Nieuwsbrief Diversiteit 2013 – 4 Nelson Mandela zal voor altijd blijven gelden als de ongekroonde koning van de diversiteit in de breedst mogelijke betekenis en van de multiculturele samenleving. Niemand kon er omheen en kan dat ook in de toekomst niet meer. Iedereen die maar iets te betekenen heeft, heeft zich de afgelopen dagen zo in superlatieven over Mandela uitgelaten dat ze zich van hun standpunt dat “de multiculturele samenleving is mislukt” zullen moeten distantiëren. Zij zullen nu de belangrijkste boodschap van Mandela, om deze ideeën om te zetten in politiek beleid, werk moeten maken. En dat dat ook voor ons land hard nodig is bleek de afgelopen weken toen de discussies rond de discriminatoire trekken van de Nederlandse samenleving in alle kleuren zijn langsgekomen. Het begon met enige kritische opmerkingen van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa en van de nationale ombudsman Brenninkmeijer naar aanleiding daarvan. De al jaren langzaam toenemende felheid in de discussie over Zwarte Piet bereikte een hoogtepunt en nog een aantal onfrisse gebeurlijkheden, laten zien dat we ons maar moeilijk in de gevoelens van anderen kunnen verplaatsen en dat onze vrijheid van meningsuiting toch meer moet zijn dan alles maar zeggen wat je vindt. In de Mandela-herdenkingscolumn van Tommy Wieringa in de Gelderlander vond ik : “Vanaf Curacao schreef Boeli van Leeuwen eens over ons: “Wanneer ik Nederlandse kranten lees, ontkom ik niet aan de indruk, dat Nederlanders zowel tegen discriminatie als tegen negers, Marokkanen, Molukkers en Turken zijn. Ze zijn zowel tegen discriminatie als tegen enge katjangs, rare spleetogen en vreemde kroeskoppen.” De scherpe blik van buiten is nodig om het dichtbije te kunnen zien.” En uit de column van Ben Tiggelaar in de NRC “De drie heiligen van deze tijd” de volgende twee citaten : “Mahatma Gandhi, Martin Luther King en Nelson Mandela. Het zijn de drie meest gebruikte – en wellicht ook misbruikte – voorbeeldfiguren in businessboeken en leiderschapsseminars. Er gaat geen week voorbij of ik hoor, zie of lees wel een managementdenker die zijn punt illustreert door het aanhalen van een van deze drie myhische personen.” “ Het is meer dat we door de verhalen over Mandela, zoals kerkgangers door een bijbelverhaal, in gedachten houden dat de echte waarde van het menselijk leven niet te vangen valt in titels, salarissen en lease-auto’s. Dat er grootsere dingen mogelijk zijn dan werken aan aandeelhouderswaarde. Gandhi, King en Mandela herinneren ons eraan dat rechtvaardigheid, opoffering en vergeving hogere waarden zijn dan aanspreken , afrekenen en afserveren. En wat is er mis mee dat de werkenden der natie zich hier bij tijd en wijle op laten wijzen. Waarom dan toch die neiging tot ironie? Omdat ik soms op dinsdag King gebruikt zie worden om verkopers van kantoorartikelen aan te moedigen, op woensdag Gandhi om projectleiders bij de belastingdienst een hart onder de riem te steken en op vrijdag Mandela om managers in de zorg te stimuleren om efficiënter te werken. Op
zaterdag denk ik dan : een beetje meer eerbied graag voor onze hedendaagse heiligen. In ieder geval de komende dagen.” Op 15 oktober 2013 verscheen bij de Raad van Europa :“het vierde rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie over de situatie in Nederland”(ECRI). www.raadvaneuropa.nlvertegenwoordiging.org/raad-van-europa Naast veel waardering voor wat er in Nederland op dit terrein gebeurt, zijn er ook wat kritische noten gekraakt. Het meest verontrustende dat de commissie heeft waargenomen is de verslechtering in het maatschappelijk klimaat betreffende de discussie over de positie van seizoensarbeiders en buitenlandse migranten