Eindejaartips 2012 Van helder accountancy, belastingadvies en consultancy wil u met het jaareinde in zicht graag attenderen op de vele mogelijkheden om nog dit jaar de belastingdruk in uw praktijk én in privé te verminderen. En op de mogelijkheden om het nieuwe jaar fiscaal goed voorbereid in te gaan. Met de eindejaartips van Van helder kunt u samen met ons adequaat reageren op de wijzigingen in de fiscale wetgeving die Den Haag per 1 januari 2013 wil doorvoeren. Het spreekt voor zich dat wij bij het samenstellen van de jaarstukken en belastingaangifte alle mogelijkheden optimaal zullen benutten. De checklist met fiscale eindejaartips is om praktische redenen in een aantal onderdelen verdeeld: - deel 1:
de eindejaartips die van belang zijn voor alle ondernemers, ongeacht de rechtsvorm van de onderneming;
- deel 2:
de eindejaartips voor ondernemers met een BV;
- deel 3:
de eindejaartips voor ondernemers met een persoonlijke onderneming, een eenmanszaak of een aandeel in een firma of maatschap;
- deel 4:
de eindejaartips voor particulieren.
Hoewel alle informatie van deze Eindejaartips door van helder accountancy zeer zorgvuldig is samengesteld kunnen de betrokkenen bij de samenstelling en uitgave geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden of onvolledigheden. Deze eindejaartips zijn o.a. ontleend aan de fiscale eindejaartips 2012 opgesteld door Belastingbelangen uitgegeven door Uitgeverij MKB fiscaal Advies b.v., zie ook www.belastingbelangen.nl.
1
Deel 1: Bent u al WUL proof? Per 1 januari 2013 wordt de Wet uniformering loonbegrip (WUL) ingevoerd. Die wet brengt een uniform loonbegrip voor de loonheffing, de premies volksverzekeringen, de premies werknemers-verzekeringen en de Zorgverzekeringswet. De belangrijkste gevolgen van de uniformering van het loonbegrip zijn: - de bijtelling van de auto van de zaak wordt onderdeel van het premieloon voor de werknemers-verzekeringen. Heeft de werknemer voor zijn auto van de zaak een verklaring geen privégebruik (of voor de bestelauto een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik), dan heeft deze wijziging geen gevolg: er is geen bijtelling, zodat ook geen premies verschuldigd zijn. Als blijkt dat de werknemer meer dan 500 kilometer voor privé rijdt, wordt de bijtelling privé gebruik auto alsnog verloond. De werknemer krijgt dan een naheffingsaanslag loonheffing, plus daarbovenop voortaan ook een aanslag premie werknemersverzekering. Deze naheffingen kunnen aan de werkgever worden opgelegd als hij wist dat de verklaringen geen privé gebruik onjuist waren. - loon dat bij een langdurige non-actiefstelling van de werknemer wordt doorbetaald, gaat behoren tot het premieloon. Vanaf 1-1-2013 wordt dergelijk loon gedurende maximaal 104 weken aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Voor doorbetalingen bij ziekte was dat al eerder zo geregeld. - De levensloopregeling wordt vanaf 2013 met de omkeerregel behandeld. De inleg is aftrekbaar en vermindert het premieloon én het uitkeringsloon voor de sociale verzekeringen. Voor werknemers is dat negatief, voor werkgevers treedt een besparing aan premies werknemersverzekeringen op als werknemers met een premieloon onder het premiemaximum (van € 50.064 in 2012) in de levensloopregeling inleggen. Een opname uit het levenslooptegoed behoort tot het premieloon: dit leidt tot een dubbele heffing omdat bij de opbouw van dit tegoed ook al premies zijn geheven. Nadeel is ook dat over het rendement van het levenslooptegoed premies werknemersverzekeringen verschuldigd worden. - De werkgeversvergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) komt te vervallen. Vanaf 1 januari 2013 is niet meer de werknemer, maar de werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Een uitzondering geldt voor de Zvwbijdrage bij DGA’s, bij de naheffing over de bijtelling privé gebruik auto en bij opting-in voor de loonheffing. Door deze aanpassing vervalt de mogelijkheid voor de werknemer om als hij voor meerdere werkgevers werkt, de teveel betaalde premie terug te vragen. Iedere werkgever is voortaan de bijdrage tot het maximum verschuldigd. Voor werknemers is de Zvw-bijdrage in het nieuwe systeem geen belastbaar loon. Dit voordeel is teniet gedaan
2
door een verhoging van het IB-tarief in de eerste schijf (met 3,45%) en de tweede schijf (met 0,05%), en een verlaging van de arbeidskorting. - De WW-franchise worden afgeschaft. Het vervallen van de franchise (€ 17.229) voor de berekening van de WW- en AWF-premie betekent dat er over een groter bedrag premie moet worden afgedragen door de werkgever. Het leidt er toe dat vanaf 2013 vanaf de eerste euro loon, premie betaald gaat worden. Weliswaar gaat de premie van 4,55% naar 2,05%, vooral de werkgevers die (veel) werknemers met een laag salaris (tot € 2.600 bruto) hebben, zullen meer aan premie moeten gaan betalen. Bij een werknemer met een maandsalaris van € 1.400 gaat het om ca. € 345 per jaar. Hogere bijdrage Zorgverzekeringswet 2012: bezwaar maken? De Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) brengt een harmonisatie van het maximum premieloon voor de werknemersverzekeringen (in 2012 € 50.064) en het maximale bijdrageloon voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (in 2011 € 33.427). De regering heeft deze harmonisatie een jaar naar voren gehaald en al doorgevoerd per 1 januari 2012. Het percentage van de Zorgverzekeringswet (7,75% in 2011) is hierdoor per 1 januari 2012 gedaald tot 7,10%, de grondslag verhoogd van € 33.427 naar € 50.064. Daardoor is de maximale bijdrage voor de Zorgverzekeringswet in 2012 per werknemer met € 965 toegenomen. Een strijdbare werknemer procedeert tegen deze verhoging. Hij stelt dat de verhoging van het Zvw-maximum bij wet had moeten worden geregeld, en niet bij een ministerieel besluit. Overleg met uw adviseur of u – ter behoud van rechten – ook bezwaar moet maken tegen de hogere Zvw-bijdrage over 2012. Hogere assurantiebelasting: voor 2013 te voorkomen? Per 1 januari 2013 wordt de assurantiebelasting verhoogd: van 9,7% naar 21%. Die belastingverhoging kost een praktijkhouder met een gemiddeld verzekeringspakket al snel vele honderden euro’s per jaar. U kunt de verhoging van de assurantiebelasting voor 2013 ontlopen door nog vóór het einde van dit jaar uw polis(sen) voor een jaar vooruit te betalen. Dan betaalt u voor 2013 nog het huidige tarief van 9,7% van de assurantiebelasting. Financiën heeft facultatief overgangsrecht voorgesteld voor premies die tussen 1 oktober en 31 december 2012 vervallen. Het gaat dan om premies die betrekking hebben op een verzekerd tijdvak vanaf 1 april 2013. Deze overgangsregeling treedt slechts in werking als te veel ondernemers en particulieren voor zo’n vooruitbetaling kiezen en daardoor de beoogde opbrengst van de verhoogde assurantiebelasting in 2013 niet wordt gehaald. Blijkt dat meet te vallen, dan blijft deze overgangsmaatregel achterwege. Vergoedingsrechten: pas uw huwelijkse voorwaarden aan! Per 1 januari 2012 is het huwelijksvermogensrecht vernieuwd. De belangrijkste wijziging betreft de invoering van de beleggingsleer voor vergoedingsrechten. Dat ziet op situaties waarin een echtgenoot het vermogen van de andere echtgenoot gebruikt om daarmee te investeren in een goed dat tot zijn vermogen gaat behoren, of dat vermogen van de andere echtgenoot gebruikt om een schuld voor zo’n eerdere investering af te lossen.
3
Dat recht ‘beloopt een gedeelte van de waarde van het goed (dat de andere echtgenoot met dat geld heeft gekocht c.q. de schuld daarvoor heeft afgelost) op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan’. Anders gezegd, de echtgenoot/schuldeiser heeft geen nominale vordering met een rentevergoeding, maar een aan de waarde van het goed gekoppelde aanspraak jegens de andere echtgenoot. De echtgenoot/schuldeiser verkrijgt zo een economisch belang in dat goed. Hij deelt mee in positieve én negatieve waardeveranderingen van het goed. Zo’n economisch belang kan averechtse fiscale gevolgen hebben. Als de ondernemer vermogen van zijn echtgenote – met wie hij op huwelijkse voorwaarden is gehuwd – gebruikt om dat te investeren in zijn onderneming, wordt de echtgenote gerechtigd tot die onderneming: zij wordt ondernemer voor de heffing van inkomstenbelasting. De ondernemer wordt dan geacht een deel van de – economische – eigendom van zijn onderneming te hebben overgedragen. Met alle fiscale gevolgen van dien. Dergelijke fiscale gevolgen zijn niet beperkt tot de winst uit onderneming; die kunnen zich ook voordoen bij de eigenwoning, de terbeschikkingstellingsregeling én de aanmerkelijk belangregeling . Het vergoedingsrecht ziet primair op echtgenoten die op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd, maar het kan zich ook voordoen bij gehuwden in gemeenschap van goederen, als een van de echtgenoten over eigen/privé vermogen beschikt door een schenking of vererving onder uitsluitingsclausule. Een vergoedingsrecht ontstaat niet als het geld besteed is aan consumptieve doeleinden, zoals de kosten van de huishouding. Is het geld besteed aan een investering in een goed, dan moet een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat het geld met of zonder toestemming van de andere echtgenoot is besteed: • Is het geld besteed zonder toestemming van de andere echtgenoot, dan ontstaat voor die andere echtgenoot een nominaal vergoedingsrecht. De andere echtgenoot deelt mee in de positieve waardeontwikkeling, niet in de negatieve ontwikkeling! • Is het geld met toestemming van de andere echtgenoot gebruikt, dan is de beleggingsleer van toepassing. De andere echtgenoot, wiens geld wordt gebruikt, krijgt een direct economisch belang in het goed op het moment van de investering. Echtgenoten kunnen overeenkomen om de beleggingsleer buiten toepassing te laten. Zij kunnen afspreken dat de geldverstrekkende echtgenoot uitsluitend een nominale vordering met een rentevergoeding krijgt. Een schriftelijke vastlegging daarvan is wenselijk; als het om een groter bedrag gaat is vastlegging bij notariële akte verstandig. Echtgenoten kunnen de beleggingsleer ook uitsluiten in de huwelijkse voorwaarden. Vraag uw adviseur of uw notaris naar het wat en hoe. Aanpassen huwelijksvoorwaarden: snel geregeld! Ondernemers die hun huwelijksgoederenregime willen aanpassen, kunnen staande het huwelijk huwelijksvoorwaarden aangaan of die voorwaarden wijzigen. Sinds 1 januari 2012 kan dat zonder toestemming van de rechtbank. De rechterlijke goedkeuring is niet meer nodig, de bevoegdheid tot het opstellen of aanpassen van huwelijkse voorwaarden komt geheel toe aan de notaris. Dat maakt het alsnog aangaan of aanpassen van huwelijksvoorwaarden een stuk gemakkelijker en goedkoper. Een aanpassing van het huwelijksgoederenregime kan van groot belang zijn, bijvoorbeeld als de ondernemer verwacht dat zijn onderneming het niet zal redden en hij failliet zal gaan. Of als de
4
ondernemer de averechtse gevolgen van de vergoedingsrechten uit het (per 1 januari 2012 vernieuwde) huwelijksvermogensrecht wil vermijden. Verzoek tot echtscheiding: einde huwelijksgoederengemeenschap Het vernieuwde huwelijksvermogensrecht heeft (ook) ingrijpende gevolgen bij echtscheiding. Vanaf 1 januari 2012 leidt het indienen van een verzoek tot echtscheiding direct tot ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Anders gezegd, het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding is gelijk aan het tijdstip waarop de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden. Onder de oude regeling was dat het tijdstip waarop de echtscheiding werd ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, de burgerlijke stand. Tussen beide tijdstippen kan een reeks van (soms wel tien) jaren liggen. Onder de oude regeling bleven de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten in die periode hoofdelijk aansprakelijk voor schulden die door de andere echtgenoot werden gemaakt. Dat is nu afgelopen: de gemeenschap ontbindt (met terugwerkende kracht) tot het tijdstip van indienen van het verzoek tot echtscheiding. Zo’n verzoek tot echtscheiding moet via een advocaat worden ingediend, bij de rechtbank, door de echtgenoten gezamenlijk, maar dat kan ook door één van hen gebeuren. De gerechtsdeurwaarder komt dan de andere echtgenoot informeren; voor derden werking is inschrijving in het huwelijksgoederenregister vereist. U bent na indiening van een verzoek tot echtscheiding direct financieel weer ‘zelfstandig’: u bent niet meer aansprakelijk voor wat uw a.s. ex-echtgenoot financieel uitspookt. Dat kan voor ondernemers die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn en waarbij een der echtgenoten over ‘eigen’ vermogen beschikt – door een schenking of vererving onder uitsluitingsclausule – van het grootste belang zijn. Bijvoorbeeld als de ondernemer verwacht dat zijn onderneming het niet zal redden en hij failliet zal gaan. Met het vernieuwde huwelijksvermogensrecht is ook de aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden aangepast. Na ontbinding van de huwelijksgemeenschap – dus direct na de indiening van het verzoek tot echtscheiding – is het privévermogen van elke echtgenoot afgeschermd voor gemeenschapsschulden. Schuldeisers kunnen zich niet meer verhalen op het privévermogen: zij kunnen zich nog slechts verhalen op hetgeen de echtgenoot heeft verkregen als gevolg van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Vóór 2012 konden schuldeisers na een echtscheiding ook het privévermogen van een echtgenoot voor gemeenschapsschulden aanspreken. Het vervroegde tijdstip van ontbinding van de gemeenschap heeft ook directe fiscale gevolgen. De belastingwet kent meerdere doorschuifregelingen, waarbij qua termijn aangesloten wordt bij het tijdstip van ontbinding van die gemeenschap. Bijvoorbeeld de regeling tot het doorschuiven van de aanmerkelijkbelang-claim bij echtscheiding: de overgang van de aandelen moet plaatsvinden binnen twee jaar na ontbinding van de huwelijksgemeenschap.
5
In 2011 besteld, in 2012 ineens afschrijven: Ondernemers kunnen het gunstige regime van de willekeurige afschrijving van 2 x 50% ook dit jaar nog toepassen als zij in 2011 een (voor dat regime aangewezen) bedrijfsmiddel hebben besteld. Financiën heeft medio 2010 de tijdelijke willekeurige afschrijving (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009) versoepeld en alsnog toegestaan dat de limiet van 50% afschrijving uitsluitend toegepast moet worden in het jaar van investering, én dat de willekeurige afschrijving ook in meer dan twee (opvolgende) jaren kan worden toegepast. Door deze versoepeling kan op in 2011 bestelde bedrijfsmiddelen ook ná 2011 nog willekeurig afgeschreven worden. De ondernemer die in 2011 een bedrijfsmiddel heeft besteld dat pas in 2012 is afgeleverd (en mitsdien ook pas in 2012 in gebruik is genomen), en daar in 2011 bij de bestelling niets op heeft aanbetaald, kan dat in 2012 desgewenst ineens tot op de restwaarde afschrijven. Het plafond van 50% afschrijving geldt enkel in het jaar van investering (= 2011), in 2012, ná de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel, kan vrijelijk worden afgeschreven. Plan uw investering: in 2012 of 2013: Bent u van plan om op korte termijn te gaan investeren? Ga na of u die investeringen nog dit jaar moet doen, of dat u die – gedeeltelijk – beter kunt uitstellen tot volgend jaar. Een spreiding van investeringen over meerdere jaren leidt meestal tot een hogere kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), en daarmee tot meer belastingvoordeel. Om voor de KIA in aanmerking te komen moet een ondernemer in 2012 meer dan € 2.300 en maximaal € 306.931 investeren in premieabele bedrijfsmiddelen. De KIA is 28% op investeringen tot maximaal € 55.248; voor investeringen van meer dan € 55.248 tot € 102.311 is de KIA een vast bedrag van € 15.470. Daarboven daalt de aftrek met 7,56% van het investeringsbedrag boven de € 102.311. Deze schijvenindeling maakt het voordelig om investeringen te ‘knippen’ en over twee jaren te spreiden. Blijft u dit jaar met de investeringen onder de drempel van € 2.300, dan doet u er verstandig aan de in 2013 geplande investeringen naar voren te halen en die nog dit jaar te doen. Zeker als u met de investeringen in 2013 wederom onder de drempel blijft. Twee jaar € 2.300 investeren levert geen aftrek op, een keer € 4.600 geeft dit jaar een aftrek van 28%, ofwel een extra aftrekpost van € 1.288. Het spreiden van investeringen levert meer investeringsaftrek en dus meer belastingbesparing op. MIA en EIA: meer investeringsaftrek: Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u gebruik maken van de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze bedrijfsmiddelen mogen niet eerder zijn gebruikt en door het ministerie van Economische Zaken moet worden verklaard dat er sprake is van een energie-investering. De EIA bedraagt 41,5%. De EIA kan samenlopen met de KIA, en zo een investeringsaftrek van 69,5% opleveren! Bij investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die als milieu-investeringen zijn aangewezen, kunt u de milieuinvesteringsaftrek (MIA) claimen. Die aftrek loopt – afhankelijk van de categorie bedrijfsmiddelen – op van 13,5% to 36%. MIA en KIA kunnen samenlopen, de MIA en de EIA niet.
