal vier maanden verleend. U moet dan wel de aangiften voor (in ieder geval) de voorgaande twee tijdvakken tijdig hebben ingediend, geen dwangbevel voor te betalen belasting hebben ontvangen, en er zijn geen openstaande belastingschulden oninbaar geleden. Over het uitstel van betaling wordt rente berekend. U kunt geen telefonisch uitstel krijgen voor voorlopige aanslagen die in termijnen mogen worden voldaan, voor aanslagen met een boete en voor toeslagschulden. Deze versoepeling geldt enkel voor ‘compliante’ ondernemers, dat zijn ondernemers die te goeder naam en faam bekend zijn bij de Belastingdienst. Let op: een verzoek om kort uitstel is géén melding van betalingsonmacht. Als u betalingsonmachtig bent, moet u dit apart schriftelijk bij de Belastingdienst melden. Nieuw besluit onderwijsvrijstelling omzetbelasting De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit over de toepassing van de onderwijsvrijstelling in de omzetbelasting geactualiseerd. In deze versie van het besluit
wordt ingegaan op het onderscheid tussen openbare en bijzondere onderwijsinstellingen en op de gevolgen daarvan. Sinds 1 januari 2014 is het Register Kort Beroepsonderwijs (RKBO) gesplitst in twee registers: een Instellingenregister Beroepsonderwijs en een Docentenregister Beroepsonderwijs. Een zelfstandige docent moet zich voor toepassing van de onderwijsvrijstelling inschrijven in het docentenregister. Dat geldt ook voor de docent die lessen verzorgt door tussenkomst van een bv. Inschrijving is niet nodig als een zelfstandig werkende docent aan een onderwijsinstelling wettelijk erkend onderwijs verzorgt, ongeacht of hij dit doet door tussenkomst van een bv. Er is een nieuwe regeling voor taalonderwijs in het besluit opgenomen. Om beroepsgericht taalonderwijs vrijgesteld aan te bieden is een inschrijving in het RKBO nodig. Voor algemeen vormend taalonderwijs is dat niet nodig; dat onderwijs valt altijd onder de vrijstelling. Ten slotte is een besluit over (beroeps)praktijkopleidingen voor eigen personeel van de ondernemer en van samenwerkingsvormen van ondernemers geactualiseerd en verwerkt in dit besluit. Onder voorwaarden kan het onderwijs buiten de heffing van omzetbelasting blijven. Het recht op aftrek van voorbelasting voor de ondernemer(s) wordt daardoor niet beperkt. Wijziging ontslagrecht per 1 juli 2015 Per 1 juli 2015 wijzigt het ontslagrecht voor u. Zo kunt u de ontslagprocedure niet meer kiezen maar ligt deze vast. Ontslag wegens bedrijfseconomische redenen en langdurige arbeidsongeschiktheid kunt u alleen via het UWV aanvragen. Alle andere redenen gaan via de kantonrechter lopen. Ook wordt de maximale duur van de WW in stappen teruggebracht van 38 naar 24 maanden in de periode 1 januari 2016 tot 2019. Tijdelijke contracten worden vanaf 1 juli 2015 niet na 3 jaar een vast contract maar na 2 jaar wordt al aanspraak gemaakt op een vast contract. Ook de tussenpoos van de opeenvolging van contracten wordt verlengd van drie naar zes maanden. Daarnaast bent u een transitievergoeding verschuldigd aan werknemers die ten minste 2 jaar in dienst zijn. Deze vergoeding kan gebruikt worden voor omscholing. Kleine bedrijven krijgen een overgangstermijn tot 2020 en mogen een lagere vergoeding betalen indien zij personeel moet laten gaan door een slechte financiële situatie. Wijziging regeling concurrentiebeding Onder het huidige recht geldt dat zowel bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd als bij arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd rechtsgeldig een concurrentiebeding kan worden aangegaan. De wijzigingen op grond van de nieuwe regelgeving hebben geen betrekking op arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Ten aanzien van arbeidskomsten voor bepaalde tijd zal de hoofdregel zijn dat het niet meer mogelijk is daarin een concurrentiebeding op te nemen. Uitzondering hierop vormt de situatie waarin de werkgever zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen heeft die rechtvaardigen dat wél een concurrentiebeding wordt opgenomen in een bepaalde tijd contract. Dergelijke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen dienen dan schriftelijk te worden onderbouwd bij het aangaan van het concurrentiebeding( in de arbeidsovereenkomst zelf of in een separate bijlage). De wijzigingen gaan in per 1 januari 2015. Voor reeds bestaande arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn aangegaan voor 1 januari 2015 en waarvan een concurrentiebeding deelt uitmaakt, blijft het ‘oude’ recht gelden.
Deel 2:
Ondernemers met BV
Dividend of winst bij verkoop AB-aandelen: 3% korting Het aanmerkelijkbelang-tarief in box 2 is voor het jaar 2014 met 3% omlaag gegaan, van 25% naar 22%. De tariefsverlaging is tijdelijk en geldt uitsluitend voor 2014, tot een maximum bedrag aan aanmerkelijkbelang-inkomsten van € 250.000 per aanmerkelijkbelang-houder. Bent u van plan om de BV dividend te laten uitkeren, of aanmerkelijkbelang-aandelen met winst te verkopen? Doe dat dan voor 31 december 2014. Dat levert u een fiscaal voordeel op van € 7.500 netto (3% over € 250.000). Hebt uw samen met uw partner een aanmerkelijk belang in de BV – bijvoorbeeld als u in gemeenschap van goederen bent gehuwd – dan kunt u 2 x € 250.000 tegen het verlaagde 22% tarief incasseren. Uw voordeel is dan € 15.000 netto. De BV moet het dividend nog dit jaar betaalbaar stellen, anders mist u de 3% tariefsverlaging. De BV kan het dividend uitkeren ná 1 januari 2015, dat scheelt u weer 1,2% vermogensrendementsheffing over het netto dividend. Als DGA hebt u dan een paar dagen een TBS-vordering op uw BV waar u strikt genomen een paar centen rente op moet rekenen. Niet vergeten: pensioenbrief weer aanpassen DGA’s moeten hun pensioenbrief dit jaar weer aanpassen. Dat moest vorig jaar ook, vanwege de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd (VAP). Per 1 januari 2014 is de pensioenleeftijd omhoog gegaan, naar 67 jaar, en de jaarlijkse opbouwpercentages zijn omlaag gegaan: voor eindloonregelingen naar 1,9% en voor middelloonregelingen naar 2,15%. Per 1 januari 2015 verandert er weer het nodige in ‘pensioenland’. Het pensioengevend inkomen wordt geplafonneerd op € 100.000, en de opbouwpercentages gaan weer omlaag: • voor een eindloonregeling : van 1,9% naar 1,657% • voor een middelloonregeling : van 2,15% naar 1,875% • voor een beschikbare premieregeling : een opbouw volgens een staffelpercentage DGA’s hebben veelal een pensioenregeling (in eigen beheer) die gebaseerd is op een eindloonsysteem, met een pensioenleeftijd – na de aanpassing per 2014 – van 67 jaar, met een opbouw van 1,9% per jaar. Die regeling moet vóór 1 januari 2015 zijn aangepast aan de nieuwe regelgeving. Sluit pensioenverevening uit in huwelijkse voorwaarden De DGA die gaat scheiden, is krachtens de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding verplicht om zijn ex-echtgenote een substantieel deel van zijn pensioenkapitaal toe te delen. Het gaat om de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenrechten én het volledige nabestaandenpensioen voor de partner. De Hoge Raad heeft begin 2007 een opmerkelijke uitspraak gedaan over de verevening van pensioenrechten in eigen beheer. De DGA is in beginsel verplicht om het aan zijn exechtgenoot toekomende gedeelte van het pensioenkapitaal daadwerkelijk af te storten. De DGA kan dat slechts voorkomen als hij voor de rechter aantoont dat de continuïteit van zijn BV door die afstorting in gevaar komt. De DGA die een dergelijke financiële aderlating wil voorkomen, kan in de huwelijksvoorwaarden laten opnemen dat beide echtgenoten afstand doen van het recht op pensioenverevening bij echtscheiding. DGA’s die al op huwelijksvoorwaarden zijn gehuwd, hebben voor zo’n aanpassing van de huwelijksvoorwaarden de toestemmingvan hun echtgenoot nodig. Pensioenverevening
