nummer november
Nieuwsbrief Sectie Hymenoptera Nederlandse Entomologische Vereniging
In dit nummer onder meer: Excursies in # Wilde bijen in Deventer Twee gynandromorfen van de rotsbehangersbij (Megachile pilidens* AcuBieb e Hymenopterologen-Tagung in Stuttgart
nr. 5, november 2012
ISSN 1387-1773 Foto voorpagina: Voorkant van de nieuwe bijenatlas: De Nederlandse bijen. Vormgeving: Jan Smit. Druk: Drukkerij Presikhaaf, Arnhem.
Nieuwsbrief sectie Hymenoptera van de Nederlandse Entomologische Vereniging
Redactie H. Nieuwenhuijsen, T. Peeters, J. Smit
Redactieadres Voermanstraat 14, 6921 NP Duiven e-mail:
[email protected]
Website www.nev.nl/hymenoptera/
Redactioneel Vanuit de leden is er deze keer weinig kopij gekomen, maar de ‘vaste medewerkers’ hebben weer hun best gedaan. Allereerst de aankondiging van de beide excursies in 2013. Bij verslagen een kort verslag van het onderzoek dat enkele leden gedaan hebben naar bijen in Deventer. Hans Nieuwenhuijsen neemt ons bij ‘Veldobservaties’ mee het veld in en zelfs onder de grond, naar bijennesten. Bij ‘Artikelen’ beschrijft Hans een tweetal gynandromorfen en hun mogelijke ontstaanswijze. Verder zoals gewoonlijk in het laatste nummer van het jaar AcuBieb, met literatuur van het afgelopen jaar. Erik van der Spek vat weer enkele artikelen voor ons samen. Met zes leden hebben we in oktober de Hymenopterologen-Tagung in Stuttgart bezocht, ieder
38
heeft een verslag gemaakt van de lezing of poster die hem het meeste aansprak. Er staan weer enkele oproepen in, o.a. om de bijdrage voor het komende jaar over te maken en de leuke waarnemingen door te geven. Let bij de Mededelingen op de studiedag in 2013. Maar het belangrijkste: de datum van de verschijning van de nieuwe bijenatlas!! Alle leden zijn uitgenodigd! Namens de redactie: Hans, Theo en Jan, veel leesplezier. HymenoVaria liever digitaal? Indien je de nieuwsbrief liever digitaal ontvangt dan op papier, meld dat via een e-mail naar
[email protected]
nr. 5, november 2012
Excursies Voorjaarsexcursie Elperstroom 20 april
enkele heischrale graslanden en heidevelden. De Elperstroom is ook het leefgebied van de zilveren maan, de eerste generatie vliegt vanaf half mei. In het gebied komen de volgende natuurbeheertypen voor: N06.04 vochtige heide, N07.01 droge heide, N10.01 nat schraalland, N10.02 vochtig hooiland, N12.02 kruidenrijk en faunarijk grasland, N14.02 hoog- en laagveenbos, N16.02 vochtig bos met productie. (http://www.wikinatuurbeheer.nl/ Natuurbeheertypen.MainPage.ashx) Zie ook: Janssen, J.A.M. & J.H.J. Schaminée (2009).
Reservedatum 27 april
Europese Natuur in Nederland. Gebieden van de Habitatrichtlijn. Hoog Nederland. Natura 2000-gebieden. KNNV Uitgeverij, Zeist, 360 p.
“Jullie zijn van harte welkom in het 'Hart van Drenthe'. Wij zouden graag willen weten wat er in de Elperstroom aan wespen en bijen rondvliegt.” Aan deze uitnodiging van Pauline Arend boswachter van Staatsbosbeheer wilden we in het voorjaar 2012 gehoor geven. Maar het weer gooide roet in het eten. Op 20 april 2013 hebben we een nieuwe kans.
Locatie samenkomst Verzamelen 10.00 uur: Pannekoekenrestaurant De Stroohoed, Schoonloërweg 19, 9442 PL Elp www.destroohoed.nl Opgave:
[email protected]
Het Natura 2000 gebied Elperstroom vormt de bovenloop van de Beilerstroom op de westelijke flank van de Hondsrug. Het ligt ten oosten van het dorp Elp. Kenmerkend is het typische esdorpenlandschap tussen Elp en de aangrenzende boswachterijen van Grolloo en Schoonloo met essen (akkers), heide en naald- en loofbos. De Elperstroom vormt het hooi- en weilandgebied in dit esdorpenlandschap. Het gebied heeft een complexe bodemstructuur met leem, veen en zand. De kwel wordt deels beïnvloed door opstuwing door een zoutkoepel. Het kwelwater is relatief kalkrijk, waardoor zich hier kalkmoerassen en blauwgraslanden hebben ontwikkeld met veel bijzondere planten, zoals tweehuizige zegge, vlo zegge en vleeskleurige orchis. Langs de beek liggen voornamelijk graslanden, van elkaar gescheiden door greppels, houtwallen en kleine bosjes. In het deelgebied de Reitma komen blauwgraslanden voor. De deelgebieden Oosterma en Stroetma worden begraasd met koeien en schapen en zijn minder bloemrijk. Op de flanken van het dal liggen
Voor meer informatie zie: www.provinciedrenthe.nl/natura2000/gebieden www.staatsbosbeheer.nl DLG, 2009, (Ontwerp) Beheerplan Elperstroom Natura 2000, versie 0.7
39
nr. 5, november 2012
Zomerexcursie Maasduinen 3 augustus Reservedatum 10 augustus De zomerexcursie 2013 van de sectie gaat naar het Nationaal Park Maasduinen. Als eerste bezoeken we een terrein van het Limburgs Landschap: De Hamert en dan vooral het Geldernsch-Nierskanaal Ac. 209391. Daarna het stuifzand van Bergerheide en Reindersmeer Ac. 203-400 van de gemeente Bergen. Als laatste staat Het Quin, heide met stuifplekken van Staatsbosbeheer op het programma Ac. 198-406. De locaties zijn uitgezocht door Peter Megens. De Maasduinen Het water van de Maas heeft de Maasduinen vormgegeven. Steeds verlegde de rivier haar loop en nam zij grote happen uit de oevers. Ook de wind blies een partijtje mee. De Maas en Rijn zetten grote hoeveelheden klei en zand af. De wind blies het zand op tot stuifduinen. Eerst groeiden er nog gewoon planten en struiken. Maar toen boeren hun vee op de duinen lieten grazen, verdwenen die snel. Het zand ging stuiven en bedreigde de akkers. Daarom werden de duinen vanaf 1890 met naaldbomen beplant. In Nationaal Park De Maasduinen werkt Staatsbosbeheer samen met de gemeente Bergen, het Limburgs Landschap en particuliere grondbezitters.
In de te bezoek gebieden komen de volgende natuurbeheertypen voor: N06.03 hoogveen N06.06 zuurven en hoogveenven N07.01 droge heide N07.02 zandverstuiving N12.02 kruidenrijk grasland N12.05 kruiden- of faunarijke akker N14.01 overstromingsbos N14.02 broek- en bronbos N15.02 dennen-, eiken- of beukenbos Landgoed de Hamert Tussen Wellerlooi en Arcen ligt Landgoed de Hamert (Ac. 209-391), 1084 ha groot. Dit gebied, gesitueerd tussen Maas en Duitse grens, omvat een breed scala aan landschapstypen: de Maasweiden, droge loof- en naaldbossen, heidevelden, vennen, hoogveen, akkers en het snelstromende Geldernsch-Nierskanaal, met zijn beekbegeleidende vochtige bos. Het landgoed maakt deel uit van Nationaal Park de Maasduinen en zal de komende jaren, na een natuurherstelproject op de Walbeckerheide, naadloos verbonden zijn met het reservaat de Dorperheide. Bergerheide en Reindersmeer
Alle beheerders zijn bezig met het omvormen van de naaldbossen naar loofbossen. Die horen er eigenlijk thuis. Ze zijn ook veel rijker aan planten en dieren. In het bos mag dood hout blijven liggen.
Tussen Nieuw-Bergen en Well ligt de Bergerheide (Ac. 203-400). De Bergerheide is een afwisselend natuurgebied met heidevelden, bossen, vennen en stuifzanden. Het Reindersmeer bij Well is ontstaan door zand- en grindafgravingen in de periode van 1971 tot 2001. Door de afgravingen ging veel natuur verloren. Om dit te compenseren werden de oevers op een natuurlijke manier ingericht. Nu liggen er rondom het Reindersmeer diverse lagunes, poelen en vennen.
40
nr. 5, november 2012
Het Quin “Het Quin” (Ac. 198-406) of “De Kwen”zoals deze mooie plek in de volksmond in Afferden wordt genoemd, was oorspronkelijk een zandduin met een aantal vennen in het 800 hectare grote Bergerbos. Tegenwoordig maakt het onderdeel uit van een 110 hectare groot heidegebied waarin runderen en geiten meehelpen dit gebied open te houden.
Locatie samenkomst Verzamelen om 10.00 uur bij Hotel-Restaurant Rooland, Roobeekweg 1 5944 EZ Arcen Opgave:
[email protected] Voor meer informatie zie: www.np-demaasduinen.nl www.limburgs-landschap.nl www.geocaching.com geocache De Kwen www.staatsbosbeheer.nl
41
nr. 5, november 2012
interessant om opnieuw een onderzoek te doen naar het voorkomen van wilde bijen. Tijdens het onderzoek van Koster in 1999 zijn 15 terreinen onderzocht. Een aantal hiervan is intussen bebouwd of heeft een andere bestemming gekregen. In het onderzoek van 2012 zijn er van de door Koster onderzochte terreinen 6 opnieuw onderzocht, daarnaast zijn er twee nieuwe toegevoegd; Vlierspadpark en Wechelerveld. In tabel 1 staat een beknopt overzicht van de geïnventariseerde terreinen. Bij de grootte staan de afmetingen van het op bijen onderzochte deel van het betreffende gebied.
Verslagen Wilde bijen in Deventer Jan Smit Inleiding In november van het afgelopen jaar werd aan de sectie gevraagd of wij een inventarisatie wilden uitvoeren naar het voorkomen van wilde bijen in Deventer in 2012. Voor de gemeente Deventer was het ’Jaar van de bij 2012’ de aanleiding om deze inventarisatie te laten uitvoeren. Na rondmailen onder de leden is een viertal hymenopterologen bereid gevonden deze inventarisatie uit te voeren: Wim Klein, Frank van der Meer, Erik van der Spek en ondergetekende. In een achttal rondes van twee dagen, verdeeld over het bijenseizoen, zijn de terreinen geïnventariseerd. De eerste ronde was eind maart, de laatste eind augustus. Helaas hadden we in het voorjaar niet bepaald goed bijenweer, waardoor het schema moest worden omgegooid. Onderzoek In 1999 heeft er in Deventer een eerdere inventarisatie plaatsgevonden van wilde bijensoorten (Koster 1999). Doel daarbij was het ecologisch gehalte van het groenbeheer van de gemeente Deventer te beoordelen aan de hand van het voorkomen van wilde bijensoorten. De bijen fungeerden daarbij als indicator. Sinds 1999 is er in het groenbeheer van alles veranderd en soms juist bestendigd. In dat kader was het
Onderzoeksvragen De gemeente Deventer wilde graag een antwoord op de onderstaande vragen: 1. Hoe ziet de huidige wilde bijenfauna in deze tereinen er uit? 1.1 Welke veranderingen zijn er in het voorkomen van wilde bijen in vergelijking met het onderzoek in 1999? 2. Welke elementen in de gebieden zijn belangrijk voor wilde bijen? 3. Welke beheersmaatregelen zijn gunstig voor de wilde bijen? Resultaten In totaal zijn er in de acht terreinen 103 soorten bijen aangetroffen. Hiervan staan er 19 op de Rode lijst (Peeters & Reemer 2003). Er is één monolectische soort gevonden en 19 oligolectische soorten. Het aantal soorten met een broedparasitaire levenswijze bedroeg 26. Aangezien alle deelnemers aculeatenliefhebbers zijn, hebben we de wespen ook meegenomen in de inventarisatie. In totaal zijn er 63 soorten uit 7 families gevonden. In tabel 1 staat aangegeven hoeveel bijenen wespensoorten er in elk terrein zijn gevonden.
Tabel 1. Overzicht met naam, korte karakterisering en aantal soorten bijen en wespen van de onderzochte terreinen.
Gebieden
Amersf.coörd.
Grootte
Soort terrein
Aantal soorten Bijen
IJsselkade Jan Luykenkolk Oostriklaan Oude Begraafplaats Rijsterborgherpark Vlierspadpark Wechelerveld Wezenland
42
206 - 474 205/206 - 476 211 - 473/474 207 - 474/475 207 - 474 206 - 477 209/210 - 476/477 208 - 476
1,5 5,5 1 1,5 4,5 1,5 4 2,2
ha ha ha ha ha ha ha ha
bermen, dijktalud park bermen, bloemrijke grasvelden begraafplaats, met zandpaden park natuurlijk park, begraasd heide, zandplek; in bos park (in omvorming)
31 50 26 24 43 45 50 28
Wespen 5 4 6 16 4 19 40 11
nr. 5, november 2012
evenals andere opmerkelijkheden met betrekking tot bijen. Het huidige beheer wordt kort geschetst en er worden adviezen gegeven voor het beheer, die gunstig zijn voor bijen. Een overzicht van de aangetroffen bijen- en wespen soorten staat in een tweetal bijlagen. Literatuur Koster, A., 1999. Wilde bijen in relatie tot het groenbeheer in Deventer. - IBN-DLO Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, 52 p. Peeters, T.M.J. & M. Reemer, Fig. 1. Jan Luykenkolk, oostelijke plas, één van de bijenrijkste terreinen in Deventer. 2003. Bedreigde en verdwenen Foto Jan Smit. bijen in Nederland (Apidae s.l.). Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. - Stichting European Invertebrate Rapport Survey - Nederland, 96 p. Van het onderzoek is een tamelijk uitgebreid verslag Smit, J., F. van der Meer, E. van der Spek & W. Klein, 2012. gemaakt (Smit et al. 2012) , dat na de officiële Wilde bijen in Deventer 2012. – Eigen uitgave, 48 p.
presentatie (27 november) beschikbaar komt. Hierin worden de resultaten van deze inventarisatie vergeleken met een eerdere bijeninventarisatie uit 1999. Van de soorten wilde bijen die in 2012 zijn aangetroffen, zijn er 67 vrij zeldzaam tot zeldzaam. Er is een overzicht gemaakt van de aangetroffen bijen met een broedparasitaire levenswijze en hun gastheren. De soorten die gespecialiseerd zijn in hun bloembezoek, worden vermeld, samen met hun drachtplanten. Van elk onderzocht terrein wordt een beschrijving gegeven en worden de elementen in dat terrein benoemd, die van belang zijn voor bijen. De bijzondere bijensoorten worden genoemd,
Summary Four members of the section studied the wild bees in eight sites in Deventer upon request of that municipality. They found 103 species in total. A report was made of their study, complete with an overview of the species, their relative scarcity, the species on the Red List and the specialists among them. Each site is described, giving its most important components and species of bees; suggestions are given for nature management for bees.
