NIEUWSBRIEF Pascha 2004 Russisch-Orthodoxe Kerk Heilige Nikolaas van Myra te Amsterdam
Christus is opgestaan!
2
inhoud Over Heiligheid / aartspriester Sergi Ovsiannikov . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Wonderbaar is God in Zijn heiligen / diaken Hildo Bos . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Impressies van een heiligverklaring / Nancy Forest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 De Heilige Alexis van Ugine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 Een weg die nòg verder hoger voert / diakon Hildo Bos . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Een toen zeiden ze: dat is de Russische kerk / vader Anton geïnterviewd door vader Sergi Standhardt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Russische Kunstbazar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Wie verrezen leeft, leeft in vreugde De laatste preek van Metropoliet Anthony van Sourozh ging over de Opstanding. Zij werd voor honderden gelovigen gehouden in de Paasnacht van 2003 in de Russisch-Orthodoxe kathedraal te Londen. Wij hebben de prachtige woorden gelezen, gehoord en beluisterd, woorden die een programma vormen voor heel de tijd die komen gaat. Dit is de Dag van de Opstanding. Laat ons de vreugde van het Feest uitstralen! Het is niet alleen de Dag van de Opstanding, omdat Christus is verrezen, maar ook omdat wij verrezen zijn met Hem. Omdat wij, als Hij waarlijk is verrezen, als wij ons er dus waarlijk over verheugen dat de dood God, de Liefde, niet overwinnen kon, kunnen leven zoals Hij. Niet een koud leven, een leven vol onverschilligheid ten opzichte van elkaar, maar een leven dat vreugde geeft, Gods leven dat Hij gaf voor ieder van ons. Er wordt hier gezegd: laten wij elkaar omarmen. Wie het ook mag zijn die van ons leven deel uitmaakt, accepteer hem, accepteer haar, als een mens, als een mens zo door Christus bemind, dat Hij Zijn leven voor hem, voor haar gaf, en verrees: opdat Hij Zijn eeuwig leven met hem, met haar kon delen. Laat ons “Ach, Broeders! Ach, Zusters!” tot elkander zeggen, laten wij elkander in de Opstanding vergeven. Laten wij elkander alles vergeven. Wij allemaal vernederen elkaar, kwetsen elkaar, wij lijden aan elkaar. Maar begrijpen wij werkelijk dat Christus is gestorven opdat wij konden leven, dat Hij is opgestaan opdat wij met Hem in Zijn eeuwig leven zouden delen, dan kunnen wij elkaar vergeven, elkaar accepteren. Dan kunnen wij naar waarheid zeggen dat Christus is opgestaan van de doden, dat Hij de dood door Zijn dood heeft vertreden, dat Hij ons het leven heeft gegeven. Laat dit voor ons Gods gebod zijn voor het komende jaar. Laten wij elkander omhelzen, elkander vergeven. De vergeving van Christus aannemen van Hem en haar delen met anderen. Amen. Aan het einde van de dienst zullen de geestelijken naar buiten komen. Zij zullen u begroeten en begroet worden met de meest glorieuze, de meest opwindende woorden in de mensengeschiedenis: Christus is opgestaan. De zonde van de mens, het kwaad van de mens, was niet in staat Hem definitief ter dood te veroordelen. Hij heeft de overwinning behaald. Ik zal niet genoeg kracht hebben een van degenen te zijn die naar buiten komen om u te groeten. Maar uit heel mijn hart, met alle dankbaarheid die ik in mij heb, groet ik u met die glorieuze woorden. Dank u voor het eindeloze geduld dat u met mij hebt gehad. Christ is risen! Metropoliet Anthony werd 4 augustus 2003 geboren voor de eeuwigheid.
3
Een pelgrimage naar Egypte door vader diakon John Sewter In oktober 2002 reisde ik met vader Silouan en tien andere Orthodoxen naar de woestijn van Egypte, naar de kloosters van Wadi Natrun en naar de Berg Sinaï. De vier grote kloosters van Wadi Natrun worden in onze liturgische kalender Sketis genoemd. Je denkt dan aan het Griekse woord skete, klein klooster. Vergissing! Sketis komt van het Koptische she-hait, dat “het wegen van het hart” betekent. Meteen sta je in het Egypte van de farao’s, bij de overgang van leven en dood. Anubis, de zwarte jakhals, poortwachter van het dodenrijk, woog het hart van iedere gestorvene. Pas wanneer het lichter was dan een veertje, wanneer de dode een rechtvaardig leven had geleid, mocht hij door met behoud van zijn hart. Anders werd dat aan de krokodillen gevoerd. Ik moet denken aan Aartsengel Michael op de oude muurschilderingen, bij het Oordeel de zielen wegend. Wat een prachtig beeld, het wegen van het hart. Hoe zwaar zou mijn hart wegen? Zou het lichter worden op weg naar Sinaï, het hoofddoel van deze reis? Wadi, van Wadi Natrun, betekent dal. Ik zie geen dal, maar wanneer ik op het dak van een van de kloosters sta, zie ik in de zandvlakte een lichte holte, precies daarlangs groeien palmen. Natrun, natrium, herinnert aan het balsemen der doden. Het lichaam werd in een mengsel van natriumcarbonaat en natriumbicarbonaat gelegd. Er valt trouwens ook glas en glazuur van te maken. Wadi Natrun was dus ooit belangrijk. Nu is het een oase, in de halfschaduw groeien groenten en kruiden. Ik ruik de geur van jasmijn. We zijn hier in het land van de Woestijnvaders. Van de grote Antonius, die in de 3de eeuw het eerste klooster stichtte. Van diens leerling Makarios die samen met Ammon in Wadi Natrun begon. Ze wisten een fraai gezelschap om zich heen te verzamelen: ongeletterde boeren, Arsenius, een Romeins filosoof, Abba Mozes, ooit een Nubische bandiet en de prinsen Maximos en Domadios. Nu vereren wij Ammons relieken en wij raken de heilige tamarinde aan die gegroeid is uit de staf van Efraïm de Syriër (308-373). Toen die Natrun bezocht, leunend op zijn staf, zagen de monniken daarin een teken van waardigheid. Efraïm merkte dat, stak zijn staf pardoes in de grond en vertrok zonder steun, zwak als hij was. Paisii de Grote, 4de eeuw – Bishoy op z’n Koptisch – leefde hier. Zijn relieken, gebundeld in rood fluweel, liggen in een van de zeven kerken van het klooster dat zijn naam draagt. Ooit was het hier een verzameling hutjes, maar aanvallen van Berbers dwongen de monniken vestingmuren te bouwen en een toren en alles wat nodig is om een langdurige belegering te doorstaan: put, oven, ziekenzaal. En op het hoogste punt, net als in elk klooster hier, is er een kerkje van de Aartsengel Michael ter bescherming. Tijdens de restauratie van de kerk van de Heilige Makarios stuitte men op de crypte van Johannes de Voorloper en de Profeet Elisa. De crypte stond in oude manuscripten beschreven, maar niemand wist meer waar hij lag. Ik vereer de relieken van Elisa. Van negen eeuwen voor Christus! – ik heb het er even moeilijk mee. Wat zijn ze gastvrij de monniken. Terwijl wij toch de zoveelste bezoekers zijn die hun leven komen verstoren. Een heerlijke maaltijd krijgen we voorgezet. “Nou, jullie monniken eten er goed van!” zegt een van ons. “Wij zelf eten niet zo,” is het antwoord, “maar voor onze gasten kan het eten niet goed genoeg zijn.” ’s Avonds in bed, in Caïro, kan ik de slaap niet vatten. Drieduizend jaar geschiedenis in één dag! Ik probeer die nog eens door te nemen, ik verlies het bewustzijn in de derde eeuw na Christus. In Oud-Caïro staan nog oude kerken. In die van de heilige Sergios, soldaat-martelaar samen met Bacchus, is een crypte. De Heilige Familie zou er hebben gewoond op de vlucht voor Herodes. 4
Het is druk in de kerk, het is vrijdag. In de ene hoek krijgen de kinderen catechese, vrolijk luidruchtig leren zij liedjes en gebeden en de geloofsbelijdenis. Tegelijk is er een dienst. Een jongetje van een maand of drie wordt gedoopt. “Kom er bij staan,” gebaart de priester en hij dompelt het kind helemaal onder in de doopvont, ingemetseld in de muur. Jammer genoeg, kiest het kind net het verkeerde moment om in te ademen. Hoestend en proestend komt het weer boven. Maar niets aan de hand, de priester maakt het wel meer mee. Twee kordate klappen op het ruggetje en de baby kan weer leeggegoten worden. Iedereen lacht opgelucht behalve de dopeling zelf. Verbaasd kijkt hij ons aan: “Moet dat nu echt allemaal, op mijn speciale dag?” De piramides. Als je er naast staat, weet je pas hoe groot ze zijn. Hoe groot elke steen is. Het Suezkanaal heb ik niet gezien. Vlak voor je er bent, duik je een tunnel in en even later zie je de enorme schepen door het zand bewegen. Geen water te bekennen. We zijn nu op weg naar Sinaï, honderden kilometers woestijn. Soms raakt de weg even de Golf van Suez. O, heerlijk, koel water en zo blauw. Op de tast zoek ik mijn fles water. Veertig flessen hebben we meegenomen, ze vliegen er doorheen. Het landschap verveelt. Vader Silouan leest uit de spreuken van de Woestijnvaders. Mijn mond is droog en ik mompel: “Mijn ziel dorst naar U, zoals ook mijn vlees naar U smacht, in een verlaten, dor en waterloos land.” Ongemerkt zijn we geklommen, de woestijn is bergachtig geworden, woest en leeg. Dan opeens is er een dal tussen bergen van rode zandsteen, aders van lava er kriskras doorheen. Een oase en het klooster van de heilige Profeet Mozes. Lieflijk is het er, twee nonnen wonen er. Een moestuin en bloeiende struiken. Schaduw. Na drie kwartier zijn we op de zandvlakte waar het volk Israel zijn tenten opzette en waar het wachtte toen Mozes de berg opging. Aan het eind de weg naar het Catharinaklooster. Na een paar honderd meter een grote ronde steen, als een sokkel, het gouden kalf zou erop hebben gestaan. Het Catharinaklooster: Er is ook een soort café, een restaurant, twee winkels, we zijn in toeristisch gebied. De vrouwen moeten buiten het klooster slapen, in een pas gebouwd gasthuis, de mannen slapen binnen. Via een minuscuul poortje in de kolossale vestingmuur, je moet je hoofd buigen, raken we binnen in het klooster. De Vesperdienst begint net. De avond valt en in de kerk bespeur ik aanvankelijk alleen, 5
vaag, de ikonostase. Langzaam raken mijn ogen gewend, maar de reis wreekt zich, ik droom weg. Plotseling vallen twee brandende lampadas omlaag. Voor de ikonen van Onze Heer en Verlosser en de Moeder Gods komen ze tot stilstand en hoor ik haar tropaar: “Verheug U, Moeder Gods en Maagd, Maria vol van genade, de Heer is met U.” Ik ben ontroerd. De volgende ochtend willen we de Metten en de Liturgie bijwonen. Maar zullen we wel op tijd wakker worden, het begint al om half vijf? Iedereen zet zijn wekker. Wat we door het donker niet weten, is dat de klokkentoren zowat naast ons bed staat. Om kwart over vier slaat de tenorklok ongenadig hard, trillend zitten we overeind. In de kerk mogen vader Silouan en ik vlak achter de monniken staan. Aan het eind van de Liturgie worden wij in het altaar genodigd om de Communie te ontvangen. Ik wil er mijn schoenen uitdoen – dat moeten we al heel de week – en ik zie tot mijn schrik dat ik mijn spierwitte schoenen aanheb. Een diakon op sportschoenen in het altaar! Maar niemand vertrekt een spier. Trouwens, de schoenen hoeven helemaal niet uit. Dat moet later wel, wanneer we de ruimte achter het altaar bezoeken, waar het Braambos van Mozes stond. In de 13de eeuw is het een paar meter verplaatst. Waar oorspronkelijk de wortels zaten is een altaar gebouwd. Elke week is er Liturgie, de monniken staan eromheen op hun blote voeten. Het Braambos doet het nog steeds. Het is van dezelfde familie als onze bramen, maar de takken zijn dunner en het blad is fijner. Nergens is dit soort meer te vinden. Er is geprobeerd de struik te vermeerderen, maar zonder succes. Elke lente bloeit hij, maar het zet geen vrucht en levert dus ook geen zaden. En intussen staat daar al duizenden jaren die struik bij de Berg Gods Horeb. Waar aan Mozes de Engel des Heren verscheen als een vuurvlam. Mozes keek “en zie, de braamstruik stond in brand maar werd niet verteerd.” Mozes wou dichterbij gaan kijken, maar