nie uw sb rie f jaargang 7, juni 2007
013 1 Voorwoord 2 Het bedrijventerrein 4 Cultuurhistorie en industrie 6 Nedinsco 8 Strijp-S 10 Las Palmas 12 Bedreigd 20 Verschenen 21 Foto-overzicht 22 DOCOMOMO Nederland
De Fabriek Thema van deze nieuwsbrief is De Fabriek. Het verbeteren van het lot van de arbeider was een van de grote ambities van de moderne beweging. Dit uitte zich vooral in het streven naar een betere woning en woonomgeving. Maar hoe zat het met de werkomgeving, en was men eigenlijk wel bezig met de arbeid zelf? Eind 19e eeuw was juist de gebrekkige kwaliteit van de arbeid de reden voor de engelse Arts & Crafts beweging om het persoonlijke, artistieke ambacht in ere te herstellen, wat de ontwerpers van het Bauhaus vervolgens inspireerde tot het artistieke industriële product. Moderne architecten hielden zich vanaf die tijd vooral bezig met goede arbeidsomstandigheden en omarmden de moderne efficiënte productiewijze volgens de theorieën van het Taylorisme. De fabrieksbouw fungeerde zelf vaak als laboratorium voor het ontwikkelen en uitproberen van nieuwe bouwtechnieken en –materialen. Toch heeft de fabriek nooit de systematische aandacht gekregen die bijvoorbeeld de woonwijk wel kreeg. Werd na de opdeling van de stad in zones voor wonen, werken, verkeer en recreatie het probleem van de werkplek als een opgelost probleem beschouwd? In deze nieuwsbrief aandacht voor de architectuur van het bedrijventerrein, voor monu mentenbeleid met betrekking tot het industrieterrein, en een aantal ‘case studies’. Bij het sluiten van de pers bleek dat de toekomst van Weverij De Ploeg onzeker is: net één van die mooie, van optimisme vervulde fabrieksgebouwen waar er zo weinig van zijn.
23 DOCOMOMO International
24 GEZOCHT!!!
Fabrieksgebouwen Manchester, 1826
de fabriek
Wordt het bedrijventerrein ooit nog een architectonische opgave? De redactie van Docomomo heeft de vraag gesteld hoe het toch komt dat de moderne architecten zo weinig vernieuwend zijn geweest, op een enkele uitzondering na, in de ontwerpen voor bedrijfsgebouwen. Een ogenschijnlijk simpele vraag maar minder eenvoudig te beantwoorden. Hieronder wordt een aanzet gedaan zonder volledig te willen zijn. Aspecten die mee hebben gespeeld bij de bepaling van het werkveld van de architectuur in Nederland na 1900 komen evenwel aan de orde.
nieuwsbrief 013
Stef van der Gaag
2
Midden in de jaren tachtig van de vorige eeuw werd Nederland verrast door het bericht dat de beroemde architect Ricardo Bofill met zijn bureau Taller de Arquitectura een bedrijfsgebouw ging ontwerpen in Hardinxveld Giesendam. Bofill was vooral bekend geworden door zijn neo classicistische bouwwerken, zijn ‘grand ensembles’ in de voorsteden van Parijs en zijn grote openbare gebouwen in Barcelona. Diezelfde Bofill zou in opdracht van vervoersbedrijf Backs ‘de discussie over de monotonie van bedrijventerreinen voorgoed een andere wending geven’, zo ongeveer luidde het persbericht. Alleen goede architectuur kon immers de saaiheid en leegheid van deze terreinen bestrijden. De gehate anonieme dozen langs de snelweg zouden definitief tot het verleden kunnen behoren. De opdrachtgever had een fijne neus voor publiciteit en bereikte ermee dat de aandacht voor even op zijn bedrijf werd gevestigd. Inmiddels heeft een ander bedrijf het pand
betrokken en valt het nauwelijks nog op temidden van de overige bedrijfsgebouwen die zich verdringen om aandacht op de ‘zichtlocatie’ langs de A15. Bofill zou alleen nog op de locatie van het oude stadhuis te Den Haag woningbouw realiseren. Richard Meijer bouwde aan het Spui een nieuw gemeentehuis op de plaats van een voormalig kantoorgebouw van de hand van architect J.B. Bakema.
Wonen en werken Architecten en bedrijfsgebouwen, het lijkt een combinatie die maar weinig voorkomt. Woningbouw daarentegen bleef vanaf het begin van de twintigste eeuw het belangrijkste werkterrein van de Nederlandse architecten. De ‘Nieuw Zakelijke’ architecten, maar ook zij die tot de Amsterdamsche School behoorden en degenen die meer in de lijn van Berlage werkten, zij allen hielden zich vooral bezig met woningbouw. Met woningbouw werd de stad gemaakt, zo leek het. Tafuri wees al op de rol die de Woningwet heeft gespeeld in Nederland. Deze wet maakte het van af 1901 mogelijk dat gemeenten de plaag van de verkrotting konden aanpakken op voorwaarde dat de stadsuitleg voortaan planmatig werd aangegeven. De weg naar staatsinterventie in de woningbouwsec tor werd geopend met subsidies voor gemeenten en woningbouwverenigingen die al vanaf het einde van de negentiende eeuw werden opgericht. De Woning wet werd gebruikt als een anticyclisch instrument voor de bouwsector. In fasen van neergang werd de bouweconomie opgejut. Niet toevallig vond het staats ingrijpen plaats tijdens de crisisjaren en de jaren van sociale onrust. Zo werd in de jaren rond de oorlogscri sis tussen 1917 en 1920 de wet het meest toegepast. In de daarop volgende vijftien jaren tussen 1925 en 1940 komt de woningbouw ondanks de grote crisis van de jaren dertig praktisch geheel in handen van particulieren die negetig procent van de productie uitvoeren. Na de Tweede Wereldoorlog neemt de staatsinterventie opnieuw een hoge vlucht tot ver in de jaren zeventig. De wederopbouw en de woningnood legitimeerden de overheidsbemoeienis afdoende. Pas in de jaren negentig kreeg de particuliere woningbouw weer de overhand. Daarmee werd de woningbouw een constante in het oeuvre van veel architecten. Een constante die het denken over stedelijke ontwikkelingen voor een belangrijk deel bepaalde. De bemoeienis met het woningvraagstuk was hoog waarbij alle sociale lagen zich organiseerden en vertegenwoordigd werden
door tal van opdrachtgevers en geïnstitutionaliseerde instellingen.
Fabrieksgebouwen Natuurlijk hielden architecten zich ook bezig met openbare of culturele gebouwen maar dergelijke opdrachten waren duidelijk minder in aantal en kwamen zeker niet met een vergelijkbare regelmaat aan de orde. Nederlandse architecten hebben zich, uitzonderingen daargelaten, niet opvallend onderscheiden met industriële gebouwen. Nederland was allereerst een land van de handel waarbij in de zestiende en zeventiende eeuw handelshuizen of pakhuizen tot stand werden gebracht. De werkplaatsen voor de ambachtslieden hadden nog geen opvallende schaalvergroting ondergaan, de scheepsbouw uitgezonderd. Pas laat in de negentiende eeuw ontstonden de grote industriële complexen zoals bijvoorbeeld die van de textielindustrie en de scheepsbouw. Fabrieksgebouwen of bedrijfsgebouwen werden door particuliere opdrachtgevers, dikwijls ook de eigenaar of directeur van het bedrijf, maar zelden herkend als een architectonisch object of als een bijzondere opgave.
Wanneer grote industriële ondernemingen opdrachten vergeven voor de aanleg van een complex of een deel daarvan dan is meestal ook het besef aanwezig dat een nieuw landschap, of beter gezegd, een landgoed moet worden gemaakt. Het bedrijf wil zich tonen als een gemeenschap of instituut, een maatschappelijke organisatie die zich presenteert als een compositorisch opgezet geheel. Hoofd en bijgebouwen zijn opgenomen in een ruimtelijk verband binnen een formeel landschap of een landschapspark. Een klassiek voorbeeld is wel de Koninklijke zoutziederij van Arc-et-Senans (Saline royale), een voormalige instelling voor zoutwinning uit de 18e eeuw, ontworpen door de architect Claude-Nicolas Ledoux. Voorbeelden in Nederland zijn minder uitgesproken maar ‘Hoogovens IJmuiden’ (Dudok), Philips Eindhoven en enkele voormalige complexen van de textiel industrie in Twente komen enigszins in de buurt.
