Eindejaartips 2013 Van helder accountancy, belastingadvies en consultancy wil u met het jaareinde in zicht graag attenderen op de vele mogelijkheden om nog dit jaar de belastingdruk in uw praktijk én in privé te verminderen. En op de mogelijkheden om het nieuwe jaar fiscaal goed voorbereid in te gaan. Met de eindejaartips van Van helder kunt u samen met ons adequaat reageren op de wijzigingen in de fiscale wetgeving die Den Haag per 1 januari 2014 wil doorvoeren. Het spreekt voor zich dat wij bij het samenstellen van de jaarstukken en belastingaangifte alle mogelijkheden optimaal zullen benutten. De checklist met fiscale eindejaartips is om praktische redenen in een aantal onderdelen verdeeld: - deel 1: de eindejaartips die van belang zijn voor alle ondernemers, ongeacht de rechtsvorm van de onderneming; - deel 2:
de eindejaartips voor ondernemers met een BV;
- deel 3: de eindejaartips voor ondernemers met een persoonlijke onderneming, een eenmanszaak of een aandeel in een firma of maatschap; - deel 4:
de eindejaartips voor particulieren.
Hoewel alle informatie van deze Eindejaartips door van helder accountancy zeer zorgvuldig is samengesteld kunnen de betrokkenen bij de samenstelling en uitgave geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden of onvolledigheden. Deze eindejaartips zijn o.a. ontleend aan de fiscale eindejaartips 2013 opgesteld door Belastingbelangen uitgegeven door Uitgeverij MKB fiscaal Advies b.v., zie ook www.belastingbelangen.nl
DEEL 1:
eindejaartips voor iedere ondernemer
Investeer nog dit jaar in een milieuvriendelijke auto Als u nog dit jaar een milieuvriendelijke auto koopt, komt u als ondernemer in aanmerking voor een vrijstelling van BPM en MRB, een verlaagde bijtelling voor privégebruik auto (afhankelijk van de CO²-uitstoot is de bijtelling 20%, 14%, 7% of 0%), de milieu-investeringsaftrek, de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (VAMIL), en de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Per 1 januari 2014 worden deze faciliteiten meer toegesneden op zeer schone auto’s. Dat leidt tot een verschil in fiscale behandeling van volledig elektrische voertuigen en de plug-in hybrides en range extenders die ook op fossiele brandstof kunnen rijden. Daarnaast ‘promoveren’ de meeste auto’s met 14% bijtelling naar een 20% bijtelling. Per 1-1-2014 wordt: • de bijtelling privégebruik voor nulemissie-auto’s tijdelijk op 4% gesteld (en niet op 7% zoals eerder bekend werd gemaakt); • de KIA voor personenauto’s afgeschaft; • de MIA beperkt tot (semi-) elektrische auto's, met een plafondbedrag per investering. • de VAMIL niet meer toegepast op personenauto’s. Deze aanpassingen maken het aantrekkelijk om nog dit jaar in een milieuvriendelijke auto te investeren.
Rittenadministratie: onbegonnen werk? De automobilist met een auto van de zaak die de bijtelling privégebruik auto wil vermijden, moet kunnen aantonen dat hij die auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Hij kan dat bewijs leveren met een kilometeradministratie of op een andere manier. De vrije bewijsleer is hier van toepassing. De inrichting van de rittenregistratie is nauwkeurig voorgeschreven in de wet. De wet eist dat in zo’n administratie ten minste de volgende gegevens zijn vermeld: • merk, type en kenteken van de auto; • periode van de terbeschikkingstelling van de auto; • per afzonderlijke rit: (1) de datum, (2) de begin- en eindstand van de kilometerteller, (3) beginen eindadres, (4) de gereden route als die afwijkt van de gebruikelijke route en (5) het karakter van de rit. Een correcte rittenadministratie moet sluitend zijn en inzicht bieden in alle verreden kilometers. Een blackboxsysteem levert niet het vereiste bewijs. Een dergelijk systeem kan wel een bijdrage leveren aan het voeren van een adequate rittenadministratie. Een rittenadministratie moet in beginsel gedurende het gehele kalenderjaar worden bijgehouden. De belastingrechter gaat hier soms soepel mee om en aanvaardt soms een rittenadministratie over enkele maanden als voldoende bewijs. Maar de rechter is bijzonder streng bij de beoordeling of de rittenadministratie voldoet aan de wettelijke vereisten. Houd daar rekening mee als u wilt aantonen dat u vrijwel geen privé rijdt met uw auto van de zaak. Achteraf opgestelde km-administratie niet goed genoeg De automobilist die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen moet aan kunnen tonen dat hij zijn auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. De vrije bewijsleer is hierbij van toepassing maar de inspecteur wil meestal een rittenadministratie hebben. Als de automobilist zo’n ritten- of kilometeradministratie achteraf moet opstellen, is de kans bijzonder groot dat die onjuist is. Resultaat is dan een bijtelling voor privégebruik auto plus een hoge boete. De fiscus heeft volop mogelijkheden om de registratie van het autogebruik digitaal te checken, en dat is een misser snel gevonden. De fiscus gebruikt hierbij de informatie van de NAP (de Nationale Auto Pas), het CJIB (het Centraal Justitieel Incasso Bureau), van leasemaatschappijen en garages, digitaal betaalde tankbeurten, flitsauto’s en sinds kort de ANPR-kentekengegevens van politie en parkeergarages. De boetes bij ‘rommelen met een kilometeradministratie’ kunnen zeer hoog oplopen, voor de automobilist of eventueel diens werkgever! Vereenvoudigde rittenadministratie voor bestelauto’s Een werknemer met een bestelauto van de zaak die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen, moet aantonen dat hij die bestelauto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Het bijhouden van een rittenadministratie voor een bestelauto is (nog) lastiger dan voor een personenauto. De automobilist met een bestelauto heeft door zijn werkzaamheden vaak veel meer kortere ritten op een dag. Het bijhouden van een rittenregistratie – met alle vereiste informatie per rit, zakelijk én privé; zie hiervoor – is voor de automobilist een forse administratieve last. Financiën heeft ingestemd met een vereenvoudigde rittenadministratie voor bestelauto’s. Uitgangspunt daarbij is dat de rittenregistratie verplicht blijft, maar dat de werknemer niet meer
alle informatie per rit hoeft vast te leggen als die informatie uit de bedrijfsadministratie van de werkgever kan worden gehaald. Vereist is dan wel dat de werkgever schriftelijk met de werknemer heeft afgesproken dat: • de werknemer een vereenvoudigde rittenregistratie bijhoudt; • privégebruik van de bestelauto tijdens werk- en lunchtijd niet is toegestaan; • de werkgever de zakelijke adressen in zijn (project- of bedrijfs)administratie beschikbaar heeft. Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner Werken u en uw partner samen in de IB-onderneming of staat u beiden op de pay-roll van de bv? En hebt u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? In feite is die auto dan aan u beiden ter beschikking gesteld. En dat betekent dat u de bijtelling privégebruik auto kunt delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de onderneming vervullen dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak hoort. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over uw beiden worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen in box 1 wordt toegedeeld, kost minder belasting. Auto van de zaak: verhaal boetes en schade Heeft een van uw werknemers het afgelopen jaar tijdens werktijd met een auto van de zaak een verkeersovertreding begaan en daarvoor een boete gekregen? Als u die boete als werkgever hebt betaald – bijvoorbeeld omdat het kenteken van de auto op naam van de zaak staat – zorg er dan voor dat u die boete alsnog verhaalt op de betreffende werknemer. Doet u dat niet, dan kan de boete worden aangemerkt als een nettoloonbetaling. Dat kan u een naheffing over de – gebruteerde – boete, inclusief verhoging en belastingrente opleveren. Datzelfde geldt ook voor schade aan de auto die het gevolg is van onzorgvuldig gebruik van de auto door de werknemer. De Hoge Raad heeft beslist dat een werkgever de verkeersboetes van een werknemer wegens te hard rijden altijd moet verhalen op het nettoloon van de werknemer. Ook bij geringe snelheidsovertredingen. Btw-correctie auto van de zaak: anders geregeld gewijzigd. Het privégebruik van een auto van de zaak wordt – als deze gratis ter beschikking is gesteld – aangemerkt als een fictieve dienst en belast naar het werkelijke privégebruik van de auto. Daarbij wordt woon-werkverkeer gezien als privégebruik, conform de Europese BTWRichtlijn. De btw-heffing is met deze aanpassing ontkoppeld van de (variabele) bijtelling voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting. En het oude verschil in behandeling van het woonwerkverkeer – wél privé voor de btw, zakelijk voor de loon- en inkomstenbelasting – is weer terug. De aftrek van de BTW-voorbelasting op autokosten wordt via de btw-heffing over de fictieve dienst gecorrigeerd naar het werkelijke privégebruik dat van de auto is gemaakt. Het vaststellen van het werkelijke privégebruik van de auto(’s) van de zaak is een forse verzwaring van de administratieve lasten van ondernemers/werkgevers. Financiën keurt goed dat u als ondernemer/werkgever de btw-heffing over de fictieve dienst – desgewenst – mag toepassen door een forfaitair percentage van 2,7% van de catalogusprijs (inclusief btw en bpm) van de auto aan te houden. Kunt u aantonen dat de kosten van het werkelijk privégebruik lager uitkomen, dan kan de BTW-correctie over die lagere grondslag
toegepast worden. Als de auto niet het volledige kalenderjaar voor privédoeleinden ter beschikking staat, moet de BTW-correctie naar tijdsgelang worden berekend. Forse boetes bij onjuiste rittenadministratie Volgens de Belastingdienst wordt er volop gefraudeerd met de bijtelling privégebruik auto. Van de ruim 2 miljoen werknemers met een auto van de zaak hebben zo’n 250.000 automobilisten een verklaring geen privégebruik aangevraagd en verkregen. Daarvan zijn er zeker 40.000 ten onrechte, zo concludeert de Belastingdienst op basis van steekproeven en controles. De automobilist die oneigenlijk gebruik maakt van de verklaring ‘geen privégebruik auto’ en die gesnapt wordt, kan rekenen op een naheffing van loonbelasting met een fikse boete. De inspecteur kan met het nieuwe Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst – het BBBB – in de hand een verzuimboete opleggen wegens het niet tijdig afdragen van de verschuldigde belasting. Die boete is € 3.936 en bij ‘een uitzonderlijk geval’ € 4.920. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor als de automobilist een tweede keer in de fout gaat. Heeft de automobilist een onjuiste of onvolledige rittenadministratie overgelegd – om de naheffing af te weren – dan moet de inspecteur altijd de maximumboete van € 4.920 opleggen. Naast de verzuimboete kan de inspecteur ook een vergrijpboete opleggen. Die boete is aan de orde als de bijtelling privégebruik auto door opzet of grove schuld niet tot het loon is gerekend. Bij grove schuld is de boete 40% van de nageheven belasting, bij opzet 80%. Bij een onjuiste of onvolledige rittenadministratie kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van 100% van de gemiste belasting. Maak als werkgever duidelijke afspraken met uw medewerkers wie er moet opdraaien voor de boete als de Belastingdienst constateert dat uw medewerker meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden in zijn auto van de zaak heeft gereden. Of als geconstateerd wordt dat zijn kilometeradministratie ondeugdelijk is. Voor de werkgever geldt een verklaring geen privégebruik van de werknemer als een vrijwaringbewijs: hij loopt geen risico’s ter zake van een naheffing van loonbelasting. Maar dat is anders als de werkgever wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de werknemer zijn auto van de zaak voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. De inspecteur kan dan de naheffingsaanslag aan de werkgever opleggen, zodat die voor de boete moet opdraaien. Benut de tijdelijke willekeurige afschrijving Bent u van plan om nog dit jaar te investeren? Benut dan de tijdelijke willekeurige afschrijving. Het kabinet heeft de willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen tijdelijk verruimd, van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013. Ondernemers kunnen op investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen maximaal 50% willekeurig afschrijven; het restant moet ‘normaal’ worden afgeschreven. De verruiming van de tijdelijke willekeurige afschrijving geldt uitsluitend voor investeringen in nieuwe, nog niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen. Uitgesloten zijn de investeringen in gebouwen, woonschepen, bromfietsen, motorrijwielen, personenauto’s (behalve taxi’s en zeer zuinige auto’s), dieren, wegen, paden, bruggen, tunnels en dergelijke infrastructurele werken en immateriële activa zoals goodwill, octrooien en vergunningen. Ook bedrijfsmiddelen die aan derden ter beschikking worden gesteld kunnen niet willekeurig worden afgeschreven. Hierbij geldt een uitzondering voor bedrijfsmiddelen die bestemd zijn voor korte verhuur, zoals speciaal gereedschap, aanhangwagens en hoogwerkers. De willekeurige afschrijving kan direct in 2013 worden toegepast als u het bedrijfsmiddel nog dit jaar in gebruik neemt. Als u het (bestelde) bedrijfsmiddel dit jaar nog niet in gebruik neemt, is de willekeurig afschrijving beperkt tot het bedrag dat u op die investering in 2013 heeft aanbetaald. Heeft geen betaling plaatsgevonden, dan kan er ook geen willekeurige afschrijving plaatsvinden: niet in 2013, en ook niet in een daaropvolgend jaar!
Investeren plannen: in 2013 of 2014 Bent u van plan om op korte termijn flink te gaan investeren? Dan is het zinvol om na te gaan of u die investeringen nog dit jaar moet doen, of dat u die – gedeeltelijk – beter kunt uitstellen tot 2013. Een spreiding van investeringen over meerdere jaren leidt meestal tot een hogere kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) en daarmee tot meer belastingvoordeel. Om voor de KIA in aanmerking te komen moet een ondernemer in 2013 meer dan € 2.300 en maximaal € 306.931 investeren in premieabele bedrijfsmiddelen. De KIA is 28% op investeringen tot maximaal € 55.248; voor investeringen van meer dan € 55.248 tot € 102.311 is de KIA een vast bedrag van € 15.470. Daarboven daalt de aftrek met 7,56% van het investeringsbedrag boven de € 102.311 Deze schijvenindeling maakt het voordelig om investeringen te ‘knippen’ en over twee jaren te spreiden. Blijft u dit jaar met de investeringen onder de drempel van € 2.300, dan doet u er verstandig aan de in 2014 geplande investeringen naar voren te halen en die nog dit jaar te doen. Zeker als u met de investeringen in 2014 wederom onder de drempel blijft. Twee jaar € 2.300 investeren levert geen aftrek op, een keer € 4.600 geeft dit jaar een aftrek van 28%, ofwel een aftrekpost van € 1.288. Vergeet MIA en EIA niet Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u gebruik maken van de energieinvesteringsaftrek (EIA). Deze bedrijfsmiddelen mogen niet eerder zijn gebruikt en door het ministerie van Economische Zaken moet worden verklaard dat er sprake is van een energieinvestering. De EIA bedraagt 41,5%. De EIA kan samenlopen met de KIA. Reden genoeg om hiermee rekening te houden bij uw investeringsplannen. Bij investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die door onze minister als milieu-investeringen zijn aangewezen, kunt u de milieu-investeringsaftrek (MIA) claimen. Die aftrek loopt – afhankelijk van de categorie bedrijfsmiddelen – op van 13,5% tot 36%. MIA en KIA kunnen samenlopen, de MIA en de EIA niet. Let op: Sinds 1 januari 2012 moeten meldingen voor de energie-investeringsaftrek, de milieuinvesteringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen digitaal plaatsvinden. De aanvraag van deze regelingen is ondergebracht bij het E-loket van AgentschapNL.nl. Energie of milieu-investering: benut de lage drempel Als u een energie-investering doet, levert u dat een extra investeringsaftrek op van 41,5%. Een milieu-investering biedt u een extra investeringsaftrek van 13,5%, 27% of 36%, afhankelijk van de categorie-indeling van het bedrijfsmiddel. Die extra energie- of milieu-investeringsaftrek komt bovenop de 28% kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. In 2013 geldt zowel voor de energie-investering als voor de milieu-investering een jaardrempelbedrag van € 2.300 voor alle investeringen tezamen, en een drempelbedrag van € 450 per investering. In het Belastingplan 2014 is voorgesteld om het drempelbedrag te verhogen tot € 2.500 per afzonderlijke investering. Die hogere drempel maakt het aantrekkelijk om kleinere energie- of milieu-investeringen nog dit jaar te doen. Vergoedingsrechten: pas huwelijkse voorwaarden aan! Per 1 januari 2012 is het huwelijksvermogensrecht vernieuwd. De belangrijkste wijziging is de invoering van de beleggingsleer voor vergoedingsrechten. De wet bepaalt dat wanneer een echtgenoot het vermogen van de andere echtgenoot gebruikt om daarmee te investeren in een goed dat tot zijn vermogen gaat behoren of dat vermogen van de andere echtgenoot gebruikt om een schuld voor eerdere investering af te lossen, die andere echtgenoot een vergoedingsrecht krijgt. Dat vergoedingsrecht ‘beloopt een gedeelte van de waarde van het goed (dat de andere
echtgenoot met dat geld heeft gekocht c.q. de schuld daarvoor heeft afgelost) op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan’. Anders gezegd, de echtgenoot/schuldeiser heeft geen nominale vordering met een rentevergoeding, maar een aan de waarde van het goed gekoppelde aanspraak jegens de andere echtgenoot. De echtgenoot/schuldeiser verkrijgt zo een economisch belang in dat goed. Hij deelt mee in positieve én negatieve waardeveranderingen van het goed en de vordering ontstaat zodra het goed wordt aangeschaft. Het vergoedingsrecht ziet primair op echtgenoten die op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd, maar het kan zich ook voordoen bij gehuwden in gemeenschap van goederen, als een van de echtgenoten over eigen/privévermogen beschikt (bijvoorbeeld door een schenking of vererving onder uitsluitingsclausule). Een vergoedingsrecht ontstaat niet als het geld besteed is aan consumptieve doeleinden, zoals de kosten van de huishouding. Is het geld besteed aan een investering in een goed, dan moet een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat het geld met of zonder toestemming van de andere echtgenoot is besteed: • Is het geld besteed zonder toestemming van de andere echtgenoot, dan ontstaat voor die andere echtgenoot een nominaal vergoedingsrecht. Dat kan meer worden: de andere echtgenoot deelt alleen mee in de positieve waardeontwikkeling, niet in de negatieve ontwikkeling. Dat kan vervelend uitpakken als de beleggende echtgenoot koersverliezen lijdt op zijn portefeuille waarvoor hij (mede) geld van de andere echtgenoot heeft gebruikt. • Is het geld met toestemming van de andere echtgenoot gebruikt, dan is de beleggingsleer van toepassing. De andere echtgenoot, wiens geld wordt gebruikt, krijgt een direct economisch belang in het goed op het moment van de investering. Echtgenoten kunnen overeenkomen om de beleggingsleer buiten toepassing te laten. Zij kunnen afspreken dat de geldverstrekkende echtgenoot uitsluitend een nominale vordering, met rentevergoeding, krijgt. Een schriftelijke vastlegging daarvan is wenselijk; als het om een groter bedrag gaat is vastlegging bij notariële akte verstandig. Echtgenoten kunnen de beleggingsleer ook uitsluiten in de huwelijkse voorwaarden. Vergoedingsrechten met beleggingsleer: regel het met uw echtgenoot Door de hiervoor beschreven vergoedingsrechten met beleggingsleer kan het voorkomen dat de echtgenoot van de ondernemer het economisch belang verwerft in een goed dat de ondernemer voor zich heeft gekocht. Zo’n economisch belang kan averechtse fiscale gevolgen hebben. Als de ondernemer vermogen van zijn echtgenote gebruikt om dat te investeren in zijn onderneming, wordt de echtgenote gerechtigd tot die onderneming: zij wordt ondernemer voor de heffing van inkomstenbelasting. De ondernemer wordt dan geacht een deel van de – economische – eigendom van zijn onderneming te hebben overgedragen. Met alle fiscale gevolgen van dien. Dergelijke fiscale gevolgen zijn niet beperkt tot de winst uit onderneming; die kunnen zich ook voordoen bij de eigenwoning, de terbeschikkingstellingsregeling én de aanmerkelijk belangregeling. Veel gehuwden zijn zich nog niet bewust van de mogelijke fiscale consequenties. Financiën heeft – daarom – goedgekeurd dat de fiscale gevolgen van de vergoedingsrechten met beleggingsleer genegeerd kunnen worden voor de heffing van inkomstenbelasting. Maar dan is wel vereist dat beide echtgenoten het standpunt innemen dat er door de vergoedingsrechten geen fiscaal belang overgaat. Zorg er voor dat u ervan op aan kunt dat uw echtgenoot dat standpunt inneemt. Regel een schriftelijke vastlegging; die kan u later (bij een echtscheiding of faillissement) goed van pas komen. Nog beter is het dat ondernemers hun huwelijkse voorwaarden op dit punt aanpassen. In het Belastingplan 2014 is voorgesteld om in de wet (de Algemene wet inzake rijksbelastingen) vast te leggen dat bij vergoedingsrechten met beleggingsleer geen fiscaal relevant belang bij het onderliggende goed kan ontstaan. Deze bepaling ziet uitsluitend op het niet aanwezig zijn van een
fiscaal relevant belang bij het onderliggende goed; de civielrechtelijke behandeling van het vergoedingsrecht blijft onverkort van toepassing. Aanpassen huwelijksgoederenregime: snel geregeld! Ondernemers die hun huwelijksgoederenregime willen aanpassen, kunnen staande het huwelijk alsnog huwelijksvoorwaarden aangaan of die voorwaarden wijzigen. Sinds 1 januari 2012 kan dat zonder toestemming van de rechtbank. De rechterlijke goedkeuring is niet meer nodig, de bevoegdheid tot het opstellen of aanpassen van huwelijkse voorwaarden komt geheel toe aan de notaris. Dat maakt het alsnog aangaan of aanpassen van huwelijksvoorwaarden een stuk gemakkelijker en goedkoper. Een aanpassing van het huwelijksgoederenregime kan van groot belang zijn, bijvoorbeeld als de ondernemer verwacht dat zijn onderneming het niet zal redden en hij failliet zal gaan. Vastgoed: afschrijven of afwaarderen op lagere bedrijfswaarde? Ondernemers in de inkomstenbelasting, bv’s én dga’s die een pand aan hun bv verhuren, kunnen dat pand nog slechts afschrijven indien en voor zover de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de zogenaamde ‘bodemwaarde’. De hoogte van de bodemwaarde hangt af van de bestemming: • voor een gebouw in eigen gebruik is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde. • voor een gebouw dat bestemd is om direct of indirect voor ten minste 70% ter beschikking te worden gesteld of verhuurd aan een derde – een gebouw ter belegging – is de bodemwaarde gelijk aan 100% van de WOZ-waarde. Zodra de boekwaarde van het gebouw de bodemwaarde heeft bereikt, kan niet verder worden afgeschreven. Stijgt de WOZ-waarde (de bodemwaarde), dan behoeft geen winst te worden genomen. Het blijft mogelijk om het gebouw af te waarderen op lagere bedrijfswaarde, ook onder de bodemwaarde. Ga na of een afwaardering tot op lagere bedrijfswaarde van uw pand haalbaar is. De bedrijfswaarde is ‘de waarde die een koper van de onderneming zou toekennen aan het pand, op basis van de overnemingswaarde van de onderneming, die van plan is om de onderneming voort te zetten’. Bij de huidige malaise op de vastgoedmarkt – in het bijzonder voor kantoorpanden – kan voor veel bedrijfspanden een lagere bedrijfswaarde worden verdedigd. Benut de verlengde termijn voor OVB-reductie Als u een pand – een onroerende zaak – overdraagt binnen zes maanden nadat u het gekocht hebt, bent u slechts overdrachtsbelasting verschuldigd over de meerdere overdrachtsprijs bij de verkoop. Per 1 januari 2013 is deze termijn voor doorverkoop verlengd van 6 naar 36 maanden, voor alle onroerende zaken. Bent u van plan om onroerend goed te gaan aan- of verkopen? Zorg er dan voor dat die transactie binnen de verlengde termijn van doorverkoop valt. Bezwaar maken tegen WOZ-waarde De WOZ-waarde is een belangrijke factor bij de fiscale afschrijving op vastgoed. Ga na of de gemeente de WOZ-waarde van uw pand wel correct heeft vastgesteld. Laat uw adviseur zo nodig bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking. Let op: bezwaar maken kan uitsluitend tegen de WOZ-beschikking en wel binnen zes weken na dagtekening ervan. U kunt de WOZ-waarde niet (meer) ter discussie stellen bij de vaststelling van de aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting! Géén beperkte afschrijving voor gehuurde gebouwen De afschrijvingsbeperking voor gebouwen geldt niet voor gebouwen die van derden worden gehuurd. Huur blijft volgens de normale regels aftrekbaar als bedrijfskosten. Ook blijft het mogelijk om af te schrijven op de investeringen in een huurrecht. Zo’n investering leidt tot een ‘economisch
goed’, de waardevolle investeringen die een huurder verricht in het gehuurde gebouw. Het huurrecht krijgt voor de huurder door deze investeringen een bijzondere waarde. Is sprake van verhuur van het pand tussen verbonden lichamen of tussen verbonden natuurlijke personen, dan gelden anti-misbruikbepalingen. De huurder en verhuurder worden dan gezamenlijk beschouwd, waardoor het pand voor de afschrijvingsbeperking als één geheel wordt behandeld. Meerderjarige kinderen zijn geen verbonden personen. Zij kunnen eigenaar zijn van een gebouw, terwijl de ondernemer (of zijn bv) als huurder in dat pand belangrijke investeringen verricht en daarop onbeperkt kan afschrijven. Liever onderhoud dan verbetering Hebt u een bedrijfspand met een lage fiscale boekwaarde? Dan is de kans groot dat u niet meer kunt afschrijven op dat pand. Volgens de nieuwe afschrijvingsregels kan de ondernemer zijn bedrijfspand afschrijven tot op de helft van de WOZ-waarde. Is de fiscale boekwaarde van het pand lager, dan is afschrijving niet meer toegestaan. Bij een beleggingspand is die limiet nog hoger: dat kan slechts afgeschreven worden tot op de volle WOZ-waarde. Door de nieuwe afschrijvingsregels worden onderhoudskosten op het pand fiscaal vriendelijker behandeld dan kosten van verbetering. Onderhoudskosten zijn direct aftrekbaar, terwijl kosten van verbetering bij het pand geactiveerd moeten worden en – vanwege de lage fiscale boekwaarde van het pand – mogelijk niet kunnen worden afgeschreven. Vergeet daarom niet om tijdig een kostenegalisatiereserve voor het grootonderhoud van uw bedrijfspand op te voeren. Onderhoudskosten: eerder aftrekbaar met een KER De afschrijving op vastgoed is per 1 januari 2007, door ‘werken aan winst’, beperkt. Maar de aftrek van onderhoudskosten is ongewijzigd. Onderhoudskosten blijven aftrekbaar in het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Die aftrek kan naar voren worden gehaald door een kostenegalisatiereserve (een KER) te vormen. Dit is mogelijk als de bedrijfsuitoefening van dit jaar kosten heeft veroorzaakt, terwijl de met die kosten samenhangende uitgaven pas in een later jaar zullen worden gedaan. Voorwaarde voor de reserve is wel dat het om een substantieel bedrag aan kosten gaat. Als u een kostenegalisatiereserve ultimo 2013 wilt opvoeren, moet u nog dit jaar voor bescheiden zorgen waarmee u die reserve kunt onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een reserve voor de kosten van toekomstig onderhoud aan uw praktijkpand. Voor de onderbouwing van zo’n reserve kan een rapport van een aannemer of architect, met daarin de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten, goede diensten bewijzen. Asbestsanering: benut de fiscale stimulansen De ondernemer die investeert in het saneren van asbest komt in aanmerking voor de milieuinvesteringsaftrek (MIA), en bij een combinatie met het plaatsen van zonnepanelen, ook de vervroegde afschrijving milieu-investeringen (VAMIL). Een uitzondering geldt thans nog voor investeringen in een woonhuis of woonschip. In het Belastingplan 2014 wordt voorgesteld om deze fiscale faciliteiten ook toe te kennen aan bedrijfsmatige verhuurders van woonruimten. Woningbouwcorporaties hebben deze uitbreiding nadrukkelijk bepleit. De verruimde regeling past binnen de budgettaire kaders van de MIA. De MIA biedt een extra aftrek van 27% bij het vervangen van asbesthoudende platen op daken. Voorwaarde is wel dat de asbestplaten aantoonbaar zijn verwijderd door een gecertificeerd bedrijf en dat sprake is van gescheiden afvoer van het asbesthoudende materiaal. De VAMIL kan evenzeer van toepassing zijn op een dergelijke investering. Deze willekeurige afschrijving biedt een liquiditeits- en rentevoordeel: 75% van de kosten kunnen willekeurig oftewel vrij worden afgeschreven. Let op: de melding voor MIA/VAMIL moet binnen 3 maanden na het aangaan van de investeringsverplichting zijn gedaan bij AgentschapNL.nl.