uit Oost-Europa en over de Islam en de Moslims. Dat veroorzaakt ook verstoring in de kansen voor tweede en derde generatie Marokkanen en Turken op de arbeidsmarkt en de nog steeds bestaande discriminatie bij de toegang in de horeca-gelegenheden. Daarnaast wordt aangegeven dat integratie in Nederland weliswaar wordt gezien als een proces dat van twee kanten moet komen, maar dat de nadruk en de verantwoordelijkheid in toenemende mate eenzijdig wordt gelegd bij de (tweede en derde generatie)-migranten. In onze derde nieuwsbrief van 2012 en de eerste nieuwsbrief van 2013 hebben we gewezen op de studie van Crul waarin dezelfde kritiek werd geuit. Om dit aan te pakken wordt zowel door de commissie als door Crul gevraagd om een integrale aanpak en het zorgen voor “facilitering van de eis tot participatie van de klassieke minderheidsgroepen zoals Surinaamse Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse Nederlanders.” Waaraan we nu ook de Chinese Nederlanders kunnen toevoegen, zoals op 6 december in de NRC was te lezen. Daarin stond een artikel van NRC-redacteur Maral Noshad Sharivi, naar aanleiding van de rel rond Gordon, waaruit het volgende citaat : “ De Chinese gemeenschap heeft kritiek. Dat hoorde je vroeger niet. Er is dan ook iets veranderd. De jongste generatie Chinezen is opgegroeid tussen Hollanders, zit op Nederlandse scholen en sportverenigingen. Hun ouders waren nauwelijks geïntegreerd. Die werkten in restaurants, hebben hooguit middelbare school, spreken gebrekkig Nederlands. Maar ze moedigen hun kinderen aan hoge cijfers te halen en te studeren. Die hebben nu opeens kinderen met hoge opleidingen , die financieel onafhankelijk zijn en meedraaien in de Nederlandse samenleving.” Deze van verschillende kanten gesignaleerde ontwikkeling draagt ook bij aan de toenemende felheid in de discussie; de gevestigde groepen van minderheden roeren zich voor het eerst en daar moeten Nederlanders aan wennen! In het artikel van Sharivi zegt de masterstudente Cheng Wang (25), wier ouders jarenlang een restaurant in Den Haag hadden, dat ze blij is dat er nu discussie over discriminatie is. “Ik ben er trots op Chinees te zijn en vier talen te spreken. Vroeger kenden ze ons alleen van de restaurants. Nu speelt China op het wereldtoneel.” Verder maakt de ECRI zich zorgen over de ontwikkeling in Nederland tot meer segregatie in de Nederlandse scholen. Ondanks maatregelen van de overheid blijft deze tendens zich voortzetten Er blijven in sommige scholen hoge concentraties van leerlingen die tot achtergestelde groepen behoren , hetgeen niet alleen verklaard kan worden door sociaal-economische achtergronden. Nederlandse ouders uit gemengde wijken kiezen voor hun kinderen vaak scholen in andere wijken (“white flight”). Zij ziet segregatie echter ook in de etnisch homogene wijken; daar heeft het te maken met sociaal-economische factoren en in het bijzonder met segregatie in de
huisvesting. Het verschijnsel is ook een neven-effect van de vrije schoolkeuze voor ouders in de wet. De Nederlandse overheid doet er wel wat aan door gemeenten te interesseren voor het aanpakken van projecten, maar haar invloed is beperkt. De ECRI verwelkomt de initiatieven van de overheid tot verbetering van het onderwijs op het gebied van taal en rekenen in scholen met een belangrijke groep leerlingen uit etnische minderheden. Zij wijst er met nadruk op dat deze initiatieven hand in hand moeten gaan met maatregelen die segregatie tegengaan om te komen tot het afnemen van vooroordelen, het toenemen van de acceptatie van mensen met een andere etnische achtergrond en om uiteindelijk een grotere integratie te bereiken. Hiervoor zou de overheid, zo mogelijk, extra inspanningen