Bedrijfsgebouwen Het bijeenbrengen van verschillende bedrijven in één gebouw of één complex komt net zo zelden voor. De verhuur van bedrijfsruimte lijkt weinig lucratief en vindt geen afzet. Zolang elders goedkope grond wordt aangeboden waar een onderneming geheel naar eigen inzicht een gebouw kan optrekken zal dat vermoedelijk ook niet gaan. Toch zijn ook in Nederland voorbeelden aan te wijzen. In de wederopbouw periode na de Tweede Wereldoorlog werd in Rotterdam het
3 nieuwsbrief 013
Cees van der Leeuw neemt een bijzonder plaats in. Toen hij in 1917 medefirmant werd bij Van Nelle kreeg hij de taak om voor het bedrijf een nieuw bedrijfspand te realiseren. Zijn vriendschap met Leendert van der Vlugt die als architect een samenwerking was aangegaan met Johannes Brinkman, leidde ertoe dat uiteindelijk de Van Nellefabriek tot stand werd gebracht. Een maximale lichttoetreding en een nieuwe functionele esthetiek werden voor het eerst toegepast binnen de doorgaans traditioneel vormgegeven industriële werkomgevingen.
verzamelgebouw, mede in navolging van de collectieve bedrijfshuisvesting in de Verenigde Staten, als een geschikt prototype gezien voor de huisvesting van vele dakloos geworden bedrijven. De tekorten aan ruimten waren enorm en haast was geboden. H.A.Maaskant (1907-1977) en W. van Tijen (1894-1974) kregen de opdracht een dergelijk gebouwtype vorm te geven. Meteen na de oorlog begonnen zij met het ontwerp voor enkele verzamelgebouwen aan de Goudsesingel (1945-1951) en het Groothandelsgebouw aan het Stationsplein (1949-1952). Het Groothandelsgebouw kent enorme afmetingen zonder evenwel overweldigend te worden. Door de enigszins geknikte vorm is de gevellengte van 220 meter opgedeeld. De gevelindeling maakt het gebouw verder complex en ritmisch. Het gesloten bouwblok telt drie binnenhoven waarin hellingbanen toegang geven tot de galerijen die 128.000 m2 aan vloeroppervlak ontsluiten. De verzamelgebouwen aan de Goudsesingel kennen een gevellengte van 110 meter, zijn 53 meter diep en tellen zes bouwlagen. De gebouwen voegen zich ongemerkt in een negentiende eeuws stedelijk patroon van stadsstraten en gesloten bouwblokken. Op een u-vormig binnenterrein bevinden zich vijf hallen, dwars door het gebouw loopt de expeditiestraat waarop liften en trappen aansluiten die toegang bieden tot de galerijen.
Bedrijventerreinen Bedrijventerreinen komen in vergelijking met fabrieken of bedrijfsverzamelgebouwen op een radicaal andere wijze tot stand en zijn nauwelijks opgezet volgens een vooropgezet idee over een complex van gebouwen binnen een bepaald type landschap. Anders dan bij fabriekscomplexen van grote ondernemingen is er ‘geen opdrachtgever voor het geheel’. De ‘landlord’ wordt gemist. Bedrijventerreinen bieden niets anders aan dan een simpel stratenplan met bouwrijpe grond voor de nog anonieme ondernemer. De markt moet zijn werk doen. De particuliere afnemer van de grond mag binnen de ruim gestelde regelingen van een bestemmingsplan een bedrijfsgebouw oprichten dat nodig is om de bedrijfsactiviteiten tegen weersinvloeden te beschermen. De investeringen in gebouw en grond bedragen vaak niet meer dan 20%. De overige 80% gaat op aan investeringen in het machine park, installaties, logistieke voorzieningen en de verdere bedrijfsvoering. Het ontwikkelen van vastgoed staat dus niet op de voorgrond. Maar ook het ontwikkelen van een landschap, of een werklandschap zoals dat tegenwoordig genoemd wordt, ontbreekt volledig. Het overgrote deel dat ruim 70% van een werkgebied
vorige pagina, boven De Koninklijke zoutziederij van Arc-et-Senans (Saline royale), van architect ClaudeNicolas Ledoux vorige pagina, onder Maquette van het groothandelsgebouw van Maaskant deze pagina Bedrijfsgebouw HardinxveldGiessendam (foto: Stef van der Gaag)
(vervolg op pagina 17)
de fabriek
Cultuurhistorie en industrieterreinen De tijden dat waardevol industrieel erfgoed gedachteloos werd gesloopt, lijken voorgoed voorbij. Zeker, er verdwijnt nog steeds wel een oud fabrieksgebouw zonder serieuze poging tot herbestemming en in perifere regio`s liggen nieuwe bestemmingen niet altijd voor het oprapen. In het stedelijk gebied daarentegen is de vraag nu definitief groter geworden dan het aanbod. Marktpartijen stappen daarbij in het vacuüm dat de terugtredende overheid in verouderde industriegebieden achter zich laat.
nieuwsbrief 013
Peter Nijhof
Grootschalige, gebiedsgerichte herontwikkeling en transformatie is inmiddels gemeengoed geworden voor private partijen. Enorme scheepswerfcomplexen als de NDSM in Amsterdam-Noord, ENKA in Ede, het Bassin in Maastricht of de Dordtse Stadswerven rond het Wantij zijn zo maar een greep uit de vele lopende projecten. Behoud door ontwikkeling & herbestemming is op al deze locaties de dominante strategie.
4
Industrieterreinen
links Reclame voor Deventer uit 1931 met rechtsboven industrieterrein Bergweide in ontwikkeling. (bron: Departement Deventer van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, Deventer in 1931, haar nijverheid, Deventer 1931, p. 61) rechts Bergweide, de havenkolommen in aanleg als structuurbepalende elementen waarvan behoud bij herstructurering uitgangspunt moeten zijn. (bron: Departement Deventer van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, Deventer in 1931, haar nijverheid, Deventer 1931,p. 94)
De meeste van de hiervoor genoemde voorbeelden zijn industriegebieden die zijn ontstaan vanuit het particuliere bedrijfsleven. Een heel andere opgave vormen de veelal door gemeenten gestichte bedrijventerreinen uit de vroeg-naoorlogse decennia in de periode van de Wederopbouw. Hier loopt het transformatieproces heel wat moeizamer. Uiteenlopende belangen van vaak tientallen bedrijven, moeizame gemeenschappelijke besluitvorming en gebrek aan financiële impulsen zijn evenzoveel oorzaken. Op nieuwe, complicerende belangen zoals het behoud van cultuurhistorische waarden lijken dan ook weinig partijen te wachten. Mogelijk mede, omdat deze bedrijventerreinen zó jong zijn dat er van cultuurhistorie nog geen sprake zou kúnnen zijn? De roots van het geplande bedrijventerrein gaan echter al terug tot 1901, toen de Woningwet in werking trad. Een wet die een einde moest maken aan de slechte arbeidershuisvesting door speculanten maar óók aan chaotische stadsuitbreiding en industrievestiging. Er kwamen woningbouwverenigingen om de volkshuisvesting te verbeteren en gemeenten kregen het instrument van het uitbreidingsplan om stedenbouwkundige ontwikkelingen te sturen. Vooral de (middel)grote gemeenten grepen deze nieuwe bevoegdheden aan om zelf de industriële ontwikkeling te gaan stimuleren
door de uitgifte van gemeentelijke bedrijventerreinen, toen nog industrieterrein genoemd. Den Haag was er met de aanleg van de Laakhaven rond 1900 heel vroeg bij, later gevolgd door o.m. Arnhem (Het Broek) en Deventer (Bergweide). Soms volledig nieuw aangelegd (Utrecht, Lageweide), dan weer aansluitend op oudere, bestaande industrie (Zutphen, De Mars). Veel van deze jonge bedrijventerreinen vielen tijdens de crisis van de dertiger jaren stil in hun ontwikkeling, om pas na 1950 vol te lopen. In het kader van de Wederopbouw en de centraal gestuurde regionale ontwikkelingspolitiek kwam er vanaf de vijftiger jaren een nieuwe generatie planmatige bedrijventerreinen bij. De regering poogde met het subsidie-instrument de regionale economie te stimuleren door de aanwijzing van industriële groeikernen in perifere regio`s (Noordoost-Groningen) en delen van Noord-Brabant en Limburg. Moderne industrieterreinen kwamen hier dan ook in rap tempo dankzij deze rijkssteun. Opvallend is, dat deze vroeg-naoorlogse decennia het enige tijdperk in de 20ste eeuw vormde waarin architecten en stedenbouwkundigen van naam in de vakliteratuur een debat voerden over de vormgeving en inrichting van bedrijventerreinen. Pas aan het begin van de 21-ste eeuw werd aan dit debat een vervolg gegeven.
Cultuurwaarden op bedrijventerreinen? Aanleiding voor dit hernieuwde debat is het feit dat die eerste generaties bedrijventerreinen nu verouderd zijn of raken en ingrijpend op de schop worden genomen in het kader van revitalisering & herstructurering. Ook de groeiende onvrede met het fantasieloze `dozenkarakter’ van de nieuwe bedrijventerreinen op zichtlocaties langs de snelwegen speelt daarbij een rol.
