NIEUWSBRIEF JUNI 2010 Het vormen van een coalitie Na een minimale nieuwsbrief in januari, presenteer ik hier met trots een zeer volle nieuwsbrief. Hij is zo gevuld dat ik mijn inleiding lekker kort zal houden. Ik had het willen hebben over het vormen van een coalitie. Maar dat is momenteel zulke ingewikkelde materie dat ik blij ben met het schrappen van mijn ‘column’. Wel wil ik jullie hierbij informeren over de activiteiten van de vereniging. Zo hebben wij als bestuur het manifest psychotherapie ondertekend. Niet meer dan logisch vinden wij: het voortbestaan van de (dag)klinische psychotherapie hangt nauw samen met effectiviteitsonderzoek. Het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek staat in onze missie (jaarplan). Wij hebben dan ook een sponsorbedrag gegeven aan Djøra Soeteman die op 3 juni haar proefschrift "Economic evaluation of psychotherapy for personality disorders: burden of disease, cost-effectiveness, and the value of further research and active implementation" met succes heeft verdedigd. Wij gaan ons beramen op meer sponsoring en acties om wetenschappelijk onderzoek op ons gebied te stimuleren. In deze nieuwsbrief vertellen wij u over onze literatuursearch op het gebied van (dag)klinische psychotherapie die binnenkort op onze website verschijnt. De samenwerkingsbesprekingen (coalitie) van de NVGP en VMPD lopen nog en ik hoop u in het najaar op onze ALV daar meer over te kunnen vertellen. Bijvoorbeeld of wij u tegen een gereduceerd tarief een abonnement op het tijdschrift ‘Groepen’ van de NVGP kunnen gaan aanbieden. De ALV zal weer samenvallen met onze Hete Hangijzerdag. Houdt hierover onze website (www.klinischepsychotherapie) in de gaten, danwel uw brievenbus. In deze nieuwsbrief vindt u o.a. verslagen van studiedagen en trainingen, een boekbespreking en een kijkje in de keuken van de (dag)klinische afdelingen van de Gelderse Roos. Ik wens u veel leesplezier, Anne-Marie Claassen Voorzitter VKP
Open Deuren Door Hanneke Derks, psychotherapeut Centrum voor Psychotherapie Het Centrum voor Psychotherapie te Lunteren werkt sinds een jaar met gemengd klinisch en dagklinische groepen. We zetten graag de deuren open naar onze ervaringen. Het Centrum voor Psychotherapie heeft meer dan 50 jaar ervaring met intensieve psychotherapeutische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek. Voorheen gebeurde dat op twee afdelingen op het terrein geografisch gescheiden van elkaar: de dagkliniek en de kliniek. Het tussen de gebouwen gelegen grasveld werd nauwelijks overgestoken. De cliënten van beide afdelingen kwamen elkaar wel weer tegen in de nazorgtrajecten. Om de transitie van klinisch naar dagklinisch te vergemakkelijken en in navolging van de Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen is een pilot gestart binnen de kliniek. Twee cliënten die behoefte hadden aan meer tijd in hun thuissituatie om daar aan hun behandeldoelen te werken, konden binnen de klinische behandelgroep hun behandeling op een stoel afronden. Ze bleven in de vertrouwde groep, plukten de vruchten van hun extra tijd thuis en werden een stimulans voor groepsgenoten. Een pilot van een hele dagklinische behandelgroep volgde. Een al lang bestaande maar nog ongeopende deur werd benut. In 2009 volgde een grootschalige kanteling van de organisatie. De kliniek en dagkliniek in hun oude vorm zijn opgeheven en opgegaan in twee nieuwe afdelingen: een supportief en een ontdekkend cluster. Deze eerste afdeling voorziet in een steunend structurerende behandeling voor een meer kwetsbare en impulsieve cliëntengroep met overwegend cluster B problematiek. Het ontdekkende cluster biedt behandeling voor cluster C en gemend cluster C en B problematiek. De behandeling is ingericht met meer nadruk op het groepsproces en drukverhogende elementen. In beide clusters zijn klinische en dagklinische behandelingen mogelijk, waarbij de meest gebruikte overstap is dat klinische
1
