Nieuwsbrief van d.d. 19-02-2010 Nummer: 04—2010
Dga behaalt een TBS-resultaat door van BV geleend geld tegen een hogere rente weg te zetten Een dga leent in 2003 een bedrag van 788.518 euro in rekening-courant bij zijn BV en betaalt hierover en voor de Vpb zakelijke rente van 2,5%. Hij stort het bedrag meteen door naar zijn internetspaarrekening en ontvangt een gemiddelde rente van 3,6%. De inspecteur merkt het rentevoordeel van 1,1% aan als een terbeschikkingstellingresultaat (TBS-resultaat). Hof Den Haag concludeert eerst dat het rentevoordeel niet kan worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking (subsidiair standpunt inspecteur) omdat er geen direct verband bestaat met als directeur verrichte werkzaamheden. Het voordeel vormt wel resultaat uit overige werkzaamheden omdat de dga als enig aandeelhouder het geld kon lenen om door middel van rentearbitrage een voorzienbaar en ook beoogd voordeel te behalen. commentaar Opvallend is hier dat het Hof voorbijgaat aan eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de BV haar dga niet als zodanig heeft willen bevoordelen, en hiermee in feite uitsluit dat het rentevoordeel onder het lagere box 2-tarief kan worden gebracht. De dga heeft een dergelijk standpunt ook niet ingenomen (was wel beter geweest).
Kamerverhuur niet meer dan normaal actief vermogensbeheer Als niet aannemelijk is dat de activiteiten bedoeld zijn om een hoger rendement te behalen dan het rendement bij normaal actief vermogensbeheer, dan kunnen de activiteiten niet het normaal vermogensbeheer te bovengaan. Dat oordeelt Hof Leeuwarden (LJN: BL1777) in de zaak van X die een groot aantal gestoffeerde kamers verhuurt. Hij heeft voor de verhuur een vergunning van de gemeente aangevraagd en gekregen. Verder houdt hij zich niet bezig met het actief werven van huurders. Dat wordt meestal door de bestaande huurders gedaan. Het huurcontract is gebaseerd op een gestandaardiseerd model. De kamerhuur is gebaseerd op een puntensysteem behorende bij het waarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte van de Huurcommissie. De huur wordt jaarlijks op basis van CBS-cijfers geïndexeerd. De huurders verrichten zelf klein onderhoud en maken zelf afspraken met installateurs. X doet wel zelf de huuradministratie en schakelt bij huurachterstand een incassobureau in. Hij bezoekt gemiddeld één keer per jaar de woningen. Het Hof acht niet aannemelijk dat de aard en de omvang van de werkzaamheden die X zelf verricht en die in tijdsbeslag beperkt zijn, normaal actief vermogensbeheer te boven gaan. De gedachte dat daarvan slechts sprake kan zijn wanneer X nagenoeg alle werkzaamheden uitbesteedt aan bijvoorbeeld een makelaar, is onjuist. De huuropbrengsten vormen geen resultaat uit een werkzaamheid in box 1, maar inkomen uit sparen en beleggen in box 3.
Wetsvoorstel flexcontract jongeren (-27) Regelmatig duikt de vraag op of het wetsvoorstel (nr. 32.058), dat ruimte biedt aan werkgevers om met werknemers jonger dan 27 jaar 4 arbeidsovereenkomsten aan te gaan voor een periode van maximaal 4 jaar, al is aangenomen. Nee, dit is nog steeds niet aangenomen. Het ontwerp, dat de bedoeling heeft de jeugdwerkloosheid te bestrijden, heeft niet langer de steun van de PvdA. Deze partij heeft bij de Tweede Kamer een amendement ingediend op grond waarvan een ontslagvergoeding zou moeten worden betaald, als het vierde contract niet wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Daarmee zou de basis onder het voorstel worden weggeslagen, omdat het dan voor werkgevers ineens niet meer zo aantrekkelijk is. Zij betalen dan hetzelfde als bij een ontslag van een werknemer die voor onbepaalde tijd in dienst is. Kortom, het is onzeker of de wet nog wel doorgang zal vinden, want dit zal ongetwijfeld op veel politieke weerstand stuiten.
