Nieuwsbrief Glashelder!
Inleiding Het gaat goed met Glashelder! We gaan alweer richting de 35.000 dubbele transcripties en zijn wat het transcriberen betreft dus al over eenderde van het totaal. Oplettende leden van Glashelder! hebben trouwens gemerkt dat dat totaal een paar weken geleden opeens omhoog schoot naar 100.001. Dat komt door de komst van de Bladluizen en van nog een vierde groep, die we nog even geheim houden, waarmee we nu alle glaspreparaten voor het project hebben klaarstaan. Plus één extra, doordat ik me bij het aanleveren van de beelden kennelijk een preparaatje heb verteld, maar 100.001 is ook een fraai aantal. Hoog tijd voor een volgende nieuwsbrief, vol leuke wetenswaardigheden over de collectie, de soorten én ... details over het Glashelder!-evenement dat op 14 juli plaatsvindt en waarvoor alle Glashelder!-leden van harte zijn uitgenodigd. Veel leesplezier! Maarten Heerlien, Projectleider Glashelder!
Nieuwsbrief Glashelder!
Crowd-bijeenkomst, zelf aan de slag met Glaspreparaten! Zoals al aangekondigd willen we zondagmiddag 14 juli een bijeenkomst organiseren voor alle deelnemers van Glashelder! Naturalis is alle invoerders en controleurs van Glashelder! natuurlijk heel dankbaar en organiseert daarom een middag met een lezing en een workshop waarbij alle deelnemers welkom zijn. Uit de enquête van Velehanden zelf, is ook gebleken dat er behoefte was aan rondleidingen en lezingen over het project. Ook is het natuurlijk erg leuk om elkaar op deze manier te ontmoeten en biedt de afsluitende borrel voldoende gelegenheid om over springstaarten, microscopische glaspreparaten etc. na te praten.
Datum: zondag 14 juli
Programma: 10.00 – 15.30 uur: Eventueel vrij museumbezoek 15.45 – 16.00 uur: Ontvangst en welkomstwoord door Maarten Heerlien, projectleider Glashelder! 16.00 – 17.00 uur Programma, met o.a een rondleiding in de Glasstraat, een uitleg over microscopen en zelf aan de slag met glaspreparaten en.... 17.00 – 17.45 uur: Borrel en hapjes Aanmelden is verplicht en kan door voor 8 juli een mail te sturen naar:
[email protected] o.v.v bijeenkomst Glashelder. Vermeld hierbij je naam, e-mail adres en ook de hoeveelheid personen met wie je komt. De bijeenkomst gaat alleen door bij voldoende animo (minimaal 12 personen) Toegang: gratis (tot 4 personen)
Afbeelding 1 Deze mijt is verzameld in Frans Guyana door Lukoschus zelf en zijn student Kok. Het diertje bleek tot een onbekende soort te behoren, die door Lukoschus, Louppen & Fauran in 1973 is beschreven onder de naam Psorergatoides desmodus. De publicatie zelf is overigens pas in 1979 verschenen, de officiële wetenschappelijke naam is dus Psorergatoides desmodus Lukoschus, Louppen & Fauran 1979.
Nieuwsbrief Glashelder!
Mijten verzamelen met Fritz Lukoschus
Alle invoerders die niet uitsluitend springstaarten invoeren zijn zijn naam al tegengekomen: Lukoschus! Een heel ijverige mijtenverzamelaar die graag en veel op expeditie ging en wiens collectie van maar liefst 64.000 exemplaren uiteindelijk bij het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie (RMNH, de voorloper van Naturalis) terecht is gekomen.
Het verzamelen van mijten Lukoschus gebruikte verschillende methoden om mijten te verzamelen. Aangezien hij vooral in parasitaire mijten geïnteresseerd was, moesten in de eerste plaats de gastheren waaraan de mijten vast zaten verzameld worden. Het ging dan vooral om zoogdieren en vogels.