Herinvesteringsreserve: belastingheffing langdurig uitgesteld De ondernemer die een bedrijfsmiddel met boekwinst verkoopt, kan die boekwinst onderbrengen in een herinvesteringsreserve en zo de directe belastingheffing over die boekwinst voorkomen. Vereist is dan wel dat de ondernemer het voornemen heeft om te herinvesteren. De herinvestering moet plaatsvinden in hetzelfde jaar of de drie volgende jaren. Bij de afboeking van de herinvesteringsreserve moet rekening worden gehouden met de boekwaarde-eis. Na afboeking van de herinvesteringsreserve mag de boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel niet lager uitkomen dan de boekwaarde van het vervreemde bedrijfsmiddel. Dit is een lastige eis die in de praktijk tot het nodige rekenwerk leidt. Als u ultimo 2013 gebruik wilt maken van de herinvesteringsreserve, moet u maatregelen treffen om uw herinvesteringsvoornemen op die datum te kunnen aantonen. Denk aan het vastleggen van de voorgenomen investeringen in een directiebesluit, aangevuld met vastleggingen van de concrete stappen die u heeft ondernomen om de herinvestering gestalte te (kunnen) geven. Houd er rekening mee dat veelal achteraf wordt getoetst of daadwerkelijk is geherinvesteerd. Het voornemen tot herinvestering is niet alleen van belang voor de vraag of de reserve kan worden gevormd, maar ook of die reserve in de volgende (drie) jaren kan worden gehandhaafd. Zorg ervoor dat u de gegevens bij de hand heeft waarmee u het herinvesteringsvoornemen kunt aantonen! Voer een voorziening op! Als ondernemer kunt u uitgaven die u in de komende jaren gaat doen, nu reeds ten laste van de bedrijfsresultaten brengen als die kosten en lasten zijn opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in 2013. Denk aan de kosten van onderhoud van het bedrijfspand, vervuiling van het bedrijfsterrein, de kosten van garantie op in 2013 verkochte artikelen, reorganisatiekosten enzovoort. Voor al die toekomstige uitgaven kan dit jaar al een voorziening worden getroffen ten laste van de bedrijfsresultaten over 2013. Met zo’n voorziening rekent u de kosten toe aan het jaar waarin die thuishoren én u incasseert de belastingbesparing op de toekomstige uitgaven eerder in de tijd. De voorwaarden voor het vormen van een voorziening zijn: • de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten of omstandigheden die zich voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan; én • er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat die uitgaven zich zullen voordoen; én • die uitgaven kunnen ook overigens aan de periode voorafgaand aan de balansdatum worden toegerekend. Ultimo 2013 kunt u een voorziening opvoeren voor alle tot dat tijdstip veroorzaakte kosten, óók voor de kosten die in een eerder jaar zijn ontstaan. Inhaal van ‘oude’ kosten uit voorgaande jaren is toegestaan. Maar die inhaal is wél beperkt tot de kosten die betrekking hebben op de periode dat u de betreffende zaak in eigendom hebt: de kosten die zijn ontstaan voordat u dat bedrijfsmiddel verkreeg worden geacht begrepen te zijn in de koopprijs van de betreffende zaak. Crisisheffing in 2014: vorm een voorziening De eenmalige crisisheffing van 16% voor werknemers met een loon van meer dan € 150.000 wordt eenmalig herhaald. In het Belastingplan 2014 is voorgesteld om deze heffing ook over 2013 toe te passen. Als u als ondernemer/werkgever deze pseudo-eindheffing over 2013 – naar verwachting – in maart 2014 moet afdragen, kunt u daar per ultimo 2013 al een voorziening voor opvoeren. Die voorziening drukt uw winst, en daarmee de over 2013 te betalen belasting.
Vakantiegeld: voer de kosten nu al op Vergeet u niet om ultimo 2013 een passiefpost op te voeren voor het recht op vakantiegeld dat uw werknemers per die datum hebben opgebouwd? Het vakantiegeld dat u in mei 2013 aan uw medewerkers moet betalen, heeft voor 7/12 deel betrekking op 2013. Dat vermindert de winst over 2013. Ook voor de niet opgenomen vakantiedagen kunt u per 31 december 2013 een passiefpost opvoeren. Let op uw vakantiedagen! Sinds 1 januari 2012 is er een nieuwe regeling voor vakantiedagen. Het kabinet wil met deze nieuwe wetgeving het opsparen van vakantiedagen aan banden leggen. Voorstel is om voor de wettelijke vakantiedagen een verjaringstermijn van zes maanden te gaan invoeren: als deze vakantiedagen niet binnen zes maanden na afloop van het jaar zijn opgenomen, vervallen ze. Voor bovenwettelijke vakantiedagen verandert er niets: daar blijft de verjaringstermijn van vijf jaar gelden. Een werknemer heeft zoveel wettelijke vakantiedagen als het aantal werkdagen dat hij per week werkt x 4. Een fulltimer heeft derhalve twintig wettelijke vakantiedagen. Bij een parttime werker gaat dat evenredig omlaag. Iemand die 25 uur per week werkt, heeft minimaal 100 uur vakantie per jaar. Informeer uw werknemers tijdig over de nieuwe regeling, dan voorkomt u teleurstellingen en een verlies van opgespaarde vrije dagen. Controleer de financiering van uw onderneming Het verschil in belastingdruk tussen de drie boxen in het boxenstelsel is zo groot dat het profijtelijk kan zijn om de financieringsstructuur van uw onderneming daarop aan te passen. Het rendement op (overtollige) liquide middelen wordt binnen de onderneming belast tegen zo’n 45% (voor IBondernemers die de MKB-winstvrijstelling kunnen benutten). Voor bv’s is de totale belastingdruk aan VPB + IB 40% of bij een winst boven de € 200.000, ruim 42%. In box 3 wordt dat rendement belast tegen 1,2% van de gemiddelde waarde van de betreffende bezittingen. Bij een rendement van 7% komt dat neer op een belastingdruk van 17,14%. Dat is aanzienlijk minder dan de belastingdruk in de onderneming! Door (overtollige) liquide middelen aan de onderneming te onttrekken (bij bv’s: als dividend uit te keren) krijgt u vermogen beschikbaar voor belegging in box 3. Hebt u geen overtollige liquide middelen (meer) beschikbaar in de onderneming, ga dan na of een (her)financiering van bepaalde activa in dit kader niet wenselijk is. Bij een goede aanpak kunt u de financieringsrente in de onderneming als bedrijfskosten opvoeren en daarop een belastingbesparing realiseren die aanmerkelijk hoger is dan de belasting die u privé (in box 3) verschuldigd bent over het rendement op de aldus verkregen, in privé belegde middelen. Let op: Het overbrengen van vermogen van de onderneming naar privé kunt u het beste direct ná de jaarwisseling doen. U vermijdt de 1,2% box 3 heffing per 1 januari 2014. Let op de kostenaftrekbeperking In de wet zijn diverse kostensoorten opgesomd die beperkt of in het geheel niet aftrekbaar zijn van de bedrijfswinst. Beperkt aftrekbaar zijn de kosten van voedsel, drank en genotmiddelen, representatie – daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak – en van congressen, seminars, excursies, studiereizen en dergelijke, inclusief reis- en verblijfkosten. Deze kosten zijn tot een bedrag van € 4.400 niet aftrekbaar. U kunt er ook voor kiezen deze kosten voor 73,5% in aftrek te brengen. Dat is voordelig als de beperkt aftrekbare kosten over 2013 minder dan € 16.600 bedragen. Voor bv’s geldt een soortgelijke regeling, maar het niet-aftrekbare bedrag voor bv’s bedraagt 0,4% van de loonsom in de bv, indien de uitkomst daarvan meer is dan € 4.400.
Check de VAR Werkt u binnen uw onderneming met zzp’ers? Check dan hun VAR! Een VAR-winst uit onderneming of een VAR-directeur-grootaandeelhouder geeft u als opdrachtgever de begeerde vrijwaring dat u niet als werkgever van de zzp’er kunt worden aangemerkt. U moet als opdrachtgever dan wél aan vier voorwaarden voldoen: u moet een kopie van de VAR bij uw administratie bewaren, de identiteit van de zzp’er vaststellen en een kopie van diens geldig identiteitsbewijs bij uw administratie bewaren, controleren of de werkzaamheden van de zzp’er overeenkomen met de in de VAR genoemde werkzaamheden én controleren of de werkzaamheden plaatsvinden binnen de geldigheidsduur van de VAR. De VAR geeft duidelijkheid over de fiscale positie van een freelancer of van een zzp’er. Die kan met de juiste VAR in handen zijn opdrachtgever vrijwaren voor een naheffing van loonbelasting en premies. Dat maakt zo’n VAR tot een begeerd bezit, zozeer zelfs dat valselijk opgemaakte VAR’s opduiken als de Belastingdienst weigert om zo’n verklaring af te geven omdat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. U kunt de VAR bij de Belastingdienst laten checken, bij het Landelijk Coördinatiepunt VAR telefoon 088-15 11 000. De Belastingdienst checkt de combinatie BSN (Burger Service Nummer) en VAR. Is die akkoord, dan weet u als opdrachtgever dat u gevrijwaard bent van een naheffing van loonbelasting en premies. Is de VAR niet akkoord, dan kunt u tijdig maatregelen nemen om die naheffing te voorkomen. Doe de Waadi-check Leent u wel eens – tijdelijk – uitzendkrachten in? Van een erkend uitzendbureau, een banenpool of een payroller? Of van een collega-ondernemer? Check dan of die uitlener wel als uitzendonderneming geregistreerd staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als u personeel inleent van een niet-geregistreerde uitzendonderneming kan u dat duur komen te staan. De uitlener én inlener kunnen dan beboet worden. Die boetes zijn fors: € 12.000 per werknemer bij de eerste overtreding en bij recidive een veelvoud tot maximaal € 76.000! U kunt als inlener snel checken of de uitlener aan de Waadi-registratie voldoet, met de Waadi-check van de Kamer van Koophandel: Waadi check. De 30%-regeling: snel oppakken! Werknemers die in het buitenland geworven zijn, of die vanuit het buitenland zijn uitgezonden om in Nederland te komen werken, kunnen – onder voorwaarden – in aanmerking komen voor de 30%-regeling. Die regeling biedt een belastingvrije vergoeding voor de extra kosten van het verblijf in Nederland tot 30% van het loon; deze vrijstelling kan tot 10 jaar lang worden toegepast. De werknemer die deze profijtelijke regeling wil benutten, moet beschikken over een specifieke deskundigheid die niet of nauwelijks te vinden is op de Nederlandse arbeidsmarkt. De 30%-regeling is per 1 januari 2012 aangepast: • De bij de werknemer vereiste specifieke deskundigheid wordt ingevuld door een salarisnorm. Voor 2013 is dat € 51.100; dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Als de (in het buitenland geworven) werknemer een salaris heeft van dit bedrag of meer wordt hij geacht te beschikken over specifieke deskundigheid. • De 30%-regeling kan maximaal 10 jaar worden benut. Deze kortingsregeling is aangescherpt door verlenging van de toetsingsperiode van 10 naar 25 jaar: een eerdere periode van verblijf of tewerkstelling in Nederland in die 25 jaar of die in die periode is geëindigd, komt in mindering op de looptijd van 10 jaar.
• Werknemers die in het buitenland in de grensstreek met Nederland wonen, kunnen slechts voor de 30%-regeling in aanmerking komen als zij op een afstand van ten minste 150 kilometer van de Nederlandse grenzen wonen. • Voor jonge buitenlanders die in Nederland promoveren en die voorafgaand aan die periode van promoveren in het buitenland verbleven, wordt de 30%-regeling versoepeld: de toets of die werknemer ‘uit het buitenland is aangeworven’ komt te vervallen. Werknemers die ultimo 2011 onder de 30%-regeling vielen, worden geëerbiedigd: de nieuwe regels gelden niet voor hen. Daarop geldt één uitzondering: de inspecteur kan na vijf jaar opnieuw toetsen of de werknemer nog voldoet voor toepassing van de 30%-regeling. Als die toets na 1 januari 2012 plaatsvindt, moet de inspecteur de salarisnorm daarbij in acht nemen. Levensloopregeling: vrijwillig of verplicht opheffen Heeft u werknemers die de levensloopregeling hebben benut? Dan moet u nog dit jaar nagaan of het verstandig is om die regeling voort te zetten of op te heffen. Levenslopers die hun tegoed in 2013 ineens en volledig afwikkelen, krijgen een korting bij de fiscale afrekening: het per 31-12-2011 opgebouwde levenslooptegoed wordt voor 80% in de belasting betrokken. Financiën wil zo de belastingclaim op het levenslooptegoed eerder incasseren. Het overgangsrecht voor de levensloopregeling kent twee categorieën: • de werknemer heeft per 31 december 2011 een levenslooptegoed van € 3.000 of meer. Deze werknemers kunnen blijven inleggen in de levensloopregeling, tot 31 december 2021, volgens de per ultimo 2011 geldende regels. Over de inleg vanaf 1 januari 2012 wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De eerder opgebouwde rechten op deze korting worden verrekend bij de belastingheffing over opnamen van het levenslooptegoed. De opname van het levenslooptegoed wordt vrij: vanaf 1 januari 2013 is het niet meer verplicht om het levenslooptegoed te gebruiken om verlof om te nemen. Als de werknemer in 2013 over het volledige levenslooptegoed beschikt, wordt het tegoed per 31 december 2011 niet voor 100%, maar voor 80% in de belastingheffing betrokken. Het meerdere – de inleg in 2012 – wordt wel volledig in de heffing betrokken. Na opname van het volledige tegoed kan niet meer in de levensloopregeling gespaard worden. • de werknemer heeft per 31 december 2011 een tegoed van minder dan € 3.000. Bij deze werknemers is het tegoed verplicht vrijgevallen per 1 januari 2013. Ook hier wordt het tegoed per 31 december 2011 niet voor 100%, maar voor 80% in de belastingheffing betrokken. Het meerdere wordt volledig belast. De werkkostenregeling (WKR): doen of nog niet? Per 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. De werkkostenregeling biedt werkgevers en werknemers een nieuw systeem voor belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen, voor secundaire arbeidsvoorwaarden. De oude wettelijke regeling kende veel verschillende vergoedingen en verstrekkingen, elk met specifieke fiscale regels. Denk aan bedrijfsfitness, het fietsplan, de internetregeling, producten uit eigen bedrijf, enzovoort. Deze complexe regelingen zijn vervallen, op een paar na, om zo voor werkgevers een forse administratieve lastenverlichting te realiseren. Van de circa dertig afzonderlijke regelingen blijven er zes bestaan – de gerichte vrijstellingen – de rest is vervallen. De wetgever heeft bij de nieuwe wettelijke regeling voor een strakke opzet gekozen. Alle vergoedingen (in geld) en verstrekkingen (in natura) die een werkgever aan zijn werknemer toekent, worden in beginsel tot het loon gerekend. Dat betekent dat die vergoedingen en verstrekkingen in beginsel belast worden, tenzij de werkgever die aanwijst als ‘werkkosten’. Voor
de aangewezen ‘werkkosten’ geldt de werkkostenregeling, een forfaitair systeem dat uit drie onderdelen bestaat: • de gerichte vrijstellingen, voor een belastingvrije vergoeding van zes in de wet genoemde afzonderlijke zakelijke kostensoorten van de werknemer; • een vrije ruimte van 1,5% van de fiscale loonsom van de werkgever. De werkgever kan uit deze vrije ruimte belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen aan de werknemers toekennen (die niet onder de gerichte vrijstellingen vallen). Hierbij gelden nagenoeg geen beperkende voorwaarden. De werkgever kan zelf beslissen welke vergoedingen of verstrekkingen hij geeft, en aan welke werknemers. De enige beperking is de gebruikelijkheidstoets: de vergoedingen en verstrekkingen mogen niet in belangrijke mate (voor meer dan 30%) afwijken van hetgeen gebruikelijk is in overeenkomstige situaties. • het eindheffingsloon omvat de vergoedingen en verstrekkingen die de forfaitaire ruimte te boven gaan. De werkgever is hierover een eindheffing van 80% verschuldigd. Deze heffing kan niet op de werknemer(s) worden verhaald. De werkkostenregeling is ingevoerd per 1 januari 2011. Werkgevers kunnen de eerste jaren na invoering, voor 2011, 2012, 2013 en 2014, per jaar kiezen of zij gebruik willen maken van de werkkostenregeling, of dat zij de huidige regeling voor vrije vergoedingen en verstrekkingen nog willen blijven toepassen. Werkkostenregeling: zorg voor een overgangsregeling Laat u als werkgever de werkkostenregeling voorlopig aan u voorbijgaan? Wacht u met invoering tot 1 januari 2015, als verder uitstel niet meer mogelijk is en u niet meer kunt kiezen voor toepassing van de oude regeling? Ook bij die afweging moet u toch al eerder aan de slag met de werkkostenregeling. Bij invoering van de WKR moeten de arbeidsvoorwaarden van uw werknemers zeer waarschijnlijk worden aangepast. Als zij er daardoor op achteruitgaan – of dat denken – dan kunt u de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden niet plotsklaps per 1 januari 2015 doorvoeren. Uw werknemers kunnen die aanpassing dan weigeren, omdat uw optreden in strijd is met het bij de wet voorgeschreven ‘goed werkgeverschap’. Door in 2013 en 2014 een overgangsregeling te treffen en zo bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gefaseerd af te bouwen, voorkomt u die arbeidsrechtelijke problemen. Leg vast welke kosten intermediaire kosten zijn Intermediaire kosten zijn kosten van de werkgever die de werknemer heeft voorgeschoten. Het initiatief tot het maken van deze kosten ligt bij de werkgever, de werknemer doet die uitgaven – schiet de betaling ervan voor – in opdracht of op verzoek van de werkgever. Van intermediaire kosten is sprake bij: • de aanschafkosten van zaken die tot het vermogen van de werkgever gaan behoren; • kosten voor zaken die van de werkgever zijn (en die aan de werknemer ter beschikking zijn gesteld); • kosten die specifiek samenhangen met de bedrijfsvoering (en dus niet specifiek met het functioneren van de werknemer). Bij intermediaire kosten kan gedacht worden aan de werknemer die zijn auto van de zaak voltankt, zelf afrekent en vervolgens de benzine bij zijn werkgever declareert. Of aan de werknemer die op dienstreis moet overnachten en de hotelkosten voorschiet. Of als de werknemer uit eten gaat met een zakenrelatie en de rekening betaalt; in dat geval zijn de intermediaire kosten wel beperkt tot het gedeelte van de nota dat betrekking heeft op de consumpties van de zakelijke relatie.