God riep hem toe: “Mozes, Mozes […] kom niet dichterbij, doe uw schoenen van uw voeten want de plaats waarop gij staat, is heilige grond.” (Exodus, 3, 2-5) De vogelaar wordt hier verwend. Tapuiten, zwart met een witte plek op hun kop en een witte vlek aan weerszijden van hun staart. Zwermen Sinaï-rozevinken, de rug beige en roze, de buik lichtroze, heel delicaat. Tegen de rode granieten rotsen vallen ze helemaal weg, tot ze opvliegen. Prachtig. O, en dan de manuscripten en ikonen van het Catharinaklooster! Ik herken er een aantal van thuis, van in mijn boeken. Ikonen zelfs uit de 6de eeuw! Pas is nog in een muur een Bijbelmanuscript gevonden, zo oud als de Codex Sinaiticus, die in de 19de eeuw het klooster is ontfutseld. Ik zie een kopie van De Ladder van Johannes Klimakos (575-649), uit de 8ste eeuw. Het is een wonder dat het allemaal nog bestaat, en in goede staat, want de UNESCO helpt alles op supermoderne manier, klimatologisch gecontroleerd, te bewaren. Het klooster heeft veel te danken aan Mozes. Want ook voor de Islam is die uiterst belangrijk. De monniken vroegen de bescherming van de profeet Mohammed persoonlijk en kregen die. En naar wat Mohammed zelf heeft bevestigd, zal geen islamiet een hand durven, willen uitsteken. Het is zondag en we krijgen heerlijk te eten. Drie soorten wijn! Enigszins bedeesd raken wij die nauwelijks aan – de monniken drinken zelf niet – maar gerontas Paulos staat op, komt naar ons toe en sommeert ons toe te tasten. En zoals het goede Orthodoxen betaamt, gehoorzamen wij onmiddellijk. Buiten in het zonnetje komt een non naar ons toe, een Française, zuster Maria Magdalena, ze is ook in Asten geweest. Ze woont twee kilometer verderop als kluizenaarster. Probeert er wat groente en fruit te verbouwen en heeft en buis aangelegd, van de berg waar wat water stroomt, naar haar tuintje. Laatst is die buis onklaar gemaakt, sommige “buren” misgunnen haar het tuintje. “Word je daar niet vreselijk boos om?” vragen wij haar. Ze glimlacht: “Als God het zo wil…” We zijn van plan de volgende nacht de “Berg” op te gaan, de zonsopgang mee te maken en dan weer af te dalen. In stilte zullen wij opgaan in het licht van maan en sterren. Denken wij, want opeens zijn zes bussen, elk met vijftig vakantiegangers komen aanrijden. En masse gaan we de berg op, met zaklantaarns een weg zoekend tussen de keien. De makkeliker weg is breed als in John Bunyan’s Pilgrim’s Progress (1678). Ik sla me voor het hoofd, ik had de smalle maar moelijker weg moeten nemen, via de “Trappen van het Berouw” en door de “Poort van de Biecht”, recht om hoog. Leer ik het dan nooit? Heb ik me 6
toch weer aangesloten bij de grote kudde. Overigens is ook de brede weg hier niet makkelijk. Naar boven toe staan kiosken met frisdranken en snoepgoed en ernaast een kamertje waar je op een tapijt kunt bijkomen. Het wordt knap koud, zo hoog. Maar wij zijn pelgrims, we zijn hier niet voor ons plezier. Het laatste stuk is de helling 45 graden omhoog. Ik raak los van de groep. Mijn adem gaat moeilijk, mijn hart bonst. Een licht hart mag door, denk ik nog. Het mijne is zo zwaar. Ik loop hardop te zeggen dat het echt niet meer gaat. En dan zegt een stem vlak naast mij, of binnenin mij: “Wees gerust, je bent er al!” Ik zie dat de hemel begint op te lichten. Ik heb de top van de Berg bereikt. Maar erg christelijk ziet het er niet uit, wel driehonderd mensen lopen er rond. Zo’n dertig Koreanen, of zijn het Japanners, zetten een hymne in. Ter ere van de rijzende zon? Vlakbij zie ik nu het kapelletje van de Heilige Drie-eenheid en ernaast een moskee, net zo groot. Meteen erachter valt de berg steil omlaag. Hier is Vader Johannes geweest. Ooit hegoumen van het klooster. Hier heeft hij De Geestelijke Ladder uitgevogeld, in deze woestenij, een handbreed verwijderd van God. Ik besluit hem te lezen als de Grote Vasten weer daar is. Sterk ingekorte versie van een reisverslag. Het volledige verslag geeft diakon John u graag ter inzage.
7
De monnik en de Heilige door Tichon Leenders Wie, midden in de Grote Vasten, voor het eerst het verhaal van Maria van Egypte hoort, verbaast zich, althans het eerste half uur. De Vita, ofschoon genoemd naar Maria, (b)lijkt te gaan over een monnik, Zosima. Van Maria valt voorlopig niets te bekennen. Dat geeft enigszins het gevoel in de verkeerde film beland te zijn. De titel Vita Mariae Aegyptiae is dan ook in zekere zin misleidend, het verhaal gaat over Maria van Egypte én over de monnik. Met opzet is hier de Latijnse titel gebruikt, want het verhaal is kort na zijn verschijning in het Latijn vertaald en in het Westen populair geworden. In de Franse kathedralen van Bourges en Auxerre bijvoorbeeld is het afgebeeld op de gebrandschilderde ramen. Maar op den duur is Maria van Egypte in het Westen verdrongen door die andere boetelinge, Maria Magdalena. Helemaal “eerlijk” is dat niet gegaan, voor haar legende als heremiete is namelijk ontleend aan de Vita Mariae Aegyptiae. Maria Magdalena heeft tenslotte “gewonnen”, omdat zij betere geloofsbrieven had, zij komt in het Evangelie voor. Toch is de herinnering aan Maria van Egypte in het Westen nooit helemaal vervaagd, in de kunst leefde zij voort. Bij Goethe in Faust, Maria van Egypte bidt er voor diens ziel. En Rilke wijdde een gedicht aan haar. Emil Nolde schilderde een triptiek met haar Leven.. Van andere heiligen hebben we bewijzen, van Maria van Egypte weten we historisch gezien nauwelijks iets. Er zijn twee aantekeningen van monniken, een ervan is van Johannes Moschos (+619). Zij zeggen dat er in de woestijn over de Jordaan een boetelinge heeft geleefd en dat daar al vroeg het graf van ene Maria werd vereerd. Dat is alles. Het staat dus wel vast dat Maria werkelijk heeft geleefd, maar officieel weten we verder niets. Wat we hebben is de legende. Legende betekent hier niet vroom verzinsel, het woord heeft zijn oorspronkelijke betekenis behouden. Legenda is Latijn en betekent: dat wat gelezen kan/moet worden, voorgelezen, want lezen kon niet iedereen, lezen was in die oude tijden een hele kunst. Legenden dienden om naast de Bijbel en de Kerkvaders gelezen te worden, tot stichting van de gelovigen. Ze moesten een catharsis bij hen teweegbrengen opdat zij een authentieker christelijk leven gingen leiden. De historisch bewijsbare werkelijkheid is in zo’n legende eigenlijk maar bijkomstig, waar het om gaat is de spirituele werkelijkheid. Maar daarmee is het ongewone effect van juist deze Vita niet verklaard. Dostojewski schrijft in zijn roman De Jongeman dat het nauwelijks mogelijk is haar zonder tranen aan te horen. Niet zozeer tranen van ontroering als wel tranen vol geestdrift. Je ervaart iets van een ongewone gloed, van het kolossale geweld van die hete woestenij, waar leeuwen in rondsluipen en heiligen verdwalen. “Ik probeer er mijn versie niet van te schrijven,” zegt hij, “ik zou het trouwens niet kunnen.” Tegenwoordig wordt aangenomen dat de Vita rond 600 in Palestina is geschreven. Daarom is zij wel aan Patriarch Sophronios, die toen leefde, toegeschreven. Historici zetten daar echter een vraagteken bij, de oudste handschriften zijn namelijk anoniem, de auteur was dus niet bekend. Maar al zou Sophronios historisch bezien dus niet de schrijver zijn, de overlevering dat deze laatste Patriarch van Jeruzalem de auteur zou zijn, heeft toch zijn eigen “waarheid”. Sophronios was niet alleen bevriend met Moschos en goed bekend met het gebied rond de Jordaan. Maar ook, en dat is belangrijker, is hij de ontwerper van het liturgisch formulier van de Waterwijding op Theofanie, het feest van de Doop van Onze Heer in de Jordaan. Dezelfde Jordaan die in de Vita van Maria van Egypte een rol speelt. En er is nog een tweede reden die het auteurschap van Sophronios zinvol zou maken. Sophonios was de laatste Patriarch van Jeruzalem. In 637 moest hij de heilige stad overgeven aan kalief Omar, Jeruzalem viel toe aan de Islam. Sophronios’ hart zou erdoor gebroken zijn, binnen het jaar was hij dood. Is de legende van zijn hand, dan valt daar een zekere profetische intuïtie in te ontwaren. Maria, symbool van de Kerk, wordt uit de afgrond der verlorenheid, Egypte, naar het leven schenkend Kruis, Jeruzalem, gevoerd. Maar zij mag niet bij het heiligdom blijven, ze moet de Jordaan over, de woestijn in, om daar in de genadeloze zon haar vroeger leven weg te laten branden. De Kerk moet altijd opnieuw 8
gelouterd worden, is de boodschap, zij mag nooit op haar lauweren rusten. Maar terug naar het uitgangspunt, het feit dat de Vita niet alleen het verhaal van Maria, maar net zo goed dat van de monnik Zosima is. Abba Zosima is in de legende niet alleen maar de mannelijke tegenhanger van Maria, heel zijn leven is omgekeerd aan het hare. Van kindsbeen af draait het om God, zware zonden begaat hij niet, zijn leven voltrekt zich in de stilte en eenzaamheid van het klooster, zijn geest is gewillig, zijn vlees niet zwak. Als contemplatief lijkt hij goed op weg, met recht wordt hij een “heilig man” genoemd. Maar dat betekent niet dat hij heilig is. Op hoge leeftijd wordt hij in verzoeking gebracht, de grote verzoeking van laatdunkende zelfgenoegzaamheid, die ieder bedreigt die de smalle weg gaat. Hoogmoed en trots, de zonde van Lucifer, tekent zich af. Zosima is in gevaar. Net als Maria van Egypte hoort hij een stem. “Iemand” zegt hem naar een klooster te gaan, bij de Jordaan. De rivier is de grens die hij over moet. Het is de rivier van de Doop, de Doop is het beslissende keerpunt. Zosima gaat door de Jordaan, klimt de oever op en is in de woestijn. Hoogmoed en zelfgenoegzaamheid helpen daar niet. De zon brandt onbarmhartig alles weg, zelfs hoogmoed en zelfgenoegzaamheid. Maar Zosima weet dat nog niet. Gedreven haast hij zich voort, achter elke zandduin de geestelijk vader verwachtend die hij meent nodig te hebben, een vader nog groter dan hijzelf. Ook in dat opzicht is hij Maria’s tegenbeeld. Híj is op zoek naar een mens die hem kan helpen, zíj probeert juist alles wat menselijk is te ontvluchten. Zij vlucht, hij loopt na. Zij voelt zich onwaardig, overgeleverd aan God, hij is gewichtig, zoekt de menselijke perfectie. En dan stuit de gewichtige op de voortvluchtige. Hij staat perplex. Is “dit” wat hij zoekt, een naakt zwartgebakken vuil vrouwmens? Maar zij spreekt hem aan bij zijn naam en noemt zichzelf een zondares. En hij weet – hoe anders kan zij zijn naam kennen? – dit is een dienaresse Gods! Hij is ontzet, hij breekt in tranen uit, ineens wordt hij deemoedig, noemt zich een zondaar, een oude zondaar. Hij, de gewichtige, vraagt haar, dat vieze mens, om haar zegen. Het is de wereld op zijn kop. Niet omdat zij een vrouw is en hij een man, een priester nog wel, maar omdat hij een heilig man heet te zijn en zij ooit de grootste hoer was. Toch krijgt hij de zegen niet meteen, op haar beurt valt zij op haar knieën en vraagt hem haar te zegenen. Om strijd smeken zij om elkanders zegen. Wat haar groot maakt, en dat herkent Abba Zosima, is haar deemoed. Zosima weet het nu helemaal zeker, zij is het die hij zocht en alsmaar niet kon vinden. “Geestelijk moeder” noemt hij haar en “Meesteres”. En zij, bijna zo vriendelijk als alleen de Moeder Gods kan zijn, zegent hem. Zij vraagt dan de priester te mogen biechten, want zij is een slechte vrouw, een Egyptische. Maar dan onderbreekt hij haar, hij vraagt haar te bidden, voor de wereld. Maria gehoorzaamt, zoals je een priester gehoorzaamt. Zij bidt. Tot zijn verbijstering ziet Zosima dat zij zich boven de grond verheft en dat zij Bijbelwoorden spreekt die zij helemaal niet hoort te kennen, zij kan immers niet lezen. Dit is een profetes! Hij weet niet wat hem overkomt, maar dan spreekt zij haar biecht. Ze vertelt haar leven, haar schande. Dat zij twaalf jaar oud bij haar ouders wegliep, bij haar ouders die van haar hielden. Dat zij zich overgaf aan onverzadigbare wellust. Dat zij zeventien jaar hoer was in Alexandrië. Dat zij, na met haar lichaam haar overtocht te hebben betaald, in Jeruzalem kwam en daar bekeerd raakte, op Kruisverheffing. Dat zij nog zeventien jaar aan de overkant van de Jordaan, in de woestijn, bezocht werd door haar begeerten. Dat zij van tweeëneenhalf brood en woestijnkruiden heeft geleefd. Dat die het eigenlijk niet waren die haar in leven hielden, “gevoed en gekleed heeft mij het Woord van God.” Zosima luistert alleen maar, hij geeft geen commentaar, aan het eind kan hij alleen maar opnieuw “Meesteres” stamelen. Hij was op zoek naar een geestelijk vader, hij heeft een heilige gevonden. Heilig word je in de woestijn, is de boodschap. In de woestijn ontving Israël de Geboden, vanuit de woestijn bereikte het het Beloofde Land. Het verhaal van Maria van Egypte heeft tot onderwerp de bekering van Zosima. Het is het verhaal van de deemoed. Alleen deemoed brengt tot God. Het verhaal is met recht alleen naar haar genoemd: Vita Mariae Aegyptiae. Van Zosima, van de hoogmoed, valt in principe niets te leren. 9