Fig. 2. Vrouwtje van Nomada guttulata, in twee terreinen gevonden. Foto Gerard Scholte.
43
nr. 5, november 2012
Veldobservaties Over de zilveren zandbij (Andrena argentata) en de heizijdebij (Colletes succinctus) in de Schoorlse Duinen Hans Nieuwenhuijsen Andrena argentata Mijn eerste opmerkingen over de zilveren zandbij (A. argentata) verschenen in de rubriek “Veldobservaties” in onze ‘oude’ nieuwsbrief Bzzz 28 (nov. 2008). In dit artikel zal ik ze aanvullen met enkele nieuwe waarnemingen. Ik had in hetzelfde jaar ook enkele waarnemingen gedaan aan de nesten van de heizijdebij (C. succinctus) maar ik wachtte met het publiceren ervan tot ik meer waarnemingen had kunnen doen. Dat laatste is tot op heden niet gelukt. Het lijkt me beter het publiceren van die waarnemingen niet langer uit te stellen en ze hierbij op te nemen als deel 2 van dit artikel. In 2010 wees de mierenspecialist Peter Boer mij op een grote aggregatie van de zilveren zandbij op een zandvlakte de “Bokkenwei” in de “Schoorlse Duinen”, een gebied van Staatsbosbeheer. Wat me opviel was dat de vlakte omringd is door bomen. Er was rond het zand geen struikhei (Calluna vulgaris) te bekennen. Het is dus een heel andere situatie dan op de plek die ik in mijn eerste artikel beschrijf want daar ligt de nestplaats dichtbij de hei. In 2010 was de struikhei net uitgebloeid zodat ik niet meer kon nagaan of de vrouwtjes van deze groep ook stuifmeel van de struikhei verzamelden en, zo ja, waar ze dat dan vandaan haalden. Dit jaar (2012) heb ik de Bokkenwei vanaf half september bezocht om na te gaan of ook deze groep zandbijen, net als de groep die ik in 2008 volgde, zich gespecialiseerd heeft op struikhei. Bij mijn eerste bezoek zag ik veel patrouillerende mannetjes vlak boven het zand vliegen. Maar ook langs de bosrand vlogen ze, hier tot op een hoogte van één meter. Ook vond ik groepjes mannen vechtend boven openingen van gangetjes in de grond. Een enkele keer zat in zo’n
44
bal mannetjes een vrouwtje verborgen. Ik vond (nog) geen foeragerende vrouwtjes. Ik maak eerst een opmerking over het patrouilleren. Saxton (2008) beschrijft bij de heizijdebij (C. succinctus) twee vormen van de ‘pakken-wat-je-pakken-kan” – paringsstrategie (scramble competition polygynie). Er zijn mannen die vlak over het zand vliegen op zoek naar uit het zand komende maagden, andere mannen patrouilleren langs struiken en zetten waarschijnlijk geursporen af om vrouwtjes te lokken. De eerste vorm treedt op bij aggregaties, de tweede bij verspreid nestelende vrouwtjes. Ik vraag mij nu af of deze vormen van het gedrag om aan een vrouwtje te komen ook bij de zilveren zandbij optreden. Als dat zo is, worden ze hier dan niet zozeer bepaald door het aantal vrouwtjes op een nestplek, maar meer door de structuur van de omgeving: een zandvlakte omringd door bomen? Ik zal daar volgende jaar eens op gaan letten. Hoe zit het met die gangetjes in de grond met de daarbij vechtende mannetjes? Ik zie drie mogelijkheden. Of het mannetje graaft het vrouwtje op, of een vers vrouwtje is door het gangetje uit het oude nest gekomen, of het is een overnachtingsgang van een mannetje. Meer werk voor volgend jaar. Later in september was ik om 12.30 uur op de plek aanwezig in de hoop nu foeragerende vrouwtjes te vinden. Ik zag wel patrouillerende mannen maar geen vrouwen. Wel waren er nieuwe nesten te zien vanwege plekjes met een afwijkende kleur van het zand. Vrij plotseling tussen 13.00 en 13.30 verschenen er overal vrouwtjes met stuifmeel aan de poten, net alsof de dieren in groepen zijn gaan foerageren. Het stuifmeel, dat ik van een aantal vrouwtjes afnam en onder het microscoop bekeek, bleek, zoals verwacht afkomstig van struikhei. Waar groeide die hei? Op de kaart bleek zo’n 150 meter naar het zuiden, achter bos en een duinenrug, een hei te liggen. Toen ik daar arriveerde bleek op bijna elke heidestruik wel een foeragerend vrouwtje te vinden. Het moeten er een paar duizend zijn geweest! Ik ga ervan uit dat de meeste hun nesten op de Bokkenweide hebben. Merken en terug zoeken is bij dit soort aantallen onbegonnen werk. Op de nestplek ben ik zeker drie keer terug geweest om te zoeken naar broedparasieten. In 2010 zag ik een Sphecodes spec., dit jaar trof ik noch Sphecodes noch de kleine bleekvlekwespbij (Nomada baccata). Dat is heel merkwaardig omdat ik de Nomada wel vond op de plek die ik in 2008 beschreef. Ik heb ontzettend veel geluk
nr. 5, november 2012
gehad dat ik daar twee vrouwtjes vond en op de hei in de buurt een mannetje. Ook naar deze plek ben ik een paar keer terug geweest, telkens zonder resultaat. De kleine bleekvlekwespbij werd vanaf 1990 nog maar in vier uurhokken waargenomen, in Drenthe, Overijssel en Zuid Limburg. De laatste vondst in de Schoorlse Duinen is tussen 1970 en 1990 geweest. Het is een geluk dat ik de wespbij ving in het jaar van het DNA onderzoek van EIS. Elk exemplaar dat ik ving stond belangeloos de rechter achterpoot af voor dit onderzoek. Het zou heel mooi zijn, als blijkt dat het DNA iets afwijkt van dat van Nomada alboguttta want dat kan een aanwijzing zijn dat N. baccata een aparte soort is en niet een variëteit van N. alboguttata, zoals sommige auteurs vermoeden.
Colletes succinctus In september 2009 kwam ik op de hei in de Schoorlse Duinen veel foeragerende vrouwtjes van deze soort tegen. Ik vond zelfs een plek waar een paar vrouwtjes nestelden, zodat ik wat waarnemingen aan de nestbouw kon doen. De resultaten waren naar mijn mening te fragmentarisch om in Bzzz te publiceren en ik besloot in 2011 nader onderzoek te doen. Ik was helaas te laat, de stuikhei was al uitgebloeid. Dit jaar was ik, wat de bloeiende struikhei betreft, op tijd maar ik heb geen enkel heizijdebij vrouwtje gezien. Wel zag ik een paar mannetjes en ook de broedparasiet Epeolus cruciger, maar van vrouwtjes geen spoor. Ook niet op de plek waar ik in 2009 nog nesten vond. Heel vreemd. Ik besloot niet langer te wachten met publiceren en vermeld hier mijn incomplete waarnemingen van 2009. Het nest
Ik heb geprobeerd met zeer verdunde gips en helmsprieten de hoofdgang te volgen. Het is me niet gelukt zijgangen te vinden. Ik had gehoopt dat dit jaar te proberen maar ik vond geen nesten. In nest 2 trof ik een vrouwtje aan en een broedcel, die ik verderop aan het einde (?) van de gang aantrof. De cel, die sterk naar honing ruikend, voedsel bevatte, nam ik mee voor nader onderzoek. Thuis bleek dat in het voedsel drie larven leefden. Ik heb nog wat honing toegevoegd voor de energie voorziening en wat kattenvoer voor het eiwit. Uiteindelijk bleken er vijf 4.5 mm grote maden (fig.2) uit de cel te voorschijn te komen. Eén larve heeft zich uiteindelijk verpopt maar de pop is helaas niet uitgekomen. Fig. 2. Vliegenlarve. Uit fig 1 blijkt dat de Schoorlse heizijdebij een eindstandig, enkelvoudig vertakt nest maakt. Dat is een nestvorm waarbij aan het einde van een gang een broedcel ligt en waarbij vanuit de hoofdgang niet vertakte zijgangen lopen. Komt dat overeen met de gegevens in de literatuur? In O’Toole & Raw (1991) staat het nest afgebeeld en het wordt omschreven als ‘a cluster of cells at the end of een short tunnel”. Deze bouw verschilt nogal met de bouw van ‘mijn’ nesten. Of de dieren van O’Toole & Raw maken hele korte hoofd- en zijgangen of de auteurs hebben het nest van een andere soort aangezien voor dat van C. succinctus. Ik vrees het laatste. Elders in hun boek beelden ze een Colletes nest af dat sterk op ‘mijn’ nesten lijkt- eindstandig, enkelvoudig vertakt- en ze noemen dat het nest van C. cunicularius. Volgens o.a. Friese (1923) bouwt C. cunicularius echter een lineair nest. Het is bij O’Toole & Raw dus oppassen geblazen. Wheeler (1928) beeldt een nest af dat wel lijkt op een eindstandig, enkelvoudig vertakt nest maar de hoofdgang loopt hier horizontaal.
Fig.1. Twee nesten van Collets succinctus.
45
nr. 5, november 2012
De vliegen Sommige vliegensoorten gedragen zich als broedparasieten van de heizijdebij. Anne Jan Loonstra (2010) zag een Leucophora spec, bij het nest van deze bijensoort. Ikzelf zag bij de nesten van de heizijdebij een bijzonder verschijnsel. Als een vrouwtje met pollen het nest naderde, werd ze soms achtervolgd door twee of drie vliegen. Het leek wel alsof de vliegen met een touwtje aan de bij vastzaten want ze volgden precies alle vliegbewegingen van de bij. Liekele Sijstermans determineerde de vliegen. Het blijken de vrouwtjes van Miltogramma punctata te zijn. M. punctata is de soort die Esser (2005) beschrijft als broedparasiet van Colletes daviesanus. Hij wijdt een apart blokje tekst aan deze vlieg en zijn gedrag. Hij noemt het merkwaardige volggedrag van de vlieg “Satelittenflug”. Als de bij het nest ingaat wacht de achtervolgende vlieg bij de ingang van het nest totdat de bij weer naar buiten komt. Dan legt ze een larf- de vlieg is eierlevendbarend- in het begin van de nestgang en de vliegenlarf gaat op zoek naar een broedcel met voedsel.. Het is zeer waarschijnlijk dat de larven, die ik in een cel vond, larven van deze vliegensoort zijn. Dat er maar liefst vijf larven in deze ene cel zaten is wel heel bijzonder!. Oproep De lezer wordt opgeroepen waarnemingen die op de bovenstaande soorten betrekking hebben, aan mij door te geven. En misschien ben ik volgende jaar niet de enige die naar deze soorten verder onderzoek gaat doen.
Literatuur Esser, J. 2005. Die Seidenbiene Colletes daviesanus Smith 1846. - NIBUK. Neunkirchen-S, 182 p. Friese,H. 1923. Die europäischen Bienen. - Berlin & Leipzig, 456 p. Loonstra, A.J. 2010. Waarnemingen aan Leucophora (Diptera: Anthomyiidae) bij bijennesten. - Nieuwsbrief van de sectie Hymenoptera, Bzzz 31: 22-23 Nieuwenhuijsen, H. 2008. De zilveren zandbij (Andrena argentata) in de Schoorlse Duinen. - Nieuwsbrief van de sectie Hymenoptera, Bzzz 28: 37-39. O’Toole, C. & A.Raw. 1991. Bees of the world. – Londen, 192 p. Saxton, S.M. 2008. Observations on the plasticity of mate finding behaviour in the bee Colletes succinctus (Linnaeus) (Hymenoptera:Apoidea). - Entomologist’s Monthly Magazine 144: 229-241. Wheeler.W.M. 1928. The social insects. - Londen & new York, 378 p.
Summary The author describes an aggregation of Andrena argentata in the dunes of Schoorl; he mentions two strategies of mating, tells where the females get their pollen from heather and observes the lack of brood parasites at this site. He comes across Nomada baccata as probable brood parasite at another site where the nests of A. argentata are more spread out. The author describes the nest-building of Colletes succinctus and compares his findings to the standard litarature. O’Toole en Raw describe nests that are quite different. The behavior of the sarcophagid fly Miltogramma punctata in relation to Colletes ♀ is described. Five larvae – presumably of this fly – are found in an excavated brood cell of Colletes. But the rearing of these larvae was not succesful.
Fig.1. Miltogramma spec.. Foto Albert de Wilde
46
nr. 5, november 2012
Artikelen Twee gynandromorfen van de rotsbehangersbij (Megachile pilidens) Hans Nieuwenhuijsen Inleiding Toen ik voor het maken van de determinatietabel voor de Nederlandse soorten van het genus Megachile (Nieuwenhuijsen 2011) materiaal uit de collectie van NCB Naturalis bij elkaar zocht, vond ik twee afwijkende individuen van de rotsbehangersbij Megachile pilidens. Het bleken gynandromorfen uit de voormalige collectie van G. van der Zanden, die ze in een artikel zeer beknopt beschrijft (van der Zanden 1997).