cliënten na een periode van ongeveer een half jaar de behandeling vervolgen op een stoel. Afhankelijk van de afdeling vindt dit vervolg plaats in 3, 4 of 5 dagen. Resocialiserende uitdagingen en knelpunten zijn vaak sneller in beeld en vanuit de holding van de eigen behandelgroep te bewerken. Ook blijkt de overstap van dagbehandeling naar een klinische periode een krachtige en katalyserende interventie, waarbij de client profiteert van de tijdelijke intensivering van de holding binnen de continuïteit van de groep en behandelaars. Het transitiemoment kan zowel vanuit de intake gekaderd zijn, als een onderwerp van gesprek in de behandeling worden op het moment dat een cliënt hiertoe behoefte voelt of het door het team wordt aangekaart. De bespreking hiervan levert vaak interessant materiaal op in de behandeling en biedt gelegenheid tot expliciete herevaluatie van het proces. Binnen het trefpunt van het milieu zijn realiteitsinvloeden en regressieve fenomenen meer in balans. Er is een levendige uitwisseling over de avonduren binnen de kliniek en ervaringen van buiten het behandelcentrum. Van belang is het creëren van voldoende ontmoetings- en overdrachtsmomenten voor cliënten. Dit gebeurt onder meer door gezamenlijke dagopeningen en sluitingen, lunches, modules, behandelevaluaties en gemengde deelname aan commissies voor klinische en dagklinische cliënten. Conform de Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen (2008) biedt de behandeling zo matched care en krijgt het stepdown principe concreet vorm. Het benutten van de Open Deuren is een constructieve zet gebleken en verloopt naar tevredenheid van zowel cliënten als behandelaars. Verslag van congres ‘Windkracht 13’, 12 maart 2010 Door Paul Deege,bestuurslid VKP Onderweg in de auto naar het congrescentrum ‘De Reehorst’ in Ede luisterde ik op de radio naar de politieke beschouwingen naar aanleiding van de dood van Hans van Mierlo, het vertrek uit de politiek van Wouter Bos en Camiel Eurelings. Storm in parlementair Nederland en ik was op weg naar het Groepstherapiecongres met de poëtische titel ‘Windkracht 13’. Welke frisse wind stond ons te wachten op het terrein van de klinische psychotherapie? Het congres werd als van ouds opgeluisterd door een openingswoord van de dagvoorzitter Roelof Wolters. Na wat inleidende woorden over het houden van een congres in crisistijd en een aantal praktische mededelingen (“workshop 5 vervalt, vanwege een gebrek aan inschrijvingen”) werd het woord gegeven aan Anne-Marie Claassen. Zij hield een gloedvol betoog over reparenting binnen de klinische schematherapie. Na een uiteenzetting over de schematherapie, waarbij helder werd uitgelegd hoe schema’s en modi volgens de theorie van Jeffrey Young in verband staan met 6 basisbehoeften (veiligheid, verbondenheid, autonomie, grenzen, zelfexpressie en spontaniteit en spel) werd een drietal cases gepresenteerd. De rode draad van de voordracht was dat zowel de therapeutische relatie, als de therapiegroep en het therapeutische milieu als tegengif kunnen dienen tegen inadequate schema’s. De drie genoemde systemen maken gebruik van limited reparenting door datgene aan te bieden aan de patiënt waar de patiënt(e) als kind behoefte aan had. Haar verhaal was een mooi pleidooi voor bewust hanteren van de therapeutische relatie als een middel tot reparenting. Daarna werd haar plaats ingenomen door Cor de Haan. De titel van zijn verhaal was: “Wat heeft voorrang: de methode of de setting?” Het is een oud verhaal, maar het kan niet vaak genoeg onder de aandacht van de behandelaren (en het management) gebracht worden. Methode en setting: twee krachtige processen, maar niet onvoorwaardelijk. Een methode/model geeft hoop. Van uitzonderlijk belang is dat het team dat met de methode werkt én de patiëntengroep in de methode gelooft. De therapeut en cliënt moeten zich in het model kunnen herkennen. Aan de methode kunnen verschillende betekenissen worden gegeven. De Haan noemde de methode als redmiddel, wondermiddel, identiteit, visitekaartje, statussymbool, trots, leidraad, gemeenschappelijke taal, illusie, doel op zichzelf, een loden last. De Haan was goed op dreef en stelde onomwonden vast dat de therapeutische relatie van doorslaggevend belang is. De vraag die daarbij gesteld kan worden is: “is de methode voldoende ingebed in de setting?” De powerpoint-installatie liet het kortstondig afweten. De Haan liet zich niet uit het veld slaan door die stagnatie in de digitale projectie apparatuur. Als voorbeeld voor de kracht van het groepsdynamische proces noemde hij een kliniek waar gewerkt werd met het gedragstherapeutische model zonder groepsdynamiek. Het werkte niet en na jarenlang een monomodel gehanteerd te hebben, werden uiteindelijk door de kliniek groepstherapeuten en systeemtherapeuten aangetrokken.