Zosima heeft Maria’s heiligheid verkondigd, het werk dat God aan haar in de woestijn heeft gedaan. Het is Zosima’s verhaal dat ons heeft bereikt. Maar wat verborgen blijft, is hoezeer God de ziel liefheeft en de ziel God lief kan hebben. Dat is ieders eigen verhaal. Ons rest het verhaal dat Hij liefheeft, dat er hoop is, altijd, voor iedereen. Dat verhaal wordt ons in de Vasten voorgelezen. God vertelt geschiedenissen. Heiligenlevens, legenden, noemen wij ze. God spreekt in beelden, die wij vereren. Legenden zijn ikonen, geschilderd met woorden. Zosima’s verhaal valt nog steeds te horen, en wie het hoort, springen de tranen in de ogen. Want Zosima vraagt niet langer: hoe groot ben ik? Hij zegt: Heer, wees mij zondaar genadig. Vrij naar: G. en T. Sartory, Maria von Ägypten, Allmacht der Busze, Freiburg im Breisgau, 1982.
10
Opgebrand door de liefde Uit de toespraak van vader Sergi Ovsiannikov “De weg tot eenheid, de enige weg”, gehouden de 22ste november 2003 op de vergadering van de Vereniging van Orthodoxen over “De lokale kerk”. Laten we dagdromen. Laten we ons voorstellen dat een wonder is gebeurd en dat, ondanks alle onenigheid de Metropolie, waarvan de totstandkoming wordt voorgesteld in de brief van Patriarch Alexis, een realiteit is geworden. Wat zou er dan in ons leven veranderen? Ik moet zeggen dat ik me heb moeten inspannen om me dat voor te stellen. Toch heeft het antwoord dat ik vond, me verbaasd. Ik kwam tot de conclusie dat er niets zou veranderen! Dit gezegd hebbende moet ik enig voorbehoud maken en iets verduidelijken. Allereerst probeerde ik me onze situatie niet op het niveau van de heersende bisschoppen voor te stellen, niet op het niveau van een of andere canonieke beslissing – hoe vaak nemen we die trouwens? – maar op het niveau van het alledaagse leven. Op dat niveau van het dagelijks leven en zijn komt naar mijn mening de huidige scheiding weinig tot uitdrukking. Dat is de eerste paradox van ons parochiaal leven. Ik zal uitleggen wat ik bedoel. Natuurlijk bekijk ik in de eerste plaats de Nederlandse situatie. Is het mij soms hier in Nederland verboden om op bezoek te gaan in een andere parochie en daar te dienen? Of het nu de parochie is van vader Theodoor van der Voort uit Deventer (Russisch Aartsbisdom), of het klooster in Asten waar moeder Maria (Oecumenisch Patriarchaat) hegoumena is, of andere parochies, het is niet de scheiding der jurisdicties die de reden vormt dat ik er zo weinig kom. Het zou natuurlijk anders zijn wanneer ik in een parochie kwam van de Russisch Orthodoxe Kerk in het Buitenland. Ik zou niet met zekerheid kunnen zeggen wat er dan zou gebeuren, of ik mee zou dienen of niet. Wat ik wel weet, is dat er contact is op het niveau van de parochie: parochianen van de “Kerk in het Buitenland” ontvangen we altijd hartelijk. Het gaat om iets anders. Het gaat om het feit dat ontmoetingen met priesters van andere parochies en jurisdicties altijd een buitengewone gebeurtenis blijven. Het zijn incidentele ontmoetingen, geen regelmatige. Op zijn hoogst vinden deze ontmoetingen eens per jaar plaats, op een of andere conferentie of op een congres. De gevallen dat we gewoon bij elkaar op bezoek gaan en samen dienen, kunnen wij op onze vingers tellen. Dat is een bekend en droevig gegeven, waarvan de reden heel eenvoudig is: wij priesters zijn overbelast, allemaal, wij kennen geen “vrije dag”, waarop we een “trip” buiten de grenzen van onze parochie kunnen maken. En dus, wat zou er veranderen als we een Metropolie zouden hebben? Vooral zou aan onze dagelijkse parochiële verplichtingen de noodzaak worden toegevoegd een of twee keer per jaar een gezamenlijke bijeenkomst bij te wonen. Op zo’n bijeenkomst worden meestal eparchiale vragen opgelost, op zichzelf belangrijk genoeg, maar vragen die de gang van het parochieleven nauwelijks beïnvloeden en zeker niet de last van de rug van de priesters afnemen. Hier in Europa worden we in het geheel niet verdeeld door hiërarchie of jurisdicties, maar door gebrek aan tijd! Begin dit jaar hadden we hier een parochiebijeenkomst waarop het thema van “Orthodoxie in het Westen en Orthodoxie in het Oosten” is besproken. Voor deze bijeenkomst heb ik een soort “Inleiding” geschreven, in het Russisch en het Nederlands. Ik zal nu niet herhalen wat ik al heb gezegd. Maar ik wil er iets aan toevoegen. Er bestaat namelijk nóg een wezenlijk verschil tussen Orthodoxie in het Westen en het Oosten, waarover ik toen niet gesproken heb. Het verschil tussen “de professionals” en “de amateurs”, de “liefhebbers”. Daarmee bedoel ik niet het verschil tussen priesters en leken. Terwijl het priesterschap in het Oosten het leven van de priester geheel in beslag neemt, de priester doet niets anders, hij verdient er zijn brood mee, moeten bij ons alle priesters, een enkeling uitgezonderd, naast hun dienst op zon- en feestdagen, werken om zichzelf en hun gezin te onderhouden. Dat is een algemeen bekend feit. Zoals het ook bekend is dat de priester in het Westen dikwijls “opbrandt” en ophoudt met dienen, soms tijdelijk, soms voor altijd. En dat er een groot gebrek is aan priesters. Dat betekent dat de druk op de overigen alleen maar groter wordt, met als resultaat dat ook de volgende opbrandt. Er bestaat een uitdrukking: “opgebrand door de liefde”. Ook in dit geval is die uitdrukking op zijn 11
plaats. Want het woord amateur komt van het Latijnse woord amare, liefhebben. Inderdaad, wie in het Westen priester wordt, moet wel zeer veel van de Kerk én van de dienst aan de Kerk houden. Anders zet hij zo’n stap niet. Maar zet hij die stap wel, dan beseft hij nauwelijks de gevolgen, alle mogelijke gevolgen. U vraagt zich misschien af of mijn bewering inhoudt dat de priesters in het Oosten “dus geen liefde hebben?” Natuurlijk hebben ze die. Met name aan het begin van hun diensttijd. Maar dan ontstaat de gewoonte. Hun dienst krijgt iets alledaags en nog erger, er ontstaat automatisme en onverschilligheid. Priesters vergeten dan wel eens dat het Sacrament zich tijdens hun dienst voltrekt. Dat is een duidelijk minpunt aan de “professionele” benadering. Ik wil in het geheel niemand beledigen. Het is de stand Hier in Europa worden we van zaken in een situatie van massaliteit, met name in de grote steden. Daar heerst het grote getal: veel mensen die in het geheel niet verdeeld de kerk binnenkomen, veel dopen, huwelijken, molebens, door hiërarchie of begrafenissen, een stroom waarin je moeilijk overeind jurisdicties, maar door blijft. Om het in de taal der natuurkundigen te zeggen, daar is de “kritieke massa” die nodig is opdat het proces als gebrek aan tijd! vanzelf gaat. Volgens dit principe is de atoombom gebouwd: in de kritieke massa begint het proces van deling van het uranium dat niet meer te stoppen is, een explosie. In het Oosten is een dergelijke “kritieke massa.” Daarom hangt het leven van de Kerk er niet meer zo af van de inspanningen van één persoon. Het is niet zo belangrijk of de priester goed is of nalatig. Hier bij ons daarentegen hangt het leven van het hele bisdom af van een enkele priester. Als hij valt, niet standvastig blijkt, kan het leiden tot een ramp, voor het hele bisdom. Wat betreft de “massa” kan ik het volgende voorval vertellen. Op een keer was ik in Rusland in een heel bekend klooster. Ik werd tamelijk goed ontvangen en mijn documenten werden gecontroleerd. Gekeken werd of ze in orde waren, want, zo werd gezegd, uit het Westen komen allerlei “eigenmachtigen” die zichzelf voor Orthodox uitgeven. Vervolgens werd ik toegelaten om te dienen. Tijdens de Liturgie werd me gevraagd de stukjes uit de prosforen te halen. Er was een enorme hoeveelheid prosforen. Ik stond daar en las de briefjes met namen en sneed de stukjes uit. Een priestermonnik zag mij en raakte verontwaardigd: “Wat doe jij daar nou?”, vroeg hij, “bij ons mag je niet zulke grote stukken uit de prosforen halen, want voor zulke stukken hebben we geen kelken genoeg. Je mag er stukjes uithalen, zo groot dat je ze alleen maar onder een microscoop kunt zien. Pas op, je bent hier niet in het Westen!” En dat was waar: bij ons neem ik er stukjes uit die je ook met het blote oog kunt zien, want de mens kan immers verloren raken samen met het stukje. Een ander voorval. In een kerk keek ik hoe mensen werden gedoopt. Zonder voorbereiding natuurlijk, maar wat erger was, zonder enig woord over de betekenis van dat Sacrament. En ik vroeg de priester: “Wat doet u om die mensen in de kerk te houden? Want de volgende keer dat zij komen is pas met hun huwelijk of meteen voor de begrafenis” Hij antwoordde mij: “Wij doen niets, jullie daar in het Westen kunnen je die luxe veroorloven, met mensen praten, ons is daar de tijd niet voor gegeven.” Zo eenvoudig is de benadering. De benadering van een professional. Aan de andere kant heeft de professional een betere voorbereiding, hij heeft meer liturgische praktijk. Is het niet daarom dat onze “amateurs” bang zijn voor ontmoetingen met “professionals”? “Straks doe ik nog iets verkeerds,” denken ze, “kus ik niet de juiste hoek van het altaar.” Misschien klinkt het paradoxaal, maar onze vader Alexis (eeuwige gedachtenis!) stond altijd, wanneer een of andere priester uit Rusland op bezoek kwam, zijn plaats als eerste priester af, dat was voor hem rustiger. Hij begreep heel goed dat de kennis van het Tipikon bij een “professional” groter was. Met de laatste golf van immigranten uit Oost-Europa is er trouwens ook nog de ervaren leek uit het Oosten verschenen die tegen de priester zouden kunnen zeggen: “Mijn beste, op de een of andere manier dient u vreemd, wat is dat voor vreemd Tipikon?” En zij kunnen nog gelijk hebben ook, want er kan alleen sprake zijn van liturgische vrijheid wanneer er een uitstekende kennis is van het Tipikon. En aan een dergelijke kennis ontbreekt het ons dikwijls. Dan dreigt willekeur in de plaats van vrijheid. 12