Doorbrekend besef Aarzelend begint nu het besef door te breken dat ook het 20ste-eeuwse bedrijventerrein cultuurhistorische kwaliteiten kan bezitten, zij het met een heel wat lagere `aaibaarheid’ dan de inmiddels `erkende’ oudere industrie-architectuur. Een goed voorbeeld is het industrieterrein Bergweide in Deventer. In een leeg gebied ten zuidoosten van de binnenstad werd hier in 1925 door de gemeente een heuse industriehaven ontwikkeld, maar pas vanaf 1948 kwam de industrievestiging echt van de grond. Daarna groeide Bergweide uit tot het grootste bedrijventerrein van de stad, maar is inmiddels hard toe aan revitalisering en herontwikkeling. De plaatselijke Stichting Industrieel Erfgoed Deventer (SIED) heeft rond het jaar 2000 de historie vastgelegd en de ruimtelijke ontwikkeling, inrichting en bedrijfsbebouwing beschreven en gewaardeerd. De gemeente heeft zich vrij snel
daarna deze visie eigen gemaakt. Zo worden in het kader van het project Herstructurering Havenkwartier de komende jaren waardevolle, maar leegstaande bedrijfspanden heringericht voor startende ondernemers in de ICT-sector en de creatieve industrie. Overijssel heeft hiervoor onlangs extra geld beschikbaar gesteld omdat de gemeente Deventer ‘uitdrukkelijk de bestaande locatie voor nieuwe economische activiteiten gebruikt en extra aandacht besteedt aan het behoud van waardevolle gebouwen’, aldus de motivatie van de provincie. Een provincie die overigens al vele jaren actief beleid voert in het kader van het Project Reanimatie industrieel en agrarisch erfgoed. Tegen deze achtergrond wordt samen met het Projectteam Wederopbouw van de RACM aan een nieuw project gewerkt: Cultuurhistorische waardebepaling van bedrijventerreinen. Onder regie van Het Oversticht - de Overijsselse Welstandsen Monumentenorganisatie - wordt een waardestellend kader ontwikkeld voor bestaande bedrijventerreinen. De ontwikkelde methodiek wordt vervolgens uitgetest op een tweetal pilotterreinen: Deventer Bergweide (Deventer) en Dollegoor (Almelo). De resultaten van dit onderzoek komen najaar 2007 beschikbaar en zullen in 2008 landelijk worden toegepast op een typologisch breed spectrum aan verouderde bedrijventerreinen. Hierbij zal nauw worden samengewerkt met de betreffende gemeenten, provincies en vooral ook: de lokale ondernemersorganisaties (LOK’s). Want één ding is uit de stagnerende herstructurering van bedrijventerreinen inmiddels zonneklaar geworden: als de betrokken bedrijven en hun organisaties er geen brood in zien, is de kans op succesvolle transformatie nihil. Peter Nijhof (1950), sociaal geograaf/planoloog werkt bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Is sinds 1975 betrokken bij industrieel erfgoed in de vorm van lezingen, bestuurlijke activiteiten en publicaties, waaronder Oude fabrieksgebouwen in Nederland(1984), Herbestemming van industrieel erfgoed (1994-2000) en Nieuw leven voor oude bollenschuren (2006). Bereidt onderzoek voor naar de ruimtelijk-historische ontwikkeling van het 20ste-eeuwse, planmatige bedrijventerrein. Als specialist industrieel erfgoed vanuit de RACM lid van het Platform Businessparken Nederland (PBN) en betrokken bij de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen
5 nieuwsbrief 013
Bij deze transformatie van deze ‘pioniers onder de bedrijventerreinen’ dienen cultuurhistorische waarden spelen cultuurhistorische waarden wel degelijk mee te worden gewogen bij de planvorming. De stedenbouwkundige opzet, ontsluiting en infrastructuur in onderlinge samenhang zijn als eerste een analyse en waardering waard. Weinig bedrijventerreinen maken nog gebruik van spooraansluitingen maar waarom een voormalig tracé met rails niet als herkenbare historische verwijzing in de nieuwe structuur meenemen? Het vrijhouden van belangrijke zichtlijnen vormt een ander punt dat nog nauwelijks aandacht krijgt. Watergeoriënteerde ontsluitingen als insteekhavens, zwaaikommen en laad- en loskades hebben door de latere dominantie van de ontsluiting over de weg veelal hun functie verloren. In plaats van deze domweg te dempen voor wat extra vierkante meters kunnen deze beter als historische stedenbouwkundige dragers worden gehandhaafd als aantrekkelijke vestigingslocatie voor niet watergebonden bedrijvigheid. Langs het water zijn er ook overal buiten gebruik gestelde installaties voor opslag en overslag te vinden. Als historische verwijzing kunnen deze als stedenbouwkundig landmark een tweede leven beginnen, mits tijdig geïntegreerd in de planvorming en gebiedsexploitatie. Als dit soort objecten pas bij de uitvoering aan de orde komt, is er meestal geen geld voor. Voorbeelden van deze vorm van behoud zijn te vinden in de vorm van buiten gebruik gestelde hijskranen in havengebieden (Amsterdam, IJoevers; Nijmegen, Waalhaven) en langs de grote rivieren: loskranen van (voormalige) steenfabrieken, zoals bij Spijk a/d Rijn. Ook de bedrijfsbebouwing zelf kan betekenisvol zijn, zeker bij de oudste industrieterreinen, waar private bedrijfsontwikkeling aan vooraf ging zoals in Arnhem en Zutphen. Wie goed kijkt kan op vele plekken zien dat tot ver in de Wederopbouwperiode nog architectonische aandacht aan het ontwerp van industriebebouwing werd besteed. De traditionele meerverdiepingbouw werd vervangen door laagbouw, sheds en grote overspanningsloze hallen. Later, vanaf eind jaren `1960 verdween de architectuur van het bedrijventerrein er werd er enige decennia lang bijna uitsluitend prefab-bouw van staal en aluminium neergezet.
Voorburg, voormalige Caballero-sigarettenfabriek: waardevol naoorlogs industrieel erfgoed, recent herontwikkeld tot kunst- en cultuurdomein. (foto: Peter Nijhof)
de fabriek
Nedinsco – Nederlandse Instrumenten Compagnie een bewogen bouwgeschiedenis in het kader van de Modern Movement Nedinsco Venlo 1928-1930, architect Hans Schlag (1890-1970) Het monumentale fabriekscomplex Nedinsco in Venlo kent een verrassende geschiedenis met samenwerkingsverbanden tussen Nederland en Duitsland op bedrijfsen architectonisch niveau. In dit artikel wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en architectuur van het complex, met name de onderdelen bouw IV en V (1928-1930) die in de invloedrijke en dynamische sfeer van het Nieuwe Bouwen van de jaren 20 van de 20e eeuw zijn gerealiseerd. Dr.-Ing. Ingrid Ostermann
nieuwsbrief 013
Nedinsco, een ‘geheime’ dochteronderneming van het befaamde, innovatieve Duitse optische bedrijf Zeiss in Jena, vestigde zich in 1921 in Venlo in een voormalige chocoladefabriek van architect A.H. Holten. Dit deed men om het dictaat van Versailles te ontwijken, die het fabriceren van producten voor militaire doeleinden op Duits grondgebied had verboden. Door groei van de productie werd de bedrijfsruimte in Venlo al snel te krap. Daarnaast moesten de productieomstandigheden voor optisch gereedschap kwalitatief verbeterd worden. Zo werd het complex meerderde keren gefaseerd uitgebreid, steeds in een strakke vormgeving. Halverwege de jaren 20 vereiste de productie van duikbootperiscopen die over het algemeen een lengte van 12 tot 15 meter hadden, een speciaal gebouw. Voor het justeren moesten de periscopen op volle lengte opgericht kunnen worden, zodat deze op hoge objecten in de verte (zoals bijvoorbeeld een kerktoren) konden worden gericht om scherp gesteld te worden. Daarop werd een toren met verbindende fabrieksvleugel (bouw IV) aan het reeds bestaande gebouw toegevoegd, tegelijkertijd met de oprichting van een machinehal (bouw V).
6
In eerste instantie werd verondersteld dat de Venlose architect Henri Seelen (1863-1940), die al eerder bij Nedinsco was betrokken, verantwoordelijk was voor het ontwerp. Uit later onderzoek bleek echter dat hij alleen als stroman voor het contact met overheidsinstanties heeft gefungeerd. Het ontwerp is vervaardigd door de Duitse architect Hans Schlag; naamgevende en voor de ontwerpen verantwoordelijke architect in het bureau Schreiter & Schlag te Jena. Schlag had destijds een goede naam in Jena en zeker ook bij de directeur A. Kotthaus van Zeiss, van wie hij al meerdere opdrachten had gekregen. Gelijktijdig met de gebouwen voor Nedinsco, mocht hij het woonhuis van Kotthaus bouwen. Kotthaus op zijn beurt hield zich boven Carl Zeiss Jena/Nedinsco Venlo. Signetten in vergelijking. (bron: bedrijfsarchief Zeiss, Jena) onder Historische postkaart van het gebouw (brond: gemeentearchief Venlo)
vanaf 1920 in Jena met het creëren van een moderne Corporate Identity voor Zeiss bezig, wat met name tot uitdrukking kwam in het ordenen en uniformeren van de tot die tijd wild gegroeide fabriekscomplexen en in de nieuwe strakke gebouwen. Schlag behoorde in Jena tot de levendige kring van moderne architecten en kunstenaars die werden beïnvloed door het dichtbij gelegen Bauhaus in Weimar, dat later naar in Dessau verhuisde. De aannemer van Nedinsco was DYWIDAG, waarmee in een eerder stadium een innovatief samenwerkingsverband was ontstaan, met name bij de constructie van dunne betonschalen koepels die bijvoorbeeld werden toegepast in de planetaria die destijds wereldwijd in opkomst waren. De constructie van de toren en bouw IV tonen twee verschillende systemen: tot en met de derde verdieping is een staalbetonskelet toegepast. Dit heeft te maken met de koppeling aan de constructie van bouw III. Vanaf de vierde verdieping is de toren in staalskelet uitgevoerd. Om het justeren van de periscopen te kunnen waarborgen, moesten trillingen worden voorkomen. Om die reden staat de toren op uitermate stevige funderingen. Schlag heeft zich in het ontwerpproces met name voor toepassing van veel glas ingezet, wat leidde tot een grote transparantie en lichttoetreding in het gebouw. Met de toren en de uitbreiding (bouw IV) ontstond voor Nedinsco een modern en functioneel gebouw. Samen met de oprichting van de machinehal hebben deze gebouwen het complex tot een geheel van verzorgde, sobere, strakke en in functionele trant opgetrokken gebouwen samengevoegd. Bouw IV is een vertaling van zowel de functionele eisen als ook de toen actuele architectonische discussies over materiaalgebruik, transparantie en wolkenkrabbers (skyscrapers). De discussie over wolkenkrabbers werd vooral gestimuleerd door Amerika en verschillende destijds gehouden competities. Vlak vóór en tijdens de oorlogsjaren ontstond door de groeiende productie opnieuw ruimtegebrek. Het complex werd daarop nogmaals met enkele gebouwen uitgebreid, onder meer in 1940 met een garderobegebouw, en in 1942 met een nieuwe vleugel met daarin de hoofdingang, beiden van de architect P. van Soest. In 1941 ontstond een nieuwe machinehal van ca. 400m². Enkele later toegevoegde opslaggebouwen hebben de kwaliteit van het complex verstoord. Hans
Schlag was bij deze uitbreidingen niet meer betrokken; hij was sinds 1939 in militaire dienst en tot het eind van de Tweede Wereldoorlog niet meer als architect werkzaam.