2
Valkuilen van het invoeren van een methodiek kunnen zijn: - van boven af ingevoerd geeft weerstand - de methodiek is te ingewikkeld - er is onvoldoende raakvlak - therapeuten worden ziek/haken af - het management vindt dat het zo goedkoop mogelijk moet De grote valkuil van een kliniek met een methode is, dat een methode overgewaardeerd wordt. Wie bewaakt dan de setting en de holding? Het was een verhaal met veel bekende punten, maar zeer verfrissend om het opnieuw aan te horen. Vervolgens heb ik twee workshops bezocht. De eerste workshop was “Stop! Spoel terug, wat gebeurde er?”, gegeven door Mary Elfring en Sophie de Bruijn. Dit ging over de MBT-methode. Ik besloot het actieve gedeelte van de dag met deelname aan “Samen stoeien, samen groeien; de kracht van de groep bij schematherapie”, gegeven door Els Luyendijk en Suzanne Okken. De congresdag werd afgesloten met een optreden van Marinus Knoope (van de Creatiespiraal). Zijn presentatie was confronterend en prikkelend. Ik had niet het gevoel dat de windkracht buitenproportioneel was (13!), maar meer dat hij uit verschillende richtingen kwam en voor een congresdag is het mooi om vanuit een diversiteit aan invalshoeken (methodieken) het vak van psychotherapie te onderzoeken en te ervaren. 37e Training Klinische Psychotherapie april 2010 “TKP 2010, nog even eraan proeven:” Door Monique Gerritsen, TKP, collectief Op woensdag 21 april 2010, om 9.30 uur, begint de Training Klinische Psychotherapie in Maasbommel. Drie en halve dag zullen 26 deelnemers en 6 stafleden een klinische setting vormen, waar de deelnemers aan den lijve ervaren welke groepsprocessen gaan spelen als men in de rol van client opgenomen wordt. Het therapeutisch milieu wordt als middel ingezet om de psychotherapeutische behandeling optimaal te kunnen vormgeven. Het kader van de therapeutische setting met activiteiten, therapievormen, een rooster en een overdracht van de mores wordt neergezet door een staf. De interactie die ontstaat tussen de deelnemers onderling in de kleine en in de grote groep en met de staf, vormen het leermateriaal voor deze training. Het doel van de training is om, ten behoeve van de eigen beroepsontwikkeling, te leren over de groeps- en individuele processen, waar men als werker in een (dag)klinische setting dagelijks mee te maken heeft. De deelnemers aan de training zijn van diverse disciplines en komen uit verschillende (dag)klinische instellingen uit Nederland en België. De staf is multidisciplinair. Vóór 8 uur staan de eerste deelnemers voor de deur. Ze zijn veel te vroeg en de staf verzoekt hen vriendelijk de tijd elders zoet te brengen. Zij vertrekken gedwee. Het is een frisse ochtend, de deelnemers komen van ver en in Maasbommel is alles nog dicht. Later blijkt hoe op dit moment “buiten” en “binnen” betekenis krijgen en verbonden worden met de vraag: “zijn wij wel welkom?” De avondmaaltijd loopt uit en daardoor is de afwas niet op tijd klaar. De afwasploeg besluit eenzijdig 10 minuten later te beginnen met het volgende onderdeel in het rooster: psychotherapie. Komt deze beslissing voort uit gezond verstand, plichtsbesef, overmacht of agressie? Misschien uit de behoefte een groep te gaan worden? In de grote groep (PSM) worden de verschillende mogelijkheden voorzichtig geproefd en verworpen en toch weer opnieuw geproefd. Zowel de deelnemers als staf kunnen elkaar laten zien waar zij staan en wie zich in het beginnend proces durft te onderscheiden. Wie is de sterkste en wat kunnen wij aan elkaar hebben. Het grote groepsgesprek biedt mogelijkheden om opnieuw het thema ‘binnen en buiten’ te beleven. “Mag de staf binnenkomen? Zijn zij welkom, zijn zij te vertrouwen? Bieden zij een veilige plek en kunnen zij tegen een stootje?”. Bovenstaande schetsen laten iets zien van de processen in de kennismakingsfase. In de verschillende therapieonderdelen krijgen deze aspecten meer kleur en diepgang. Daar worden ook de mogelijkheden in de kleine ‘eigen’ groep verkend. In de muziektherapie is men in een groep erg kritisch over zichzelf. Dominant, lelijk, stom, onduidelijk zijn woorden waarmee de groepsleden zichzelf beoordelen. Intussen klinkt er muziek waarin wel degelijk ook samenwerking en samenklank te horen en te beleven valt.