“Misschien dien ik de Liturgie van de Heilige Jacobus,” zegt de amateur, “eerlijk gezegd weet ik het niet precies.” Erkend moet worden dat de liefde van een “amateur” soms ook een keerzijde heeft: dilettantisme. Niet voor niets stelt Michail Sollogoeb de vraag over de theologische opleiding voor onze priesters, die, zoals hij zegt, allen mannen zijn van goede leeftijd, getrouwd, die een baan hebben en sociaal geëngageerd zijn. (“Het priesterlijk ambt actualiseren.”) Hij stelt onze priesters juist tegenover de Oosterse, die een “aparte sociale categorie” vormen, dat wil zeggen, ook professional zijn. Maar ik betwijfel of het probleem kan worden opgelost met slechts schriftelijke vormen van onderwijs. Nog een verhaaltje. Onlangs kocht ik in Rusland gewaden en ik vertelde waar ik vandaan kwam. Mij werd geantwoord dat onlangs een moeder van een Westerse priester ook een gewaad voor haar zoon had gekocht. Ze vroeg slechts om een gewaad van donkerblauwe kleur. Haar werd gevraagd: “Heeft u dan geen gouden kleur nodig?” “Nee,” antwoordde ze, “dat is niet nodig, mijn zoon heeft blauwe ogen, dus donkerblauw is het meest gepast.” De verkoper wil nog tegenwerpen dat er ook zoiets als een Tipikon bestaat, ook voor de kleuren van de gewaden. De moeder antwoordde: “Hij dient alleen en laat verder niemand toe, hij is zelf het Tipikon.” Ook dit was een eenvoudige vraag, en het antwoord van een dilettant. Het is treurig, maar het is noodzakelijk te zeggen dat tussen het Orthodoxe Oosten en Westen zich op dit moment een wederzijds wantrouwen ontwikkelt. Van de kant van het Westen naar het Oosten kijkend is het de twijfel aan de morele reinheid van priesters en episcopaat. Deze twijfel diep je niet alleen op uit krantenartikelen die verschillende gebeurtenissen uit het kerkelijk leven aan de kaak stellen, maar ook uit persoonlijke ontmoetingen. En van de kant van het Oosten is er de twijfel hoe serieus de Westerse Orthodoxie is, is het niet allemaal een spelletje? Het is immers zo makkelijk een kerkelijk gewaad aan te trekken. Voelt het Westen de tradities van de Orthodoxie wel aan? De Oosterse toeschouwer ontwaart dat gevoel hier niet. Zelfs vader Georgi Kotsjetkov, bekend om zijn verering van de Westerse Orthodoxie, zegt tot mijn grote verbazing in een kranteninterview, na een pelgrimage door Europa te hebben gemaakt: “Met uitzondering van enkele parochies bestaan ze allemaal uit krankzinnige professoren-slavisten en uit wat zonderlinge intellectuelen.” Geen leuk plaatje!. Soms komt me de situatie van onze priesters voor als die van een aantal Robinson Crusoë’s op eilandjes ver van elkaar. Op Robinsons die dromen dat ze op een mooie dag een groot schip zullen bouwen en op weg zullen gaan om andere Robinsons te zoeken. Maar tot een boot komt het nooit, ze hebben geen tijd.
13
Brief van Lena Lebedeva aan alle parochianen Lieve vrienden, Allereerst wil ik jullie uitleggen waarom ik deze brief, met daarin een verzoek om hulp, schrijf. De reden wordt gevormd door een tweetal feiten onze parochie betreffende. Ten eerste: het resultaat van de Kerkbalans en de planning van de balans voor het volgend jaar. Marina van der Kamp kan er met grote passie over praten, elke zondag. Ik ben uitgekozen tot controller omdat ik van professie financieel specialist ben. Ten tweede: het nieuws over vader Sergi’s ontslag met als gevolg dat zijn gezin nu zonder enige bron van inkomsten zit. Tot deze dag kan ik eerlijk zeggen dat ik als kerkganger, die al sinds vier jaar regelmatig onze mooie, schone, met bloemen gevulde kerk bezoek, die vol is met hartelijke, gastvrije, mensen en priesters, altijd klaar om je te helpen, dat ik niet erg geïnteresseerd was in de vraag hoe deze parochie zich in stand houdt. En waar de inkomsten van de priesters uit bestaan. De Kerkbalans was voor mij iets abstracts en soms gaf ik wat geld, als ik het had. Klein geld ging naar de kaarsentafel en ik leefde met het gevoel dat ik aan mijn “christelijke taak” voldeed. Zoals wel wordt gezegd: “Een Rus slaat zijn kruis alleen wanneer de donder klinkt.” Het was daardoor dat het resultaat van de Kerkbalans, tijdens mijn controle, op mij het effect had van een donderslag bij heldere hemel. Wat ik zag, wil ik graag met jullie delen. Vader Sergi staat aan het hoofd van de meest actieve, grootste parochie van Nederland. Zij telt momenteel minstens 250 zielen, een klein bedrijf. En dat aantal neemt nog steeds toe. Slechts 100 parochianen doneren, min of meer regelmatig, aan de parochie. Deze donaties zijn de hoofdinkomsten van onze kerk. Het overige deel van de parochianen, tweederde, geeft er de voorkeur aan “hooggeëerde gast” te blijven, voor wie er altijd een thuis en een tafel is en zal zijn in onze warme en mooie kerk, waar elke zondag minimaal thee en koffie klaar staat. De parochie heeft het kerkgebouw gekocht, met van de bank geleend geld. Kosten voor dit gebouw zijn de maandelijkse aflossing aan de bank, belastingen, onderhoud, water, licht, elektriciteit en verwarming. Voorts zijn er de kosten voor het ontvangen van een ieder van ons en voor alle geplande en ongeplande uitgaven. Al deze uitgaven worden gedaan vanuit de Kerkbalans, die, zoals eerder gezegd, gevoed wordt door slechts een derde van onze parochianen. Van deze 30 procent is slechts een minderheid Russisch sprekend. De volgorde van betaling van de genoemde kosten geschiedt volgens een bepaalde prioriteitenlijst, zoals boven aangegeven. Betaling aan onze priesters heeft de laagste prioriteit met als gevolg dat er, voor zover ik begrepen heb, de hele geschiedenis van onze parochie door nooit geld genoeg voor was. Daarom hebben onze priesters altijd een baan gehad naast hun priesterambt, anders konden zij hun gezin niet onderhouden. Daarbij komt nog dat de priesters alle giften die zij krijgen voor speciale diensten, volledig afstaan aan de kerk, om haar de ondersteunen in haar slechte financiële situatie. De Kerkbalans: de giften van parochianen aan de kerk, vormt de enige bron van inkomsten voor de kerk. Het Moskouse Patriarchaat, waaronder onze kerk valt, geeft geen enkele financiële ondersteuning en betaalt de priesters geen salaris. Volgens de Russisch-Orthodoxe richtlijnen, gepubliceerd in “Moskou Patriarchie uitgeverij 2000, nr 3.33, is de parochie zelf verantwoordelijk voor het onderhouden van priesters en kerk. Wie geïnteresseerd is in deze publicatie, ik heb haar voor hem of haar graag in de bibliotheek ter inzage. Dus het is niet een kwestie van wil of onwil, maar van plicht en verantwoordelijkheid dat u helpt., tenminste wanneer u besluit volwaardig lid van de parochie te zijn en niet een eeuwige gast. 14
Behalve de financiële en bestuurlijke taken die vader Sergi als priester op zich neemt, is hij ook voor 99,9 procent actief in de volgende creatieve onderdelen van het kerkleven. • Van zijn vele reizen heeft vader Sergi het overgrote deel van de boeken van het infocenter en de bibliotheek zelf meegebracht en betaald. • Vader Sergi heeft de Russische School opgericht, die hij ook leidt. • Hij redigeert en publiceert in het kerkperiodiek. • Hij heeft geholpen met de voorbereiding en opening van de open kerkelijke afdeling van het theologisch instituut van Troitse Sergieva Lavra in Parijs. • Hij houdt zich bezig met het zoeken naar een nieuw en groter gebouw voor onze kerk. En een heleboel andere activiteiten, waaronder kerkoverleg, radioprogramma’s, liefdadigheidsmarkten, lezingen en het begeleiden van concerten van het koor. Hij doet dit alles naast de kerkdiensten, riten en speciale diensten voor mensen – voor ons dus. Vader Sergi doet dit alles in zijn vrije tijd. Wanneer ik zijn activiteit met mijn eigen werk vergelijk, en ik ben erg moe aan het eind van de week, dan denk ik: hoe is het mogelijk om dit allemaal te combineren en te volbrengen? Voor mij onverwacht kreeg ik het antwoord te horen van Hildo, met wie wij samen waren op een van de vergaderingen van de Nederlandse Vereniging van Orthodoxen. Vader Sergi hield er een voordracht. Ik heb al veel mensen het verslag van die lezing toegestuurd en ik doe dat nogmaals. [Een fragment is in deze Nieuwsbrief opgenomen. – red.] Lees het alstublieft aandachtig, speciaal het gedeelte dat gaat over “amateurpriesters”, priesters die hun brood moeten verdienen met ander werk, naast hun priesterschap. Uiteindelijk kunnen zij niet op tegen de druk. Ik herinner mij dat vader Sergi tijdens genoemde vergadering zo ziek was dat matoesjka Aliona de lezing moest afmaken. Hildo zei toen dat dat leek op een roep om hulp van vader Sergi zelf. In zijn slotwoord spreekt vader Sergi keer op keer van de gave der helderziendheid. Hij herhaalt het verhaal dat Jezus de blinden en doven genas. Neem me niet kwalijk dat ik het misschien nogal scherp stel en veralgemeniseer, maar het is voor ons allemaal de hoogste tijd onze ogen te openen en eindelijk te zien en te horen hoe het er werkelijk met onze kerk en onze priesters voorstaat. Misschien kunnen wij, wanneer wij onze ogen openen, zien dat onze priesters, ondanks hun ziekte en vermoeidheid, niet alleen voor de schoonheid van onze kerk zorgen. Met volle inzet en liefde helpen zij met de opbouw en schoonmaak van de “kerk van onze ziel”. En met het vinden van rust in ons leven en in dat van onze dierbaren. Misschien mogen zij van ons, “volwassen” kinderen, ook eens horen dat wij ze dankbaar zijn en dat wij de verantwoordelijkheid willen en zullen nemen voor onze kerk en voor onze “vaders”. Wat kunnen wij concreet doen? Denk heel goed na hoe regelmatig (en regelmaat is hier erg belangrijk) u kunt doneren aan de kerk. In Nederland is iedereen verplicht zich te verzekeren tegen ziektekosten. Die verzekering geeft ons recht op hulp ingeval van medische nood. Eigenlijk is dat hetzelfde als wat de kerk en onze priesters voor ons doen. Dat is een geestelijke verzekering. Gebeurt er iets in ons leven, dan is het in eerste instantie tot de kerk dat wij ons wenden, voor advies en voor steun. Spreek met je vrienden en kennissen. Met name met degenen die alleen op grote feesten naar de kerk komen. Vertel hun over de toestand van de kerk. Lees daartoe om geïnspireerd te worden de Tweede Brief aan de Korinthiërs, hoofdstuk 8 en 9. De Apostel schrijft daarin over de spirituele betekenis van een offer aan Jezus Christus gebracht: “Bedenkt, wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten,” en: “God houdt van een blijmoedige gever.” (9, 6-7) Bedenk zelf of er mogelijkheden zijn om financiering te verkrijgen voor non-profit organisaties zoals onze kerk, of win professionele raad in van juristen, financiële experts enzovoort. Indien iemand door omstandigheden niet in staat is om te doneren, zijn er genoeg andere manieren om de kerk te helpen. Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat wanneer je de kerk en de priesters helpt, je je uiteindelijk realiseert dat je in de eerste plaats jezelf geholpen hebt. Je ontdekt je eigen mogelijkheden voor Gods glorie en je krijgt de mogelijkheid om te communiceren met de erg lieve, goede en getalenteerde mensen, waar onze kerk vol van is. Samenvattend zou ik willen voorstellen om alles in het werk te stellen, opdat vader Sergi zijn 15
kerkelijk werk kan doen. Om te voorkomen dat hij een andere baan in een andere plaats of land vindt. Hij heeft al een aanbieding gekregen om in Londen priester te zijn. Ik zou willen voorstellen de controlecommissie, waarin Marina en ik zitten, maandelijks bijeen te laten komen. Om de Kerkbalans continu in de gaten te houden en ervoor te zorgen dat hij groeit. Misschien kunnen wij dan met recht zeggen: er is niets zo slecht of er zit wel wat goeds in. En wie weet, wanneer wij leren onze priesters die ons met hun geestelijke steun en gebeden bijstaan, op onze beurt te steunen, dat we dan een nieuwe kerk bouwen, een klein cultureel en spiritueel centrum… Zo krijgt ons kerkweekeinde een vervolg, de week erna. Als Russische zou ik willen dromen over een “verlichte toekomst”. Maar nu is vooral uw concrete, daadkrachtige, hulp nodig, en uw advies, om het voortbestaan van onze kerk in op z’n minst haar huidige toestand te waarborgen. Schrijf en bel mij a.u.b.: tel. 070 4278229. Ik wacht vol ongeduld op uw reactie. Met liefde voor u allen, Lena Lebedeva.