Medio 2007 zal het in het gebouw gevestigde bedrijf ‚Nedinsco‘ naar een nieuwe locatie vertrekken waardoor het gebouw leeg komt te staan. De gemeente Venlo wordt dan eigenaar. Samen met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en een woningbouwcoöperatie onderzoekt men de mogelijkheden tot restauratie en is men op zoek naar een geschikte herbestemming voor het
Dr.-Ing. Ingrid Ostermann, architecte (Universtät Hannover) is gespecialiseerd in architectuurgeschiedenis en monumentenzorg, met het zwaartepunt op de 20ste eeuw, industriële gebouwen, Modern Movement, wisselwerking binnen de Europese avantgarde van architecten en kunstenaars. Zij verrichtte een PhDresearch en research fellow aan de TU Delft. Sinds 2006 Vicevoorzitster van DOCOMOMO Duitsland. Woont en werkt (www.rvrbv.nl) in Amsterdam.
[email protected].
Literatuur: Hermans, Frans, 1996, ‘Een up-to-date modern gebouw‘, Het Nedinsco-complex te Venlo 1921 -1945, Publicaties van het Gemeentearchief Venlo, dl. 4, Venlo Hermans, Frans; Stefan Grohé; Armin Huber; Bertram Kurze; Cornelia Meurer, 1999: Architektur und Städtebau, Das Büro Schreiter und Schlag, 1919-1952, Thüringisches Landesamt für Denkmalpflege (Ed.), Jena Ostermann, Ingrid, 2006, Fabrikbau und Moderne, Konzeptionen und Gestaltungsformen dargestellt an Beispielen aus Deutschland und den Niederlanden des Interbellums des 20. Jahrhunderts, dissertatie TU Delft, Delft/Hildesheim. Roy Denessen, Frans Hermans, 2006, ‚Nedinsco in het vizier. Toekomst voor een industrieel monument in Venlo-Maaswaard‘, Venlose Katernen, dl. 7, Venlo
7 nieuwsbrief 013
De Nedinsco toren is een unieke en schaarse uiting van het Nieuwe Bouwen en het „Hochausfieber“ in het oosten van Nederland en heeft bovendien betekenis als landmark voor de stad. Naast zijn grote cultuurhistorische waarde voor Venlo, is het complex ook buiten de Nederlandse grenzen van betekenis. Het complex kent een opmerkelijke geschiedenis, waarin twee grote, innovatieve en internationaal befaamde bedrijven (Carl Zeiss en DYWIDAG) een hoofdrol speelden. Daarnaast is de functie uitermate uniek: deze kent binnen Europa geen ander voorbeeld. Nedinsco mag dan ook worden beschouwd als een zeer speciaal industrieel erfgoed, dat met recht in 2002 de status van rijksmonument heeft gekregen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Nedinsco beschadigd en ging veel van de oorspronkelijke kenmerkende transparantie van het gebouw verloren.
complex. Dit is met name een belangrijke stap omdat Nedinsco op een cruciale plek binnen het Maaswaardgebied gesitueerd is. Het is van groot belang dat de monumentale en - niet alleen op architectonisch gebied - bijzondere fabriek Nedinsco in het project VenloCentrum-Zuid als landmark zijn belangrijke rol kan voortzetten, en in zijn geheel behouden blijft. Alleen dan kan dit unieke complex, dat met menige familie in Venlo is verbonden, zijn verhaal blijven vertellen.
boven, links Montagefoto van de koppeling tussen nieuwbouw IV aan het bestaande bouw III (bron: gemeentearchief Venlo) boven, rechts DYWIDAG-Kalender 1931 onder De periscopen in bouw IV, gezien in de richting van bouw III (gemeentearchief Venlo)
de fabriek
Interventie en Transformatie van een moderne fabriekscomplex te Eindhoven Vanaf 1926 bouwde Philips op een terrein in de toenmalige gemeente Strijp een nieuw fabriekscomplex. om de enorme expansie van de productie van de metaaldraadlamp op te vangen. Het gebied, dat Strijp-S werd genoemd, groeide uit tot een van de modernste fabriekscomplexen van Eindhoven. Door de verandering van productiemethode en verplaatsing van productielijnen naar elders komen in de toekomst steeds meer fabrieksdelen leeg te staan.. Voor de herontwikkeling van het complex is een ontwikkelingsmaatschappij opgericht die nu voor de uitdaging staat het monumentale fabriekscomplex een nieuwe herbestemming te geven.
nieuwsbrief 013
Jon van Rooijen
8
Door bureau West-8 uit Rotterdam is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat voorziet in de herinrichting en transformatie van het gebieden en gebouwen in de komende 15 jaar.
Toekomstvisie Strijp-S (bron: West 8)
In 1891 start Gerard Philips in een oude textielfabriek in Eindhoven een kleine gloeilampenfabriek. Vanwege de groei van het bedrijf moest Philips al snel uitwijken naar een nieuwe locatie aan de Emmasingel in Eindhoven, waar later fabrieksgebouwen als de Lichttoren en de Witte Dame verrezen. Vervanging en uitbreiding van fabrieksgebouwen volgden elkaar in snel tempo op. Omdat het terrein aan de Emmasingel geen uitbreiding meer toeliet kocht Philips terreinen aan naast het nog in aanbouw zijnde Philipsdorp, waar het nieuwe fabriekscomplex Strijp-S zou gaan verrijzen. Het nieuwe complex kreeg een sterk rationele plattegrond in een rechthoekige verkaveling met als centrale as een ruim opgezette industrieboulevard waaraan de belangrijkste fabrieksgebouwen werden ontsloten. Aan de spoorzijde bouwde men de gebouwen evenwijdig aan het spoor, waardoor tussen de hoge gebouwen een driehoekig middengebied ontstond, waar voornamelijk nevengebouwen als werkplaatsen, machinegebouwen en een centraal ketelhuis werden gebouwd. In 1915 startte men met de bouw van fabrieken voor de productie van gloeilampen. Met de opkomst van de radio ging men over tot de massaproductie van
deze toestellen, waardoor tussen 1926 en 1930 tal van nieuwe gebouwen op het terrein verrezen. In het verlengde van de oude glasfabriek werd een nieuwe apparatenfabriek gebouwd die bestond uit drie hoogbouwdelen (de hoge rug). Evenwijdig aan de spoorlijn Eindhoven-Boxtel kwam aan de rand van het terrein een Philite- (productnaam van Philips voor bakeliet) en Röntgenfabriek (het klokgebouw) tot stand. Aan de andere zijde van het terrein werd een natuurkundig laboratorium (Natlab) gebouwd. De Hoge rug en het klokgebouw werden geheel in beton gebouwd in een functionalistisch architectuur. Het natuurkundig laboratorium, dat in de plattegrond in een kamstructuur was opgezet, werd uitgevoerd in beton met een meer traditionele bekleding in baksteen. Tijdens de oorlog kwam aan het einde van de hoge rug het Veemgebouw tot stand voor de opslag van gloeilampen die in die tijd vooral voor Duitse radioapparatuur werd gebruikt. Na de oorlog werd de door een geallieerd bombardement getroffen oude glasfabriek uit 1917 vervangen voor een nieuw gebouw dat haaks op de hoge rug kwam te staan. Tussen de hoofdgebouwen verrezen gedurende de hele ontwikkelingsperiode van Strijp-S diverse grotere en kleinere werkplaatsen en machinegebouwen. In de Hoge rug (gebouwen SK, SAN en SBP) werd radioapparatuur en elektrische apparaten geproduceerd. De gebouwen zijn ontworpen door J.R van de Bouten onder supervisie van A. de Broekert, beide in dienst bij het ingenieursbureau van Philips, De gebouwen werden opgezet in een functionalistische stijl naar voorbeeld van Amerikaanse Industrieboulevards. De draagconstructie en gevels zijn geheel in beton uitgevoerd en ontworpen door de HBM . In de loop van de tijd zijn aan de fabrieken enkele verdiepingen toegevoegd en zijn gedeeltelijk stalen ramen vervangen door aluminium exemplaren. Evenals de Van Nellefabriek in Rotterdam bevinden zich op de koppen van elk gebouw verticale bouwdelen die dienst deden als trappenhuizen en liftschachten, en waarin ook secundaire functies als sanitaire voorzieningen, technische ruimte e.d. waren ondergebracht. De middendelen bleven zo geheel vrij indeelbaar voor de productieprocessen. Ook het klokgebouw (gebouw SA I-II) is door J.R van de Bouten in een functionalistische trant ontworpen en
eveneens geheel in beton opgezet. Het gebouw dankt zijn naam aan de vierkante opbouw waaraan zich klokken bevinden. De wanden van de opbouw waren aanvankelijk van beton maar zijn later in een glazen bouwsteen uitgevoerd.. Het glasgebouw (gebouw SWA) is niet geheel in beton uitgevoerd. De gevels werden evenals het veemgebouw (gebouw SDM) aan het einde van de hoge rug in metselwerk uitgevoerd waardoor deze gebouwen een meer traditioneel uiterlijk hebben gekregen. Aan de Kastanjelaan werd in 1923 het Natlab (gebouw) gebouwd als onderzoekslaboratorium voor de ontwikkeling van nieuwe producten. Het gebouw, dat door D. Roosenburg in een zakelijke expressionistische stijl is ontworpen, heeft een kamvormige plattegrond met veel groen tussen de gebouwdelen. De hoofdentree onder een fraaie uitkragende entreepartij uit 1953, waarin zich een collegezaal bevond, lag niet aan de fabriekszijde, maar aan de Kastanjestraat. De transformatie van het Natlab in een internationale school en woongebouw is reeds in volle gang. Alleen het hoofdgebouw zal behouden blijven.. Na de oorlog zijn nog diverse gebouwen aan het complex toegevoegd zoals de zeer moderne Philitepersmassafabriek uit 1953 die helaas onlangs is gesloopt, een kantoorgebouw uit 1973 van Bakker Architects en het moderne Industrial Design Centre eveneens van Bakker Architects.