3
In de beeldende therapie vraagt men zich af of je je eigen kleur in het gedeelte van de ander mag neerzetten. “Voeg ik wat toe, of maak ik iets kapot?” Een aftasten in jezelf en bij de ander waar ruimte is en waar niet, om mijn eigen kleur en vorm te laten zien. In de sociotherapie blijkt het lastig dat de sociotherapeuten vragen stellen over de gang van zaken rond het inkopen doen, de menukeuze, het koken, de slaapkamerindeling, de corveetaken en de vrijetijdsbesteding. Zelfs over de slaapkamerindeling steken zij hun licht op. “Alles oké bij ons”, is de eerste boodschap. “Bemoei je er niet mee” is de tweede en intussen worden de paaltjes gezet. De sociotherapeuten komen wel èrg dichtbij als zij ook al bij deze gewone dingen de verborgen eigen motieven zichtbaar trachten te maken. De deelnemers beseffen snel dat de vraag of men zich werkelijk zal begeven in deze training of dat men het eerst maar eens even aanziet, vanaf de eerste stap over de drempel al niet meer aan de orde is. Iedere positie waarmee men binnenkomt heeft zijn weerslag op het geheel. Heeft invloed op de eigen plek die men inneemt in dat geheel. Een deelnemer zegt dat zij zich in een achtbaan voelt. In de psychotherapie komt zij tot het besef dat de eerste veiligheid, al snel weer op losse schroeven staat. Want “wat zal er gebeuren als we verder met elkaar gaan, als we intiemer worden en contact met elkaar maken over wat het zijn in de groep allemaal bij ons oproept aan positieve en negatieve gevoelens?”. Na drie dagen, drie avonden en drie nachten is het bijna voorbij. Dan blijkt het moeilijk om weer naar ‘buiten’ te gaan. Wat betekent het afscheid, het losmaken van elkaar? Op zaterdagochtend is de laatste sessie in de kleine groep: “Geef ik een harde klap op de gong, klinkt er nog muziek?” “ Of maken we de plek die we hier vonden met klei en kleur en een bootje om mee weg te varen?” “ Heb ik al verteld hoe belangrijk het is om een conflict te hebben gehad en me niet schuldig te hoeven voelen over mijn boosheid?” Ruimte maken voor ‘buiten’, de reis naar huis, het thuisfront. En volgende week weer aan het werk. Hoe doe je dat? Voor de evaluatie, aansluitend na het ontrollen en het met elkaar opruimen van de locatie, zitten we in de grote ruimte bij elkaar. Is het mogelijk voor de deelnemers, zichzelf en ons, het organiserend collectief van de training, weer te zien en te beleven als collega’s onder elkaar? Is de tijd al rijp om reflecterend naar de gebeurtenissen in de training te kijken? De staf zet uiteen, hoe wij gekeken hebben naar het gehele proces. Welke voorvallen, welke reacties hebben ons beïnvloed in de beslissingen die we tijdens de training hebben genomen? Hoe is daarop gereageerd door de deelnemers en welke wisselwerking is er ontstaan? Hoe speelden de verschillende groepen hierin een rol? Waarom is dat belangrijk? Wat bevorderde de veiligheid en wat niet? En waar of waarom stagneerde de veiligheid? De deelnemers worden in de evaluatie uitgenodigd om als ‘ervaringsdeskundige’ mee te denken en een verbinding te maken naar hun eigen beroepsuitoefening, als individu in een team, als lid van een therapeutisch milieu. Misschien nog een beetje vroeg na ruim drie van zulke intensieve dagen. Maar ongetwijfeld een schakel in de ketting om kennis te vergaren over de kracht van het therapeutisch milieu. Een doorleefd begrip daarvan is en blijft een belangrijk instrument om groepsprocessen als een groeizaam mechanisme voor de cliëntenpopulatie te kunnen hanteren. Om het even welke therapierichting in deze moderne tijd richtinggevend is. Cursus Sociotherapie, ‘drager van het milieu’, 2010 De cursus Sociotherapeut, drager van het milieu, ging in januari jl. met dertien deelnemers van start. Een aantal legden vele kilometers af om de cursus te kunnen volgen, zo kwamen zij o.a. uit Maastricht, Bergen op Zoom, Leeuwarden en Alkmaar. De behoefte om collega's te ontmoeten en met elkaar het vak Sociotherapie vorm en inhoud te geven is groot. Ongeveer de helft van de deelnemers werkt op een afdeling voor klinische psychotherapie, anderen werken op kortdurende behandelafdelingen zoals een PAAZ óf in de verslavingszorg. Allen willen graag de groep en het leefmilieu methodisch effectiever leren benutten. De trainingsdag, een hele zaterdag, werd ook dit keer weer als zeer zinvol ervaren. De volgende cursus start op zaterdag 2 oktober a.s. Geïnteresseerden kunnen informatie en een aanmeldingsformulier opvragen op
[email protected] of bezoek de website www.klinische-psychotherapie.nl
4