De intermediaire kosten worden onder de werkkostenregeling nog belangrijker dan ze nu al zijn: als de werkgever kosten van de werknemer als intermediaire kosten aanvaardt, gaat die vergoeding – beter terugbetaling – niet ten koste van de vrije ruimte van 1,4%. De werkgever kan het ‘bewijs’ dat er sprake is van intermediaire kosten aansturen door vast te leggen welke kosten hij aanvaardt als intermediaire kosten én desgewenst zijn werknemer voorzien van een company creditcard om de intermediaire kosten direct ten laste van een bedrijfsrekening te betalen. Dga’s maken veel intermediaire kosten. Gerichte vrijstellingen volledig benutten De wet somt onder de nieuwe werkkostenregeling zes gerichte vrijstellingen op, dat zijn vergoedingen en verstrekkingen die (onder de werkkostenregeling) belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze gerichte vrijstellingen vormen een voortzetting van diverse regelingen die al langer bestaan. Het betreft de volgende posten: • Reiskosten voor het werk, te weten een vergoeding van de werkelijke kosten van het openbaar vervoer, taxi, vliegtuig en schip, het vervoer vanwege de werkgever, de vergoeding van € 0,19 per kilometer voor zakelijke ritten met een privéauto én voor het woon-werkverkeer. • Kosten van tijdelijk verblijf in het kader van het werk. Denk aan de kosten van maaltijden, overnachtingen, maaltijden bij overwerk, maaltijden tijdens dienstreizen, maaltijden met zakelijke relaties (voor zover de kosten betrekking hebben op de werknemer zelf). • Kosten van cursussen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen én outplacement; • Studiekosten, daaronder begrepen de kosten van vakliteratuur, het volgen van een procedure ter erkenning van verworven competenties en de kosten van een verplichte inschrijving in een beroepsregister; • Extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (de zogenaamde extraterritoriale kosten); • Kosten van een verhuizing voor het werk tot een maximum van € 7.750, plus de kosten van het overbrengen van de boedel. De voorwaarden voor een belastingvrije vergoeding van deze kosten veranderen niet ten opzichte van de huidige regels. Maar als de werkgever voor deze kosten die onder de gerichte vrijstellingen vallen een vaste kostenvergoeding wil geven, treedt er wél een belangrijke wijziging op: de werkgever moet – onder de werkkostenregeling – vóór toekenning van de vaste vergoeding, een steekproefsgewijs onderzoek onder de werknemers houden om hun werkelijke kosten te achterhalen. Dat onderzoek vooraf dient ter onderbouwing van de vrije kostenvergoeding. Dat is een verzwaring ten opzichte van de huidige praktijk waarin zo’n onderzoek slechts plaats hoeft te vinden als de inspecteur daarom vraagt. Voldoet de werkgever niet aan zo’n voorafgaand onderzoek, of geeft hij een bovenmatige vergoeding, dan valt het bovenmatige gedeelte in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. De ruimte voor andere vrije vergoedingen wordt daardoor beperkt. Financiën heeft bekend gemaakt dat alle afspraken tussen werkgevers en de Belastingdienst over de fiscale behandeling van vergoedingen en verstrekkingen per 1 januari 2011 vervallen. Verder mogen intermediaire kosten geen deel meer uitmaken van een vaste kostenvergoeding. De werkgever die voor 2014 niet kiest voor de werkkostenregeling, maar voor voortzetting van de huidige regeling, heeft daar (nog) geen last van: hij kan voortgaan op de oude voet. Regel een personeelsfonds Hebt u, werkgever, al een personeelsfonds binnen uw bedrijf? Zo’n fonds kan erg nuttig zijn als u de werkkostenregeling binnen uw bedrijf gaat invoeren. U kunt als werkgever een belastingvrije
bijdrage verstrekken aan de kas van het personeelsfonds. Die bijdrage is – binnen de grenzen van de redelijkheid – géén loon voor de werknemers, en u kunt die bijdrage wél als loonkosten ten laste van de winst brengen. Vereist is dan wel dat tenminste driekwart van de werknemers lid kan worden van het fonds én dat het fonds met het geld leuke dingen doet voor het personeel. Het personeelsfonds wordt een aantrekkelijk alternatief voor ‘leuke dingen voor het personeel’ als u de vrije loonruimte van 1,4% van de loonsom (onder de werkkostenregeling) al voor andere personeelsvoorzieningen heeft benut. Als een werkgever de werknemer een geschenk geeft van stel € 100 en dat geschenk past niet meer binnen de vrije ruimte van de werkkostenregeling, dan is de werkgever daarover 80% eindheffing verschuldigd. Het geschenk kost de werkgever dan in totaal € 180, de werknemer houdt netto (het geschenk met een waarde van) € 100 over. Als de werkgever en de werknemer – binnen de hiervoor genoemde voorwaarden – in dat jaar ieder € 50 bijdragen aan het personeelsfonds, kan het fonds dat geschenk van € 100 belastingvrij aan de werknemer geven. De werkgever vergoedt de eigen bijdrage van € 50 die de werknemer in het fonds heeft gestort. Als die vergoeding niet meer onder de vrije ruimte van de werkkostenregeling kan worden gebracht, kost dat de werkgever een eindheffing van 80% van € 50 = € 40. De totale kosten voor de werkgever zijn dan € 140, te weten de eigen bijdrage van € 50, plus de vergoeding van de bijdrage van de werknemer van € 50, plus de eindheffing daarover van € 40. Dat is wel € 40 minder dan in de eerstgenoemde variant, terwijl de werknemer ook hier (het geschenk met een waarde van) € 100 netto overhoudt. Een personeelsfonds kan nog lucratiever worden ingezet als de werkgever in jaar 1 een flink bedrag in dat fonds stort – die hij als personeelskosten ten laste van het bedrijfsresultaat kan brengen – waarna de werkgever en de werknemers vijf jaar lang hetzelfde (bescheiden) bedrag in het fonds storten. Bijvoorbeeld ieder per jaar € 10. In jaar 6 heeft het fonds dan een vermogen dat voor het overgrote deel van de werkgever afkomstig is, en dat belastingvrij, binnen de grenzen van een derdenfonds, aan werknemers kan worden uitgekeerd. Een belastingvrije bonus onder de WKR Als u de werkkostenregeling (WKR) heeft ingevoerd kunt u uw medewerkers een belastingvrije bonus (in geld) uitkeren onder de 1,5% vrije ruimte van de WKR. Diverse eenheden van de Belastingdienst doen hier ‘moeilijk’ over, maar op de site van de Belastingdienst is deze riante toepassing van de WKR goedgekeurd. Deze fiscaal vriendelijkere behandeling van een bonusregeling kan een goede reden zijn om snel over te stappen op de werkkostenregeling. Vrije vergoeding voor telefoon en computer Veel werkgevers geven hun werknemers een vergoeding voor de kosten van de telefoon thuis, een mobiele telefoon, een ISDN- of ADSL-abonnement om thuis zakelijk te kunnen internetten, de kosten van de provider en ga zo maar door. Die vergoeding is geheel of gedeeltelijk belastingvrij, binnen de grenzen van de wet, indien en voor zover de werknemer de desbetreffende voorzieningen zakelijk gebruikt. Zo is een vergoeding voor een ISDN of ADSL-abonnement en een tweede (mobiele) telefoon onbelast als de werknemer die voor ten minste 10% zakelijk, voor zijn werk, gebruikt. Dat is al snel het geval. Let op: als u in 2013 de werkkostenregeling toepast, is een vergoeding in geld niet vrijgesteld! De voortschrijdende technologie brengt mobiele telefoons – communicatiemiddelen – en computers steeds dichter bij elkaar. Dat veroorzaakt onduidelijkheid in de fiscale praktijk. Dat komt omdat de spelregels voor een belastingvrije vergoeding of verstrekking van dergelijke apparaten fors uiteen lopen: voor communicatiemiddelen is een zakelijk gebruik van meer dan 10% voldoende, voor computers ligt die grens op 90% of meer. Financiën heeft onlangs een duidelijke richtlijn
uitgevaardigd: als het beeldscherm van het apparaat, diagonaal gemeten, niet meer dan 7 inch (17,78 cm) is, geldt de regeling voor communicatiemiddelen. De fiscus controleert digitaal Als werkgever moet u regelmatig controleren of u een vergoeding voor diverse kosten van uw medewerkers – nog steeds – onbelast kunt verstrekken. Dat houdt in dat u steekproefsgewijs moet nagaan of de werknemer zijn telefoon, internet enzovoort in de vereiste mate zakelijk gebruikt. Houd er rekening mee dat de fiscus het gebruik van een (mobiele) telefoon, van internet en dergelijke digitaal kan controleren, door de betreffende gegevens op te vragen bij de aanbieders van die diensten. Als daarbij blijkt dat de werknemer deze voorzieningen niet of niet in de vereiste mate zakelijk gebruikt, kan de inspecteur de kostenvergoeding alsnog geheel of gedeeltelijk als nettoloon aanmerken. Met alle nare fiscale gevolgen van dien. Reden genoeg om nog dit jaar na te gaan of de kostenvergoedingen onbelast verstrekt kunnen worden: u voorkomt een naheffing van loonbelasting en premies werknemersverzekering. Let op: als u in 2013 de werkkostenregeling toepast, wordt de te hoge kostenvergoeding aan de vrije 1,5% ruimte toegedeeld. Dat kan u als werkgever een eindheffing van 80% kosten! Te hoge kostenvergoeding: wie betaalt de rekening? Als de Belastingdienst bij controle constateert dat u een bovenmatige kostenvergoeding aan uw medewerkers verstrekt, zal de inspecteur de meer verschuldigde loonbelasting naheffen. Bij de vaststelling van die aanslag is van groot belang of u als werkgever de ter zake verschuldigde belasting op de betreffende medewerkers gaat verhalen. Doet u dat niet, dan zal de inspecteur de bovenmatige kostenvergoedingen als nettoloon aanmerken en die bruteren. Daardoor wordt de fiscale schade flink hoger. Indien u de verschuldigde loonbelasting wél wilt verhalen op de betreffende medewerkers, rijst de vraag of dat ook civielrechtelijk kan. Dat is kwestieus als u uw medewerkers al jarenlang dezelfde vaste kostenvergoeding verstrekt én hen nimmer (bij voorkeur schriftelijk) hebt meegedeeld dat u de belastingschade wegens bovenmatige kostenvergoedingen op hen kunt verhalen. Door dat verhaalsrecht nog dit jaar schriftelijk vast te leggen, voorkomt u dat u als werkgever moet opdraaien voor de fiscale schade van te hoge kostenvergoedingen. Let op: als u in 2013 de werkkostenregeling toepast, wordt de te hoge kostenvergoeding aan de vrije 1,5% ruimte toegedeeld. Dat kan u als werkgever een eindheffing van 80% kosten! Vrije consumpties tijdens werktijd of € 120 vrije vergoeding Een werkgever mag zijn werknemer tijdens werktijd gratis consumpties verstrekken. Denk aan koffie, thee, fruit, gebak en dergelijke. Als de werkgever dat niet doet, mag hij de werknemer daarvoor een vrije vergoeding geven van € 0,55 per dag ofwel € 2,75 per week. Dga’s die veel thuiswerken kunnen deze belastingvrije vergoeding benutten. De koffie, thee en dergelijke die zij tijdens werktijd thuis nuttigen, zal vrijwel altijd uit de privéhuishoudportemonnee zijn betaald. Het kost te veel tijd en moeite om de kosten van deze consumpties bij te houden en bij de bv in rekening te brengen. Een vrije vergoeding van € 2,75 per week levert op jaarbasis al snel € 120 belastingvrij op. Let op: als u in 2013 de werkkostenregeling toepast, is een vergoeding in geld niet vrijgesteld! Kerstpakketten: houd de kosten in de hand Gaat u dit jaar weer kerstpakketten uitdelen aan uw werknemers en relaties? Let op: kerstpakketten pakken vaak veel duurder uit dan u denkt. Dat komt omdat u de kerstpakketten vrij van belasting wilt weggeven. Beter gezegd: moet geven. Als u iemand een geschenk geeft, en
die ander moet daar belasting over betalen, werkt dat niet zo relatiebevorderend. En dat was toch de bedoeling van het relatiegeschenk...... Voor kerstpakketten voor uw medewerkers kunt u de belastingheffing afkopen met een eindheffing van 20%. Tenminste, als u voor dit jaar de werkkostenregeling nog niet toepast én het pakket niet duurder is dan € 70. Het pakket kost dan mét eindheffing € 84. Kost het pakket meer dan € 70, maar niet meer dan € 136, dan moet u over het surplus boven € 70 het gebruteerde eindtarief toepassen. Dat tarief is hoger, het pakket wordt dus duurder. De btw op de aanschaf van het kerstpakket is vaak niet als voorbelasting verrekenbaar. Hier loopt u tegen het BUA op, het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting. De btw is slechts aftrekbaar als de werknemer in dat jaar niet meer dan € 227 aan personeelsvoorzieningen heeft gehad. Heeft de werknemer een auto van de zaak, dan gaat het dus altijd fout: géén btw-aftrek op het kerstpakket. Voor kerstpakketten voor uw relaties kunt u de belastingheffing afkopen tegen een eindtarief van 45%. Tot € 136, daarboven wordt het tarief 75%. En ook hier valt de btw-aftrek vaak in het water. Geef een personeelsfeest Is 2013 zakelijk een goed jaar voor u en wilt u dat waardig afsluiten met een groots personeelsfeest? Voor de fiscale gevolgen hoeft u het niet te laten! Als u ten minste driekwart van uw werknemers uitnodigt voor het feest – dat kunt u per afdeling of per vestiging bezien – kan een bijtelling bij het loon van de werknemers achterwege blijven. Ook de kosten voor de partner van de werknemer zijn vrijgesteld. De personeelsfestiviteit moet een gezamenlijk karakter hebben, maar dat zal wel lukken. Voor werkgevers die niet zijn overgegaan op de werkkostenregeling geldt voor incidentele personeelsvoorzieningen een maximale vrijstelling per werknemer (plus partner) van € 454 per jaar. Het meerdere is loon. Een directeur-grootaandeelhouder van een bv kan uitsluitend gebruik maken van deze regeling als ook een of meer andere werknemers aan de personeelsfestiviteiten deelnemen. Let op: voor de omzetbelasting geldt géén faciliteit. De BTW op de kosten van het feest kan vanwege het BUA (het Besluit Uitsluiting Aftrek) niet als voorbelasting in aftrek worden gebracht, indien de kosten van deze en andere personeelsvoorzieningen per werknemer per jaar uitkomen boven de € 227. Benut de studiekosten van uw medewerkers Per 1 januari 2013 is de aftrek van studiekosten voor particulieren / uw medewerkers fors beperkt. De aftrek is beperkt tot het college of inschrijfgeld, plus de door de opleiding verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen. Daarbij is computerapparatuur expliciet uitgesloten. Voor een werkgever gelden die beperkingen niet. Hij kan zijn werkstudenten een vrije vergoeding geven voor aanvullende scholingsuitgaven die de werkstudent zelf niet kan aftrekken. Dat biedt ruimte voor een fiscaal aantrekkelijk een-tweetje: u vergoedt de studiekosten, de werknemer levert brutosalaris in. Dat is fiscaal voordelig voor twee. Benut de hoge vrije verhuiskostenvergoeding Als een werknemer voor zijn werk moet verhuizen, kan zijn werkgever hem daarvoor een belastingvrije vergoeding geven. De verhuiskostenregeling kent een dubbele vrijstelling: een vrije vergoeding van de kosten van het overbrengen van de inboedel plus een vrijgesteld bedrag voor de overige verhuiskosten zoals herinrichtingskosten.
Dat vrijgestelde bedrag aan verhuiskostenvergoeding is € 7.750. Dat maximumbedrag kan aan alle verhuizende werknemers worden verstrekt. De vrije vergoeding is bestemd voor werknemers die op meer dan 25 kilometer afstand van hun werk wonen en die gaan verhuizen naar een woonplaats op minder dan 10 kilometer van hun werk. Voor een vrije verhuiskostenvergoeding zonder nadere voorwaarden kwalificeert uitsluitend nog een verhuizing naar een woning binnen 10 kilometer van de arbeidsplaats als de werknemer voordien op een afstand van meer dan 25 kilometer van zijn werk woonde. Als de werknemer vanuit zijn woonplaats op meer dan 10 maar minder dan 25 kilometer afstand van zijn werk verhuist naar een woning binnen een straal van 10 kilometer van zijn werk, dan moet hij aannemelijk maken dat die verhuizing op zakelijke gronden plaatsvindt. Als werkgever kunt u de vrije vergoeding van € 7.750 ‘delen’ met uw medewerker als die ‘in ruil’ voor een vrije verhuiskostenvergoeding een bedrag aan salaris in geld inlevert. Geef uw medewerker een renteloze lening Als u uw medewerker een renteloze of laagrentende lening heeft verstrekt, is het rentevoordeel in beginsel belast als loon. Dat loon wordt in 2013 bij een renteloze lening gesteld op 3,00% van de hoofdsom, bij een laagrentende lening op het verschil tussen deze normrente en de berekende rente. Een renteloze lening leidt niet tot een bijtelling van loon indien de werknemer de personeelslening heeft gebruikt: • voor de aanschaf van een eigen woning/hoofdverblijf. De werknemer moet dan wel een schriftelijke verklaring inleveren dat hij het geld gebruikt heeft voor de koop van een eigen woning/hoofdverblijf en afschriften van de koop enzovoort overleggen. De werkgever dient die verklaringen bij zijn loonadministratie te bewaren; • om zaken te kopen, die de werkgever geheel of nagenoeg geheel belastingvrij had kunnen vergoeden, ofwel voor de aanschaf van een computer of de inrichting van een telewerkplek thuis die voor 90% of meer voor de dienstbetrekking wordt gebruikt. Een belastbaar rentevoordeel hoeft niet per loontijdvak te worden aangegeven, maar uiterlijk bij het einde van het kalenderjaar of bij het eerdere einde van de dienstbetrekking. Het offer van de werknemer voor een renteloze lening is maximaal 52% (de heffing over het loon in natura) van 3,00% fictieve rente = 1,56% van de hoofdsom van de lening. Dat maakt het beleggen met een renteloze lening van de baas wel erg aantrekkelijk: het rendement boven 1,56% kan netto geïncasseerd worden! In box 3 is de werknemer geen belasting verschuldigd: de waarde van de belegging valt weg tegen de schuld aan de werkgever. Let op: de dga van een bv kan óók gebruik maken van deze regeling, als maar vaststaat dat hij deze regeling als werknemer (en niet als aandeelhouder) benut. Let op: als u in 2013 gekozen heeft voor de werkkostenregeling, kunt u deze regeling niet meer toepassen voor beleggingsdoeleinden. WBSO: ondersteuning speur- en ontwikkelingswerk Om innovatief ondernemerschap te stimuleren wordt de WBSO ieder jaar weer verruimd. De WBSO, de wet tot bevordering van speur- en ontwikkelingswerk, biedt ondernemers in de inkomstenbelasting een aftrek op de winst uit onderneming en werkgevers (zoals ondernemers met een bv) een vermindering op de af te dragen loonbelasting. Voor ondernemers/werkgevers kent de regeling een korting op de af te dragen loonheffing. Die korting bedraagt dit jaar 38% van de S&O-loonkosten tot € 200.000 en 14% voor het surplusbedrag aan loonkosten. De definitie van speur- en ontwikkelingswerk is verruimd waardoor de aftrek en afdrachtvermindering vaker benut kunnen worden. De uitbreiding van het gefaciliteerde speuren ontwikkelingswerk ziet met name op de ontwikkeling van technische nieuwe programmatuur,
waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande componenten. Innovatieve ICT-projecten komen daardoor sneller in aanmerking voor de S&O-aftrek of afdrachtvermindering. Let op: per 1 januari 2013 is de margeregeling in de S&O-regeling vervallen. Als u minder S&Ouren realiseert dan u in de aanvraag hebt vermeld en in de S&O-verklaring is toegekend, moet u voortaan mededeling doen van de exact gerealiseerde S&O-uren. Voor 2012 en voorgaande jaren werd hierbij een marge van 10% aangehouden; die is vervallen. WBSO: nieuwe procedureregels in 2014 De procedureregels van de WBSO worden per 2014 versoepeld. Vanaf 2014 kan iedere werkgever een S&O-aanvraag voor een vol kalenderjaar indienen. Een jaaraanvraag is thans slechts mogelijk voor werkgevers die een aparte onderzoek- of ontwikkelafdeling hebben én die in het voorafgaande kalenderjaar een S&O-verklaring hebben ontvangen. Een jaaraanvraag voor alle S&O-werkgevers draagt bij aan een administratieve lastenverlichting. De verrekeningsmogelijkheden van de S&O-afdrachtvermindering worden verruimd. Onder de huidige regeling mag een werkgever de toegekende afdrachtvermindering uitsluitend verrekenen met de loonheffing over de aangiftetijdvakken die eindigen in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft. Heeft de werkgever in die periode onvoldoende loonkosten, dan kan dat tot gevolg hebben dat hij de toegekende S&O-afdrachtvermindering niet volledig kan benutten (doordat de af te dragen loonheffing minder is dan de afdrachtvermindering). Voorgesteld wordt dat die ‘gemiste’ S&O-afdrachtvermindering vanaf 2014 verrekend kan worden in andere aangiftetijdvakken die eindigen in het kalenderjaar waarop de S&O-verklaring ziet. Research & development aftrek Met ingang van 1 januari 2012 is een nieuwe aftrek – de RDA – voor research en development ingevoerd. Het gaat om een aftrek voor de directe kosten van R&D, voor de investeringen en kosten die innoverende bedrijven maken bij onderzoek en ontwikkeling voor nieuwe producten. De aftrek geldt niet voor loonkosten; voor R&D-loonkosten geldt een afdrachtvermindering in de loonheffing. Voor de aftrek is in 2014 een budget beschikbaar van € 362 miljoen. De RDA aftrek voor 2013 bedraagt 54%, voor 2014 (waarschijnlijk) 60%. Bescherm uw handelsnaam en logo Veel ondernemers denken dat hun bedrijfsnaam goed beschermd is, omdat ze die als handelsnaam of domeinnaam hebben geregistreerd. Dat is ten onrechte: zo’n registratie biedt geen bescherming als een andere ondernemer diezelfde merknaam geregistreerd heeft bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Ook denken veel ondernemers dat hun logo voldoende beschermd is door het auteursrecht. Ook hier geldt dat alleen een registratie bij het BBIE voor bescherming zorgt bij merkinbreuk. Voor meer informatie over merkbescherming zie de website van de Kamer van Koophandel: Merken. Stuur de rekening per e-mail Ondernemers kunnen vanaf 12 februari 2009 hun rekeningen volledig elektronisch verzenden. Financiën heeft de regels voor het elektronisch factureren vergaand vereenvoudigd. De opmaak en het versturen van de factuurgegevens is vormvrij; voor elektronische facturen gelden dezelfde eisen als voor papieren facturen. Voor het elektronisch verzenden van de factuur geldt nog maar één voorwaarde: de afnemer moet dat aanvaarden. De ondernemer kan die wijze van facturering vooraf met zijn afnemer afspreken, maar dat is niet vereist. Als de afnemer de factuur zonder commentaar verwerkt en betaalt, wordt hij geacht akkoord te gaan met de elektronische verzending. Bij transacties tussen ondernemers in Nederland zal dat naar verwachting geen problemen opleveren. Een elektronische factuur moet dezelfde gegevens bevatten als een papieren factuur. Ook de bewaarplicht is gelijk: de ondernemer die de factuur verzendt én de ondernemer
die de factuur krijgt, moeten die zeven jaar bewaren. De ondernemer is vrij in de wijze waarop hij de facturen opslaat. Hierbij geldt wel als voorwaarde dat de ondernemer de factuurgegevens op verzoek van de inspecteur binnen een redelijke termijn ter beschikking moet kunnen stellen. BTW-integratieheffing vervalt De integratieheffing in de omzetbelasting wordt afgeschaft. Deze heffing heeft als doel om het verschil in BTW-positie te neutraliseren tussen een goed dat de ondernemer zelf vervaardigt en een soortgelijk product als de ondernemer dat kant-en-klaar van een andere ondernemer zou kopen. Met de integratieheffing wordt alsnog omzetbelasting geheven over een door de ondernemer zelf vervaardigd goed, dat bestemd is voor doeleinden waar hij geen volledig recht op vooraftrek voor heeft. De integratieheffing wordt afgeschaft omdat die een knelpunt vormt op de woningmarkt. Bij toepassing van de integratieheffing heeft de ondernemer recht op aftrek van de BTW die hem in rekening is gebracht op de goederen en diensten die hij heeft afgenomen voor het zelf vervaardigen van het goed. Door het afschaffen van de heffing komt het recht op vooraftrek te vervallen. Dat gebeurt per 1 januari 2014: de ondernemer hoeft de BTW die hij vóór die datum al als voorbelasting in aftrek heeft gebracht, niet alsnog af te dragen. Voorwaarde voor deze gunstregeling is wel dat de ondernemer het recht op vooraftrek al had vóór afschaffing van de integratieheffing. Als de ondernemer vervolgens op een later tijdstip de goederen en diensten daadwerkelijk gaat gebruiken, wordt alsnog beoordeeld of het belaste gebruik dat maatgevend was voor de aftrek van voorbelasting overeenkomt met de daadwerkelijke bestemming bij de ingebruikneming. Is dat niet het geval, dan vindt een correctie plaats van de eerder in aftrek gebrachte BTW. De afschaffing van de integratieheffing maakt het voor sommige vastgoedondernemers / projectontwikkelaars voordelig om de ingebruikneming van een onroerende zaak uit te stellen tot na 1 januari 2014. De integratieheffing wordt dan vermeden, terwijl de BTW op de kosten van goederen en diensten in 2013 wel als voorbelasting aftrekbaar blijft. Uitstel is ook nuttig als de ondernemer grond heeft gekocht en andere uitgaven zonder BTW heeft gedaan, waarover bij ingebruikneming in 2013 door de integratieheffing alsnog BTW moet worden berekend. Door het afschaffen van de integratieheffing wordt het verwerven van grond met overdrachtsbelasting vaak voordeliger dan met BTW. Als de koper een particulier is, kan dat een besparing van 15% opleveren: 6% overdrachtsbelasting in plaats van 21% BTW. Afschaffing van de integratieheffing is sowieso voordelig voor BTW-vrijgestelde ondernemers (in de medische sector) en ondernemers die onder de landbouwregeling vallen: zij hoeven geen BTW meer af te dragen over zelf vervaardigde goederen. BTW op onderhoud woningen: verlengd tot eind 2014 Het kabinet heeft per 1 maart 2013 de BTW op verbouwingen en renovatiewerk aan woningen tijdelijk verlaagd van 21% naar 6%. Het verlaagde BTW-tarief ziet uitsluitend op arbeidskosten, niet op materiaalkosten, voor prestaties aan woningen die meer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Bij het Belastingplan 2014 is voorgesteld om de BTW-tariefsverlaging te laten doorlopen tot eind 2014. Het verlaagde BTW-tarief geldt uitsluitend voor woningen die bestemd zijn voor permanente bewoning. Bij een woon-werkpand kan de regeling ook worden benut mits het woongedeelte tenminste 50% van het gehele pand uitmaakt. Het verlaagde BTW-tarief geldt voor: • de arbeidskosten van de in opdracht van de opdrachtgever op maat gemaakte goederen die een onderdeel gaan vormen van de woning. Dit geldt zowel voor de op locatie vervaardigde goederen