Jon van Rooijen is senior consulent Stedenbouw bij het RACM Literatuur: A. Heerding, Geschiedenis van de N.V. Philips Gloeilampenfabriek, Nijhof 1980 Adviesbureau Cuijpers: Cultuurhistorische analyse Strijp-S , jan 2006, BAAC bv, Bouwhistorische verkenning Strijp-S , okt. 2004, West-8 landscape architecture en urban desin, Definitief stedenbouwkundig plan Strijp-S, sept. 2004.
9 nieuwsbrief 013
Vanwege het vertrek van Philips Electronics Nederland bv uit het complex zal de komende jaren voor het 27 hectare grote fabrieksterrein en de meeste daarop staande gebouwen, waarvan diverse als rijks- en gemeentelijk monument zijn aangewezen, een nieuwe bestemming moet worden gevonden. In opdracht van Park Strijp Beheer bv is door Adriaan Geuze van bureau West-8 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het plan geeft een toekomstbeeld hoe het complex zich in de komende 15 jaar kan gaan ontwikkelen. De nieuwe functie richten zich op de creatieve industrie, slimme technologie en wonen. De bestaande ruimtelijke structuur en monumentale gebouwen vormen de basis van het stedenbouwkundig plan. Daarnaast zal veel nieuwbouw, waaronder enkele hoogbouwaccenten aan het gebied worden toegevoegd. De openbare ruimte krijgt een sterk groene structuur. De opgave en uitdaging liggen er vooral in om op de juiste wijze de diverse gebouwen te transformeren en zodanig in het
complex te interveniëren dat niet alleen een hoogwaardig nieuwe woon- en werkomgeving voor de toekomst zal ontstaan, maar ook een belangrijk stuk verleden herkenbaar blijft.
boven Het imposante veemgebouw aan het einde van de Hoge rug anno 2007 (foto J.von Santen) onder, inzet Strijp in 1955 onder, grote foto Veemgebouw in nieuwe setting (bron: West 8)
www.parkstrijp.nl
de fabriek
Las Palmas Rotterdam, verbouwing & uitbreiding Wie de Erasmusbrug in Rotterdam naar de Kop van Zuid oversteekt, betreedt een gebied dat een ongekende ambitie naar stedelijke vernieuwing uitstraalt. Op de Wilhelminapier, waar de Holland-Amerika-Lijn (HAL) de scepter tot begin de jaren ‘70 zwaaide, is gedurende honderd jaar gebouwd om de steeds groter wordende stroom van mensen en goederen te faciliteren. Logeerbedrijven, kantoren, loodsen en werkplaatsen verrezen als onderdelen van een grote landverhuizermachinerie. Marten Wassmann
Palmas een ‘generator van waaruit de schepen van de Holland Amerika Lijn steeds opnieuw werden opgeladen voor een lange reis.’1
Renovatie
nieuwsbrief 013
De afgetakelde indruk die Las Palmas met zijn sterk afgebladderde witte verflaag maakte, sloot niet aan op de goede bouwtechnische staat waarin de, uit schokbetonnen panelen opgetrokken, gevel over het algemeen verkeerde. Een belangrijk uitgangspunt in de renovatie was het behalen van exacte klimaatstandaards voor museale ruimten en kwalitatief hoogwaardige, aan alle comforteisen voldoende, kantoorgebouwen.
Tijdens de tweede wereldoorlog zijn grote delen van de pier vernield. Het architectenbureau Van den Broek en Bakema kreeg opdracht voor een nieuwe aankomsthal, de huidige Cruiseterminal, en een werkplaatsengebouw, nu bekend als gebouw Las Palmas. Met deze twee projecten doet rond 1950 de Nieuwe Zakelijkheid, als architectuur van de wederopbouw, haar intrede op de pier.
10
In de documentatie over het werk van Van den Broek en Bakema speelt Las Palmas nauwelijks een rol. De geschiedenis en betekenis van het gebouw werd pas erkend na onderzoek van vakgroep Restauratie van de TU Delft begin jaren ‘90 met het daaruit volgend toekennen van de status ‘monumentwaardig’. Het pand kreeg letterlijk een centrale positie in de herziene plannen voor de Kop van Zuid.
(foto’s: Benthem Crouwel)
Wijnand Galema, Las Palmas in revisie, in: Frits Gierstberg, Ruud Visschedijk (red.), Las Palmas – Cultuurpakhuis op de Kop van Zuid, Rotterdam 2007, p. 13 1
Het gemeentelijke bureau Monumenten sprak een aantal adviezen uit voor de renovatie: de geprefabriceerde gevelelementen zouden uitgangspunt voor eventuele veranderingen zijn evenals het industriële materiaalgebruik en de terughoudende kleuren, de witte gevel, de stalen ramen en het onafgewerkte beton in het interieur. Cruciale architectonische elementen zoals de noodtrappenhuizen, de doorlopende glasstroken en de zichtbaarheid van de karakteristieke achthoekige paddestoelkolommen dienden behouden te worden. Het gebouw wordt vaak ‘Pakhuis Las Palmas’ genoemd. Maar in tegenstelling tot pakhuizen, is Las Palmas luchtig en open van uitstraling en fungeerde voorheen als werkplaats en magazijn voor de HAL. Architectuurhistoricus Wijnand Galema noemt Las
Vanuit de culturele gebruikers van het pand werden zeer hoge eisen gesteld aan daglichttoetreding en –wering, maar vooral ook aan klimaatbeheersing met speciale aandacht voor luchtvochtigheid. In de gevel was slechts enkel glas aanwezig, dat met stopverf in de sponningen was gezet. De gevel was in zijn geheel ongeïsoleerd uitgevoerd. Omdat het vervangen van de gevel met identieke elementen door middel van huidige bouwmethodieken technisch onhaalbaar was, werd de uitdaging aangegaan om de gevel door het behalen van gemiddelde waarden voor isolatie en luchtdichtheid aan alle eisen te laten voldoen. Zilvergrijs spiegelende isolerende binnenbeglazing is vervolgens ‘vol en zat’ gelijmd in de schoongestraalde en gerepareerde sponningen van de gevelelementen. De tuimelramen zijn met identieke stoeltjesprofielen herplaatst. Gesloten geveldelen zijn voorzien van een isolatiepakket en een polyesterbetonnen binnenblad met daarin opgenomen vlakke paneelradiatoren, om de gevel ook van binnen haar betonnen en strakke uitstraling terug te geven. De gevel is aan buiten en –binnenzijde met een damp transporterend verfsysteem geschilderd. Oorspronkelijk waren de voegen tussen de betonelementen met een taai mengsel van bitumen en vier verschillende asbestsoorten dichtgekit. Als eerste en moeilijkste stap moest ca. 6 km voegwerk onder asbestconditie worden verwijderd. Met een speciaal afdichtingsband en daaroverheen aangebracht stabilisatiegaas is de voeg aan de buitenkant van de gevel gedicht. Aan de binnenkant zijn de voegen met een in kleur gemoffeld staalprofiel afgewerkt. Waar de betonnen vloeren uit de gevel steken, is in het gevelpakket een omlopende verwarmingsleiding opgenomen ter compensatie van deze gevoeligste koudebrug.
De half uit de gevel uitstekende vluchttrappen zijn als ‘etalages’ met een minimaal spiegelend glaspakket uitgevoerd. Waar door extreme vereiste ruimtecondities de renovatie van de oorspronkelijke gevel niet voldeed, zijn aparte binnenpuien van stalen kozijnen geplaatst. Het gebruik van stalen puien met doorlopende bovenlichten was ook karakteristiek voor de binnenruimten van Las Palmas. Het hele gebouw volgt de tapstoelopende vorm van de pier. Gevels en stramienen vormen een waaier, die ca. 1.200m westelijk van het pand zijn middelpunt heeft. Door de variabele diepte van het gebouw was het noodzakelijk om ruim 500 verschillende binnenpuidelen uit te tekenen. Ook de uniformiteit van de betonnen buitengevel is slechts ogenschijnlijk: in totaal bestaat de gevel uit ca. 80 verschillende elementen.