6
Voor de MIA en EIA is jaarlijks een beperkt budget beschikbaar. Wordt dit overschreden, dan worden deze investeringsprikkels voor het lopende jaar stopgezet. In het nieuwe jaar kan er dan opnieuw gebruik van worden gemaakt. Houd daar rekening mee met uw investeringsplannen. Sinds 1 januari 2012 moeten meldingen voor de energie-investeringsaftrek, de milieuinvesteringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen digitaal plaatsvinden. De aanvraag van deze regelingen is ondergebracht bij het e-loket van AgentschapNL.nl. Een (semi) elektrische auto kan ook deze regeling vallen. Het kopen van een dergelijke nieuwe auto wordt dan in ieder geval fiscaal een stuk interessanter! Wij adviseren u hier graag over.
Investeringsaftrek in de firma: redelijk delen: Ondernemers die een onderneming voor gezamenlijke rekening en risico drijven, in een vennootschap onder firma of een maatschap, kunnen de investeringsaftrek op de investeringen in de firma onderling vrijelijk verdelen. Die verdeling kan gebaseerd worden op de winstverdeling, maar ook op de kapitaalsverhouding, de aandelen in stille reserves, of eenvoudigweg op het aantal firmanten, zo heeft Financiën goedgekeurd. Kiezen de firmanten voor een verdeling die niet aansluit bij de winstverdeling, dan moeten zij wél allemaal hetzelfde verdelingscriterium toepassen. En de verdeling van de aftrek moet redelijk zijn. Stuur de rekening maar per e-mail! Ondernemers kunnen (sinds 12 februari 2009) hun rekeningen volledig elektronisch verzenden. Financiën heeft de regels voor het elektronisch factureren vergaand vereenvoudigd. De opmaak en het versturen van de factuurgegevens is vormvrij; voor elektronische facturen gelden dezelfde eisen als voor papieren facturen. Voor het elektronisch verzenden van de factuur geldt nog maar één voorwaarde: de afnemer moet dat aanvaarden. De ondernemer kan die wijze van facturering vooraf met zijn afnemer afspreken, maar dat is niet vereist. Als de afnemer de factuur zonder commentaar verwerkt en betaalt, wordt hij geacht akkoord te gaan met de elektronische verzending. Bij transacties tussen ondernemers in Nederland zal dat naar verwachting geen problemen opleveren. Een elektronische factuur moet dezelfde gegevens bevatten als een papieren factuur. Ook de bewaarplicht is gelijk: de ondernemer die de factuur verzendt én de ondernemer die de factuur krijgt, moeten die zeven jaar bewaren. De ondernemer is vrij in de wijze waarop hij de facturen opslaat. Hierbij geldt wel als voorwaarde dat de ondernemer de factuurgegevens op verzoek van de inspecteur binnen een redelijke termijn ter beschikking moet kunnen stellen. Let op de BTW-factuur: De belastingwet stelt een groot aantal eisen aan de BTW-factuur. Aan wat er op moet staan – te weten: de NAW-gegevens van leverancier en afnemer, de datum van uitreiking, het BTW-identificatienummer, de hoeveelheid en aard van de geleverde dienst of goederen, het tijdstip van de prestatie, eventuele vooruitbetalingen en kortingen, het BTW-tarief en BTW-bedrag, het BTW-identificatienummer van de afnemer bij een BTW-
7
verlegd of intracommunautaire levering, en niet te vergeten: een opvolgend nummer – én het tijdstip waarop de factuur moet worden uitgereikt. Dat is ten laatste de 15de van de maand volgend op de maand waarin de dienst is verricht of de goederen zijn geleverd. De Belastingdienst controleert nadrukkelijk op een correcte en tijdige facturering. Doet u dat ook: de boete per onjuiste factuur kan oplopen tot maximaal € 4.920. Suppletie BTW: verplichte kost! Heeft u te weinig BTW afgedragen, over 2011, een ouder jaar, of een van de tijdvakken in het lopende jaar? Heeft u de bijbehorende suppletie nog niet gedaan? Doe dat dan zo snel mogelijk. Vanaf 1 januari 2012 zijn ondernemers wettelijk verplicht om een BTWsuppletie in te dienen. U moet de suppletie in beginsel indienen met het digitale formulier, te downloaden via de site van de Belastingdienst. Als u niet tijdig een suppletie indient, kan u dat een aanvullende vergrijpboete van maximaal 100% van de meer verschuldigde BTW kosten, naast de reguliere verzuim- of vergrijpboete wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde BTW. De extra boete is zeker aan de orde als de inspecteur u ‘op het spoor’ is voordat u een suppletie heeft ingediend. Medici let op met BTW: regel uw BTW-positie! (er is voorgesteld de ingangsdatum te verschuiven naar 2014, hierover is thans nog geen zekerheid) Per 1 januari 2013 wordt de BTW-vrijstelling voor medische diensten beperkt tot gezondheidskundige diensten die een BIG-beroepsbeoefenaar binnen zijn BIGbevoegdheid verleent. Door deze wetswijziging vervalt de BTW-vrijstelling voor veel reguliere en alternatieve zorgverleners, zoals acupuncturisten, chiropractoren, pedagogen, osteopaten en psychologen. En voor de complementaire diensten die CAMartsen en fysiotherapeuten (buiten hun BIG-bevoegdheid) verrichten, op het gebied van homeopathie, acupunctuur, neuraal-, regulatie- en orthomanuele therapie. De diensten van de eerstgenoemde groep van vrije beroepers komen volledig onder de BTW te vallen, complementair werkende artsen en fysiotherapeuten moeten hun dienstverlening gaan splitsen in BTW-vrije en BTW-belaste diensten. Psychologische diensten door gezondheidszorgpsychologen, blijven wel BTW-vrijgesteld. Dat geldt ook voor de diensten van de kinder- en jeugdpsycholoog, de psycholoog arbeid en gezondheid en de orthopedagoog generalist. Deze diensten voor de psyche blijven buiten de BTW op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel. De beperking van BTWvrijstelling voor medische diensten heeft tot gevolg dat een groot aantal medische beroepsbeoefenaren vanaf 1 januari 2013 over hun omzet – of een deel daarvan – BTW verschuldigd wordt. Met de BTW-plicht krijgen deze beroepsbeoefenaren ook recht op aftrek van de BTW die hun in rekening wordt gebracht op de kosten en lasten ten behoeve van de BTW-belaste diensten. En dat noopt deze dienstverleners om de nog voor dit jaar geplande investeringen en uitgaven kritisch te bezien. Als die investeringen en uitgaven (deels) gebruikt gaan worden voor de BTW-belaste dienstverlening, is het aan te raden om die uitgaven uit te stellen tot op of ná 1 januari 2013: dan kan het recht op (gedeeltelijke) BTW-aftrek direct te gelde worden gemaakt. Door de overgang naar de BTW-belaste positie kunnen zij ook alsnog recht krijgen op een (gedeeltelijke) aftrek van de BTW op investeringen die al vóór 1 januari 2013 zijn
8
gedaan. De herzieningsregeling biedt deze mogelijkheid voor investeringen in roerende zaken die in de afgelopen vijf jaar in gebruik zijn genomen, voor investeringen in onroerende zaken is die termijn 10 jaar. Als deze investeringen aantoonbaar benut worden voor BTW-belaste prestaties (vanaf 1 januari 2013), kan voor ieder jaar alsnog een vijfde of een tiende gedeelte van de BTW op de investering als voorbelasting in aftrek worden gebracht. Medische dienstverleners die slechts een beperkt gedeelte van hun omzet BTW-belast gaan verrichten, zoals veel CAM-artsen, zitten niet te wachten op de status van BTWondernemer. Zij moeten een BTW-administratie gaan voeren, met alle bijhorende administratieve verplichtingen, om – in de meeste gevallen – na afloop van het jaar te constateren dat zij per saldo geen BTW terugkrijgen of moeten afdragen vanwege de kleine ondernemersregeling (KOR). Overleg dat met uw adviseur van Van helder! Als u verwacht dat u de komende jaren vanwege de KOR toch geen BTW verschuldigd bent, kunt u de Belastingdienst vragen om ontheffing van de administratieve verplichtingen voor de omzetbelasting. U hoeft dan geen facturen aan uw afnemers uit te reiken, geen BTW-boekhouding bij te houden én geen BTW-aangiften te doen.
Privégebruik auto: 0%, 14%, 20%, 25% of 35% De bijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak is sterk milieugedifferentieerd. De standaardbijtelling is 25% van de catalogusprijs, voor zuinige, milieuvriendelijke auto’s geldt een bijtelling van 0%, 14% of 20%. Voor elektrisch aangedreven auto’s geldt (sinds 1 januari 2010) een bijtelling van 0%. De 14% bijtelling geldt voor auto’s met een beperkte CO2-uitstoot; voor auto’s met een benzinemotor tot (maximaal) 103 gram per kilometer, voor auto’s met een dieselmotor tot 92 gram. Een bijtelling van 20% geldt voor benzineauto’s met een CO2-uitstoot van 103 tot 132 gram per kilometer en auto’s met een dieselmotor tussen de 92 en 114 gram. Voor young- en oldtimers geldt een bijtelling van 35% van de dagwaarde van de auto. De bijtelling voor privégebruik verplicht u om de lopende regelingen voor het autogebruik binnen uw praktijk opnieuw tegen het licht te houden. En om de aanschaf of lease van milieuvriendelijke of elektrische auto’s te overwegen. Zuinige auto’s: geen MRB, geen BPM, 14% bijtelling, KIA Financiën wil de aanschaf en het gebruik van zeer zuinige auto’s stimuleren. Voor deze auto’s gelden meerdere fiscaal gunstige regelingen: er is geen motorrijtuigenbelasting (MRB) verschuldigd, er is geen aanschafbelasting (belasting van personenauto’s en motorrijwielen, BPM) verschuldigd, voor privégebruik geldt de lagere 14%-bijtelling, een investering in deze personenauto’s komt in aanmerking voor de kleinschaligheidstoeslag (KIA) van 28%. Zeer zuinige auto’s zijn auto’s met een CO2-uitstoot tot 103 gram per kilometer voor benzineauto’s, en tot 92 gram per km voor diesels. Rittenadministratie: onbegonnen werk? De automobilist met een auto van de zaak die de bijtelling privégebruik auto wil vermijden, moet kunnen aantonen dat hij zijn auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Hij kan dat bewijs leveren met een
9
kilometeradministratie of op een andere manier. De vrije bewijsleer is hier van toepassing. De inrichting van de rittenregistratie is nauwkeurig voorgeschreven in de wet. De wet eist dat in zo’n administratie ten minste de volgende gegevens zijn vermeld: • merk, type en kenteken van de auto; • periode van de terbeschikkingstelling van de auto; • per afzonderlijke rit: (1) de datum, (2) de begin- en eindstand van de kilometerteller, (3) begin- en eindadres, (4) de gereden route als die afwijkt van de gebruikelijke route en (5) het karakter van de rit. Een correcte rittenadministratie moet sluitend zijn en inzicht bieden in alle verreden kilometers. Een blackboxsysteem levert niet het vereiste bewijs. Een dergelijk systeem kan wel een bijdrage leveren aan het voeren van een adequate rittenadministratie. Een rittenadministratie moet in beginsel gedurende het gehele kalenderjaar worden bijgehouden. De belastingrechter gaat hier soms soepel mee om en aanvaardt soms een rittenadministratie over enkele maanden als voldoende bewijs. Maar de rechter is bijzonder streng bij de beoordeling of de rittenadministratie voldoet aan de wettelijke vereisten. Let op: de fiscus controleert uw rittenadministratie digitaal. Aan de hand van gegevens van het CJIB (over de bekeuringen), de tankbeurten (betalingen per creditcard, waar en op welke plaats), kilometragegegevens van de garage en/of leasemaatschappij, het autopaspoort etc. Nieuwe auto van de zaak, nieuwe verklaring geen privégebruik: Krijgt één van uw werknemers een nieuwe auto van de zaak? Als de werknemer voor zijn auto van de zaak een verklaring geen privégebruik heeft, moet hij zo’n verklaring voor zijn nieuwe auto opnieuw aanvragen en bij u inleveren. Als werkgever kunt u geen rechten ontlenen aan de verklaring voor de oude auto van de zaak. Zorg ervoor dat uw werknemer tijdig een nieuwe verklaring voor zijn nieuwe auto van de zaak aanvraagt. Forse boetes bij gerommel met kilometeradministratie: De automobilist die oneigenlijk gebruik maakt van de verklaring ‘geen privégebruik auto’ of van de verklaring ‘uitsluitend zakelijk gebruik’ (van een bestelauto) en die gesnapt wordt, kan rekenen op een naheffing van loonbelasting met een fikse boete. De inspecteur kan met het nieuwe Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst – het BBBB – in de hand een verzuimboete opleggen wegens het niet tijdig afdragen van de verschuldigde belasting. Die boete is € 3.936 en bij ‘een uitzonderlijk geval’ € 4.920. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor als de automobilist een tweede keer in de fout gaat. Heeft de automobilist een onjuiste of onvolledige rittenadministratie overgelegd – om de naheffing af te weren – dan moet de inspecteur altijd de maximumboete van € 4.920 opleggen. Naast de verzuimboete kan de inspecteur ook een vergrijpboete opleggen. Die boete is aan de orde als de bijtelling privégebruik auto door opzet of grove schuld niet tot het loon is gerekend. Bij grove schuld is de boete 40% van de nageheven belasting, bij opzet 80%. Bij een onjuiste of onvolledige rittenadministratie kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van 100% van de gemiste belasting.