“Museum Leiden (♂ ♀). Megachile pilidens Alfk. Det. G. van der Zanden.1981”. Op een apart etiket voegt Van der Zanden de volgende opmerkingen toe: “♂ gele lamel voordij, l.ant 13 leden. ♀ r.ant. 12 leden abd. 6 tergieten en 6 vlakke stern. Geen scopa”. Ik vul zijn opmerkingen aan met het volgende. “ De clypeus en het gezicht zijn wit behaard (♂), het dier heeft een angel (♀), de tarsen van beide voorpoten zijn afgeplat en gelig en dragen lange haren (♂), de sternieten zijn kaal, de metatarsen zijn niet breed (♂) en de kaken dragen aan de onderkant een tand (♂)”. Uit bovenstaande gegevens trek ik de volgende conclusies. De kop van het dier bestaat uit mannelijke cellen met uitzondering van de rechter antenne, die uit vrouwelijke cellen bestaat. De thorax en de poten zijn mannelijk. Het aantal segmenten en de angel vormen het vrouwelijke deel van het abdomen terwijl het ontbreken van de scopa op mannelijke cellen wijst. Het andere exemplaar van Megachile pilidens is afkomstig uit Turkije (Fig. 2.). Het vindplaatsetiket: “Beydaglari 1200 m. Yuzir Gözesi Ant. 10.VII.1991. H. Özbek”. Determinatie-etiket: “Museum Leiden. Megachile pilidens (♂ ♀). Det. G. van der Zanden 1995”. Op een apart etiket schrijft Van der Zanden het volgende. “Voortarsen 2-5 geelwit, gele lamel aan voordijen, r. 13 leden, l. 12 ant.leden. abdomen 6
Beschrijving Eén exemplaar is gevangen in Spanje (Fig. 1). Het vindplaatsetiket vermeldt het volgende: “Museum Leiden. Spanje bij Terrer, langs N11. 31.VII.1970. E.N.Kuijper”. Op het determinatie-etiket staat
Fig. 1. Gynandromorf Megachile pilidens, Spanje.
Fig. 2. Gynandromorf Megachile pilidens, Turkije.
47
nr. 5, november 2012
segmenten, geen scopa, wel angel”. Ik voeg daar aan toe dat de clypeus en het gezicht wit behaard zijn (♂), de voortarsen lang behaard zijn (♂), de sternieten kaal zijn (♂), de metatars smal is (♂) en de kaak een tand draagt (♂). De linker antenne ontbreekt. Ook bij dit dier bestaat de kop uit mannelijke en vrouwelijke cellen, de thorax is mannelijk en het achterlijf is mannelijk en vrouwelijk. Ontstaan Net als in 1995 zal ik proberen te verklaren hoe deze gynandromorfen zouden kunnen zijn ontstaan. Gynandromorfen zijn een bijzonder geval van teratogene afwijkingen: dat zijn afwijkingen die tijdens de ontwikkeling zijn ontstaan. Hoe vindt de normale ontwikkeling plaats? Ik verwijs graag naar het artikel van Ouweneel (1975) waarin uitgebreid de ontwikkeling, in het bijzonder de patroonvorming, van de bananenvlieg Drosophila melanogaster behandeld wordt. De determinatie van de cellen van de imaginale ‘schijven”, eigenlijk celgroepen, vinden al tijdens de embryonale ontwikkeling in het ei plaats. In het blastoderm stadium ligt dus het patroon al vast: welke cellen waar de organen van het imago gaan vormen (Fig.3). Het is nog van belang te weten dat de meeste imaginale schijven gepaard worden aangelegd en dat de kop wordt gevormd door drie paar en de thorax door zes paar schijven. Ongepaarde groepen cellen vormen het achterlijf en de genitaliën.
orgaan mannelijke eigenschappen, terwijl de rest van het dier een vrouwtje is. Bij Hymenoptera wordt het geslacht bepaalt door het CSD-gen. Is er één CSD-gen in de cel aanwezig dan is de cel is mannelijk. Als er twee verschillende vormen van het CSD-gen in een cel aanwezig zijn wordt de cel vrouwelijk. (Zijn er twee dezelfde vormen van dit gen in één cel dan wordt de cel mannelijk). Laat ik het bovenstaande eens toepassen op de twee beschreven gynandromorfen. We gaan ervan uit dat de beschreven individuen ontstaan zijn uit een bevruchte eicel, die dus twee verschillende CSD-genen bevat. In de schijven die kop en borststuk gaan vormen is iets mis gegaan: één CSD-gen is verloren gegaan. Dat is niet gebeurd bij de cellen die de rechter antenne gaan vormen bij het Spaanse dier en de linker antenne bij het Turkse dier. Dat de scopa ontbreekt heeft waarschijnlijk te maken met een andere storing in de cellen van het achterlijf, die haren moeten vormen. Je kunt ook proberen vanuit een onbevruchte eicel te redeneren maar dan is het probleem dat als één CSDgen zich verdubbelt er twee dezelfde CSD-genen ontstaan en de cel toch mannelijk blijft en niet vrouwelijk wordt. Eigenlijk gaan alle verklaringen over gynandromorfen ervan uit dat de eicel een zaadcel bevat. De kern van de zaadcel kan, in plaats van samen met de eikern te versmelten, een eigen leven gaan leiden en door delingen ontstaan dan mannelijke weefsels.
Het is interessant om mijn verklaring eens te leggen naast de verklaringen die ik lees in Michez et al (2009) en Witmond et al (2011). Om met de laatste te beginnen. In dit artikel in EB wordt een vrouwelijke gynandromorf uit de subfamilie Cryptinae beschreven, waarvan de linker antenne een mannelijk aantal leden heeft. Uitgebreid wordt ingegaan op de verschillende geslachtsbepalingen bij Hymenoptera, maar er wordt geen woord vuil gemaakt aan de patroonvorming in de embryologie. En dat is jammer, want daardoor blijft een vrij simpele verklaring voor deze gynandromorf achterwege. Waarschijnlijk is in de cel, die de imaginale schijf van de linker antenne vormt, door welke oorzaak dan ook het CDS gen (of Fig. 3. Schema van een Drosophila-blastodermstadium met toekomstige het hele chromosoom) verloren gegaan of organen, ontleend aan Ouweneel 1975. is het gen geblokkeerd. Hierdoor gaat deze antenne uit mannelijke cellen bestaan (Fig. 3). De geslachtsbepaling vindt bij Drosophila door geslachtschromosomen plaats, XX is een vrouw, XY Het artikel van Michez et al (2009) heeft als een man. Verliest een XX-cel, die door delingen een belangrijkste verdienste dat een groot aantal imaginale schijf vormt, een X-chromosoom krijgt dit gynandromorfen bij bijen uit de literatuur (met uitzondering van de gynandromorfen die in onze
48
nr. 5, november 2012
Nieuwsbrief beschreven zijn) samengevat worden. Ook worden er enkele nieuwe gevallen beschreven, zelfs het gedrag van enkele. Bovendien worden de gynandromorfen in één van de drie volgende categorieën geplaatst: transversaal, bilateraal en mozaïekvormig. In de discussie wordt een vage poging gedaan één of meerdere oorzaken voor elk type aan te wijzen en wordt de hoop uitgesproken dat moderne moleculaire technieken in de toekomst opheldering zullen brengen. Elke poging het ontstaan van gynandromorfen langs embryologische weg te verklaren ontbreekt. Met de laatste opmerking heb ik mijn belangrijkste kritiek op het artikel verwoord. Ik voeg er nog aan toe dat gezien het grote aantal vormen van gynandromorfen die beschreven zijn en het grote aantal imaginaire schijven dat bij de patroonvorming betrokken is, het onderscheiden van slecht drie typen een vergroving van de werkelijheid is. Tot slot worden ons hypothesen over het ontstaan van de drie typen gynandromorfen in het vooruitzicht gesteld en de verwachting dat de toepassing van moderne moleculaire technieken het raadsel van de gynandromorfen zal oplossen. Ik citeer de wijze woorden van het in beide artikelen niet geciteerde artikel van Ouweneel (1975). De schrijver formuleert eerst wat hij noemt het ‘centrale dogma’ van de ontwikkelingsbiologie: het ontstaan van gedifferentieerde cellen en van de ruimtelijke ordening in het zich ontwikkelende organisme berust op differentiële of selectieve genactivatie. Daarop zal, verwacht hij, zeker kritiek komen van de moleculair biologen. Maar, gaat hij verder: “Nu moeten moleculair biologen ons dat niet kwalijk nemen, want gedeeltelijk komt dat doordat de studie van patroonvorming (cursivering van mij) jarenlang in de schaduw werd gesteld door de opkomst, de populariteit en de sensationele resultaten juist van de moleculaire biologie. Maar even duidelijk is het dat deze resultaten van de moleculaire biologie (tot dusver althans) volslagen onvoldoende zijn om het
ontstaan van ruimtelijke patronen in het organisme te begrijpen”. Bovenstaande artikelen bewijzen, helaas, het gelijk van Ouweneel. Na bijna 35 jaar lukt het veel auteurs over gynandromorfen te schrijven zonder met een woord over de ontwikkeling van het insectenembryo te reppen. Literatuur Michez, D., P. Rasmont, M. Terzo & N.J. Vereecken. 2009. A synthesis of gynandromorphy among wild bees (Hymenoptera: Apoidea) with an annotatde description of several new cases. - Ann. Soc. Entomol. Fr. (n.s.)45 (3): 365-375 Nieuwenhuijsen, H. 1995. Een gynandromorf van Osmia caerulescens (L.). - Nieuwsbrief sectie Hymenoptera, Bzzz 2: 12-14. Nieuwenhuijsen, H. 2011. Determinatietabel van de bijen van het genus Megachile in Nederland. - HymenoVaria 3: 59-64. Ouweneel, W.J. 1975. Het ontstaan van ruimtelijke ordening tijdens de ontwikkeling van insecten. In: J.Faber & W.L.M. Geilenkirchen (ed). Ontwikkelingsbiologie. Wageningen, 245 p. Witmond, L., K. Meyer & K. Kraaijeveld. 2011. A case of gynandromorphism in a parasitoid wasp of the subfamily Cryptinae (Ichneumonidae). Entomologische Berichten 71 (1): 2-4. Zanden, G. van der. 1997. Teratologie bei einigen Megachilidae (Insecta: Hymenoptera Apoidea, Megachilidae). - Linzer Biologischer Beiträge 29.1: 373376.
Summary The author describes two gynandromorphs of Megachile pilidens from the previous collection of G. van der Zanden, found in the NBC Naturalis in Leiden. He explains the origin of these gynandromorphs based on the information about the sex determination of Hymenoptera and the embryology of insects. He criticizes two recent articles where embrological components are missing in explanations of gynandromorphs.
49
nr. 5, november 2012
Literatuur AcuBieb 2011 Theo Peeters In het jaar 2011 waren er relatief weinig Nederlandse publicaties over aculeaten. Ik tel er in mijn lijstje deze keer slechts 35. Wel werden er diverse nieuwe aculeaten voor onze fauna gemeld. Twee bijen nieuw voor onze fauna: Coelioxys afra en Megachile rotundata, de goudwesp Pseudomalus triangulifer en de mier Ponera testacea waren nieuw voor onze fauna. Tussen de 100 buitenlandse publicaties die ik hier heb uitgekozen zien we weer enkele nieuwe determinatietabellen. Amiet et al. presenteren hun laatste determinatieboek over de Zwitserse bijen. Dit deel verscheen niet in 2010, zoals in het boek staat, maar pas begin 2011 (pers. meded. Felix Amiet). Straka & Bogusch geven een nieuwe tabel tot de Hylaeus gibbus-groep, waarin ze drie soorten onderscheiden. De revisie van deze groep van het Nederlandse materiaal kan hiermee beginnen, want nu ligt er een goede tabel tot deze soortgroep. Als ik het goed heb gelezen komen onze soorten Hylaeus gibbus en H. confusus niet overeen met de soorten in deze nieuwe tabel en zal er wellicht een naamsverandering optreden. Hylaeus gibbus blijkt namelijk een meer zuidelijke soort te zijn en wij hebben waarschijnljk te maken met H. confusus en H. incongruus Förster, 1871. Interessant en met zeer fraaie foto’s van genitalen en S7 is de publicatie van Kuhlmann & Proshchalykin over Colletes-soorten in het Aziatische deel van Rusland. Zij bepreken 27 soorten waaronder ook 6 soorten die in ons land voorkomen. Lezenswaardig en zeer informatief zijn verder het boek over honingbijen (Hepburn & Radloff, eds.), en de publicaties van de 70 jarige Halictidae specialist Ebmer over zijn eigen leven en over holarctische bijen. De publicaties voorzien van een * bevatten determinatietabellen. Ik dank Jan Smit voor enkele aanvullingen. Literatuur Nederland (35) Boer, P., 2011. Stronkmieren Formica truncorum in de kustduinen. - Entomologische Berichten 71 (1): 15-16. Boer, P., 2011. Bosmieren kwetsbaar voor brand(weer). De ecologie van een duinbrand. - Natura 108 (6): 16-19.
50
Boer, P. & M.P. Berg, 2011. De bruine staafmier, Ponera testacea (Hymenoptera: Formicidae), nieuw voor Nederland. - Entomologische Berichten 71 (2): 43-45. Brink, T., 2011. De verspreiding van de boommier (Lasius brunneus). - Dierplagen 14 (1): 10-13. Cornelissen, B. & A. Visser, 2011. Concurrentie tussen honingbijen en wilde bijen (1). - Bijenhouden 5 (1): 1617. Cornelissen, B. & A. Visser, 2011. Concurrentie tussen honingbijen en wilde bijen (2). - Bijenhouden 5 (2): 1617. Corporaal, A. & B. Grutters, 2011. Knipperlichtjes. - De Levende Natuur 112 (4): 145. Duchateau, M.J., 2011. Bijen en biodiversiteit. Bijenhouden 5 (9): 3-4. Elfferich, C., 2011. Wolbijen in de betonie. - Natura 108 (3): 16-17. Grutters, B., A. Corporaal & J. Schaminee, 2011. Het verbond van Kievitsbloemen en hommels. - Natura 108 (3): 6-7. Ibáñez-Justicia, A. & A.J.M. Loomans, 2011. Mapping the potential occurrence of an invasive species by using CLIMEX: case of the Asian hornet (Vespa velutina nigrithorax) in the Netherlands. - Proceedings Netherlands Entomological Society Meeting 22: 39-46. IVN-Veghel, 2011. Bijen in het Geerbos. - Een bijenverhaal van IVN-Veghel (Foto's Pieter van Breugel). Keer, K. van, L. Peeters & T. Jansen, 2011. De Lentevuurspin in Vlaanderen. Pas ontdekt en al met uitsterven bedreigd. - Natuur.focus 144-154. Koel, H., 2011. Speciaal natuurbeheer voor bijen heeft succes! - Tussen Duin & Dijk 10 (2): 18-21. Korevaar, A., 2011. De ideale grootte van de holle boom. Bijenhouden 5 (2): 18-19. Kraker, C. de, 2011. Grevelingenverslag 2010. Onderzoek aan de flora en fauna van de Hompelvoet en andere gebieden in de Grevelingen. - Rapport Ecologisch adviesbureau Sandvicensis, 78 p. Loonstra, A.J. & J. van Erkelens, 2011. Leucophora obtusa, een nieuwe bloemvlieg voor Nederland (Diptera: Anthomyiidae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 36: 15-21. Mabelis, A.A., 2011. Noodklok voor de stronkmier (Formica truncorum) op de Besthmenerberg. - Entomologische Berichten 71 (5): 130-135. Moenen, R., 2011. Sluipwesp Melittobia acasta. De explosieve invasie van een inbreker. - Natura 108 (2): 16-18. Nieuwenhuijsen, H., 2011. Boekbesprekingen: David Baldock Bees of Surrey (2008) en Wasps of Surrey (2010). - Entomologische Berichten 71 (3): 82-84. Peeters, T., 2011. Vliegverkeer bij een steenhommelnest op de Sijsten. - De Oude Ley 33 (2): 16-20. Peeters, T., 2011. Vliegverkeer bij een steenhommelnest op de Sijsten (Hymenoptera: Apidae: Bombus lapidarius): 6972. In: T. Cramer & P. van Wielink, Natuurstudie in De Kaaistoep. Verslag 2010 16e onderzoeksjaar. - TWM, KNNV-afd. Tilburg & Natuurmuseum Brabant, 119 pp. Peeters, T.M.J., C. van Achterberg & W.I.M. Swüste, 2011. Virgilius Lefeber (1921-2007), een halve eeuw wespenen bijenfaunistiek. - Entomologische Berichten 71 (4): 104-112.