kan ook nog in het echtscheidingsconvenant worden uitgesloten. Maar dat lukt meestal niet meer...... Een nieuw spaarproduct: nettopensioen en nettolijfrente Per 1 januari 2015 wordt de fiscaal gefacilieerde opbouw van pensioen c.q. een oudedagsvoorziening beperkt tot een grondslag van € 100.000. DGA’s met een inkomen boven deze grens kunnen vanaf 2015 een nieuwe nettospaarfaciliteit benutten: het nettopensioen of de nettolijfrente. De inleg in deze oudedagsvoorzieningen is niet aftrekbaar, de uitkeringen zijn onbelast, en de waarde van het nettopensioen of de nettolijfrente is vrijgesteld van belastingheffing in box 3. De maximale inleg is leeftijdsafhankelijk. Het is niet toegestaan om de nettolijfrente of het nettopensioen bij de eigen BV onder te brengen. Toegestane aanbieders zijn verzekeraars, banken of beleggingsinstellingen. Het nettopensioen en de nettolijfrente worden voor de erfbelasting behandeld als fiscaal gefacilieerde pensioenen en lijfrenten: ze zijn vrijgesteld. Rentetruc DGA-BV: privé voordeel op geld van de BV Heeft uw BV meer liquide middelen in kas dan nodig is voor de bedrijfsvoering? De BV kan dat geld rentedragend bij een bank zetten, maar zo’n ondernemersdeposito levert maar een bescheiden rentevergoeding op. Goede kans dat u in privé, met een internetspaarrekening, een hogere rentevergoeding kunt krijgen. Als u het geld van uw BV leent en daarvoor een rente vergoedt die tenminste gelijk is aan wat de BV als rentevergoeding bij een bank zou kunnen krijgen, kunt u het geleende geld op een internetspaarrekening tegen een hogere rente wegzetten en het renteverschil belastingvrij incasseren. De belastingrechter heeft dat goedgekeurd. Cruciaal is wel dat u kunt aantonen dat de BV niets tekort komt omdat u de BV een rente betaalt die de BV ook maximaal bij de bank had kunnen krijgen. Vergeet u niet om het saldo op de internetspaarrekening aan uw BV te cederen, als zekerheid voor de aflossing? Zakelijkheid is troef Hebt u uw holding en een of meer werk-BV’s in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting? Zorg er dan voor dat de onderlinge transacties tussen de BV’s zakelijk geprijsd zijn én dat u dat kunt aantonen. U voorkomt daarmee problemen als de fiscale eenheid verbroken wordt, bijvoorbeeld bij verkoop van de aandelen in een werkBV. Als de onderlinge transacties – tussen de holding en een werk-BV of tussen de werkBV’s onderling – niet zakelijk zijn, zal bij verbreking van de eenheid alsnog afgerekend moeten worden over de verschoven stille reserves. Leningen: altijd schriftelijk vastleggen Als de BV een lening verstrekt aan een dochtermaatschappij, is het zaak om die lening en de voorwaarden van die lening altijd schriftelijk vast te leggen. De Hoge Raad heeft in 2008 beslist dat een verlies op een op zichzelf zakelijke lening niet aftrekbaar is als de vormgeving van de lening onzakelijk is. In casu was er géén leningsovereenkomst opgemaakt, waren er géén zekerheden verstrekt en was er géén aflossingsschema opgesteld. Het blijkt dat de Belastingdienst heel vaak de afwaardering van een vordering weigert op grond van dit arrest. De consequenties van dit arrest zijn te voorkomen door wél een goede leningsovereenkomst op te stellen. Verstrekt u een lening aan een verbonden lichaam of hebt u dat al gedaan, stel dan een goede leningsovereenkomst op. Daarmee voorkomt u onnodige problemen bij een eventuele afwaardering van de vordering.
De vrije ruimte in de WKR: een feest Hebt u de werkkostenregeling in uw BV ingevoerd? Dan kunt u tegen het einde van dit jaar gaan brainstormen – fantaseren – over de invulling van de resterende vrije ruimte van (nu nog) 1,5% van de fiscale loonsom. Wordt het een recht-toe, recht-aan kerstpakket of een vergoeding van verkeersboetes, een kilometervergoeding boven de toelaatbare 19 cent per kilometer, een vergoeding voor het stallen van de auto van de zaak in de privé garage van de werknemer of toch dat exclusieve Armani-kostuum. Gebruikelijkloon-regeling DGA’s per 1-1-2015 aangepast De directeur-grootaandeelhouder die werkzaamheden verricht voor zijn vennootschap waarin hijzelf of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft - valt onder de gebruikelijkloon-regeling. Dat geldt ook voor die partner. De gebruikelijkloon-regeling gaat per 1 januari 2015 op enkele onderdelen veranderen: de doelmatigheidsmarge gaat van 30% omlaag naar 25% en de toets voor de vaststelling van het gebruikelijke loon wordt aangepast. Het loon van de DGA wordt voortaan ten minste gesteld op de hoogste van de volgende bedragen: • 75% van het loon uit de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’, of • het hoogste loon van de overige werknemers die in dienst zijn van de vennootschap zelf of een daarmee verbonden lichaam, of • de wettelijke ondergrens van € 44 000. Met deze aanpak wordt ook een – onbedoelde – wijziging doorgevoerd in de verdeling van de bewijslast. Onder de huidige regeling moet de DGA een loon van minder dan € 44.000 aannemelijk maken, de inspecteur moet aannemelijk maken dat een hoger loon reëel is. Onder de voorgestelde nieuwe regeling moet de dga in voorkomende gevallen ook een loon van meer dan € 44.000 aantonen. De doelmatigheidsmarge – de marge ter vermijding van geschillen – wordt teruggebracht tot 25%; de beoogde budgettaire opbrengst daarvan is € 150 miljoen. Voorts moet het loon voortaan getoetst worden aan dat van de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Dat is ruimer dan de huidige toets aan het loon in een ‘soortgelijke dienstbetrekking’. Daarmee wordt de toets er niet eenvoudiger op. Verder kan bij de vaststelling van het gebruikelijk loon voortaan ook rekening worden gehouden met alle overige werknemers bij lichamen waar de werkgever – de BV van de DGA – voordelen kan verkrijgen met toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Deze verruiming gaat ook gelden voor de specifieke regeling waarin het gebruikelijke loon fictief op € 5.000 kan worden gesteld. Er komt geen afwijkende regeling voor starters of innovatieve bedrijven. Werkgevers in deze posities kunnen –net als andere werkgevers – tegenbewijs leveren om zo aan te tonen dat het (gebruikelijk) loon realiter op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Bijvoorbeeld vanwege de financiële situatie van de vennootschap. De Belastingdienst heeft alle lopende afspraken over de hoogte van het DGA-salaris (indien en voor zover dat meer dan € 44.000 bedraagt) per 1 januari 2015 opgezegd. Laatste Nieuws: De Tweede Kamer heeft bij amendement de uitbreiding van het toetsingskader voor de vaststelling van het gebruikelijk loon voor de DGA alsnog gedeeltelijk afgewezen. De uitbreiding van ‘verbonden lichamen’ is verworpen. Gebruikelijk loon: hoger salaris met de afroommethode DGA’s die met hun persoonlijke werkzaamheden nagenoeg de gehele omzet in de BV verdienen, moeten er rekening mee houden dat de inspecteur hun salaris uit de BV op een hoog bedrag kan vaststellen door de zogenoemde afroommethode toe te passen. De Hoge Raad heeft (in september 2004) beslist dat bij BV’s waarvan de omzet voor 90% of meer voortvloeit uit de door de DGA verrichte arbeid, het gebruikelijke loon kan worden gesteld op de omzet in de BV, verminderd met de daaraan toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen anders dan de arbeidsbeloning van de DGA. Van dat