10
Maak als werkgever duidelijke afspraken met uw medewerkers wie er moet opdraaien voor de boete als de Belastingdienst constateert dat uw medewerker meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden in zijn auto van de zaak heeft gereden. Of als geconstateerd wordt dat zijn kilometeradministratie ondeugdelijk is. Of verloon altijd de bijtelling privé-gebruik auto. Als uw medewerker zegt niet meer dan 500 kilometer voor privé te rijden moet hij maar bij de Belastingdienst bezwaar maken tegen de inhouding van loonheffing. Voor de werkgever geldt een verklaring geen privégebruik van de werknemer als een vrijwaringbewijs: hij loopt geen risico’s ter zake van een naheffing van loonbelasting. Maar dat is anders als de werkgever wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de werknemer zijn auto van de zaak voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. De inspecteur kan dan de naheffingsaanslag aan de werkgever opleggen, zodat die voor de boete moet opdraaien. Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner! Werken u en uw partner samen in de IB-onderneming, of staat u beiden op de pay-roll van de bv? En heeft u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? Als die auto aan u beiden ter beschikking staat, kunt u de bijtelling privégebruik auto delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de onderneming vervullen dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak hoort. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over uw beiden worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen in box 1 wordt toegedeeld, kost minder belasting. Sale-leaseback: huur in plaats van afschrijving Kunt u in de praktijk / de BV niet meer afschrijven op uw praktijkpand omdat de bodemwaarde bereikt is? Laat uw adviseur dan eens nagaan of u / de BV dat pand niet beter aan uw meerderjarige kinderen kan verkopen, en het pand vervolgens terug huren. In de praktijk / in de BV kunt u de huur en de bijbehorende lasten als praktijkkosten opvoeren, en uw meerderjarige kinderen kunnen de vruchten van het praktijk fiscaal vriendelijk in box 3 – laag belast – incasseren. U / uw BV moet zakelijk handelen met uw kinderen: de prijs van het pand én de huurcondities moeten zakelijk zijn. Als u / uw BV op de verkoop van het pand een boekwinst maakt kan die winst waarschijnlijk in een herinvesteringsreserve worden ondergebracht. U/ de BV moet dan wel aan kunnen tonen dat u / de BV op niet al te lange termijn in andere bedrijfsmiddelen gaat (her-)investeren. Dat hoeft niet per se in een praktijkpand te zijn. Of heeft u/ uw BV nog compensabele verliezen door de crisis? Dan kunt u de boekwinst op de verkoop van het pand met die verliezen verrekenen. De overdracht van het bedrijfspand kost 6% overdrachtsbelasting. Dat is een drempel die terugverdiend moet worden. Bezwaar maken tegen WOZ-waarde: De WOZ-waarde is een belangrijke factor bij de fiscale afschrijving op vastgoed. Ga na of de gemeente de WOZ-waarde van uw pand wel correct heeft vastgesteld. Wij kunnen zo nodig bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking. Let op: bezwaar maken kan uitsluitend
11
tegen de WOZ-beschikking en wel binnen zes weken na dagtekening ervan. U kunt de WOZ-waarde niet (meer) ter discussie stellen bij de vaststelling van de aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting! Liever onderhoud dan verbetering: Hebt u een praktijkpand met een lage fiscale boekwaarde? Dan is de kans groot dat u niet meer kunt afschrijven op dat pand. Volgens de nieuwe afschrijvingsregels kan de ondernemer zijn praktijkpand afschrijven tot op de helft van de WOZ-waarde. Is de fiscale boekwaarde van het pand lager, dan is afschrijving niet meer toegestaan. Bij een beleggingspand is die limiet nog hoger: dat kan slechts afgeschreven worden tot op de volle WOZ-waarde. Door de nieuwe afschrijvingsregels worden onderhoudskosten op het pand fiscaal vriendelijker behandeld dan kosten van verbetering. Onderhoudskosten zijn direct aftrekbaar, terwijl kosten van verbetering bij het pand geactiveerd moeten worden en – vanwege de lage fiscale boekwaarde van het pand – mogelijk niet kunnen worden afgeschreven. Herinvesteringsreserve: belastingheffing langdurig uitgesteld: De ondernemer die een bedrijfsmiddel met boekwinst verkoopt, kan die boekwinst onderbrengen in een herinvesteringsreserve en zo de directe belastingheffing over die boekwinst voorkomen. Vereist is dan wel dat de ondernemer het voornemen heeft om te herinvesteren. De herinvestering moet plaatsvinden in hetzelfde jaar of de drie volgende jaren. Bij de afboeking van de herinvesteringsreserve moet rekening gehouden worden met de boekwaarde-eis. Na afboeking van de herinvesteringsreserve mag de boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel niet lager uitkomen dan de boekwaarde van het vervreemde bedrijfsmiddel. Dit is een lastige eis die in de praktijk tot het nodige rekenwerk leidt. Als u ultimo 2012 gebruik wilt maken van de herinvesteringsreserve, moet u maatregelen treffen om uw herinvesteringsvoornemen op die datum te kunnen aantonen. Denk aan het vastleggen van de voorgenomen investeringen in een directiebesluit, aangevuld met vastleggingen van de concrete stappen die u heeft ondernomen om de herinvestering gestalte te (kunnen) geven. Houd er rekening mee dat veelal achteraf wordt getoetst of daadwerkelijk is geherinvesteerd. Het voornemen tot herinvestering is niet alleen van belang voor de vraag of de reserve kan worden gevormd, maar ook of die reserve in de volgende (drie) jaren kan worden gehandhaafd. Zorg ervoor dat u de gegevens bij de hand heeft waarmee u het herinvesteringsvoornemen kunt aantonen! Medisch specialist of apotheker: waardeer mogelijk uw goodwill af Heeft u zich een paar jaar geleden als vrije beroeper, bijvoorbeeld als apotheker, duur moeten inkopen? En heeft u de betaalde goodwill nog niet volledig afgeschreven? Laat uw adviseur dan eens nagaan of een afwaardering van de goodwill op lagere bedrijfswaarde niet mogelijk is. Door de recente crisis is de winstgevendheid van veel organisaties van vrije beroepers sterk gedaald. Bij apotheken is dat overduidelijk: de gemiddeld betaalde goodwill voor een apotheek is gehalveerd. Oorzaak: de recente prijsdaling van geneesmiddelen die grote zorgverzekeraars hebben afgedwongen met het zogenoemde preferentiebeleid. Fabrikanten missen daardoor de financiële ruimte om apothekers de voorheen gebruikelijke kortingen en bonussen voor generieke (patentloze) geneesmiddelen te geven. En dat leidt tot een structureel lagere waarde van de
12
apotheek. Maar ook bijvoorbeeld medische specialisten zien hun winstaandeel uit de beroepsuitoefening fors afnemen. Let op de kostenaftrekbeperking: In de wet zijn diverse kostensoorten opgesomd die beperkt of in het geheel niet aftrekbaar zijn van de praktijkwinst. Beperkt aftrekbaar zijn de kosten van voedsel, drank en genotmiddelen, representatie - daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak - en van congressen, seminars, excursies, studiereizen en dergelijke, inclusief reis- en verblijfkosten. Deze kosten zijn tot een bedrag van € 4.400 niet aftrekbaar. U kunt er ook voor kiezen deze kosten voor 73,5% in aftrek te brengen. Dat is voordelig als de beperkt aftrekbare kosten over 2011 minder dan € 16.600 bedragen. Voor bv’s geldt een soortgelijke regeling, maar het niet-aftrekbare bedrag voor bv’s bedraagt 0,4% van de loonsom in de bv, indien de uitkomst daarvan meer is dan € 4.400. Overleg met uw adviseur welke van beide regelingen in uw situatie het voordeligste uitpakt. Check de VAR bij de Belastingdienst: Werkt u binnen uw praktijk met ZZP-ers? Check dan hun VAR! Een VAR-winst uit onderneming of een VAR-directeur-grootaandeelhouder geeft u als opdrachtgever de begeerde vrijwaring dat u niet als werkgever van de ZZP-er kunt worden aangemerkt. U moet als opdrachtgever dan wel aan wél vier voorwaarden voldoen: u moet een kopie van de VAR bij uw administratie bewaren, de identiteit van de ZZP-er vaststellen en een kopie van diens geldig identiteitsbewijs bij uw administratie bewaren, controleren of de werkzaamheden van de ZZP-er overeenkomen met de in de VAR genoemde werkzaamheden, én controleren of de werkzaamheden plaatsvinden binnen de geldigheidsduur van de VAR. De VAR geeft duidelijkheid over de fiscale positie van een freelancer of van een ZZP-er. Die kan met de juiste VAR in handen zijn opdrachtgever vrijwaren voor een naheffing van loonbelasting en premies. Dat maakt zo’n VAR tot een begeerd bezit, zozeer zelfs dat valselijk opgemaakte VAR’s opduiken als de Belastingdienst weigert om zo’n verklaring af te geven omdat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. U kunt de VAR bij de Belastingdienst laten checken, bij het Landelijk Coördinatiepunt VAR telefoon 088-15 11 000. De Belastingdienst checkt de combinatie BSN (Burger Service Nummer) en VAR. Is die akkoord, dan weet u als opdrachtgever dat u gevrijwaard bent van een naheffing van loonbelasting en premies. Is de VAR niet akkoord, dan kunt u tijdig maatregelen nemen om die naheffing te voorkomen. Regel uw Waadi-registratie Leent u wel eens – tijdelijk – een of meer van uw personeelsleden uit aan een collegapraktijkhouder? Regel dan uw Waadi-registratie bij de Kamer van Koophandel! De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is onlangs ingrijpend gewijzigd, om malafide uitzendbureaus te bestrijden. Daarbij is ook een registratieplicht ingevoerd voor andere ondernemers die ondergeschikt personeel uitlenen, zoals aannemers, bouw- en
13
installatiebedrijven, communicatiebureaus, ict-ondernemingen en accountantskantoren. Het binnen een concern uitlenen van personeel valt niet onder de Waadi. Bent u niet geregistreerd, dan kan u dat op een forse boete komen te staan. Voor u als uitlener van personeel, én voor de inlener. Bij een eerste overtreding is de boete € 12.000 per werknemer, bij de tweede en derde overtreding loopt dat op naar € 24.000 resp. € 36.000, de maximale boete is € 76.000 per uitlener of inlener. De Waadi registratie is verplicht vanaf 1 juli 2012, op het tijdstip dat u personeel uitleent. De 30% regeling: snel oppakken! Werknemers die in het buitenland geworven zijn, of die vanuit het buitenland zijn uitgezonden om in Nederland te komen werken, kunnen – onder voorwaarden – in aanmerking komen voor de 30%-regeling. Die regeling biedt een belastingvrije vergoeding voor de extra kosten van het verblijf in Nederland tot 30% van het loon; deze vrijstelling kan 10 jaar lang worden toegepast. De werknemer die deze profijtelijke regeling wil benutten, moet beschikken over een specifieke deskundigheid die niet of nauwelijks te vinden is op de Nederlandse arbeidsmarkt. • De bij de werknemer vereiste specifieke deskundigheid is ingevuld door een salarisnorm. Voor 2012 is dat € 50.000; dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Als de (in het buitenland geworven) werknemer een salaris heeft van dit bedrag of meer wordt hij geacht te beschikken over specifieke deskundigheid. • De 30% regeling kan maximaal 10 jaar worden benut. Deze periode wordt gekort met een eerdere periode van verblijf of tewerkstelling in Nederland. Deze kortingsregeling is aangescherpt door verlenging van de toets periode van 10 naar 25 jaar: een eerdere periode van verblijf of tewerkstelling in Nederland in die 25 jaar, of die in die periode is geëindigd, komt in mindering op de looptijd van 10 jaar. • Werknemers die in het buitenland in de grensstreek met Nederland wonen, komen slechts voor de 30% regeling in aanmerking als zij op een afstand van ten minste 150 kilometer van de Nederlandse grenzen wonen. • Voor jonge buitenlanders die in Nederland promoveren en die voorafgaand aan die periode van promoveren in het buitenland verbleven, wordt de 30% regeling versoepeld: de toets of die werknemer ‘uit het buitenland is aangeworven’ komt te vervallen. Werknemers die ultimo 2011 onder de 30% regeling vallen, worden geëerbiedigd: de nieuwe regels gelden niet voor hen. Daarop geld één uitzondering: de inspecteur kan na vijf jaar opnieuw toetsen of de werknemer nog voldoet voor toepassing van de 30% regeling. De inspecteur moet bij die toets de salarisnorm in acht nemen. Regel een personeelsfonds Heeft u, werkgever, al een personeelsfonds binnen uw praktijk? Zo’n fonds kan erg nuttig zijn als u de werkkostenregeling binnen uw praktijk gaat invoeren. U kunt als werkgever een belastingvrije bijdrage verstrekken aan de kas van het personeelsfonds. Die bijdrage is – binnen de grenzen van de redelijkheid – géén loon voor de werknemers, en u kunt die bijdrage wél als loonkosten ten laste van de winst brengen. Vereist is dan wel dat tenminste driekwart van de werknemers lid kan worden van het fonds én dat het fonds met het geld leuke dingen doet voor het personeel. Het
14
personeelsfonds wordt een aantrekkelijk alternatief voor ‘leuke dingen voor het personeel’ als u de vrije loonruimte van 1,4% van de loonsom (onder de werkkostenregeling) al voor andere personeelsvoorzieningen heeft benut. Als een werkgever de werknemer een geschenk geeft van stel € 100 en dat geschenk past niet meer binnen de vrije ruimte van de werkkostenregeling, dan is de werkgever daarover 80% eindheffing verschuldigd. Het geschenk kost de werkgever dan in totaal € 180, de werknemer houdt netto (het geschenk met een waarde van) € 100 over. Als de werkgever en de werknemer – binnen de hiervoor genoemde voorwaarden – in dat jaar ieder € 50 bijdragen aan het personeelsfonds, kan het fonds dat geschenk van € 100 belastingvrij aan de werknemer geven. De werkgever vergoedt de eigen bijdrage van € 50 die de werknemer in het fonds heeft gestort. Als die vergoeding niet meer onder de vrije ruimte van de werkkostenregeling kan worden gebracht, kost dat de werkgever een eindheffing van 80% van € 50 = € 40. De totale kosten voor de werkgever zijn dan € 140, te weten de eigen bijdrage van € 50, plus de vergoeding van de bijdrage van de werknemer van € 50, plus de eindheffing daarover van € 40. Dat is wel € 40 minder dan in de eerstgenoemde variant, terwijl de werknemer ook hier (het geschenk met een waarde van) € 100 netto overhoudt. Een personeelsfonds kan nog lucratiever worden ingezet als de werkgever in jaar 1 een flink bedrag in dat fonds stort – die hij als personeelskosten ten laste van het bedrijfsresultaat kan brengen – waarna de werkgever en de werknemers vijf jaar lang hetzelfde (bescheiden) bedrag in het fonds storten. Bijvoorbeeld ieder per jaar € 10. In jaar 6 heeft het fonds dan een vermogen dat voor het overgrote deel van de werkgever afkomstig is, en dat belastingvrij, binnen de grenzen van een derdenfonds, aan werknemers kan worden uitgekeerd. De rechter heeft deze opzet onlangs ook goedgekeurd bij een fonds dat nog geen 5 jaar bestond. Kerstpakketten: houd de kosten in de hand! Gaat u dit jaar weer kerstpakketten uitdelen aan uw werknemers en relaties? Let op: kerstpakketten pakken vaak veel duurder uit dan u denkt. Dat komt omdat u de kerstpakketten vrij van belasting wilt weggeven. Beter gezegd: moet geven. Als u iemand een geschenk geeft, en die ander moet daar belasting over betalen, werkt dat niet zo relatie bevorderend. En dat was toch de bedoeling van het relatiegeschenk............... Voor kerstpakketten voor uw medewerkers kunt u de belastingheffing afkopen met een eindheffing van 20%. Tenminste, als u voor dit jaar de werkkostenregeling nog niet toepast én het pakket niet duurder is dan € 70. Het pakket kost dan mét eindheffing € 84. Kost het pakket meer dan € 70, maar niet meer dan € 136, dan moet u over het surplus boven € 70 het gebruteerde eindtarief toepassen. Dat tarief is hoger, het pakket wordt dus duurder. Voor kerstpakketten voor uw relaties kunt u de belastingheffing afkopen tegen een eindtarief van 45%. Tot € 136, daarboven wordt het tarief 75%. WBSO: ondersteuning speur- en ontwikkelingswerk: De WBSO, de wet tot bevordering van speur- en ontwikkelingswerk, biedt ondernemers in de inkomstenbelasting een aftrek op de winst uit onderneming en werkgevers (zoals ondernemers met een bv) een vermindering op de af te dragen loonbelasting. Voor ondernemers/werkgevers kent de regeling een korting op de af te dragen loonheffing.
15
Die korting bedraagt dit jaar 42% van de S&O-loonkosten tot € 110.000 en 14% voor het surplusbedrag aan loonkosten. De definitie van speur- en ontwikkelingswerk is verruimd waardoor de aftrek en afdrachtvermindering vaker benut kunnen worden. De uitbreiding van het gefaciliteerde speuren ontwikkelingswerk ziet met name op de ontwikkeling van technische nieuwe programmatuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande componenten. Innovatieve ICT-projecten komen daardoor sneller in aanmerking voor de S&O-aftrek of afdrachtvermindering. Oude administratie wegdoen: De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2005 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole. De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de BTW-herzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) BTW-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen – gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de BTW-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn). Bent u nog wel adequaat verzekerd? Bepaalde risico’s zijn te groot om zelf te lopen. U kunt dan proberen om de risico’s te beperken, af te wentelen op derden of u kunt zich verzekeren. Als u ervoor kiest om u te verzekeren, verdient het aanbeveling om geregeld te kijken of de verzekering wel aansluit op uw situatie. Mogelijk hebt u ingrijpend verbouwd, is uw inboedel aangepast, is uw omzet flink gewijzigd, enzovoort. Het zou namelijk vervelend zijn als u achteraf wordt geconfronteerd met een forse onder dekking en een uitkering die aanzienlijk lager is dan u had verwacht. Pas op met de werkster! Als u een huishoudelijke hulp heeft die ook uw bedrijfs- of praktijkruimte schoonhoudt, kunt u een evenredig deel van de kosten daarvan ten laste van de winst (van de bv) brengen. Maar pas op dat u niet een al te groot deel van de kosten ten laste van de zaak boekt, want dan kunt u de vrijstelling voor de loonbelasting en premieheffing verspelen. Die vrijstelling geldt uitsluitend als de werkster doorgaans op minder dan drie dagen per week uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten verricht in uw huishouden en voor niet meer dan 10% van haar arbeidstijd voor de zaak werkt. Voor vrije beroepers geldt een ruimere grens: de hulp mag tot 40% van de werktijd voor de praktijk werken. Maar die 40%-grens geldt niet voor de premieheffing. Dat betekent dat ook vrije beroepers - net als 'gewone' ondernemers - de kosten van hun hulp in de huishouding voor 90% aan privé moeten toerekenen, willen zij een naheffing van premies vermijden.