De noodzakelijke nieuwe stalen vluchttrappenhuizen refereren aan Amerikaanse ‘fire-escapes’ en zijn met slanke constructies op een duidelijke afstand vóór de gevels gehangen. De verticale ontsluiting van het ge bouw is uitgebreid met twee liften binnen de hoofdkern. Een bestaande ‘glazen’ lift is volledig gerenoveerd en verbindt, naast een tot autolift omgebouwde goederenlift, de kelder met het Penthouse op het dak.
Gebruik Na de renovatie heeft, naast het Nederlands Fotomuseum, het mediaopleidingsinstituut De Beeldfabriek en LPII, ook een visrestaurant in de onderste helft van Las Palmas zijn intrek genomen. Op de bovenverdiepingen in het nieuw verrezen Penthouse Las Palmas zijn commerciële kantoorruimten gerealiseerd. De oorspronke-
11 nieuwsbrief 013
De voor het gebouw karakteristieke kleuren zijn her gebruikt: zuiverwit voor de gevel, koraalrood voor de stalen delen in de buitengevel, grijsblauw voor alle binnenpuien. Toevoegingen aan de buitengevel zijn in parelmoerdonkergrijs uitgevoerd, waardoor veranderingen op de oorspronkelijke situatie afleesbaar zijn gemaakt. De betonnen plafonds en kolommen zijn in eerste instantie met waterdamp van 140°C gestraald om de zichtbare houtnerven van de oorspronkelijke bekisting te sparen. Door het gebruik van deze ‘zachte’ straalmethode kwamen echter ook alle vervuilingen aan het daglicht. Een tweede straalbeurt met olifijnzand heeft uiteindelijk tot het beoogde resultaat geleid. In het gebouw zijn tijdens de renovatie verder veel materialen met een materiaaleigen uitstraling verwerkt. Zo zijn in alle publieksruimten blauwgrijze mineraalgebonden magnesietvloeren gelegd. Plinten van verzinkte staalstrips ondersteunen de industriële uitstraling van deze vloeren. Het gebruik van aluminium is in de renovatie zoveel mogelijk vermeden. In alle ruimten zijn de installaties in het zicht geplaatst en qua ritme op de stramienlijnen afgestemd. Aan eisen voor geluidsabsorptie is voldaan door het plaatsen van lange rijen cilindervormige baffles, die opgaan in het patroon van de geplaatste installatietechnische voorzieningen. Ook de geplaatste baffles, die elders in flesfabrieken en brouwerijen zijn toegepast, zijn in een zilvergrijze tint uitgevoerd.
lijke centrisch liggende ontsluitingsweg is vanzelfsprekend in het ontwerp opgenomen als entreegebied voor de culturele en commerciële gebruikers. De flexibiliteit van een op de bovenste verdieping al aanwezig 300m² groot kolomvrij vloerveld, is door het slopen van twee kolomposities op alle verdiepingen doorgezet. Verder zijn in het gebouw enkele vides ge maakt om de verschillende culturele gebruikers visueel en fysiek met elkaar te koppelen. Door de grote vrije hoogte op de begane grond, is het plaatsen van een tussenvloer ten behoeve van gebruikersspecifieke installatievoorzieningen mogelijk geweest. Op de derde verdieping bevinden zich geveldelen met betonnen louvres, die in het verleden houtopslag ven tileerden. Hier zijn in de renovatie de techniekruimten voor het hele complex geplaatst, waardoor het van installatietechniek gevrijwaarde dak zijn kwaliteit als vijfde gevel behoudt. (vervolg op pagina 15)
Verticaal detail gevelrenovatie, renovatie Las Palmas (architect Benthem Crouwel)
www.benthemcrouwel.nl www. laspalmascultureel.nl www. nederlandsfotomuseum.nl www.lp2.nl www.rtl.nl/ huistuinkeuken/ hermanshelden/
bedreigd
Bacinol Delft Sinds 2001 is een van de belangrijkste gebouwen van de Delftse Gist en Spiritus fabriek haar functie kwijt en aangewezen voor sloop. Een speurtocht naar werkruimten, en de plannen voor een spoortunnel hebben dit voorlopig op hold gezet. Ineke Hulshof
Bacinol
nieuwsbrief 013
In augustus 2003 werden de nodige maatregelen genomen om het gebouw in gebruik te kunnen nemen en in april 2004 opende Bacinol de deuren voor startende bedrijven in de creatieve sector. Het markante gebouw, gelegen aan het spoor van Delft naar Den Haag is sindsdien door de veelkleurige verlichting een waar baken van de creatieve industrie geworden, professioneel beheert door G. Meijerink, die meerdere bedrijfsverzamelgebouwen in zijn portefeuille heeft.
12
De toekomst van het gebouw is nu tot medio 2008 duidelijk. De aanleg van de spoortunnel, die over een zone van ca. 6 meter het gebouw overlapt, maakt verwijdering van het ‘obstakel’ dan waarschijnlijk. Aanpassing van de constructie lijkt erg kostbaar en een risicofactor voor de tunnelbouw. Verplaatsing van het 7 verdiepingen tellende gebouw is wellicht een optie, niet alleen om industrieel erfgoed te behouden maar misschien zelfs om daarmee tijdens de aanleg van de tunnel een aantal faciliteiten te herbergen die de overlast van de tunnelbouw voor de stad kunnen beperken. De werkgroep BACINOL zoekt ondersteuning voor de inspanning om de mogelijkheden hiervoor in een concreet plan uit te werken. Hulshof Architecten is initiatiefnemer en vraagt hierbij steun en aandacht om dit bijzondere gebouw voor Delft te behouden. boven Het verlichte trappenhuis is beeldmerk van het Bacinol-complex (foto: Hulshof architecten) onder, links Fabriekscomplex aan de rand van de stad (bron: archief DSM) onder, rechts Bacinol in Madurodam
De fabriekstoren ‘Bacinol A’ was een van de weinige fabrieksgebouwen met productie op verdiepingen. Het is het tweede productiegebouw in zijn soort op het complex van de voormalige Koninklijke Gist en Spiritus fabriek, tegenwoordig onderdeel van DSM. Fabrieksarchitect V. Jockin is voor beide gebouwen verantwoordelijk. Het eerste gebouw, vooroorlogs, is nog steeds in gebruik als gistfabriek. Beide gebouwen hebben Nieuw Zakelijke kenmerken en kennen een uitgekiend staalskelet. Dit skelet laat grote belastingen toe, op de onderste verdiepingen tot 1000kg/m2. De hoge verdiepingen blijken ruimte voor entresols te bieden en zo meer oppervlak voor opslag of bijzondere werkplekken op te leveren. De vloeren zijn uit dunne prefab betonelementen samengesteld; boven de repeterend boven elkaar gelegen middengang zit een cassette vloer waarop de leidingen zijn aangebracht: een heel flexibele infrastructuur voor de veelvuldige functieveranderingen binnen het gebouw. Bacinol A werd na de voltooiing in 1951 in gebruik genomen voor diverse functies; er werd penicilline gemaakt, caroteen en er werden werkplaatsen en kantoren ingericht. In de oorlogsjaren mocht de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek op grond van de ‘Wet Uitzonderingsgevallen’ openblijven. Er werden namelijk eerste levensbehoeften geproduceerd. De Gistfabriek maakte behalve gist en aanverwante producten, zoals alcohol, in het geheim ook zuurkool, graanpap en vitamine C. Bovendien werkten de onderzoekers Querido en Waller met vervalste schalen en onder de codenaam ‘Bacinol’ aan een wondermiddel tegen infectieziekten. In het diepste geheim produceerden beiden er de eerste penicilline. Een nieuw product was geboren, en zou na de oorlog een regelrechte kaskraker blijken. De productie van deze penicilline werd na de oorlog ondergebracht in het door V. Jockin ontworpen Bacinol A gebouw. Deze Engelse architect ontwierp voor de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek zowel in Delft als in Brugge meerdere fabriekspanden in een typische zakelijke stijl.
Daarnaast werd er geëxperimenteerd, op de 6e verdieping was een volledig geklimatiseerd laboratorium te vinden. Bacinol is letterlijk penicilline en is als schuilnaam voor de ontwikkeling van het uiteindelijke product in de oorlog ontstaan.
Met het nieuwe gebruik door de creatieve sector in allerlei vormen wordt een verbinding gemaakt met het verleden. Nieuwe ontwikkelingen worden historisch verankerd. Het onderzoekend ontwerpen, ontwikkelen en uitvinden zet zich voort een moderne manier. Geen grote multinational maar kleine eenheden in een grote diversiteit blijken elkaar in deze constructie te inspireren en brengen deze nieuwe economie dicht bij de stad en haar bewoners. De noodzakelijke aanpassingen aan het gebouw zijn door Hulshof Architecten gecoördineerd, het bureau heeft er ook haar eigen studio gevestigd. Vanaf het begin wist iedereen dat het een tijdelijk initiatief was. De wanden zijn kaal gehouden en er is geïnvesteerd in los meubilair, omdat meegenomen kan worden. Dat betekent overigens niet dat er niet in het gebouw is geïnvesteerd. Het gebouw had gebreken die gewoonweg verholpen moesten worden en ook moesten de werkplekken voldoen aan de wet- en regelgeving. De cv-installatie is vernieuwd, alle radiatoren en leidingwerk zijn vervangen, de liftinstallatie is gemoderniseerd en er is een brandmeldinstallatie gekomen. Die investeringen zijn natuurlijk afgestemd op een exploitatie tot 2008”, De ingebruikname van het Bacinolgebouw is een eerste stap in de ontdekking van een “verboden” stad: de DSM vormt immers tegenwoordig een enorm afge-
Het eerste tijdelijke initiatief heeft laten zien hoe waardevol het Bacinol gebouw is. De creatieve debatten, de exposities en bijeenkomsten leveren voor Delft nieuwe projecten en ideeën op. Maar we denken dat vooral het gebouw zelf - architectonisch en cultuurhistorisch - van betekenis is voor de stad. Vanaf het moment dat het bestemmingsplan spoorzone ter inzage kwam hebben we ons verzet tegen de sloopplannen. We zien ook mogelijkheden voor het behoud van het gebouw: De tunnelplannen zodanig uit te voeren dat het gebouw met eenvoudige middelen is te handhaven. Dit is serieus mogelijk als de tunnel iets langer wordt en de DSM de terreinen wil herverdelen, of het gebouw te verplaatsen. De aanpassing van het gebouw is kostbaar en belast de bouw van de tunnel met extra risico. Verplaatsing kan dit risico elimineren en heeft een aantal mogelijkheden om er meer van te maken voor Delft. De bouwplaats van de tunnel wordt erdoor van de stad afgeschermd en beperkt de overlast. Ook kan de kelder worden uitgebreid ten behoeve van parkeren en mogelijke opslag van bouwmateriaal. Voor de verplaatsing bestaan verschillende modellen die allen uitgaan van het opvijzelen en verrijden van de bovenbouw. Het blijft de beste uitkijkpost vanwaar de transformatie van de spoorzone kan worden gevolgd. Wie weet kan het nog een toeristische attractie worden.