Dr. Fritz Lukoschus (1919 – 1987) begon zijn carrière in Duitsland als bioloog met onderzoek naar bijen. In 1962 kwam hij naar de Universiteit van Nijmegen en verlegde hij zijn onderzoeksfocus naar mijten, en dan met name parasitaire mijten. Tot zijn pensioen heeft hij aan deze universiteit gewerkt, en in de tussentijd zijn enorme collectie opgebouwd. Hij heeft zelf honderden nieuwe mijten beschreven en was echt een wereldspecialist.
De eerste methode is op expeditie het veld in, om daar de gastheren te ‘verzamelen’ (=vangen). De gastheren werden onderzocht op mijten en die werden in potjes met alcohol gestopt. In 1970 was er bijvoorbeeld een langdurige expeditie in Suriname, waarbij met name vleermuismijten verzameld werden (zie afbeelding 2). Tijdens deze expeditie is de grens met Frans Guyana overgestoken en zijn ook daar mijten verzameld, vandaar dat op sommige etiketten het voorgedrukte “Suriname” is doorgehaald en “Fr. Guyana” erbij is getypt (zoals bij afbeelding 1). In 1976 was Australië aan de beurt, met speciale aandacht voor mijten die op buideldieren leven. De grote hoeveelheden preparaten met als verzamelaar ‘Kimberley Exp.’ zijn hiervan
Hoe ging dat verzamelen van al die mijten eigenlijk in zijn werk? Een van de Glashelder!-invoerders, Karel Giesen, heeft jaren met Lukoschus gewerkt en vertelde het een en ander over zijn werkwijze.
Nieuwsbrief Glashelder!
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Dit exemplaar is verzameld tijdens de Suriname
Een mijt die tijdens de Kimberley Expeditie verzameld is.
Expeditie in 1971, van een vleermuis.
het resultaat. Veel van de hier verzamelde mijten bleken nieuwe soorten te zijn, die door Lukoschus en collega’s zijn beschreven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de mijt Psorergatoides australiensis die op een Eptesicus pumilus (een vleermuis) is aangetroffen: Giesen, Lukoschus en Fain hebben deze soort beschreven (zie afbeelding 3).
gewoon blijven zitten en kunnen jaren nadien nog steeds verzameld worden uit de vacht, zolang de gastheer op alcohol of sterk water is gezet. Dit is natuurlijk heel handig bij zeldzame of moeilijk te vangen gastheren. Lukoschus heeft uitgebreide museumtours ondernomen in Europa en de Verenigde Staten om op deze manier mijten te verzamelen.
Het is lang niet altijd makkelijk om veel gastheren te verzamelen, daarom werd in plaats van de dieren zelf ook wel hun nestmateriaal verzameld. Dit materiaal werd in een speciale stellage gedaan: een metalen huishoudtrechter met daarboven een sterke gloeilamp, en eronder een potje met alcohol. De beestjes in het nest kruipen weg voor de hitte en het licht, waardoor ze in de alcohol vallen en onderzocht kunnen worden. Het nestmateriaal moet wel vers zijn, anders zijn alle beestjes dood of weg, maar door de eenvoud van de opstelling kon deze methode ook toegepast worden tijdens expedities. Hiermee kunnen mijten gevangen worden die in de levensfase zitten waarin ze op een andere gastheer overstappen, dit heet het ‘vrijlevend stadium’ (bijv. de tritonymph, ‘trn’ op de etiketten). Een derde en slimme manier van mijten verzamelen is het uitpluizen van gastheren in museale collecties. Vastgebeten mijten zijn tijdens het vangen en bewaren van hun gastheer
Het onderstaande preparaat, afbeelding 4, bijvoorbeeld, komt van een Dromiciops australis (een ‘Monito del Monte’, een buideldier) met het nummer 48805 in de collectie van het museum in Berlijn. De gastheer is op 20 november 1934 gevangen in Peulla in Chili door Wolffhügel. Fain, een bevriende mijtenonderzoeker, heeft de soort mijt aan de hand van andere exemplaren in 1970 beschreven. Dat deze daar niet voor gebruikt is, is te zien aan de afwezigheid van de opmerking holo- of paratype. Lukoschus heeft vervolgens in 1978 dit exemplaar gedetermineerd als een Dromiciolichus chiliensis.