16
Zorg ervoor dat u kunt aantonen dat de werkster voor niet meer dan 10% van haar arbeidstijd voor de zaak heeft gewerkt. Kunt u dat niet, dan loopt u het - grote - risico dat de inspecteur de vrijstelling voor de loonbelasting en premieheffing zal weigeren. Let op: Als u de vrijstelling voor de loonbelasting en premies verspeelt, bent u verplicht de persoonsgegevens van uw hulp te noemen. Doet u dat niet, dan wordt de belasting nageheven tegen het anoniementarief van 52%.
17
Deel 2: Is uw BV al flexibel? Op 1 oktober 2012 is de wettelijke regeling voor de flex-BV ingevoerd. De flex-BV biedt veel voordelen ten opzichte van de ‘oude’ BV: het minimumkapitaal van € 18.000 is afgeschaft, de verplichte blokkering van de overdraagbaarheid van aandelen vervallen en de mogelijkheden om beslissingen buiten de algemene vergadering van aandeelhouders te nemen zijn verruimd. Ook de verplichte bank- en accountantsverklaring bij inbreng in natura zijn verdwenen. En het is mogelijk om met stemrechtloze of winstrechtloze aandelen te werken. Daardoor kan de BV met meerdere aandeelhouders transparant worden ingericht, iedere aandeelhouder heeft met zijn soort aandelen recht op ‘zijn’ activa en passiva in de BV. Als u de voordelen van de flex-BV wilt incasseren, moet u de statuten van de BV laten aanpassen. Maar let op: als u uw BV flexibiliseert, kan dat onverwachte fiscale gevolgen hebben. Een aandeelhouder met een ‘eigen’ soort aandelen – ook als die stem-of winstrechtloos zijn – heeft een aanmerkelijk belang in de BV. Dat kan aantrekkelijk zijn (omdat hij gebruik kan maken van de bedrijfsopvolgingsregeling in de successiewet), maar ook hinderlijk (omdat de terbeschikkingstellingsregeling en het fictief loon toegepast moeten worden). Met de flex-BV loopt u als DGA meer risico op een persoonlijke aansprakelijkstelling. Dat ziet met name op dividenduitkeringen: de bestuurder van de BV moet goedkeuring geven aan het besluit tot zo’n dividenduitkering. Hij moet beoordelen – met de balans- en uitkeringstest – of de BV na de dividenduitkering aan haar verplichtingen kan blijven voldoen. Als de bestuurder een dividendbesluit ten onrechte accordeert – omdat hij wist of kon weten, of behoorde te weten dat de BV na de dividenduitkering niet aan haar verplichtingen kon blijven voldoen – dan is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan. De aandeelhouder moet het ten onrechte uitgekeerde dividend (met wettelijke rente) terugstorten in de BV. De toets van een voorgenomen dividenduitkering moet in alle gevallen vanaf 1 oktober 2012 plaatsvinden, ook als de statuten van de BV nog niet geflexibiliseerd zijn. Ook bij een dividenduitkering van een dochter- aan haar moedermaatschappij. DGA: voorkom de crisisheffing Komt uw arbeidsbeloning uit de BV over 2012 naar verwachting boven de € 150.000 uit? Houd er dan rekening mee dat uw BV per 31 maart 2013 een eenmalige crisisheffing van 16% over het salaris boven de € 150.000 verschuldigd wordt. Zorg ervoor dat uw arbeidsbeloning in 2012 onder de grens van € 150.000 blijft! Door minder te gaan werken, het later toekennen van een tantième, het creatief gebruik te maken van de werkkostenregeling. Let op: de grondslag voor de 16% heffing is uw loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De bijtelling voor privé gebruik auto hoort daar ook bij. Rentetruc DGA-BV: privé voordeel met geld van de BV Heeft uw BV meer liquide middelen in kas dan nodig is voor de bedrijfsvoering? De BV kan dat geld rentedragend bij een bank zetten, maar zo’n ondernemersdeposito levert maar een bescheiden rentevergoeding op. Goede kans dat u in privé, met een internetspaarrekening, een hogere rentevergoeding kunt krijgen. Als u het geld van uw
18
BV leent en daarvoor een rente vergoedt die tenminste gelijk is aan wat de BV als rentevergoeding bij een bank zou kunnen krijgen, kunt u het geleende geld op een internetspaarrekening tegen een hogere rente wegzetten en het renteverschil belastingvrij incasseren. De belastingrechter heeft dat goedgekeurd. Cruciaal is wel dat u kunt aantonen dat de BV niets tekort komt omdat u de BV een rente betaalt die de BV ook maximaal bij de bank had kunnen krijgen. Vergeet u niet om het saldo op de internetspaarrekening aan uw BV te cederen, als zekerheid voor de aflossing? Leningen: altijd schriftelijk vastleggen Als de bv een lening verstrekt aan een dochtermaatschappij, is het zaak om die lening en de voorwaarden van die lening altijd schriftelijk vast te leggen. De Hoge Raad heeft in mei 2008 beslist dat een verlies op een op zichzelf zakelijke lening niet aftrekbaar is als de vormgeving van de lening onzakelijk is. In casu was er géén leningsovereenkomst opgemaakt, waren er géén zekerheden verstrekt en was er géén aflossing schema opgesteld. Het blijkt dat de Belastingdienst heel vaak de afwaardering van een vordering weigert op grond van dit arrest. De consequenties van dit arrest zijn te voorkomen door een goede leenovereenkomst op te stellen. Verstrekt u een lening aan een verbonden lichaam of heeft u dat al gedaan, stel dan een goede leningsovereenkomst op. Daarmee voorkomt u onnodige problemen bij een eventuele afwaardering van de vordering. Kosten in de bv: privé of zakelijk motief? De belastingrechter is de laatste jaren steeds strenger bij de beoordeling van gemengde uitgaven in eenpersoonsvennootschappen. Dat zijn bv’s waarbij de dga de mogelijkheid heeft om in de bv uitgaven te doen die zakelijk nuttig zijn, maar die privé ook erg leuk uitpakken. Zoals de aanschaf van een exclusieve auto. Die is nuttig en nodig voor zakelijke ritten, denk aan het bezoeken van relaties en het woon-werkverkeer, en het rijden in zo’n auto is voor de dga geen straf. Bij de beoordeling van zo’n uitgave is het motief van de uitgave van groot belang. Waarom koopt de ondernemer – de eenpersoons-bv – zo’n luxe auto? Uitgaven die de bv doet met het oog op de zakelijke belangen zijn zonder meer als kosten op te voeren. De noodzaak voor zo’n uitgave speelt geen enkele rol, het gaat om het motief van de uitgave. Hierbij geldt dat de inspecteur het bedrijfsbeleid van de ondernemer niet mag beoordelen. Hij mag de efficiency van de uitgave niet ter discussie stellen, hij mag uitsluitend het motief beoordelen. Dat geeft de ondernemer met een eenpersoons-bv een ruime marge van handelen, maar er zijn grenzen. En de rechter heeft die grenzen getrokken, in een serie van rechterlijke uitspraken. Die uitspraken gaan over Cessna’s, maar ook over renpaarden als middel voor reclame voor de bedrijfsactiviteiten van de bv. Als de bv een uitgave doet waarmee zakelijke belangen én de persoonlijke belangen van de dga zijn gediend, is in beginsel sprake van een kostenpost. Maar dat ligt anders als er sprake is van een wanverhouding, als vaststaat dat die uitgave nooit tot een positieve bijdrage aan het bedrijfsresultaat zal leiden. Bij zo’n uitgave zegt de belastingrechter “kan geen redelijk oordelend ondernemer volhouden dat hij die uitgave heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming”. In feite toetst de rechter de efficiency van de uitgave, maar de formulering van de uitspraak koppelt hij aan het motief daarvan. Zo’n wanverhouding is direct herkenbaar: er is sprake van een kosten-batenanalyse die per definitie negatief
19
uitpakt. Dat criterium biedt geen soelaas bij gemengde uitgaven met een moeilijk meetbare directe opbrengst. Zoals de aanschaf van een dure auto. Daar heeft de Hoge Raad een paar jaar geleden een meer gedetailleerd criterium voor gegeven. Als de uitgave een zakelijk doel heeft, is sprake van kosten tenzij blijkt dat die uitgave mede is ingegeven om de persoonlijke behoeften van de dga te bevredigen. Dat laatste gedeelte van de uitgave ontbeert het vereiste zakelijke motief en dat is daarom geen kostenpost, maar een uitdeling van winst. De uitgave wordt voor fiscale doeleinden in tweeën geknipt. Met alle vervelende gevolgen van dien. Ga na of u in 2012 in de bv geen ‘al te gekke’ uitgaven heeft gedaan waarvan de inspecteur probleemloos kan aantonen dat met die uitgaven vooral uw privé doeleinden zijn gediend. Voer zo nodig een correctie door en neem een deel van de uitgave voor uw privérekening. De levensloopregeling: leuk voor de dga De levensloopregeling is voor dga’s een leuk instrument voor financiële planning. Met die regeling kan de dga per jaar maximaal 12% van zijn brutojaarloon belastingvrij sparen. Voor dga’s die per 1 januari 2005 50 jaar of ouder, maar jonger dan 55 jaar waren, geldt de limiet van 12% niet: zij kunnen een groter deel van hun jaarsalaris in het levenslooptegoed afstorten. Daarbij moeten zij wel rekening houden met het salaris dat zij verplicht zijn op te nemen krachtens de gebruikelijk-loonregeling. Het kan aantrekkelijk zijn om met het oog op de levensloopregeling het salaris in de bv te verhogen. Of de bv als werkgever een leuke bijdrage in de levensloopregeling te laten verstrekken. De dga kan het gespaarde loon benutten om later onbetaald verlof op te nemen. Bijvoorbeeld een sabbatical leave of studieverlof, maar het is ook mogelijk om het levenslooptegoed aan te wenden om eerder met pensioen gaan. In totaal kan maximaal 210% van het laatstverdiende loon worden gespaard. Dat betekent dat de dga met een uitkering van 70% van het laatstverdiende loon drie jaar eerder kan stoppen met werken. Het gespaarde loon moet bij derden - met name bij een bank of een verzekeraar - worden afgestort. Die beheert het geld, in de vorm van een (geblokkeerde) spaarrekening of beleggingspolis. De rente en beleggingsresultaten worden bijgeschreven op het levenslooptegoed; dat kan daardoor oplopen tot boven de 210%. Opnamen uit het levenslooptegoed moeten altijd via de werkgever - de eigen bv - lopen. Die moet dan zorgdragen voor de correcte inhouding en afdracht van de loonbelasting. Over het gespaarde loon kan langdurig uitstel van belastingheffing worden verkregen. Dat levert altijd een rentevoordeel op en bij een goede planning mogelijk ook een tariefsvoordeel. Het saldo van het gespaarde loon plus rendement - het levenslooptegoed - is vrijgesteld van belasting in box 3. Ook bij de afbouw van het levenslooptegoed liggen fraaie mogelijkheden voor dga’s. Bijvoorbeeld het opnemen van verlof uit het levenslooptegoed in het buitenland. Volgens Financiën zijn de uitkeringen uit het tegoed dan in Nederland belast (omdat de dienstbetrekking ook tijdens de verlofperiode blijft bestaan) maar veel adviseurs denken daar gemotiveerd anders over. Zeker als het verlof direct voorafgaand aan de pensionering wordt opgenomen.
20
Er liggen op dit moment voorstellen om in 2013 een afkoop van de regeling toe te staan. Daarbij hoeft dan maar over 80% van het saldo inkomstenbelasting betaald worden. In sommige situaties is dan nog opbouw mogelijk. De levensloopregeling biedt de dga volop voordeel. Rustig aan met pensioen in eigen beheer: Bouwt u, DGA, pensioen in eigen beheer op? Een maximale pensioenopbouw draagt bij aan een betere liquiditeitspositie in de BV, maar zo’n maximale opbouw is vaak – tariefstechnisch – niet zo verstandig. U trekt de pensioenreserveringen in de BV af, en dat levert een directe belastingbesparing op van 25,5% of 20% aan vennootschapsbelasting, terwijl u in de toekomst, als het pensioen is ingegaan, over de uitkeringen (in Nederland) maximaal 52% inkomstenbelasting verschuldigd bent. Die vergelijking pakt wel erg nadelig uit. Ook als de aanmerkelijkbelang-heffing in die vergelijking meegenomen wordt! De besparing op die heffing kan realiter veelal op nihil worden gesteld. Met de huidige tariefstelling van inkomsten- en vennootschapsbelasting kunt u misschien beter kiezen voor vrij uitkeerbare winstreserves in de BV. Een rekenvoorbeeld: In 2012 ligt de grens van het 52% IB-tarief bij een inkomen van afgerond € 56.500. De AOW-uitkering bedraagt € 9.000, als een pensioen van niet meer dan € 47.500 per jaar wordt uitgekeerd wordt de 52% belastingheffing over pensioen voorkomen. Van iedere euro meer pensioen wil de fiscus 52% hebben. Stel dat het pensioen € 57.500 bedraagt, dan blijft van die extra € 10.000 netto € 4.800 over. Als deze € 10.000 in de BV achterblijft, als winst, en te zijner tijd als dividend wordt uitgekeerd – als aanvulling op het pensioen – blijft daar netto meer van over. Extra winst in de BV € 10.000, minus 25% vennootschapsbelasting (of 20% als de BV een winst tot € 200.000 heeft), geeft een netto winst van € 7.500 die als dividend kan worden uitgekeerd. Dat kost 25% aanmerkelijkbelang heffing, ofwel € 1.875, zodat netto € 5.625 overblijft. Dat is beduidend meer dan de hiervoor becijferde € 4.800 aan netto pensioen. Afstempeling eigenbeheerpensioen: geen afkoop Bouwt u, directeur-grootaandeelhouder, uw pensioen in eigen beheer op, en zit er in uw BV onvoldoende vermogen om (in de toekomst) aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen? Heeft uw BV, net als vele grote pensioenfondsen, een dekkingstekort door ondernemings- of beleggingsverliezen? U kunt dat probleem niet oplossen door uw pensioenaanspraken gedeeltelijk prijs te geven. Dat prijsgeven leidt vrijwel altijd tot een (fictieve) afkoop van uw pensioenrechten, met een daaraan gekoppelde belastingheffing van 52% over de waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog eens een heffing van 20% revisierente. Prijsgeven zonder belastingheffing is slechts mogelijk als uw pensioenaanspraken ‘niet voor verwezenlijking vatbaar zijn’, en dat is volgens de geldende rechtspraak pas aan de orde als de BV in faillissement, surseance van betaling of schuldsanering verkeert.