netto-omzetbedrag moet de DGA dan 70% als salaris rekenen. Deze zogenaamde afroommethode leidt voor veel DGA’s met een ‘rugzak-BV’ tot een aanzienlijk hogere arbeidsbeloning dan de beloning die zij in aanmerking (willen) nemen. Dat kan leiden tot correcties op basis van de gebruikelijkloon-regeling, mogelijk zelfs voor oude jaren! Vergaar gegevens waarmee u het gewenste salaris kunt motiveren. Eventueel kunnen wij voor u een vaststellingsovereenkomst bij de inspecteur aanvragen. Dan kunt u tijdig uw fiscale positie op dat salaris afstemmen. Afroommethode niet toegestaan bij praktijk-BV De Hoge Raad heeft eind vorig jaar beslist dat de afroommethode niet toegepast mag worden bij de vaststelling van het salaris dat een vrije beroeper bij zijn praktijk-BV moet opnemen. Het arrest betreft een vrije beroeper (advocaat) die met een praktijk-BV participeert in een maatschap en zijn winstaandeel uit die maatschap in de BV ontvangt. De Hoge Raad verwerpt de afroommethode omdat de opbrengst in de praktijk-BV – het winstaandeel uit de maatschap – niet geheel of nagenoeg geheel voortvloeituit de door de DGA, de vrije beroeper, verrichte werkzaamheden: het winstaandeel is “in niet onbetekende mate afhankelijk van de bijdrage aan dat resultaat van andere partners en werknemers in dat samenwerkingsverband”. De afroommethode: let op de bewijslastverdeling Veel directeuren-grootaandeelhouders liggen in de clinch met de fiscus over het salaris dat zij bij hun BV moeten bedingen. De gebruikelijkloon-regeling verplicht de DGA om een zakelijk salaris aan te houden, met een minimum van in beginsel € 44.000. De inspecteur stelt het DGA-salaris vaak op een veel hoger bedrag vast: hij roomt de winst in de BV af met een hoog salaris. Die afroommethode kan alleen worden toegepast als de opbrengsten in de BV voor 90% of meer verdiend worden door de DGA, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt. Rechtbank Den Haag heeft recent een tweede beperking aangebracht. De wet eist voor een correctie dat het salaris in belangrijke mate – voor ten minste 30% – afwijkt van het salaris dat in het maatschappelijk verkeer voor die functie gebruikelijk is. De inspecteur moet dat aannemelijk maken: lukt hem dat niet, dan moet correctie achterwege blijven. Gebruikelijk loon: de parttime werkende DGA De gebruikelijkloon-regeling verplicht een DGA om een salaris van ten minste € 44.000 bij zijn BV in rekening te brengen. Als de DGA een lager salaris in aanmerking wil nemen, zal hij dat aannemelijk moeten maken. De bewijslastverdeling ligt vast: een lager salaris dan de norm van € 44.000 moet door de DGA worden aangetoond, een hoger salaris door de inspecteur. De DGA die parttime voor zijn BV werkt kan er dan ook niet op rekenen dat hij zijn salaris zonder meer op een (tijds-)evenredig gedeelte van € 44.000 kan stellen. Hij zal moeten aantonen dat zijn beloning, zakelijk bezien, lager kan zijn dan de norm van € 44.000. Vergaar gegevens waarmee u het gewenste salaris kunt motiveren. Gebruikelijk loon: ook voor de echtgenoot van de DGA Als DGA kent u de gebruikelijkloon-regeling en weet u dat de inspecteur uw salaris uit de BV met toepassing van deze regeling op een hinderlijk hoog bedrag kan vaststellen. Deze regeling is per 1 januari 2010 verruimd en geldt nu ook voor de partner van de DGA. Dat was vóór 2010 alleen het geval als de DGA in gemeenschap van goederen was gehuwd, nu geldt dat ook als de DGA op huwelijksvoorwaarden is gehuwd en zelf alle aandelen in de BV houdt. Houdt u daar rekening mee als u uw echtgenoot inschakelt voor werkzaamheden voor uw BV. Zorg dat u een zakelijk gemotiveerde onderbouwing hebt voor de vergoeding van de werkzaamheden van uw echtgenoot.
Ruimere giftenaftrek in de BV De giftenaftrek voor BV’s is verruimd. Per 1 januari 2012 is de aftrekdrempel van € 227 vervallen. Verder kan een BV desgewenst tot 50% van de belastbare winst aan aftrekbare giften doen. Hierbij geldt een maximum van € 100.000. Giften aan culturele instellingen worden ook extra gefaciliteerd. Deze giften kunnen voor de aftrek op de winst met factor 1,5 worden vermenigvuldigd, tot een maximumbedrag van € 5.000. Research & development aftrek: in de BV of niet? Per 2012 is een nieuwe aftrek – de RDA – voor research en development ingevoerd. Het gaat om een aftrek voor de directe kosten van R&D, voor de investeringen en kosten die innoverende bedrijven maken bij onderzoek en ontwikkeling voor nieuwe producten. De aftrek geldt niet voor loonkosten; voor R&D-loonkosten geldt een afdrachtvermindering in de loonheffing. Voor de aftrek is in 2015 een budget beschikbaar van € 238 miljoen. De RDA aftrek voor 2014 bedraagt 60%. De RDA biedt een belastingvoordeel in de BV van 20% of 25% vennootschapsbelasting, in de inkomstenbelasting is de belastingbesparing 36%, 42% of zelfs 52%. Is uw TBS-administratie op orde? Indien u als DGA te maken hebt met de terbeschikkingstellingsregeling, bent u daarvoor administratieplichtig. Dat betekent dat u verplicht bent om – als een ‘echte’ ondernemer – een administratie te voeren, waaruit – zo eist de wet – ‘te allen tijde uw rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken’. Deze administratie moet u ten minste zeven jaren bewaren. Zorg ervoor dat u tijdig, nog dit jaar, de vereiste administratieve bescheiden geordend voorhanden hebt. Waardeer de vordering op uw BV af De DGA die een vordering op zijn BV heeft, valt daarmee onder de terbeschikkingstellingsregeling, een onderdeel van de bron ‘resultaat uit overige werkzaamheden’. Dat ‘resultaat’ moet, globaal gezegd, worden vastgesteld volgens de regels voor de fiscale winstbepaling, als ware het een onderneming. En dat betekent dat de rente en de waardeveranderingen van die vordering tot het inkomen van de DGA in box 1 behoren. Gevolg daarvan is dat wanneer de vordering minder waard wordt – omdat de BV minder draait – de DGA zijn vordering op de BV kan afwaarderen ten laste van zijn inkomen in box 1. Een onvolwaardige vordering moet, conform de spelregels van goed koopmansgebruik, niet op de nominale waarde maar op de lagere werkelijke waarde worden gezet. Het verlies dat daardoor ontstaat kan de DGA verrekenen met andere inkomsten in box 1, bijvoorbeeld met zijn salaris uit de BV. En dat kan hem een belastingbesparing opleveren van maximaal 52% over het bedrag van de afwaardering. Overdracht afgewaardeerde TBS-vordering De DGA die zijn vordering op de BV onder de TBS-regeling heeft afgewaardeerd en die verwacht dat zijn BV in de nabije toekomst weer beter zal gaan draaien, moet in actie komen. Doet hij niets, dan moet hij de waardestijging van de vordering – door het weer beter gaan draaien van de BV – in box 1 aangeven: hij moet de vordering opwaarderen en dat levert belastbaar resultaat op. Die winst kost maximaal 52% belasting en dat betekent dat de DGA het eerder genoten belastingvoordeel op de afwaardering weer moet inleveren. Dat is te voorkomen, en wel door de afgewaardeerde vordering te verkopen aan een of meer naaste familieleden die niet als een verbonden persoon kunnen worden aangemerkt en bij wie de vordering niet onder de TBS-regeling