Nieuwsbrief Glashelder!
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Deze mijt is van een in de alcohol bewaarde Monito del Monte
Het nummer 458.21 verwijst naar verdere informatie en is
(Dromiciops australis) afgehaald, lang nadat de gastheer zelf gevangen is.
daarom heel belangrijk. Het wordt ingevuld bij Oude code.
Lukoschus werkte veel samen met andere mijtenonderzoekers, en ruilde exemplaren met hen. Met sommige van deze onderzoekers werkte Lukoschus aan het herkennen en beschrijven van nieuwe soorten. Mensen met wie hij veel contact had komen dan ook regelmatig terug als verzamelaar of auteur op de preparaten, zoals A. Fain (Antwerpen), M. Nadchatram (Kuala Lumpur), X. Misonne (directeur van het Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique) en in de VS o.a. J. Kethley (Field Museum of Natural History, Chicago). Het systeem van etikettering Fritz Lukoschus was heel consequent in de etikettering van zijn preparaten. Het rechteretiket draagt de verzamelinformatie, het linkeretiket de informatie over de mijt zelf. Een persoonsnaam rechts verwijst dus naar de verzamelaar, terwijl linksonder dezelfde naam de determinator van de mijt is. Dat dit systeem helder is, blijkt wel uit de goede manier waarop deze informatie ingevoerd wordt in Glashelder! Bij het invoeren van mijten kom je onvermijdelijk preparaten tegen waarbij het linkeretiket of zelfs beide etiketten volledig ontbreken, zoals afbeelding 5. Sommige preparaten
hebben alleen een met zwarte stift geschreven nummer op het preparaat. Dit is het gevolg van het verzamelen van series dezelfde mijten. Zo’n serie met dezelfde vindplaats, verzameldatum, verzamelaar en gastheer kreeg een nummer toegewezen. Eén of enkele van de preparaten kregen de volledige informatie op het etiket geschreven. Op de rest van de serie werd alleen het nummer geschreven. De informatie werd daarnaast ook nog in de registratieboeken geschreven, waar het met het nummer terug te vinden is. Vandaar dat deze nummers heel belangrijk zijn, in essentie bevatten ze alle beschikbare informatie van het preparaat. Met veel dank aan Karel Giesen!
Nieuwsbrief Glashelder!
Ledenvraag:
Wat gebeurt er met de transcripties? Er zijn inmiddels al meer dan 32.000 glaspreparaten dubbel getranscribeerd. Maar wat doet Naturalis eigenlijk met die gegevens? Nadat de transcripties zijn gecontroleerd en goedgekeurd door leden van VeleHanden, downloadt Naturalis de eindresultaten. We doen dat één keer per maand. Vervolgens plaatsen we de gegevens in onze eigen Collectie Registratie Systeem (CRS). In dit gloednieuwe systeem, dat deels speciaal voor Naturalis is ontwikkeld, worden de gegevens van alle zoölogische objecten uit de collectie van Naturalis opgeslagen en beheerd. Althans: voor zover die gegevens al gedigitaliseerd zijn. Dat is voor het grootste gedeelte van de collectie nog niet het geval, vandaar ook projecten als Glashelder! Over twee jaar moeten de gegevens van 7 miljoen objecten beschikbaar zijn en op de lange termijn die van al onze 37 miljoen collectieobjecten. Voordat de gegevens het CRS in kunnen gaat er nog een kleine bewerkingsslag overheen. De velden in het Glashelder!-invoerformulier zijn een vereenvoudigde versie van de velden in het CRS en er
moet dus eerst nog een match gemaakt worden tussen de twee. Vanuit het CRS verspreiden we de collectiegegevens verder. Op dit moment vooral naar GBIF, de Global Biodiversity Information Facility. Dit is een wereldwijd netwerk waaraan allerlei organisaties biodiversiteitsdata leveren zodat onderzoekers en studenten er mee aan de slag kunnen. Ook Europeana, de bibliotheek voor het Europese digitale erfgoed voorzien we van selecties uit onze collectie. Een eigen platform om de collectie te presenteren heeft Naturalis nog niet. Maar daar wordt hard aan gewerkt: als alles goed gaat lanceren we eind dit jaar een site waarop iedereen in onze digitale collectie kan speuren. De glaspreparaten zullen daar zeker niet ontbreken. Genoemde websites: www.gbif.org en www.europeana.eu
Nieuwsbrief Glashelder!