Literatuurscan Trimbos Instituut Klinische Psychotherapie 1999-2009 Door Rob Koks, voorzitter Opleidingscommissie VKP Opleidingscommissie en bestuur van de VKP hebben vorig jaar het Trimbos-instituut de opdracht gegeven over de laatste 10 jaar een internationale literatuursearch te doen naar artikelen, onderzoeken en studies op het gebied van de Klinische Psychotherapie. Doel hiervan is voor de leden en andere geïnteresseerden een update van actuele kennis op ons vakgebied toegankelijk te maken en beschikbaar te stellen.Uit een opgestelde lijst van zoektermen werd besloten vooralsnog in de volgende categorieën te zoeken: - Holding Environment: resultaat 124 studies - Sociotherapie: resultaat 26 studies - Klinische (en Inpatient) Psychotherapie: resultaat 208 studies - Klinische Gedragstherapie: resultaat 117 studies Op advies van het Trimbos Instituut is met name gezocht in PsycInfo en CINAHL (verpleegkunde). De Opleidingscommisie selecteerde uit de resultaten van deze search voor u de meest relevante studies. Binnenkort verschijnt deze selectie op de website. VKP-Opleiders-bijeenkomst, 12 februari 2010 Door Rob Koks, voorzitter Opleidingscommissie VKP Voor de tweede keer werd in februari van dit jaar een bijeenkomst voor de opleiders op het gebied van de klinische psychotherapie georganiseerd. De OC was erin geslaagd een gevarieerd gezelschap aan tafel te krijgen. Het bestond uit 15 docenten, supervisoren en trainers van de VKP en van de VGCT uit Nederland en ook uit België. Uitgangspunt vormde een notitie van de OC over een vernieuwde opzet voor het scholingsaanbod van de VKP. Namens de OC schetste Rob Koks de noodzaak van een nieuwe opzet, aangepast aan de ontwikkelingen van de laatste jaren: multidisciplinariteit, meerdere psychotherapeutische referentiekaders, Richtlijnen Persoonlijkheidsstoornissen, invloed financiering en management e.d. De Basiscursus Groepsdynamica vormt het fundament van de gehele VKP- opleidingsroute. Hier bovenop volgt een verdieping bestaande uit een theoretische verdieping in de milieutherapie en klinische psychotherapie, een deel leerervaring en een deel supervisie. De theoretische verdieping bestaat uit: - Algemene en integratieve principes bij de organisatie van een behandelmilieu, processen die inherent zijn aan het werken in een therapeutisch milieu, ongeacht doelgroep en gekozen veranderingstheorie. - toepassing van therapeutische c.q. veranderingstheorieën in de vormgeving van het milieu. Deze bestaan uit een aantal van oorsprong psychodynamische varianten (zoals de psychoanalytische setting, TFP en MBT), een aantal van oorsprong leertheoretische varianten (zoals klinische cognitieve en gedragstherapie, SFT, DGT). - Implicaties van de psychopathologie van de gekozen patiëntengroep voor het therapeutisch milieu. Maar ook: hoe vertaal je de (evidence en practice based) Richtlijnen voor de behandeling van de verschillende stoornissen door in de vormgeving ? - Korte verdiepingsmodules voor bv. managers en leidinggevenden. Deze delen kunnen als gehele route, of als afzonderlijke onderdelen gevolgd worden. Hierop volgde een levendige en inspirerende gedachtewisseling , o.a. over de factor tijd, de materiële vormgeving van het milieu, de multidisciplinaire samenwerking, bundeling van het bestaande wetenschappelijk onderzoek. Tenslotte werd een aantal besluiten genomen over de voortgang, met name ontwikkeling van draaiboeken en keuze voor docenten. Door de deelnemers werd ervoor gepleit een dergelijke bijeenkomst jaarlijks te laten plaatsvinden. Nieuwe boeken: Door Rob Koks, voorzitter Opleidingscommissie VKP - Tom Berk: Groepstherapie, toen en nu. ISBN 978-1-4452-9747-7. Te bestellen bij www.lulu.nl. 331blz. € 27,60 Groepstherapie, toen en nu is een boeiende schets van de ontwikkeling van de groepstherapie tussen 1900 tot 2010, die van decennium tot decennium besproken wordt. De relatie van de groepstherapie met de individuele psychotherapie, die in dezelfde periode ontstond, komt uitvoerig aan de orde. Ook de klinische groepstherapie komt goed aan de orde. Aan sociaal-culturele factoren wordt eveneens aandacht besteed. De opvattingen van bekende coryfeeën passeren de revue en de diversiteit, die in
5