moeten verrichten. (Op 10 december 2013 heeft de regering een Nationaal Actieplan Mensenrechten gepresenteerd, waarop we in de eerste nieuwsbrief van 2014 terugkomen) Het probleem van de toenemende segregatie in scholen was een belangrijk punt in het rapport van de OnderwijsRaad : “Een smalle kijk op onderwijs”, dat hierin onlangs de stand van Educatief Nederland 2013 weergaf. Zij ziet in het huidige onderwijs drie risico’s en formuleert drie uitdagingen, die zij als essentieel ziet voor het onderwijs van de toekomst. Eerste risico De raad constateert dat in de afgelopen periode de aandacht eenzijdig gericht was op meetbare doelen, in het bijzonder taal- en rekenprestaties. Er was veel minder beleidsaandacht voor het bredere vakkenaanbod en voor algemene vorming, en (in het mbo) voor de beroepspraktijk-vorming. Meetbare doelen zijn de maatstaf geworden voor de kwaliteit van het onderwijs. De raad roept op discussie te voeren over wat het Nederlandse onderwijs leerlingen en studenten moet meegeven. De raad vindt dat zowel overheid als onderwijsinstellingen te weinig visie heeft op de onderwijsdoelen van het onderwijs. Ze dienen zich af te vragen welke kwaliteit scholen moeten realiseren, en op welke domeinen en met welke middelen. Moet het onderwijs zich richten op zo hoog mogelijke kwaliteit in een klein aantal vakken, of op kwaliteit over de volle breedte? Op stabilisering van de verworven economische positie of op innovatie? Op excellentie van enkelen of op kansen voor iedereen? Hoe is te meten of de doelen op een efficiënte manier zijn gehaald? De keuze voor onderwijsdoelen is niet alleen afhankelijk van de beschikbare middelen. Onderwijskundige en pedagogische afwegingen spelen nadrukkelijk ook een rol. Tweede risico Een overheid die voor prestatieverhoging te veel inzet op structuren, regels en formele instrumenten, kan de vrijheid van onderwijs aantasten. Scholen moeten vanuit hun eigen visie een voor hun leerlingen passend onderwijsaanbod kunnen realiseren en de kwaliteit ervan waarborgen. De overheid moet de kwaliteit op stelselniveau bewaken. De keuze van de school en de identiteit passen niet in het huidige kwaliteitsoordeel. Voor meer variatie en vernieuwing in het onderwijs is dan ook een kwaliteitsoordeel nodig dat verder gaat dan de cognitieve prestaties. De raad vindt dat in het oordeel moet worden meegenomen of onderwijsinstellingen eigen keuzes maken, en hoe ze die uitdragen en waarmaken. Daarbij zijn niet alleen de keuzes in het vakkenaanbod van belang, maar ook in de manier waarop scholen leerlingen helpen hun
persoonlijkheid of hun beroepsidentiteit te vormen. Vorming en identiteit zijn aspecten van kwaliteit en moeten als zodanig worden gerespecteerd in wet- en regelgeving – zolang de deugdelijkheid van het onderwijs niet in gevaar komt. Derde risico De nadruk op cognitieve prestaties dreigen ten koste te gaan van leerlingen en studenten die niet goed scoren op basisvaardigheden. Deze jongeren kunnen zich ondergewaardeerd voelen. Meer aandacht voor de brede doelstelling van het onderwijs kan dit voorkomen. Verdiensten en maatschappelijk succes lopen steeds meer via het pad van goede prestaties in het onderwijs – en meer in het bijzonder via centrale toetsen en examens voor taal en rekenen. Een ééndimensionale prestatienorm kan daarom zorgen voor een forse aanslag op de eigenwaarde van jongeren die hieraan niet voldoen. Zij falen in het meritocratische ideaal, waarin individuele verdiensten iemands maatschappelijk positie bepalen. De goede presteerders hebben minder reden om solidair te zijn met de minder presterenden; de gedachte is dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is en dat wie zich inzet, wel