valt. Bijvoorbeeld de meerderjarige kinderen van de DGA die geen aandelen in de BV hebben. Let op uw vordering/schuld in rekening-courant De DGA die een vordering in rekening-courant op zijn BV heeft, moet die vordering in box 1 onder de terbeschikkingstellingregeling (TBS-regeling) verantwoorden. De rente op die vordering behoort tot zijn inkomen in box 1. Heeft hij een schuld in rekening-courant, dan moet die schuld vrijwel altijd in box 3 worden verantwoord. Dat verschil in fiscale behandeling tussen een vordering en een schuld in rekening-courant leidt tot ongerijmde resultaten. Doordat de DGA een creditstand in rekening-courant onder de TBS-regeling moet aangeven, moet hij voor de perioden van het jaar waarin hij een vordering op de BV heeft, een TBS-jaarrekening opmaken. Ontstaat vervolgens een schuld in rekeningcourant, dan moet de ‘TBS-onderneming’ met een slotbalans worden afgesloten: de rekening-courant positie gaat dan van box 1 over naar box 3. De DGA die in één kalenderjaar meerdere keren door de debet-creditgrens in rekening-courant gaat, moet evenzo veel jaarrekeningen laten opmaken. Dat maakt het wenselijk om te voorkomen dat er een vordering in rekening-courant ontstaat. Financiën heeft op praktische gronden ter vermindering van administratieve lasten goedgekeurd dat de DGA geen rente als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking hoeft te nemen als zijn rekeningcourantvordering gedurende het gehele kalenderjaar niet uitkomt boven de € 17.500. Uiteraard mag de BV dan geen rentekosten in aftrek brengen. Borgstellingprovisie geregeld? Staat u als DGA in privé borg voor het door de bank aan uw BV verstrekte krediet? Als borg loopt u het risico dat u in privé die schuld van de BV (met de opgelopen rente en kosten) aan de bank moet betalen als de BV daar zelf niet meer toe in staat is. Veel DGA’s bedingen daarvoor geen vergoeding bij hun BV. Dat is vrijwel altijd onzakelijk: als u voor een derde borg zou staan, zou u dat risico toch niet voor niets op u nemen. Als de inspecteur een en ander constateert, zal hij dat corrigeren en – met de wet in de hand – een boete opleggen over de nagevorderde belasting. Die boete kan oplopen tot 100%. De borgstelling zelf valt niet onder de bron resultaat uit overige werkzaamheden, maar de vergoeding wél. Dat heeft tot gevolg dat die vergoeding bij de DGA in box 1 in de belastingheffing wordt betrokken tegen een tarief van maximaal 52%. De BV kan die vergoeding in aftrek brengen op de bedrijfsresultaten. De hoogte van de vergoeding hangt af van het risico dat u als borg loopt dat u in privé moet opdraaien voor de schuld van de BV: hoe groter dit risico, des te hoger de vergoeding. Check de statutaire doelstelling van uw BV Bent u DGA en verricht u namens uw BV regelmatig transacties die niet of nauwelijks te rijmen zijn met de statutaire doelstelling van uw BV? Laat die doelstelling dan aanpassen. Dat vergt een statutenwijziging bij notariële akte. Als u als DGA transacties en/of werkzaamheden namens de BV verricht die niet onder de statutaire doelstelling zijn te rangschikken, bent u daarvoor als bestuurder in privé aansprakelijk als het fout gaat. U bent gewaarschuwd…
Deel 3: IB ondernemers Zelfstandigenaftrek gehandhaafd, tot de volgende belastingherziening 13 november 2014 De zelfstandigenaftrek ligt al enkele jaren onder druk in politiek Den Haag. De aftrek is per 1 januari 2012 gekortwiekt: de oude regeling kende acht schijven, met een oplopende aftrek naarmate de winst uit onderneming lager was. Den Haag heeft die ‘straf op groei’ weggenomen, en de zelfstandigenaftrek omgebouwd tot een vaste, niet geïndexeerde aftrek van € 7.280 per jaar. Voor 2015 stond een volgende versobering van de zelfstandigenaftrek gepland, maar die beperking is voorlopig van de baan. Nu de invoering van de winstbox definitief niet doorgaat, blijft de zelfstandigenaftrek – en de andere faciliteiten voor IB-ondernemers – gehandhaafd tot de belastingherziening in 2015/2016 op basis van het rapport van de commissie Van Dijkhuizen. 14% MKB-winstvrijstelling, ook voor deeltijdondernemers 13 november 2014 Per 1 januari 2013 is het urencriterium vervallen als voorwaarde voor de toepassing van de MKB-winstvrijstelling. Ook deeltijdondernemers en ondernemers met een baan in loondienst kunnen gebruik maken van de MKB-winstvrijstelling. Dat maakt het wel erg aantrekkelijk om, bijvoorbeeld nevenactiviteiten op grotere schaal, als een onderneming te gaan uitvoeren. Let op: als u als ondernemer verlies lijdt, is 14% van dat verlies fiscaal niet te verrekenen. Starter: voorbereidingstijd telt mee voor urencriterium 13 november 2014 Een starter voldoet aan het urencriterium als hij per jaar ten minste 1.225 uur in én voor zijn praktijk werkt. Wordt de praktijk in de loop van het jaar gestart, dan blijft de urengrens onverkort op 1.225 uur gehandhaafd: er vindt géén tijdsevenredige vermindering plaats. Voor de 1.225 uren tellen alle uren met directe én indirecte werkzaamheden mee. Ook de tijd die gespendeerd wordt aan het op peil houden of brengen van algemene vaardigheden als ondernemer. Plus de voorbereidingstijd om de onderneming van de grond te krijgen. Denk aan de uren die besteed worden voor het schrijven van een businessplan, het volgen van seminars, het overleggen met potentiële financiers, de contacten met de Kamer van Koophandel of het bouwen van een goede website. Zelfstandigen zonder personeel en alle andere starters mogen deze uren meetellen om aan het urencriterium te voldoen. Starter: benut de aanloopverliezen 13 november 2014 Bent u net gestart met het opzetten van een praktijk? Gaan de kosten voorlopig nog vóór de baat uit? Houd er dan rekening mee dat starters de aanloopverliezen over de eerste vijf jaar pas mogen verrekenen in het eerste jaar dat zij door de Belastingdienst als ondernemer worden aangemerkt. De verliezen kunnen niet worden terug gewenteld naar inkomsten in voorgaande jaren. Carry-back naar 2011 toepassen? 13 november 2014 Welke mogelijkheden hebt u om de over voorgaande jaren betaalde winstbelasting van de fiscus terug te krijgen? Inventariseer uw carry-back mogelijkheden. U kunt dan samen met uw adviseur nagaan of u nog dit jaar maatregelen moet treffen om over 2014 een fiscaal verlies te creëren om dat te verrekenen met de winst over 2011. Dit jaar is de