Soms dubbele afdrachtvermindering mogelijk Sinds 1 januari komt u sneller in aanmerking voor de afdrachtvermindering onderwijs voor scholing van ex-werklozen tot startkwalificatieniveau. De werknemer hoeft bij aanname nu namelijk niet meer per se werkloos te zijn, zolang hij dit maar was vóór zijn scholing tot startkwalificatieniveau. Vergeet daarnaast niet de mogelijkheid dat u de regeling mag combineren met de afdrachtvermindering onderwijs bij beroepspraktijkvorming. Als u een werknemer in dienst neemt die voor indiensttreding werkloos was en hem opleidt tot startkwalificatieniveau, kunt u gebruikmaken van de afdrachtvermindering voor scholing van ex-werklozen tot startkwalificatieniveau. Sinds 1 januari komt u echter ook voor werknemers die een re-integratietraject in het kader van de Wet werk en bijstand bij een gemeente of via UWV WERKbedrijf hebben gevolgd in aanmerking voor deze regeling. Hetzelfde geldt voor werknemers die bij hun vorige leerbedrijf ook een opleiding tot startkwalificatieniveau hebben gevolgd. U komt alleen in aanmerking voor deze afdrachtvermindering onderwijs als het loon van de werknemer bij een voltijd dienstverband maximaal het toetsloon van € 1.958,92 per maand bedraagt. Hierbij geldt een maximum van € 270,59 aan afdrachtvermindering per werknemer per maand met een voltijd dienstverband. Combinatie soms mogelijk Als u in aanmerking komt voor de eerder genoemde afdrachtvermindering, kan het zijn dat u voor deze werknemer ook in aanmerking komt voor de afdrachtvermindering onderwijs bij beroepspraktijkvorming. Dit is onder voorwaarden het geval als hij een mbo-opleiding van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgt op grond van een leerwerkovereenkomst. De hoogte van deze afdrachtvermindering bedraagt € 225,50 per werknemer per maand bij een voltijd dienstverband. Deze twee vormen van afdrachtvermindering onderwijs mag u tegelijkertijd toepassen
Verlies zelfstandigheid niet bepalend voor kwalificatie als hulpmiddel De omstandigheid dat een zaak zijn zelfstandigheid verliest, verhindert niet dat sprake is van een hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, letter a Wet IB 2001 (oud). Dat oordeelt Hof Amsterdam (LJN: BL1887) in de zaak van X die als gevolg van een erfelijke aandoening aan haar gebit een zogenoemde ‘Branemarkbrug’ had laten plaatsen. Dit is een op implantaten geplaatste gebitsprothese. Zij had de brug laten plaatsen vanwege de structurele klachten bij de uitneembare gebitsprothese die zij tot dan toe had gedragen. De inspecteur weigert de aftrek van de kosten van de brug als buitengewone uitgaven. De brug is volgens hem geen hulpmiddel, omdat de brug na plaatsing geen zelfstandige zaak meer is. Noch uit het Hoge Raad arrest (nr. 26.895) waarnaar de inspecteur
verwijst, noch uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6.17, lid 2 Wet IB 2001 of de toelichting bij het besluit CPP2000/2720M blijkt dat de wetgever heeft bedoeld om het begrip ‘hulpmiddel’ te beperken tot zaken die hun zelfstandigheid hebben behouden. De brug stelt X in staat elementaire lichaamsfuncties (bijten en kauwen van voedsel) te vervullen, waartoe zij anders als gevolg van haar aandoening niet in staat zou zijn. De aftrek is ten onrechte geweigerd.