nr. 5, november 2012
Scheer, H. van der & M. van Iersel, 2011. Subletale effecten van gewasbeschermingsmiddelen bij bijen. Bijenhouden 5 (4): 4-5. Scheper, J, D. Kleijn & M. Reemer, 2011. De relevantie van wilde bijen voor de bestuiving van landbouwgewassen. De Levende Natuur 112 (3): 124-125. Schoelitsz, B., 2011. Top 10 insecten in huis. - Dierplagen 14 (2): 10-11. Schreven, S., 2011. De luzernebehangersbij Megachile rotundata nieuw voor de Nederlandse fauna (Hymenoptera: Apoidea: Megachilidae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 35: 21-26. Schreven, S., 2011. De schubhaarkegelbij Coelioxys afra nieuw voor Nederland (Hymenoptera: Apoidea: Megachilidae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 35: 27-32. Sluis, J.P. van der, 2011. Bijensterfte, een nieuw risico. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2011: 28-30. Smit, J., 2011. De metselwesp Ancistrocerus ichneumonideus toch weer opgedoken (Hymenoptera: Vespidae)! Nederlandse Faunistische Mededelingen 36: 107-109. Smit, J., 2011. Een onverwachte vondst van de mooie sachembij Anthophora aestivalis in de Gelderse Poort (Hymenoptera: Apidae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 36: 111-114. Veenendaal, R., 2011. Pseudomalus triangulifer, een nieuwe kogelgoudwesp voor de Nederlandse fauna (Hymenoptera: Chrysididae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 35: 17-20. Verboven, H., R. Brys & M. Hermy, 2011. Bestuiving van Gewoon vingerhoedskruid in een gradiënt van stedelijk naar landelijk gebied. - De Levende Natuur 112 (6): 240241. Verstrael, T., 2011. Dag bloemen, dag bijen... Dergelijke nietsontziende bestrijdingsmiddelen moeten dus worden verboden. - De Levende Natuur 112 (3): 101. Visser, A. & B. Cornelissen, 2011. Concurrentie tussen honingbijen en wilde bijen (3, slot). - Bijenhouden 5 (9): 6-8. Zijlstra, M., 2011. Boekbespreking: Mieren van de Benelux. - Entomologische Berichten 71 (1): 18-19.
Literatuur buitenland (100) Abbot, P. et al., 2011. Inclusive fitness theory and eusociality. - Nature 471: E1. Aebi, A. & P. Neumann, 2011. Endosymbionts and honey bee colony losses? - Trends in Ecology and Evolution 26 (10): 494. * Amiet, F., M. Herrmann, A. Müller & R. Neumeyer, 2011. Apidae 6. Andrena, Melitturga, Panurginus & Panurgus. - Fauna Helvetica 26, Schweizerische Entomologische Gesellschaft [2010], 316 p. Anderson K.E., T.H. Sheehan, B.J. Eckholm, B.M. Mott & G. DeGrandi-Hoffman, 2011. An emerging paradigm of colony health: microbial balance of the honey bee and hive (Apis mellifera). - Insectes Sociaux 58: 431-444. Bar-Shai, N., T. Keasar & A. Shmida, 2011. How do solitary bees forage in patches with a fixed number of food items? - Animal Behaviour 82: 1367-1372. Bassin, L., N. Alvarez, L. Pellissier & Y. Triponez, 2011. Ecological niche overlap in sister species: how do oilcollecting bees Macropis europaea and Macropis fulvipes
(Hymenoptera: Melittidae) avoid hybridization and competition? - Apidologie 42: 579-595. Bates, A.J., J.P. Sadler, A.J. Fairbrass, S.J. Falk, J.D. Hale & T.K. Matthews, 2011. Changing bee and hoverfly pollinator assemblages along an urban-rural gradient. PLoS ONE 6 (8): e23459. Baum, K.A. & K.E. Wallen, 2011. Potential bias in pan trapping as a function of floral abundance. - Journal of the Kansas Entomological Society 84 (2): 155-159. Belisle, R.A., I.G. Turner & M.P. Ansell, 2011. Evidence of biocomposite structure in Colletes halophilus nest material. - J. Mat. Sci. 46: 6154-6157. Berry, R.P., W.T. Wcislo & E.J. Warrant, 2011. Ocellar adaptations for dim light vision in a nocturnal bee. - The Journal of Experimental Biology 214: 1283-1293. Bladock, D., 2011. Lasioglossum sexstrigatum (Schenck, 1870), a bee new to Britain. - BWARS Newsletter, Autumn 2011: 16. Boomsma, J.J. et al., 2011. Only full-sibling families evolved eusociality. - Nature 471: E4. Brady, S.G., J.R. Litman & B.N. Danforth, 2011. Rooting phylogenies using gene duplications: an emperical example from the bees (Apoidea). - Molecular Phylogenetics and Evolution 60: 295-304. Breeze, T.D., A.P. Bailey, K.G. Balcombe & S.G. Pots, 2011. Pollination services in the UK: how important are honeybees? - Agriculture, Ecosystems and Environment 142: 137-143. Bucánková, A., O. Komzáková, T. Cholastová & V. Ptácek, 2011. Notes on distribution of Bombus cryptarum (Hymenoptera, Apoidea) in Moravian territory (Czech Rupublic) and its laboratory rearing. - Acta Universitatis Agriculturae et Silviculturae Mendelianae Brunensis 59 (6): 69-73. Burger, F. & T. Sobczyk, 2011. Zur einem syntopen Vorkomen von Cleptes pallipes Lepeletier, 1806, C. semiauratus (Linnaeus, 1761) und C. nitidulus (Fabricius, 1793) in Sachsen mit neuen Erkenntnissen zur Determination der Gattung Cleptes in Deutschland (Hymenoptera, Chrysididae). - Ent. Nachr. Ber. 55: 5356. Cane, J.H. & J.L. Neff, 2011. Predicted fates of groundnesting bees in soil heated by wildfire: thermal tolerances of life stages and a survey of nesting depths. Biological Conservation 144: 2631-2636. Cardinal, S. & B.N. Danforth, 2011. The antiquity and evolutionary history of social behavior in bees. - PLoS ONE 6 (6): e21086. Cölln, K. & A. Jakubzik, 2011. Diversität der Stechimmen (Hymenoptera Aculeata) in Dorf und Stadt. Dendrocopos 38: 19-67. Crittenden, A.N., 2011. The importance of honey consumption in human evolution. - Food and Foodways 19 (4): 257-273. Danforth, B.N. & G.O. Poinar Jr., 2011. Morphology, classification, and antiquity of Melittosphex burmensis (Apoidea: Melittosphecidae) and implications for early bee evolution. - Journal of Paleontology 85 (5): 882-891. Dietzsch, A.C., D.A. Stanley & J.C. Stout, 2011. Relative abundance of an invasive alien plant affects native pollination processes. - Oecologica 167: 469-479.
51
nr. 5, november 2012
Dyer, A.G., A.C. Paulk & D.H. Reser, 2011. Colour processing in complex environments: insights from the visual system of bees. - Proceedings of the Royal Society B 278: 952-959. Early, J., 2011. Evidence that Hylaeus communis Nylander, 1852 and Trypoxylon clavicerum Lepeletier & Serville, 1828 can be bivoltine in Britain. - BWARS Newsletter, Autumn 2011: 27-30. Ebmer, A.W., 2011. Holarktische Bienenarten - autochthon, eingeführt, eingeschleppt. - Linzer biol. Beitr. 43 (1): 583. Ebmer, A.W., 2011. Pater Andreas Werner Ebmer - ständig von Bienen begleitet. Eine autobiografische Skizze anlässlich des 70. Geburtstages. - Linzer biol. Beitr. 43 (2): 905-1017. Engel, M.S., 2011. Systematic melittology: where to from here? - Systematic Entomology 36 (1): 2-15. Everaars, J., M.W. Strohbach, B. Gruber & C.F. Dormann, 2011. Microsite conditions dominate habitat selection of the red mason bee (Osmia bicornis, Hymenoptera: Megachilidae) in an urban environment: a case study from Leipzig, Germany. - Landscape and Urban Planning 103: 15-23. Ferriere, R. & R.E. Michod, 2011. Inclusive fitness in evolution. - Nature 471: E7. Field, J., M. Ohl & M. Kennedy, 2011. A molecular phylogeny for digger wasps in the tribe Ammophilini (Hymenoptera, Apoidea, Sphecidae). - Systematic Entomology 36: 732-740. Gerth, M., A. Geissler & C. Bleidorn, 2011. Wolbachia infections in bees (Anthophila) and possible implications for DNA barcoding. - Systematics and Biodiversity 9 (4): 319-327. Goulson, D., E.L. Sangster & J.C. Young, 2011. Evidence for hilltopping in bumblebees? - Ecological Entomology 36: 560-563. Goulson, D., P. Rayner, B. Dawson & B. Darvill, 2011. Translating research into action; bumblebee conservation as a case study. - Journal of Applied Ecology 48: 3-8. Greco, M.K., P.M. Welz, M. Siegrist, S.J. Ferguson, P. Gallmann, D.W. Roubik & M.S. Engel, 2011. Description of an ancient social bee trapped in amber using diagnostic radioentomology. - Insectes Sociaux 58: 487-494. Gruber, B., K. Eckel, J. Everaars & C.F. Dormann, 2011. On managing the red mason bee (Osmia bicornis) in apple orchards. - Apidologie 42: 564-576. * Gusenleitner, J., 2010. Bestimmungstabellen mittel- und südeuropäischer Eumeninae (Vespoidea, Hymenoptera). 5. Nachtrag. - Linzer biol. Beitr. 43: 747-751. Havukainen, H., O. Halskau & G.V. Amdam, 2011. Social pleiotropy and the molecular evolution of honey bee vitellogenin. - Molecular Ecology 20: 5111-5113. Hepburn, R. & S.E. Radloff (eds.), 2011. Honeybees in Asia. - Springer-Verlag Berlin Heidelberg, 669 pp. Heraty, J., F. Ronquist, J.M. Carpenter, D. Hawks, S. Schulmeister, A.P. Dowling, D. Murray, J. Munro, W.C. Wheeler, N. Schiff & M. Sharkey, 2011. Evolution of the hymenoptera megaradiation. - Molecular Phylogenetics and Evolution 60: 73-88. Herre, E.A. & W.T. Wcislo, 2011. In defence of inclusive fitness theory. - Nature 471: E8.
52
Johnson, B.R., E. van Wilgenburg & N.D. Tsutsui, 2011. Nestmate recognition in social insects: overcoming physiological constraints with collective decision making. - Behav. Ecol. Sociobiol. 65: 935-944. Kelber, A., F. Jonsson, R. Wallen, E. Warrant, T. Kornfeldt & E. Baird, 2011. Hornets can fly at night without obvious adaptations of eyes and ocelli. - PLoS ONE 6 (7): e21892. Kent, C.F., A. Issa, A.C. Bunting & A. Zayed, 2011. Adaptive evolution of a key gene affecting queen and worker traits in the honey bee, Apis mellifera. - Molecular Ecology 20: 5226-5235. Klein, B.A. & T.D. Seeley, 2011. Work or sleep? Honeybee foragers opportunistically nap during the day when forage is not available. - Animal Behaviour 82: 77-83. Koch, H. & P. Schmid-Hempel, 2011. Bacterial communities in central european bumblebees: low diversity and high specificity. - Microb Ecol. 62: 121133. Kotthoff, U., T. Wappler & M.S. Engel, 2011. Miocene honey bees from the Randeck Maar of southwestern Germany (Hymenoptera, Apidae). - ZooKeys 96: 11-37. Kozmus, P., M. Virant-Doberlet, V. Meglic & P. Dovc, 2011. Identification of Bombus species based on wing venation structure. - Apidologie 42: 472-480. Kraus, F.B., H. Szentgyörgyi, E. Rozej, M. Rhode, D. Moron, W. Woyciechowski & R.F.A. Moritz, 2010. Greenhouse bumblebees (Bombus terrestris) spread their genes into the wild. - Conservation Genetics 12: 187192. * Kuhlmann, M. & M.Y. Proshchalykin, 2011. Bees of the genus Colletes Latreille 1802 of the Asian part of Russia, with keys to species (Hymenoptera: Apoidea: Colletidae). - Zootaxa 3068: 1-48. LeBrun, E.G., M. Moffett & D.A. Holway, 2011. Convergent evolution of levee building behavior among distantly related ant species in a floodplain ant assemblage. - Insectes Sociaux 58: 263-269. Lecocq, T., P. Lhomme, D. Michez, S. Dellicour, I. Valterova & P. Rasmont, 2011. Molecular and chemical characters to evaluate species status of two cuckoo bumblebees: Bombus barbutellus and Bombus maxillosus (Hymenoptera, Apidae, Bombini). - Systematic Entomology 36: 453-469. * Lelej, A.S. & V.M. Loktionov, 2011. Review of the nominotypical subgenus of Arachnospila Kincaid (Hymenoptera: Pompilidae) of Russia and neighbouring countries with the lectotypification of enigmatic Pompilus sogdianus sogdianus Morawitz and description of new species. - Zootaxa 2882: 1-18. Linksvayer, T.A., O. Kaftanoglu, E. Akyol, S. Blatch, G.V. Amdam & R.E. Page Jr., 2011. Larval and nurse worker control of developmental plasticity and the evolution of honey bee queen-worker dimorphism. - Journal of Evolutionary Biology 24: 1939-1948. Litman, J.R., B.N. Danforth, C.D. Eardley & C.J. Praz, 2011. Why do leafcutter bees cut leaves? New insights into the early evolution of bees. - Proceedings of the Royal Society B 278: 3593-3600. Lozier, J.D., J.P. Strange, I.J. Stewart & S.A. Cameron, 2011. Patterns of range-wide genetic variation in six North American bumble bee (Apidae: Bombus) species. Molecular Ecology 20: 4870-4888.