laatste kans om de over 2011 betaalde winstbelasting terug te krijgen. Uw liquiditeitspositie vaart er wél bij. Extra voordeel voor arbeidsongeschikte ondernemer 13 november 2014 Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikten die een praktijk willen beginnen, wordt een extra fiscale stimulans geboden. Zij krijgen een aftrekpost van € 12.000 in het eerste jaar, € 8.000 in het tweede jaar en € 4.000 in het derde jaar waarin zij startende ondernemer zijn. Deze extra aftrekpost kan niet hoger zijn dan het bedrag aan fiscale winst: door de aftrek kan dus geen verlies ontstaan. Voorwaarde voor de aftrek is dat de arbeidsongeschikte ondernemer op jaarbasis ten minste 800 uren werkzaam is voor zijn onderneming: de grens van het urencriterium van 1.225 uren wordt voor deze groep startende ondernemers verminderd tot 800 uren. Door nog dit jaar de noodzakelijke maatregelen te nemen kunt u direct volgend jaar als ondernemer van start gaan. Starters: maximaal willekeurig afschrijven 13 november 2014 Startende ondernemers kunnen hun investeringen over 2014 tot een maximum van € 306.931 willekeurig – desgewenst in één keer tot op de restwaarde of bij een investering in een bedrijfspand tot op de bodemwaarde – afschrijven. U komt in aanmerking voor deze faciliteit als u over 2014 recht hebt op startersaftrek. Dat is het geval indien u dit jaar ten minste 1.225 uur voor de eigen onderneming hebt gewerkt, in één of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren niet voor eigen rekening een onderneming hebt gedreven én in die voorafgaande vijf jaren niet meer dan 2x de zelfstandigenaftrek hebt toegepast. Is 2014 het laatste jaar waarin u als starter wordt aangemerkt? Zorg dan dat u dit jaar nog maximaal investeert om de faciliteit optimaal te benutten. Door als starter de vrije afschrijving optimaal te benutten, kan over 2014 nog maximaal worden afgeschreven. Door die extra afschrijving kan een (fiscaal) verlies uit onderneming ontstaan. Dat verlies kan worden verrekend met de positieve inkomsten (bijvoorbeeld vanwege uw inkomsten uit arbeid) in de drie voorgaande jaren. Dat levert direct een belastingteruggave op, waarmee de liquiditeitspositie van uw onderneming wordt verbeterd. Door de vrije afschrijving kan een belastingbesparing op afschrijvingen worden gemaximaliseerd. Vermogensetikettering: privé- of bedrijfsvermogen? 13 november 2014 De ondernemer die een pand koopt en dat voor zakelijke én privédoeleinden gaat gebruiken, moet de regels van de vermogensetikettering op dat pand toepassen. Centrale vraag daarbij is of hij het gehele pand tot zijn ondernemingsvermogen moet rekenen of alleen het gedeelte dat voor de bedrijfsuitoefening wordt gebruikt. Een belangrijk criterium daarbij is of het pand bouwtechnisch splitsbaar is in een bedrijfsen een privégedeelte. Is dat het geval, dan moet het pand dienovereenkomstig geëtiketteerd worden: het praktijkgedeelte is verplicht ondernemingsvermogen, het woongedeelte verplicht privé. De ondernemer heeft dan géén keuzerecht. De Hoge Raad heeft dit uitgangspunt genuanceerd. Als er sprake is van een juridisch ongesplitst pand, behoort het niet-bedrijfsmatig gebruikte gedeelte van dat pand tot het keuzevermogen: de ondernemer kan binnen de grenzen van de redelijkheid kiezen of hij dat gedeelte van het pand tot zijn privé- of tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Maar dat nietbedrijfsmatig gebruikte gedeelte mag weer niet tot het ondernemingsvermogen gerekend worden als dat deel van het pand zelfstandig rendabel is te maken, én vaststaat dat het door de ondernemer uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt, én het niet op enigerlei wijze dienstbaar zal zijn aan de onderneming. Een kwalificatie als ondernemingsvermogen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Lagere toevoeging aan oudedagsreserve Indien u winst maakt, kunt u een deel van die winst aanwenden voor een fiscale oudedagsreserve (FOR). Deze toevoeging aan de FOR verlaagt de verschuldigde inkomstenbelasting. U kunt vanaf 1 januari 2015 minder toevoegen aan de FOR. U kunt dan nog slechts 9,8% van de winst over een kalenderjaar toevoegen aan de FOR. Op dit moment is dat maximaal 10,9% van de winst. Daarnaast geldt er per 1 januari 2015 een maximumbedrag van € 8.640. In 2014 is het maximumbedrag nog € 9.542.
Deel 4:
Tips voor particulieren
Check uw spaarrekening in box 3 Heeft u uw spaargeld geparkeerd op een spaarrekening in box 3? Tegen 1,5% rente of nog minder? Bedenk dan wel dat u over die rente de forfaitaire box 3-heffing van 1,2% moet betalen. Dat levert een belastingdruk op van 80%! Voor veel beleggers is de belastingheffing in box 3 ‘ontaard in onteigening’. De Bond voor Belastingbetalers heeft deze kwestie aan de rechter voorgelegd. De Bond stelt dat die heffing onrechtmatig is omdat de forfaitaire heffing voor veel spaarders en beleggers hoger uitpakt dan het rendement dat zij op hun geld maken. De belastingheffing is daardoor in feite een onteigening, en dat is in strijd met het eigendomsrecht dat beschermd is krachtens het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens EVRM). Als uw spaargeld in box 3 niet uitkomt boven het heffingvrij vermogen (van € 21.139 per persoon) heeft u geen last van deze absurde belastingdruk. Maar die grens wordt in veel Nederlandse huishoudens overschreden. Uit een recente opgave van de Nederlandse Bank blijkt dat de Nederlandse huishoudens medio 2014 in totaal zo’n € 335 miljard op spaarrekeningen hebben staan, zo’n € 45.000 per huishouden. Check of u in box 3 te maken heeft met een belastingdruk van 80%. Als dat zo is moet u kiezen voor een andere vorm van belegging, met een hoger rendement. Dat moet lukken, zonder al te veel risico. Zijn uw huwelijkse voorwaarden nog actueel? De keuze voor een bepaald huwelijksgoederenregime wordt vaak bij het aangaan van het huwelijk bewust gemaakt en in de jaren daarna als vaststaand gegeven aanvaard. Door gewijzigde feiten en omstandigheden in de loop der tijd kan een ander huwelijksgoederenregime veel gunstiger zijn dan de indertijd gekozen regeling. Een periodieke heroverweging is daarom noodzakelijk, met name bij verandering in de gezins- of familiesituatie of bij een aanzienlijke vermogensstijging of -daling. Aanpassing huwelijkse voorwaarden: snel geregeld Overweegt u, staande het huwelijk, om uw huwelijkse voorwaarden aan te passen? Om de verrekening van kosten met uw echtgenoot aan te passen, om erfbelasting te besparen, of om nog weer een andere reden? Vanaf 1 januari 2012 kunt u het snel regelen. Onder het nieuwe huwelijksvermogensrecht is een rechterlijke goedkeuring voor de aanpassing van huwelijkse voorwaarden niet meer vereist. U hoeft bij de notaris geen recente vermogensopstelling of - verklaring meer te overleggen (om te beoordelen of door de wijziging van de huwelijksvoorwaarden geen schuldeisers worden benadeeld). Een notariële akte is nog wel vereist. Bent u goed getrouwd? Bent u, verliefd en onnadenkend, enige tijd geleden in gemeenschap van goederen gehuwd, terwijl u eigenlijk huwelijkse voorwaarden had willen opmaken? U kunt dat nog herstellen, zonder fiscale schade, binnen drie jaar.