16
Twee wijdingen We bevinden ons tussen twee wijdingen in: de priesterwijding van vader Sergei Standhardt en de diakonwijding van Hildo Bos, aanstaande mei. Misschien is het daarom goed de woorden van metropoliet Anthony te lezen, gesproken bij de wijding van vader Anton tot diakon en van vader Alexis tot priester, vijfentwintig jaar geleden, 17 december 1978, in de Russisch-Orthodoxe Patriarchal Cathedral, Londen. De tekst stond eerder in: Nieuwsbrief nr. 2, 1979. Ik zou mij eerst in het Engels willen richten tot onze pasgewijde diakon Anton en tot allen die uit Amsterdam met hem zijn meegekomen. Niet alleen om ooggetuigen te zijn van hetgeen hier is gebeurd, maar ook om te getuigen, voor de mensen en voor God, dat Anton gekozen en aangesteld is door de gemeenschap der gelovigen en door de Heer om zijn dienst als diakon te vervullen. Een diakon blijft een leek in de bediening van het Altaar. Dat is wellicht het grootste dat met hem en met de gemeenschap gebeurt. De gemeenschap van gelovigen die hem hebben verkozen en hebben gezonden naar het heiligdom, om als het ware namens hen aanwezig te zijn bij de viering van de Heilige Mysteriën. De diakon die wij hebben gewijd, is orthodox geworden in de gemeenschap van mensen die hem nu omringen en is door hen gezonden om in hun naam aan het heilig Altaar te dienen. Maar tijdens de Diensten zal hij ook uit het heiligdom treden, uit het meest heilige en verborgen deel van Gods Rijk. Op momenten wanneer hij getuige is geweest van de Mysteriën der Kerk, zal hij voor hen staan met een verbroken geest, misschien zelfs verbijsterd, misschien vertwijfeld, om u allen te verzamelen in één gebed van hoop en geloof. Gezonden door hen, zal hij tot hen terugkeren in Gods eigen Naam om hen te geleiden in het Heilige der Heiligen. Hij zal ook nog op andere wijze een zegen voor hen zijn. Hij zal voortaan in de Kerk het Evangelie lezen, de woorden die God Zelf, Christus Zelf, heeft uitgesproken. Om dat op waardige wijze te doen, zal hij eerst zelf de boodschap van God moeten ontvangen voordat hij die kan verkondigen temidden van de gemeenschap die hem zal omringen. In de loop van heel zijn diakonaat, heel zijn leven, zal hij geleidelijk zo één moeten worden met deze heilige boodschap van God, dat Gods woord en zijn leven, Gods stem en zijn stem, één worden. De Heilige Johannes de Doper werd “de stem” genoemd. De diakon is geroepen om te zijn als Johannes, Gods stem die uitgaat naar u met een boodschap van geloof, hoop, vreugde, moed en kracht, en met de zekerheid van Gods liefde. Maar ook wordt hij door de gemeente naar het altaar gezonden om uitdrukking te zijn van haar zorg en liefde voor de celebrerende priester. Hij zal de priester omringen met zorg zodat deze ongestoord en onverdeeld kan bidden en kan staan op de plaats waar niemand kan staan behalve Jezus Christus. U bent hier niet alleen als ooggetuigen. U hebt Anton hierheen gebracht en hem gezonden naar het heilig Altaar. U zult hem terugontvangen uit Gods Rijk als een zegen, maar u moet hem heel zijn leven als diakon, en misschien, zo God hem die nieuwe genade wil schenken, als priester, tot steun zijn. U hebt hem gezonden naar een heilige plaats, naar een plaats van huiver en verschrikking. Bescherm hem door uw gebed en uw solidariteit. Het is vreselijk voor het Aangezicht van God te staan. U hebt hem gezonden naar een plaats waar geen mens het wagen kan uit eigen beweging te staan. En nu wil ik een paar woorden spreken tot diakon Alexis die priester is geworden. Ik zal dat in het Russisch doen zodat zijn familie en ook de leden van deze gemeenschap het kunnen verstaan. Ik mocht met je kennismaken op een moment dat de grond onder je voeten wankelde, toen het om je heen halfduister was. Je bevond je tussen geloof en ongeloof. En aantal jaren konden onze vriend17
schap en ons geestelijk contact zich verdiepen tot aan de gezegende dag waarop ik je als volwassen man, rijp, ervaren en bewust, mocht dopen, om daarna, als ik het zo zeggen mag, de broeder en vader van je gezin te worden. En nadat ik je een paar jaar geleden in Holland tot diakon mocht wijden, valt mij nu het geluk toe je tot priester te mogen wijden, hier, in onze gemeenschap, voor wie je geen vreemde bent. Niet alleen zij die met je uit Holland zijn meegekomen, maar ook wij allen hier voelen ons met je verbonden en verwant. Je bent vandaag door de Koninklijke Poort gegaan en je hebt gestaan voor Gods Troon, een plaats waar niemand kán, niemand mág staan behalve Christus, de Hogepriester van het Nieuwe Verbond, Hij Die offert en Offer is voor de gehele wereld. Je zult de voorbereidende Dienst voor de Liturgie moeten verrichten, de huiveringwekkende en heilige Proskomidie. Je zult met het brood, beeld van Christus, in de hand, de lans naar Hem opheffen om het brood kruisgewijs in te snijden, de lans naar Hem opheffen om Zijn levenschenkende Zijde te doorboren. En als jij en Hij op dat moment niet één zijn, wanneer jij, als je Hem offert, niet ook jezelf offert, dan zul je gelijken op de mensen die, niet wetend wat ze doen, de mensgeworden God opnieuw kruisigen. Maar dat zal niet gebeuren, God zal je daarvoor in Zijn barmhartigheid en genade behoeden. Hij zal je dag voor dag, jaar na jaar, leren je steeds dieper met de Verlosser te verenigen, Wiens Offer je aan God de Vader zult brengen. Je zult een dienst verrichten die de mogelijkheden van de mens verre te boven gaat. Niet voor niets zegt de diakon aan het begin van de Liturgie tot de priester: Nu is het tijd voor God om te handelen. Want het doel van ons streven, van onze verwachting, kan geen enkel mens door geen enkele kracht tot stand brengen. Dit brood en deze wijn kunnen niet anders het heilig Lichaam en het Levendmakend Bloed van Christus worden dan door het heilig handelen van Christus Zelf en door de kracht van de scheppende en levendmakende Geest. Treed daarom met eerbiedige huiver en in volkomen zekerheid en zielenrust naderbij tot de bediening van Christus’ levenschenkende Mysteriën. Je zult nu niet alleen het Evangelie lezen, maar het ook verkondigen. Je zult de mensen mogen verkondigen wat de Heer je geopenbaard heeft door de heilige Vaders, door de Goddelijke Diensten, door je eigen gebedsleven. En door de omgang met je vrouw en kinderen en met de mensen die God aan je zorg als pastor heeft toevertrouwd. Aan jou is nu opgedragen met hen te delen wat God je openbaren zal in Zijn levenwekkend en verlossend Evangelie. Luister naar wat God je zegt. Verkondig zonder aarzelen, zachtmoedig, nederig, liefdevol, het woord van heil en troost. Denk aan de woorden van de profeet Jesaja: “Troost, troost mijn volk, zegt uw God – het volk dat zonder God is, dat in het halfduister zoekt, dat naar volheid verlangt. Leg het geen lasten op, heb het lief en troost het volk des Heren.” En tenslotte, de zielen van de mensen zijn aan je zorg toevertrouwd. Je bent net zo breekbaar, net zo machteloos als ieder ander die met zijn zonden en zijn berouw naar je toekomt. Wat is het verschil tussen een herder en zijn schapen? Wanneer je kijkt naar de wijde ruimten waar ook nu nog de herder zijn schapen weidt, dan is het duidelijk dat zij en hij even kwetsbaar, even weerloos zijn voor de hoge hemel en de wijde aarde, voor de bedreigingen van de geest en de verschrikkingen van de mensen. Het verschil is alleen dat de herder bereid is zijn ziel, zijn leven te geven voor zijn schapen. Hij komt op voor zijn kudde, hij gebruikt al zijn ervaring, al zijn kennis en al zijn moed om, ondanks zijn eigen vrees en onmacht, zijn schapen te dienen, te verdedigen, te troosten en te leiden, naar hun eeuwige verlossing en vreugde. Ook hier weer zijn de menselijke krachten nooit toereikend. Paulus bad de Heer hem van zijn onmacht te bevrijden en hoorde de verlossende, wonderschone, woorden: “Mijn genade is u genoeg, want mijn Kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.” En wanneer hij dat woord gehoord heeft, zegt Paulus: “Volgaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome.” Niets kunnen wij doen zonder de Heer. Los van Hem zijn wij als twijgen afgesneden van de stam. Maar in Hem zijn wij zoals Paulus zegt: “Ik vermag alle dingen in Hem Die mij kracht geeft.” Verbind daarom volkomen geloof met volkomen nederigheid, in de volledige overtuiging dat je zelf niets kunt doen, maar dat in jou, door jou, door middel van jou, de Heer alles tot stand kan brengen. En moge nu komen over jou, over je werk and over je gezin en over allen die de Heer aan je zorg zal toevertrouwen, Zijn almachtige zegen en de adem van de Heilige Geest, en de bescherming van de alreine Maagd en Moeder van God! Amen 18
Het werd me ineens helemaal duidelijk: ik wilde orthodox worden door vader Sergi Standhardt Ik ben geboren op 20 juli 1967 in Oldenzaal, toen nog een klein stadje vlak bij de grens met Duitsland. Het gezin waarin ik werd geboren was een doorsnee Nederlands gezin; vader, moeder en twee kinderen. Mijn vader werkte bij Philips en mijn moeder zorgde voor mijn broer en mij. Oldenzaal is een katholieke stad, maar wij behoorden thuis tot de Nederlands Hervormde kerk. Als kind ging ik eerst naar de katholieke kleuterschool (omdat deze zo dicht bij ons huis lag) en vervolgens naar de Christelijke lagere school. Dit was een bewuste keuze van mijn ouders. Niet zozeer omdat dit beter aansloot bij ons geloof, maar omdat de kwaliteit van deze school beter was. Op school werd gebeden en kregen we iedere dag een stukje Bijbelse geschiedenis. Thuis waren wij niet erg praktiserend Hervormd. Er werd weliswaar gebeden voor en na het eten, maar van mijn vroegste jeugd kan ik mij niet herinneren dat we naar de kerk gingen. Dit kwam voor mij pas op mijn 12de toen ik van de kerk een brief kreeg met daarin de uitnodiging om naar de jeugdkerk te komen. Mijn broer had op zijn 12de reeds verklaard niet in God te geloven, maar mij sprak het geloof toch enorm aan en dus besloot ik samen met een vriendje van school naar deze jeugdkerk te gaan. Nadat ik enige tijd iedere zondag naar de kerk was geweest besloot mijn moeder dat ze ook graag naar de kerk wilde en dus gingen we al spoedig samen. Na mijn lagere schooltijd was er geen andere keuze dan naar een katholieke middelbare school te