nr. 5, november 2012
Lye, G.C., K.J. Park, J.M. Holland & D. Goulson, 2011. Assessing the efficacy of artificial domiciles for bumblebees. - Journal of Nature Conservation 19: 154160. Martinson, V.G., B.N. Danforth, R.L. Minckley, O. Rueppell, S. Tingek & N.A. Moran, 2011. A simple and dinstinctive microbiota associated with honey bees and bumble bees. - Molecular Ecology 20: 619-628. Matteson, K.C. & G.A. Langellotto, 2011. Small scale additions of native plants fail to increase beneficial insect richness in urban gardens. - Insect Conservation and Diversity 4: 89-98. Matushkina, N.A., 2011. Sting microsculpture in the digger wasp Bembix rostrata (Hymenoptera, Crabronidae). Journal of Hymenoptera Research 21: 41-52. Meixner, M.D., M.A. Leta, N. Koeniger & S. Fuchs, 2011. The honey bees of Ethiopia represent a new subspies of Apis mellifera - Apis mellifera simensis n. ssp. - Apidologie 42 (3): 425-437. Meulemeester, T. De, P. Gerbaux, M. Boulvin, A. Coppée & P. Rasmont, 2011. A simplified protocol for bumble bee species identification by cephalic secretion analysis. Insectes Sociaux 58: 227-236. Miguel, I., M. Baylac, M. Iriondo, C. Manzano, L. Garnery & A. Estonba, 2011. Both geometric morphometric and microsatellite data consistently support the differentiation of the Apis mellifera M evolutionary branch. - Apidologie 42: 150-161. * Neumeyer, R., A. Gigon & C. Dobler Gross, 2011. Eine neue Feldwespe am Greifensee: Farbmorphe, Hybrid oder Polistes gallicus (Linnaeus, 1767)? - Entomo Helvetica 4: 7-22. Nieh, J.C., 2011. The evolution of honey bee communication: learning from Asian species. Formosan Entomol. 31: 1-14. Nowak, M.A., C.E. Tarnita & E.O. Wilson, 2011. Nowak et al. reply. - Nature 471: E9. O'Neill, R.P. & K.M. O'Neill, 2011. Pollen load composition and size in the leafcutting bee Megachile rotundata (Hymenoptera: Megachilidae). - Apidologie 42: 223-233. Okabe, K. & S. Makino, 2011. Behavioural observations of the bodyguard mite Ensliniella parasitica. - Zoosymposia 6: 193-199. Ollerton, J., R. Winfree & S. Tarrant, 2011. How many flowering plants are pollinated by animals? - Oikos 120: 321-326. Payne, A., D.A. Schildroth & P.T. Starks, 2011. Neste site selection in the European wool-carder bee, Anthidium manicatum, with methods for an emerging model species. - Apidologie 42: 181-191. Pitts-Singer, T.L. & J.H. Cane, 2011. The alfalfa leafcutting bee, Megachile rotundata: the world's most intensively managed solitary bee. - Annual Review of Entomology 56: 221-237. Plowright, C.M.S., S.A. Evans, J.C. Leung & C.A. Collin, 2011. The preference to symmetry in flower-naìve and not-so-naìve bumblebees. - Learning and Motivation 42: 76-83. Purcell, J., 2011. Geographic patterns in the distribution of social systems in terrestrial arthropods. - Biological Reviews 86: 475-491.
Radmacher, S. & E. Strohm, 2011. Effects of constant and fluctuating temperatures on the development of the solitary bee Osmia bicornis (Hymenoptera: Megachilidae). - Apidologie 42 (6): 711-720. Rehan, S.M., M.P. Schwarz & M.H. Richards, 2011. Fitness consequences of ecological constraints and implications for the evolution of sociality in an incipiently social bee. - Biological Journal of the Linnean Society 103: 57-67. Rettenmeyer, C.W., M.E. Rettenmeyer, J. Joseph & S.M. Berghoff, 2011. The largest animal association centered on one species: the army ant Eciton burchellii and its more than 300 associates. - Insectes Sociaux 58: 281-292. Rozen, J.G. Jr. & H.G. Hall, 2011. Nesting and developmental biology of the cleptoparasitic bee Stelis ater (Anthidiini) and its host, Osmia chalybea (Osmiini) (Hymenoptera: Megachilidae). - American Museum Novitates 3707: 1-38. Schäffler, I. & S. Dötterl, 2011. A day in the life of an oil bee: phenology, nesting, and foraging behavior. Apidologie 42: 409-424. Schwarz, M.P., S.M. Tierney, S.M. Rehan, L.B. Chenoweth & S.J.B. Cooper, 2011. The evolution of eusociality in allodapine bees: workers began by waiting. - Biology Letters 7: 277-280. Sedivy, C., A. Müller & S. Dorn, 2011. Closely related pollen generalist bees differ in their ability to develop on the same pollen diet: evidence for physiological adaptations to digest pollen. - Functional Ecology 25: 718-725. Soon, V. & U. Saarma, 2011. Mitochondrial phylogeny of the Chrysis ignita (Hymenoptera: Chrysididae) species group based on simultaneous Bayesian alignment and phylogeny reconstruction. - Molecular Phylogenetics and Evolution 60: 13-20. Straka, J., K. Rezkova, J. Batelka & L. Kratochvil, 2011. Early nest emergence of females parasitised by Strepsiptera in protandrous bees (Hymenoptera Andrenidae). - Ethology, Ecology & Evolution 23: 97109. * Straka, J. & P. Bogusch, 2011. Contribution to the taxonomy of the Hylaeus gibbus species group in Europe (Hymenoptera, Apoidea and Colletidae). - Zootaxa 2932: 51-67. Strassmann, J.E., R.E. Page Jr., G.E. Robinson & T.D. Seely, 2011. Kin selection and eusociality. - Nature 471: E6. Strohm, E., 2011. How can cleptoparasitic drosophilid flies emerge from the closed brood cells of the red Mason bee? - Physiological Entomology 36: 77-83. Theunert, R., 2011. Fortschreibung des Verzeichnisses der Stechimmen Niedersachsens und Bremens (Hymenoptera Aculeata). - BembiX 32: 13-28. Theunert, R., 2011. Gerstäckerische Konfusion. - BembiX 32: 29-35. Thomas, M.L., 2011. Detection of female mating status using chemical signals and cues. - Biological Reviews 86: 1-13. Tischendorf, S., 2011. Populationshoch der Faltenwespe Symmorphus murarius (Hymenoptera Eumeninae) mit Massenvermehrung an Nisthilfen sowie ergänzende Nachweise der bei ihr parasitierenden Goldwespe Chrysis iris (Hymenoptera Chrysididae). - BembiX 32: 36-49.
53
nr. 5, november 2012
Tobback, J., V. Mommaerts, H.P. Vandersmissen, G. Smagghe & R. Huybrechts, 2011. Age- and taskdependent foraging gene expression in the bumblebee Bombus terrestris. - Archives of Insect Biochemistry and Physiology 76 (1): 30-42. Wasielewski, O., K. Giejdasz, T. Wojciechowicz & M. Skrzypski, 2011. Ovary growth and protein levels in ovary and fat body during adult-wintering period in the red mason bee, Osmia rufa. - Apidologie 42 (6): 749-758. Waters, J., B. Darvill, G.C. Lye & D. Goulson, 2011. Insect Conservation and Diversity 4: 46-52. Westrich, P., 2011. Wildbienen. Die anderen Bienen. Verlag Dr. Friedrich Pfeil, 168 p. Whidden, T.L. & R.E. Owen, 2011. Frequencies of diploid males in natural populations of three North American bumble bee (Bombus) species (Hymenoptera: Apidae). Ann. Entomol. Soc. Am. 104 (1): 83-87. Williams, N.M., 2011. Restoration of nontarget species: bee communities and pollination function in riparian forests. - Restoration Ecology 19 (4): 450-459. Williams, N.M., D. Cariveau, R. Winfree & C. Kremen, 2011. Bees in disturbed habitats use, but do not prefer, alien plants. - Basic and Applied Ecology 12: 332-341. Woodard, S.H., B.J. Fischman, A. Venkat, M.E. Hidson, K. Varala, S.A. Cameron, A.G. Clark & G.E. Robinson, 2011. Genes involved in convergent evolution of eusociality in bees. - PNAS 108 (18): 7472-7477. Xu, H. & O. Tadauchi, 2011. A revision of the subgenus Micrandrena of the genus Andrena of Eastern Asia (Hymenoptera: Apoidea: Andrenidae). - J. Fac. Agr. Kyushu Univ. 56 (2): 279-283. Zheng, A., J. Li, J. Wu, D. Begna, Y. Fang, M. Feng & F. Song, 2011. Proteomic analysis of honeybee (Apis mellifera L.) pupae head development. - PLoS ONE 6 (5): e20428.
en de illustraties bestaan vooral uit goeie foto’s van landschappen, nestplekken en bijen in actie, gelardeerd met tabellen en diagrammen. De inhoud is fris en compact en leest vlot en prettig. In de inleiding van het boek worden de sterke punten en handicaps van bijen genoemd en afgezet tegen een van de recente ontwikkelingen namelijk de veranderingen in onze landschappen. Daarna volgen verdere uitwerkingen in 9 hoofdstukken met als thema’s: belangrijke bloemplanten als voedselbronnen, kwantitatieve hoeveelheid bloemen als voedselbron, belangrijke micro-elementen als nestplekken, ruimtelijke mozaïek van nest- en voedselhabitats, landschapselementen als knelpunten voor voedselverzamelende bijen, landschappen met een hoge bijenrijkdom en met waardevolle elementen voor bijen, wilde bijen in stedelijke gebieden, voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bijen en als laatste hoofdstuk een synthese.
Boekbespreking: Wildbienenschutz – von der Wissenschaft zur Praxis Theo Peeters Zurbuchen, A. & A. Müller, 2012. Wildbienenschutz – von der Wissenschaft zur Praxis. – Zürich, Bristol-Stiftung, Bern, Stuttgart, Wien, Haupt, 162 pp. Kosten: 34,90 euro; ISBN 978-3-258-07722-2.
Halverwege 2012 werd ik verrast door een nieuwe uitgave geschonken door Andreas Müller. Samen met Antonia Zurbuchen schreef hij in 9 thematische hoofdstukken een boek over bijen en bescherming. De uitgave is degelijk, zoals ik dat van Müller en companen gewend ben. Ze is eenvoudig vormgegeven
54
Bijna elk hoofdstuk is opgebouwd volgens een bepaald stramien. Eerst wordt de achtergrond van het thema dat een de orde komt geschetst. Daarbij wordt steeds een aantal vragen gesteld. Daarna volgen de wetenschappelijke feiten gevolgd door de beantwoording van de vragen gevolgd door een paragraaf over beschermingsmaatregelen en elk hoofdstuk eindigend met een aantal aanbevelingen voor onderzoek.
nr. 5, november 2012
In de synthese op het eind van het boek worden een viertal beschermingsmaatregelen naar voren gebracht: 1. Behoud en optimalisering van bijenrijke landschappen en leefgebieden. 2. Verbetering van het voedselaanbod door het creëren van een soortenrijke en een omvangrijke bloemenwei. 3. Verbetering van het nestaanbod door het creëren van een divers en hoog aanbod van nestelmogelijkheden. 4. Benutting van het hoge aanbod aan mogelijkheden van stedelijke gebieden als leefgebied van wilde bijen. Het boek beluit met een uitgebreide literatuurlijst. In dit boek komen belangrijke wetenschappelijke inzichten aan bod die veelal in de afgelopen twee decennia door de auteurs zelf zijn ontdekt en onderzocht. Dat maakt het een heel ‘eigen product’, dat ik hier van harte aanbeveel voor eenieder die bijen een warm hart toe draagt.
Resultaten van Onderzoek Erik van der Spek Onderzoekers publiceren hun resultaten regelmatig in vaktijdschriften. Van een enkele recente artikelen hierbij de samenvatting om wat meer beeld te krijgen van de resultaten van deze onderzoeken. Garibaldi, Lucas A, etal, 2011. Stability of pollinaton services degrees with isolation from natural areas despite honey bee visits. - Ecology Letter 14:1062-1072.
Samenvatting Duurzame agrarische landschappen bieden per definitie hoogwaardige en stabiele ecosysteemdiensten, biodiversiteit en productie van landbouwgewassen. Maar weinig studies hebben aandacht besteed aan het effect van het landschap op de stabiliteit van de ecosysteemdiensten. De onderzoekers testen of isolatie van bloemrijke natuurlijke en seminatuurlijke gebieden de stabiliteit in ruimte en tijd van de rijkdom aan bloembezoekers en bestuiving op landbouwgewassen beperkt. Gegevens uit 29 onderzoeken met wisselende biologische omstandigheden, gewassen en gemeenschappen van bestuivers zijn met elkaar in verband gebracht. De stabiliteit van de rijkdom aan bloembezoekers, bezoek intensiteit (van alle insecten m.u.v. honingbijen) en vruchtzetting neemt af bij een toenemende afstand tot
natuurlijke gebieden. Op 1km afstand van natuurlijke gebieden neemt gemiddeld de soortenrijkdom, bezoekintensiteit en vruchtzetting af met respectievelijk 34, 27 en 16%. Op 1 km afstand van natuurlijke gebieden neemt gemiddeld de soortenrijkdom, bezoekintensiteit en vruchtzetting af met respectievelijk 34, 27 en 16%. Het bezoek door honingbijen wordt daarentegen niet door isolatie beïnvloed en was goed voor >25% van de bloembezoeken volgens 21 onderzoeken. Dit betekent dat wilde bestuivers belangrijk zijn voor de productiviteit van landbouwgewassen, ook wanneer er veel honingbijen aanwezig zijn. Bij gewassen die niet tot zelfbestuiving kunnen overgaan is dit nog sterker het geval. Beleid dat natuurlijke gebieden bewaart en herstelt binnen agrarische landschappen draagt dus bij aan een betrouwbare beschikbaarheid van bestuivers. Holzschuh, Andrea, Jan-Hendrik Dudenhöffer, Teja Tscharntke, 2012. Landscapes with wild bee habitats enhance pollination, fruit set and yield of sweet cherry. – Biological Conservation 153: 101-107.