Als u en uw partner alsnog huwelijkse voorwaarden opmaken, kan daardoor een van u beiden worden bevoordeeld en is wellicht schenkbelasting verschuldigd. Financiën heeft goedgekeurd dat heffing van schenkbelasting achterwege blijft als de huwelijkse voorwaarden alsnog worden opgemaakt binnen drie jaar na het sluiten van het huwelijk. Vereist is dan wel dat u en uw partner door de huwelijkse voorwaarden gerechtigd worden tot het vermogen waartoe u gerechtigd zou zijn geweest als u beiden direct bij het aangaan van het huwelijk deze voorwaarden had vastgelegd. Herstel is ook mogelijk in geval van een geregistreerd partnerschap. Partneralimentatie: anticiperen op defiscalisering Bent u in een echtscheiding verwikkeld? En ziet het er naar uit dat u alimentatieplichtig bent? Houd er dan rekening mee dat er een goede kans is dat partneralimentatie op niet al te lange termijn gedefiscaliseerd gaat worden. Dat betekent geen aftrek bij u en uw ex hoeft de ontvangen alimentatie niet tot het inkomen te rekenen. U kunt anticiperen op de defiscalisering door in het echtscheidingsconvenant een voorbehoud op te nemen voor wat betreft de hoogte van de alimentatie. U kunt zo een aanpassing van de alimentatie regelen, als de aftrek c.q. belastbaarheid van partneralimentatie radicaal wijzigt. Het idee om de partneralimentatie te defiscaliseren heeft de voormalige staatssecretaris Weekers van Financiën uitgewerkt in de Fiscale Agenda in het voorjaar van 2011 en ook nadien heeft de staatssecretaris dat voornemen richting Tweede Kamer uitgesproken. Betaalt u al langer partneralimentatie? Dan moet u de wetswijziging tot defiscalisering afwachten. Daarna kunt u een herziening van uw partneralimentatie bij de rechter aankaarten. Wilt u de partneralimentatie gaan afkopen? Houd er dan rekening mee dat het fiscale regime over niet al te lange tijd volledig anders kan zijn. Kinderregelingen per 2015 fors versoberd Per 1 januari 2015 worden de elf kinderregelingen in ons belastingstelsel versoberd en gestroomlijnd. Vier regelingen blijven intact om ouders financieel te ondersteunen, te weten de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. De zeven andere regelingen verdwijnen, of gaan op in andere regelingen. Per 1 januari 2015 worden enkele specifieke heffingskortingen voor ouders afgeschaft, te weten de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting en de ouderschapsverlofkorting. Verder vervalt de aftrek voor het levensonderhoud van kinderen. Deze aftrekpost is per 2012 beperkt tot kinderen tot 21 jaar, nu wordt voorgesteld deze persoonsgebonden aftrekpost volledig af te schaffen. Deze maatregel treft met name gescheiden ouders, die kinderalimentatie moeten betalen. Vraag een herziening van kinderalimentatie aan, vanwege het vervallen van de fiscale aftrek. Per 2015 vervalt ook de TOG, de tegemoetkoming voor ouders met gehandicapte kinderen. Deze regeling gaat op in de kinderbijslag: ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen krijgen recht op een dubbele kinderbijslag. Het kindgebonden budget wordt op een aantal onderdelen aangepast. Alleenstaande ouders krijgen vanaf 1 januari 2015 extra kindgebonden budget. Maar daar staat tegenover dat de aanvulling voor alleenstaande ouders met een minimumuitkering en de fiscale korting voor alleenstaande ouders gaat verdwijnen. Voor een beperkte groep – alleenstaande ouders in de bijstand met toeslagpartner – komt er een overgangsregeling tot 1 januari 2016.
Het budget van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor kinderen jonger dan 18 jaar gaat per 1 augustus 2015 op in het kindgebonden budget. Het bedrag voor alle kinderen van 16 en 17 jaar gaat omhoog. De inkomensgrens van het kindgebonden budget gaat per 1 januari 2015 naar beneden. Daardoor krijgen mensen met een inkomen boven deze grens minder tegemoetkoming. De bedragen voor het eerste en tweede kind gaan per 1 januari 2015 omhoog. Voor uitwonende kinderen tot 16 jaar vervalt de toets op hun inkomen. De kinderbijslag wordt in 2015 – net als in 2014 – niet aangepast aan de prijsindex. De eerste inflatoire aanpassing zal per 2016 plaatsvinden. Het recht op kinderopvangtoeslag wordt in 2015 en 2016 verlengd van drie naar zes maanden als de ouder werkloos is. Zij kunnen zo langer gebruik maken van gesubsidieerde kinderopvang bij het zoeken naar een nieuwe baan. De nieuwe regeling voor aftrek eigenwoningrente Vanaf 1 januari 2013 is bij nieuwe leningen de rente uitsluitend nog aftrekbaar als de lening gedurende de looptijd van maximaal 30 jaar volledig én ten minste annuïtair wordt afgelost. Dat moet contractueel worden vastgelegd: het annuïtaire aflossingsschema moet bij het afsluiten van de lening vastliggen. Als er op of na 1 januari 2013 een nieuwe aflossingsvrije hypotheek wordt afgesloten, kwalificeert die lening niet voor renteaftrek, ook niet als op die lening – vrijwillig, volgens een fictief annuïtair schema – wordt afgelost. Jaarlijks, per 31 december toetst de Belastingdienst of aan de vereiste aflossing is voldaan. Die toets vindt ook plaats bij verkoop van de eigen woning, bij wijziging van de rente en bij het oversluiten van de eigenwoningschuld. Is er onvoldoende afgelost – bij een aflossingstekort – dan wordt dat gedeelte van de lening niet langer aangemerkt als een eigenwoningschuld, en vervalt daarover de renteaftrek. Dat deel van de lening gaat van box 1 naar box 3. De wet biedt een tegemoetkoming voor tijdelijke betalingsproblemen, om te voorkomen dat die direct leiden tot het verlies van renteaftrek. De sanctie blijft achterwege als de achterstand in aflossing het volgende jaar wordt ingelopen. Ook komt er een mogelijkheid tot herstel van een aflossingstekort door een onbedoelde fout bij de betaling of door een onjuiste berekening van het aflossingsbedrag. De aflossingseisen gelden per lening. Als een particulier op of na 1 januari 2013 twee leningen is aangegaan voor zijn woning, en één lening voldoet aan de aflossingseisen en de andere niet, dan geldt voor de eerstgenoemde lening wél renteaftrek en voor de tweede niet. De vrijstelling van een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) en een beleggingsrecht eigen woning (BEW) is al per 1 januari 2013 vervallen.
Aftrek eigenwoningrente: benut de overgangsregeling De regeling voor de aftrek van eigenwoningrente in 2013 kent een eerbiedigende werking voor alle bestaande eigenwoningschulden. Alle leningen die per 31 december 2012 kwalificeren als eigenwoningschuld vallen onder het overgangsrecht, gedurende de nog resterende looptijd van de maximale 30-jaarstermijn voor renteaftrek. Belastingplichtigen die op 31 december 2012 over twee eigen woningen beschikten – de oude eigen woning die nog te koop stond, en de nieuwe eigen woning – kunnen de eigenwoningschuld op de ene woning die zij ‘overhouden’ onder het overgangsrecht brengen. Voor die eigenwoningschuld geldt ook een onverkorte renteaftrek na 1 januari 2013. De eigenwoningbezitter die in 2014 (of in een later jaar) een per 31 december