gaan. Er waren twee scholengemeenschappen beiden behorend tot de Carmelstichting, een stichting die was voortgekomen uit het werk van Titus Brandsma, een van oorsprong Friese geestelijke die veel had gedaan voor het onderwijs in onze regionen. De school waarop ik kwam was grotendeels alleen nog nominaal katholiek. Het schooljaar begon en eindigde met een eucharistieviering en één van de examenlokalen hing een groot kruis. Van mijn ouders hoefde ik de eucharistievieringen niet mee te maken omdat we immers protestant waren. Voor de school was dit geen probleem. Tijdens de lessen Godsdienst konden we ook altijd bij het leren van de 10 geboden of sommige gebeden kiezen tussen de katholieke of protestantse variant. Het was in deze middelbare school tijd dat ik me meer en meer ging interesseren voor religie en mijn bewustzijn als protestant werd steeds duidelijker. Tijdens mijn schooltijd kon ik Russisch kiezen als keuzevak en hoewel het niet mijn eerste wens was dit te leren, stimuleerde mijn vader mij om toch deze taal te gaan leren. Immers op deze wijze zou je in staat zijn werkelijk te weten wat en hoe men in het Oostblok dacht. In het vierde school jaar kregen we de mogelijkheid met onze klas een excursie te maken naar Moskou en St. Petersburg. Deze reis, die slechts één keer in de vier jaar werd aangeboden, was georganiseerd in samenwerking met de vereniging Nederland-USSR, een vereniging met duidelijk communistische sympathieen. In Moskou werden we dan ook meerdere keren door de Komsomol uitgenodigd voor bijeenkomsten. Net 16 jaar oud was ik erg onder de indruk van alles wat men ons liet zien en vertelde en in de Beriozka (valutawinkel) kocht ik dan ook enkele posters met uitspraken van Lenin erop. Aangezien ik thuis gewoon was naar de kerk te gaan wilde ik dit ook in Moskou, dit bleek echter niet in het programma te passen. Telkens wanneer we hadden gemeld naar de kerk te willen gaan, werd er van alles georganiseerd om ons toch vooral bezig te houden. Uiteindelijk besloten we zelfstandig te gaan en zo kwam ik op Witte Donderdag 1984 voor de eerste keer in de Orthodoxe kerk. Hoewel ik niets van de dienst begreep was ik toch diep onder de indruk. Terug in Nederland schreef ik een werkstuk voor 19
school over de Russisch Orthodoxe kerk. Hierbij bleef het dan ook. Na mijn middelbare school besloot ik, wederom nadat ik goed naar mijn vader had geluisterd, om in Groningen Slavistiek te gaan studeren. Het was inmiddels de tijd van Gorbatsjov, van perestrojka en glasnost en iedereen geloofde in de grote toekomst voor Rusland. Mijn studie verliep succesvol, in 1987 kreeg ik van mijn oude middelbare school nogmaals de gelegenheid om Moskou te bezoeken, als begeleider van een nieuwe klas scholieren. Ditmaal was er geen Komsomol om ons bezig te houden en konden we ongestoord naar een kerkdienst in het Nieuwe Maagdenklooster. In het vliegtuig terug hoorde ik van iemand in het toestel over de mogelijkheden om studiebeurzen aan te vragen voor een studie in Rusland. Dit sprak mij aan en ik besloot meteen na terugkomst zo’n beurs aan te vragen. Wat mijn geloof betrof had ik na aankomst in Groningen de lokale Hervormde kerk opgezocht en me aangesloten bij een catechesegroep. Hier ging ik trouw iedere week naartoe, maar hier groeide ook mijn onvrede over de Hervormde kerk. Door veel lezen was in mij het verlangen gekomen zo te leven zoals de eerste Christenen dat hadden gedaan, met een zelfde enthousiasme en een zelfde vurig geloof. Maar dit was juist wat ik niet vond als ik zondags naar de kerk ging. Tijdens de catecheseavonden ging ik mijn dominee en de catechesegroep uitdagen door allerlei voordrachten te houden over verschillende thema’s, zoals bijvoorbeeld volwassenendoop versus kinderdoop. De dominee die ons begeleidde vond alles prima. Toen op een avond vlak voor Pasen het thema de “lichamelijke opstanding van Christus” was, en enkelen van ons aangaven daar moeite mee te hebben, verklaarde hij dat we daar niet in hoefden te geloven. Je kon ook Christen zijn zonder geloof in de opstanding. Dit verwarde mij enorm en stelde me teleur. Ik dacht deze teleurstelling te kunnen overwinnen door belijdenis te doen binnen de kerk om zo, eenmaal volwaardig lid van de kerk, ook de volle genade binnen de kerk te kunnen voelen. Op 24 april 1987 deed ik belijdenis, maar in mijn hart was ik reeds in opstand gekomen en voelde ik me ongelukkig binnen mijn kerk. In 1988 kreeg ik de mogelijkheid 5 maanden te gaan studeren aan het Poesjkin instituut te Moskou. Het was het jaar van het Millennium. Naast mijn studie ging ik trouw iedere zondag naar de kerk in het Nieuwe Maagdenklooster. Hier kocht ik mijn eerste ikoontjes en een klein boekje met enkele gebeden en uitleg erin. Er waren twee hoogtepunten dat voorjaar: Pasen en de Millenniumviering in het Danilovklooster. Voor dit laatste had ik via een vriendin een kaartje gekregen. In het klooster stond ik op een plek waar ik van de Liturgie niets kon zien, als alleen de processie na afloop. Wel werd ik zes uur lang gedragen door het enthousiasme van de mensen waartussen ik stond voor dit grote feest. Terug in Nederland kwam ik in aanraking met de Russisch orthodoxe parochie in Groningen. Onze vader Anton was hier toen priester. De parochie was bezig een nieuwe kerk in te richten en niets leek op de pracht en praal van het Nieuwe Maagdenklooster, maar de sfeer en de hartelijk waren hetzelfde. Ik besloot niet langer naar de Hervormde kerk te gaan, maar in het vervolg hier te kerken. In 1989 had ik opnieuw een studiebeurs aangevraagd, ditmaal voor een studie aan de universiteit van Warschau voor één maand. Na afloop van deze maand reisde ik verder naar het oosten, waar ik vader Onufry opzocht in zijn klooster te Jableczna. Samen met hem bezochten we het klooster van Suprasl, waar ik vader Jakob ontmoette, mijn toekomstige peetvader. Deze vertelde me dat hij aan de geestelijke academie van Zagorsk studeerde en we spraken af elkaar het jaar erop in Moskou te zullen ontmoeten. Het jaar erop, in 1990 ging ik voor een tweede maal met een beurs studeren in Moskou, ditmaal aan de Moskouse universiteit. Tijdens mijn verblijf herinnerde ik me vader Jakob en besloot hem op te zoeken in Zagorsk. Officieel was het toen nog verboden om zonder visum buiten Moskou te reizen, maar het moet God zijn geweest die me telkens weer op mijn tweewekelijkse reisjes naar het klooster verre hield van alle politiecontroles. Vader Jakob vond het leuk dat ik hem bezocht en samen hadden we menig gesprek en discussie over het geloof. Innerlijk was ik diep gaan twijfelen aan mijn protestantse geloof, maar uiterlijk hield ik de schijn op toch een overtuigd protestant te zijn. Inmiddels had ik al wel een Zakon Bozhij gekocht evenals een gebedenboek en een Russisch evangelie en iedere avond bad ik trouw mijn gebeden en las mijn Bijbel. Na een half jaar nam ik afscheid van vader Jakob en beloofde hem om datzelfde studiejaar nog langs te komen in zijn klooster in Polen. In de zomer van 1991 reisde ik af naar Polen en had voor mezelf besloten nu eens te beslissen wat 20
ik verder wilde, protestant blijven of toch orthodox worden. Het boek van abt Dorotheus van Gaza, dat ik van vader Jakob had gekregen had ik verslonden en had mijn twijfel alleen nog maar sterker gemaakt. Twee weken bleef ik in Polen en iedere avond dacht ik aan mijn beslissing maar kon ik geen besluit nemen. De laatste avond voor mijn vertrek wist ik het nog steeds niet. In het klooster werd toen de akafist voor de Moeder Gods gezongen. Tijdens deze dienst werd het me ineens helemaal duidelijk: ik wilde orthodox worden. Toen ik ’s avonds samen met de abt van het klooster terugliep naar het broederverblijf meldde ik hem mijn beslissing en vertelde hem dat ik graag zou willen dat vader Jakob mij aan zou nemen in de orthodoxe kerk. De abt was verbaasd over mijn besluit, maar tegelijk blij en zei me dat natuurlijk vader Jakob zou komen. Eenmaal terug in Nederland vertelde ik ook mijn ouders van mijn besluit. Ik had hen nooit betrokken in mijn zoektocht naar de orthodoxie en het was voor hen dan ook een grote verassing dat ik zo snel na mijn belijdenis nu ineens van kerk wilde veranderen. Ze begrepen het niet en waren bang dat het een bevlieging zou zijn. Mede hierdoor duurde het nog tot 1993 dat ik uiteindelijk werd ontvangen in de Russisch orthodoxe kerk. Gelukkig voor mij waren mijn ouders ook toen aanwezig. Na mijn studie ging ik in 1994 werken voor de Stichting Stedenband Groningen Moermansk en werd ik uitgezonden naar Moermansk als vertegenwoordiger van de stad Groningen. Vader Onufry, inmiddels de priester in Groningen, had mij verzocht uit te zoeken wat de mogelijkheden waren om theologie te gaan studeren in Rusland omdat er behoefte was aan versterking binnen de Groningse parochie. Wederom reisde ik af naar het klooster van Sergiev Posad (Zagorsk) om me hier aan te melden voor de studie en al in 1995 kon ik beginnen aan het seminarie. Ook deze studie verliep voorspoedig en in 1997 werd ik lector gewijd in Groningen. De volgende stap zou mijn diakonwijding zijn. Mijn verblijf in Moermansk duurde tot 1998 en vanaf dat jaar wilde ik me ten volste in gaan zetten voor de parochie in Groningen. Ik had inmiddels nieuw werk gevonden in Groningen bij de stichting Koopvaardijpastoraat en bereidde me voor op mijn toekomstige werk onder de zeevarenden in de havens van Groningen. Een grote ruzie binnen de Groninger parochie leidde ertoe dat mijn plannen radicaal gewijzigd moesten worden. Het kwam zelfs zover dat ik me gedwongen voelde de parochie te moeten verlaten. Gelukkig vond ik toen in Amsterdam mijn nieuwe parochie en door een besluit van bisschop Simon werd ik hier in 1999 gewijd tot diakon. Aangezien mijn werk in de havens een steeds grotere omvang kreeg en de behoefte aan een priester voor dit werk groter werd (steeds meer zeevarenden die wilden biechten, communie ontvangen en zelfs dopen), besloot ik bisschop Simon hiervan op de hoogte te stellen. Dit feit en de behoefte aan versterking van het aantal priesters in de Amsterdamse parochie leidde ertoe dat ik op 16 november 2003 tot priester gewijd werd voor onze Nikolaasparochie te Amsterdam. Hier hoop ik nog vele jaren te mogen dienen.