Samenvatting Meer dan 70% wereldwijd belangrijke landbouwgewassen, verantwoordelijk voor 35% van de wereldvoedselproductie, worden beïnvloed door bestuiving door bloembezoekende dieren. Maar de belangrijkste bestuivers – gehouden honingbijen en wilde bijen – nemen momenteel wereldwijd in veel regio’s in aantal af. Voor de overgrote meerderheid van gewassen is het onbekend of gehouden honingbijen dan wel wilde bijen de belangrijkste bestuivers zijn en hoe de beschikbaarheid van wilde bijen voor de bestuiving kan worden verzekerd. In een studie op landschapsschaal is beoordeeld op welke manier de productie van kersen is beïnvloed door de aanwezigheid van soortenrijke wilde bijen habitats en met de aanwezigheid van bloeiende bodemvegetaties die concurrerend kunnen zijn voor de bestuiving van kersen, of juist de bestuiving van kersen faciliteren. Kersen bleken zeer afhankelijk van bestuiving door insecten, bloemen die met een zak waren afgedekt raakten slecht in 3% van de gevallen bevrucht vergeleken met bloemen die vrij door insecten bezocht konden worden. Alhoewel tweederde van alle bloembezoekers honingbijen waren, bleek de mate van vruchtzetting alleen beïnvloed te worden door de mate van bezoek door wilde bijen. Verondersteld wordt dat dit komt door een grotere bestuivingefficiëntie van de wilde bijen. De mate van bevruchting en de uiteindelijke kersenoogst bleken sterk gecorreleerd. Het bezoek door wilde bijen neemt toe naar mate er meer soortenrijke wilde bijen habitats in het omringde landschap aanwezig zijn (binnen een straal van 1km).
55
nr. 5, november 2012
Een toename van soortenrijke wilde bijen habitats van 20% naar 50% verbeterde de vruchtzetting met 150%. Experimenteel is vastgesteld dat dit wordt veroorzaakt door beperktere beschikbaarheid van pollen. De bedekking met bloemen van de bodemvegetatie noch de bijendichtheid van bodemtransecten bleek een relatie te hebben met het bloembezoek of de vruchtzetting. Het onderzoek toont aan dat de bestuiving door wilde bijen voor kersen belangrijker is dan de bestuiving door honingbijen. Daarom is het voor kersentelers belangrijk om seminatuurlijke habitats in hun landschap te beschermen om bestuiving en hoge opbrengsten te garanderen. De bescherming van seminatuurlijke habitats, beschikbaarheid van nestgelegenheid en aanvullende voedselbronnen voor en na de bloei van de kersen, bevorderen deze gratis dienst van het ecosysteem en daarmee de opbrengst voor de boer. Weronika Banaszak-Cibicka & Michal Zmihorski, 2012. Wild bees along an urban gradient: winners and losers. Journal Insect Concervation 16: 331-343.
Samenvatting De variëteit aan bijengemeenschappen langs een stedelijke gradiënt heeft potentieel een sterke invloed op bestuivers - planten interacties. Onderzocht zijn de veranderingen in bijen soortenrijkdom en de samenstelling van gemeenschappen tussen het stadscentrum en de buitenwijken van Poznan in Polen. In de periode 2006-2008 zijn 2495 individuen van 104 soorten vastgesteld. De meest abundante soort was het roodgatje Andrena haemmorhoa. Andere abundante soorten waren akkerhommel Bombus pascuorum, grijze zandbij Andrena vaga, viltvlek zandbij Andrena nitida en de aardhommel Bombus terrestris. Verschillende soorten bleken abundanter in het stadscentrum terwijl andere soorten dat juist in de buitenwijken waren. Vastgesteld is dat het verstedelijkte landschap als een filter voor de bijengemeenschappen kan functioneren, omdat sommige specifieke ecologische omstandigheden de kolonisatie van het stadscentrum fascilliteren. Kleine soorten zoals tuinmaskerbij Hyaleus hyalinatus, rotsbehangersbij Megachile pillidens en luzerne behangersbij Megachile rotundata, die laat in het seizoen actief worden, preferen het stadscentrum. Hoewel de bijensoortenrijkheid langs de stedelijke gradiënt stabiel blijft, zijn er indicaties dat de er voordelen zijn om als bij de stad op te zoeken. De onderzoekers denken dat de stad een zeer belangrijk habitat vormt voor een soortenrijke bijenfauna en dat de bescherming van een grote range aan habitats met een verschillende mate van verstedelijking de beste strategie is om een grote diversiteit aan bijen soorten in de stad te behouden.
56
Whitethorn, Penelope R., Stephanie O’Çonnor, Felix L. Wackers, Dave Goulson, 2012. Neonicotiniod Pesticide Redun Productionces Bumble Bee Colony Growth and Queen Production. - Sciencexpress 29 March 2012, 3p.
Samenvatting Het toenemende bewijs dat de populaties van bijen in omvang afnemen, is een grote zorg vanwege de belangrijke ecosysteemdiensten die ze leveren. Neonicotine-houdende insecticiden worden als een oorzaak van deze afname beschouwd, omdat sporen ervan in nectar en pollen van landbouwgewassen worden gevonden. De onderzoekers hebben kolonies van de aardhommel Bombus terrestris, in het laboratorium bloot gesteld aan in het veld normaal voorkomende dosis neonicotinoide imidaclopride en hebben ze zich daarna onder natuurlijke veldcondities laten ontwikkelen. Blootgestelde kolonies hadden een significant beperktere bevolkingsgroei en produceerden een 85% kleiner aantal koninginnen dan de controle kolonies. Gezien de schaal waarop neonicotines worden gebruikt achten de onderzoekers het waarschijnlijk dat dit mogelijk een aanzienlijk negatieve invloed heeft op de hommel populaties in de ontwikkelde wereld. Bij herhaling wijzen onderzoeken uit dat wilde bijen van groot economisch belang zijn voor de landbouw. Maar ook dat de moderne landbouw schadelijk kan zijn voor de wilde bijen en daarmee voor de landbouw zelf. Hopelijk worden de resultaten van deze onderzoeken steeds vaker ook in landbouwkundige tijdschriften gepubliceerd. De kans dat publicatie in ecologische tijdschriften tot verbeteringen voor de wilde bijen leidt is een stuk kleiner, vrees ik.
Gardiner, Tim & Ted Benton, 2011. The importance of sea walls for the moss garder bee Bombus muscorum in Essex. 12p www.hymettus.org.uk/reports.
Samenvatting De moshommel (Bombus muscorum) is een soort uit het UK Biodiversity Action Plan (BAP), waar het slecht mee gaat en die in Essex langs de kust voorkomt. De moshommel wordt veel gevonden langs de kustverdediging die beheerd wordt door de Environment Agency, ook al is het huidige maaibeheer, maaien in juli of augustus, waarschijnlijk ongunstig. De moshommel wordt veel gevonden langs de binnenberm van zeedijken, het relatief vlakke deel tussen de teen en het beheerpad aan de voet van het steile dijklichaam. Gedacht wordt dat dit deel met name geschikt is voor de moshommel vanwege de aanwezigheid van een diversiteit van voedselplanten
nr. 5, november 2012
op plekken waar tijdens de zomermaaibeurt niet alle vegetatie is verwijderd. In dit onderzoek is de aan/afwezigheid van een binnenberm vergeleken met de aanwezigheid van de moshommels langs zeedijken. Het blijkt dat wanneer de moshommel aanwezig is, er vaker wel dan niet een binnenberm aanwezig is en dat de oppervlakte binnenberm per kilometer dijklengte meer dan één hectare is. Er zijn vaker moshommels wanneer de binnenberm breder is dan 15m. Dit lijkt te komen omdat er dan meer voedselplanten aanwezig zijn en er meer nestgelegenheid is. Moshommels maken meestal een bovengronds nest in de kruidlaag. Uit het onderzoek blijkt dat zeedijken in Essex een belangrijk
habitat voor de moshommel zijn en dat een op hun aanwezigheid gericht duurzaam beheer van groot belang is voor het behoud. Het wordt waarschijnlijk gevonden dat een bijvriendelijk maaibeheer, vooral effectief is wanneer de binnenberm breed is (>20m). Het jaarlijks delen van de binnenberm niet maaien leidt dan tot een toename van voedselplanten (rode klaver en gewone rolklaver zijn belangrijk) en nestgelegenheid. Tot deze breedte wordt ook het 3m brede schouwpad tussen dijklichaam en binnendijk gerekend.
57
nr. 5, november 2012
Aculeaten in het buitenland e
10 HymenopterologenTagung in Stuttgart Wim Klein, Hans Nieuwenhuijsen, Theo Peeters, Jan Smit & Erik van der Spek Zes leden van de sectie hebben dit symposium van 5 tot en met 7 oktober in Stuttgart bezocht. Hieronder volgt een kort verslag, waarin de meeste deelnemers de lezing of poster die hen op één of andere manier aansprak, hebben besproken.
van bijen en wespen [maar daar mag je eigenlijk elke insectengroep invullen]. Hij constateerde dat de meeste van hen ouder dan 60 jaar zijn, en dat er bijna geen opvolgers zijn, terwijl er nog heel veel te onderzoeken en te beschrijven is; ook in Europa. Al is er voor een aantal groepen goede literatuur en zijn er goede tabellen, als mensen niet opgeleid worden om te determineren, heb je aan dat alles niet zoveel. Op welke betrouwbare gegevens moet dan straks het beleid worden bepaald? Dat hij niet alleen in die zorg staat, bewijst een publicatie van het Asean Centre for Biodiversity in de Philippines dat als titel heeft: ‘Will taxonomy survive?’. Daarin wordt het schreeuwende tekort aan taxonomen – en de gevolgen daarvan – indringend beschreven. [zie Asean Biodiversity Magazine van janauari/april 2011; gratis te downloaden via www.aseanbiodiversity.org ]. Lars Krochmann A review of hymenopteran phylogeny with special emphasis on the evolution of parasitoidism
Fig.1. Vlnr. Wim, Jan, Hans & Erik. Foto Theo Peeters.
Wim Klein Het programma van de tiende HymenopterologenTagung in Stuttgart was rijk beladen met vele lezingen en posters en had een duidelijke structuur: de lezingen waren min of meer thematisch gegroepeerd. Ook was de eerste lezing echt een openingslezing en was de laatste lezing een echte afsluitende lezing met een blik op de toekomst. Michael Kuhlmann A checklist of the western Palearctic bees - current state and the role of ‘professional-amateurs’ Om met het laatste te beginnen: Michael Kuhlmann sneed een mooi onderwerp aan: de rol van de professionele amateurs bij het taxonomisch onderzoek
58
De openingslezing van Lars Krogmann gaf een brede blik op het veld van de phylogenie. In zijn verhaal sneed hij in hoog tempo drie onderwerpen aan, die door de snelheid en de korte duur eigenlijk niet meer dan aangestipt werden, maar door diezelfde snelheid in begrijpelijke taal werden beschreven. Hij begon met de effecten die het gebruiken van de interne anatomie van een wesp, met name die van het borststuk, heeft op de degelijkheid van de evolutionaire stambomen, zoals die de laatste jaren zijn gepresenteerd. Hij liet prachtige foto’s zien van opengewerkte borststukken en van inwendige structuren – zeer fascinerend – en koppelde daaraan een betoog over het belang van het ontstaan van de wespentaille. Dat gaf de oorspronkelijk hout- en plantenetende bladwespen vele mogelijkheden een parasitair dan wel parasitoid gedrag te ontwikkelen in heel die verscheidenheid die wij nu kennen. Een flexibel achterlijf maakt dat de legboor veel meer plekken kan bereiken dan met een ‘gefixeerd’ achterlijf. Het tweede deel van zijn betoog ging over de positie van de verschillende bronswespen in de evolutionaire stamboom. Die staan op verschillende plekken, zodat er moeilijk van een homogene groep gesproken kan worden. Tot slot toonde hij nog een onlangs ontdekt fossiel van een wesp die een sleutelpositie zou innemen tussen de bladwespen en de wespen met een wespentaille. Van deze drie verhaallijnen hadden wat mij betreft de eerste twee
nr. 5, november 2012
verder uitgewerkt mogen worden, maar misschien is daar de literatuur voor waarna hij verwees.
Hans Nieuwenhuijsen Deze tiende Tagung begon voor mij indrukwekkend met de twee minuten stilte die in acht werden genomen voor Till Osten, die in augustus van dit jaar overleden is. Wij blijken in hetzelfde jaar geboren - het wordt je vreemd te moede als een jaargenoot is heengegaan. Hij was de geestelijke vader van de Hymenopterologen Tagung. Ik sprak hem op één van de Tagungen over het uitgraven van bijennesten, hoe lastig dat is en hoe sommigen dat zo goed kunnen. De bemoedigende woorden, die hij toen sprak, worden op onze excursies nog regelmatig herhaald: “Üben, üben, üben”. Toen ik in Leiden de dolkwespen collectie van Betrem moest herindelen en me de schrik om het hart sloeg bij gebrek aan een moderne soortenlijst wezen eerst Gerard Schulte en daarna Kees van Achterberg, mij op de lijst die in 2005 door Till was gepubliceerd. Ik kon hem op de negende, en zijn naar nu blijkt laatste, Tagung bedanken voor zijn lijst, die ervoor zorgde dat de Scoloiiden collectie in Naturalis nu goed toegankelijk is. Als ik na afloop van de leerzame en gezellige Tagung eens naga wat voor mij het vermelden waard is kom ik tot de ontdekking dat ik mijn huiswerk niet goed heb gedaan. Ik heb me aan de hand van het programma wel een beeld gevormd wat er gaat komen maar ik kwam er niet op eens de samenvattingen van de vorige Tagungen te bekijken. Het zal te maken hebben met de tweejarige cyclus waardoor ik het gevoel van continuïteit mis. Ik kan het bovenstaande mooi illustreren aan de poster, die door de deelnemers als beste werd beoordeeld: Taina Conrad, Robert Paxton & Manfred Ayasse Good vibrations: die bedeutung vibratorischer Signale beim Paarungsverhalten von Mauerbienen.