als de in de eigen bedrijf vervaardigde goederen. Denk aan inbouwkasten, deuren, kozijnen en dakkapellen. Vereist is dan wel dat de goederen op maat gemaakt worden door de ondernemer die de renovatie- en herstelwerkzaamheden aan de woning verricht. Standaard keuken(kasten) vallen hier niet onder; deze goederen worden niet in opdracht van de opdrachtgever op maat gemaakt. • het vervaardigen van bouwtekeningen door architecten, mits zij tevens de renovatie van de woning begeleiden. • de arbeidskosten van het aanbrengen, vernieuwen en onderhouden van een paardenbox, buitenstal, hondenkennel, zwembad en tennisbaan. • het aanbrengen, vernieuwen en onderhouden van omheiningen en (tuin)hekken. • de arbeidskosten van het aanleggen, vernieuwen en onderhouden van beregeningsinstallaties en tuinverlichting. • de arbeidskosten van het leggen van (sier)bestrating in tuinen. • het aanbrengen, vernieuwen en onderhouden van zonnepanelen, mits die panelen in bouwkundig opzicht onderdeel (gaan) uitmaken van de woning. Als de panelen slechts met losse stenen worden vastgelegd, is geen sprake van een onderdeel van de woning. • de vervoers- en/of voorrijkosten die de ondernemer in rekening brengt. Het verlaagde BTW-tarief geldt niet voor: • het maken van een ontwerp voor het aanleggen en onderhouden van een tuin. Dit is anders als de tuinarchitect naast het maken van een ontwerp ook de aanleg en het onderhoud van de tuin begeleidt. Dan geldt wel het verlaagde tarief. • het aanbrengen, vernieuwen en onderhouden van gordijnen, luxaflex, screens, jaloezieën e.d. aan de binnenzijde van de woning. • het laten doen van bodemonderzoek. • het bouwkundig keuren van woningen (aan- en verkoopkeuring) en het aanvragen van een vergunning voor het plaatsen van een dakkapel. • de kosten van het bestrijden van ongedierte als boktorren, houtworm, ratten etc. Praktijk aan huis: een opknapbeurt met 15% BTW-korting Heeft u praktijk aan huis? En kunt u – medicus, als BTW-vrijgestelde ondernemer – de BTW niet als voorbelasting aftrekken? Dan is de 15% BTW-korting ook interessant voor u. U kunt uw kantoor of praktijk aan huis nu met BTW-korting laten opknappen of verbouwen, mits het praktijkgedeelte van uw woning kleiner is dan het woongedeelte. Is dat net andersom, dan kan er alleen aan het woongedeelte met BTW-korting worden gewerkt. Suppletie btw: verplichte kost Heeft u te weinig btw afgedragen, over 2012, een ouder jaar, of een van de tijdvakken in het lopende jaar? Heeft u de bijbehorende suppletie nog niet gedaan? Doe dat dan zo snel mogelijk. Sinds 1 januari 2012 zijn ondernemers wettelijk verplicht om een btw-suppletie in te dienen. U moet de suppletie in beginsel indienen met het digitale formulier, te downloaden via de site van de Belastingdienst. Als u niet tijdig een suppletie indient, kan u dat een aanvullende vergrijpboete van maximaal 100% van de meer verschuldigde btw kosten, naast de reguliere verzuim- of vergrijpboete wegens het
niet tijdig betalen van de verschuldigde btw. De extra boete is zeker aan de orde als de inspecteur u ‘op het spoor’ is voordat u een suppletie heeft ingediend. Medici en quasi-medici: regel uw btw-positie Per 1 januari 2013 is de btw-vrijstelling voor medische diensten beperkt tot gezondheidskundige diensten die een BIG-beroepsbeoefenaar binnen zijn BIG-bevoegdheid verleent. Door deze wetswijziging vervalt de btw-vrijstelling voor veel reguliere en alternatieve zorgverleners, zoals acupuncturisten, chiropractoren, pedagogen, osteopaten en psychologen. En voor de complementaire diensten die CAM-artsen en fysiotherapeuten (buiten hun BIG-bevoegdheid) verrichten, op het gebied van homeopathie, acupunctuur, neuraal-, regulatie- en orthomanuele therapie. De diensten van de eerstgenoemde groep van vrije beroepers komen volledig onder de btw te vallen, complementair werkende artsen en fysiotherapeuten moeten hun dienstverlening gaan splitsen in btw-vrije en btw-belaste diensten. Psychologische diensten door gezondheidszorgpsychologen, blijven wel btw-vrijgesteld. Dat geldt ook voor de diensten van de kinder- en jeugdpsycholoog, de psycholoog arbeid en gezondheid en de orthopedagoog generalist. Deze diensten voor de psyche blijven buiten de btw op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel. De beperking van btw-vrijstelling voor medische diensten heeft tot gevolg dat een groot aantal medische beroepsbeoefenaren sinds 1 januari 2013 over hun omzet – of een deel daarvan – btw verschuldigd is. Met de btw-plicht krijgen deze beroepsbeoefenaren ook recht op aftrek van de btw die hun in rekening wordt gebracht op de kosten en lasten ten behoeve van de btw-belaste diensten. Medische dienstverleners die slechts een beperkt gedeelte van hun omzet btw-belast gaan verrichten, zoals veel CAM-artsen, zitten niet te wachten op de status van btw-ondernemer. Zij moeten een btw-administratie gaan voeren, met alle bijhorende administratieve verplichtingen, om – in de meeste gevallen – na afloop van het jaar te constateren dat zij per saldo geen btw terugkrijgen of moeten afdragen vanwege de kleine ondernemersregeling (KOR). Als u verwacht dat u de komende jaren vanwege de KOR toch geen btw verschuldigd bent, kunt u de Belastingdienst vragen om ontheffing van de administratieve verplichtingen voor de omzetbelasting. U hoeft dan geen facturen aan uw afnemers uit te reiken, geen btw-boekhouding bij te houden én geen btw-aangiften te doen. Btw-heffing op ondersteunend personeel huisartsen Huisartsen die samen hun praktijk op één locatie drijven – aangeduid als HOED, huisartsen onder één dak – hebben vaak gezamenlijk ondersteunend personeel, zoals doktersassistenten en praktijkondersteuners. Het ondersteunend personeel in zo’n HOED treedt steeds vaker in dienst van een speciaal daarvoor in het leven geroepen stichting, bv of coöperatieve vereniging. Als die stichting, bv of coöperatie dat ondersteunend personeel tegen betaling ter beschikking stelt aan een huisarts (in de HOED), om daar onder leiding en toezicht van die huisarts werkzaamheden te verrichten, is sprake van het uitlenen van personeel. En dat is een btw-belaste prestatie. De werkgever – de stichting, bv of coöperatie – moet op de vergoeding die zij in rekening brengt voor de ter beschikking gestelde medewerker btw rekenen en afdragen. De huisarts kan die btw niet als voorbelasting in aftrek brengen, omdat zij/hij btw-vrijgestelde prestaties verricht. Die btw-heffing is ook aan de orde als de huisarts ondersteunend personeel van een zorginstelling inleent. Als het ondersteunend personeel in dienst is van de ‘eigen’ huisarts en alleen voor haar/hem werkzaamheden verricht, is van het uitlenen van personeel geen sprake. De huisarts verricht dan zijn medische diensten met behulp van dat personeel jegens de patiënten. De werkzaamheden van de praktijkondersteuners ‘gaan op’ in de medische dienstverlening, en dat is btw-vrijgesteld. De btw-heffing kan in deze situaties worden voorkomen als:
• de praktijkondersteuner in loondienst treedt bij alle huisartsen die in de HOED werkzaam zijn enmet ieder van hen een deeltijddienstverband aangaan. • de huisartsen in de HOED een overeenkomst tot verdeling van kosten voor gemene rekening aangaan. Zij kunnen de gezamenlijke (overhead)kosten – waaronder de kosten van de praktijkondersteuners – zonder btw-heffing onderling verdelen. Het moet dan gaan om kosten, die gemaakt worden voor alle samenwerkende huisartsen en die in eerste instantie door één van die artsen worden betaald. De kosten moeten worden omgeslagen over de samenwerkende artsen, volgens een van te voren vaststaande verdeelsleutel. En het risico dat de kosten hoger uitpakken moet alle artsen aangaan, ook weer volgens die vooraf overeengekomen verdeelsleutel. • gewerkt wordt met een structurele uitlening van personeel, waarbij de inlener als werkgever (in materiële zin) optreedt. Voor de meeste huisartsen is hun medische dienstverlening btw-vrij en daar is de praktijkvoering op afgestemd. Een btw-heffing op het in- en uitlenen van ondersteunend personeel blijft bij de huisarts ‘hangen’, een aftrek als voorbelasting is bijna nooit mogelijk. Dat is kostprijsverhogend en dat tast het praktijkresultaat aan. De huisarts die dit wil voorkomen, zal voor één van de aangedragen oplossingen moeten kiezen. KOR: eerder ontheffing van administratieplicht Financiën heeft in 2013 een nieuw besluit uitgebracht over de kleine ondernemersregeling in de omzetbelasting. Een KOR-ondernemer kan ontheffing krijgen van administratieplicht voor de omzetbelasting, mits de af te dragen BTW niet hoger is dan € 1.345 per kalenderjaar, en de ondernemer dat ook voor de komende jaren verwacht. Na het indienen van het verzoek gaat de ontheffing in per 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het verzoek is ingediend. Dat is versoepeld: Financiën keurt goed dat de ontheffing ingaat vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend. Daarbij gelden wel drie voorwaarden: • de ondernemer maakt aannemelijk dat hij na toepassing van de KOR geen omzetbelasting verschuldigd is over het jaar waarin het verzoek wordt ingediend; • de ondernemer heeft over het jaar waarin het verzoek wordt ingediend geen BTW vermeld op de door hem uitgereikte facturen; • de ondernemer maakt over het jaar waarin het verzoek wordt ingediend geen aanspraak op een BTW-teruggave. Als de ondernemer ontheffing van de administratieve verplichtingen heeft gekregen is hij niet verplicht om facturen uit te reiken. Doet hij dat toch, dan mag daarop geen BTW worden vermeld. De afnemer kan dan ook geen BTW in aftrek brengen. Als de ondernemer toch BTW vermeldt op door hem uitgereikte facturen, vervalt de ontheffing van de administratieplicht voor het jaar waarin die factuur met BTW is uitgereikt. De KOR-vermindering wordt niet verleend, en de ondernemer moet voor de rest van dat jaar de administratieve verplichtingen naleven. In het volgende kalenderjaar kan daarvan weer ontheffing worden verleend – zonder dat een nieuw verzoek moet worden ingediend – mits de ondernemer aan de gestelde voorwaarden voldoet. Opzettelijk niet betalen LB / BTW wordt strafbaar De ondernemer die wél aangifte doet van de verschuldigde loon- of omzetbelasting, maar die belasting opzettelijk niet betaalt, kan onder de huidige wetgeving niet strafrechtelijk vervolgd worden voor belastingfraude. Het kabinet vindt dat onwenselijk en wil die strafrechtelijke aanpak alsnog per 2014 invoeren.
De meest voorkomende vorm van fraude bij aangiftebelastingen doet zich voor bij een samenstel van transacties, waarbij een van de betrokken partijen – de zogenaamde ploffer – niet aan zijn fiscale verplichtingen voldoet. Bijvoorbeeld bij BTW-carrouselfraude. Voorgesteld wordt om het opzettelijk niet betalen van een aangiftebelasting strafbaar te stellen, met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie (met een maximum van € 78.000). Deze sanctie kan ook toegepast worden bij het gedeeltelijk niet betalen van de verschuldigde belasting. Van de vereiste opzet is uiteraard geen sprake bij goedwillende ondernemers die al dan niet tijdelijk in betalingsproblemen zitten en uitstel van betaling vragen voor de betaling van de loon- of omzetbelasting. Oude administratie wegdoen De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2006 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole. De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de btw-herzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) btw-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de btw-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn). Versoepelde invordering belastingschulden Financiën wil ondernemers die door de economische crisis in betalingsproblemen zijn gekomen, de helpende hand bieden door ze ruimer uitstel van betaling te verlenen voor hun zakelijke belastingschulden. Het gaat om een bijzondere regeling, naast de gebruikelijke, in de wet vastgelegde mogelijkheden om uitstel van betaling te krijgen. De ondernemer die zijn zakelijke belastingschulden niet tijdig kan betalen, kan daarvoor uitstel van betaling krijgen. De ontvanger verbindt daar wel strikte voorwaarden aan. Het reguliere uitstel van betaling geldt voor ten hoogste twaalf maanden (gerekend vanaf de vervaldag van de belastingaanslagen waarop het uitstel betrekking heeft), de ondernemer moet de lopende verplichtingen tot betaling van openstaande belastingaanslagen nakomen én hij moet zekerheid stellen voor het volledige bedrag van de openstaande belastingschuld. Met de nieuwe coulanceregeling van Financiën kan – onder voorwaarden – uitstel van betaling worden verkregen voor een langere periode dan 12 maanden, en zonder dat de ondernemer zekerheid moet verstrekken voor het volledige bedrag van de belastingschuld. De ondernemer die voor dit bijzondere uitstel van betaling in aanmerking wil komen moet ‘ten genoegen van’ de ontvanger aannemelijk maken dat er sprake is van betalingsproblemen:
• die niet via zakelijke kredietverlening kunnen worden opgelost; • die het directe gevolg zijn van de economische crisis; • die van tijdelijke aard zijn; én • die voor een bepaald tijdstip zullen worden opgelost. De regeling wordt niet toegepast als de onderneming al oude (vóór 2009 ontstane) betalingsproblemen heeft, of als de betalingsmoeilijkheden uit een andere oorzaak dan de huidige economische crisis voorkomen. De ondernemer moet een gedegen inzicht geven in de maatregelen die hij getroffen heeft en nog gaat nemen, om de gevolgen van de economische crisis het hoofd te bieden. Het bijzondere uitstel is mogelijk voor de zakelijke belastingen van de ondernemer, zoals loon- en omzetbelasting, de (sociale) verzekeringspremies en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet, en voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Het bijzondere uitstel wordt voor bepaalde tijd verleend. Bijzonder aan de regeling is dat de ondernemer een verklaring moet overleggen van een externe deskundige over de aard en oorzaak van zijn betalingsproblemen. De fiscus stelt geen formele eisen aan die externe deskundige: het kan een externe consultant of financier zijn, maar ook de huisaccountant. Financiën heeft als handreiking een model gegeven voor de verklaring van de externe deskundige. Soepeler uitstel van betaling belastingschulden Financiën gaat het beleid voor het verlenen van uitstel van betaling versoepelen. Deze versoepeling geldt enkel voor ‘compliante’ ondernemers, dat zijn ondernemers die te goeder naam en faam bekend zijn bij de Belastingdienst. Kort uitstel van betaling wordt verleend op schriftelijk of telefonisch verzoek, voor maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de oudste aanslag, mits: • het nog te betalen bedrag op de belastingaanslag(en) niet meer is dan € 20.000, • er geen belastingaanslagen openstaan waarvoor dwangbevelen zijn betekend, • er geen sprake is van aangifteverzuim, en • geen openstaande belastingschulden oninbaar zijn geleden. Voor betalingsregelingen met een langere looptijd hoeft de ondernemer / belastingschuldige niet meer aan te tonen dat de belastingschuld ontstaan is door de economische crisis.
DEEL 2:
Eindejaartips voor ondernemers met een B.V.
Dividend of winst AB-aandelen: uitstellen tot 2014 Het aanmerkelijkbelang-tarief (box 2) gaat per 1 januari 2014 met 3% omlaag, van 25% naar 22%. De tariefsverlaging is tijdelijk en geldt uitsluitend voor het jaar 2014, tot een maximum bedrag aan aanmerkelijkbelang-inkomsten van € 250.000. Bent u van plan om de BV dividend te laten uitkeren, of aanmerkelijkbelang-aandelen met winst te verkopen? Stel dat dan uit tot in 2014. Dat levert u een fiscaal voordeel op van maximaal € 7.500 netto (3% over € 250.000). Bij een dividenduitkering ná 1 januari 2014 in plaats van nog dit jaar bespaart u de box 3 heffing over dat bedrag. Dat levert een extra voordeel op van maximaal € 3.000 (1,2% x € 250.000). Gouden handdruk-BV leegschudden met 20% korting Een werknemer die zijn ontslagvergoeding – een gouden handdruk – heeft ondergebracht in een stamrecht-BV, kan die BV in 2014 met 20% korting leegschudden. Hij kan er voor kiezen om de stamrechtuitkeringen versneld – ineens, in 2014 – uit te keren. De uitkeringen worden dan voor 80% in de belastingheffing betrokken én de heffing van revisierente blijft achterwege. Het kabinet Rutte II wil met de 20% korting een impuls geven om versneld tot uitkering over te gaan, opdat het geld in stamrecht-BV’s beschikbaar komt voor consumptie. Het kabinet verwacht met deze maatregel in 2014 een extra belastingopbrengst van € 1,2 miljard op te halen. Dit aanbod geldt voor alle op 1 januari 2014 bestaande stamrechten, waarbij een ontslaguitkering, een vergoeding ter vervanging van gederfd of te derven loon, is omgezet in een recht op periodieke uitkeringen. Vereist is wél dat het voor het stamrecht benodigde bedrag vóór 15 november 2013 is overgemaakt naar de BV die de stamrechtverplichting op zich heeft genomen. Het maakt niet uit of het stamrecht is ondergebracht in een stamrecht-BV, bij een bank, een beleggingsinstelling of een verzekeraar. De versnelde uitkering met 20% korting is ter keuze van de belastingplichtige. Kiest hij daarvoor, dan wordt slechts 80% van de uitkering in de belastingheffing betrokken, én over die uitkering is géén revisierente verschuldigd. De 20% korting geldt niet voor de stamrechten, die zijn ontstaan door omzetting van de stakingswinst bij inbreng van een eenmanszaak in een BV in een recht op periodieke uitkeringen. Is uw BV al flexibel? Op 1 oktober 2012 is de wettelijke regeling voor de flex-BV ingevoerd. De flex-BV biedt veel voordelen ten opzichte van de ‘oude’ BV: het minimumkapitaal van € 18.000 is afgeschaft, de verplichte blokkering van de overdraagbaarheid van aandelen vervallen en de mogelijkheden om beslissingen buiten de algemene vergadering van aandeelhouders te nemen zijn verruimd. Ook de verplichte bank- en accountantsverklaring bij inbreng in natura zijn verdwenen. En het is mogelijk om met stemrechtloze of winstrechtloze aandelen te werken. Daardoor kan de BV met meerdere aandeelhouders transparant worden ingericht, iedere aandeelhouder heeft met zijn soort aandelen recht op ‘zijn’ activa en passiva in de BV. Als u de voordelen van de flex-BV wilt incasseren, moet u de statuten van de BV laten aanpassen. Maar let op: als u uw BV flexibiliseert, kan dat onverwachte fiscale gevolgen hebben. Een aandeelhouder met een ‘eigen’ soort aandelen – ook als die stem-of winstrechtloos zijn – heeft een aanmerkelijk belang in de BV. Dat kan aantrekkelijk zijn (omdat hij gebruik kan maken van de bedrijfsopvolgingsregeling in de successiewet), maar ook hinderlijk (omdat de terbeschikkingstellingsregeling en het fictief loon toegepast moeten worden). En met de flex-BV loopt u als DGA meer risico op een persoonlijke aansprakelijkstelling. Dat ziet met name op dividenduitkeringen: de bestuurder van de BV moet goedkeuring geven aan het besluit tot zo’n dividenduitkering. Hij moet beoordelen – met de balans- en uitkeringstest – of de
BV na de dividenduitkering aan haar verplichtingen kan blijven voldoen. Als de bestuurder een dividendbesluit ten onrechte accordeert – omdat hij wist of kon weten of behoorde te weten dat de BV na de dividenduitkering niet aan haar verplichtingen kon blijven voldoen – dan is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan. Die toets van een voorgenomen dividenduitkering moet in alle gevallen vanaf 1 oktober 2012 plaatsvinden, ook als de statuten van de BV nog niet geflexibiliseerd zijn. Ook bij een dividenduitkering van een dochteraan haar moedermaatschappij. DGA: voorkom de crisisheffing Komt uw arbeidsbeloning uit de BV over 2013 naar verwachting boven de € 150.000 uit? Houd er dan rekening mee dat uw BV per 31 maart 2014 een eenmalige crisisheffing van 16% over het salaris boven de € 150.000 verschuldigd wordt. Zorg ervoor dat uw arbeidsbeloning in 2013 onder de grens van € 150.000 blijft! Door minder te gaan werken, het later toekennen van een tantième, het creatief gebruik te maken van de werkkostenregeling. Let op: de grondslag voor de 16%-heffing is uw loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De bijtelling voor privégebruik auto valt daar ook onder. Het kabinet Rutte II gaat de eenmalige 16%-crisisheffing toch met een jaar verlengen! Dat plan lag er ook al in maart 2013, maar dat werd toen ingetrokken. In het Belastingplan 2014 komt deze pseudo-eindheffing voor werkgevers weer terug: als de werkgever een werknemer in dienst heeft die over 2013 een loon heeft van meer dan € 150.000, moet die werkgever over het loon boven de € 150.000 – weer éénmalig? – 16% crisisheffing afdragen. De geraamde opbrengst van de heffing in 2014 is € 500 miljoen. Levensloopregeling: doorlopen of 20% korting pakken? DGA’s die een levenslooptegoed hebben opgebouwd kunnen dat in 2013 ineens en volledig afwikkelen, en daarbij een korting krijgen bij de fiscale afrekening: het per 31-12-2011 opgebouwde levenslooptegoed wordt voor 80% van de waarde in de belastingheffing betrokken. Financiën wil zo de belastingclaim op het levenslooptegoed eerder incasseren. Het overgangsrecht voor de levensloopregeling kent twee categorieën levenslopers: de werknemer heeft per 31 december 2011 een levenslooptegoed van € 3.000 of meer. • Deze werknemers kunnen blijven inleggen in de levensloopregeling, tot 31 december 2021, volgens de per ultimo 2011 geldende regels. Over de inleg vanaf 1 januari 2012 wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De eerder opgebouwde rechten op deze korting worden verrekend bij de belastingheffing over opnamen van het levenslooptegoed. • De opname van het levenslooptegoed wordt vrij: vanaf 1 januari 2013 is het niet meer verplicht om het levenslooptegoed te gebruiken om verlof om te nemen. • Als de werknemer in 2013 over het volledige levenslooptegoed beschikt, wordt het tegoed per 31 december 2011 niet voor 100%, maar voor 80% in de belastingheffing betrokken. Het meerdere – de inleg in 2012 – wordt wel volledig in de heffing betrokken. Na opname van het volledige tegoed kan niet meer in de levensloopregeling gespaard worden. de werknemer heeft per 31 december 2011 een tegoed van minder dan € 3.000. • Bij deze werknemers valt het tegoed vrij per 1 januari 2013. Ook hier wordt het tegoed per 31 december 2011 niet voor 100%, maar voor 80% in de belastingheffing betrokken. Het meerdere wordt volledig belast.
Pas uw pensioenbrief aan Vergeet u niet uw pensioenbrief nog dit jaar aan te passen? Per 1 januari 2014 treedt de Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd (VAP) in werking. Voor aanvullende pensioenen gaat de pensioenleeftijd naar 67 jaar, en het jaarlijkse opbouwpercentage gaat omlaag: voor eindloonregelingen naar 1,9%, voor middelloonregelingen naar 2,15%. Van helder komt op korte termijn met een voorstel voor een nieuwe pensioenbrief als dat bij u van toepassing is. Veel DGA’s hebben een pensioenregeling (in eigen beheer) die gebaseerd is op een eindloonsysteem, met een pensioenleeftijd van 65 of jonger, met een opbouw van 2% per jaar. Zo’n regeling moet vóór 1 januari 2014 zijn aangepast. Wij overleggen graag met u: Want misschien kunt u beter stoppen met een verdere pensioenopbouw: zie een van de andere tips. Sluit pensioenverevening uit in huwelijkse voorwaarden De DGA die gaat scheiden, is krachtens de wet verevening pensioenen verplicht om zijn exechtgenote een substantieel deel van zijn pensioenkapitaal toe te delen. Het gaat om de waarde van de helft van het ouderdomspensioen én het volledige nabestaandenpensioen voor de partner. De Hoge Raad heeft begin 2007 een opmerkelijke uitspraak gedaan over de verevening van pensioenrechten bij echtscheiding van een DGA die pensioen in eigen beheer – in de BV zelf – heeft opgebouwd. Door die uitspraak moet de DGA het aan zijn ex-echtgenoot toekomende gedeelte van het pensioenkapitaal veel vaker daadwerkelijk afstorten dan voordien het geval was. De DGA kan afstorting enkel nog voorkomen als hij aantoont dat door de betaling van een evenredig gedeelte van het pensioenkapitaal de continuïteit van de BV in gevaar komt. De DGA die een dergelijke financiële aderlating wil voorkomen, kan in de huwelijksvoorwaarden laten opnemen dat beide echtgenoten afstand doen van het recht op pensioenverevening bij echtscheiding. DGA’s die al op huwelijksvoorwaarden zijn gehuwd, hebben voor zo’n aanpassing van de huwelijksvoorwaarden wel de toestemming van hun echtgenoot nodig. Pensioen in eigen beheer: indexatie schrappen? Bouwt u, DGA, uw pensioen in eigen beheer op? Hebt u recht op een geïndexeerd – een waarde- of welvaartsvast – pensioen? Overweeg dan om de indexatieclausule te schrappen voor de nog op te bouwen pensioenrechten. De indexatie levert u geen fiscaal voordeel op: u kunt niets reserveren voor de indexatie, dat is in strijd met goedkoopmansgebruik. De indexatie levert u wel forse problemen op bij overdracht van de pensioenrechten aan een verzekeraar of bij echtscheiding, bij verevening van de tijdens de huwelijkse periode opgebouwde pensioenrechten. Let op: u kunt de indexatie alleen voor de nog op te bouwen pensioenrechten zonder fiscale problemen schrappen. Rustig aan met pensioen in eigen beheer Bouwt u, DGA, pensioen in eigen beheer op? Een maximale pensioenopbouw draagt bij aan een betere liquiditeitspositie in de BV, maar zo’n maximale opbouw is vaak – tariefstechnisch – niet zo verstandig. U trekt de pensioenreserveringen in de BV af en dat levert een directe belastingbesparing op van 25,5% of 20% aan vennootschapsbelasting, terwijl u in de toekomst, als het pensioen is ingegaan, over de uitkeringen (in Nederland) maximaal 52% inkomstenbelasting verschuldigd bent. Die vergelijking pakt wel erg nadelig uit. Ook als de aanmerkelijkbelangheffing in die vergelijking meegenomen wordt! De besparing op die heffing kan realiter veelal op nihil worden gesteld (ook al omdat er volop mogelijkheden zijn om die heffing levenslang uit te stellen en bij overlijden door te schuiven naar de volgende generatie). Met de huidige tariefstelling van inkomsten- en vennootschapsbelasting kunt u misschien beter kiezen voor vrij uitkeerbare winstreserves in de BV.