21
In het Belastingplan 2013 wordt voor deze gevallen een oplossing aangereikt. Goedgekeurd wordt dat een BV (vanaf 1 januari 2013) de aangegane pensioenverplichtingen vermindert, en alsnog in overeenstemming brengt met het in de BV aanwezige vermogen, zonder dat dit bij de DGA tot belastingheffing leidt. De afstempeling van de pensioenaanspraken wordt niet als een fictieve afkoop aangemerkt. Zo’n gefaciliteerde afstempeling kan éénmalig, op de pensioeningangsdatum plaatsvinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: - de dekkingsgraad in de BV is minder dan 75%. De dekkingsgraad moet berekend worden op basis van de fiscale waarde van de pensioenverplichtingen, niet op basis van de veel hogere commerciële waarde. - de onderdekking, het tekort aan vermogen, in de BV is een gevolg van reële beleggings- en ondernemingsverliezen. Een tekort dat veroorzaakt is door winstuitkeringen – middellijk of onmiddellijk – in de voorgaande jaren, kan niet tot een gefaciliteerde afstempeling leiden. Ook worden er voorwaarden gesteld aan vorderingen en schulden (in rekening-courant) tussen de BV en de DGA, en met de DGA verbonden lichamen en personen. - De afstempeling leidt niet tot een hogere verkrijgingsprijs van de aanmerkelijk-belang aandelen in de BV waarin de pensioenverplichtingen zijn ondergebracht. De BV moet de winst die ontstaat door het verminderen van de pensioenverplichtingen – de vrijvalwinst – tot het fiscale resultaat rekenen. De BV zal die winst veelal kunnen verrekenen met compensabele verliezen. Voor pensioenuitkeringen die al zijn ingegaan per 1 januari 2013 geldt een overgangsregeling. Deze pensioenaanspraken kunnen in de jaren 2013 tot en met 2015 ook eenmalig, onder dezelfde voorwaarden, afgestempeld worden. Let op uw vordering/schuld in rekening-courant: De dga die een vordering in rekening-courant op zijn bv heeft, moet die vordering in box 1 onder de terbeschikkingstellingregeling (tbs-regeling) verantwoorden. De rente op die vordering behoort tot zijn inkomen in box 1. Heeft hij een schuld in rekening-courant, dan moet die schuld vrijwel altijd in box 3 worden verantwoord. Dat verschil in fiscale behandeling tussen een vordering en een schuld in rekening-courant leidt tot ongerijmde resultaten. Doordat de dga een creditstand in rekening-courant onder de tbs-regeling moet aangeven, moet hij voor de perioden van het jaar waarin hij een vordering op de bv heeft, een tbs-jaarrekening opmaken. Ontstaat vervolgens een schuld in rekeningcourant, dan moet de ‘tbs-onderneming’ met een slotbalans worden afgesloten: de rekening-courant positie gaat dan van box 1 over naar box 3. De dga die in één kalenderjaar meerdere keren door de debet-creditgrens in rekening-courant gaat, moet evenzo veel jaarrekeningen laten opmaken! Dat maakt het wenselijk om te voorkomen dat er een vordering in rekening-courant ontstaat. Financiën heeft op praktische gronden - ter vermindering van administratieve lasten - goedgekeurd dat de dga geen rente als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking hoeft te nemen als zijn rekeningcourantvordering gedurende het gehele kalenderjaar niet uitkomt boven de € 17.500. Uiteraard mag de bv dan geen rentekosten in aftrek brengen.
22
Deel 3: Stel winst uit tot 2013: Per 1 januari 2013 gaat de MKB-winstvrijstelling omhoog, van 12% naar 14% van de winst. Dat maakt het aantrekkelijk om winst over 2012 'door te schuiven' naar 2013. Probeer zoveel mogelijk winst over dit jaar uit te stellen tot in 2013: dat levert u een hogere MKB-winstvrijstelling op. Bijvoorbeeld door de vrijval van de herinvesterings- of kostenegalisatiereserve uit te stellen tot 2013, door de notariële akte tot verkoop van een bedrijfsmiddel met winst uit te stellen tot begin volgend jaar, te wachten met een gedeeltelijke vrijval van uw oudedagsreserve, enz. Zorg voor een urenadministratie! Het urencriterium is de sleutel tot vele fiscale gunstregelingen voor IB-ondernemers. Denk aan de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de fiscale oudedagsreserve, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk en de meewerkaftrek. U moet aannemelijk maken dat u ten minste 1.225 uur aan de onderneming heeft besteed. Als u geen startende ondernemer bent, en u verricht naast het werk voor uw onderneming nog andere werkzaamheden (in of buiten dienstbetrekking), dan moet u tevens aannemelijk maken dat van de voor werkzaamheden beschikbare tijd meer dan de helft is besteed aan uw onderneming. Het is noodzakelijk dat u bijhoudt hoeveel uren u voor de onderneming bezig bent en wat u in die tijd heeft gedaan. Een achteraf opgemaakte urenstaat en/of een te globale urenstaat kan ertoe leiden dat de zelfstandigenaftrek en enkele andere ondernemersfaciliteiten worden geweigerd. Bij de bestede uren moet u niet alleen denken aan de directe uren. Ook de indirecte uren kunnen meetellen. Denk hierbij aan reisuren (ook het woon-werkverkeer), overleg, telefoongesprekken met klanten, administratievoering, enz. Starter: voorbereidingstijd telt mee voor urencriterium: Een starter voldoet aan het urencriterium als hij per jaar ten minste 1.225 uur in én voor zijn onderneming werkt. Wordt de onderneming in de loop van het jaar gestart, dan blijft de urengrens onverkort op 1.225 uur gehandhaafd: er vindt géén tijdsevenredige vermindering plaats. Voor de 1.225 uren tellen alle uren van directe én indirecte werkzaamheden. Ook de tijd die gespendeerd wordt aan het op peil houden of brengen van algemene vaardigheden als ondernemer. Ook de voorbereidingstijd om de onderneming van de grond te krijgen. Denk aan de uren die besteed worden voor het schrijven van een businessplan, het volgen van seminars, het overleggen met potentiële financiers, de contacten met de Kamer van Koophandel of het bouwen van een goede website. Zelfstandigen zonder personeel (met een verklaring arbeidsrelatie voor winst uit onderneming of als directeur-grootaandeelhouder) en alle andere starters mogen deze uren meetellen om aan het urencriterium te voldoen.
23
12% MKB-winstvrijstelling, ook voor deeltijdondernemers: Per 1 januari 2010 is het urencriterium vervallen als voorwaarde voor de toepassing van de MKB-winstvrijstelling. Dat betekent dat ook deeltijdondernemers en ondernemers met een baan in loondienst gebruik kunnen maken van de MKB-winstvrijstelling. Dat maakt het wel erg aantrekkelijk om een onderneming te beginnen, bijvoorbeeld door nevenactiviteiten op grotere schaal, als een onderneming, te gaan uitvoeren. Let op: als u als ondernemer verlies lijdt, is 12% van dat verlies fiscaal niet te verrekenen. Zelfstandigenaftrek steeds meer beperkt: De zelfstandigenaftrek wordt steeds verder uitgehold. Per 1 januari 2012 is de zelfstandigenaftrek verder beperkt en omgezet in een vaste aftrekpost, een basisaftrek van € 7.280. Deze vaste aftrek vervangt de zelfstandigenaftrek met acht schijven, waarbij de aftrek hoger wordt naarmate de winst uit onderneming lager is. Het kabinet wil deze ‘straf op groei’ wegnemen. De vaste basisaftrek betekent een lagere aftrek voor ondernemers met een winst uit onderneming tot afgerond € 18.500, ondernemers met een winst boven de € 53.500 gaat er met de vaste aftrek op vooruit, hun aftrek wordt hoger. De aanpassing van de zelfstandigenaftrek is de eerste stap van het kabinet om de bestaande ondernemersfaciliteiten te gaan vervangen door één geïntegreerde ondernemersfaciliteit, die gericht zal zijn op het bevorderen van winstgevend ondernemerschap. Dat kan uitmonden in een aparte box in de inkomstenbelasting voor ondernemers, een winstbox waarbij de ondernemers-faciliteiten opgaan in een lager, proportioneel tarief voor de winstbelasting. Invoering van een winstbox betekent een ingrijpende wijziging van het stelsel van de Inkomstenbelasting, het kabinet gaat de mogelijkheden van een aparte winstbox verkennen. Plafond dotatie oudedagsreserve omlaag: Ondernemers kunnen 12% van de winst doteren aan de oudedagsreserve. Die toevoeging kan sinds 1 januari 2012 niet meer zijn dan € 9.382. Dit maximumbedrag is per 2012 verlaagd om de kosten te dekken van de uitbreiding van de vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling door ex-werknemers. Er is gekozen voor een inperking van de oudedagsreserve omdat de uitbreiding van de vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling vooral door ondernemers – zzp-ers – zal worden benut. Huisartsen en medisch specialisten kunnen geen gebruik maken van deze oudedagsreserve, zij zijn verplicht deelnemer in een Beroepspensioenfonds. Plan maatschap / firma-investeringen: De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is een fiscale stimulans voor investerende ondernemers. De ondernemer die in een jaar voor meer dan € 2.300 in premiabele bedrijfsmiddelen investeert, krijgt een aftrek van 28% van het investeringsbedrag, tot een maximum van € 15.470. Bij investeringen boven de € 102.311 wordt de aftrek stapsgewijs minder, bij investeringen boven de € 306.931 wordt geen aftrek meer verleend. Ondernemers die hun onderneming in de vorm van een firma of maatschap drijven, moeten zich realiseren dat voor de KIA de totale investering door de firma of
24
maatschap in enig jaar beslissend is, en niet de investering per vennoot. Voor die samentelling is niet vereist dat de firma of maatschap het gehele jaar door dezelfde vennoten heeft gehad. Indien een firmant (mee)investeert in de firma én in datzelfde jaar investeert in bijvoorbeeld zijn buitenvennootschappelijk bedrijfspand, wordt de KIA bepaald door het totale investeringsbedrag. Dat leidt al snel tot een lagere KIA, over het aandeel in de investeringen in de firma én over de investeringen in het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. U kunt een dergelijke samenloop van investeringen in de firma én in uw buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen in hetzelfde jaar beter dan ook beter vermijden. Het spreiden van die investeringen levert meer KIA op. Starters: maximaal willekeurig afschrijven Startende ondernemers kunnen hun investeringen over 2012 tot een maximum van € 306.931 willekeurig – desgewenst in één keer tot op de restwaarde of bij een investering in een bedrijfspand tot op de bodemwaarde – afschrijven. U komt in aanmerking voor deze faciliteit als u over 2012 recht heeft op startersaftrek. Dat is het geval indien u dit jaar ten minste 1.225 uur voor de eigen onderneming heeft gewerkt, in één of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren niet voor eigen rekening een onderneming hebt gedreven én in die voorafgaande vijf jaren niet meer dan 2x de zelfstandigenaftrek heeft toegepast. Is 2012 het laatste jaar waarin u als starter wordt aangemerkt? Zorg dan dat u dit jaar nog maximaal investeert om de faciliteit optimaal te benutten. Door als starter de vrije afschrijving optimaal te benutten, kan over 2012 nog maximaal worden afgeschreven. Door die extra afschrijving kan een (fiscaal) verlies uit onderneming ontstaan. Dat verlies kan worden verrekend met de positieve inkomsten (bijvoorbeeld vanwege uw inkomsten uit arbeid) in de drie voorgaande jaren. Dat levert direct een belastingteruggave op, waarmee de liquiditeitspositie van uw praktijk wordt verbeterd. Door de vrije afschrijving kan de belastingbesparing op afschrijvingen worden gemaximaliseerd. Auto op de zaak of in privé? Bent u van plan om binnenkort een nieuwe auto aan te schaffen? Ga dan goed na of u de auto op de zaak of in privé gaat kopen. Houdt u de auto in privé, dan mag u voor de zakelijke kilometers (waaronder ook het woon-werkverkeer) € 0,19 per kilometer in aftrek op uw winst brengen. Zet u de auto op de zaak, dan zijn alle kosten die op de auto betrekking hebben aftrekbaar als bedrijfskosten. Voor het privégebruik van de auto moet u dan een onttrekking in aanmerking nemen. Rijdt u meer dan 500 kilometer privé, dan is de onttrekking voor privégebruik in beginsel 25% van de cataloguswaarde van uw auto. Dat kan bij zuinige, milieuvriendelijke auto’s lager zijn, te weten 20%, 14% of 0%. Als u met een sluitende rittenadministratie aan kunt tonen dat u jaarlijks niet meer dan 500 privékilometers heeft gemaakt, hoeft u geen onttrekking in aanmerking te nemen. De belastingrechter heeft onlangs nog beslist dat lunchkilometers – de kilometers die u tussen de middag maakt om van praktijk naar huis en vice versa te rijden als u thuis gaat lunchen – geen privékilometers zijn. Zijn de totale kosten van uw auto van de zaak minder dan het bedrag van de bijtelling, dan blijft de bijtelling beperkt tot het bedrag van de autokosten dat als bedrijfskosten in aftrek is gebracht. Per saldo komen er dan geen autokosten ten laste van de winst.
25
Let op: op een eenmaal gemaakte keuze – de auto op de zaak of in privé – kunt u niet zonder meer terugkomen. Dat is slechts mogelijk als sprake is van een bijzondere omstandigheid, zoals een ingrijpende wijziging in het gebruik van de auto of een wetswijziging. Het is dus van belang om ten tijde van de aanschaf van de auto een weloverwogen keuze te maken. Bijtelling young- en oldtimers: 35% De bijtelling privégebruik auto voor young- en oldtimers is sinds 1 januari 2010 35% van de waarde in het economisch verkeer van de auto. Youngtimers zijn auto’s tussen de 15 en 25 jaar oud, oldtimers zijn auto’s van 25 jaar en ouder. Om ondernemers/werkgevers te stimuleren om hun wagenpark te verjongen, en oudere, milieuonvriendelijke auto’s van 15 jaar of ouder te vervangen door moderne hybride voitures, is de bijtelling privégebruik verhoogd naar 35%. Deze hogere bijtelling geldt voor alle auto’s van 15 jaar of ouder, dus niet alleen voor youngtimers maar ook voor oldtimers. De trotse bezitters van een oldtimer hebben nu te maken met een bijtelling van 35% over de dagwaarde van hun auto in plaats van een 25% bijtelling over de – voor deze auto’s meestal lagere! – cataloguswaarde. Een zakelijke beloning voor uw meewerkende partner: Indien uw partner meewerkt in de praktijk, is het reëel om daarvoor een adequate beloning toe te kennen. U heeft de keuze uit drie mogelijkheden (als u geen man/vrouwfirma bent aangegaan), te weten: u kunt een dienstbetrekking met uw partner aangaan, een reële arbeidsbeloning overeenkomen of kiezen voor de meewerkaftrek. Voor een civielrechtelijke dienstbetrekking met uw partner is vereist dat er sprake is van een gezagsverhouding uit hoofde van de dienstbetrekking. Bij zo’n dienstbetrekking kunt u gebruik maken van faciliteiten in de loonbelasting. In deze situatie is uw partner overigens wel verplicht verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringen en derhalve premies werknemersverzekeringen verschuldigd. Indien u uw partner een reële arbeidsbeloning toekent, kunt u deze vergoeding als arbeidskosten ten laste van de winst brengen. Vereist is dan wel dat die vergoeding € 5.000 of meer bedraagt. Let op: U moet de arbeidsbeloning periodiek aan uw partner betalen. Betaling dient plaats te vinden op een bank- of girorekening die op naam van de partner staat; desgewenst kunt u de vergoeding periodiek overmaken op een en/of rekening. De meewerkaftrek is een faciliteit waarbij u in verband met de arbeid van uw in de onderneming meewerkende partner een forfaitair vast te stellen percentage, oplopend van 1,25% tot maximaal 4%, ten laste van de winst kunt brengen. Indien de meewerkaftrek wordt toegepast wordt uw meewerkende partner niet zelfstandig in de belastingheffing betrokken. U kunt de meewerkaftrek toepassen indien u als ondernemer winst geniet, aan het urencriterium voldoet en uw partner in het kalenderjaar gedurende ten minste 525 uren arbeid in uw onderneming verricht zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen die u ten laste van uw winst heeft kunnen brengen. De keuze voor een dienstbetrekking, een reële arbeidsbeloning of de meewerkaftrek wordt bepaald door de feitelijke situatie. Van belang is onder meer in welke tariefschijf u en uw partner vallen, het aantal uren dat uw partner meewerkt in de onderneming, de
26
hoogte van de genoten beloning enzovoort. Bij kleinere arbeidsbeloningen zal toepassing van de meewerkaftrek doorgaans voordeliger zijn. Meewerkbeloning: let op de werkzaamheden Bent u gehuwd en werkt uw partner mee in uw praktijk? En maakt u daarvoor gebruik van de meewerkbeloning? Let er dan op dat de werkzaamheden van uw echtgenoot uitstijgen boven hetgeen echtgenoten voor elkaar moeten doen. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ‘echtgenoten elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen’. Als uw echtgenoot binnen uw praktijk ondersteunende werkzaamheden verricht die niet uitgaan boven de inspanningen die voortvloeien uit deze wettelijk verplichting, dan kan de inspecteur de meewerkbeloning weigeren. Laat uw meewerkende echtgenoot meer doen dan wat ondersteunende handen spandiensten! Benut de kleine-ondernemersregeling Als ondernemer-natuurlijk persoon kunt u de kleine ondernemersregeling (KOR) in de BTW toepassen. De wetgever wil kleine ondernemers zo buiten de omzetbelasting houden. De KOR kent twee grenzen. Als eerste is dat een bedrag aan af te dragen omzetbelasting van € 1.345 per jaar. Dat is een saldobedrag, het verschil tussen de af te dragen BTW en de als voorbelasting te verrekenen belasting. Moet u niet meer dan € 1.345 afdragen, dan hoeft u niets af te dragen. U kunt het BTW-bedrag behouden. Boven de € 1.345 geldt een glijdende schaal tot € 1.883 aan per saldo af te dragen omzetbelasting. Bij een af te dragen belasting tussen deze twee bedragen krijgt u een tegemoetkoming van 2,5 x (€ 1.883 minus de af te dragen BTW). Boven de € 1.883 moet u alle BTW afdragen. Haalt u het maximumbedrag van € 1.883 niet, dan is het te overwegen om nog dit jaar investeringen of uitgaven te doen om de KOR voor 2012 optimaal te benutten. Draag uw praktijk belastingvrij over: De wet inkomstenbelasting kent een doorschuiffaciliteit, waarmee u uw praktijk – of een gedeelte daarvan – zonder belastingheffing kunt overdragen. Benut u deze faciliteit, dan moet de bedrijfsopvolger ‘in uw fiscale schoenen stappen’: hij moet uw fiscale boekwaarden overnemen, uw goedkoopmansgebruik, uw resterende rechten op investeringsaftrek en verplichtingen tot desinvesteringsbijtelling, enzovoort. U kunt de doorschuiffaciliteit toepassen bij overdracht van uw praktijk aan uw partner, in de familie of aan een derde. Voorwaarde is wél dat u ten minste drie jaar (36 maanden) de onderneming in een samenwerkingsverband voor gezamenlijke rekening hebt gedreven voordat u de praktijk geruisloos kunt doorschuiven. De doorschuiffaciliteit is ook van toepassing bij overdracht van een (gedeelte van een) praktijk aan een werknemer die tenminste drie jaar bij die onderneming in loondienst is geweest. Daarbij worden geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de werknemer, noch aan de omvang van de dienstbetrekking: overdracht aan een parttime medewerker is zonder meer mogelijk. Wilt u uw praktijk binnenkort aan een familielid of aan een van uw werknemers overdragen, dan kan de doorschuiffaciliteit interessant voor u zijn.