de loop van de jaren ontstaan is, krijgt aandacht. Niet alleen vroeger, maar ook de groepstherapie zoals die tegenwoordig in de praktijk beoefend wordt, krijgt ruimschoots aandacht. Deze studie maakt duidelijk dat er in de loop van de decennia een boeiende, effectieve en wijd verbreide vorm van psychotherapie ontstaan is. - S. Colijn e.a (red.): Leerboek Psychotherapie, de Tijdstroom. ISBN 10: 9058981568. 992 blz. € 79.Hoofdstuk ..over klinische psychotherapie. -Theo Ingenhoven (2009): The Role of Psychodynamic Assessment in Diagnosis and Treatment of Personality Disorders. Academisch Proefschrift. Utrecht. Samenvatting van www.symfora.nl Mensen met een persoonlijkheidsstoornis disfunctioneren op verschillende levensgebieden en doen vaak een indringend beroep op hun omgeving en de geestelijke gezondheidszorg. Afgezien van al het persoonlijke leed, leidt dit tot hoge maatschappelijke kosten. Het persoonlijk en sociaal functioneren kan aanzienlijk worden verbeterd middels intensieve psychotherapie, een aanzienlijke maar kosteneffectieve investering. Echter, niet alle patiënten blijken in dezelfde mate te profiteren van dit therapieaanbod. De huidige DSM-IV classificatie van persoonlijkheidsstoornissen is in het algemeen niet geschikt voor de indicatiestelling voor een specifieke behandeling en helpt nauwelijks bij het voorspellen van wie baat zal hebben bij welke therapie. Doel van deze dissertatie was om meer inzicht te verkrijgen in de betrouwbaarheid en validiteit van psychodynamische persoonlijkheidsdiagnostiek. Een vorm van diagnostiek waarbij niet alleen het gedrag en het bewuste beleven van de persoon in kaart wordt gebracht, maar waarbij ook wordt geprobeerd een indruk te krijgen van achterliggende motieven en de onderliggende structuur van de persoonlijkheid. Daartoe is het Ontwikkelingsprofiel, een psychodynamische diagnostische methode op basis van een semi-gestructureerd interview, afgenomen bij een groep patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Het Ontwikkelingsprofiel biedt een overzicht van zowel de pathologische als gezonde aspecten van de persoonlijkheid. Een dergelijke sterktezwakte analyse wordt van groot belang geacht bij het vaststellen van de gewenste aard en intensiteit van de behandeling en is potentieel dus van groot belang voor de indicatiestelling. Het belangrijkste doel van het onderzoek was om de betrouwbaarheid en het voorspellend vermogen van het Ontwikkelingsprofiel te bepalen ten aanzien van het behandelproces en de behandeluitkomst van klinische psychotherapie. Het Ontwikkelingsprofiel werd daartoe afgenomen bij 148 patiënten in het centrum voor klinische psychotherapie ‘De Zwaluw’ van de Symfora groep in Amersfoort. Het Ontwikkelingsprofiel bleek, in tegenstelling tot DSM-IV persoonlijkheidsstoornissen, op betekenisvolle wijze de lengte van behandeling te voorspellen, alsmede een voortijdige beëindiging van de behandeling (drop-out). Primitieve psychodynamische gedragspatronen volgens het Ontwikkelingsprofiel voorspelden tevens therapieverstorend gedrag van patiënten tijdens de eerste maanden van behandeling (schendingen van de behandelingsovereenkomst, impulsief gedrag, woede-uitbarstingen). Ook de afname van symptomen tijdens het jaar behandeling, en het beloop van de klachten gedurende de follow-up periode na de behandeling, werden door het Ontwikkelingsprofiel redelijk goed voorspeld. Dit onderzoek vormt een onderbouwing van de betrouwbaarheid en de validiteit van het Ontwikkelingsprofiel. Het illustreert hoe psychodynamische concepten behulpzaam kunnen zijn bij het begrijpen van psychopathologie en bij het indiceren van de juiste behandeling. Boekbespreking Eelco Muste, Anoek Weertman, Anne-Marie Claassen (red), 2009: Handboek Klinische Schematherapie. Houten, Bohn, Stafleu, van Loghum. 199 p., € 29,50 Werkboek Klinische Schematherapie. Idem. 114 p., € 19,50 door E.M.A.H. Thelosen, klinisch-psycholoog/psychotherapeut GGZE Deze boekbespreking wordt ook gepubliceerd in het NVGP-tijdschrift ‘Groepen’, septembernr. 2010 Alweer een handboek over schematherapie! Terwijl de inkt nog niet is opgedroogd van de recensie van het Handboek Schematherapie (M.F. van Vreeswijk, J. Broersen en M. Nadort) in de Psycholoog van oktober 2009 door Vico Braeckman, en recent het boek Mindfulness en schematherapie (M. Van Vreeswijk, J. Broersen en G. Schurink) , is verschenen, is nu dan het handboek en werkboek Klinische schematherapie op de markt. Beide delen ogen artistiek, met een cover die doet denken aan een geologische kaart, met verschillende aardlagen. De auteurs zijn allen werkzaam bij het Psychotherapeutisch centrum de Viersprong in Halsteren, en voor wie bekend is met de geschiedenis
6