Kosten golflidmaatschap DGA belast als loon Veel ondernemers lopen graag ‘een rondje golf’. Wat is er leuker dan lekker een balletje slaan met zakenrelaties, en proberen te scoren, op de baan én voor de zaak. Zo’n bezoek aan de golfbaan draagt bij aan een goede bedrijfsvoering en dus zijn kosten van het golfen bedrijfskosten. De belastingrechter denkt daar – nog steeds – anders over. Die vindt het golfen tot de privé-sfeer behoren: het persoonlijk element overheerst en dus moet de ondernemer de kosten daarvan in privé dragen. BV X exploiteerde een omvangrijke vastgoedportefeuille. De BV betaalde in 2002 en 2003 de kosten van het lidmaatschap van de golfclub van haar directeurgrootaandeelhouder Jean Leblanc en diens partner. De BV voerde die kosten als bedrijfskosten op, omdat Leblanc en zijn partner veelvuldig met zakenrelaties gingen golfen. Dat netwerken op de golfbaan was een belangrijk onderdeel van Leblanc’s werkzaamheden, het golfen droeg volgens BV X bij aan een behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking bij de vennootschap. De inspecteur was het daar niet mee eens. Hij nam het standpunt in dat de betalingen voor het lidmaatschap van de golfclub als nettoloon moesten worden aangemerkt, en legde BV X de bijbehorende naheffingsaanslag loonbelasting op van € 7.245. In de daaropvolgende procedure stelde rechtbank Arnhem de inspecteur in het gelijk. De rechter overwoog dat het beoefenen van de golfsport in het algemeen tot de privésfeer behoort. BV X stelde wel dat het lidmaatschap bij de golfclub met name was aangegaan om aan relatiebeheer te doen, maar zij had niet aannemelijk gemaakt dat het persoonlijke element in de gegeven situatie niet overheersend was. En als het golfen – objectief bezien – al zou kunnen bijdragen aan een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, dan kon de BV slechts een gedeelte van de kosten als bedrijfskosten opvoeren, en wel voor zover de kosten meer waren dan wat een vergelijkbare directeurgrootaandeelhouder van een BV aan golfen spendeert. BV X had niet aannemelijk gemaakt dat aan dat criterium werd voldaan; het beroep werd ongegrond verklaard. Commentaar Voor veel ondernemers is dit een teleurstellende uitspraak. Ondernemers vinden golfen met relaties een onderdeel van hun werk – het netwerken met relaties is direct dienstbaar aan de bedrijfsuitoefening – maar de belastingrechter vindt golfen te zeer tot de privé-sfeer behoren om een aftrek als bedrijfskosten toe te staan. Toch biedt deze uitspraak enig perspectief op een aftrek als bedrijfskosten, maar dan moet belanghebbende wel aantonen dat het golfen bijdraagt aan een behoorlijke vervulling
van de dienstbetrekking: de meerkosten zijn dan aftrekbaar. Als het persoonlijk element overheerst, is een aftrek als bedrijfskosten niet toegestaan. In dat geval is ook de BTW op een bedrijfslidmaatschap van de golfclub niet als voorbelasting aftrekbaar, zo heeft Hof Den Bosch eerder beslist
Gebruikelijkheidstoets: zelfstandig declarabel werk verrichten Vrije beroepers die samen met hun partner hun praktijk drijven in maatschapverband, moeten erop bedacht zijn dat de ondersteunende partner aan extra voorwaarden moet voldoen om de diverse aftrekposten voor ondernemers te verkrijgen. Die partner moet voldoen aan de gebruikelijkheidstoets bij het urencriterium. Die toets houdt in dat de werkzaamheden van de ondersteunende partner niet hoofdzakelijk – voor 70% of meer – van ondersteunende aard mogen zijn én dat aangetoond kan worden dat eenzelfde samenwerkingsverband ook tussen nietverbonden personen wel wordt aangegaan. Rechtbank Haarlem heeft recent beslist dat het zelfstandig verrichten van declarabele werkzaamheden dé bepalende factor is bij die gebruikelijkheidstoets. Niet van belang is of de ondersteunende partner die werkzaamheden op eigen naam kan declareren. Yvonne en Willem van der Horst dreven samen in maatschapverband een praktijk in homeopathie, acupunctuur en orthomoleculaire geneeskunde. Yvonne had geen medische achtergrond, zij had de diverse behandelmethodieken zich door ervaring eigen gemaakt, Willem was arts en gespecialiseerd in homeopathie en accupunctuur. Beide echtgenoten claimden de zelfstandigenaftrek. De inspecteur accepteerde die aftrek wél bij Willem, maar niet bij Yvonne. Volgens hem had Yvonne wel meer dan 1.225 uur in en voor de praktijk gewerkt, maar zij verrichte vrijwel uitsluitend ondersteunende werkzaamheden zodat die uren niet meetelden voor het urencriterium. Zij behandelde wel zelfstandig patiënten, maar dat deed zij onder toezicht van haar echtgenoot Willem. Die was verantwoordelijk voor het medische handelen in de praktijk. En alle declaraties – ook voor Yvonne's werkzaamheden – werden onder zijn naam naar patiënten en verzekeraars verzonden. Yvonne verzette zich tegen de correctie, een procedure volgde. Rechtbank Haarlem maakte korte metten met het standpunt van de inspecteur. Belanghebbende had overtuigend aangetoond dat zij de behandeling van patiënten zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid uitvoerde. Die werkzaamheden waren omzetgenererend, en net zo declarabel als de werkzaamheden die haar echtgenoot verrichte.