Een voorbeeld ter illustratie. In 2013 ligt de grens van het 52% IB-tarief bij een inkomen van afgerond € 56.000. De AOWuitkering bedraagt € 9.000, als een pensioen van niet meer dan € 47.000 per jaar wordt uitgekeerd wordt de 52% belastingheffing over pensioen voorkomen. Van iedere euro meer pensioen wil de fiscus 52% hebben. Stel dat het pensioen € 57.000 bedraagt, dan blijft van die extra € 10.000 netto € 4.800 over. Als deze € 10.000 in de BV achterblijft, als winst, en te zijner tijd als dividend wordt uitgekeerd – als aanvulling op het pensioen – blijft daar netto meer van over. Extra winst in de BV € 10.000, minus 25% vennootschapsbelasting (of 20% als de BV een winst tot € 200.000 heeft), geeft een netto winst van € 7.500 die als dividend kan worden uitgekeerd. Dat kost 25% aanmerkelijkbelang-heffing, ofwel € 1.875, zodat netto € 5.625 overblijft. Dat is beduidend meer dan de hiervoor becijferde € 4.800 aan netto pensioen. Deze rekensom maakt duidelijk dat het interessant kan zijn om de pensioenopbouw (in eigen beheer) stop te zetten als de pensioenaanspraak op zo’n € 47.000 per jaar uitkomt. Pas op met speklaag in pensioen-BV De BV die de pensioenverplichtingen jegens de DGA in eigen beheer houdt en die in een afzonderlijk pensioenlichaam – een BV, een stichting – opbouwt, moet er rekening mee houden dat wanneer dat pensioenlichaam over al te ruime winstreserves beschikt, dat tot gevolg kan hebben dat de werk-BV geen pensioenpremies meer ten laste van de winst kan brengen. Die aftrekbeperking ziet niet alleen op de gewone jaarlijkse dotatie van de werk-BV aan het pensioenlichaam, maar ook op het affinancieren van backserviceverplichtingen. Financiën vindt slechts een beperkte vrije reserve in de pensioen-BV toelaatbaar; denk aan zo’n 10% tot 15% van de wiskundige pensioenreserve. Heeft de pensioen-BV aanzienlijk ruimere reserves, dan wordt een dotatie vanuit de werk-BV aan de pensioen-BV aangemerkt als een uitdeling van winst aan de DGA: géén aftrek in de werk-BV en wél directe heffing in privé. Voorkom nog dit jaar dat uw pensioenlichaam een te ruime speklaag krijgt. Dat kan door de pensioen-BV dividend te laten uitkeren, of door een verbetering van de pensioenrechten uit de speklaag te financieren. Dividenduitkeringen of afkoop pensioen? Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst heeft eind 2012 jaar te kennen gegeven dat wanneer een BV dividend uitkeert, en daardoor de commerciële waarde van de pensioenverplichtingen in de BV wordt aangetast, de inspecteur het standpunt moet innemen dat het pensioen is afgekocht. Zo’n afkoop van pensioen leidt tot belastingheffing tegen het progressieve tarief van maximaal 52% over de werkelijke waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog 20% revisierente. De totale heffing kan zo oplopen tot 72%! Achtergrond van dit probleem is het grote verschil tussen de fiscale en commerciële waardering van de pensioenverplichtingen die de BV in eigen beheer houdt. Bij de fiscale waardering mag op grond van rechtspraak en wetgeving geen rekening gehouden worden met een toegezegde naindexatie van de pensioenuitkeringen, met leeftijdsterugstellingen en met het risico van vooroverlijden vóór de pensioendatum. Bij een commerciële waardering van de pensioenverplichtingen moet met de genoemde factoren wél rekening gehouden worden. De belangrijkste reden van het verschil in waardering is de rekenrente: die moet fiscaal op ten minste 4% worden gesteld, de verzekeraar moet de lagere marktrente aanhouden. Door dit alles komt de commerciële waarde van de pensioenverplichtingen soms wel op het dubbele bedrag van de fiscale waardering uit. Het standpunt van de Belastingdienst is dat de BV door dat beclaimde verschil als dividend uit te keren, niet meer aan haar pensioenverplichtingen kan voldoen. De DGA brengt dat bedrag van de BV over naar zijn privévermogen en dat betekent – nog steeds volgens de Belastingdienst – dat de DGA al beschikt over het pensioenkapitaal. Dat is afkoop van pensioen.
Het is zeer de vraag of het standpunt van de Belastingdienst stand zal houden voor de belastingrechter. Maar als u een fiscale procedure niet zo ziet zitten, en uw BV onvoldoende ruimte voor een dividenduitkering heeft, kunt u die uitkering beter maar achterwege laten. Uitstel van pensioen: pas op voor afkoop Heeft u, DGA, pensioenrechten in eigen beheer opgebouwd? En gaat uw pensioen in op uw 60ste? De overheid wil graag dat u langer doorwerkt, toch zeker tot uw 65ste. Maar pas op, als u de ingangsdatum van uw pensioen daarop aanpast en de uitkeringen vijf jaar later laat ingaan, moet u wel uw pensioenrechten actuarieel laten herrekenen. Het uitstel van pensioen leidt tot hogere pensioenrechten per jaar, over een kortere periode. Past u uw pensioenuitkeringen niet aan, dan neemt u kennelijk genoegen met een lager pensioen. En dat is afzien van pensioenrechten, zo stelt Financiën. Met als draconisch gevolg: een directe belastingheffing over de waarde in het economisch verkeer van uw pensioenrechten, van 52% over de waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog eens een heffing van 20% revisierente. Flex-BV: pas op met pensioen in eigen beheer De DGA die pensioen in eigen beheer wil opbouwen, moet ten minste 10% van het geplaatste aandelenkapitaal bezitten van de BV waarbij hij op de payroll staat. Is dat een flex-BV, dan moeten dat aandelen zijn mét stemrecht. De DGA die – onder het nieuwe regime van de flex-BV – uitsluitend stemrechtloze aandelen in de BV houdt, kan géén pensioen in eigen beheer opbouwen. Let daar op als u de statuten van een bestaande BV gaat flexibiliseren. Een flex-BV is niet verplicht om het minimum geplaatst aandelenkapitaal van € 18.000 aan te houden. Dat maakt het mogelijk om een bestaande BV om te zetten naar een flex-BV en het geplaatste aandelenkapitaal belastingvrij terug te betalen aan de aandeelhouder. Maar als de BV pensioen- of stamrechtverplichtingen jegens de DGA in eigen beheer heeft opgebouwd, is zo’n belastingvrije terugbetaling veelal niet mogelijk. Financiën stelt zich op het standpunt dat wanneer de BV door het terugbetalen van het aandelenkapitaal niet langer in staat is om te voldoen aan die pensioen- of stamrechtverplichtingen, de terugbetaling aangemerkt moet worden als een afkoop van de pensioen- en/of stamrechtverplichtingen. Bij de beoordeling daarvan moeten die verplichtingen niet op de fiscale waarde, maar op de veel hogere commerciële waarde worden gesteld. Die commerciële waarde kan wel twee keer zo hoog uitpakken als de fiscale waarde. Bij zo’n fictieve afkoop wordt de waarde van de pensioen- of stamrechtaanspraken in de belastingheffing betrokken tegen het progressieve tarief (tot 52%), en wordt ook nog eens 20% revisierente in rekening gebracht. Eenzelfde aanpak geldt ook voor dividenduitkeringen door een BV. Afstempeling eigenbeheerpensioen: geen afkoop Bouwt u, directeur-grootaandeelhouder, uw pensioen in eigen beheer op, en zit er in uw BV onvoldoende vermogen om (in de toekomst) aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen? Heeft uw BV, net als vele grote pensioenfondsen, een dekkingstekort door ondernemings- of beleggingsverliezen? U kunt dat probleem niet oplossen door uw pensioenaanspraken gedeeltelijk prijs te geven. Dat prijsgeven leidt vrijwel altijd tot een (fictieve) afkoop van uw pensioenrechten, met een daaraan gekoppelde belastingheffing van 52% over de waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog eens een heffing van 20% revisierente. Prijsgeven zonder belastingheffing is slechts mogelijk als uw pensioenaanspraken ‘niet voor verwezenlijking vatbaar zijn’, en dat is volgens de geldende rechtspraak pas aan de orde als de BV in faillissement, surseance van betaling of schuldsanering verkeert. Goedgekeurd is dat een BV (vanaf 1 januari 2013) de aangegane pensioenverplichtingen vermindert, en alsnog in overeenstemming brengt met het in de BV aanwezige vermogen, zonder dat dit bij de DGA tot belastingheffing leidt. De afstempeling van de
pensioenaanspraken wordt niet als een fictieve afkoop aangemerkt. Zo’n gefaciliteerde afstempeling kan éénmalig, op de pensioeningangsdatum plaatsvinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: • de dekkingsgraad in de BV is minder dan 75%. De dekkingsgraad moet berekend worden op basis van de fiscale waarde van de pensioenverplichtingen, niet op basis van de veel hogere commerciële waarde. • de onderdekking, het tekort aan vermogen, in de BV is een gevolg van reële beleggings- en ondernemingsverliezen. Een tekort dat veroorzaakt is door winstuitkeringen – middellijk of onmiddellijk – in de voorgaande jaren, kan niet tot een gefaciliteerde afstempeling leiden. Ook worden er voorwaarden gesteld aan vorderingen en schulden (in rekening-courant) tussen de BV en de DGA, en met de DGA verbonden lichamen en personen. • de afstempeling leidt niet tot een hogere verkrijgingsprijs van de aanmerkelijk-belangaandelen in de BV waarin de pensioenverplichtingen zijn ondergebracht. De BV moet de winst die ontstaat door het verminderen van de pensioenverplichtingen – de vrijvalwinst – tot het fiscale resultaat rekenen. De BV zal die winst veelal kunnen verrekenen met compensabele verliezen. Voor pensioenuitkeringen die al zijn ingegaan per 1 januari 2013 geldt een overgangsregeling. Deze pensioenaanspraken kunnen in de jaren 2013 tot en met 2015 ook eenmalig, onder dezelfde voorwaarden, afgestempeld worden. Schenk aanmerkelijkbelang-aandelen tot € 1 miljoen belastingvrij aan uw kind Per 1 januari 2010 is het schenken van aanmerkelijkbelang-aandelen een stuk aantrekkelijker geworden. De DGA kan bij schenking van aanmerkelijkbelang-aandelen de aanmerkelijkbelangclaim op die aandelen doorschuiven aan de begiftigde. Deze doorschuifregeling geldt uitsluitend voor aandelen in een BV die een materiële onderneming drijft: de faciliteit blijft beperkt tot het ondernemingsvermogen in de BV. De aanmerkelijkbelang-claim die toerekenbaar is aan het beleggingsvermogen in de BV moet bij schenking direct worden afgerekend. Verder is vereist dat de verkrijger al drie jaar (36 maanden) direct voorafgaand aan de schenking als werknemer in loondienst is bij de BV waarin de aandelen worden geschonken of bij een van haar dochtervennootschappen. Bij schenking van aanmerkelijkbelang-aandelen kan ook gebruik worden gemaakt van de bedrijfsopvolgingsregeling uit de successiewet, om de schenkbelasting te vermijden. De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet kent een vrijstelling van 100% als de onderneming in de BV een waarde heeft tot € 1.028.132; bij een hogere waarde geldt een vrijstelling van 83%. Voor toepassing van deze regeling is verder vereist dat de schenker, de DGA, de aandelen in de BV al vijf jaar in bezit heeft, de onderneming in de BV ten minste vijf jaar wordt voortgezet én de verkrijger – de begiftigde – de verkregen aandelen ten minste vijf jaar in bezit houdt. Rentetruc DGA-BV: privé voordeel op geld van de BV Heeft uw BV meer liquide middelen in kas dan nodig is voor de bedrijfsvoering? De BV kan dat geld rentedragend bij een bank zetten, maar zo’n ondernemersdeposito levert maar een bescheiden rentevergoeding op. Goede kans dat u in privé, met een internetspaarrekening, een hogere rentevergoeding kunt krijgen. Als u het geld van uw BV leent en daarvoor een rente vergoedt die tenminste gelijk is aan wat de BV als rentevergoeding bij een bank zou kunnen krijgen, kunt u het geleende geld op een internetspaarrekening tegen een hogere rente wegzetten en het renteverschil belastingvrij incasseren. De belastingrechter heeft dat goedgekeurd. Cruciaal is wel dat u kunt aantonen dat de BV niets tekort komt omdat u de BV een rente betaalt die de BV ook maximaal bij de bank had kunnen krijgen. Vergeet u niet om het saldo op de internetspaarrekening aan uw BV te cederen, als zekerheid voor de aflossing?
Een IB-onderneming naast de BV: benut de WAS Startende ondernemers in de inkomstenbelasting kunnen veel fiscale faciliteiten benutten. Denk aan de MKB-winstvrijstelling, de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en vooral de willekeurige afschrijving voor starters. De ondernemer met een BV kan daar ook van profiteren als hij naast zijn BV een IB-onderneming voor eigen rekening en risico gaat drijven én voor die onderneming ten minste 1.225 uur per jaar gaat werken. Dat kan door nieuwe activiteiten in de vorm van een eenmanszaak naast de BV op te starten of door een deel van de bedrijfsactiviteiten van de BV over te nemen. Daarbij kan een firma / maatschap tussen de aandeelhouder en zijn BV leuke fiscale voordelen bieden. Een IB-onderneming naast de BV biedt de mogelijkheid om de willekeurige afschrijving starter te benutten. Dat kan een aftrekpost van € 306.931 opleveren, gedurende drie jaar! Wij rekenen het u graag voor! Leningen: altijd schriftelijk vastleggen Als de BV een lening verstrekt aan een dochtermaatschappij, is het zaak om die lening en de voorwaarden van die lening altijd schriftelijk vast te leggen. De Hoge Raad heeft in mei 2008 beslist dat een verlies op een op zichzelf zakelijke lening niet aftrekbaar is als de vormgeving van de lening onzakelijk is. In casu was er géén leningsovereenkomst opgemaakt, waren er géén zekerheden verstrekt en was er géén aflossingschema opgesteld. Het blijkt dat de Belastingdienst heel vaak de afwaardering van een vordering weigert op grond van dit arrest. De consequenties van dit arrest zijn te voorkomen door wél een goede leningsovereenkomst op te stellen. Verstrekt u een lening aan een verbonden lichaam of hebt u dat al gedaan, stel dan een goede leningsovereenkomst op. Daarmee voorkomt u onnodige problemen bij een eventuele afwaardering van de vordering. Kosten in de BV: privé of zakelijk motief De belastingrechter is de laatste jaren steeds strenger bij de beoordeling van gemengde uitgaven in eenpersoonsvennootschappen. Dat zijn BV’s waarbij de DGA de mogelijkheid heeft om in de BV uitgaven te doen die zakelijk nuttig zijn, maar die privé ook erg leuk uitpakken. Zoals de aanschaf van een exclusieve auto. Die is nuttig en nodig voor zakelijke ritten, denk aan het bezoeken van relaties en het woon-werkverkeer, en het rijden in zo’n auto is voor de DGA geen straf. Bij de beoordeling van zo’n uitgave is het motief van de uitgave van groot belang. Waarom koopt de ondernemer – de eenpersoons-BV – zo’n luxe auto? Uitgaven die de BV doet met het oog op de zakelijke belangen zijn zonder meer als kosten op te voeren. De noodzaak voor zo’n uitgave speelt geen enkele rol, het gaat om het motief van de uitgave. Hierbij geldt dat de inspecteur het bedrijfsbeleid van de ondernemer niet mag beoordelen. Hij mag de efficiency van de uitgave niet ter discussie stellen, hij mag uitsluitend het motief beoordelen. Dat geeft de ondernemer met een eenpersoons-BV een ruime marge van handelen, maar er zijn grenzen. En de rechter heeft die grenzen getrokken, in een serie van rechterlijke uitspraken. Die uitspraken gaan over Cessna’s, maar ook over renpaarden als middel voor reclame voor de bedrijfsactiviteiten van de BV. Als de BV een uitgave doet waarmee zakelijke belangen én de persoonlijke belangen van de DGA zijn gediend, is in beginsel sprake van een kostenpost. Maar dat ligt anders als er sprake is van een wanverhouding, als vaststaat dat die uitgave nooit tot een positieve bijdrage aan het bedrijfsresultaat zal leiden. Bij zo’n uitgave zegt de belastingrechter ‘kan geen redelijk oordelend ondernemer volhouden dat hij die uitgave heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming’. In feite toetst de rechter de efficiency van de uitgave, maar de formulering van de uitspraak koppelt hij aan het motief daarvan. Zo’n wanverhouding is
direct herkenbaar: er is sprake van een kosten-batenanalyse die per definitie negatief uitpakt. Dat criterium biedt geen soelaas bij gemengde uitgaven met een moeilijk meetbare directe opbrengst. Zoals de aanschaf van een dure auto. Daar heeft de Hoge Raad een paar jaar geleden een meer gedetailleerd criterium voor gegeven. Als de uitgave een zakelijk doel heeft, is sprake van kosten tenzij blijkt dat die uitgave mede is ingegeven om de persoonlijke behoeften van de DGA te bevredigen. Dat laatste gedeelte van de uitgave ontbeert het vereiste zakelijke motief en dat is daarom geen kostenpost, maar een uitdeling van winst. De uitgave wordt voor fiscale doeleinden in tweeën geknipt. Met alle vervelende gevolgen van dien. Ga na of u in 2013 in de BV geen ‘al te gekke’ uitgaven heeft gedaan waarvan de inspecteur probleemloos kan aantonen dat met die uitgaven vooral uw privédoeleinden zijn gediend. Voer zo nodig een correctie door en neem een deel van de uitgave voor uw privérekening. Gebruikelijk loon: regel een vaststellingsovereenkomst Het jaarsalaris van de DGA bij zijn BV moet op grond van de gebruikelijkloon-regeling in beginsel op ten minste € 43.000 worden gesteld. De DGA die een lager salaris in aanmerking wil nemen, zal dat aannemelijk moeten maken. De inspecteur moet een hoger salaris aantonen. De DGA die alleen op de payroll van de BV staat kan volstaan met een salaris van 70% van het voor hem gebruikelijke loon (maar ten minste € 43.000). Als gebruikelijk loon geldt de beloning die de DGA bij een derde/werkgever had kunnen bedingen, gelet op opleiding, ervaring, aard en omvang van de werkzaamheden en alle andere voor de arbeidsmarkt relevante feiten en omstandigheden. Staan er naast de DGA andere werknemers op de pay-roll, dan wordt zijn salaris tenminste gesteld op de arbeidsbeloning van de best betaalde andere werknemer; de DGA kan dan wel aantonen dat zijn salaris zakelijk bezien lager moet zijn. De gebruikelijkloon-regeling moet worden toegepast op alle BV’s waarvoor de DGA werkzaamheden verricht. Derhalve ook voor de BV’s waarvoor hij werkt - bijvoorbeeld binnen een fiscale eenheid - vanuit één BV krachtens een managementovereenkomst. Dat kan worden voorkomen als bij de vaststelling van (de hoogte van) het salaris in de holding rekening wordt gehouden met de werkzaamheden voor andere groepsvennootschappen én een evenredig gedeelte van het totale salaris aan die vennootschappen wordt doorbelast. De gebruikelijkloon-regeling is ook van toepassing als de werkzaamheden van de DGA beperkt van omvang zijn, zoals bij een beleggings-BV. Toepassing van de gebruikelijkloon-regeling kan slechts achterwege blijven als de BV zelf geen economische activiteiten verricht. Denk aan een ‘slapende’ BV en een pensioen-BV. Wij kunnen voor u een afspraak maken met de bevoegde inspecteur over de hoogte van een reële beloning voor uw werkzaamheden voor (al) uw BV(s). U voorkomt zo problemen over de hoogte daarvan, de doorbelasting naar de werk-BV’s al dan niet met btw, enzovoort. Let op: bij de vaststelling van het gebruikelijk loon wordt aangesloten bij het loonbegrip uit de wet loonbelasting. Dat houdt in dat alleen het salaris in geld én in natura, zoals de bijtelling wegens privégebruik auto, in aanmerking komen. Andere beloningscomponenten, zoals pensioenaanspraken, blijven buiten beschouwing. Gebruikelijk loon: hoger salaris met de afroommethode DGA’s die met hun persoonlijke werkzaamheden nagenoeg de gehele omzet in de BV verdienen, moeten er rekening mee houden dat de inspecteur hun salaris uit de BV op een hoog bedrag kan vaststellen door de zogenoemde afroommethode toe te passen. De Hoge Raad heeft (in september 2004) beslist dat bij BV’s waarvan de omzet voor 90% of meer voortvloeit uit de door de DGA verrichte arbeid, het gebruikelijke loon kan worden gesteld op de omzet in de BV, verminderd met de daaraan toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen anders dan de arbeidsbeloning van de DGA. Van dat netto-omzetbedrag moet de DGA dan 70% als salaris
rekenen. Deze zogenaamde afroommethode leidt voor veel DGA’s met een ‘rugzak-BV’ tot een aanzienlijk hogere arbeidsbeloning dan de beloning die zij in aanmerking (willen) nemen. Dat kan leiden tot correcties op basis van de gebruikelijkloon-regeling, mogelijk zelfs voor oude jaren! Vergaar gegevens waarmee u het gewenste salaris kunt motiveren. Afroommethode niet toegestaan bij meer werknemers De Hoge Raad heeft eind vorig jaar beslist dat de afroommethode niet kan worden toegepast bij de vaststelling van het salaris dat een DGA bij zijn BV moet opnemen als er naast de DGA nog meer werknemers in loondienst zijn bij die BV. Hof den Haag heeft in maart 2011 de reikwijdte van de afroommethode fors vergroot door te beslissen dat deze methode voor het vaststellen van het gebruikelijk loon van een DGA ook toegepast kan worden als er naast de DGA nog andere, indirecte fee-earners bij de BV in loondienst zijn. Deze uitspraak betreft een DGA met een orthodontistenpraktijk, waarbij er naast de orthodontist nog 9 andere medewerkers in loondienst van de BV waren. De Haagse rechter baseerde die beslissing met name op de overweging dat wanneer de DGA uitvalt, door ziekte of anderszins, de inkomstenstroom in de BV nagenoeg direct wegvalt. De Hoge Raad heeft deze beslissing in cassatie vernietigd. Als er naast de DGA nog andere werknemers – fee-earners – bij de BV in loondienst zijn, kan de afroommethode niet worden toegepast. De opbrengsten in de BV vloeien dan niet voor 90% of meer voort uit de werkzaamheden die de DGA als werknemer van de BV verricht. Voor de toepassing van de afroommethode blijft de Hoge Raad vasthouden aan de eis dat de opbrengsten in de BV voor 90% of meer moeten voortvloeien uit de door de DGA als werknemer van de BV verrichte arbeid. En dat is niet het geval als er naast de DGA nog andere werknemers / fee-earners bij de BV in loondienst zijn. Afroommethode niet toegestaan bij praktijk-BV De Hoge Raad heeft eind vorig jaar beslist dat de afroommethode niet toegepast mag worden bij de vaststelling van het salaris dat een vrije beroeper bij zijn praktijk-BV moet opnemen. Het arrest betreft een vrije beroeper (advocaat) die met een praktijk-BV participeert in een maatschap en zijn winstaandeel uit die maatschap in de BV ontvangt. De Hoge Raad verwerpt de afroommethode omdat de opbrengst in de praktijk-BV – het winstaandeel uit de maatschap – niet geheel of nagenoeg geheel voortvloeit uit de door de DGA, de vrije beroeper, verrichte werkzaamheden: het winstaandeel is “in niet onbetekende mate afhankelijk van de bijdrage aan dat resultaat van andere partners en werknemers in dat samenwerkingsverband”. Deze uitspraak zal veel vrije beroepers met een praktijk-BV tevreden stemmen. Hoog salaris: BV exit? De DGA die vanwege een grote persoonlijke inbreng in het reilen en zeilen van zijn BV verplicht is om het overgrote deel van het bedrijfsresultaat in de BV als salaris op te nemen – bijvoorbeeld vanwege toepassing van de hiervoor genoemde afroommethode – doet er verstandig aan om na te gaan of de BV nog wel de juiste rechtsvorm is voor zijn bedrijfsactiviteiten. Bij een terugkeer uit de BV naar een eenmanszaak vervalt het salaris voor de DGA, dat verwordt tot winst uit onderneming. En daarop kan de 14% MKB-winstvrijstelling worden toegepast. Dat betekent, globaal gezegd, dat door een terugkeer uit de BV naar de eenmanszaak de DGA 14% van het bedrag dat hij in de BV-variant als loon geniet, bij een eenmanszaak belastingvrij als winst uit onderneming kan incasseren.