13 nieuwsbrief 013
De uiterst flexibele constructie en ruimte maken veel nieuwe functies mogelijk. Daarnaast is de ligging essentieel voor de toekomst en het succes van het gebouw: achter de molen en naast de watertoren levert voor Delft een landmark op met een sterke historische betekenis. Het is het hoogste gebouw aan de rand van de binnenstad, en detoneert niet met de kerken en de historische aanzichten op Delft.
schermd en ommuurd verboden complex. Gevaarlijke stoffen vergroten de barrières die vroeger niet bestonden. Het fabrieksterrein vormde vroeger een stukje stad met woningen, een buurthuis en straten zoals de Tapperijstraat. Daar is nog iets van terug te vinden en vooral het oude fabriekscomplex oostelijk van het spoor kan samen met het Agnetapark weer een stukje stad worden als de barrières door andere spelregels kunnen worden beheerst. Het wordt tijd dat Delft een essentieel stukje stad opeist als tegenprestatie voor de enorme milieulast die het moderne complex aan de westzijde van het spoor met zich meebrengt.
links Bacinol A, voor het spoorviaduct, gezien vanuit het westen (bron: archief DSM)
Ineke Hulshof is architect. Haar bureau is gevestigd op de bovenste verdieping van het Bacinol gebouw.
rechts Bacinol A, staalconstructie 1949 (bron: archief DSM)
bedreigd
Secretariaatsgebouw voor de Jaarbeurs in Utrecht, Piet Elling, 1962 Het werk van P.J. Elling is lang onopgemerkt gebleven. De laatste jaren zijn een aantal van zijn gebouwen in het nieuws gekomen. Het meest bekend is de gedeeltelijke sloop en aanpassing van zijn postgebouwencomplex op het Oosterdokseiland in Amsterdam (1955-1968), de sloop van het Rijnhotel in Rotterdam (1959), de onzekere toekomst van het GAK gebouw in Amsterdam. In Utrecht wordt hard gewerkt aan nieuwe plannen voor het stationsgebied en het Vredenburg. Het voormalige secretariaatsgebouw voor de Jaarbeurs dat hier staat wordt ook bedreigd door sloop. Vervaagt de bijdrage van deze, nu gelukkig meer gewaardeerde architect aan de naoorlogse architectuur? Norman Vervat & Annette Koenders
nieuwsbrief 013
De ontwerphouding van Elling wordt gekenmerkt door een zuiverheid van stijl en bedoeling die echter in meerdere bouwtechnieken en materialen uitgewerkt konden worden. Hierin zat een toekomstgerichte houding. Hij was een individualist en niet gauw bereid tot compromissen maar luisterde met grote aandacht naar de opdrachtgever. Elling was tot in detail vergroeid met zijn ontwerp en benaderde zijn werk integraal, waar beeldende kunst en kleurgebruik onderdeel van vormden.
Jaarbeurs Vredenburg
14
Architect P.J. Elling
Het secretariaatsgebouw aan het plein, vlak na de bouw (foto: Jan Versnel)
Petrus Johannes (Piet) Elling (1897-1962) had zich van timmerman opgewerkt tot architect en, op aandringen van Cees van der Leeuw, tot hoogleraar in architectonisch ontwerpen aan de TU Delft in 1957. Zijn carrière begon hij als bouwkundige bij De Bazel. Hoewel hij hier begrip van bouwen en gevoel voor materiaal kreeg, voelde hij zich meer thuis bij de Stijl en de gedachtewereld van architecten en kunstenaars als Rietveld, Van ‘t Hoff, Van der Leck en Oud. De pure villa’s die hij als zelfstandig architect ontwierp in de moderne stijl bleven niet onopgemerkt. Villa’s zou Elling altijd in eigen beheer blijven ontwerpen. Voor Duiker werkte Elling tot zijn genoegen aan het Cineac in Amsterdam en aan Gooiland in Hilversum. Na de oorlog, waarin hij werkte voor Van Tijen en Maaskant, ging Elling op voorspraak van Van Eesteren samenwerken met B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten. Vanaf 1949 associeerde hij zich met Merkelbach. Toen die in 1956 werd benoemd tot stadsbouwmeester van Amsterdam zette Elling het bureau voort. De samenwerking verliep niet altijd even soepel: Elling was de man van de tekentafel, Merkelbach de man van het overleg. Elling vond dat er teveel werd afgeweken van de zuiverheid van zijn ontwerp.
In 1917 werd in Utrecht de eerste Jaarbeurs gehouden op twee plekken in de stad, het Vredenburg en het Janskerkhof. Na het grote succes besloot men in 1918 om op het Vredenburg een permanente huisvesting voor de beurs te bouwen. Architect J. de Bie Leuveling Tjeenk ontwierp een eerste plan. Het Jaarbeurscomplex zou zich over twee van de vier pleinwanden uitstrekken, door de hoogte en de omvang zou Utrecht op deze manier een plein krijgen van grootstedelijke allure. Utrecht had de ambitie om de strijd aan te gaan met de grote klassieke beurzen in Europa. Helaas bleken de plannen te ambitieus voor de stad. Nadat men het eerste deel van dit grote complex gebouwd had, ontwierp dezelfde architect in 1928 een minstens even ambitieus nieuw plan. Uiteindelijk is ook dat plan niet voltooid en WOII bleek dan ook dat men een groot ruimtegebrek en een onvoltooid plein had. Om het ruimtegebrek te verhelpen en het plein de in 1918 beloofde grootstedelijke allure te geven schakelde men J.J.P. Oud in. Secretariaatsgebouw voor de Jaarbeurs Oud kreeg supervisie over de ontwikkeling van Vredenburg waarin het secretariaatsgebouw voor de Jaarbeurs een plaats moest krijgen. In 1957 kreeg de in Utrecht geboren Elling de opdracht hiervoor een ontwerp te maken. Elling en Oud kenden elkaar al lang en werkten nauw samen. Oud wilde een markering met een hoog punt. Elling wilde het gebouw relatief laag houden. Uiteindelijk kwam hij uit op vijf verdiepingen met een terugliggende bovenste verdieping. In maart 1958 presenteert Elling een schetsontwerp
dat gedragen werd door de gemeente en het Jaarbeursbestuur. Het zoeken naar een door alle partijen gedragen en betaalbaar plan had een belangrijke rol gespeeld in het ontwerpproces. In 1962 werd het gebouw volgens dit ontwerp en voor rekening van het Jaarbeursbestuur opgeleverd. Oud voelde zich erg beperkt door al het overleg en (budget)beperkingen. Hij had vrijer willen zijn in de stedenbouwkundige opgave en het ‘spel van volumes’.
Secretariaatsgebouw Op de begane grond bevond zich een congreszaal. Het restaurant werd verbonden met de expositieruimte van de beurs en diende tegelijk als kantine voor het kantoor. Hal, congreszaal en restaurant hadden een vide. Door middel van verplaatsbare stalen wanden konden de kantoorvertrekken naar behoefte worden gewijzigd. De constructie werd gevormd door een betonskelet met aangestortte borstweringen die werden bekleed met geglazuurde tegels. De daken bestonden uit een staalconstructie met daarop bims betonplaten. Stroken glas in staal worden afgewisseld met stroken tegels. De bovenste laag ligt terug zodat een balkon ontstaat. In de gevel is de plaats voor het verticale transport benadrukt. Voor het gebouw was hier in de trappartij een bloembak geplaatst.
Kcoon in de binnenstad
boven
Bedreigd!