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Dermatophagoides pteronyssinus (huisstofmijt).
Varroa destructor: een parasiet van honingbijen
Biologische bestrijding in de vorm van roofmijten.
Foto: Gilles San Martin, CC-BY-SA-2.0
(Apis mellifera). Foto: Eric Erbe/USDA-ARS
Afbeelding van www.tuinkrant.com.
Mijten
Electron Microscopy Unit. CC-PD
Mijten, oftewel Acari, zijn kleine spinachtigen waarvan in Nederland ongeveer 1600 beschreven soorten leven. Waarschijnlijk is het werkelijke soortenaantal nog enkele honderden soorten hoger, omdat nog niet alle Nederlandse mijten onderzocht zijn. Het is een bijzonder diverse diergroep in leefgebied, leefwijze en voedingspatroon. Er is vrijwel geen organische stof op aarde die niet door mijten wordt benut, ze gaan van parasiet tot detritivoor (levend van dood organisch materiaal). Op de hele wereld zijn er circa 50.000 soorten beschreven, maar het totaal aantal verwachte soorten ligt tussen de 100.000 en 500.000. Er zal nog veel onderzoek moeten gebeuren voordat er een goed beeld van de hele groep is ontstaan. Mijten zijn vooral bekend van hun invloed op de landbouw en de gezondheid van mensen. De bekendste mijt is misschien wel de huisstofmijt (Dermatophagoides pteronyssinus, afbeelding 1), die uitwerpselen produceert waar veel mensen
allergisch voor zijn. Schurft wordt veroorzaakt door de schurftmijt en huisdieren kunnen geplaagd worden door de oormijt, die in oorsmeer leeft. Er zijn vele soorten mijten die parasitair op dieren leven en deze kunnen ziekten en andere parasieten zoals lintwormen overbrengen. De gevaarlijkste voor de mens zijn de teken. De schapenteek (Ixodes ricinus) brengt niet alleen de ziekte van Lyme over, maar ook een aantal andere ziektes waaronder een vorm van encefalitis (hersenontsteking). Het is daarom van belang dat er onderzoek gedaan wordt naar deze groep. Andere mijten hebben een schadelijk effect in de landbouw. Gewassen worden aangetast door bijvoorbeeld de bonenspintmijt (Tetranychus urticae) of de fruitspintmijt (Panonychus ulmi). Honingbijen hebben te lijden van de varroamijt (Varroa destructor, afbeelding 2). Opgeslagen voedsel en textiel kunnen worden aangetast door mijten uit de groep Astigmatina. Mijten kunnen dus een nadelig economisch effect hebben.
Nieuwsbrief Glashelder!
Er zijn ook gunstige effecten van mijten bekend. Sommige roofmijten uit de familie Phytoseiidae voeden zich met mijten die schadelijk voor de landbouw zijn. Deze roofmijten worden ingezet als biologisch bestrijdingsmiddel in de kasteelt (afbeelding 3). Andere mijten zijn door hun gevoeligheid voor verontreiningen een nuttige indicator voor bijv. waterkwaliteit (watermijten - Hydrachnidia). Mosmijten (Oribatida) zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de afbraak van organisch materiaal in de bodem. Tegelijk zijn ze gevoelig voor verontreining met zware metalen en voor intensieve landbouw. Het verdwijnen van deze soorten uit de bodem kan problemen geven omdat dode organische stof niet meer goed opgeruimd wordt. Door deze verschillende effecten van mijten is het van belang dat er meer onderzoek naar deze groep gedaan wordt. Door de informatie van de collectie te registreren wordt de collectie beter ontsloten en kan er makkelijker onderzoek gedaan worden.