en de behandeling van deze klinisch psychotherapeutische setting, komen oude begrippen en denkwijzen van de milieutherapie, nu gehuld in een schematherapeutisch jasje, heel bekend voor. Het was de Viersprong waar ik meer dan 10 jaar geleden, bij een jubileumcongres, voor het eerst een lezing volgde van Jeffrey Young, de grondlegger van de schematherapie, en meteen gegrepen werd door zijn bevlogenheid bij het presenteren van een pragmatische en integratieve therapie voor cliënten met een persoonlijkheidsstoornis. De Viersprong heeft de afgelopen 10 jaar hard gewerkt om deze therapievorm te implementeren in een van oudsher psychodynamische cultuur, en dit Handboek en Werkboek Klinische schematherapie zijn daar het resultaat van. In het Handboek voor therapeuten worden de schemadomeinen en de daarbij passende basisbehoeften aan veiligheid, verbondenheid, autonomie, realistische grenzen, zelfexpressie en spontaniteit, en de therapeutische attitude van ‘Limited reparenting’ en ‘Limit setting’ ,gebruikt als uitgangspunten voor de inrichting van het therapeutische milieu of de behandelsetting. Iedere afzonderlijke discipline: de psychotherapie, vaktherapie, sociotherapie en systeemtherapie, probeert vervolgens deze uitgangspunten te vertalen naar het eigen vakgebied, en dat betekent voor de leesbaarheid van het gehele boek, dat informatie nogal eens herhaald wordt; de hoofdstukken kunnen echter ook afzonderlijk gelezen worden, vanuit interesse voor het eigen vakgebied. Wat mij verder opviel is dat de afgrenzing tussen de verschillende vakgebieden, niet altijd helder is: de cognitief- gedragstherapeutische en experiëntiële technieken worden zowel door de psychotherapeut, de vaktherapeut als de sociotherapeut gehanteerd. Hier ligt een taak voor de milieutherapeut om mede deze onderlinge grenzen te bewaken. Na de hoofdstukken over de achtergronden, centrale begrippen, doelgroepomschrijving, diagnostische fase en het milieutherapeutisch arrangement van de klinische schematherapie, komen achtereenvolgens de psychotherapie, de vaktherapie, de sociotherapie, en de systeemtherapie, uitgebreid aan de orde. In het hoofdstuk over de achtergronden worden de begrippen van de schematherapie uitgelegd en wordt -weliswaar met argumenten-, ervoor gekozen om te werken met 15 schema’s; ik vind dit verwarrend voor onze -vaak goed geïnformeerde cliënten- omdat het handboek van Young ( J. Young 2005 Schemagerichte therapie) , en de daarbij passende vragenlijst: de Young Schema Questionnaire, 18 schema’s meet; ik pleit voor meer uniformiteit hierin. Dit geldt dit ook voor de modi: in dit handboek wordt gekozen voor 6 modi, terwijl de Schema Mode Inventory 14 verschillende modi meet. Als algehele doelstelling van de klinische schematherapie wordt omschreven: het toewerken naar het Kwetsbare kind en contact maken met de onderliggende emotionele basisbehoeften, en interventies vinden plaats op individueel niveau, op groepsniveau en milieuniveau. Als doelgroepomschrijving richt deze behandeling zich op cliënten met een persoonlijkheidsstoornis met exclusie van de anti-sociale persoonlijkheid-, of chronische As I stoornis, met een GAF score van 55 of lager. In het hoofdstuk over de diagnostische fase worden de verschillende vragenlijsten en technieken toegelicht, die gebruikt kunnen worden, om uiteindelijk tot een casusconceptualisatie en behandelplan te komen; in dit behandelplan wordt ook beschreven wat de doelstelling voor de verschillende therapieonderdelen is. In het milieutherapeutisch arrangement voor klinische schematherapie komen we, zoals gezegd, de bekende milieutherapeutische begrippen tegen: de differentiatie tussen het supportieve, reconstructieve en het sociaaltherapeutische model, en de behandelinterventies op het niveau van het individu, de groep, en de behandeleenheid, en welke consequenties dit heeft voor het behandelprogramma, begrenzing/randvoorwaarden, en de rol van de milieutherapeut hierin; voor degene die bekend is met milieutherapie (Janzing en Kersten 2005 Werken in een therapeutisch milieu) biedt dit hoofdstuk niet veel nieuws. Vervolgens komen de verschillende disciplines aan bod, allereerst de psychotherapie met als competenties: de bewustmaking van de problematiek, psycho-educatie, cognitiefgedragstherapeutische interventies en experiëntiële interventies; van cliënten wordt een actieve inbreng verwacht middels het wekelijks inleveren van schema- en modidagboekkaarten, en de rol van de therapeut is om op actieve wijze op zoek te gaan naar de schema’s en modi van de cliënt, en vervolgens te werken aan verandering hiervan middels groepspsychotherapeutische interventies, meerstoelentechniek, rollenspelen, imaginatieoefeningen in de groep, en individuele psychotherapie; in de individuele psychotherapie worden m.n. de schema’s, die in de therapeutische relatie actief zijn, onderzocht, en vindt empathische confrontatie en ‘limited reparenting’ plaats. Interessant is dat binnen de groepspsychotherapie de eerder genoemde schemadomeinen, als basis(behoeften)overtuigingen (W.R. Bion 1961 Experiences in groups), worden gehanteerd: de therapeut onderzoekt steeds in welk domein groepsgenoten met elkaar omgaan. In de vaktherapie (beeldende therapie, dramatherapie, en psychomotorische therapie) wordt vooral gewerkt vanuit de gezonde kanten van de cliënt, ofwel de modus van de Gezonde volwassene, of het Blije kind; ook bij deze discipline wordt gewerkt met experiëntiële, gedragsmatige en interpersoonlijke