Gebruikelijk loon: ook in de voorperiode van de BV De ondernemer die zijn eenmanszaak omzet in een BV, komt tijdelijk in een fiscaal niemandsland terecht. De onderneming wordt vanaf het overgangstijdstip niet meer voor rekening en risico van de ondernemer zelf gedreven, maar voor rekening van de BV en die is nog niet opgericht. Het bedrijfsresultaat valt niet meer in de inkomstenbelasting en een (voorlopige) aanslag in de vennootschapsbelasting kan nog niet worden vastgesteld omdat er nog geen BV is. In dat tijdvak, de voorperiode van de BV, kan de ondernemer nog geen salaris bij de BV opnemen – er is nog geen werkgever – maar hij moet al wél een arbeidsbeloning in aanmerking nemen. Die beloning moet qua hoogte worden vastgesteld volgens de regels van de gebruikelijkloonregeling, zo heeft de belastingrechter beslist. Voorkom renteaftrekbeperkingen in de BV Voor BV’s gelden diverse renteaftrekbeperkingen. Die aftrekbeperkingen betreffen de rente en kosten – inclusief valutaresultaten – op geldleningen die bij een gelieerde partij zijn opgenomen voor bepaalde rechtshandelingen, zoals het uitkeren van dividend, het terugbetalen van aandelenkapitaal, het verwerven van een pakket aandelen in een BV die als groepsmaatschappij gaat fungeren. De rente op dergelijke leningen is slechts aftrekbaar als aan het aangaan van de lening en de daarmee gefinancierde rechtshandeling zakelijke overwegingen ten grondslag liggen of als de rente bij de ontvangende partij, de crediteur, tegen een tarief van ten minste 10% in de belastingheffing wordt betrokken. Is dat een buitenlandse crediteur, dan moet de grondslag van belastingheffing naar Nederlandse maatstaven worden bepaald. De wet kent ook een renteaftrekbeperking voor hybride leningen en voor laagrentende leningen met een lange looptijd van een gelieerde partij. Hybride leningen zijn een mengvorm tussen eigen en vreemd vermogen, waarbij de rentevergoeding afhankelijk is van de winst van de geldlener, de lening achtergesteld is bij alle andere schuldeisers én de lening pas opeisbaar is bij faillissement, surseance of ontbinding van de geldlener. Om de renteaftrekbeperking over 2013 te beperken en die voor de komende jaren te voorkomen, is het raadzaam om nog dit jaar de financieringsverhoudingen tussen u en uw BV en tussen uw BV’s onderling tegen het licht te houden en die waar nodig aan te passen. Is uw tbs-administratie op orde? Indien u als DGA te maken hebt met de terbeschikkingstellingsregeling, bent u daarvoor administratieplichtig. Dat betekent dat u verplicht bent om – als een ‘echte’ ondernemer – een administratie te voeren, waaruit – zo eist de wet – ‘te allen tijde uw rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken’. Deze administratie moet u ten minste zeven jaren bewaren. Zorg ervoor dat u tijdig, nog dit jaar, de vereiste administratieve bescheiden geordend voorhanden hebt. Let op uw vordering/schuld in rekening-courant De DGA die een vordering in rekening-courant op zijn BV heeft, moet die vordering in box 1 onder de terbeschikkingstellingregeling (TBS-regeling) verantwoorden. De rente op die vordering behoort tot zijn inkomen in box 1. Heeft hij een schuld in rekening-courant, dan moet die schuld vrijwel altijd in box 3 worden verantwoord. Dat verschil in fiscale behandeling tussen een vordering en een schuld in rekening-courant leidt tot ongerijmde resultaten. Doordat de DGA een creditstand in rekening-courant onder de TBS-regeling moet aangeven, moet hij voor de perioden van het jaar waarin hij een vordering op de BV heeft, een TBS-jaarrekening opmaken. Ontstaat vervolgens een schuld in rekening-courant, dan moet de ‘TBS-onderneming’ met een slotbalans worden afgesloten: de rekening-courant positie gaat dan van box 1 over naar box 3. De DGA die in één kalenderjaar meerdere keren door de debet-creditgrens in rekening-
courant gaat, moet evenzo veel jaarrekeningen laten opmaken! Dat maakt het wenselijk om te voorkomen dat er een vordering in rekening-courant ontstaat. Financiën heeft op praktische gronden - ter vermindering van administratieve lasten - goedgekeurd dat de DGA geen rente als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking hoeft te nemen als zijn rekening-courantvordering gedurende het gehele kalenderjaar niet uitkomt boven de € 17.500. Uiteraard mag de BV dan geen rentekosten in aftrek brengen. Check de statutaire doelstelling van uw BV Bent u DGA en verricht u namens uw BV regelmatig transacties die niet of nauwelijks te rijmen zijn met de statutaire doelstelling van uw BV? Laat die doelstelling dan aanpassen. Dat vergt een statutenwijziging bij notariële akte. Als u als DGA transacties en/of werkzaamheden namens de BV verricht die niet onder de statutaire doelstelling zijn te rangschikken, bent u daarvoor als bestuurder in privé aansprakelijk als het fout gaat. U bent gewaarschuwd… DGA: beperk uw persoonlijke aansprakelijkheid Veel Mkb-ondernemers drijven hun onderneming in een BV om hun privévermogen te beschermen voor bedrijfsrisico’s. De DGA treedt op als bestuurder van de BV, de BV is als rechtspersoon zelf aansprakelijk voor de transacties die zij – door het handelen van de bestuurder – aangaat voor de bedrijfsuitoefening: de persoonlijke aansprakelijkheid van de DGA is normaliter beperkt tot het bedrag dat hij voor de aandelen in de BV heeft opgeofferd. Maar die zekerheid is minder groot dan veel DGA’s denken! Een strikte scheiding tussen het privévermogen en de BV loopt meestal spaak omdat financiers van de BV (aanvullende) privézekerheden van de DGA eisen. Daarnaast heeft de fiscale wetgever de afgelopen jaren vele maatregelen getroffen waardoor de DGA in privé – hoofdelijk, naast de BV – kan worden aangesproken als de BV niet (tijdig) aan haar verplichtingen voldoet. Maar ook buiten het belastingrecht loopt de DGA in toenemende mate het risico dat hij in privé moet opdraaien voor ‘missers’ bij de bedrijfsuitoefening in de BV. Het dreigement van ‘onbehoorlijk bestuur’, met het risico om daarvoor in privé te worden aangesproken, is al lang niet meer beperkt tot bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen, de claimcultuur krijgt ook het MKB steeds vaster in zijn greep. DGA’s die het risico van een aansprakelijkstelling in privé willen minimaliseren, moeten veel in de wet vastgelegde verplichtingen nakomen. Dat geldt in het bijzonder bij een éénpersoons-BV, als de DGA samen met zijn partner (of als een holding-BV) alle aandelen in de BV houdt. Veel DGA’s ervaren die verplichtingen als een formaliteit, maar dat maakt het naleven ervan niet minder noodzakelijk! Bent u een DGA met een éénpersoons-BV? Zorg dan voor een correcte vastlegging van de rechtshandelingen tussen u zelf en de BV als die transactie niet behoort tot de normale bedrijfsuitoefening van de BV én u de BV bij die transactie vertegenwoordigt. C ontroleer regelmatig of de inschrijving van de BV en de bestuurder(s) in het Handelsregister nog wel correct is. En pas op met al te gewaagde investeringsplannen. Als u als DGA op naam van de BV verplichtingen aangaat terwijl u weet of behoort te weten dat de BV die verplichtingen niet kan nakomen én de BV geen verhaal biedt, loopt het risico op een persoonlijke aansprakelijkheidsstelling snel – hoog – op. Overleg met uw juridische adviseurs welke maatregelen u nog dit jaar kunt of moet nemen om het risico van een persoonlijke aansprakelijkstelling te beperken, voor de transacties in het afgelopen jaar én in de komende jaren. Medische aansprakelijkheid valt niet onder deze regeling.
BTW-vrijstelling voor medische holding-BV Gezondheidskundige diensten zijn vrijgesteld van btw, het ter beschikking stellen van personeel is belast met 21% btw. Dit verschil in BTW-positie veroorzaakt problemen bij een medicus met een holdingstructuur: de holding-BV stelt de medicus tegen een BTW-belaste vergoeding ter beschikking aan de praktijk-BV, de medicus verricht daar zijn BTW-vrije diensten. Bij deze opzet blijft de btw over die vergoeding ‘hangen’: de werk-BV is geen BTW-ondernemer, en heeft geen recht op BTW-vooraftrek. Hof Den Bosch heeft onlangs beslist dat de BTW-vrijstelling ook van toepassing is op de vergoeding die de holding-BV bedingt voor het uitlenen van de medicus – in de berechte situatie: een tandarts – om vanuit de werk-BV medische diensten te verlenen.
DEEL 3:
Eindejaartips voor ondernemers in de inkomstenbelasting
Belastingplan 2014: Zelfstandigenaftrek (nog) niet versoberd De zelfstandigenaftrek ligt al enkele jaren onder druk in politiek Den Haag. De aftrek is per 1 januari 2012 fors gekortwiekt: de oude regeling kende acht schijven, met een oplopende aftrek naarmate de winst uit onderneming lager was. Den Haag heeft die ‘straf op groei’ weggenomen, en de zelfstandigenaftrek omgebouwd tot een vaste, niet geïndexeerde aftrek van € 7.280 per jaar. Voor 2015 stond een volgende versobering van de zelfstandigenaftrek gepland: een korting van € 300 miljoen op deze ondernemersfaciliteit. Die beperking gaat nu definitief niet door. Het wachten is nu op de invoering van een winstbox voor ondernemers waarbij alle ondernemersfaciliteiten afgeschaft worden en opgaan in een vast laag tarief in die box. Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft dat tarief eerder, in zijn Fiscale Agenda van april 2011, becijferd op zo’n 28%. De invoering van een winstbox is opgenomen in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II. 14% MKB-winstvrijstelling, ook voor deeltijdondernemers Per 1 januari 2013 is de MKB-winstvrijstelling omhoog gegaan van 12% naar 14%. En het urencriterium is ook vervallen als voorwaarde voor de toepassing van deze gunstregeling. Dat betekent dat ook deeltijdondernemers en ondernemers met een baan in loondienst gebruik kunnen maken van de MKB-winstvrijstelling. Dat maakt het wel erg aantrekkelijk om, bijvoorbeeld nevenactiviteiten op grotere schaal, als een onderneming te gaan uitvoeren. Let op: als u als ondernemer verlies lijdt, is 14% van dat verlies fiscaal niet te verrekenen. Zorg voor een urenadministratie Het urencriterium is de sleutel tot vele fiscale gunstregelingen voor IB-ondernemers. Denk aan de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de fiscale oudedagsreserve, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk en de meewerkaftrek. U moet aannemelijk maken dat u ten minste 1.225 uur aan de onderneming hebt besteed. Als u geen startende ondernemer bent, en u verricht naast het werk voor uw onderneming nog andere werkzaamheden (in of buiten dienstbetrekking), dan moet u tevens aannemelijk maken dat van de voor werkzaamheden beschikbare tijd meer dan de helft is besteed aan uw onderneming. Het is noodzakelijk dat u bijhoudt hoeveel uren u voor de onderneming bezig bent en wat u in die tijd hebt gedaan. Een achteraf opgemaakte urenstaat en/of een te globale urenstaat kan ertoe leiden dat de zelfstandigenaftrek en enkele andere ondernemersfaciliteiten worden geweigerd. Bij de bestede uren moet u niet alleen denken aan de directe uren. Ook de indirecte uren kunnen meetellen. Denk hierbij aan reisuren (waaronder óók het woon-werkverkeer), overleg en onderhoudswerkzaamheden, telefoongesprekken met klanten, administratievoering, enzovoort. Veel zelfstandigen/ondernemers kunnen door de huidige economische crisis minder declarabele uren maken. Zij wijken noodgedwongen uit naar meer indirecte werkzaamheden, zoals acquisitie, een andere opzet voor de bedrijfsadministratie of het opmaken van een nog mooiere website. Dergelijke indirecte werkzaamheden worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, de daaraan bestede uren tellen dan ook gewoon mee voor het urencriterium. Starter: voorbereidingstijd telt mee voor urencriterium Een starter voldoet aan het urencriterium als hij per jaar ten minste 1.225 uur in én voor zijn onderneming werkt. Wordt de onderneming in de loop van het jaar gestart, dan blijft de urengrens onverkort op 1.225 uur gehandhaafd: er vindt géén tijdsevenredige vermindering plaats. Voor de 1.225 uren tellen alle uren met directe én indirecte werkzaamheden mee. Ook de tijd die
gespendeerd wordt aan het op peil houden of brengen van algemene vaardigheden als ondernemer. Plus de voorbereidingstijd om de onderneming van de grond te krijgen. Denk aan de uren die besteed worden voor het schrijven van een businessplan, het volgen van seminars, het overleggen met potentiële financiers, de contacten met de Kamer van Koophandel of het bouwen van een goede website. Zelfstandigen zonder personeel (met een verklaring arbeidsrelatie voor winst uit onderneming of als directeur-grootaandeelhouder) en alle andere starters mogen deze uren meetellen om aan het urencriterium te voldoen. Plan investeringen in de maatschap en buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is een fiscale stimulans voor investerende ondernemers. De ondernemer die in een jaar voor meer dan € 2.300 in premiabele bedrijfsmiddelen investeert, krijgt een aftrek van 28% van het investeringsbedrag, tot een maximum van € 15.470. Bij investeringen boven de € 102.311 wordt de aftrek stapsgewijs minder, bij investeringen boven de € 306.931 wordt geen aftrek meer verleend. Ondernemers die hun onderneming in de vorm van een firma of maatschap drijven, moeten zich realiseren dat voor de KIA de totale investering door de firma of maatschap in enig jaar beslissend is, en niet de investering per vennoot. Voor die samentelling is niet vereist dat de firma of maatschap het gehele jaar door dezelfde vennoten heeft gehad. Indien een firmant (mee)investeert in de firma én in datzelfde jaar investeert in bijvoorbeeld zijn buitenvennootschappelijk bedrijfspand, wordt de KIA bepaald door het totale investeringsbedrag. Dat leidt al snel tot een lagere KIA, over het aandeel in de investeringen in de firma én over de investeringen in het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. U kunt een dergelijke samenloop van investeringen in de firma én in uw buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen in hetzelfde jaar dan ook beter vermijden. Het spreiden van die investeringen levert meer KIA op. Starters: maximaal willekeurig afschrijven Startende ondernemers kunnen hun investeringen over 2013 tot een maximum van € 306.931 willekeurig – desgewenst in één keer tot op de restwaarde of bij een investering in een bedrijfspand tot op de bodemwaarde – afschrijven. U komt in aanmerking voor deze faciliteit als u over 2013 recht hebt op startersaftrek. Dat is het geval indien u dit jaar ten minste 1.225 uur voor de eigen onderneming hebt gewerkt, in één of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren niet voor eigen rekening een onderneming hebt gedreven én in die voorafgaande vijf jaren niet meer dan 2x de zelfstandigenaftrek hebt toegepast. Is 2013 het laatste jaar waarin u als starter wordt aangemerkt? Zorg dan dat u dit jaar nog maximaal investeert om de faciliteit optimaal te benutten. Door als starter de vrije afschrijving optimaal te benutten, kan over 2013 nog maximaal worden afgeschreven. Door die extra afschrijving kan een (fiscaal) verlies uit onderneming ontstaan. Dat verlies kan worden verrekend met de positieve inkomsten (bijvoorbeeld vanwege uw inkomsten uit arbeid) in de drie voorgaande jaren. Dat levert direct een belastingteruggave op, waarmee de liquiditeitspositie van uw onderneming wordt verbeterd. Door de vrije afschrijving kan de belastingbesparing op afschrijvingen worden gemaximaliseerd. Vermogensetikettering: privé- of bedrijfsvermogen? De ondernemer die een pand koopt en dat voor zakelijke én privédoeleinden gaat gebruiken, moet de regels van de vermogensetikettering op dat pand toepassen. Centrale vraag daarbij is of hij het gehele pand tot zijn ondernemingsvermogen moet rekenen of alleen het gedeelte dat voor de bedrijfsuitoefening wordt gebruikt.
Een belangrijk criterium daarbij is of het pand bouwtechnisch splitsbaar is in een bedrijfs- en een privégedeelte. Is dat het geval, dan moet het pand dienovereenkomstig geëtiketteerd worden: het bedrijfsgedeelte is verplicht ondernemingsvermogen, het woongedeelte verplicht privé. De ondernemer heeft dan géén keuzerecht. De Hoge Raad heeft dit uitgangspunt genuanceerd. Als er sprake is van een juridisch ongesplitst pand, behoort het niet-bedrijfsmatig gebruikte gedeelte van dat pand tot het keuzevermogen: de ondernemer kan binnen de grenzen van de redelijkheid kiezen of hij dat gedeelte van het pand tot zijn privé- of tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Maar dat niet-bedrijfsmatig gebruikte gedeelte mag weer niet tot het ondernemingsvermogen gerekend worden als dat deel van het pand zelfstandig rendabel is te maken, én vaststaat dat het door de ondernemer uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt, én het niet op enigerlei wijze dienstbaar zal zijn aan de onderneming. Een kwalificatie als ondernemingsvermogen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Vermogensetikettering herzien? In deze economisch moeilijke tijden daalt de waarde van vastgoed over de gehele linie, bedrijfspanden én woonhuizen dalen vele procenten in waarde. Als u als ondernemer uw woonwerkpand tot uw privévermogen hebt gerekend, is deze waardedaling fiscaal niet aftrekbaar: u moet die waardedaling in privé nemen. Staat het vastgoed (terecht) op de balans van een onderneming, dan kan de waardedaling van het vastgoed in mindering worden gebracht op het bedrijfsresultaat, uiterlijk op het tijdstip dat het verlies zich bij verkoop van het pand manifesteert. Daalt uw woon-werkpand in waarde? Of vreest u dat die waardedaling zich binnenkort zal voordoen? Overleg dan welke mogelijkheden er zijn om dat pand alsnog op de bedrijfsbalans op te voeren. Zo’n herziening van de vermogensetikettering is toegestaan bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden. En die kan geënsceneerd worden! Wonen en werken in één pand: meer kostenaftrek De ondernemer die in zijn privéwoning woont én werkt, kan de kosten van de werkruimte in zijn woning slechts als bedrijfskosten opvoeren als er sprake is van een ‘kwalificerende werkruimte’. Is dat het geval, dan is een beperkte kostenaftrek mogelijk: de wet staat een jaarlijkse, forfaitaire aftrek toe van 4% van de verkoopwaarde van het gedeelte van de woning dat als werkruimte wordt gebruikt. De Hoge Raad heeft deze regeling genuanceerd: de aftrekbeperking ziet uitsluitend op de gebruiksvergoeding, de ondernemer kan daarnaast ook kosten in aftrek brengen die in huurverhoudingen normaliter ten laste van de huurder komen. Renteaftrek eigen woning: privé of in de zaak De nieuwe regels voor de renteaftrek op de eigen woning – met een verplichte aflossing van de eigenwoninglening in 30 jaar, tenminste annuïtair – gelden alleen voor particulieren. Voor ondernemers die hun woning tot het ondernemingsvermogen rekenen, blijft alles bij het oude: zij kunnen de woning nog steeds financieren met een aflossingsvrije lening. Dit verschil in fiscale behandeling – én de waardedaling van veel panden – kan een goede reden zijn om de vermogensetikettering van uw woon-werkpand te herzien. Auto op de zaak of in privé? Bent u van plan om binnenkort een nieuwe auto aan te schaffen? Ga dan goed na of u de auto op de zaak of in privé gaat kopen. Houdt u de auto in privé, dan mag u voor de zakelijke kilometers (waaronder ook het woon-werkverkeer) € 0,19 per kilometer in aftrek op uw winst brengen. Zet u de auto op de zaak, dan zijn alle kosten die op de auto betrekking hebben aftrekbaar als bedrijfskosten. Voor het privégebruik van de auto moet u dan een onttrekking in aanmerking nemen. Rijdt u meer dan 500 kilometer privé, dan is de onttrekking voor privégebruik in beginsel
25% van de cataloguswaarde van uw auto. Dat kan bij zuinige, milieuvriendelijke auto’s lager zijn, te weten 20%, 14%, 7% of 0%. Als u met een sluitende rittenadministratie kunt aantonen dat u jaarlijks niet meer dan 500 privékilometers hebt gemaakt, hoeft u geen onttrekking in aanmerking te nemen. De belastingrechter heeft onlangs nog beslist dat lunchkilometers – de kilometers die u tussen de middag maakt om van kantoor naar huis en vice versa te rijden als u thuis gaat lunchen – geen privékilometers zijn. Zijn de totale kosten van uw auto van de zaak minder dan het bedrag van de bijtelling, dan blijft de bijtelling beperkt tot het bedrag van de autokosten dat als bedrijfskosten in aftrek is gebracht. Per saldo komen er dan geen autokosten ten laste van de winst. Let op: op een eenmaal gemaakte keuze – de auto op de zaak of in privé – kunt u niet zonder meer terugkomen. Dat is slechts mogelijk als sprake is van een bijzondere omstandigheid, zoals een ingrijpende wijziging in het gebruik van de auto of een wetswijziging. Het is dus van belang om ten tijde van de aanschaf van de auto een weloverwogen keuze te maken. Bijtelling young- en oldtimers: 35% De bijtelling privégebruik auto voor young- en oldtimers is sinds 1 januari 2010 35% van de waarde in het economisch verkeer van de auto. Youngtimers zijn auto’s tussen de 15 en 25 jaar oud, oldtimers zijn auto’s van 25 jaar en ouder. Om ondernemers/werkgevers te stimuleren om hun wagenpark te verjongen, en oudere, milieuonvriendelijke auto’s van 15 jaar of ouder te vervangen door moderne hybride voitures, is de bijtelling privégebruik verhoogd naar 35%. Deze hogere bijtelling geldt voor alle auto’s van 15 jaar of ouder, dus niet alleen voor youngtimers maar ook voor oldtimers. De trotse bezitters van een oldtimer hebben nu te maken met een bijtelling van 35% over de dagwaarde van hun auto in plaats van een 25% bijtelling over de – voor deze auto’s meestal lagere! – cataloguswaarde. Regel uw dotatie aan de oudedagsreserve Om de dotatie aan uw oudedagsreserve over dit jaar veilig te stellen is het verstandig om nog vóór het eind van het jaar na te gaan of uw ondernemingsvermogen eind 2013 ten minste gelijk zal zijn aan uw oudedagsreserve per ultimo 2012 plus de verwachte toevoeging over 2013. Als dit niet zo is dan kunt u nog maatregelen treffen om uw ondernemingsvermogen te verhogen. Let daarbij bijvoorbeeld op de mogelijkheden van etikettering van keuzevermogen. De oudedagsreserve is een bedrag dat u opzij mag zetten om te sparen voor uw oudedagsvoorziening. Over dat bedrag hoeft u voorlopig geen belasting te betalen: u krijgt uitstel van betaling. U bouwt uw oudedagsreserve op door jaarlijks een bedrag aan uw oudedagsreserve toe te voegen. Hiertoe bestaat geen verplichting. Voorwaarde is wel dat u voldoet aan het urencriterium. Er is een maximumbedrag dat u jaarlijks mag toevoegen. Voor 2013 is de toevoeging aan de oudedagsreserve 12% van de winst die u als ondernemer in Nederland hebt behaald. De maximale toevoeging is dit jaar € 9.542, tenzij de oudedagsreserve door de toevoeging boven het ondernemingsvermogen uitkomt. In dat geval mag u maximaal toevoegen tot uw oudedagsreserve even groot is als uw ondernemingsvermogen. Deze toevoeging aan de reserve vermindert de belastbare winst.. De stand van de opgebouwde oudedagsreserve moet u vermelden op de balans in de jaarstukken van uw onderneming. Bent u ondernemer van meerdere ondernemingen, dan kunt u de opgebouwde oudedagsreserve verdelen over de balansen van al uw ondernemingen.
Een zakelijke beloning voor uw meewerkende partner Indien uw partner meewerkt in de zaak, is het reëel om daarvoor een adequate beloning toe te kennen. U hebt de keuze uit drie mogelijkheden (als u geen man/vrouwfirma bent aangegaan), te weten: u kunt een dienstbetrekking met uw partner aangaan, een reële arbeidsbeloning overeenkomen of kiezen voor de meewerkaftrek. Voor een civielrechtelijke dienstbetrekking met uw partner is vereist dat er sprake is van een gezagsverhouding uit hoofde van de dienstbetrekking. Bij zo’n dienstbetrekking kunt u gebruik maken van faciliteiten in de loonbelasting. In deze situatie is uw partner overigens wel verplicht verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringen en derhalve premies werknemersverzekeringen verschuldigd. Indien u uw partner een reële arbeidsbeloning toekent, kunt u deze vergoeding als arbeidskosten ten laste van de winst brengen. Vereist is dan wel dat die vergoeding € 5.000 of meer bedraagt. Let op: U moet de arbeidsbeloning periodiek aan uw partner betalen. Betaling dient plaats te vinden op een bank- of girorekening die op naam van de partner staat; desgewenst kunt u de vergoeding periodiek overmaken op een en/of rekening. De meewerkaftrek is een faciliteit waarbij u in verband met de arbeid van uw in de onderneming meewerkende partner een forfaitair vast te stellen percentage, oplopend van 1,25% tot maximaal 4%, ten laste van de winst kunt brengen. Indien de meewerkaftrek wordt toegepast wordt uw meewerkende partner niet zelfstandig in de belastingheffing betrokken. U kunt de meewerkaftrek toepassen indien u als ondernemer winst geniet, aan het urencriterium voldoet en uw partner in het kalenderjaar gedurende ten minste 525 uren arbeid in uw onderneming verricht zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen die u ten laste van uw winst kunt brengen. De keuze voor een dienstbetrekking, een reële arbeidsbeloning of de meewerkaftrek wordt bepaald door de feitelijke situatie. Van belang is onder meer in welke tariefschijf u en uw partner vallen, het aantal uren dat uw partner meewerkt in de onderneming, de hoogte van de genoten beloning enzovoort. Bij kleinere arbeidsbeloningen zal toepassing van de meewerkaftrek doorgaans voordeliger zijn. Meewerkbeloning: let op de werkzaamheden Bent u gehuwd en werkt uw partner mee in uw onderneming? En maakt u daarvoor gebruik van de meewerkbeloning? Let er dan op dat de werkzaamheden van uw echtgenoot uitstijgen boven hetgeen echtgenoten voor elkaar moeten doen. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ‘echtgenoten elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen’. Als uw echtgenoot binnen uw onderneming ondersteunende werkzaamheden verricht die niet uitgaan boven de inspanningen die voortvloeien uit deze wettelijk verplichting, dan kan de inspecteur de meewerkbeloning weigeren. Laat uw meewerkende echtgenoot meer doen dan wat ondersteunende hand- en spandiensten! Man/vrouw maatschap: laat uw partner tekenen Drijft u samen met uw partner uw onderneming in een firma of maatschap? Wilt u beiden als ondernemer worden aangemerkt? Zorg er dan voor dat u beiden binnen de onderneming ‘rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming’. U moet beiden rechtstreeks aansprakelijk zijn voor schulden van de onderneming. Om aan te tonen dat ook de ondersteunende partner binnen de onderneming rechtstreeks aansprakelijk is, moet u er voor zorgen dat die partner regelmatig een zakelijk contract met een leverancier of afnemer afsluit. Zorg ervoor dat uw partner die deal ondertekent. Daarmee stelt u het fiscaal ondernemerschap van uw partner veilig.