Dat haar werkzaamheden werden gedeclareerd op naam van haar echtgenoot vond de rechtbank niet van belang. De rechtbank besliste dat de door belanghebbende verrichte werkzaamheden niet voor 70% of meer ondersteunende werkzaamheden waren: de zelfstandigenaftrek werd alsnog toegewezen. Commentaar Een overtuigende uitspraak. De rechter hanteert een praktisch goed toepasbaar criterium: als de ondersteunende partner in het samenwerkingsverband zelfstandig omzetgenererende werkzaamheden verricht, tellen de aan die werkzaamheden bestede uren volledig mee bij de beoordeling of aan het urencriterium wordt voldaan. Op wiens naam die werkzaamheden worden gedeclareerd, is niet van belang als vaststaat dat de werkzaamheden zelfstandig, onder eigen verantwoordelijkheid zijn uitgevoerd.
Kledingkorting voor winkelpersoneel volledig belast BV X exploiteerde een aantal winkels in dameskleding en verplichtte haar werknemers in bepaalde functies om tijdens werktijd door hen uit te kiezen kleding van het bedrijf te dragen. Hiervoor gold een kortingsregeling van 60% van de bruto verkoopbedragen. De kleding was geen werkkleding. De inspecteur stelde dat sprake was van een verstrekking van kleding die tot het loon moest worden gerekend voorzover de waarde van de kleding meer bedroeg dan het maximum van de vrijstelling voor producten uit eigen bedrijf. BV X ging in beroep en stelde dat sprake was van een vrije verstrekking. De Hoge Raad besliste dat verstrekkingen slechts als vrije verstrekking konden worden aangemerkt voorzover zij geacht konden worden te strekken tot voorkoming van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, of voorzover sprake was van verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel werden ervaren. In dit geval ging het om kleding die geschikt was om ook buiten werktijd te worden gebruikt, die voor onbepaalde tijd werd verstrekt en eigendom werd van de werknemers. Dan kon volgens de Hoge Raad worden aangenomen dat het privé-element overheerste en werd niet voldaan aan de voorwaarden die in artikel 17, lid 1, Wet LB aan een vrije verstrekking werden gesteld. Vervolgens besliste de Hoge Raad dat voor de omvang van het loon niet kon worden uitgegaan van de besparingswaarde, omdat het verstrekken van kleding, met uitzondering van werkkleding, in het algemeen loon in natura opleverde dat moest worden gewaardeerd naar de waarde die daaraan in het economische verkeer kon worden toegekend. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van BV X ongegrond.
Door werkgever betaalde belastingadvieskosten was belast loon BV X had in 2001 en 2002 respectievelijk 40 en 38 vanuit buitenlandse groepsmaatschappijen uitgezonden werknemers in dienst. Met deze extraterritoriale werknemers had BV X netto-loonovereenkomsten gesloten. De werknemers hadden BV X gemachtigd om namens hen aangiften IB in te dienen. BV X had hiertoe belastingadviesbureau A ingeschakeld. De door A aan BV X in rekening gebrachte kosten berekende BV X niet door aan de werknemers. De inspecteur stelde dat het voor haar werknemers laten verrichten van werkzaamheden door een belastingadviesbureau moest worden aangemerkt als loon. Hof Den Haag handhaafde de door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag. BV X ging in cassatie. De Hoge Raad besliste dat het Hof terecht had beslist dat de door een belastingadviesbureau in opdracht van BV X verrichte werkzaamheden volledig moesten worden beschouwd als een persoonlijke aangelegenheid van de werknemers. Het Hof had hier volgens de Hoge Raad terecht de conclusie aan verbonden dat BV X door die werkzaamheden te laten verrichten - zonder dat daarvoor kosten aan haar werknemers in rekening waren gebracht - aan de betrokken werknemers loon had verstrekt in de zin van artikel 10, lid 1, Wet LB.
Hoogachtend, R.A.M. van der Velden b.v. Oostveenseweg 7-b 2636EC Schipluiden k.v.k. nummer 27231863 telf. nr. 015-3808141 fax. Nr. 015-3808095 Hoewel aan de inhoud van deze nieuwsbrief de uiterste zorg wordt besteed, kunnen wij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor onverhoopte onjuistheden. Aanmelden nieuwsbrief, c.q. afmelden en e-mailadres wijzigen:
[email protected]