op de juiste plaats terecht komt. Uit onderzoek blijkt echter dat niet alleen talent en inzet bepalend zijn. Vooral het cultureel kapitaal en de hulpbronnen die ouders hun kinderen kunnen bieden, zijn factoren voor schoolsucces. Ondanks het feit dat het Nederlandse onderwijs een emancipatorische functie heeft, is de sociaal-economische status nog steeds in hoge mate bepalend voor het opleidingsniveau van kinderen. Het (typisch Nederlandse) vroege keuzemoment voor vmbo, havo en diverse vormen voor vwo accentueert de cognitieve verschillen die tussen leerlingen van verschillende sociale achtergronden, en dreigt nu – door de scherpere selectie in eerste klassen - ook de sociale verschillen te vergroten. Om bovenstaande risico’s te verkleinen, formuleert de Onderwijsraad drie uitdagingen voor het onderwijsbeleid in de komende jaren. Uitdaging 1 Om brede kwaliteit in onderwijs inzichtelijk te maken, zijn verschillende indicatoren nodig. De raad vindt dat beleidsmakers, scholen, leraren en andere betrokkenen deze gezamenlijk moeten ontwikkelen, gebruikmakend van bestaande kennis. Ook doen ze er goed aan nieuwe kennis op te bouwen. Scholen leggen nu nauwelijks verantwoording af over wat zij doen in (keuze)vakken waarin leerlingen geen eindexamen doen (bijvoorbeeld aardrijkskunde, maatschappijleer of geschiedenis). Hetzelfde geldt voor de inzet op vaardigheden (samenwerking, flexibiliteit, creativiteit, planning en culturele sensibiliteit). De raad is geen voorstander van het landelijk vastleggen van zo veel mogelijk prestatie-indicatoren. Indicatoren moeten enerzijds recht doen aan de context waarin het onderwijs heeft plaatsgevonden, en anderzijds de overheid inzicht geven in de kwaliteit van het onderwijs. Ook voor onderwijsinstellingen zelf zijn landelijke gegevens belangrijk als benchmark. De raad pleit voor verschillende indicatoren: getalsmatige voor de beoogde leeropbrengsten, en andere die inzicht geven in het onderwijsproces (omschrijving van de leeromgeving bijvoorbeeld) of in de gepleegde inspanningen (de begeleiding van leerlingen en studenten bijvoorbeeld). Scholen kunnen bij het realiseren van hun doelen beter gebruik maken van (wetenschappelijk) onderzoek. Er is kennis beschikbaar over de effecten van onderwijsuitgaven op prestaties, over factoren die het onderwijsproces beïnvloeden
(welke interventies of programma’s hebben succes?) en over schoolontwikkeling (het ‘lerend vermogen’ van leraren, schoolleiding en de organisatie als geheel). Tegelijkertijd is het belangrijk dat onderwijsinstellingen nieuwe kennis ontwikkelen over wat wel werkt in het onderwijs en wat niet. Uitdaging 2 Meer variatie in het onderwijsaanbod vraagt om een overheid die beter stuurt op hoofdlijnen, maar ook om instellingen die op professionele manier eigen keuzes maken. Meer ruimte voor instellingen om keuzes te maken, veronderstelt dat bestuurders, schoolleiders en leraren doelen kunnen expliciteren. Ze kunnen er middelen aan koppelen en bereikte resultaten monitoren. De professionaliteit van onderwijsorganisaties is een terugkerend agendapunt, maar verschillende beleidsdossiers stranden op de kwaliteit van leraren, schoolleiders en –bestuurders. De raad vindt dat meer eisen gesteld moeten worden aan de onderwijsprofessionals in alle sectoren van het onderwijs. Uitdaging 3 Niet iedereen hoeft te excelleren op het cognitieve domein. De samenleving heeft ook behoefte aan creativiteit, probleemoplossend vermogen, samenwerking, culturele en morele sensitiviteit, zorgzaamheid en vakmanschap. Om de eigenwaarde van alle jongeren te bevorderen en iedereen optimale levenskansen te bieden, is meer waardering voor deze capaciteiten nodig. Waardeer vakmanschap