27
Zonder afrekening naar een nieuwe praktijk: Sinds 1 januari 2008 kan een ondernemer vanuit de ene praktijk zonder fiscale afrekening een andere praktijk starten. De doorschuifregeling voor de stakingswinst – die nu slechts van toepassing is als de ondernemer zijn praktijk moet staken tengevolge van overheidsingrijpen – kan vanaf 1 januari 2008 in alle gevallen worden toegepast. De ondernemer kan de boekwinst op activa bij staking van zijn praktijk belastingvrij reserveren en die vervolgens afboeken op de investeringen in een nieuwe praktijk. Die herinvestering moet dan wel (in beginsel) binnen één jaar na de staking van de onderneming plaatsvinden. Haalt u dat niet, dan kunt u om een verlenging van deze termijn vragen. Deze verruiming van de doorschuiffaciliteit kan van groot belang zijn! Is een bv niet voordeliger? Ondernemers met een eenmanszaak, of een aandeel in een firma moeten zich elk jaar opnieuw afvragen of het niet voordelig is om hun onderneming om te zetten in een bv. Het verschil in belastingdruk tussen een bv en een persoonlijke onderneming, zoals een eenmanszaak of een aandeel in een firma, wordt steeds groter. De druk van de vennootschapsbelasting op de eerste € 200.000 winst in de bv komt uit op 20%. Bij een onderneming die onder de heffing van inkomstenbelasting valt, worden bij een dergelijk winstniveau alle tariefschrijven geraakt, te beginnen met een heffing in de eerste schijf van 33%, en oplopend tot 52%. Dat verschil met de vennootschapsbelasting kan niet worden goedgemaakt met de MKB-winstvrijstelling en/of de zelfstandigenaftrek. Het devies is dan ook duidelijk: ondernemers die winst van enige omvang maken, moeten nagaan of zij niet beter hun onderneming in een bv kunnen omzetten. Zeker als er naar verwachting ook de komende jaren een goede winst zal worden behaald. Dat levert op liquiditeitsbasis een substantieel voordeel op. Bij de bv-belastingdruk moet nog wel rekening worden gehouden met een aanmerkelijkbelangheffing van 25% over de winstreserves in de bv, maar die heffing kan zonder al te veel problemen langdurig worden uitgesteld. Nú is het een geschikt moment om de cijfers voor deze afweging op een rij te zetten. Want als u nog dit jaar als bv verder wilt, moet u direct actie ondernemen. Bij omzetting van de eenmanszaak en dergelijke in een bv moet met de fiscus afgerekend worden over de stille reserves en goodwill (de stakingswinst). Daarbij kan gebruik worden gemaakt van diverse fiscale faciliteiten. Naast de omzetting mét fiscale afrekening kan de eenmanszaak ook fiscaal geruisloos in een bv worden omgezet. De wet stelt daartoe diverse voorwaarden. Van helder heeft voor dit vraagstuk een speciale rekentool ontwikkeld, we rekenen u graag voor wat de mogelijkheden zijn. Geruisloos of toch maar ruisend de bv in? Een omzetting van uw eenmanszaak in de bv mét geruis kan soms veel voordeliger uitpakken dan een geruisloze omzetting in de bv. Bij de omzetting ‘met geruis’ moet u afrekenen met de fiscus over de stakingswinst, maar die afrekening kunt u vrijwel altijd volledig vermijden door de stakingsfaciliteiten toe te passen. En u kunt bij deze optie gebruik maken van de MKB-winstvrijstelling en 12% van de stakingswinst belastingvrij incasseren!
28
Deel 4: Een nieuwe regeling voor de aftrek eigenwoningrente: In het Belastingplan 2013 is voorgesteld om de aftrek van eigenwoningrente te beperken: vanaf 1 januari 2013 is bij nieuwe leningen de rente uitsluitend nog aftrekbaar als de lening gedurende de looptijd van maximaal 30 jaar volledig én ten minste annuïtair worden afgelost. Dat moet contractueel worden vastgelegd: het annuïtaire aflossingsschema moet bij het afsluiten van de lening vastliggen. Als er op of na 1 januari 2013 een nieuwe aflossingsvrije hypotheek wordt afgesloten, kwalificeert die lening niet voor renteaftrek, ook niet als op die lening – vrijwillig, volgens een fictief annuïtair schema – wordt afgelost. Jaarlijks, per 31 december toetst de Belastingdienst of aan de vereiste aflossing is voldaan. Die toets vindt ook plaats bij verkoop van de eigen woning, bij wijziging van de rente en bij het oversluiten van de eigenwoningschuld. Is er onvoldoende afgelost, dan wordt dat gedeelte van de lening – het aflossingstekort – niet langer aangemerkt als een eigenwoningschuld, en vervalt daarover de renteaftrek. Dat deel van de lening gaat van box 1 naar box 3. De wet biedt een tegemoetkoming voor tijdelijke betalingsproblemen, om te voorkomen dat die direct leiden tot het verlies van renteaftrek. De sanctie blijft achterwege als de achterstand in aflossing het volgende jaar wordt ingelopen. Ook komt er een mogelijkheid tot herstel van een aflossingstekort door een onbedoelde fout bij de betaling of door een onjuiste berekening van het aflossingsbedrag. De aflossingseisen gelden per lening. Als een particulier op of na 1 januari 2013 twee leningen aangaat voor zijn woning, en één lening voldoet aan de aflossingseisen en de andere niet, dan geldt voor de eerstgenoemde lening wél renteaftrek en voor de tweede niet. De vrijstelling van een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) en een beleggingsrecht eigen woning (BEW) vervalt per 1 januari 2013, voor nieuwe contracten die op of na die datum worden aangegaan. Aftrek eigenwoningrente: benut de overgangsregeling: De voorgestelde regeling voor de aftrek van eigenwoningrente in 2013 (zie hiervoor) kent een eerbiedigende werking voor alle bestaande eigenwoningschulden. Alle leningen die per 31 december 2012 kwalificeren als eigenwoningschuld vallen onder het overgangsrecht, gedurende de nog resterende looptijd van de maximale 30-jaarstermijn voor renteaftrek. Voor deze leningen wordt de aftrek wel gefaseerd verminderd: het tarief waartegen de renteaftrek plaatsvindt gaat omlaag van 52% naar 38%, jaarlijks met een half procent afnemend, gedurende 28 jaar. De eerbiedigende werking geldt ook voor de eigenwoningbezitters die in 2012 hun eigen woning hebben verkocht en die in 2013 een nieuwe eigen woning gaan aanschaffen. Zij kunnen de eigenwoningschuld van hun oude, in 2012 verkochte woning ‘meenemen’ als de per ultimo 2012 bestaande eigenwoningschuld. Respecterende werking geldt ook voor belastingplichtigen die per 31 december 2012 een onherroepelijke schriftelijke koopovereenkomst of een koop-aannemingsovereenkomst voor een eigen woning zijn aangegaan en die woning pas in 2013 wordt (op)geleverd. Zij kunnen de schuld die (in 2013) ontstaat door nakoming van de in 2012 aangegane verplichtingen aanmerken als fictieve – eigenwoningschuld per ultimo 2012. Eenzelfde regeling geldt ook voor de
29
ultimo 2012 onherroepelijke verplichtingen tot het (doen) verrichten van onderhoud aan de eigen woning, mits die onderhoudswerkzaamheden in 2013 worden uitgevoerd. Belastingplichtigen die op 31 december 2012 over twee eigen woningen beschikken – de oude eigen woning die nog te koop staat, en de nieuwe eigen woning – kunnen de eigenwoningschuld op de ene woning die zij ‘overhouden’ onder het overgangsrecht brengen. Voor die eigenwoningschuld geldt ook een onverkorte renteaftrek na 1 januari 2013. De eigenwoningbezitter die in 2013 (of in een later jaar) een per 31 december 2012 bestaande eigenwoninglening oversluit – bij overstap naar een andere hypotheeknemer of bij koop van een nieuwe woning – valt ook onder het overgangsrecht: na het oversluiten blijft er sprake van een eigenwoningschuld met een ongekorte renteaftrek. Voorwaarde is dan wel dat het bedrag van de lening niet toeneemt. Wordt er bijgeleend, dan geldt voor dat meerdere wél de nieuwe regeling: dat gedeelte van de lening moet in 30 jaar volledig en ten minste annuïtair worden afgelost om in aanmerking te komen voor renteaftrek. Bij het oversluiten van een per eind 2012 bestaande eigenwoninglening vanwege de koop van een nieuwe woning wordt het bedrag van de gerespecteerde lening – met een ongekorte renteaftrek – verminderd met het bedrag van de aflossing op de eigenwoningschuld op of ná 1 januari 2013 én met de uitkomsten van de bijleenregeling. De overgangsregeling is duidelijk: als u per ultimo 2012 een maximale eigenwoningschuld heeft, kunt u de renteaftrekbeperking langdurig vermijden. Als u van plan bent om een lening op te nemen voor de verbouwing van uw keuken en/of badkamer, kunt u dat beter nog dit jaar doen! Betaal (hypotheek)rente voor 6 maanden vooruit! Als de belastingdruk in box 1 in 2013 voor u lager uitpakt dan dit jaar, is het voordelig om (hypotheek)rente op uw eigen woning/hoofdverblijf nog dit jaar vooruit te betalen. Vooruitbetaalde rente die (contractueel) betrekking heeft op de periode tot 30 juni 2013 is in 2012 volledig aftrekbaar. Loopt de verplichting om rente te betalen door tot ná 30 juni 2012 - bijvoorbeeld als in de leenovereenkomst expliciet is vastgelegd dat de rente jaarlijks vervalt op 1 december - dan is het niet mogelijk om rente aftrekbaar vooruit te betalen. Uiteraard kunt u dan wél in overleg met de schuldeiser de condities van de lening zodanig aanpassen dat aftrek van vooruitbetaalde rente alsnog mogelijk wordt. Door de (hypotheek)rente dit jaar vooruit te betalen, krijgt u eerder en meer belasting terug over de vooruitbetaalde rente. Dat voordeel moet u afwegen tegen het nadeel van het vooruitbetalen van de rente. Beperkte eigenwoningschuld: nog dit jaar aflossen Voor het bezit van een eigen woning moet u een forfaitair bedrag, het eigenwoningforfait, tot uw inkomen (in box 1) rekenen. Dat forfait kent geen maximumbedrag meer. Het eigenwoningforfait wordt berekend door de WOZ- waarde van de eigen woning te vermenigvuldigen met een percentage. Dat percentage is 0,60 bij woningen met een WOZ- waarde boven € 75.000, bij woningen met een WOZ-waarde van meer dan € 1.040.000 wordt dit percentage in 7 jaar tijd verhoogd tot uiteindelijk
30
2,35%. Op dat eigenwoningforfait mag u de rente in aftrek brengen die u betaalt op de schuld, die is aangegaan ter verwerving van de woning. Komt u door die renteaftrek uit op een negatief bedrag, dan is dat de aftrekpost in box 1. Komt u na de renteaftrek uit op een positief bedrag, dan wordt het eigenwoningforfait verminderd tot nihil. Dit is de zgn. Hillen-aftrek. U kunt derhalve nimmer positieve inkomsten uit een eigen woning kunt hebben. De aftrek van de eigenwoningrente levert in deze situatie geen aftrekpost op. Dan kan het voordelig zijn om de resterende eigenwoningschuld af te lossen. Met geld uit de zaak, of met geld uit box 3. Aflossing met geld uit box 3 levert u een lagere grondslag en dus een belastingbesparing op. En u krijgt ook nog meer korting op het eigenwoningforfait. Aflossing van de eigenwoningschuld levert dubbel op: een voordeel door vermindering van de box 3-grondslag én een vermindering van het eigenwoningforfait. Hogere WOZ-waarde, minder renteopslag bij de bank: Is uw woning voor de WOZ hoger gewaardeerd dan u vooraf dacht? En ziet u geen kans om die waardering bij bezwaar omlaag te krijgen? Vervelend. Maar het kan u ook een voordeel opleveren. Als u een tophypotheek op uw woning heeft, betaalt u een renteopslag, die kan oplopen tot wel 0,4%. Als de hypotheek op uw woning door de hogere WOZ-waardering onder de kritische grens van een tophypotheek is gezakt, is er geen reden meer voor een renteopslag. Aftrek monumentenwoning: in 2012 of in 2013: Per 1 januari 2012 is de aftrek beperkt voor monumentenpanden die als eigen woning worden gebruikt. Van de onderhoudskosten is nog slechts 80% aftrekbaar, de aftrek van eigenaarslasten en afschrijving is volledig vervallen. Onderhoudskosten waarvoor een subsidie wordt verstrekt, kunnen niet in aftrek worden gebracht. De beperking van de aftrek van onderhoudskosten geldt zowel voor monumenten die als eigen woning kwalificeren als voor monumenten in box 3. De drempels voor aftrek van deze persoonsgebonden aftrekpost komen te vervallen. Voor 2012 en 2013 geldt een overgangsregeling: als u vóór 1 januari 2012 onherroepelijke verplichtingen bent aangegaan voor het onderhoud van uw monumentenwoning en die kosten in 2012 of 2013 betaalt, zijn die kosten volledig aftrekbaar. Ga na of u de aftrek in 2012 of in 2013 moet benutten. Is uw partner uw fiscale partner? Per 1 januari 2011 zijn de regels voor het fiscaal partnerschap – in de inkomstenbelasting en de successiewet – flink gewijzigd. Uitgangspunt van de nieuwe regeling voor de inkomstenbelasting is dat gehuwden en geregistreerd partners altijd fiscaal partner zijn, ongeacht of zij samenwonen. Ongehuwd samenwonenden zijn in enkele aangewezen situaties verplicht fiscaal partners; de mogelijkheid om te kiezen voor een fiscaal partnerschap is vervallen. Vanaf 1 januari 2011 bent u voor de inkomstenbelasting ‘verplicht’ fiscale partners als:
31
• u gehuwd bent, of een geregistreerd partnerschap bent aangegaan. Niet meer van belang is of u en uw echtgenoot samenwonen of op hetzelfde adres staan ingeschreven bij de gemeente. Echtgenoten die al jaren duurzaam gescheiden leven, zijn vanaf 1 januari 2011 ‘ineens’ weer fiscale partners. Met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld voor de toedeling van het resultaat uit overige werkzaamheden, het inkomen uit aanmerkelijk belang, de box 3 inkomsten enz. Voor de aftrek van eigenwoningrente heeft de wetgever een uitzondering getroffen; voor deze aftrekpost gelden duurzaam gescheiden levende echtgenoten NIET als fiscale partners. Als u van tafel en bed bent gescheiden, bent u fiscaal géén partners meer. • u ongehuwd samenwoont en beiden ingeschreven staat op hetzelfde woonadres bij de gemeente én u - een notarieel samenlevingscontract heeft, of - samen een kind heeft, of - de ene partner het kind van de ander heeft erkend, of - u uw huisgenoot heeft aangewezen als gerechtigde tot het partnerpensioen, of - woont in een woning waarvan u beiden (gezamenlijk) eigenaar bent, of - u vorig jaar (2011) fiscaal partner was. Ongehuwd samenwonenden die niet voldoen aan één van de hiervoor genoemde vereisten, zijn géén fiscale partners (meer). U kunt alsnog voor het gehele jaar 2012 als fiscale partners aangemerkt worden als u beiden per 1 januari 2012 op hetzelfde woonadres stond ingeschreven, én nog dit jaar aan een van de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Bijvoorbeeld door nog dit jaar uw notarieel samenlevingscontract te regelen! Samengestelde gezinnen: fiscaal partners Per 1 januari 2012 is het partnerbegrip (voor de inkomstenbelasting) weer uitgebreid. Ongehuwd samenwonenden die kinderen in hun gezin hebben uit een andere relatie, worden voortaan ook als fiscale partners aangemerkt als zij samen met een minderjarig kind van een van hen beiden op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven. Financiën wil met deze aanpassing de ongelijke behandeling van samengestelde gezinnen ten opzichte van andere gezinnen met kinderen beëindigen. Gebleken is dat de partners in samengestelde gezinnen het fiscale partnerschap eenvoudig kunnen vermijden en daardoor aanzienlijke voordelen kunnen behalen, met name bij kind gerelateerde toeslagen en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. In situaties waarin sprake is van (onder)huur blijft het fiscale partnerschap achterwege. Voor die gevallen wordt een tegenbewijsregeling opgenomen waarbij aan de hand van een zakelijke huurovereenkomst kan worden aangetoond dat er geen sprake is van een samengesteld gezin. Staat er een zorgplicht in uw samenlevingscontract? Ongehuwd samenwonenden kunnen voor de erfbelasting slechts als partners worden aangemerkt als zij een notarieel samenlevingscontract hebben, met daarin een wederzijdse zorgplicht. Die laatste toevoeging is essentieel om in aanmerking te kunnen komen voor de partnervrijstelling bij vererving – in 2012 is die vrijstelling € 603.600 – én voor de indeling in tariefgroep 1 (met een tarief aan erfbelasting van 10% over de eerste € 115.708 en 20% over de meerdere verkrijging). Bij een ontoereikend samenlevingscontract – zonder een wederzijdse zorgverplichting – vervalt het recht op de vrijstelling, en volgt indeling in tariefgroep 2, met een tarief aan erfbelasting van 30 resp. 40%!