De poster doet verslag van het onderzoek naar de isolatiemechanismen van de twee Europese ondersoorten van Osmia rufa, die nu O. bicornis moet heten. Komen de ondersoorten niet tot paring doordat de verschillende mannetjes tijdens de paring op de rug van het vrouwtje anders trillen? (Je kunt dat trillen vergelijken met het “buzzen”van hommels tijdens het pollen verzamelen.) En wat blijkt? Het vrouwtje van de ene ondersoort wil niet paren met het mannetje van de andere doordat die anders trilt. Leg je dit mannetje,
met een ingenieus apparaat, de trilling van de andere ondersoort op, dan paart het wijfje meestal wel. Als ik dan in het verslag van twee jaar geleden kijk dan blijkt dat diezelfde Tania Conrad, ook namens Robert Paxton en Manfreda Ayasse (en Wittko Francke), een verhaal heeft gehouden onder de titel “Isolationsmechanismen bei Mauerbienen”. De auteurs gaan er van uit dat bij de paring geurstoffen en vibratie een rol spelen. Hun conclusie is dat de vibratie een fitness signaal is en geen rol speelt bij de verwantschapsherkenning en dat de geurstoffen daarbij wel een rol spelen. En warempel, nu blijkt toch ook de vibratie van de man tijdens de paring een isolatie mechanisme te zijn. Dus voordat ik over twee jaar weer naar Stuttgart trek ga ik eerst goed mijn huiswerk doen. Osten, T. 2005. Checkliste der Dolchwespen der Welt (Insecta : Hymenoptera: Scoliidae). - Bericht der Naturforschungs Gesellschaft Augsburg, 62 p.
Jan Smit Mare Haider Individuen und Populationen der Gehörnten Mauerbiene (Osmia cornuta) unterscheiden zich in der Fähigkeit, sich auf Nicht-Wirts-Pollen zu entwickeln: eine Möglichkeit zur Erweiterung des Wirtspflanzenspektrums? Bijen hebben enorme hoeveelheden stuifmeel nodig voor hun larven en zijn daardoor in een concurrentiestrijd verwikkeld met de planten, die het stuifmeel voor de bestuiving willen behouden. Planten zetten hiervoor, naast het verstoppen van stuifmeel, ook chemische stoffen in, waardoor de larven van bijen die deze pollen willen eten, aparte aanpassingen moeten hebben om dit te kunnen. De pollenkorrrels van Ranunculus-soorten bijvoorbeeld zijn giftig voor de larven van de meeste bijensoorten. In het onderzoek waar Mare Haider verslag van doet heeft men onderzocht in hoeverre de larven van Osmia cornuta tot ontwikkeling kunnen komen op pollen van boterbloemen. Deze bij is sterk polylectisch en kan dus ook stuifmeel van boterbloemen verzamelen. Dit onderzoek vond plaats in vliegkooien, waarin men het voedselaanbod voor de bijen kon reguleren. In de kweekblokken heeft met de pollenvoorraad (deels) vervangen door stuifmeel dat door Chelostoma florisomne verzameld was op boterbloemen. Uit het onderzoek is gebleken, dat wanneer de larven in de voedselvoorraad een hoeveelheid van 25-50% Ranunculus-pollen aantreffen, zij zich probleemloos ontwikkelen. Bij een aandeel van 75% werd de ontwikkeling vertraagd en bij 100% Ranunculus-pollen kwamen de larven niet tot ontwikkeling.
59
nr. 5, november 2012
Wanneer er in de vliegkooi alleen nog maar boterbloemen beschikbaar waren, stopten de vrouwtjes van Osmia cornuta ook met het verzamelen van stuifmeel. Stuifmeel van boterbloemen kan dus door vrouwtjes van Osmia cornuta gebruikt worden om de voorraad aan te vullen, maar het kan niet de enige stuifmeelbron zijn. In ieder geval vooralsnog niet.
koolzaadakker benutten. Biedt de omgeving geen geschikt leefgebied voor wilde bijen dan zijn er ook weinig bijen in de koolzaad te vinden. Wanneer de omgeving weinig aantrekkelijk leefgebied bevat, dan zijn er ook maar weinig bijen op het koolzaadvelden te vinden. Koolzaadakkers roteren van jaar op jaar deels erg sterk. Wanneer het een wilde bijensoort door het verhoogde voedselaanbod lukt om in een jaar een grote populatie op te bouwen, dan is het daardoor niet zeker dat het de volgende generatie lukt om voldoende pollen te vinden.
Erik van der Spek Bärbel Pachinger & Martina Liehl Wildbienendiversität auf Rapsfeldern uinterschiedlich strukturierter Umgebung, Poster.
Winterkoolzaad is in ons klimaat een van de belangrijkste olie leverende planten. In april en mei kleuren de geel bloeiende koolzaadvelden het landschap, met voor veel bijensoorten aantrekkelijke voedselplanten. Verschillende studies tonen aan dat oogst van koolzaad door een betere bestuiving van deze cultuurplant vergroot kan worden. Er is nu nog weinig bekend van de invloed die bepaalde landschapsparameters hebben op het bezoek van wilde bijen aan koolzaad. In dit onderzoek is in de periode 2009-2011 de invloed van de landschapsstructuur op de soortenrijkdom van de wilde bijenfauna op koolzaadakkers van 22 locaties in Oostenrijk vergeleken. Via transecttellingen is op vier momenten tijdens de bloei van het koolzaad een opname gemaakt van de wilde bijenfauna. De landschappelijke indeling is in een straal van 400 meter rond de koolzaadakker gekarteerd. De gevonden biotopen zijn op basis van hun geschiktheid als foerageergebied en als nestgelegenheid gewaardeerd; dit bepaald de habitatkwaliteit. Deze gegevens zijn geanalyseerd. In totaal zijn er in de koolzaadakkers 66 soorten wilde bijen aangetoond. Bij de beoordeling van de dominantie van de wilde bijensoorten op de koolzaadakkers valt op dat de hommels (Bombus terrestris, B. lapidarius en B. lucorum) en de grote zandbijen (Andrena cineraris, A. flavipes, A. nigroaenea en A. lagopus) een belangrijke rol spelen. Soorten die gespecialiseerd zijn op kruisbloemigen spelen een ondergeschikte rol. De soortenrijkdom aan wilde bijen varieert sterk per perceel (drie tot 21 soorten). De analyse toont een positieve correlatie tussen de soortenrijkdom en de habitatkwaliteit van de omgeving. Of koolzaadakkers voor wilde bijen een benutbaar (deel)leefgebied zijn varieert afhankelijk van de inrichting van het omringende landschap. Is er voor wilde bijen in de omgeving van de koolzaadakker nestgelegenheid en zijn er andere pollenbronnen, dan zijn er tijdens de bloei van koolzaad veel wilde bijen aanwezig die ook het rijke bloemaanbod van de
60
Meer onderzoek naar het belang van wilde bijen voor een goede oogst en de daarbij benodigde inrichting van het cultuurlandschap is wenselijk om zowel de wilde bijen als de landbouw te helpen. Maar publiceren van de bestaande kennis in landbouwbladen is minsten zo belangrijk. Veel natuurwinst is juist buiten natuurgebieden te bereiken en dit kan daarnaast niet alleen de aantrekkelijkheid van landbouwgebieden maar ook de productiviteit ervan verhogen. Thomas Eltz, Vannessa Pasternak, Philipp Brand, Florian Leese & Kathrin Lampert Paternity analysis in multiply-mated wool-carder bees, Anthidium manicatum: First data and impressions from cage breeding experimetns.
Meervoudige paring komt niet vaak voor bij vrouwelijke solitaire en sociale bijen, maar lijkt regel te zijn bij soorten uit het tribus Anthidiini. Er is gesuggereerd dat dit voor deze soorten voordelig is omdat de mannetjes foerageergebieden verdedigen. Mannetjes van de grote wolbij bezetten kleine territoria rond voedselplanten, vooral lipbloemen, waar zij alle bloembezoeker met uitzondering van vrouwtjes grote wolbij uit verjagen. Vrouwtjes copuleren regelmatig met de territoriumbezitters terwijl zij pollen en nectar verzamelen en hun foerageersucces lijkt gunstig beïnvloed te worden door de mannelijke verdediging van de voedselvoorraad. De verdediging van de voedselvoorraad is alleen zinvol wanneer de constante bewaking door de mannetjes wordt beloond met een grotere kans op nageslacht voor deze mannetjes. De hypothese dat de sperma van het laatste mannetje tot bevruchting leidt is in gevangenschap getest. Volwassen vrouwtjes zijn aan het begin van het seizoen gevangen en in kooien geplaats, waar de meesten nesten bouwden in bamboestengels en stuifmeel, nectar en plantenharen verzamelden op de in de kooien geplante lipbloemen. Eileggende vrouwtjes zijn verplaatst naar kooien met verschillende groepen mannetjes om te paren, het vaderschap van het broed is bepaald met behulp van zes onlangs geïsoleerde polymorfe microsatelliet markers. De eerste resultaten tonen aan dat het vaderschap van het broed altijd ligt bij de mannetjes waarmee het vrouwtje was opgesloten op het moment dat de
nr. 5, november 2012
broedcel is gemaakt, wat indiceert dat het laatst ontvangen sperma als regel de meeste kans op bevruchting heeft. Opslag en menging van sperma, zoals bij de honingbij, lijkt onbelangrijk te zijn voor de grote wolbij. De resultaten ondersteunen het idee dat verdediging van voedselvoorraden door de mannetjes er voor zorgen dat zij kans hebben om de vader te worden van nageslacht ook al heeft het vrouwtje eerder met andere mannetjes gepaard. En dat het beschermen van voedselvoorraden mogelijk de ontwikkeling van polyandrie bij Anthidiini heeft bevorderd.
Theo Peeters ‘Het waren weer gezellige en leerzame drie dagen’! Met z’n zessen gingen we vrijdagmorgen vanuit Nederland weer op stap voor de 10e bijeenkomst van de Hymenopterologen-Freunde in Stuttgart. De reis zelf vind ik steeds een waar feest van geestelijke of beter gezegd geestige ´peptalk´. Het programma in het prachtige natuurmuseum zat vol met lezingen, posterbesprekingen, en op het eind ook nog de bekendmaking van en een lezing van Bellmann over de bij van het jaar 2013 in Duitsland: de tweekleurige metselbij (Osmia bicolor).
mimicry of tot compleet nieuwe strategieën om een nest binnen te dringen. Intermezzo Cuticulaire hydrocarbonaten Cuticulaire hydrocarbonaten of CHC’s werden voor het eerst gebruikt in de taxonomie van insecten in 1976 toen werd aangetoond dat ze soortspecifiek zijn. Sindsdien is het een populair middel bij insectentaxonomen om soorten te helpen onderscheiden. De stoffen waarover we het hier hebben vormen een groep van vetachtige stoffen (lipiden) cuticulaire hydrocarbonaten of CHC’s, die onderdeel zijn van de ‘huid’ van een insect, de cuticula die een bepaalde samenstelling heeft. Biochemisch onderzoek toont aan dat de meeste CHC’s door insecten zelf kunnen worden gesynthetiseerd. Sommigen kunnen met het voedsel van de dieren worden opgenomen. De compositie van CHC’s is een expressie van het genotype en daardoor bruikbaar als een taxonomisch kenmerk omdat elke soort en zelfs elke populatie een unieke (kwantitatieve en kwalitatieve) mix van hydrocrabonaten heeft. Deze tak van wetenschap wordt ook wel chemotaxonomie genoemd. De compositie van CHC’s wordt door insecten gebruikt om soorten, verwanten, kasten en nestmaatjes te herkennen. Die compositie hoeft overigens niet vast te liggen maar kan gedurende het leven van een soort veranderen. Tot zover enkele feiten die deze ‘stoffen’ erg interessant maken (zie ook Figuur 1).
Een van de meest interessante onderwerpen tijdens deze sessies vond ik ‘chemische mimicry’ met o.a. de lezing van: Mareike Wurdack Consequences of an arms race between a host and three brood parasites. Deze lezing ging over Odynerus spinipes en drie goudwesp-soorten die op haar parasiteren, nl. Chrysis mediata, C. viridula en Pseudospinolia neglecta. Tevens werd Odynerus reniformis nog in het verhaal betrokken. In haar onderzoek ging de onderzoekster uit van de hypothese van chemische mimicry en probeert ze te achterhalen welke rol die hypothese speelt tussen de hierboven genoemde soorten. Voor dit onderzoek werden diverse hypothesen geopperd. Een broedparasiet waarvan de inspectie van het nest kan worden gedetecteerd door haar gastheer moet chemische mimicry ontwikkelen. De gastheer daarentegen moet daarop weer tegenstrategieën ontwikkelen bijvoorbeeld door hun CHCsamenstelling aan te passen om zodoende de imitator (broedparasiet) te ontlopen. Competitie tussen broedparasieten leidt tot het perfectioneren van de
Figuur 1. CHC’s worden geproduceerd door oenocyten in de hypodermis en komen in de cuticula terecht (a, b). Ze fungeren als een beschermende barriere (tegen uitdroging, slijtage en ziekten) en als een communicatie-orgaan om bijvoorbeeld (nest)verwanten en andere soorten te herkennen en om mannetjes te lokken. Er zijn drie hoofdgroepen van hydrocarbonaten: alkanen, alkenen en methylalkanen (c). De meeste insecten bezitten deze drie hoofdgroepen, echter de soorten verschillen in de componenten en de relatieve hoeveelheden van elk, waardoor de taxonomen ze chemisch kunnen onderscheiden. CHC’s worden onttrokken door oplosmiddelen zoals hexaan, pentaan of chloroform en geanalyseerd met behulp van gaschromatografie (d). (Uit: http://aps.group.shef.ac.uk/level-4-web-sites/l4-students09/kather-ricarda/dissertationpdf.pdf).
61
nr. 5, november 2012
In het onderzoek van de goudwespen en de schoorsteenwesp Odynerus spinipes werden twee chemotypen van de gastheer gevonden die sterk verschilden in hun CHC-samenstelling. Door deze verschillen zou een deel van de populatie van de gastheer de broedparasiet kunnen ontlopen. Maar de twee broedparasieten bleken elk een goede kopie van de CHC-samenstelling van een van de chemotypen van hun gastheer te bezitten. De derde parasiet Chrysis viridula had een ander CHC-boeket. Deze goudwesp heeft ook een andere strategie om het nest van haar gastheer binnen te dringen. Ze parasiteert namelijk op de cocons van de gastheer en heeft dus geen last van aanvallen van de gastheer want die is dan niet meer actief. Deze hypothesen en onderzoekingen roepen nog vele vragen op. Ook was dit onderzoek tot op heden puur gericht op de chemische en moleculaire analyse van slechts twee populaties van dieren. Aanvullend gedragsonderzoek en experimenten met broedparasieten en hun gastheer en aan de nestpopulaties in het veld kunnen ons pas leren welke rol de hypothese van chemische mimicry speelt in de evolutie van parasiet-gastheerrelaties tussen goudwespen en hun gastheren in bepaalde populaties.