2012 bestaande eigenwoninglening oversluit – bij overstap naar een andere hypotheeknemer of bij koop van een nieuwe woning – valt ook onder het overgangsrecht: na het oversluiten blijft er sprake van een eigenwoningschuld met een ongekorte renteaftrek. Voorwaarde is dan wel dat de nieuwe eigenwoninglening uiterlijk in het daaropvolgende kalenderjaar wordt afgesloten én dat het bedrag van de lening niet toeneemt. Wordt er bijgeleend, dan geldt voor dat meerdere wél de nieuwe regeling: dat gedeelte van de lening moet in 30 jaar volledig en ten minste annuïtair worden afgelost om in aanmerking te komen voor renteaftrek. Bij het oversluiten van een per eind 2012 bestaande eigenwoninglening vanwege de koop van een nieuwe woning wordt het bedrag van de gerespecteerde lening – met een ongekorte renteaftrek – verminderd met het bedrag van de aflossing op de eigenwoningschuld op of ná 1 januari 2013 én met de uitkomsten van de bijleenregeling. Geef eigenwoninglening door aan de fiscus Heeft u in 2013 uw eigen woning gefinancierd met een lening van een familielid, van uw BV of van een buitenlandse bank? Vergeet dan niet om die lening door te geven aan de Belastingdienst. Doet u dat niet, dan heeft u geen recht op renteaftrek op die lening. U kunt de vereiste informatie verstrekken met het digitale ‘Formulier Opgaaf lening eigen woning’ van de Belastingdienst: Opgaaf lening eigen woning (online formulier). Met dat formulier kan een nieuwe eigenwoninglening worden doorgegeven of een eerder doorgegeven lening worden gewijzigd of ingetrokken. De Belastingdienst gebruikt de informatie om na te gaan of de contractuele vastlegging van de lening voldoet, én of er wel voldoende afgelost wordt op de eigenwoninglening. De informatie moet digitaal worden verstrekt bij de aangifte over het jaar waarin de lening tot stand is gekomen, maar uiterlijk op 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar. Betaal (hypotheek)rente voor zes maanden vooruit Als uw belastingdruk in box 1 in 2015 lager zal zijn dan dit jaar, is het voordelig om (hypotheek)rente op uw eigen woning/hoofdverblijf nog dit jaar vooruit te betalen. Vooruitbetaalde rente die (contractueel) betrekking heeft op de periode tot 30 juni 2015 is in 2014 volledig aftrekbaar. Loopt de verplichting om rente te betalen door tot ná 30 juni 2015- bijvoorbeeld als in de leenovereenkomst expliciet is vastgelegd dat de rente jaarlijks vervalt op 1 decemberdan is het niet mogelijk om rente aftrekbaar vooruit te betalen. Uiteraard kunt u dan wél in overleg met de schuldeiser de condities van de lening zodanig aanpassen dat aftrek van vooruitbetaalde rente alsnog mogelijk wordt. Door de (hypotheek)rente dit jaar vooruit te betalen, krijgt u eerder en meer belasting terug over de vooruitbetaalde rente. Dat voordeel moet u afwegen tegen het nadeel van het vooruitbetalen van de rente. Beperkte eigenwoningschuld: nog dit jaar aflossen Voor het bezit van een eigen woning moet u een forfaitair bedrag, het eigenwoningforfait, tot uw inkomen rekenen. Het eigenwoningforfait wordt berekend door de WOZ-waarde van de eigen woning te vermenigvuldigen met een percentage. Dat percentage is 0,70% bij woningen met een WOZ-waarde boven € 75.000, bij woningen met een WOZ-waarde van meer dan € 1.040.000 wordt dit percentage in zeven jaar tijd verhoogd tot uiteindelijk 2,35%. Op dat eigenwoningforfait mag u de rente in aftrek brengen die u betaalt op de schuld die is aangegaan ter verwerving van de woning. Komt u door die renteaftrek uit op een negatief bedrag, dan is dat de aftrekpost in box 1. Komt u na de renteaftrek uit op een positief bedrag, dan wordt het eigenwoningforfait verminderd tot nihil. U kunt derhalve nimmer positieve inkomsten uit een eigen woning hebben. De aftrek van de eigenwoningrente levert in deze situatie geen aftrekpost op. Dan kan het voordelig zijn om de resterende eigenwoningschuld af te lossen. Door die
aflossing neemt uw vermogen in box 3 af, en die lagere grondslag levert u een belastingbesparing op. En u krijgt ook nog meer korting op het eigenwoningforfait. Aflossing van de eigenwoningschuld levert dubbel op: een voordeel door vermindering van de box 3-grondslag én een vermindering van het eigenwoningforfait. Dubbele woonlasten: ook in 2015 dubbele renteaftrek Particulieren met dubbele woonlasten – die hun tweede huis niet verkocht krijgen – kunnen drie jaar lang de hypotheekrente op beide woningen in aftrek brengen. Die driejaarstermijn wordt niet gekort als de eigenwoningbezitter zijn te koop staande woning tijdelijk –noodgedwongen – moet verhuren. Zodra de woning weer leeg komt en bestemd blijft voor de verkoop, herleeft de renteaftrek over de resterende periode van de driejaarstermijn. De wettelijke termijn voor de ’dubbele’ renteaftrek is twee jaar. Financiën heeft die de laatste jaren steeds weer tot drie jaar verlengd vanwege de crisis op de woningmarkt. Die tijdelijke verlenging wordt nu definitief: de driejaarstermijn wordt per 1 januari 2015 in de wet vastgelegd ‘om een einde te maken aan mogelijke onzekerheid over het wel of niet verlengen van deze maatregelen Hogere WOZ-waarde, minder renteopslag bij de bank Is uw woning voor de WOZ hoger gewaardeerd dan u vooraf dacht? En ziet u geen kans om die waardering bij bezwaar omlaag te krijgen? Vervelend. Maar het kan u ook een voordeel opleveren. Als u een tophypotheek op uw woning hebt, betaalt u een renteopslag, die kan oplopen tot wel 0,4%. Als de hypotheek op uw woning door de hogere WOZ-waardering onder de kritische grens van een tophypotheek is gezakt, is er geen reden meer voor een renteopslag. Bespreek het eens met uw bankier. Renteaftrek restschulden van 10 naar 15 jaar Belastingplichtigen die na de verkoop van hun eigen woning een restschuld overhouden, kunnen de rente op die schuld nog 10 jaar lang in box 1 in aftrek brengen. Die termijn wordt per 1 januari 2015 verlengd naar 15 jaar. De renteaftrek op restschulden geldt uitsluitend als de restschuld is ontstaan door verkoop van de woning op of na 29 oktober 2012 tot en met eind 2017. De restschuld leidt tot een renteaftrek in box 1.Voor aftrek is niet vereist dat de belastingplichtige na de verkoop (met verlies, waardoor de restschuld is ontstaan) een nieuwe eigen woning heeft gekocht. De restschuld wordt niet aangemerkt als een eigenwoningschuld, het is een afzonderlijke categorie schulden met een aftrek in box 1. De restschuld telt dan ook niet mee voor de bijleenregeling. Voor de restschuld gelden geen aflossingsverplichtingen. Fiscaal vriendelijke rente tussen ouders – kind Leningen in de familiesfeer, tussen ouders en kinderen, hebben vaak fiscaal vriendelijke condities. De geldschietende senior en de geldlenende junior verstaan elkaar zonder woorden, zij stemmen de leningsvoorwaarden af op hun fiscale positie. Bij een onderhandse geldlening voor de financiering van een eigen woning leidt dat tot een hogere rente dan de bank vraagt. Senior heeft daar fiscaal geen last van: hij moet de geldlening in box 3 aangeven en de heffing in die box stopt bij een forfaitair rendement van 4%. En junior kan die hogere rente in zijn box 1, als eigenwoningrente, tegen een hoger belastingtarief in aftrek brengen. Dat is mooi verdiend. Zeker als pa bereid blijkt om junior jaarlijks een deel van de betaalde rente weer (belastingvrij) terug te schenken. Fiscalisten noemen dat box arbitrage, het inspelen op de verschillen in fiscaal regime in ons boxenstelsel. En dat is toegestaan, als er maar zakelijk gehandeld wordt.