21
Bedankwoord van vader Sergi Standhardt Hoewel er reeds enige tijd voorbij is gegaan sinds mijn priesterwijding op 16 november 2003, wil ik graag hierbij nogmaals iedereen hartelijk danken voor alle medewerking aan deze zo voor mij bijzondere dag. Ik wil zowel diegene die hebben meegewerkt aan de dienst zelf, het koor, de altaardienaren, alle priesters en diakons bedanken, als ook de mensen die vooraf hebben gezorgd dat alles in onze kerk glom en blonk en hebben gezorgd voor een groots feestmaal achteraf. Het was in één woord geweldig! Een week na mijn wijding ben ik naar Sergiev Posad gegaan om daar in de Pokrof kerk van de Geestelijke Academie, waar ik ook nog steeds mijn opleiding volg, mijn praktijkervaring op te doen. Het Drievuldigheidsklooster van Sergiev Posad is voor mij heel bijzonder, hier heb ik mijn eerste stappen binnen de orthodoxe kerk gezet en hier heb ik mijn seminarieopleiding gehad. Vandaar dat ik er ook voor gekozen heb juist hier mijn eerste praktijkervaring op te doen Onder leiding van hegoumen Tichon, de rector van de kerk die tevens mijn leraar Liturgiek op het seminarie was, heb ik drie weken lang mogen dienen. Hij was streng maar ook begripvol. De eerste keren dienen waren moeilijk; vroeg opstaan, tientallen priesters die in het altaar staan te kijken hoe jij dient en ook nog eens alles in de Kerkslavisch in een tempo dat bijna niet bij te houden is. Iedere avond, voor het slapen gaan, nam ik de hele dienst van de volgende dag nog eens door en probeerde grote stukken uit mijn hoofd te leren. Gelukkig was ik niet de enige nieuwe priester, tijdens mijn verblijf werd er iedere week wel een priester gewijd die vervolgens ook de praktijk moest leren. Natuurlijk ben je na drie weken geen volleerd priester en ik zal dan ook nog wel enige jaren nodig hebben om onze parochie volledig als een goed priester te kunnen dienen. Maar ik hoop die ervaring op te mogen doen onder leiding van vader Sergi en vader Anton. Parochie zijn doe je samen, en natuurlijk kent de parochie zijn structuren en regels, maar iedereen heeft zijn eigen plaats en functie. Ik hoop dat ik nog vele jaren onze parochie mag dienen vanaf de plek die mij gegeven is en mee mag werken aan haar toekomst.
22
Over een gedenkwaardige ontmoeting met de prinses van Oranje door Tatjana Voogd-Stojanova Zaken uit lang vervlogen tijd , Overleveringen uit een ver verleden – A. Poesjkin Er zijn van die gebeurtenissen, vele zelfs, die zo diep in het verleden zijn weggezakt en als het ware daarin zijn verdronken, dat er bijna de twijfel ontstaat of ze wel echt gebeurd zijn. In de loop van een lang leven hebben zich veel van dergelijke gebeurtenissen opgestapeld. Soms begin je jezelf er zelfs van te overtuigen dat én de mensen én de gebeurtenissen, die je hebben omringd in een bepaalde periode van het leven, geen fantasie maar werkelijkheid zijn geweest. Een dergelijke gewaarwording is waarschijnlijk precies tegengesteld aan wat er met kleine kinderen gebeurt, die zich niet kunnen voorstellen dat er ooit een tijd is geweest dat zij er nog niet waren…. Gisteren is prinses Juliana overleden. De hele avond heb ik naar een interview op de televisie gekeken, gewijd aan het gouden huwelijksjubileum van Juliana en Bernhard, dat indertijd op paleis Soestdijk door Maartje van Weegen werd gehouden. Aan het interview waren gedeelten toegevoegd die vandaag waren opgenomen in de studio. Het viel mij op hoe direct en met overrompelende openheid Juliana vertelde, (ook) over de onplezierige contacten die ze had gehad met haar voormalige onderdanen. In het Russisch bestaat er een uitdrukking – “allemaal mensen, allemaal mens”. Ik begrijp die uitdrukking zo, dat we natuurlijk allemaal mensen zijn, maar niet allemaal mens! Juist Juliana heb ik in de loop van mijn lange leven in Nederland leren kennen als een “mens”. Niet zo iemand waarover Gorki uitroept – “mens – dat klinkt trots”, maar iemand bij wie het warm en prettig is. Dertig jaar geleden waren wij te gast in Odessa bij een vriendin van mijn zuster Tsila, een stille, vriendelijke, ontwikkelde vrouw. Haar zoontje, de achtjarige Sasja, begroette mij met de volgende woorden: “Dus jullie leven onder de knoet van de Nederlandse koningin?” Het kind was hoogbegaafd en zijn vraag bracht mij in verwarring. Ik stelde mezelf gerust met de gedachte dat zelfs hoogbegaafden zich soms vergissen en slim als hij was gaf hij dat ook toe. Ik kwam in Nederland terecht in augustus 1944. Ik was op dat moment illegaal. Inderdaad onder het juk. Maar niet het juk van de koningin, maar van de Duitse bezetting! Ik leed honger en kou en leefde in voortdurende angst. Dat was in Haarlem. Twee vrouwen uit het Nederlandse verzet hadden mij in huis opgenomen. Ik kon met hen alleen maar Duits spreken. Bovendien was mij ten strengste opgedragen te zwijgen als er vreemden langskwamen. Ik werd aan vreemden steeds voorgesteld als een nichtje uit Frankrijk. Het was een geluk dat mijn blonde vlechtjes iedere verdenking wegnamen. Vaak kwamen ze langs om mannen te zoeken. Die waren er echter niet. Maar op geheime plaatsen werd voor de onderduikers voedsel bewaard, dat steeds doorgegeven werd aan wie dat nodig hadden. Ook lagen er in huis onder de vloer op enkele plaatsen wapens verstopt. Op een dag zagen wij hoe aan de overkant Duitse soldaten van het ene huis naar het andere gingen op zoek naar jonge mannen. Ze belden ook bij ons aan. Er kwam een knappe Duitse officier binnen die aan tafel ging zitten en aan mijn gastvrouwen vroeg of er zich ook mannen in het huis bevonden. Ik bleef stilletjes zitten in mijn hoek bij het raam, terwijl ik diep wegdook in mijn totaal versleten jasje van hazenbont. Door zijn accent hoorde ik dat de Duitser eigenlijk een Rus was. Ik bleek er iets naast te zitten: hij kwam uit de Oekraïne. Toen hij van mijn gastvrouwen had begrepen dat er bij ons in huis geen mannen waren begon hij met hen een praatje over ons dagelijks leven. Ik zat nog steeds stilletjes in mijn hoekje. De “Duitser” begon vervolgens te vertellen over zijn leven in de Oekraïne, over hoe de sovjetmacht de laatste krachten uit de boeren 23
perste. Toen keek hij naar mij en voegde er aan toe: “Zo’n meisje zou het leven in ons dorp niet kunnen uithouden”. Na een minuut of tien ging hij weer weg terwijl hij niet eens in de andere kamers had gekeken. Het werd 5 mei, de dag van de bevrijding en eind mei voltrok zich op het stadhuis van Velsen mijn huwelijk met Peter Boon. Mijn zware leven in de illegaliteit kwam tot een einde. We kregen een fantastisch huis, een twee-onder-een-kap villa in een mooi dorp bij Haarlem, Santpoort, vlak bij de duinen. Het was een groot huis. De twee benedenkamers verhuurden we aan een ouder echtpaar. Eind juli werd onze zoon geboren. Ik noemde hem Joeri, ter ere van het kleine jongetje van mijn nicht uit Odessa. Toen Joeri drie maanden was vertrok mijn man P., in de rang van kapitein, met een bataljon naar Indonesië om daar deel te nemen aan de zogeheten politionele acties. Volgens mij betekende dat gewoon: de oude koloniale orde herstellen en optreden tegen hen die in opstand waren gekomen voor de onafhankelijkheid van de volkeren van de archipel. P. ging voor twee jaar weg! Het ging allemaal zo overhaast dat ik geen tijd had om te beseffen wat er gebeurde. Ik was dwars door heel Europa getrokken, door de brand en het doodsgevaar van de oorlog, niet omdat ik in het “gelukkige” Europa terecht wilde komen en het vreselijk zware leven in de USSR wilde ontvluchten! Nee, daar ging het niet om. Er was veel wat ik niet wist van ons sovjetleven. En als ik het vreselijk zware leven daar al had aanschouwd dan had het mij maar zijdelings geraakt. Bij ons thuis ging het er wat ouderwets aan toe, maar het was een op z’n Russisch hechte familie. Er waren veel tantes en ooms, nichten en neven en een grote hoeveelheid vrienden. Ik had een heerlijke schooltijd gehad, waarin ik had geleerd vriendschap te sluiten en eerbied te hebben voor de leraren. En er was veel Russische sfeer om me heen, een intens cultureel leven. Maar ik werd verliefd op een Nederlander en daarmee had ik mijn lot bepaald, zonder iets van het leven te weten. In Nederland zag ik betrouwbare, nette mensen om mij heen, maar ik begreep niets van hun onderlinge verhoudingen. Materieel gezien was ik voorzien, ik kreeg iedere maand 350 gulden van het Ministerie van Defensie. Dat was een behoorlijk bedrag voor die tijd. Ik zorgde voor Joeri, hield me serieus met muziek bezig, speelde met mijn leraar pianoconcerten van Mozart voor twee vleugels. Bijna elke dag ontving ik brieven van mijn moeder, ik raakte bevriend met de buren van de benedenverdieping, die als een grootmoeder en grootvader van Joeri hielden. Maar…..ik had onwaarschijnlijk veel heimwee naar Rusland, het land waar niemand in mijn omgeving iets van wist of begreep. En ik had niet het flauwste benul van wat er in de wereld gebeurde: ik was grenzeloos naïef. Ik miste Rusland. In 1946 ging ik naar een ontvangst op het sovjetconsulaat. En dat in een tijd dat sovjetburgers in het buitenland op straat werden opgepakt en overgebracht naar de Sovjet-Unie, waar hen in het beste geval verbanning naar een kamp wachtte! Ik legde de consul uit dat ik zo’n vreselijke heimwee had naar ons moederland en dat ik – al was het maar voor een half jaartje – zo graag naar mijn familie wilde, voor de tijd dat mijn man niet in Nederland was. Ik herinner mij de kleine werkkamer van de consul. Ik herinner me zijn stuurse, onbeweeglijke, gezicht. Ik herinner me dat hij mij onderbrak en zei: “U vraagt het onmogelijke! Gaat u hier weg en kom hier nooit meer terug!” Ik was beledigd. Pas een aantal dagen later begreep ik, domme gans die ik was, dat de consul me gered had door me de deur te wijzen. Ik begreep het, maar toch bleef ik geloven - ik wilde zo graag naar huis, naar mijn familie! In de herfst van 1947 kwam het bataljon van mijn man, na een verblijf van twee jaar in Indonesië, terug naar Nederland. Zonder P. Ik voelde dat er narigheid was en sloeg alarm. Er bleven brieven van hem komen, maar ik begreep niets van de brieven en sloeg alarm, dat wil zeggen, ik vroeg links en rechts om raad. Een paar goede mensen brachten mij op het idee om een audiëntie te vragen bij de koningin. Het was in die tijd dat Wilhelmina zich terugtrok uit alle zaken en haar dochter Juliana tot regentes benoemde. Zij was het die er in toestemde om “mijn zaak” aan te horen, er werd een dag en tijdstip bepaald voor de de audiëntie op haar paleis, Soestdijk. Op de afgesproken dag en tijd kwam een auto mij halen. Ik besteeg de treden van het paleis. Juliana wachtte mij op in de hal en nodigde me naar haar werkkamer. Ik herinner me een ronde tafel en de fauteuils eromheen, waar we gingen zitten. Op de tafel stonden twee kopjes, een theepot en een schaal met koekjes. Juliana schonk thee in en deed dat zo gewoon, dat ik de thee durfde op te drinken en durfde over te gaan op mijn verhaal. 24