Let op de gebruikelijkheidstoets De ondernemer die samen met zijn partner zijn onderneming drijft in de vorm van een firma of maatschap, moet bij de onderlinge taakverdeling rekening houden met de gebruikelijkheidstoets. Die toets richt zich op het aantal uren dat de partner binnen het samenwerkingsverband werkt. Daarbij tellen de gewerkte uren niet mee als de partner hoofdzakelijk (voor meer dan 70%) ondersteunende werkzaamheden verricht én derden – niet door een partnerschap verbonden personen – in eenzelfde situatie normaliter niet een firma of maatschap aangaan. De partner haalt dan de vereiste 1.225 uur per jaar niet, voldoet niet aan het urencriterium en dat kost hem of haar de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek én de vorming van de fiscale oudedagsreserve. Om de gebruikelijkheidstoets goed door te komen, moet de partner zich voor meer dan 30% van de werktijd bezighouden met hoofdtaken binnen de onderneming. Bij het onderscheid tussen ondersteunende werkzaamheden en hoofdtaken telt ervaring wel degelijk mee. Zorg ervoor dat u/uw partner kan aantonen dat hij/zij voor ten minste 31% van de werktijd een hoofdtaak binnen de onderneming verricht. De belastingrechter heeft recent beslist dat het zelfstandig verrichten van declarabele werkzaamheden dé bepalende factor is bij die gebruikelijkheidstoets. Niet van belang is of de ondersteunende partner die werkzaamheden op eigen naam kan declareren. Draag uw onderneming belastingvrij over De wet inkomstenbelasting kent een doorschuiffaciliteit, waarmee u uw onderneming – of een gedeelte daarvan – zonder belastingheffing kunt overdragen. Benut u deze faciliteit, dan moet de bedrijfsopvolger ‘in uw fiscale schoenen stappen’: hij moet uw fiscale boekwaarden overnemen, uw goedkoopmansgebruik, uw resterende rechten op investeringsaftrek en verplichtingen tot desinvesteringsbijtelling, enzovoort. U kunt de doorschuiffaciliteit toepassen bij overdracht van uw onderneming aan uw partner, in de familie of aan een derde. Voorwaarde is wél dat u ten minste drie jaar (36 maanden) de onderneming in een samenwerkingsverband voor gezamenlijke rekening hebt gedreven voordat u de onderneming geruisloos kunt doorschuiven. De doorschuiffaciliteit is ook van toepassing bij overdracht van een (gedeelte van een) onderneming aan een werknemer die tenminste drie jaar bij die onderneming in loondienst is geweest. Daarbij worden geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de werknemer, noch aan de omvang van de dienstbetrekking: overdracht aan een parttime medewerker is zonder meer mogelijk. Is een BV niet voordeliger? Ondernemers met een eenmanszaak, of een aandeel in een firma moeten zich elk jaar opnieuw afvragen of het niet voordelig is om hun onderneming om te zetten in een BV. Het verschil in belastingdruk tussen een BV en een persoonlijke onderneming, zoals een eenmanszaak of een aandeel in een firma, wordt steeds groter. De druk van de vennootschapsbelasting op de eerste € 200.000 winst in de BV komt uit op 20%. Bij een onderneming die onder de heffing van inkomstenbelasting valt, worden bij een dergelijk winstniveau alle tariefschrijven geraakt, te beginnen met een heffing in de eerste schijf van 37%, en oplopend tot 52%. Dat verschil met de vennootschapsbelasting kan niet worden goedgemaakt met de MKB-winstvrijstelling en/of de zelfstandigenaftrek. Het devies is dan ook duidelijk: ondernemers die winst van enige omvang maken, moeten nagaan of zij niet beter hun onderneming in een BV kunnen omzetten. Zeker als er naar verwachting ook de komende jaren een goede winst zal worden behaald. Dat levert op liquiditeitsbasis een substantieel voordeel op. Bij de belastingdruk in de BV moet nog wel rekening worden gehouden met een aanmerkelijkbelang-heffing van 25% over de winstreserves in de BV, maar die heffing kan zonder al te veel problemen langdurig worden uitgesteld.
Nú is het een geschikt moment om de cijfers voor deze afweging op een rij te zetten. Want als u nog dit jaar als BV verder wilt, moet u direct actie ondernemen. Bij omzetting van de eenmanszaak en dergelijke in een BV moet met de fiscus afgerekend worden over de stille reserves en goodwill (de stakingswinst). Daarbij kan gebruik worden gemaakt van diverse fiscale faciliteiten. Naast de omzetting mét fiscale afrekening kan de eenmanszaak ook fiscaal geruisloos in een BV worden omgezet. De wet stelt daartoe diverse voorwaarden.
DEEL 4:
Eindejaartips voor particulieren
Verzoek tot echtscheiding: let op de fiscale gevolgen Per 1 januari 2012 is het huwelijksvermogensrecht vernieuwd. Een voor de praktijk zeer belangrijke wijziging betreft het indienen van een verzoek tot echtscheiding. Het indienen van zo’n verzoek leidt direct tot ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Anders gezegd, het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding is gelijk aan het tijdstip waarop de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden. Tot 2012 was dat het tijdstip waarop de echtscheiding werd ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, de burgerlijke stand. Tussen beide tijdstippen kan een reeks van jaren liggen. Onder de oude regeling bleven de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten in die periode hoofdelijk aansprakelijk voor schulden die door de andere echtgenoot werden gemaakt. Dat is nu afgelopen: de gemeenschap ontbindt (met terugwerkende kracht) tot het tijdstip van indienen van het verzoek tot echtscheiding. Dat verzoek moet door de echtgenoten gezamenlijk via een advocaat worden ingediend bij de rechtbank, maar het kan ook eenzijdig door een van de echtgenoten gebeuren. Met het vernieuwde huwelijksvermogensrecht is ook de aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden aangepast. Na ontbinding van de huwelijksgemeenschap – dus direct na de indiening van het verzoek tot echtscheiding – is het privévermogen van elke echtgenoot afgeschermd voor gemeenschapsschulden. Schuldeisers kunnen zich niet meer verhalen op het privévermogen: zij kunnen zich nog slechts verhalen op hetgeen de echtgenoot heeft verkregen als gevolg van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Vóór 2012 konden schuldeisers na een echtscheiding ook het privévermogen van een echtgenoot voor gemeenschapsschulden aanspreken. Het vervroegde tijdstip van ontbinding van de gemeenschap heeft ook fiscale gevolgen. De belastingwet kent enkele doorschuifregelingen, waarbij qua termijn aangesloten wordt bij het tijdstip van ontbinding van die gemeenschap. Bijvoorbeeld de regeling tot het doorschuiven van de aanmerkelijkbelang-claim bij echtscheiding: de overgang van de aandelen moet plaatsvinden binnen twee jaar na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Partneralimentatie: anticiperen op defiscalisering Bent u in een echtscheiding verwikkeld? En ziet het er naar uit dat u alimentatieplichtig bent? Houd er dan rekening mee dat er een goede kans is dat partneralimentatie op afzienbare termijn gedefiscaliseerd gaat worden. Dat betekent geen aftrek bij u en uw ex hoeft de ontvangen alimentatie niet tot het inkomen te rekenen. U kunt anticiperen op de defiscalisering door in het echtscheidingsconvenant een voorbehoud op te nemen voor wat betreft de hoogte van de alimentatie. U kunt zo een aanpassing van de alimentatie regelen, als de aftrek c.q. belastbaarheid van partneralimentatie radicaal wijzigt. Het idee om de partneralimentatie te defiscaliseren heeft staatssecretaris Weekers van Financiën uitgewerkt in de Fiscale Agenda (voorjaar 2011) en ook nadien heeft de staatssecretaris dat voornemen richting Tweede Kamer uitgesproken. Betaalt u al langer partneralimentatie? Dan moet u de wetswijziging tot defiscalisering afwachten. Daarna kunt u een herziening van uw partneralimentatie bij de rechter aankaarten. Wilt u de partneralimentatie gaan afkopen? Houd er dan rekening mee dat het fiscale regime over niet al te lange tijd radicaal anders kan zijn.
Prijsgeven overbedelingsvordering = afkoop alimentatie Bij een echtscheiding moeten echtgenoten hun huwelijksgoederengemeenschap verdelen. Als zij op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd, komt vaak de afwikkeling van een eerder niet nageleefd (periodiek) verrekenbeding aan de orde. En er moet een partner- en kinderalimentatie worden vastgesteld. Dat kan veel financieel leed opleveren..... Als een echtgenoot bij de verdeling van de boedel meer krijgt dan waarop hij of zij recht heeft, kan dat bij een goede aanpak een fiscaal aftrekbare afkoopsom voor alimentatie opleveren. Zonder dat er daadwerkelijk afgerekend moet worden! De overbedeelde echtgenoot moet dan de vordering wegens overbedeling op de aanstaande ex-echtgenoot laten vallen. Als de advocaat/mediator voor een goede vastlegging zorgt van de verrekening ‘op papier’ – van de verplichting om alimentatie te betalen met de vordering wegens overbedeling – heeft de alimentatieplichtige ex-echtgenoot een aftrekpost, de alimentatiegerechtigde ex-echtgenoot moet die afkoopsom tot het belastbare inkomen rekenen. Dat kan een leuk fiscaal voordeel opleveren als de aftrek van de afkoopsom tegen een hoger tarief plaatsvindt dan de heffing daarover. Dat voordeel kunnen de aanstaande ex-echtelieden delen. Let op de heffingskortingen bij echtscheiding Gaat u scheiden? En hebben u en uw echtgenoot meerdere kinderen? Let er dan op dat u de inschrijving van uw kinderen in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) zo verdeelt over uzelf en uw ex-partner dat u beiden de heffingskortingen voor alleenstaande ouders met jonge kinderen kunt incasseren. Regel uw fiscaal partnerschap Per 1 januari 2011 zijn de regels voor het fiscaal partnerschap – in de inkomstenbelasting en de successiewet – flink gewijzigd. Uitgangspunt van de nieuwe regeling voor de inkomstenbelasting is dat gehuwden en geregistreerd partners altijd fiscaal partner zijn, ongeacht of zij samenwonen. Ongehuwd samenwonenden zijn in enkele aangewezen situaties verplicht fiscaal partners; de mogelijkheid om te kiezen voor een fiscaal partnerschap is vervallen. Vanaf 1 januari 2011 bent u voor de inkomstenbelasting ‘verplicht’ fiscale partners als: • u gehuwd bent of een geregistreerd partnerschap bent aangegaan. • Niet meer van belang is of u en uw echtgenoot samenwonen of op hetzelfde adres staan ingeschreven bij de gemeente. Echtgenoten die al jaren duurzaam gescheiden leven, zijn vanaf 1 januari 2011 ‘ineens’ weer fiscale partners. Met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld voor de toedeling van het resultaat uit overige werkzaamheden, het inkomen uit aanmerkelijk belang, de box 3 inkomsten enzovoort. Voor de aftrek van eigenwoningrente heeft de wetgever een uitzondering gemaakt; voor deze aftrekpost gelden duurzaam gescheiden levende echtgenoten NIET als fiscale partners. Als u van tafel en bed bent gescheiden, bent u fiscaal géén partners meer. • u ongehuwd samenwoont en beiden ingeschreven staat op hetzelfde woonadres bij de gemeente én • u een notarieel samenlevingscontract hebt, of • u samen een kind hebt, of • de ene partner het kind van de ander erkend, of • u uw huisgenoot hebt aangewezen als gerechtigde tot het partnerpensioen, of • woont in een woning waarvan u beiden (gezamenlijk) eigenaar bent, of
• u in 2012 reeds fiscaal partner was. Ongehuwd samenwonenden die niet voldoen aan één van de hiervoor genoemde vereisten, zijn géén fiscale partners (meer). U kunt alsnog voor het gehele jaar 2013 als fiscale partners aangemerkt worden als u beiden per 1 januari 2013 op hetzelfde woonadres stond ingeschreven, én nog dit jaar aan een van de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Bijvoorbeeld door nog dit jaar uw notarieel samenlevingscontract te regelen! Samengestelde gezinnen: fiscaal partners Per 1 januari 2012 is het partnerbegrip (voor de inkomstenbelasting) uitgebreid. Ongehuwd samenwonenden die kinderen in hun gezin hebben uit een andere relatie, worden voortaan ook als fiscale partners aangemerkt als zij samen met een minderjarig kind van een van hen beiden op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven. Financiën wil met deze aanpassing de ongelijke behandeling van samengestelde gezinnen ten opzichte van andere gezinnen met kinderen beëindigen. Gebleken is dat de partners in samengestelde gezinnen het fiscale partnerschap eenvoudig kunnen vermijden en daardoor aanzienlijke voordelen kunnen behalen, met name bij kindgerelateerde toeslagen en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. In situaties waarin sprake is van (onder)huur blijft het fiscale partnerschap achterwege. Voor die gevallen wordt een tegenbewijsregeling opgenomen waarbij aan de hand van een zakelijke huurovereenkomst kan worden aangetoond dat er geen sprake is van een samengesteld gezin. Zorg voor een zorgplicht in uw samenlevingscontract Ongehuwd samenwonenden kunnen voor de erfbelasting slechts als partners worden aangemerkt als zij een notarieel samenlevingscontract hebben, met daarin een wederzijdse zorgplicht. Die laatste toevoeging is essentieel om in aanmerking te kunnen komen voor de partnervrijstelling bij vererving – in 2013 is die vrijstelling € 616.880 – én voor de indeling in tariefgroep 1 (met een tarief aan erfbelasting van 10% over de eerste € 118.254 en 20% over de meerdere verkrijging). Bij een ontoereikend samenlevingscontract – zonder een wederzijdse zorgverplichting – vervalt het recht op de vrijstelling en volgt indeling in tariefgroep 2, met een tarief aan erfbelasting van 30 resp. 40%! Een notarieel samenlevingscontract met zorgverplichting is niet (meer) vereist als u ten minste vijf jaar onafgebroken een gezamenlijke huishouding hebt gevoerd; dat moet blijken uit een inschrijving op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie. Ga na of u en uw partner een correct samenlevingscontract mét wederzijdse zorgverplichting hebben. Als dat niet het geval is, laat uw samenlevingscontract dan per direct aanpassen. De wederzijdse zorgverplichting kan desgewenst beperkt blijven tot de periode van samenwoning; niet vereist is dat de zorgverplichting – zoals bij gehuwden – het karakter van een alimentatie heeft. Zijn uw huwelijkse voorwaarden nog actueel? De keuze voor een bepaald huwelijksgoederenregime wordt vaak bij het aangaan van het huwelijk bewust gemaakt en in de jaren daarna als vaststaand gegeven aanvaard. Door gewijzigde feiten en omstandigheden in de loop der tijd kan een ander huwelijksgoederenregime veel gunstiger zijn dan de indertijd gekozen regeling. Een periodieke heroverweging is daarom noodzakelijk, met name bij verandering in de gezins- of familiesituatie of bij een aanzienlijke vermogensstijging of -daling. Bent u goed getrouwd? Bent u, verliefd en onnadenkend, enige tijd geleden in gemeenschap van goederen gehuwd, terwijl u eigenlijk huwelijkse voorwaarden had willen opmaken? U kunt dat nog herstellen, zonder fiscale schade, binnen drie jaar. Als u en uw partner alsnog huwelijkse voorwaarden opmaken, kan daardoor een van u beiden worden bevoordeeld en is wellicht schenkbelasting verschuldigd.
Financiën heeft goedgekeurd dat heffing van schenkbelasting achterwege blijft als de huwelijkse voorwaarden alsnog worden opgemaakt binnen drie jaar na het sluiten van het huwelijk. Vereist is dan wel dat u en uw partner door de huwelijkse voorwaarden gerechtigd worden tot het vermogen waartoe u gerechtigd zou zijn geweest als u beiden direct bij het aangaan van het huwelijk deze voorwaarden had vastgelegd. Herstel is ook mogelijk in geval van een geregistreerd partnerschap Uw verrekenbeding: naleven is een must! Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en is er in uw huwelijksvoorwaarden een verrekeningsbeding opgenomen? Vergeet dan niet nog dit jaar de afrekening met uw echtgenoot op te stellen. Als u de afrekening (over een reeks van jaren) achterwege laat, kan dat bij overlijden of echtscheiding tot hoogst onaangename gevolgen leiden. Indien u en uw partner niet aan de verrekenplicht hebben voldaan, wordt het (bij echtscheiding) aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden! Uw partner heeft mogelijk recht op de helft van het sedert het aangaan van het huwelijk gegroeide vermogen, terwijl dat wellicht niet overeenstemt met de oorspronkelijke bedoeling van u en uw echtgenoot. Door het verrekenbeding na te leven zorgt u ervoor dat de bedoelingen van partijen met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden worden nageleefd en komt u niet voor verrassingen te staan. Dergelijke verrekenbedingen moeten zo snel mogelijk worden ‘hersteld’. Met behulp van een vaststellingsovereenkomst en wijziging van de verrekening kunnen de bedoelingen van partijen alsnog worden gerealiseerd. Wie betaalt de huishouding? Bent u op huwelijkse voorwaarden gehuwd en hebt u het afgelopen jaar meer bijgedragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding dan u contractueel verplicht bent? Dan moet u dat nog dit jaar verrekenen! Deze verrekening lijkt veel op de naleving van een periodiek verrekenbeding uit de huwelijkse voorwaarden, maar het is niet hetzelfde. In huwelijkse voorwaarden is meestal vastgelegd hoe beide echtelieden de kosten van de gezamenlijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van opvoeding van de kinderen, onderling verdelen. Als die verdeling in werkelijkheid anders uitpakt dan is afgesproken, krijgt de echtgenoot die teveel bijdraagt, een vordering op de andere echtgenoot. Uit de rechtspraak blijkt dat het erg moeilijk is om zo’n vordering bij echtscheiding alsnog te gelde te maken. U kunt die daarom beter jaarlijks afrekenen. Een finaal verrekenbeding: altijd doen Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en staat het grootste deel van het vermogen (de onderneming) op uw naam? Overweeg dan om in uw huwelijkse voorwaarden een finaal verrekenbeding bij overlijden op te nemen. Met zo’n beding erft uw partner bij uw overlijden alsof u in gemeenschap van goederen was gehuwd. Dat kan een spectaculaire besparing op erfbelasting opleveren! Een finaal verrekenbeding is verplicht wederkerig. Als uw (minder vermogende) partner eerder dan u overlijdt, pakt het beding nadelig uit. Maar dat nadeel is maar tijdelijk en veelal beperkt. En dankzij het finaal verrekenbeding kunt u in die situatie dan wel de bedrijfsopvolgingsregeling uit de Successiewet eerder toepassen. Dat compenseert het nadeel ruimschoots. Betaal (hypotheek)rente voor zes maanden vooruit Als uw belastingdruk in box 1 in 2014 lager zal zijn dan dit jaar, is het voordelig om (hypotheek)rente op uw eigen woning/hoofdverblijf nog dit jaar vooruit te betalen. Vooruitbetaalde rente die (contractueel) betrekking heeft op de periode tot 30 juni 2014 is in 2013 volledig aftrekbaar.