32
Een notarieel samenlevingscontract met zorgverplichting is niet (meer) vereist als u ten minste vijf jaar onafgebroken een gezamenlijke huishouding hebt gevoerd; dat moet blijken uit een inschrijving op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie. Ga na of u en uw partner een correct samenlevingscontract mét wederzijdse zorgverplichting hebben. Als dat niet het geval is, laat uw samenlevingscontract dan per direct aanpassen. De wederzijdse zorgverplichting kan desgewenst beperkt blijven tot de periode van samenwoning; niet vereist is dat de zorgverplichting – zoals bij gehuwden – het karakter van een alimentatie heeft. Zijn uw huwelijkse voorwaarden nog up-to-date? De keuze voor een bepaald huwelijksgoederenregime wordt vaak bij het aangaan van het huwelijk bewust gemaakt en in de jaren daarna als vaststaand gegeven aanvaard. Door gewijzigde feiten en omstandigheden in de loop der tijd kan een ander huwelijksgoederenregime veel gunstiger zijn dan de indertijd gekozen regeling. Een periodieke heroverweging is daarom noodzakelijk, met name bij verandering in de gezins- of familiesituatie, bij een aanzienlijke vermogensstijging of -daling, of als een van de partners ondernemer is en diens praktijk er slecht voor staat. Aanpassing huwelijkse voorwaarden: snel geregeld Overweegt u om uw huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk aan te passen? Om de verrekening van kosten met uw echtgenoot aan te passen, om erfbelasting te besparen, of om nog weer een andere reden? Vanaf 1 januari 2012 kunt u het snel regelen. Onder het nieuwe huwelijksvermogensrecht is een rechterlijke goedkeuring voor de aanpassing van huwelijkse voorwaarden niet meer vereist. U hoeft bij de notaris geen recente vermogensopstelling of - verklaring meer te overleggen (om te beoordelen of door de wijziging van de huwelijksvoorwaarden geen schuldeisers worden benadeeld). Een notariële akte is nog wel vereist. Bent u goed getrouwd? Bent u, verliefd en onnadenkend, enige tijd geleden in gemeenschap van goederen gehuwd, terwijl u eigenlijk huwelijkse voorwaarden had willen opmaken? U kunt dat nog herstellen, zonder fiscale schade, binnen drie jaar. Als u en uw partner alsnog huwelijkse voorwaarden opmaken, kan daardoor een van u beiden worden bevoordeeld en is wellicht schenkbelasting verschuldigd. Financiën heeft goedgekeurd dat heffing van schenkbelasting achterwege blijft als de huwelijkse voorwaarden alsnog worden opgemaakt binnen drie jaar na het sluiten van het huwelijk. Vereist is dan wel dat u en uw partner door de huwelijkse voorwaarden gerechtigd worden tot het vermogen waartoe u gerechtigd zou zijn geweest als u beiden direct bij het aangaan van het huwelijk deze voorwaarden had vastgelegd. Herstel is ook mogelijk ingeval van een geregistreerd partnerschap. Uw verrekenbeding: naleven moet! Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en is er in uw huwelijksvoorwaarden een verrekeningsbeding opgenomen? Vergeet dan niet nog dit jaar de afrekening met uw
33
echtgenoot op te stellen. Als u de afrekening (over een reeks van jaren) achterwege laat, kan dat bij overlijden, bij echtscheiding of bij een faillissement erg vervelende gevolgen hebben. Indien u en uw partner niet aan de verrekenplicht hebben voldaan, wordt het (bij echtscheiding) aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden! Uw partner heeft mogelijk recht op de helft van het sedert het aangaan van het huwelijk gegroeide vermogen, terwijl dat wellicht niet overeenstemt met de oorspronkelijke bedoeling van u en uw echtgenoot. Door het verrekenbeding na te leven zorgt u ervoor dat de bedoelingen van partijen met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden worden nageleefd en komt u niet voor verrassingen te staan. Hebt u jarenlang verzuimd het periodiek verrekenbeding na te leven, bespreek dit dan met uw adviseur. Dergelijke verrekenbedingen moeten zo snel mogelijk worden ‘hersteld’. Met behulp van een vaststellingsovereenkomst en wijziging van de verrekening kunnen de bedoelingen van partijen alsnog worden gerealiseerd. Een finaal verrekenbeding, doen? Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en staat het grootste deel van het vermogen (de praktijk) op uw naam? Overweeg dan om in uw huwelijkse voorwaarden een finaal verrekenbeding bij overlijden op te nemen. Met zo’n beding erft uw partner bij uw overlijden alsof u in gemeenschap van goederen was gehuwd. Dat kan een spectaculaire besparing op erfbelasting opleveren! Een finaal verrekenbeding is verplicht wederkerig. Als uw (minder vermogende) partner eerder dan u overlijdt, pakt het beding nadelig uit. Maar dat nadeel is maar tijdelijk en veelal beperkt. En dankzij het finaal verrekenbeding kunt u in die situatie dan wel de bedrijfsopvolgingsregeling uit de Successiewet eerder toepassen. Dat compenseert het nadeel ruimschoots. Partneralimentatie: anticiperen op defiscalisering Bent u in een echtscheiding verwikkeld? En ziet het er naar uit dat u alimentatieplichtig bent? Houd er dan rekening mee dat er een goede kans is dat partneralimentatie op afzienbare termijn gedefiscaliseerd gaat worden. Dat betekent geen aftrek bij u, en uw ex hoeft de ontvangen alimentatie niet tot het inkomen te rekenen. U kunt anticiperen op de defiscalisering door in het echtscheidingsconvenant een voorbehoud op te nemen voor wat betreft de hoogte van de alimentatie. U kunt zo een aanpassing van de alimentatie regelen, als de aftrek c.q. belastbaarheid van partneralimentatie radicaal wijzigt. Het idee om de partneralimentatie te defiscaliseren heeft staatssecretaris Weekers van Financiën uitgewerkt in de Fiscale Agenda (voorjaar 2011) en ook nadien heeft de staatssecretaris dat voornemen richting Tweede Kamer uitgesproken. Betaalt u al langer partneralimentatie? Dan moet u de wetswijziging tot defiscalisering afwachten. Daarna kunt u een herziening van uw partneralimentatie bij de rechter aankaarten. Wilt u de partneralimentatie gaan afkopen? Houd er dan rekening mee dat het fiscale regime over niet al te lange tijd volledig anders kan zijn.
34
Alimentatie: is afkoop een optie? Alimentatie-uitkeringen worden jaarlijks verhoogd met de wettelijke index. Voor 2012 is dat 1,3%. Die verhoging treft alle lopende alimentaties, ongeacht of de rechter die verhoging indertijd bij het echtscheidingsvonnis heeft vastgesteld of de echtelieden die zijn overeengekomen. Als u partneralimentatie moet betalen, kunt u op twee manieren aan de verhoging ontkomen. Uw ex kan er mee instemmen dat u geen verhoging betaalt. Of u onderzoekt – in overleg met uw ex – of u niet beter de resterende alimentatieverplichting kunt afkopen. Let wel op! Afkoop heeft forse fiscale consequenties. Verzoek tot echtscheiding: let op de fiscale gevolgen. Per 1 januari 2012 is het huwelijksvermogensrecht vernieuwd. Een voor de praktijk zeer belangrijke wijziging betreft het indienen van een verzoek tot echtscheiding. Dat leidt direct tot ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Anders gezegd, het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding is gelijk aan het tijdstip waarop de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden. Tot 2012 was dat het tijdstip waarop de echtscheiding werd ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, de burgerlijke stand. Tussen beide tijdstippen kan een reeks van jaren liggen. Onder de oude regeling bleven de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten in die periode hoofdelijk aansprakelijk voor schulden die door de andere echtgenoot werden gemaakt. Dat is nu afgelopen: de gemeenschap ontbindt (met terugwerkende kracht) tot het tijdstip van indienen van het verzoek tot echtscheiding. Dat verzoek moet via een advocaat worden ingediend, bij de rechtbank, door de echtgenoten gezamenlijk, maar dat kan ook eenzijdig door een van hen gebeuren. Met het vernieuwde huwelijksvermogensrecht is ook de aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden aangepast. Na ontbinding van de huwelijksgemeenschap – dus direct na de indiening van het verzoek tot echtscheiding – is het privévermogen van elke echtgenoot afgeschermd voor gemeenschapsschulden. Schuldeisers kunnen zich niet meer verhalen op het privévermogen: zij kunnen zich nog slechts verhalen op hetgeen de echtgenoot heeft verkregen als gevolg van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Vóór 2012 konden schuldeisers na een echtscheiding ook het privévermogen van een echtgenoot voor gemeenschapsschulden aanspreken. Het vervroegde tijdstip van ontbinding van de gemeenschap heeft ook fiscale gevolgen. De belastingwet kent enkele doorschuifregelingen, waarbij qua termijn aangesloten wordt bij het tijdstip van ontbinding van die gemeenschap. Bijvoorbeeld de regeling tot het doorschuiven van de aanmerkelijk belang-claim bij echtscheiding: de overgang van de aandelen moet plaatsvinden binnen twee jaar na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Let op de heffingskortingen bij echtscheiding: Gaat u scheiden? En hebben u en uw echtgenoot meerdere kinderen? Let er dan op dat u de inschrijving van uw kinderen in de Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA) zo verdeelt over u zelf en uw ex-partner dat u beiden de heffingskortingen voor alleenstaande ouders met jonge kinderen kunt incasseren.