Ik begon helemaal bij het begin en vertelde alles: over het bezette Odessa tijdens de oorlog, over mijn moeder, mijn vader die al jaren in de Kaukasus woonden, over ons huis dat leeg was komen te staan tijdens de bezetting, het huis, waar van ons werd verwacht dat we elke avond een kamer met twee bedden ter beschikking stelden aan Duitse soldaten op weg naar het oostfront, over de Nederlander die op een mooie avond verscheen, die officieel door de Duitsers was ingehuurd om schepen te bergen die door de Russen bij hun vertrek uit Odessa tot zinken waren gebracht, over het onverwachte vertrek een tijdje later van P. naar Nederland, over mijn verschrikkelijke reis dwars door Europa waar de oorlog in volle gang was… Ik vertelde haar alles en kon niet meer ophouden met huilen…. Maar het was niet moeilijk om alles te vertellen. Ik voelde dat de prinses met warme belangstelling luisterde naar wat ik vertelde. Ik vertelde haar ook over mijn schooltijd en over het conservatorium in Odessa en over mijn zoontje Jurtje. Ik denk dat ik minstens een uur bij Juliana heb gezeten. Ze begeleidde me naar de uitgang, waar de auto al op mij stond te wachten. Ik wist dat je bij vertrek moest buigen en geen hand moest uitsteken, maar zij stak zelf haar hand uit en wenste me al het goede. Ik voelde me goed en rustig. Ik had geen enkele voorstelling van enig resultaat van dit bezoek. Maar het feit alleen al dat het mij gelukt was alles over mijzelf aan de prinses te vertellen, dat mijn tranen haar niet hadden geërgerd, maar dat zij daaruit begreep hoe zwaar het voor mij was om tussen vreemden te leven en dat ik tegelijkertijd zo dankbaar was voor alles wat Nederland mij heeft gegeven – dat alles stelde mij gerust en gaf me warmte. Des te opmerkelijker vond ik het telefoontje van P vanuit Java. Hij had juist bevel gekregen direct de eerste boot naar Nederland te nemen om daar zijn gezinszaken op orde te brengen. Hij belde mij vlak voordat zijn schip naar Rotterdam zou vertrekken. Ik verbaasde me over mijn eigen rust, toen hij mij het verwijt maakte dat ik zijn carrière had verwoest! Hij was trouwens ook nog ontstemd over het feit dat hij, in zijn haast om op tijd op het schip te komen, met zijn auto tegen een baboe was aangereden die liep te suffen, waarbij hij haar bijna had doodgereden, wat klonk als een beschuldiging. Nog enkele opmerkingen over hoe het afliep. Ik stond P. in Rotterdam op te wachten met de driejarige Joeri en met mijn schoonzus, de zuster van P, die hij bijna geen blik waardig gunde. Bij aankomst in Santpoort pruilde hij dat het huis ter ere van zijn thuiskomst niet was versierd met bloemen, was hij ontevreden over de zeer bescheiden maaltijd en liet hij een foto zien van een bloot kind van twee maanden oud, dat erg leek op Joeri…. De zaak P. werd behandeld door de minister van defensie, generaal Kruls, een man van de harde lijn, een voorstander van een streng christelijke moraal. Hij stelde de volgende voorwaarden - of met mij en het kind terugkeren naar Indonesië of het huwelijk ontbinden. Ik moest beslissen. De drie jaar in Nederland waren niet eenvoudig geweest. Maar nu begreep ik dat het beeld van deze man, die ik helemaal niet kende, maar dat ik had gekoesterd in mijn fantasie, niet overeenkwam met mijn verwachtingen. Toen herinnerde ik mij ook het einde van het gedicht “Huzaar” van Poesjkin, en kwam de ontnuchtering: Ik kijk: alles is nog hetzelfde. Ikzelf zit schrijlings te paard, alleen niet op een paard, maar op een oude bank: Tja, dat gebeurt af en toe! De echtscheiding voltrok zich begin 1948. Ik ging studeren aan de universiteit, waar ik vijf jaar later mijn Aljosja, vader Alexis, ontmoette. Moge de lezer mij vergeven dat ik, vol van mijn herinneringen aan prinses Juliana, aan hoe zij mij geholpen heeft de gordiaanse knoop van mijn lot te ontwarren, al te uitgebreid de reeds lang aan de vergetelheid prijs gegeven omstandigheden van mijn leven heb beschreven. Moge God de goede ziel van koningin* Juliana opnemen in zijn woning! * Ik hoorde net op de radio dat zij na haar dood weer koningin genoemd wordt. vertaling: Annet Crouwel 25
Het geloof is geen raadsel Preek van vader Sergi Ovsiannikov, Grote Zaterdag, 4 mei 2002 In de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Vandaag hebben wij heel veel gehoord, vijftien pericopen uit het Oude Testament. En alle spreken zij over Christus, alle spreken zij over de Opstanding van Christus. En wat verbaast ons vandaag? Is dat dat ondanks dit grote aantal getuigenissen zo weinig mensen geloven? Dat was al zo ten tijde van Christus. Want kenden de oude Joden deze stukken uit het Oude Testament soms niet? Waarschijnlijk kenden zij ze, en nog beter dan wij. En toch volgden zij Christus niet. En degenen die wél Christus volgden, zijn die tot het einde gegaan? Zelfs de meest naaste discipel, Petrus, verloochende Christus. En wie van de mensen heeft nu niet het Woord Gods gehoord? En wat een klein gedeelte maar gelooft werkelijk in God. En dat is het beter om te zeggen dat ze niet ín God geloven, maar áán een god. Want alleen wie inderdaad Zijn wil probeert te vervullen, gelooft waarschijnlijk écht. Ons lijkt het soms dat het geloof iets als een raadsel is: het kan zijn dat er iets is of dat er níet iets is. Misschien valt de munt die wij opwerpen op kop of op munt - ik geloof in het ene en jij in het andere, en laten we ieder onze weg gaan en laat ieder het zijne geloven - ik mijn kant van de medaille en jij de andere. Maar het geloof ìs geen raadsel. Het geloof is iets dat diep geworteld is in de mens. Voor het geloof is verstand nodig, voor het geloof moeten wij veel wéten, voor geloof moeten we ook veel lezen en luisteren. Het betekent dat er waarlijk begrìp moet zijn, én voor de geschiedenis van de gehele mensheid, én voor je eìgen geschiedenis. Voor het geloof is de zìel nodig, en dat de ziel wárm is, opdat de ziel kan luìsteren en kan vóelen. En voor het geloof is een hárt nodig. Want als het hart iets in zich opneemt, dan is het het hart dat de mens moet afdragen, moet geven, hij moet zijn liefde aan de ánder geven, alleen dan verwerft die mens geloof. Want alleen dan raakt zijn hart aan Gòd. Want alleen in de liefde kan een mens de betekenis, de zin van de dag van vandaag, begrijpen. Dat God tot het diepste van de aarde gaat, dat de Zoon van God vandaag afdaalt in de hel, om elke ziel vandaar naar het Licht te voeren, opdat de ziel van elke mens vandaag een deel van het Licht mag zìen. Het is moeilijk hierin te geloven. Het is erg moeilijk om te geloven in een God Die een wereld heeft geschapen waarin zoveel wreedheid en onrechtvaardigheid is, waarin oorlog en onvrijheid is. Maar we weten dat er ondanks dat kwaad, iets is. In de wereld is de mens, de mens die vrij is om God te volgen of om te zeggen: Nee, het geloof is geen raadsel, het geloof is een poging om elke dag God te volgen, om elke dag iets te doen, al is het iets kleins, om dichter bij God te komen. Soms denken wij: God, wat bent U vér van mij. Maar God is vandaag, niet anders dan ooit tevoren, dicht bij ons. Want Hij daalt af in de hel, in onze menselijke hel. Niet alleen in de onderaardse hel, maar ook in de hel die wij op deze aarde samen met elkaar hebben geschapen. En deze wereld verwácht de Verrijzenis. Moge deze Opstanding aanbreken. En mogen wij vandaag ook een kleine stap richting Opstanding doen. Om te geloven in de Opgestane Heer. Om te verblijven in Zijn Vreugde. Om de rest van de wereld te laten delen in Zijn Liefde. Amen. vertaling: Michaël Bakker
26
Kerk: Russisch-Orthodoxe Kerk Heilige Nikolaas van Myra Kerkstraat 342 1017 JA Amsterdam Rector Aartspriester: vader Sergi Ovsiannikov Kelbergen 162 1104 LH Amsterdam
tel: 020 - 421 18 15 tel: 020 - 695 86 78 e-mail:
[email protected]
Aartspriester: vader Anton du Pau Schoolkade 20 1566 KV Assendelft
tel: 075 - 621 02 60
Priester: vader Sergi Standhardt J.W. Frisostraat 45 9717 EM Groningen
tel: 050 - 312 71 78
Diakon: vader diakon John Sewter Vrouwenstraat 11 1811 GA Alkmaar
tel: 072 - 515 71 23 e-mail:
[email protected]
Diakon: vader diakon Hildo Bos Van Reigersbergenstraat 91/1 1052 SX Amsterdam
tel: 020 - 486 89 80 e-mail:
[email protected]
Secretariaat: Maria (Jenny) Faber Teslastraat 3 1098 VD Amsterdam
tel: 020 - 463 37 44 e-mail:
[email protected]
Penningmeester: Marina van der Kamp Eastonstraat 92 1068 JC Amsterdam Giro 4163683, Amsterdam (t.n.v. Orthodoxe Parochie H. Nikolaas) Kerkvoogd: Vazha Janiashvili Prinsengracht 955 1017 KL Amsterdam Redactie Nieuwsbrief: Nancy Forest Kanisstraat 5 1811 GJ Alkmaar Tichon Leenders Hoofdstraat 300 1611 AP Bovenkarspel
tel: 020 - 619 91 33
[email protected]
tel: 020 - 427 9067
tel: 072 - 511 2545 e-mail:
[email protected] tel: 0228 518 310 e-mail:
[email protected]
27
Komt allen binnen in de vreugde van uw Heer. Eersten en laatsten, neemt uw loon in ontvangst. Rijken en armen, danst met elkander! Strengen en lichtzinnigen, viert deze dag. Gij die gevast hebt en gij die niet gevast hebt, verheugt u vandaag. De tafel is zwaar van de spijzen: komt er allen van genieten. Er is overvloed van verse spijzen, laat niemand hongerig heengaan. Komt allen genieten van het feestmaal des geloofs. Komt allen genieten van de rijkdom der goedertierenheid. Niemand klage over zijn armoede, want voor allen is het koninkrijk geopenbaard. Niemand betreure zijn fouten, want uit het graf is de vergeving opgebloeid. Niemand vreze meer de dood, want de dood van de Verlosser heeft ons vrijgemaakt. – uit de Paaspreek van de Heilige Johannes Chrysostomus
28
Russisch-Orthodoxe Kerk Heilige Nikolaas van Myra Kerkstraat 342 1017 JA Am sterdam tel: 020 - 421 18 15 e-m ail: office@ orthodox.nl
€2 per stuk web: www.orthodox.nl
29
30