in het onderwijs en daarbuiten. Benut de mogelijkheden van persoonlijke differentiatie. Zorg dat leerlingen van verschillende achtergronden elkaar treffen. De keuze voor categorale klassen kan, vanuit het oogpunt van individuele excellente leerlingen, een goede zijn. Zij krijgen optimale kansen op goede schoolresultaten. Tegelijkertijd gaat deze keuze ten koste van de (gelijke) kansen van andere groepen. Een brede brugperiode biedt de mogelijkheid om ; op te stromen’. Welke groep prioriteit krijgt, is een beleidskeuze die nu vaak op schoolniveau wordt gemaakt – vaak met verwachte effecten van toezicht in het achterhoofd. De raad vindt dat ook de rijksoverheid hierover moet nadenken. (Voor het hele rapport zie www.onderwijsraad.nl )
Op de OnderwijsconferentieNL2025 “Een succesvolle (school)loopbaan: dankzij of ondanks onderwijs” die op 25 november in Den Haag werd gehouden stond als eerste spreker de voorzitter van de Onderwijsraad Geert ten Dam op het programma, die het pleidooi van de raad om sociale gelijkheid in het onderwijs te bevorderen, om zo de aanwezige tweedeling in het onderwijs te bestrijden, overtuigend neerzette. (zie hierboven onder ‘een smalle kijk op onderwijs ‘) Ook het panel bestaande uit Rinda den Besten (PO-Raad), Simon Steen (VBS), en de Kamerleden Tanja Jadnanansing (PvdA) en Karin Straus (VVD) pleitte eveneens voor het bevorderen van de sociale gelijkheid in het onderwijs en het tegengaan van segregatie. Rinda den Besten constateerde dat er in Nederland al een snelle scheiding is van basisscholen met een overwegend witte kinderopvang en basisscholen met een overwegend zwarte voorschool. Zij benadrukte het belang dat kinderen samen opgroeien en er geen scheiding ontstaat tussen zwart en wit. (H.B.:Vergelijk ook het onderzoek van Crul, in eerdere nieuwsbrieven met
vergelijking naar de oplossing in Frankrijk en Zweden.)“Een proces van onderop, om te komen tot Integrale Kindcentra waarin kinderen op goede wijze kunnen worden overgedragen aan het vervolgonderwijs, kan hiertoe bijdragen”, aldus Simon Steen. Alle sprekers pleitten ervoor om achterstandsscholen meer in verbinding te brengen met goede niet-achterstandsscholen. Daarnaast sprak Gerard Baars (directeur Risbo) over “Invloed van de leeromgeving als succesfactor van allochtone studenten”. Hij stond stil bij onderzoek (promotie Rick Wolff eind november) op de Erasmus Universiteit in Rotterdam naar aanleiding van het duidelijk achterblijven en afhaken van allochtone studenten; een algemeen verschijnsel bij hogescholen en universiteiten. Uit het onderzoek bleek overduidelijk dat de bepalende omgevingsfactor is de kwaliteit van docenten om goed onderwijs te kunnen geven aan allochtone studenten. Om succes te boeken is het van belang dat er duidelijke sturing is door betrokken docenten en begeleiders en dat het vraagt om kleinschalige onderwijssituaties. In het onderzoek was de studenten gevraagd wat volgens hen goede docenten zijn. Er kwam een hele waslijst uit : docenten moeten voldoende kennis hebben van de verschillende culturen waar ze mee te maken hebben; ze moeten bewust intercultureel zijn ingesteld; geloven in de multiculturele samenleving; dat ze zich bewust zijn van , respect tonen voor de verschillende culturen, die verschillen accepteren en ook de verschillen tussen die verschillende culturen. Daarbij moeten ze de vaardigheid hebben om met alle studenten om te kunnen gaan en interesse te hebben in de verschillende culturen. De eigenwaarde van de studenten weten te versterken door vanuit hun motivatie hen aan het werk te zetten. Verder moeten ze natuurlijk ook nog ‘open minded’ , flexibel, vriendelijk , enthousiast zijn en geduld hebben. En er moet