35
Boxhoppen: voordelig, maar riskant Vermogensbestanddelen moeten aan het einde van het jaar aan een van de drie boxen worden toegedeeld. Bij die toedeling geldt een duidelijke rangorde: een vermogensbestanddeel dat in box 1 valt, kan niet aan box 2 of box 3 worden toegedeeld, ook niet als in box 1 een vrijstelling geldt. Hetzelfde geldt voor de rangorde tussen box 2 en box 3. De overgang tussen de boxen - het boxhoppen - kan fiscaal voordeel opleveren. Als de ondernemer de tijdelijk overtollige liquide middelen in zijn bedrijf direct ná 1 januari van box 1 of vanuit de bv naar box 3 overbrengt, vermijdt hij de zware belastingheffing over het rendement op dat geld in box 1 (tarief maximaal 52%) of in de bv (belastingdruk circa 40%) en ruilt hij die voor de veel gunstiger vermogensrendementsheffing van 1,2%. Die overbrenging kan het beste direct ná 1 januari 2013 plaatsvinden. Een ander voorbeeld is het verschuiven van vermogen uit box 3 kort vóór de peildata naar box 1 of 2 om zo de vermogensrendementsheffing te vermijden. De wetgever heeft ‘stevige’ maatregelen tegen het boxhoppen getroffen. Een vermogens-bestanddeel dat rondom de peildata voor de vermogensrendementsheffing vanuit box 3 naar box 1 of 2 wordt overgebracht én dat niet langer dan zes aaneengesloten maanden dienstbaar is aan het verwerven van inkomen in die andere box, wordt tot de grondslag van beide boxen gerekend. Dat betekent dubbele belastingheffing! De inkomsten die uit het ‘verschoven’ vermogensbestanddeel worden genoten tijdens de periode van minder dan zes maanden worden in box 1 of box 2 belast én het betreffende vermogensbestanddeel wordt betrokken in de vermogensrendementsheffing. Als het vermogensbestanddeel niet langer dan drie maanden uit box 3 is weggeweest, worden de inkomsten zonder meer in beide boxen in de heffing betrokken. Is het vermogen meer dan drie, maar minder dan zes maanden verschoven, dan blijft toerekening aan box 3 - en daarmee de dubbele belastingheffing achterwege als de belastingplichtige aantoont dat er zakelijke argumenten aan de vermogensverschuiving ten grondslag liggen. Beleggen: belast in box 3 of box 1 Een particuliere belegger die zijn vermogen rendabel maakt op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, wordt in box 1 in de belastingheffing betrokken. Zijn inkomsten uit vermogen vallen dan niet onder de vermogensrendementsheffing in box 3, maar worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, belast in box 1. De wet noemt enkele voorbeelden van ‘meer dan normaal actief vermogensbeheer’: het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate zelf verrichten van groot onderhoud en andere aanpassingen aan een zaak, en het benutten van voorwetenschap. De belastingrechter heeft meerdere uitspraken over deze kwestie gedaan. Veel uitspraken zijn positief voor particuliere beleggers, sommige pakken negatief uit. Uit de vele uitspraken blijkt dat de feitelijke verhoudingen beslissend zijn voor de boxindeling. Schenken is voordeliger dan nalaten: Ouders die hun vermogen fiscaal vriendelijk aan hun kinderen of kleinkinderen willen overdragen, moeten dat bij leven doen. Schenkingen zijn daarvoor hét aangewezen
36
instrument. Geld schenken is veel leuker dan het nalaten. Een gulle gever stemt zijn (klein)kinderen blij en tevreden én hij kan daarvan meegenieten. Ook fiscaal is schenken leuker: het kost veel minder belasting. Een erfenis van € 100.000 van vader op zoon (van stel 25 jaar) kost € 8.089 aan erfbelasting. Schenkt vader die € 100.000 in 10 jaarlijkse termijnen (met gebruikmaking van de reguliere vrijstellingen, NIET de eenmalig hoge vrijstelling van € 50.300; zie hierna voor het benutten van de vrijstellingen), dan is zoonlief € 3.058 aan schenkbelasting kwijt. Een voordeel van ruim € 5.000! Schenk op tijd: Schenkingen die een ouder ‘in het zicht van overlijden’, in de periode van 180 dagen voorafgaand aan zijn overlijden, aan zijn kind doet, worden belast als een verkrijging krachtens erfrecht. Dat heeft tot gevolg dat de vrijstelling (bij schenking) alsnog vervalt. En dat kost meer belasting. Schenk dus op tijd: ruim 180 dagen vóór het (vermoedelijk) tijdstip van overlijden! Een uitzondering geldt voor de schenking die onder de eenmalige hoge vrijstelling tussen ouders en kinderen (in 2012 € 24.144) valt: senior kan die schenking nog op zijn sterfbed doen. Benut alle vrijstellingen bij schenkingen aan kinderen: De twee bekendste vrijstellingen zijn de jaarlijkse vrijstelling (van € 5.030) én de eenmalig verhoogde vrijstelling (van € 24.144). Die verhoogde vrijstelling kan slechts één maal worden benut, voor een kind dat tussen de 18 en de 35 jaar jong is. Bent u vergeten om uw zoon of dochter tijdig – vóór hun 35e – een ‘grote’ vrijgestelde schenking te doen? U kunt die vergissing herstellen als uw schoondochter of schoonzoon jonger is dan 35 jaar. Financiën heeft goedgekeurd dat de hoge vrijstelling ook kan worden toegepast als de zoon of dochter van de schenker de 35-jarige leeftijd al gepasseerd is, maar diens schoondochter of schoonzoon nog niet. De schenker benut dan hun leeftijd: de schenking vindt gewoon plaats aan het eigen kind, desgewenst met een uitsluitingsclausule. Let op: deze goedkeuring kan uitsluitend worden toegepast als uw zoon of dochter gehuwd is, ofwel een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Woont hij/zij ongehuwd duurzaam samen met een partner die nog geen 35 is, dan kan de verhoogde vrijstelling niet alsnog worden benut. Van de ‘grote’ vrijgestelde schenking moet aangifte schenkbelasting worden gedaan; in de aangifte moet een beroep op de verhoogde vrijstelling worden gedaan. Het optimaal benutten van de eenmalig hoge vrijstelling vergt een goede planning. Een schenking tot het vrijgestelde bedrag levert een besparing aan schenkbelasting op van 10%, ofwel € 2.414; wordt de vrijstelling benut bij een schenking van stel € 150.000, dan is de besparing 20% ofwel € 4.828. Zorg ervoor dat u deze vrijstelling bij de juiste schenking inzet! Schenk uw kind € 50.300 belastingvrij. Of toch niet? Ouders kunnen een kind eenmalig € 50.300 belastingvrij schenken. Om deze vrijstelling te kunnen benutten, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: - het kind moet ten tijde van de schenking tussen de 18 en de 35 jaar oud zijn;
37
- de schenking moet in één jaar plaatsvinden, tot maximaal € 50.300; - het kind moet het bedrag van de schenking gebruiken voor de aankoop van een eigen woning, het bekostigen van onderhoud of verbetering aan de eigen woning, het aflossen van de eigenwoningschuld. Hierbij geldt een versoepeling: het kind mag van de € 50.300 schenking € 24.150 vrij besteden, € 26.156 moet voor de financiering /aflossing op de woning worden gebruikt. - het kind moet het bedrag van de schenking gebruiken voor het betalen van de kosten van een studie of een opleiding voor een beroep waarvan de kosten hoger zijn dan € 20.000 per jaar; - bij de schenking voor de woning moet de bestemming van het geschonken bedrag in een notariële akte zijn vastgelegd. Als het kind het geschonken bedrag gebruikt voor de koop van een eigen woning moet dat expliciet worden opgenomen in de akte van levering van die woning. Vanaf 1 januari 2012 is voor de schenking voor de eigen woning een notariële akte niet langer vereist. Dat maakt de schenking weer wat goedkoper. Bij een schenking voor een ‘ dure’ opleiding is nog wel steeds een notariële akte vereist. Om toepassing van de verhoogde vrijstelling moet bij aangifte worden verzocht. Voor ouders en kinderen die al eerder, vóór 2010, gebruik hebben gemaakt van de verhoogde vrijstelling (van € 22.760) is een overgangsregeling getroffen. Zij kunnen vóór het bereiken van de 35-jarige leeftijd alsnog een eenmalige extra vrijstelling van € 26.156 toepassen op een schenking van de ouders, mits het kind het bedrag van die schenking gebruiken voor de aankoop van een eigen woning. Voor het bekostigen van een studie of opleiding geldt geen inhaalregeling! Als de vrijstelling van (maximaal) € 50.300 wordt benut, levert dat een besparing aan schenkbelasting op van 10% van € 45.000 (€ 50.300 minus € 5.300 die sowieso jaarlijks belastingvrij kan worden geschonken) = € 4.500. Bij een schenking voor de financiering van de eigen woning moet het geschonken bedrag in mindering worden gebracht op de eigenwoningschuld, het bedrag waarover de renteaftrek op de eigen woning kan plaatsvinden. De schenking kost het kind de aftrek van eigenwoningrente over € 50.300, gedurende maximaal 30 jaar. Het fiscale voordeel van die renteaftrek is vele malen hoger dan het voordeel van de bespaarde schenkbelasting. Dat is een goede reden om de € 50.300 niet te schenken voor de woning van uw kind, maar hem/haar dat bedrag te lenen, daar een zakelijke rente voor te vragen die het kind kan aftrekken, en die de ouder vervolgens jaarlijks kan terugschenken. Schenk aan uw kind én kleinkind: Voor schenkingen aan kinderen geldt een reguliere jaarlijkse vrijstelling van € 5.030, voor een schenking aan een kleinkind is dat € 2.012. Senior kan een schenking aan junior (tot het bedrag van de wettelijke vrijstelling) leuk combineren met een vrijgestelde schenking aan de kinderen van junior, zijn kleinkinderen. Bij zo’n combinatie kan senior aan junior een vrije schenking doen tot het totale bedrag van de vrijstellingen voor het kind én het kleinkind (in 2012 € 5.030 + € 2.012), onder de last dat junior het bedrag dat grootvader belastingvrij kan schenken aan zijn kleinkind, schuldig erkent aan dat kind. Junior krijgt zo zonder schenkbelasting de beschikking over het totale bedrag; de schuldigerkenning aan zijn kind kan hij op een passend tijdstip – mits bij leven – afwikkelen.
38
Schenk met een uitsluitingsclausule: Ouders die een schenking willen doen aan hun kind dat in gemeenschap van goederen is gehuwd of binnenkort in gemeenschap van goederen zal huwen, willen soms voorkomen dat hun schoonzoon of schoondochter de helft van die schenking krijgt. Zij kunnen dan bepalen dat de schenking niet zal vallen in het (toekomstige) gezamenlijke vermogen, maar dat het geschonken bedrag privévermogen blijft van hun eigen kind. Dit kan door een uitsluitingsclausule op te nemen bij de schenking. Schenk zonder het beheer over uw geld kwijt te raken! Voor de meeste ouders staat wel vast wat er met hun vermogen moet gebeuren: wat er over is bij hun overlijden, moet naar de kinderen of kleinkinderen. Die vermogensoverdracht kan fiscaal bezien beter niet worden uitgesteld tot het overlijden. Een overdracht bij leven, door jaarlijkse schenkingen, kost veel minder belasting. Ondanks dat fiscale voordeel voelen veel ouders er niets voor om al bij leven een flink deel van hun vermogen aan de kinderen te schenken. Wie wil er nu financieel afhankelijk worden van zijn kinderen? Ook het risico dat het kind het geschonken geld over de balk zal smijten, tempert de ouderlijke gulheid. Ouders willen wel schenken, maar alleen als zij het beheer over het geschonken vermogen behouden. Dat kan door te kiezen voor een van de vele vormen van schenken ‘met behoud van macht’. Schenk herroepelijk, en bespaar schenkbelasting: De gulle gever kan bepalen dat de schenking herroepelijk is. Door die clausule bij de schenking op te nemen – bij voorkeur in een notariële akte, dan wel in een onderhandse akte die door de begiftigde ‘voor gezien’ wordt getekend – behoudt de schenker de mogelijkheid om de vermogensoverdracht terug te draaien. Zo kan worden voorkomen dat senior financieel afhankelijk wordt van junior. Senior kan bij de herroepingclausule desgewenst aangeven of hij de schenking sowieso kan herroepen of slechts binnen een bepaalde periode als zich een bepaalde omstandigheid heeft voorgedaan of als dat juist niet het geval is. De herroepelijkheid van de schenking kan zo als ‘stok achter de deur’ worden gebruikt om bepaalde gedragingen van de begiftigde uit te lokken of juist te verbieden. De schenking kan zo worden ingezet als hulpmiddel bij de opvoeding. Om er zeker van te zijn dat de begiftigde bij herroeping van de schenking het eerder geschonken bedrag kan terugbetalen, moet de herroepelijke schenking gecombineerd worden met een bewindstelling. De gulle gever kan dan zelf – of een door hem aan te wijzen vertrouwenspersoon – het geschonken vermogen blijven beheren. Let op: bewindstelling duurt meestal maar vijf jaar. De begiftigde kan na die periode de rechtbank verzoeken om de bewindvoering te vernietigen als hij zelf in staat is het vermogen verantwoord te beheren. Met de herroepingclausule kunt u voorkomen dat het kind de beëindiging van de bewindstelling kan doorzetten. Als over de (herroepelijke) schenking schenkbelasting is geheven, wordt dat bij herroeping van de schenking grotendeels gerestitueerd. Bij de terugbetaling van de belasting wordt rekening gehouden met de inkomsten die de begiftigde tijdens zijn bezitsperiode op het geschonken bedrag heeft genoten. Zijn er geen inkomsten, dan wordt rekening gehouden met een 4% fictief rendement. Dat biedt mogelijkheden om schenkbelasting te besparen bij een herroepelijke schenking van een zaak die nadien in waarde is gedaald.
39
Bijvoorbeeld een pakket beursgenoteerde effecten. Als dat na de (herroepelijke) schenking in het bezit van junior in waarde is gedaald, kan senior de schenking herroepen. De eerder geheven schenkbelasting wordt dan grotendeels terugbetaald. Vervolgens schenkt senior het pakket effecten opnieuw aan junior, voor de actuele – lagere – waarde, waarover junior minder schenkbelasting moet betalen. Schenkingen op papier: alsnog notarieel bekrachtigen: Heeft u in het verleden schenkingen onder schuldigerkenning gedaan aan uw kinderen? En daarbij vastgelegd dat zij die schenkingen pas kunnen opeisen als de langstlevende ouder is overleden? Zo’n schenking terzake van de dood moet bij notariële akte, zo heeft de Hoge Raad onlangs beslist. Is dat niet gebeurd, dan is de schenking niet rechtsgeldig, en vervalt die bij het overlijden van de schenker. Van de beoogde besparing op de erfbelasting komt dan niets terecht. Om uw oude papieren schenkingen te ‘redden’ is het verstandig om die alsnog achteraf bij notariële akte te bekrachtigen. Dan moet uiteraard gebeuren vóórdat de schenker is overleden. Leen geld aan uw kinderen: Is uw kind voornemens een huis te kopen of een onderneming te starten? Dan is het voor u en uw kind wellicht gunstig hiervoor een lening te verstrekken. Voor u vormt de lening een bezitting in box 3. Bij u wordt dan een forfaitair rendement van 4% over de waarde van de vordering in de belastingheffing betrokken. De heffing bedraagt 30%, de belastingdruk is dus 1,2% van de waarde van de vordering. Ongeacht de hoogte van de rente op de vordering. Voor uw kind vormen de rente en kosten van de geldlening aftrekbare kosten. Gunstig is de ouder-kindlening af te sluiten met een zo hoog mogelijk zakelijk rentepercentage. Uw kind geniet dan een hoge aftrek van de eigen woningrente of ondernemingsrente. En u wordt voor die hogere rente (boven de 4%) niet extra belast. Door schenkingen kunt u de financieringslast van uw kind vervolgens verminderen. Let op: deze schenkingen moeten niet plaatsvinden in de vorm van een kwijtschelding van de rente. Bij die opzet verspeelt het kind de renteaftrek, zo blijkt uit de rechtspraak. Het kind moet de rente eerst gewoon aan u betalen, en daarna schenkt u het bedrag van die rente (geheel of gedeeltelijk) weer aan uw kind. Betaal uw belastingen op tijd: Privébelastingschulden kunt u het beste zoveel mogelijk dit jaar nog betalen. In de Wet IB 2001 is expliciet bepaald dat deze schulden – behoudens de erfbelasting – niet in mindering kunnen worden gebracht op de heffingsgrondslag in box 3. Door de belasting nog dit jaar te betalen, is uw vermogen per 31 december lager. Betaalt u te veel belasting, dan heeft u een vordering op de Belastingdienst. En die is in box 3 vrijgesteld van belastingheffing. Dat maakt het vooruitbetalen van een te hoge (voorlopige) privébelastingaanslag zowat aantrekkelijk! Scholingsuitgaven: minder aftrek in 2013: De aftrek van scholings- en studieuitgaven wordt per 1 januari 2013 beperkt. Aftrekbaar zijn nog slechts het les-, cursus- of collegegeld (met uitzondering van de opslag voor langstudeerders), het examengeld, promotiekosten, én de door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen, zoals boeken, readers, cd-roms, software en gereedschap zoals een kappersschaar, hamers, beitels, enz. Studenten die
40
voor hun opleiding of studie een prestatiebeurs krijgen, hebben tot het bedrag van de hen toegekende beurs geen recht op aftrek van scholingsuitgaven. Het gaat hier om de prestatiebeurs exclusief reisvoorziening. Uitgangspunt hierbij is dat de prestatiebeurs steeds wordt omgezet in een gift. Gebeurt dat niet – omdat de student niet binnen tien jaar een diploma heeft behaald – dan ontstaat alsnog recht op enige aftrek van scholingsuitgaven. Voor WSF-studenten geldt een overgangsregeling, waardoor de huidige regeling met een aftrek van normbedragen op basis van de studiefinancieringsnormen nog voor het gehele studiejaar 2012-2013 van toepassing is. De nieuwe regeling met een aftrek van uitsluitend de werkelijke studiekosten gaat voor hen pas volgend studiejaar in. De drempel (van € 500) en het plafond (van € 15.000) van de aftrek van scholingsuitgaven blijven ongewijzigd. De periode waarbinnen de maximumaftrek niet geldt, de ’standaardstudieperiode’, wordt wel aangepast. Nu is dat nog een periode van maximaal 16 kalenderkwartalen vanaf de 18-jarige leeftijd, naar keuze van de belastingplichtige: het wordt een aaneengesloten periode van vijf jaar. Door de nieuwe opzet vervalt de aftrek van veel studiekosten. Bijvoorbeeld de kosten van een computer met bijbehorende randapparatuur, de receptie na afloop van een promotieplechtigheid, en nog diverse andere uitgaven vanwege het veronderstelde privégebruik. Doe grotere privé-uitgaven nog dit jaar! Als u dit jaar in privé nog een nieuwe auto en/of een nieuwe inboedel voor uw woonkamer koopt, bespaart u dat belasting in box 3. Dergelijke bezittingen behoren niet tot de grondslag voor de vermogensrendementsheffing. Dat betekent dat als u de aankoop voor bijvoorbeeld € 50.000 nog dit jaar afwikkelt, uw vermogen in box 3 op 1 januari 2012 met € 50.000 is verminderd, terwijl u de waarde van de verkregen auto en/of inboedel niet in box 3 hoeft aan te geven. Dat bespaart u 1,2% van € 50.000 = € 600. Middeling: een onverwachte teruggaaf van belasting Als u een sterk wisselend (belastbaar) inkomen heeft gehad in box 1 over drie aaneengesloten jaren, heeft u wellicht recht op een onverwachte belastingteruggave. Door het inkomen te middelen – gelijkelijk te verdelen – over die drie jaren kunt u de nadelige werking van het progressieve tarief van de inkomstenbelasting ongedaan maken. Door de middeling wordt de belasting herrekend en wel op basis van het gemiddelde inkomen over die drie jaren. Het verschil tussen de werkelijk geheven belasting en de herrekende belasting na middeling wordt terugbetaald. Middeling is alleen mogelijk over het inkomen in box 1. In box 2 en box 3 geldt immers een vast proportioneel tarief, zodat middeling hier zinloos is. Het verzoek om middeling moet worden ingediend binnen 36 maanden nadat de laatste belastingaanslag over de drie jaren van het middelingtijdvak onherroepelijk is geworden.
41