Rechtbank Noord-Nederland heeft met dit financieringsarrangement geen moeite, zo blijkt uit een recente uitspraak: de hogere rente die senior bedingt is zakelijk omdat hij – anders dan de bank – geen hypothecaire zekerheid heeft voor de verstrekte geldlening. Schenken is voordeliger dan nalaten Ouders die hun vermogen fiscaal vriendelijk aan hun kinderen of kleinkinderen willen overdragen, moeten dat bij leven doen. Schenkingen zijn daarvoor hét aangewezen instrument. Geld schenken is veel leuker dan het nalaten. Een gulle gever stemt zijn (klein-)kinderen blij en tevreden én hij kan daarvan meegenieten. Ook fiscaal is schenken leuker: het kost veel minder belasting. Een erfenis van € 100.000 van vader op zoon kost € 8.031 aan erfbelasting. Schenkt vader die € 100.000 in tien jaarlijkse termijnen (met gebruikmaking van de reguliere vrijstellingen; zie hierna voor het benutten van de vrijstellingen), dan is zoonlief € 4.771 aan schenkbelasting kwijt. Een voordeel van ruim € 3.200. Schenkingsvrijstelling eigen woning niet verlengd De schenkingsvrijstelling van € 100.000 voor een eigen woning wordt niet verlengd. Minister Dijsselbloem van Financiën heeft afwijzend gereageerd op het pleidooi van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM), MKB Nederland en VNO-NCW om die regeling te verlengen omdat die zo’n positief effect heeft op de woningmarkt. De minister benadrukt dat de verruimde vrijstelling een tijdelijke maatregel is, om een kickstart te geven aan het herstel van de woningmarkt. De regeling “doet precies waarvoor die bedoeld was. Iedereen die dat wil kan er nog tot eind dit jaar gebruik van maken, maar daarna is het echt voorbij”. Vrijstelling schenkbelasting € 100.000 voor een eigen woning De Successiewet kent een eenmalige hoge vrijstelling van (thans) € 52.281 voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar, mits het kind die schenking gebruikt voor de koop of de verbouwing van een eigen woning, het aflossen van de eigenwoningschuld, dan wel de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming ter zake van de woning. De vrijstelling is per 1 oktober 2013 verhoogd tot € 100.000. Die hogere vrijstelling geldt tot 1 januari 2015. Voorts vervalt de beperking dat de schenking tussen ouder – kind moet plaatsvinden, én dat de begiftigde tussen de 18 en 40 jaar moet zijn. Dat betekent dat van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 iedereen van een familielid of van een derde een schenking van maximaal € 100.000 vrij van schenkbelasting kan ontvangen, mits het bedrag van die schenking wordt gebruikt voor de eigen woning. Ouders die de hoge vrijstelling al eerder – tot het bedrag van maximaal € 52.281 – hebben benut voor een schenking aan hun kind, kunnen het verschil met de nieuwe hogere vrijstelling alsnog belastingvrij schenken, onder de hiervoor genoemde voorwaarden. De hoge vrijstelling geldt voor schenkingen die aangewend worden voor de aflossing van een restschuld, de schuld die resteert na de verkoop van een eigen woning met verlies waardoor de op die woning rustende eigenwoningschuld niet volledig kon worden afgelost. Deze verruiming is structureel en blijft ook ná 1 januari 2015 van toepassing. De vrijstelling van € 100.000 valt niet onder de 180 dagenregeling. Als de gulle gever binnen 180 dagen na de schenking komt te overlijden, wordt de schenking niet betrokken in de erfbelasting. Schenking van € 100.000: op tijd in actie komen Bij een schenking van (maximaal) € 100.000 voor de koop van een eigen woning of de aflossing van de schuld op een eigen woning is sprake van een schenking onder opschortende voorwaarde. De schenking komt dan civielrechtelijk pas tot stand op het tijdstip dat de voorwaarde is vervuld. Door het vervallen van de vrijstelling van €
100.000 per 31 december 2014 staat vast dat schenkingen met dit doel ultimo 2014 perfect moeten zijn: de aankoop van de woning of de aflossing van de eigenwoningschuld moet uiterlijk op deze datum plaatsvinden. Financiën heeft daarop slechts één uitzondering goedgekeurd: voor schenkingen voor woningen die in 2014 nog in aanbouw zijn en waar de begiftigde de ontvangen schenking nog niet volledig voor kan besteden. Bij een schenking voor de bekostiging van het onderhoud, de renovatie of verbetering van een eigen woning is sprake van een schenking onder ontbindende voorwaarde. In deze situatie komt de schenking direct tot stand, en kan die alsnog ontbonden worden als de begiftigde het geschonken geld niet tijdig voor het onderhoud etc. aan zijn eigen woning besteed. De belastingwet geeft de begiftigde in deze situatie tot 31 december 2016 de tijd om de schenking daaraan te besteden. Voorwaarde is wel dat de begiftigde de eigen woning al in 2014 in eigendom heeft én dat hij de schenking voor 1 januari 2015 heeft ontvangen. Coulance schenkingsvrijstelling bij nieuwbouwwoning De schenkingsvrijstelling van € 100.000 voor een eigen woning wordt niet verlengd. Maar Financiën wil wel tegemoetkomen aan de belastingplichtigen die in 2014 een eigen woning hebben die nog in aanbouw is, en die het volledige in 2014 geschonken bedrag nog niet geheel aan de woning kunnen besteden omdat in 2014 nog onvoldoende bouwtermijnen zijn vervallen. In deze situatie loopt de vrijstelling door tot in 2015 op de besteding van de resterende bedragen. Voorwaarde is wel dat de bouwgrond in 2014 notarieel op naam van de belastingplichtige is gesteld, en dat hij in 2014 ten minste de eerste termijn voor de nieuwbouwwoning heeft voldaan. Vervolgens moet hij het bedrag van de schenking dat in 2014 nog niet aan de woning kon worden besteed, alsnog aan de eerstvolgende bouwtermijn(en) in 2015 besteden. Notariële akte voor periodieke giften vervalt Periodieke giften zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige uitkeringen aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI) of een vereniging, die uiterlijk eindigen bij het overlijden van de schenker. Dergelijke giften zijn zonder drempel volledig aftrekbaar. Periodieke giften kunnen sinds 1 januari 2014 bij onderhandse akte van schenking worden gedaan. Om misbruik van de giftenaftrek te voorkomen, moet de onderhandse akte wel aan diverse voorwaarden voldoen. In die akte moeten in elk geval de volgende gegevens worden vermeld: • de persoonsgegevens van de schenker; • de naam van de ANBI of vereniging, met diens unieke nummer uit het Handelsregister; • de (minimale) omvang van de gift, met de jaarlijkse uitkeringen; • de (minimale) looptijd van de schenking; • een door de ANBI of vereniging toe te kennen uniek transactienummer. De Belastingdienst heeft hiervoor een model schenkingsovereenkomst op de website beschikbaar gesteld. Leen geld aan uw kinderen Is uw kind voornemens een huis te kopen of een onderneming te starten? Dan is het voor u en uw kind wellicht gunstig hiervoor een lening te verstrekken. Voor u vormt de lening een bezitting in box 3. Bij u wordt dan een forfaitair rendement van 4% over de waarde van de vordering in de belastingheffing betrokken. De heffing bedraagt 30%, de belastingdruk is dus 1,2% van de waarde van de vordering. Ongeacht de hoogte van de rente op de vordering.
Voor uw kind vormen de rente en kosten van de geldlening aftrekbare kosten. Gunstig is de ouder-kind lening af te sluiten met een zo hoog mogelijk zakelijk rentepercentage. Uw kind geniet dan een hoge aftrek van de eigen woningrente of ondernemingsrente. En u wordt voor die hogere rente (boven de 4%) niet extra belast. Door schenkingen kunt u de financieringslast van uw kind vervolgens verminderen. Let op: deze schenkingen moeten niet plaatsvinden in de vorm van een kwijtschelding van de rente. Bij die opzet verspeelt het kind de renteaftrek, zo blijkt uit de rechtspraak. Het kind moet de rente eerst gewoon aan u betalen, en daarna schenkt u het bedrag van die rente (geheel of gedeeltelijk) weer aan uw kind. Is uw testament al flexibel? De erflater die een goed testament opmaakt, kan daarmee een forse belastingbesparing voor zijn erfgenamen realiseren. Een goed testament is een testament dat de door de erflater gewenste vererving van zijn vermogen combineert met een minimale heffing van erfbelasting bij de erfgenamen. De praktijk kent veel verschillende testamenten, zoals een testament met wettelijke verdeling, een vruchtgebruik testament, een ik-opa testament, een keuzelegaattestament, een turbotestament en ga zo maar door. Keuze genoeg. Ook voor testamenten geldt: vrijheid, blijheid. En dat leidt er toe dat een erflater vaak kiest voor een keuzetestament. Met zo’n testament biedt hij zijn erfgenamen de keuze tussen diverse vormen van vererving: zij kunnen na zijn overlijden – op basis van de dan geldende omstandigheden – kiezen voor één van de in het testament genoemde vormen van vererving. Zodoende kan gekozen worden voor de fiscaal voordeligste optie. De afgelopen jaren kan uw persoonlijke situatie zijn gewijzigd. Of uw financiële situatie. Controleer daarom of uw huidige testament nog aansluit bij uw bedoelingen. Door een testament op te maken kunt u niet alleen bereiken dat erfbelasting wordt bespaard. U kunt ook specifieke wensen tot uitdrukking brengen. Er is daarom eigenlijk geen reden te verzinnen om niet een testament op te maken. Sterker nog, een flexibel testament is van ‘levensbelang’. Betaal uw belastingen op tijd Privébelastingschulden kunt u het beste zoveel mogelijk dit jaar nog betalen. In de Wet is expliciet bepaald dat deze schulden – behoudens de erfbelasting – niet in mindering kunnen worden gebracht op de heffingsgrondslag in box 3. Door de belasting nog dit jaar te betalen, is uw vermogen per 1 januari 2015 lager. Betaalt u te veel belasting, dan hebt u een vordering op de Belastingdienst. En die is in box 3 vrijgesteld van belastingheffing. Dat maakt het vooruitbetalen van een te hoge (voorlopige) privébelastingaanslag zowat aantrekkelijk!