een pedagogisch responsief klimaat zijn. Bij de 9 docenten die aan het onderzoek hadden meegedaan kwamen in grote lijnen dezelfde beroepsvereisten naar voren. De eerste ervaringsresultaten naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek waren zeer positief. Er zijn dus duidelijk maatregelen te nemen op hogescholen en universiteiten om succes te bevorderen en uitval te voorkomen bij met name jongeren met andere culturele achtergronden. Er werden verschillende ‘Best Practices’ gepresenteerd. Zo ging Fouad Sidali, presentator en eindredacteur van “Dichtbij Nederland” Hij ging dieper in op het belang van het (willen) ontdekken van talenten en al jong te investeren in leerlingen om succes te garanderen. Hij had een stimulerende moeder die hem meegaf als Marokkaans jochie van drie altijd antwoord te geven als er iets wordt gevraagd. Een kleuterjuf die hem volledig accepteerde en veel interesse in hem en zijn familie toonde en veel in hem had geïnvesteerd. (“Mijn belangrijkste ervaring in mijn leven geweest.”) Hun gezin was het enige allochtone gezin in de buurt en ze werden door de buren positief benaderd. Kleuterschool ging goed; lagere school idem, alleen de verwijzing van het schoolhoofd naar de lts werd door de vader niet geaccepteerd. (“Deze jongen gaat doen wat hij kan.”) Alle vriendjes van de school gingen naar de lts. Dat waren geen mindere jongens en meisjes, maar ze waren wel erg in zichzelf gekeerd. Op havo werd hij erg negatief benaderd met name door de scheikunde leraar en dat had een slechte invloed op zijn resultaten van toen. Met hangen en wurgen journalist geworden. Zijn belangrijkste boodschap : “Geloof vooral in jezelf; laat je niet
ondersneeuwen”. “Kom vooral voor jezelf op, hetgeen ik geleerd heb in de speelhoek bij de kleuterjuf.” Er werden nog een aantal video’s vertoond van interviews met verschillende succesvolle personen, die zeer de moeite waad waren . Deze kunt u zien op www.onderwijsconferentieNL2025.nl Verder legde Anton Philips, voorzitter van de Stichting Emergo, aan de hand van zijn eigen ervaringen uit hoe belangrijk motivatie is voor succes. Het doen van passend werk en de kracht van motovatie is de kracht tot succes en tevredenheid in je werk. Decanen in het onderwijs moeten middelen aangeboden krijgen waarmee ze studenten kunnen motiveren en hun ambities kunnen ontdekken, zodat ze de juiste keuze maken voor een vervolgopleiding. Meer informatie over het werk van die stichting op www.stichtingemergo.nl Enige tips tot besluit: De volgende uitzendingen, voor zover u ze hebt gemist, zijn voor “Diversiteit” van belang om via “Uitzending gemist” te bekijken.: “Het grote racisme experiment” dat op 7 november 2013 werd uitgezonden op Ned 3 van 21.00 tot 22.30 uur. BNN verricht ‘het grote racisme-experiment’, naar het voorbeeld van de Amerikaanse lerares Jane Elliot. De dag na de moord op Martin Luther King verdeelde zij de klas in blauw- en bruinogige leerlingen. Niets vermoedende jongeren ondergaan racisme-experiment. Wat doet dat met de groep? Goede begeleiding is wel uiterst belangrijk, gezien de spanningen die ontstaan. “Andere tijden” van 8 december Ned.2 21.20-22.00 uur. Inzake transseksualiteit blijkt Nederland een gidsland te zijn geweest, al moesten de pioniers hard opboksen tegen onwetendheid en stigmatisering. In den beginne, vanaf 1975, was het juist de protestantse Vrije Universiteit die daarin vooropliep. Yuri Ohlrichs is seksuoloog werkzaam bij Rutgers WPF en co-auteur van “Zwijgen is zonde”, een deze maand verschenen handleiding voor iedereen die seksuele vorming verzorgt in religieus en cultureel diverse groepen. Voor deze nieuwsbrief : Herman Brinkhoff , secretaris Commissie Diversiteit