7
interventies, en wordt per schema en modus, uitgewerkt welke technieken voor exploratie en verandering mogelijk zijn. Ook de sociotherapie kan gebruik maken van cognitieve, gedrags- en experiëntiële technieken met hantering van de therapeutische relatie, zowel op het niveau van het individu, de groep en het milieu. Middels casuïstiek worden de verschillende klassieke taakgebieden van de sociotherapeut, zoals regels en afspraken, maaltijden, huistaken, dagopening en –sluiting, en vrije tijd vertaald in schematermen. Tot slot krijgt de systeemtherapie nog een aparte plek, en dit is met recht een aparte plek, aangezien de auteur werkt vanuit een ‘postmodernistische’ visie (Lyotard, 1979), een ‘not knowing position’ (Rober, 2002), uitgaande van de onmogelijkheid om een objectieve werkelijkheid te kennen, en die te vertalen naar de ‘modernistische’ wereld van de schematherapie, die immers wel aan waarheidsvinding doet, zoals bijv. de onderzochte stelling, dat ambulante schema-focused therapy een beter resultaat oplevert bij borderline-cliënten, dan transference-focused therapy (Giesen-Bloo e.a. 2006). Bij herhaling benadrukt de auteur dat het in de samenwerking tussen deze 2 werelden gaat om een ‘nieuw samengesteld gezin’, nieuwe ‘partners met elk hun eigen kinderen’ , welke met respect en voldoende afscherming van hun eigenheid, een verbinding aangaan. Uit de casuïstiek die dient als illustratie van deze verbondenheid in verscheidenheid, wordt mij overigens niet zo duidelijk waarin deze ‘postmodernistische’ visie nu zo verschilt van de ‘modernistische’ : de casus betreft, wellicht niet toevallig, een ‘hervonden familie’, waarbij uiteindelijk, na herenigingsgesprekken met de dochters van een anti-sociale vader, de beslissing wordt genomen niet meer in gesprek te gaan met vader. De ‘not knowing positie’ van de systeemtherapeut in dit proces, is wellicht minder directief dan die van de doorsnee schematherapeut, maar m.i. toch niet van een geheel andere orde. Vervolgens is er nog een hoofdstuk over de rol van het team, waarbij opgemerkt wordt dat er overlap is met het hoofdstuk over milieutherapie, en inderdaad biedt ook dit hoofdstuk geen nieuwe informatie voor degene die vertrouwd is met milieutherapie. Het handboek sluit af met beschouwingen waarin de indicatie voor dagklinische en klinische schematherapie aan de orde komt, de noodzaak tot consensus over het taalgebruik en de begrippen van de schematherapie, en welke impact de implementatie van schematherapie in een klinisch milieu heeft; tot slot worden er aanbevelingen voor onderzoek gedaan, met als interessante vraag of de basisbehoeften en de mate waarin daarin voldaan kan worden, samenhangen met fasen in de groep (van parallelfase tot wederkerigheidsfase: Levine, 1982) Het Werkboek Klinische Schematherapie is geschreven voor cliënten en is een verfraaide uitvoering van wat al sinds 2001 in den lande circuleert als Cursus Schematherapie. Uitgezonderd een aantal typefouten ziet dit werkboek, dat reeds zijn dienst heeft bewezen, er verzorgd en overzichtelijk uit; t.o.v. de oorspronkelijke versie is hij uitgebeid met een aantal handige werkbladen. Concluderend vormen dit Handboek en Werkboek Klinische Schematherapie een aanwinst op het steeds verder uitdijende werkterrein van de schematherapie; voor het opzetten van een schemagericht therapeutisch milieu voor een klinische- of deeltijdbehandeling voor cliënten met een persoonlijkheidsstoornis biedt het veel praktische en theoretische aanknopingspunten; de literatuur daagt uit om ook de vormgeving van je eigen therapeutische milieu weer eens kritisch onder de loep te nemen. Literatuur: Janzing C. en Kersten J. (2005). Werken in een therapeutische milieu. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Young, J.E., Klosko, J.S. & Weishaar, M.E. (2005). Schemagerichte therapie. Handboek voor therapeuten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
8