Loopt de verplichting om rente te betalen door tot ná 30 juni 2013 - bijvoorbeeld als in de leenovereenkomst expliciet is vastgelegd dat de rente jaarlijks vervalt op 1 december - dan is het niet mogelijk om rente aftrekbaar vooruit te betalen. Uiteraard kunt u dan wél in overleg met de schuldeiser de condities van de lening zodanig aanpassen dat aftrek van vooruitbetaalde rente alsnog mogelijk wordt. Door de (hypotheek)rente dit jaar vooruit te betalen, krijgt u eerder en meer belasting terug over de vooruitbetaalde rente. Dat voordeel moet u afwegen tegen het nadeel van het vooruitbetalen van de rente. Beperkte eigenwoningschuld: nog dit jaar aflossen Voor het bezit van een eigen woning moet u een forfaitair bedrag, het eigenwoningforfait, tot uw inkomen rekenen. Dat forfait kent vanaf 2009 geen maximumbedrag meer. Het eigenwoningforfait wordt berekend door de WOZ- waarde van de eigen woning te vermenigvuldigen met een percentage. Dat percentage is 0,60% bij woningen met een WOZ-waarde boven € 75.000, bij woningen met een WOZ-waarde van meer dan € 1.040.000 wordt dit percentage in zeven jaar tijd verhoogd tot uiteindelijk 2,35%. Op dat eigenwoningforfait mag u de rente in aftrek brengen die u betaalt op de schuld, die is aangegaan ter verwerving van de woning. Komt u door die renteaftrek uit op een negatief bedrag, dan is dat de aftrekpost in box 1. Komt u na de renteaftrek uit op een positief bedrag, dan wordt het eigenwoningforfait verminderd tot nihil. U kunt derhalve nimmer positieve inkomsten uit een eigen woning hebben. De aftrek van de eigenwoningrente levert in deze situatie geen aftrekpost op. Dan kan het voordelig zijn om de resterende eigenwoningschuld af te lossen. Door die aflossing neemt uw vermogen in box 3 af, en die lagere grondslag levert u een belastingbesparing op. En u krijgt ook nog meer korting op het eigenwoningforfait. Aflossing van de eigenwoningschuld levert dubbel op: een voordeel door vermindering van de box 3-grondslag én een vermindering van het eigenwoningforfait. 2013: een nieuwe regeling voor aftrek eigenwoningrente Vanaf 1 januari 2013 is bij nieuwe leningen de rente uitsluitend nog aftrekbaar als de lening gedurende de looptijd van maximaal 30 jaar volledig én ten minste annuïtair wordt afgelost. Dat moet contractueel worden vastgelegd: het annuïtaire aflossingsschema moet bij het afsluiten van de lening vastliggen. Als er op of na 1 januari 2013 een nieuwe aflossingsvrije hypotheek wordt afgesloten, kwalificeert die lening niet voor renteaftrek, ook niet als op die lening – vrijwillig, volgens een fictief annuïtair schema – wordt afgelost. Jaarlijks, per 31 december toetst de Belastingdienst of aan de vereiste aflossing is voldaan. Die toets vindt ook plaats bij verkoop van de eigen woning, bij wijziging van de rente en bij het oversluiten van de eigenwoningschuld. Is er onvoldoende afgelost – bij een aflossingstekort – dan wordt dat gedeelte van de lening niet langer aangemerkt als een eigenwoningschuld, en vervalt daarover de renteaftrek. Dat deel van de lening gaat van box 1 naar box 3. De wet biedt een tegemoetkoming voor tijdelijke betalingsproblemen, om te voorkomen dat die direct leiden tot het verlies van renteaftrek. De sanctie blijft achterwege als de achterstand in aflossing het volgende jaar wordt ingelopen. Ook komt er een mogelijkheid tot herstel van een aflossingstekort door een onbedoelde fout bij de betaling of door een onjuiste berekening van het aflossingsbedrag. De aflossingseisen gelden per lening. Als een particulier op of na 1 januari 2013 twee leningen is aangegaan voor zijn woning, en één lening voldoet aan de aflossingseisen en de andere niet, dan geldt voor de eerstgenoemde lening wél renteaftrek en voor de tweede niet. De vrijstelling van een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) en een beleggingsrecht eigen woning (BEW) is per 1 januari 2013 vervallen. Check ook of u gebruik kunt maken van de overgangsregeling (zie hierna)
Aftrek eigenwoningrente: benut de overgangsregeling De regeling voor de aftrek van eigenwoningrente in 2013 kent een eerbiedigende werking voor alle bestaande eigenwoningschulden. Alle leningen die per 31 december 2012 kwalificeren als eigenwoningschuld vallen onder het overgangsrecht, gedurende de nog resterende looptijd van de maximale 30-jaarstermijn voor renteaftrek. Een eerbiedigende werking geldt ook voor de eigenwoningbezitters die in 2012 hun eigen woning hebben verkocht en die in 2013 een nieuwe eigen woning gaan aanschaffen. Zij kunnen de eigenwoningschuld van hun oude, in 2012 verkochte woning ‘meenemen’ als de per ultimo 2012 bestaande eigenwoningschuld. Eenzelfde respecterende werking geldt ook voor belastingplichtigen die per 31 december 2012 een onherroepelijke schriftelijke koopovereenkomst of een koop-aannemingsovereenkomst voor een eigen woning zijn aangegaan en die woning pas in 2013 wordt (op)geleverd. Zij kunnen de schuld die (in 2013) ontstaat door nakoming van de in 2012 aangegane verplichtingen aanmerken als – fictieve – eigenwoningschuld per ultimo 2012. Belastingplichtigen die op 31 december 2012 over twee eigen woningen beschikken – de oude eigen woning die nog te koop staat, en de nieuwe eigen woning – kunnen de eigenwoningschuld op de ene woning die zij ‘overhouden’ onder het overgangsrecht brengen. Voor die eigenwoningschuld geldt ook een onverkorte renteaftrek na 1 januari 2013. De eigenwoningbezitter die in 2014 (of in een later jaar) een per 31 december 2012 bestaande eigenwoninglening oversluit – bij overstap naar een andere hypotheeknemer of bij koop van een nieuwe woning – valt ook onder het overgangsrecht: na het oversluiten blijft er sprake van een eigenwoningschuld met een ongekorte renteaftrek. Voorwaarde is dan wel dat het bedrag van de lening niet toeneemt. Wordt er bijgeleend, dan geldt voor dat meerdere wél de nieuwe regeling: dat gedeelte van de lening moet in 30 jaar volledig en ten minste annuïtair worden afgelost om in aanmerking te komen voor renteaftrek. Bij het oversluiten van een per eind 2012 bestaande eigenwoninglening vanwege de koop van een nieuwe woning wordt het bedrag van de gerespecteerde lening – met een ongekorte renteaftrek – verminderd met het bedrag van de aflossing op de eigenwoningschuld op of ná 1 januari 2013 én met de uitkomsten van de bijleenregeling. Dubbele woonlasten: ook in 2014 dubbele renteaftrek Particulieren met dubbele woonlasten – die hun tweede huis niet verkocht krijgen – kunnen drie jaar lang de hypotheekrente op beide woningen in aftrek brengen. Die driejaarstermijn wordt niet gekort als de eigenwoningbezitter zijn te koop staande woning tijdelijk – noodgedwongen – moet verhuren. Zodra de woning weer leeg komt en bestemd blijft voor de verkoop, herleeft de renteaftrek over de resterende periode van de driejaarstermijn. De wetgever heeft deze twee maatregelen enkele jaren geleden doorgevoerd, vanwege de slechte situatie op de woningmarkt. Beide maatregelen zijn tijdelijk: per 1 januari 2014 komen die te vervallen. Financiën heeft onlangs besloten de maatregelen met één jaar te verlengen, om ‘het broze herstel op de woningmarkt niet te verstoren’. Woning geërfd: let op de WOZ-waarde Bent u als erfgenaam gerechtigd tot een nalatenschap waartoe een woning behoort? Let dan op dat die woning correct gewaardeerd wordt voor de heffing van erfbelasting. De wet kent sinds 2010 een verplichte waardering op de WOZ-waarde. Dat is een ‘gedateerde’ waarde: de WOZ heeft als
peildatum 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar. Bij een overlijden in 2013 gaat de wet derhalve uit van de waarde van de woning per 1 januari 2012. Goede kans dat de woning op de sterfdatum minder waard is. In dat geval kunt u er voor kiezen om de lagere WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2013 – de WOZ-waarde voor 2014 – aan te houden. Die keuze moet u in de aangifte erfbelasting tot uitdrukking brengen. Fiscaal vriendelijke rente tussen ouders – kind Leningen in de familiesfeer, tussen ouders en kinderen, hebben vaak fiscaal vriendelijke condities. De geldschietende senior en de geldlenende junior verstaan elkaar zonder woorden, zij stemmen de leningsvoorwaarden af op hun fiscale positie. Bij een onderhandse geldlening voor de financiering van een eigen woning leidt dat tot een hogere rente dan de bank vraagt. Senior heeft daar fiscaal geen last van: hij moet de geldlening in box 3 aangeven en de heffing in die box stopt bij een forfaitair rendement van 4%. En junior kan die hogere rente in zijn box 1, als eigenwoningrente, tegen een hoger belastingtarief in aftrek brengen. Dat is mooi verdiend. Zeker als pa bereid blijkt om junior jaarlijks een deel van de betaalde rente weer (belastingvrij) terug te schenken. Fiscalisten noemen dat boxarbitrage, het inspelen op de verschillen in fiscaal regime in ons boxenstelsel. En dat is toegestaan, als er maar zakelijk gehandeld wordt. Rechtbank NoordNederland heeft met dit financieringsarrangement geen moeite, zo blijkt uit een recente uitspraak: de hogere rente die senior bedingt is zakelijk omdat hij – anders dan de bank – geen hypothecaire zekerheid heeft voor de verstrekte geldlening. Boxhoppen: voordelig, maar riskant Vermogensbestanddelen moeten aan het einde van het jaar aan een van de drie boxen worden toegedeeld. Bij die toedeling geldt een duidelijke rangorde: een vermogensbestanddeel dat in box 1 valt, kan niet aan box 2 of box 3 worden toegedeeld, ook niet als in box 1 een vrijstelling geldt. Hetzelfde geldt voor de rangorde tussen box 2 en box 3. De overgang tussen de boxen – aangeduid als boxhoppen – kan fiscaal voordeel opleveren. Als de ondernemer de tijdelijk overtollige liquide middelen in zijn bedrijf direct ná 1 januari van box 1 of vanuit de bv naar box 3 overbrengt, vermijdt hij de zware belastingheffing over het rendement op dat geld in box 1 (tarief maximaal 52%) of in de bv (belastingdruk circa 40%) en ruilt hij die voor de veel gunstiger vermogensrendementsheffing van 1,2%. Die overbrenging kan het beste direct ná 1 januari 2014 plaatsvinden. Een ander voorbeeld is het verschuiven van vermogen uit box 3 kort vóór de peildata naar box 1 of 2 om zo de vermogensrendementsheffing te vermijden. De wetgever heeft ‘stevige’ maatregelen tegen het boxhoppen getroffen. Een vermogensbestanddeel dat rondom de peildata voor de vermogensrendementsheffing vanuit box 3 naar box 1 of 2 wordt overgebracht én dat niet langer dan zes aaneengesloten maanden dienstbaar is aan het verwerven van inkomen in die andere box, wordt tot de grondslag van beide boxen gerekend. Dat betekent dubbele belastingheffing! De inkomsten die uit het ‘verschoven’ vermogensbestanddeel worden genoten tijdens de periode van minder dan zes maanden worden in box 1 of box 2 belast én het betreffende vermogensbestanddeel wordt betrokken in de vermogensrendementsheffing. Als het vermogensbestanddeel niet langer dan drie maanden uit box 3 is weggeweest, worden de inkomsten zonder meer in beide boxen in de heffing betrokken. Is het vermogen meer dan drie, maar minder dan zes maanden verschoven, dan blijft toerekening aan box 3 - en daarmee de dubbele belastingheffing - achterwege als de belastingplichtige aantoont dat er zakelijke argumenten aan de vermogensverschuiving ten grondslag liggen. Beleggen: belast in box 3 of box 1 Een particuliere belegger die zijn vermogen rendabel maakt op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, wordt in box 1 in de belastingheffing betrokken. Zijn inkomsten
uit vermogen vallen dan niet onder de vermogensrendementsheffing in box 3, maar worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, belast in box 1. De wet noemt enkele voorbeelden van ‘meer dan normaal actief vermogensbeheer’: het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate zelf verrichten van groot onderhoud en andere aanpassingen aan een zaak, en het benutten van voorwetenschap. De belastingrechter heeft meerdere uitspraken over deze kwestie gedaan. Veel uitspraken zijn positief voor particuliere beleggers, sommige pakken negatief uit. Uit de vele uitspraken blijkt dat de feitelijke verhoudingen beslissend zijn voor de boxindeling. Schenken is voordeliger dan nalaten Ouders die hun vermogen fiscaal vriendelijk aan hun kinderen of kleinkinderen willen overdragen, moeten dat bij leven doen. Schenkingen zijn daarvoor hét aangewezen instrument. Geld schenken is veel leuker dan het nalaten. Een gulle gever stemt zijn (klein)kinderen blij en tevreden én hij kan daarvan meegenieten. Ook fiscaal is schenken leuker: het kost veel minder belasting. Een erfenis van € 100.000 van vader op zoon (van stel 25 jaar) kost € 8.046 aan erfbelasting. Schenkt vader die € 100.000 in tien jaarlijkse termijnen (met gebruikmaking van de reguliere vrijstellingen; zie hierna voor het benutten van de vrijstellingen), dan is zoonlief € 3.058 aan schenkbelasting kwijt. Een voordeel van zo’n € 5.000! Schenk op tijd Schenkingen die een ouder ‘in het zicht van overlijden’, in de periode van 180 dagen voorafgaand aan zijn overlijden, aan zijn kind doet, worden belast als een verkrijging krachtens erfrecht. Dat heeft tot gevolg dat de vrijstelling (bij schenking) alsnog vervalt. En dat kost meer belasting. Schenk dus op tijd: ruim 180 dagen vóór het (vermoedelijk) tijdstip van overlijden! Een uitzondering geldt voor de schenking die onder de eenmalige hoge vrijstelling tussen ouders en kinderen (in 2013 € 24.676) valt: senior kan die schenking nog op zijn sterfbed doen. Benut alle vrijstellingen bij schenkingen aan kinderen twee bekendste vrijstellingen zijn de jaarlijkse vrijstelling (van € 5.141) én de eenmalig verhoogde vrijstelling (van € 24.676). Die verhoogde vrijstelling kan slechts éénmaal worden benut, voor een kind dat tussen de 18 en de 40 jaar jong is. Bent u vergeten om uw zoon of dochter tijdig – vóór hun 40e – een ‘grote’ vrijgestelde schenking te doen? U kunt die vergissing herstellen als uw schoondochter of schoonzoon jonger is dan 40 jaar. Financiën heeft goedgekeurd dat de hoge vrijstelling ook kan worden toegepast als de zoon of dochter van de schenker de 40-jarige leeftijd al gepasseerd is, maar diens schoondochter of schoonzoon nog niet. De schenker benut dan hun leeftijd: de schenking vindt gewoon plaats aan het eigen kind, desgewenst met een uitsluitingsclausule. Let op: deze goedkeuring kan uitsluitend worden toegepast als uw zoon of dochter gehuwd is ofwel een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Woont hij/zij ongehuwd duurzaam samen met een partner die nog geen 40 is, dan kan de verhoogde vrijstelling niet alsnog worden benut. Van de ‘grote’ vrijgestelde schenking moet aangifte schenkbelasting worden gedaan; in de aangifte moet een beroep op de verhoogde vrijstelling worden gedaan. Het optimaal benutten van de eenmalig hoge vrijstelling vergt enige planning. Een schenking tot het vrijgestelde bedrag levert een besparing aan schenkbelasting op van 10% ofwel € 2.467; wordt de vrijstelling benut bij een schenking van stel € 150.000, dan is de besparing 20% ofwel € 4.934. Zorg ervoor dat u deze vrijstelling bij de juiste schenking in zet!
Ook de vrijstelling voor schenkingen aan on- en minvermogenden kan tussen ouders en kinderen goed van pas komen, met name als het kind bij de start van zijn carrière schulden moet aangaan om zich zelfstandig te vestigen. Vrijstelling schenkbelasting naar € 100.000 Successiewet kent een eenmalige hoge vrijstelling van (thans) € 51.407 voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar, mits het kind die schenking gebruikt voor de koop of de verbouwing van een eigen woning, het aflossen van de eigenwoningschuld, dan wel de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming ter zake van de woning. Voorgesteld wordt om deze vrijstelling tijdelijk substantieel te verhogen. De vrijstelling is per 1 oktober 2013 (vooruitlopend op de wetswijziging per 1 januari 2014) verhoogd tot € 100.000. Die hogere vrijstelling geldt tot 1 januari 2015. Voorts vervalt in dat tijdvak de beperking dat de schenking van een ouder aan een kind heeft plaatsgevonden, én dat de begiftigde tussen de 18 en 40 jaar moet zijn. Dat betekent dat van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 iedereen van een familielid of van een derde een schenking van maximaal € 100.000 vrij van schenkbelasting kan ontvangen, mits het bedrag van die schenking wordt gebruikt voor de eigen woning. Ouders die de hoge vrijstelling al eerder – tot het bedrag van maximaal € 51.407 – hebben benut voor een schenking aan hun kind, kunnen het verschil met de nieuwe hogere vrijstelling alsnog belastingvrij schenken, onder de hiervoor genoemde voorwaarden. De hoge vrijstelling gaat ook gelden voor schenkingen die aangewend worden voor de aflossing van een restschuld, de schuld die resteert na de verkoop van een eigen woning met verlies waardoor de op die woning rustende eigenwoningschuld niet volledig kon worden afgelost. Deze verruiming is structureel en blijft ook ná 1 januari 2015 van toepassing. De vrijstelling van € 100.000 valt niet onder de 180 dagenregeling. Als de gulle gever binnen 180 dagen na de schenking komt te overlijden, wordt de schenking niet betrokken in de erfbelasting. Schenk aan uw kind én kleinkind Voor schenkingen aan kinderen geldt een reguliere jaarlijkse vrijstelling van € 5.141, voor een schenking aan een kleinkind is dat € 2.057. Senior kan een schenking aan junior (tot het bedrag van de wettelijke vrijstelling) leuk combineren met een vrijgestelde schenking aan de kinderen van junior, zijn kleinkinderen. Bij zo’n combinatie kan senior aan junior een vrije schenking doen tot het totale bedrag van de vrijstellingen voor het kind én het kleinkind (in 2013 € 5.141 + € 2.057), onder de last dat junior het bedrag dat grootvader belastingvrij kan schenken aan zijn kleinkind, schuldig erkent aan dat kind. Junior krijgt zo zonder schenkbelasting de beschikking over het totale bedrag; de schuldigerkenning aan zijn kind kan hij op een passend tijdstip – mits bij leven – afwikkelen. Schenk met een uitsluitingsclausule Ouders die een schenking willen doen aan hun kind dat in gemeenschap van goederen is gehuwd of binnenkort in gemeenschap van goederen zal huwen, willen soms voorkomen dat hun schoonzoon of schoondochter de helft van die schenking krijgt. Zij kunnen dan bepalen dat de schenking niet zal vallen in het (toekomstige) gezamenlijke vermogen, maar dat het geschonken bedrag privévermogen blijft van hun eigen kind. Dit kan door een uitsluitingsclausule op te nemen bij de schenking. Laat de notaris het regelen. En vraag de notaris of in uw situatie een harde of juist een zachte uitsluitingsclausule geschikt is.
Schenk zonder het beheer over uw geld kwijt te raken Voor de meeste ouders staat wel vast wat er met hun vermogen moet gebeuren: wat er over is bij hun overlijden, moet naar de kinderen of kleinkinderen. Die vermogensoverdracht kan fiscaal bezien beter niet worden uitgesteld tot het overlijden. Een overdracht bij leven, door jaarlijkse schenkingen, kost veel minder belasting. Ondanks dat fiscale voordeel voelen veel ouders er niets voor om al bij leven een flink deel van hun vermogen aan de kinderen te schenken. Wie wil er nu financieel afhankelijk worden van zijn kinderen? Ook het risico dat het kind het geschonken geld over de balk zal smijten, tempert de ouderlijke gulheid. Ouders willen wel schenken, maar alleen als zij het beheer over het geschonken vermogen behouden. Dat kan door te kiezen voor een van de vele vormen van schenken ‘met behoud van macht’. Schenk herroepelijk en bespaar schenkbelasting De gulle gever kan bepalen dat de schenking herroepelijk is. Door die clausule bij de schenking op te nemen – bij voorkeur in een notariële akte, dan wel in een onderhandse akte die door de begiftigde ‘voor gezien’ wordt getekend – behoudt de schenker de mogelijkheid om de vermogensoverdracht terug te draaien. Zo kan worden voorkomen dat senior financieel afhankelijk wordt van junior. Senior kan bij de herroepingclausule desgewenst aangeven of hij de schenking sowieso kan herroepen of slechts binnen een bepaalde periode als zich een bepaalde omstandigheid heeft voorgedaan of als dat juist niet het geval is. De herroepelijkheid van de schenking kan zo als ‘stok achter de deur’ worden gebruikt om bepaalde gedragingen van de begiftigde uit te lokken of juist te verbieden. De schenking kan ook worden ingezet als hulpmiddel bij de opvoeding. Om er zeker van te zijn dat de begiftigde bij herroeping van de schenking het eerder geschonken bedrag kan terugbetalen, moet de herroepelijke schenking gecombineerd worden met een bewindstelling. De gulle gever kan dan zelf – of een door hem aan te wijzen vertrouwenspersoon – het geschonken vermogen blijven beheren. Let op: bewindstelling duurt meestal maar vijf jaar. De begiftigde kan na die periode de rechtbank verzoeken om de bewindvoering te vernietigen als hij zelf in staat is het vermogen verantwoord te beheren. Met de herroepingclausule kunt u voorkomen dat het kind de beëindiging van de bewindstelling kan doorzetten. Als over de (herroepelijke) schenking schenkbelasting is geheven, wordt dat bij herroeping van de schenking grotendeels gerestitueerd. Bij de terugbetaling van de belasting wordt rekening gehouden met de inkomsten die de begiftigde tijdens zijn bezitsperiode op het geschonken bedrag heeft genoten. Zijn er de facto geen inkomsten, dan wordt rekening gehouden met een 4% fictief rendement. Dat biedt mogelijkheden om schenkbelasting te besparen bij een herroepelijke schenking van een zaak die nadien in waarde is gedaald. Bijvoorbeeld een pakket beursgenoteerde effecten. Als dat na de (herroepelijke) schenking in het bezit van junior in waarde is gedaald, kan senior de schenking herroepen. De eerder geheven schenkbelasting wordt dan grotendeels terugbetaald. Vervolgens schenkt senior het pakket effecten opnieuw aan junior, voor de actuele – lagere – waarde, waarover junior minder schenkbelasting moet betalen. Schenk op papier: een schenking onder schuldigerkenning Bij een schenking onder schuldigerkenning schenken pa en ma ‘op papier’ aan de kinderen: zij schenken een som geld en blijven dat geschonken bedrag schuldig. De ouders krijgen een schuld aan hun kinderen, de kinderen een vordering op hun ouders. Die vordering kunnen zij meestal pas opeisen bij het overlijden van de langstlevende ouder. Door de schenking ‘op papier’ behouden de ouders het beheer over het geschonken bedrag, de kinderen krijgen geen geld in handen. Dat maakt deze vorm van schenking goed toepasbaar als de
ouders niet voldoende vrije middelen ter beschikking hebben, bijvoorbeeld als het geld vastzit in de onderneming of in beleggingen . Let op: de ouders moeten over het schuldig gebleven bedrag jaarlijks een zakelijke rente (van 6% per jaar) aan de kinderen betalen. Doen zij dat niet, dan worden de kinderen geacht het bedrag van de schenking (plus de te betalen rente) bij overlijden krachtens erfrecht te hebben verkregen en zijn ze daarover alsnog erfbelasting verschuldigd. Om de beoogde besparing van erfbelasting zeker te stellen is het aan te raden om een schenking onder schuldigerkenning steeds bij notariële akte te doen. Schenkingen zijn in beginsel vormvrij, een notariële akte is niet vereist, maar voor ‘schenkingen ter zake des doods’ is dat anders: daar is wél een notariële akte vereist. Een schenking onder schuldigerkenning kan soms worden aangemerkt als een schenking ter zake des doods, met name als de kinderen het geschonken bedrag pas ontvangen bij of na het overlijden van de langstlevende ouder. Als in die situatie geen notariële akte van de schenking is opgemaakt, gaat de beoogde besparing van erfbelasting verloren! Schenkingen op papier: alsnog notarieel bekrachtigen Hebt u in het verleden schenkingen onder schuldigerkenning gedaan aan uw kinderen? En daarbij vastgelegd dat zij die schenkingen pas kunnen opeisen als de langstlevende ouder is overleden? Zo’n schenking terzake van de dood moet bij notariële akte, zo heeft de Hoge Raad onlangs beslist. Is dat niet gebeurd, dan is de schenking niet rechtsgeldig, en vervalt die bij het overlijden van de schenker. Van de beoogde besparing op de erfbelasting komt dan niets terecht. Om uw oude papieren schenkingen te ‘redden’ is het verstandig om die alsnog achteraf bij notariële akte te bekrachtigen. Dan moet uiteraard gebeuren vóórdat de schenker is overleden. Schenken en teruglenen. Zorg voor bewijs Een eenvoudige manier van vermogensoverdracht naar de volgende generatie is ‘schenken en teruglenen’. Deze vorm van vermogensoverdracht is de ‘doe-het-zelfvariant’ van de (notariële) schenking onder schuldigerkenning. Door te schenken en terug te lenen wordt het eigen vermogen van senior omgezet in vreemd vermogen – de schuld aan junior – en daardoor wordt de toekomstige nalatenschap van senior beperkt. En dat bespaart junior erfbelasting. Deze opzet werkt als de schenking en de geldlening voldoende los van elkaar staan. Daarbij gelden de volgende spelregels: • senior maakt het geschonken bedrag aantoonbaar over op de rekening van junior (zorg voor een bankafschrift!) • junior leent enige tijd ná de schenking een bedrag aan senior en boekt dat over op de rekening van senior (bankafschrift!). Het bedrag van de geldlening is bij voorkeur niet hetzelfde bedrag als het bedrag dat senior eerder geschonken heeft. • de lening is schriftelijk vastgelegd; daarbij is een zakelijke rente afgesproken die jaarlijks betaald wordt. Notariële akte voor periodieke giften vervalt Periodieke giften zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige uitkeringen aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI) of een vereniging, die uiterlijk eindigen bij het overlijden van de schenker. Dergelijke giften zijn zonder drempel volledig aftrekbaar. Periodieke giften moeten thans nog bij notariële akte worden vastgelegd. Die eis komt per 1 januari 2014 te vervallen; voorgesteld wordt om aftrek ook toe te staan voor periodieke giften bij een onderhandse akte van schenking. Dat biedt meer flexibiliteit voor de gulle gever en de ANBI, én een besparing op notariskosten.
Periodieke giften kunnen vanaf 1 januari 2014 bij onderhandse akte van schenking worden gedaan. Voor een volledige aftrek van dergelijke giften – zonder drempel – eist de wet thans nog dat de verplichtingen tot de periodieke giften bij notariële akte is aangegaan. Die eis komt te vervallen, met name om het doen van kleinere periodieke giften te stimuleren. Om misbruik van de giftenaftrek te voorkomen, moet de onderhandse akte wel aan diverse voorwaarden voldoen. In die akte moeten in elk geval de volgende gegevens worden vermeld: - de persoonsgegevens van de schenker; - de naam van de ANBI of vereniging, met diens unieke nummer uit het Handelsregister; - de (minimale) omvang van de gift, met de jaarlijkse uitkeringen; - de (minimale) looptijd van de schenking; - een door de ANBI of vereniging toe te kennen uniek transactienummer. De Belastingdienst zal hiervoor een model schenkingsovereenkomst op de website beschikbaar stellen. Zorg voor een levenstestament In een levenstestament kunt u vastleggen wat er moet gebeuren met uw vermogen, uw onderneming, enzovoort ingeval u onverhoopt zelf niet meer in staat bent om die beslissingen te nemen. Bijvoorbeeld omdat u na een ongeval in coma raakt, of depressief wordt, of als u al wat ouder bent en gaat dementeren. U kunt in dat levenstestament één of meer vertrouwelingen volmacht geven om uw zaken in die situatie te behartigen. Verder kunt u in zo’n testament uw wensen op medisch gebied aangeven, uw plannen met uw woning, lopende schenkingen en ga zo maar door. Een goed testament geeft rust en zekerheid en dat geldt zeker ook voor een levenstestament. Minder box 3 vermogen, minder AWBZ Per 1 januari 2013 is de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg flink verhoogd. De verhoging treft met name mensen met vermogen in box 3: vanaf 1 januari 2013 moet een fictief inkomen van 8% over het box 3 vermogen meegenomen worden bij de berekening van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage in 2013 wordt berekend op basis van het inkomen over 2011. Minder box 3-vermogen betekent een lagere eigen bijdrage. U kunt uw vermogen in box 3 wegschenken aan de (klein-)kinderen, u kunt het in een BV (in box 2) onderbrengen, en – speciaal voor de langstlevende ouders – u kunt de overbedelingschuld aan uw kinderen aflossen die ontstaan is bij het overlijden van de eerste ouder. Veel testamenten sluiten aan bij de wettelijke verdeling. Als de eerste ouder overlijdt, krijgen de kinderen hun erfdeel in de vorm van een nietopeisbare vordering op de langstlevende ouder. Zij kunnen hun vordering veelal pas opeisen bij het overlijden van die langstlevende ouder. Ouders kunnen in hun testament meerdere opeisbaarheidsgronden opnemen waardoor de kinderen hun erfdeel al eerder dan bij overlijden kunnen opvragen. Het opnemen van de ouders in een AWBZ-instelling kan zo’n opeisbaarheidsgrond zijn. Betaal uw belastingen op tijd Privébelastingschulden kunt u het beste zoveel mogelijk dit jaar nog betalen. In de Wet IB 2001 is expliciet bepaald dat deze schulden – behoudens de erfbelasting – niet in mindering kunnen worden gebracht op de heffingsgrondslag in box 3. Door de belasting nog dit jaar te betalen, is uw vermogen per 31 december lager.
Betaalt u te veel belasting, dan hebt u een vordering op de Belastingdienst. En die is in box 3 vrijgesteld van belastingheffing. Dat maakt het vooruitbetalen van een te hoge (voorlopige) privébelastingaanslag zowat aantrekkelijk. Doe grotere privé-uitgaven nog dit jaar Als u dit jaar in privé nog een nieuwe auto en/of een nieuwe inboedel voor uw woonkamer koopt, bespaart u dat belasting in box 3. Dergelijke bezittingen behoren niet tot de grondslag voor de vermogensrendementsheffing. Dat betekent dat als u de aankoop voor bijvoorbeeld € 50.000 nog dit jaar afwikkelt, uw vermogen in box 3 op 1 januari 2014 met € 50.000 is verminderd, terwijl u de waarde van verkregen auto en/of inboedel niet in box 3 hoeft aan te geven. Dat bespaart u 1,2% van € 50.000 = € 600. Middeling: een onverwachte teruggaaf van belasting Als u een sterk wisselend (belastbaar) inkomen hebt gehad in box 1 over drie aaneengesloten jaren, hebt u wellicht recht op een onverwachte belastingteruggave. Door het inkomen te middelen – gelijkelijk te verdelen – over die drie jaren kunt u de nadelige werking van het progressieve tarief van de inkomstenbelasting ongedaan maken. Door de middeling wordt de belasting herrekend en wel op basis van het gemiddelde inkomen over die drie jaren. Het verschil tussen de werkelijk geheven belasting en de herrekende belasting na middeling wordt terugbetaald. Middeling is alleen mogelijk over het inkomen in box 1. In box 2 en box 3 geldt immers een vast proportioneel tarief, zodat middeling hier zinloos is. Het verzoek om middeling moet worden ingediend binnen 36 maanden nadat de laatste belastingaanslag over de drie jaren van het middelingtijdvak onherroepelijk is geworden.