Informatie afkomstig uit: ‘De Nederlandse Biodiversiteit’, nr. 10 in de serie ‘Nederlandse Fauna’, en van nederlandsesoorten.nl.
Nieuwsbrief
Het holotype van Sminthurinus alpinus bisatosus.
Een jeugdig paratype van Sminthurinus alpinus bisatosus.
Glashelder!
Uitgelicht De springstaartencollectie gaat als een speer: 23.000 preparaten zijn al ingevoerd (21 juni). Sommige preparaten zijn extra interessant, zoals dit exemplaar. Zoals veel van de andere springstaarten is deze door het echtpaar Ellis verzameld in Griekenland (Ellas), waar ze in oktober 1972 op expeditie waren. Het speciale aan deze springstaart is dat deze benoemd is tot het holotype, hét belangrijkste exemplaar, van de Sminthurinus alpinus bisatosus. Dit is een ‘n.ssp.’, een nieuwe subspecies (ondersoort). De soort Sminthurinus alpinus bestond al, maar bij verder onderzoek ontdekte Ellis dat binnen de soort een subgroep bestond. De kenmerken van deze ondersoort zijn beschreven aan de hand van dit exemplaar. Ellis heeft deze soort benoemd in 1975 (‘det. W.N. Ellis 1975’) en vervolgens in 1976 gepubliceerd. Op het moment van benoemen lag die publicatie nog in de toekomst, vandaar dat er bij dit soort types geen auteur+jaartal bij de naam staat. Het ‘n.sp.’ of ‘n.ssp.’ geeft dus een moment van nieuwe wetenschappelijke ontdekking aan!
Voor meer informatie over types, zie de veelgestelde vragen pagina op de website: http://velehanden.nl/content/files/ index/name/Glashelder_FAQ.pdf
Nieuwsbrief Glashelder!
Ledenvraag:
wat is een type? Als een specimen een type is, betekent dit dat dit exemplaar gebruikt is om de soort te beschrijven en de naam te geven. Er zijn meerdere soorten types. Het belangrijkste type is het holotype, het voorbeeldexemplaar waarop de soort beschreven is. Het allotype is een exemplaar van een ander geslacht dan het holotype-exemplaar. Er kunnen ook meerdere exemplaren gebruikt zijn voor de soortbeschrijving naast het holotype, deze ‘hulptypes’ zijn paratypes. De soortbeschrijving kan ook gebaseerd zijn op meerdere exemplaren in gelijke mate zonder dat er een holotype is aangewezen, deze heten dan syntypes. Als vervolgens één van de syntypes toch specifiek uitgekozen wordt, wordt deze lectotype genoemd. De overige syntypes heten dan paralectotype. Cotype is een oude naam voor zowel syn- als paratype. Bepaalde diersoorten kennen verschillende stadia waarin ze er heel anders uitzien (rups, pop, vlinder). Deze stadia kunnen vertegenwoordigd zijn in een type-serie, en heten dan hapantotype. Er zijn ook situaties bekend waarbij het holotype en de syntypes allemaal verloren
zijn gegaan, bijvoorbeeld door brand. In dat geval wordt er een nieuw exemplaar als type aangewezen, het neotype. Een topotype tenslotte is geen officieel type, het gaat hier om een exemplaar gevonden op dezelfde locatie als het holotype, en staat daarom niet in de typelijst. Type-exemplaren worden traditioneel herkenbaar gemaakt door een kleurcode te gebruiken. Dit kan zijn met een los stickertje, de kleur van de tekst of de kleur van het etiket zelf. Rood is een veel gebruikte signaalkleur hiervoor. Echter, niet alle etiketten met een rode tekst of sticker zijn typeexemplaren: dit is alleen het geval als het woord ‘type’ erop geschreven staat. Meer informatie over types en wetenschappelijke naamgeving kunt u vinden op www.science.naturalis.nl/collections/ schatten-van-ncb-naturalis/naamgeving