Goudwespen (Chrysididae): Subfamily Cleptinae Chrysidinae
Tribe
Species Cleptes nitidulus Elampini Elampus panzeri H edychridium femoratum H edychridium purpurascens H edychridium roseum H edychridium zelleri Omalus aeneus Philoctetes truncatus Chrysidini Chrysis analis Chrysis angustula Chrysis cortii Chrysis fasciata Chrysis fulgida Chrysis graelsii Chrysis immaculata Chrysis inaequalis Chrysis iris Chrysis ruddii Chrysura radians Chrysura trimaculata Euchroeus purpuratus Spinolia unicolor
c
62
Oproep Van welke goudwespen en gastheren weten jullie een zekere vindplaats? De lezing van Ruth Castillo Cajas op de Tagung in Stuttgart ging over chemische mimicry. Haar onderzoek is breder en wil de hypothese van chemische mimicry testen bij een groot aantal goudwespsoorten en hun gastheren. Ik heb met Oliver Niehuis en haar gesproken en zij zoekt nog vers materiaal van diverse goudwespsoorten en hun gastheren. Ze stuurde me het onderstaande lijstje ter verspreiding. Wie van jullie kent zekere vindplaatsen van deze soorten die we in de komende twee seizoenen (2013 en 2014) kunnen bezoeken om materiaal te verzamelen samen met Oliver en Ruth? Graag jullie reactie naar Theo Peeters (06-27327546 of
[email protected]).
Gastheren: Family Crabronidae Crabronidae Crabronidae Crabronidae Crabronidae Crabronidae Eumenidae Eumenidae Eumenidae Eumenidae Eumenidae Eumenidae Eumenidae Eumenidae Eumenidae Megachilidae Megachilidae Megachilidae Megachilidae Megachilidae Tenthredinidae
Species Astata boops Dryudella pinguis Mimesa equestris Miscophus bicolor Passaloecus eremita Pemphredon lethifera Ancistrocerus gazella Ancistrocerus oviventris Eumenes coarctatus Euodynerus notatus Gymnomerus laevipes Microdynerus timidus Symmorphus bifasciatus Symmorphus crassicornis Symmorphus murarius Anthidium lituratum Anthidium punctatum Osmia bicolor Osmia laeiana Osmia rufohirta Caliroa cerasi
nr. 5, november 2012
Oproepen Oproep penningmeester Beste mensen, zoals gewoonlijk in het najaarsnummer de oproep om je contributie voor de sectie Hymenoptera van € 10,- voor 2013 te voldoen. Graag voor 1 januari 2013 over maken, op girorekening 6435909 t.n.v. H. Nieuwenhuijsen, Frans Halsstraat 10, 1816 CN Alkmaar. Onder vermelding van ‘contributie sectie Hymenoptera + jaar (of jaren)’. In het voorjaarsnummer is de ledenlijst verschenen met de stand van de betaling van het lidmaatschapsgeld over dit jaar. Wie alsnog niet betaalde voor 1 juni werd geschrapt als lid en ontvangt dit nummer niet.
Oproep ‘Leuke waarnemingen in 2012’ Gewoontegetrouw zal in het eerste nummer van het komende jaar (HymenoVaria nr. 6) weer de traditionele rubriek "Leuke waarnemingen" van het afgelopen jaar komen. Met daarin een overzicht van vangsten en waarnemingen, die het vermelden waard zijn. Willen jullie voor deze rubriek de leuke, interessante en verrassende vangsten en waarnemingen van het afgelopen seizoen (2012) opsturen naar de redactie? Ondanks dat het qua weer geen geweldig jaar was voor de aculeaten, verwachten we toch wel wat leuke waarnemingen. Insturen vóór de kopijdatum: 1 maart 2013. Adres: Voermanstraat 14, 6921 NP, Duiven, of e-mail:
[email protected]
Gegevens excursie Helaas is de voorjaarsexcursie niet door gegaan, vanwege de slechte weersomstandigheden in april van dit jaar. De zomerexcursie kon gelukkig wel doorgang vinden. Op 25 augustus hebben we een bezoek gebracht aan Zeeland. De volgende terreinen zijn bezocht: de Slikken van Bommenede, het duingebied de Maire bij Burg-Haamstede en Schelphoek.
Bij deze het verzoek aan de deelnemers aan de excursie van de sectie hun waarnemingen door te geven. Deze kunnen worden verwerkt in een verslag, dat in het volgende nummer van HymenoVaria zal verschijnen. Waarnemingen graag naar
[email protected].
Oproep Strepsiptera materiaal Waaiervleugeligen, ofwel Strepsiptera, zijn recent nog intrigerender geworden dan ze al waren: DNA analyse heeft uitgewezen dat “Stylops melittae” een soortcomplex is... met naar het zich laat aanzien een sterke gastheerspecialisatie. Hoe het precies in elkaar steekt, is nog steeds onduidelijk. Uit het materiaal dat afgelopen jaar is verzameld voor het DNA barcoding project, is echter gebleken dat er in Nederland verschillende soorten voorkomen. Nog niet alle gastheren zijn gedetermineerd, maar een zuivere indeling op basis van Andrena soorten gaat in ieder geval niet op en de suggestie dat ze gekoppeld zouden zijn aan de subgenera van Andrena komt ook niet overeen, tenminste niet met wat in de te verschijnen bijenatlas aan subgenera onderscheiden wordt. Ook in Tsjechië hebben ze ontdekt dat er meer soorten schuil gaan onder Stylops melittae, maar ook daar is, ondanks een uitgebreidere dataset, niet duidelijk hoe de koppeling precies zit. Nou willen we proberen beide datasets te koppelen en uit te breiden. Kortom we zijn op zoek naar meer materiaal van Stylops, het liefst met gastheer, maar losse mannetjes mogen ook. Voor de vrouwtjes geldt dat ze het gemakkelijkste uit te prepareren zijn, als de dieren nog vers zijn en niet in de alcohol zijn gestopt. Naast materiaal van Stylops melittae zijn ook alle andere soorten waaiervleugeligen welkom, vermoedelijk treedt ook daar een sterkere mate van gastheerspecialisatie op dan tegenwoordig wordt aangenomen. Kortom wij willen u allen vragen om extra op te letten op eventuele gestylopiseerde bijen en wespen komend seizoen en dit materiaal op te sturen. Dit kan naar bureau EIS-Nederland, t.a.v. J.T. Smit, Antwoordnummer 10430, 2300 WB Leiden. Bij voorbaat onze hartelijke dank, John en Jan Smit.
63
nr. 5, november 2012
Mededelingen Studiedag 26-1-2013: Pemphredoninae Onder leiding van Wim Klein Op zaterdag 26 januari 2013 is de jaarlijkse studiedag van de sectie in Naturalis in Leiden. Adres: Darwinweg 2, 2333 CR Leiden. (N 52.16596 E 4.47384). Betaald parkeren € 3,-. Zie voor de bereikbaarheid van Naturalis, zowel per auto als per openbaar vervoer de website: www.naturalis.nl/nl/bezoek/adres/ We beginnen om half 11 en sluiten af om 16.00. Onderwerp van deze studiedag zijn de graafwespengenera (Crabronidae) uit de onderfamilie Pemphredoninae, waar Wim ons nader kennis mee zal laten maken. Het gaat om de genera Diodontus, Mimesa, Mimumesa, Passaloecus, Psen, Psenulus, Spilomena en Stigmus. Dus met uitzondering van Pemphredon, dat genus was al eens onderwerp op een studiedag. Je kunt je lunch meenemen of lunchen in het restaurant. Geef je tot 6 januari op bij Erik van der Spek (
[email protected]) zodat we weten op hoeveel mensen we kunnen rekenen. Dit moeten we ook van tevoren doorgeven aan Naturalis. Laat bij de kassa HymenoVaria 5 zien. Het LifeScience is op de vierde verdieping. In Naturalis kunnen we gebruik maken van eeen tweetal ruimtes, voor de inleiding een aparte, besloten ruimte en voor het determineren bevinden we ons net als afgelopen jaar in het Life Science van het Museum. Alles is aanwezig van beamer tot collectiemateriaal. In het Life science kan het publiek zien hoe 'wetenschappers' werken. Mensen kunnen daar ook vragen aan ons stellen. Neem eigen materiaal mee om te determineren, vooral de probleemgevallen uit deze genera. Voor het determineren kun je gebruik maken van één van de onderstaande determinatiewerken.
Bitsch, J., H. Dollfuss, Z. Boucek, K. Schmidt, C. SschmidEgger, S.F. Gayubo, A.V. Antropov & Y. Barbier, 2001. Hyménoptères Sphecidae d'Europe occidentale, Volume 3. Faune de France 86. - Fédération Française des Sociétés de Sciences Naturelles, 459 p. Jacobs, H-J., 2007. Die Grabwespen Deutschlands. Bestimmungsschluessel. Die Tierwelt Deutschlands 79. Teil. - Deutsches entomologisches Institut, 207 p. Pagliano, G., & E. Negrisolo, 2003. Fauna d'Italia XL. Hymenoptera, Sphecidae. - Calderini, Bologna, 559 p.
Wijziging in de redactie Dit is het laatste nummer waaraan Hans Nieuwenhuijsen gewerkt heeft als redactielid. Hij heeft vanaf het eerste begin in 1995 deel uit gemaakt van de redactie. Wij bedanken hem voor de vele jaren dat hij meegeholpen heeft bij de redactionele kant van onze nieuwsbrieven. Gelukkig blijft Hans wel als auteur van stukjes, waarvan je nu ook voorbeelden in de nieuwsbrief kunt aantreffen. Beste Hans, we hebben deze klus vele jaren met zijn drieën geklaard, soms onder behoorlijke tijdsdruk. Toch zijn we er in geslaagd het stramien van twee nummers per jaar vol te houden en de kwaliteit is, mede door jouw inbreng, duidelijk verbeterd. Zowel qua inhoud als qua presentatie. Nogmaals hartelijk dank voor de prettige samenwerking! Theo en Jan.
Literatuur Klein, W., 1996. De graafwespen van de Benelux. Jeugdbondsuitgeverij, 130 p. Klein, W., 1999. Graafwespen van de Benelux. Supplement. - Jeugdbondsuitgeverij, 37 p.
64
Jelle Devalez & Hans; veldexcursie Stevensbergen, 17-72010. Foto Theo Peeters.
nr. 5, november 2012
De Bijenatlas komt uit!!! Vol trots kunnen we aankondigen, dat de zo lang verwachte atlas van de bijen van Nederland op 13 december officieel gepresenteerd gaat worden in Naturalis. Na een aantal jaren van hard werken en soms iets minder hard en een laatste jaar van enorm aanpoten is de klus dan eindelijk geklaard. Alle leden van de sectie ontvangen hiervoor een uitnodiging, het programma begint om 15.30, eindigt om 16.30, waarna er een borrel is.
Activiteiten Mierenwerkgroep De komende periode zijn de volgende activiteiten van de Mierenwerkgroep van de Nederlandse Entomologische Vereniging voorzien: 24 november Mierenwerkgroep determinatiedag in Het Groene Wiel te Wageningen 9 maart 2013 Bijeenkomst Mierenwerkgroep in NMC te Zeist.
De Mierenwerkgroep heeft tot doel het bundelen en bevorderen van de kennis van mieren (Formicidae), mede met het oog op natuurbehoud en milieubeheer. Jaarlijks organiseert de MWG een bijeenkomst, enkele excursies en een determinatiedag, waarop ervaren leden helpen met determinatie. Meer informatie op de website van de nev (www.nev.nl).
65
nr. 5, november 2012
Veranderingen in de ledenlijst Per 1 oktober 2012, aantal leden 79 Nieuwe leden M. van Belzen
Loopakker 21 4824 SB Breda
[email protected]
C. van Haagen
Dovenetelstraat 18-I 1031 VX Amsterdam
[email protected]
W. Kuhlemeier
Binnenkadijk 365 1018 AX Amsterdam
F. Pots
Bernardstraat 24 7553 KT Hengelo (Ov) Bestuur sectie Hymenoptera
Kopij-sluitingsdatum voor HymenoVaria 6: 1 maart 2013
Voorzitter Jan Smit Voermanstraat 14 6921 NP Duiven 0316-284793
[email protected] Penningmeester Hans Nieuwenhuijsen Frans Halsstraat 10 1816 CN Alkmaar 072-5113975 Giro: 6435909
[email protected] Secretaris Erik van der Spek Wilhelminalaan 67 1781 AM Den Burg 0222-318027
[email protected]
66
nr. 5, november 2012
Inhoud
Hymeno
5
blz. Redactioneel .............................................................................................................................................................................. 38 Excursies .................................................................................................................................................................................... 39 Voorjaarsexcursie Elperstroom 20 april .......................................................................................................................... 39 Zomerexcursie Maasduinen 3 augustus ........................................................................................................................... 40 Verslagen.................................................................................................................................................................................... 42 Wilde bijen in Deventer...................................................................................................................................................... 42 Veldobservaties ......................................................................................................................................................................... 44 Over de zilveren zandbij (Andrena argentata) en de heizijdebij (Colletes succinctus) in de Schoorlse Duinen ............ 44 Artikelen ..................................................................................................................................................................................... 47 Twee gynandromorfen van de rotsbehangersbij (Megachile pilidens) ............................................................................. 47 Literatuur ................................................................................................................................................................................... 50 AcuBieb 2011 ....................................................................................................................................................................... 50 Boekbespreking: Wildbienenschutz – von der Wissenschaft zur Praxis .................................................................... 54 Resultaten van Onderzoek ................................................................................................................................................. 55 Aculeaten in het buitenland .................................................................................................................................................... 58 10e Hymenopterologen-Tagung in Stuttgart ................................................................................................................... 58 Oproep .................................................................................................................................................................................. 62 Oproepen ................................................................................................................................................................................... 62 Oproep penningmeester ..................................................................................................................................................... 63 Oproep ‘Leuke waarnemingen in 2012’ ........................................................................................................................... 63 Gegevens excursie ............................................................................................................................................................... 63 Oproep Strepsiptera materiaal ........................................................................................................................................... 63 Mededelingen ............................................................................................................................................................................ 64 Studiedag 19-1-2013: Pemphredoninae ........................................................................................................................... 64 Wijziging in de redactie....................................................................................................................................................... 64 De Bijenatlas komt uit!!! ..................................................................................................................................................... 65 Activiteiten Mierenwerkgroep ........................................................................................................................................... 65 Veranderingen in de ledenlijst ........................................................................................................................................... 66 Kopij-sluitingsdatum voor HymenoVaria 6: ................................................................................................................... 66
67
nr. 5, november 2012
68