Secretariaatsgebouw nu: de
Het secretariaatsgebouw is een onderdeel van de recente geschiedenis van deze plek. Ook nu spreekt uit de grootse plannen voor het Stationsgebied Utrecht de ambitie het gebied overzichtelijk, levendig en leefbaarder te maken in een combinatie van functies. Veel nieuwbouw wordt toegevoegd. Bestaande gebouwen moeten daarvoor plaats maken. Het zou echter een groot verlies zijn als het secretariaatsgebouw van Elling niet een blijvend en meebewegend element kan blijven in een veranderende omgeving, zoals het ooit bij de bouw een nieuwe waarde toevoegde aan het plein en het Utrechts stadsbeeld.
opengewerkte glasgevel ter
Norman Vervat, student Kunstgeschiedenis aan de VU te Amsterdam met een sterke belangstelling voor vooral moderne architectuur, ijvert voor het behoud van het secretariaatsgebouw. Annette Koenders is cultuurhistoricus en momenteel werkzaam bij de gemeente Tiel
(vervolg van pagina 11) Landmark Ooit was het gebouw op de mogelijkheid van het toevoegen van een extra verdieping berekend en uitge voerd. De vraag om het volume met 10% vloeroppervlakte te vergroten is door Benthem Crouwel beant woord door het plaatsen van een opgetild en eigen tijds vormgegeven wit penthouse, dat als een uit alle richtingen herkenbaar baken voor het vernieuwde complex boven de lage middenstrook van de pier uitsteekt.
Met een gemêleerde groep nieuwe bewoners, heeft Las Palmas bij uitstek de potentie om, als generator voor nieuwe stedelijkheid op de Wilhelminapier, een belangrijke bijdrage te leveren aan dit nieuwe stuk Rotterdamse binnenstad. Marten Wassmann (1969) is architect / partner bij Benthem Crouwel Architekten BV bna en projectleider van het project Renovatie en Penthouse Las Palmas.
plaatse van de insteekverdieping is nu dichtgezet (foto: Frank Foole) onder: Transparantie en lichtheid aan het Vredenburg (foto: Jan Versnel)
De foto’s uit de bouwperiode zijn door architectuurfotograaf Jan Versnel ter beschikking gesteld. In de openbare bibliotheek in Utrecht is tot 2 juli een expositie van foto’s van het secretariaatsgebouw te zien.
15 nieuwsbrief 013
Oud zag een belangrijke rol voor de volumes, maar Elling speelde in overleg met hem op meer manieren in op het plein. De enorme luifel over het bordes, bereikbaar via enkele treden, en de haaks op de gevel staande bloembak leggen een relatie tussen gebouw en buitenruimte. Dit open karakter en de uitnodigende rol aan het plein is er nu niet meer. Het gebouw heeft aan lichtheid en openheid ingeboet door het gebrek aan onderhoud, het dichtzetten van puien en opengewerkte dakranden, en de ontstane
scheiding tussen begane grond en verdiepingen. Ook binnen was die lichtheid terug te vinden; het interieur was als het ware los in de ruimte geplaatst. Ellings ontwerpen kenmerken zich door lichtheid en luchtigheid, de doorzetting van eenheden van glas en borstwering, flexibiliteit van de ruimtes, afgestemd op de behoeften van de gebruikers. De terugliggende bovenverdieping die op subtiele wijze de aandacht vraagt door het kleurgebruik en de staalspanten, is onder meer toegepast bij het gebouw voor de lettergieterij in Amsterdam (Merkelbach en Elling 1949). Andere zijn ook te zien in de mufotheek voor de NRU in Hilversum (1955-1964), dat op het moment een herbestemming tegemoet gaat.
bedreigd
Na-oorlogse woonwijk Heseveld, Nijmegen In de categorie ‘andere modernismen’ vraag ik de aandacht voor het Heseveld in Nijmegen, gebouwd tussen 1953 en 1957 door de architecten Evers & Sarlemijn. Het is een bijzonder na-oorlogs woonensemble waarin monumentaliteit is gecombineerd met romantiek. De openbare ruimten hebben een hoofdrol, de bebouwing is in nauwe samenhang hiermee ontworpen. De wijk straalt het idee uit van collectiviteit, dat een thema is in het ontwerp van veel recente nieuwbouwwijken. Willemijn Wilms Floet ten van de architectuurtheoreticus Dom van der Laan - volgden een eigenzinnige koers om vorm te geven aan de wijkgedachte. Zij zochten naar een combinatie van monumentaliteit en romantiek, en kozen daartoe voor ensembles met omsloten ruimten, vaak een hof. Stedelijke bouwvormen zijn gecombineerd met tuinstadachtige buitenruimten. Een simpele opzet is rationeel, genuanceerd en verfijnd uitgewerkt in relatie tot de specifieke situatie en de woningen. Ieder onderdeel – woningtype, bebouwingsvorm, buitenruimte, kap, schoorsteen, raam, deur, baksteendetail – heeft een logische plek en is een zorgvuldig geregiseerd deel van een geheel, goed te typeren met Berlage´s adagium van ´eenheid in verscheidenheid´.
nieuwsbrief 013
Het Heseveld bestaat uit vier complexen, die als losse opdrachten vlak na elkaar zijn gebouwd. De eerste twee complexen zijn groter, en bestaan beide uit een hogere buitenrand van portiek-etageflats, die een kleinschalige binnenwereld omsluit. In het eerste complex zijn dit rijtjes eengezinswoningen aan kleine straatjes, in het tweede complex is dit een hof, gezinswoningen en een aantal collectieve tuinen. Het derde en vierde (niet op tekening) complex bestaat geheel uit conventionelere blokken met stroken rijtjeswoningen, waar soms in het midden een gemeenschappelijke binnentuin of een serie garageboxen is gesitueerd. In het geheel zijn enkele winkels opgenomen. Er was ook ruimte gereserveerd voor een school of religieus centrum, maar die is uiteindelijk gebruikt voor een wekelijkse markt en kermis. Er zijn 13 typen woningen voor 2 tot en met 12 personen, met mooie rechthoekige vertrekken en slim ingebouwde kasten.
16
boven Portiek-etageflats met woningtype A (met steektrap) (foto: Willemijn Wilms Floet) onder
In de naoorlogse periode was de ruimtelijke vertaling van´de wijkgedachte´ - het gedetailleerde model van A. Bos voor de sociale organisatie van woonbuurten - een belangrijke opgave voor verschillende groepen ontwerpers. De architecten van het Nieuwe Bouwen ontwikkelden´stempels´, een compositie met verschillende bebouwingsvormen voor verschillende woningtypen, waar de ruimte binnen en buiten continu stroomt (b.v. Angelslo Emmen, Pendrecht Rotterdam, Frankendael Amsterdam, Nagele). Traditionalistische architecten bouwden voort op landelijke architectuur en de stedenbouwkundige principes van historische kleine nederzettingen in Nederland (b.v. het Heuvelkwartier Breda, Slootdorp/Wieringerwerf/ Middenmeer). De toekomst van al deze wijken is nu actueel.
Poort Pieter Postplein (uit: Bouwkundig Weekblad, november 1955, p. 509)
Evers & Sarlemijn - Amsterdamse vertegenwoordigers van de Bossche School, die werkten naar de inzich-
Woningbouwvereniging Portaal, eigenaar van de complexen, was van plan het Heseveld te slopen. Er is sprake van achterstallig onderhoud van de woningen en de publieke ruimte, maar ook zijn een aantal portieketage-woningen volgens de woningbouwvereniging te klein naar de toekomstige maatstaven en ongeschikt voor de beoogde doelgroep van gezinnen en bejaarden. Heftig protest van de bewoners, die strijden voor betaalbare woningen in deze fijne omgeving, pleiten ook voor erkenning van de architectonische kwaliteit. De commissie monumenten van de gemeente heeft het Heseveld voorgedragen tot beschermd stadsgezicht. De impasse, onstaan doordat alle partijen zich hard opstelden, lijkt nu doorbroken. Inmiddels opereert Portaal behoedzamer en is gekozen voor een zorgvuldiger aanpak. Voor een haalbaarheidsstudie is een architectenselectie gehouden op basis van voorstellen voor een plan van aanpak. Gekozen is voor VHP-architecten die drie scenario’s onderzoekt en daar een cultuurhistorische waardebepaling in betrekt, in opdracht
I
van Portaal uitgevoerd door Steenhuis stedenbouw/ landschap. De drie scenario’s zijn: helemaal slopen, gedeeltelijk slopen, restaureren. Het eerste scenario zou heel jammer zijn: het is maar de vraag of er een wijk met vergelijkbare kwaliteiten voor terugkomt, zeker wat betreft de publieke ruimte.
boven Plattegrond Heseveld complex I (1950-1953) (uit: NAi, archief Evers en Sarlemijn) 17
onder Straat eengezinswoningen wordt omsloten door een rand van hogere portiek-etageflats (uit: Bouwkundig Weekblad,
Willemijn Wilms Floet (1962) is architect en als universitair docent verbonden aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft.
november 1955, p. 507)
bouwkundige en landschappelijke opgave dan een architectonische. De pijn ligt althans in de vormgeving van het geheel. Wanneer er geen economische belang tussen de particuliere afnemer van de grond en de opzet van het geheel wordt aangebracht, zal dat voorlopig ook niet veranderen en blijven deze terreinen een doorn in het oog van velen. Pas wanneer een dergelijke samenhang wordt aangebracht kan er sprake zijn van een waardeontwikkeling van het vastgoed. Dan ontstaat het besef dat de kwaliteit van het geheel terugslaat op de afzonderlijke particuliere ontwikkelingen. De architectonische opgave ontstaat wanneer op een hoger schaalniveau dergelijke kwalitatieve eisen en voorwaarden zijn geformuleerd. Daar is een ‘landlord’ voor nodig als opdrachtgever. Hoe bijzonder het afzonderlijke bedrijfsgebouw ook mag zijn vormgegeven, het gehele gebied dankt zijn kwaliteiten eerder aan andere zaken. Die ondernemer uit Hardinxveld had echter wel door dat omgevingskwaliteit en goede architectuur goed is voor het bedrijf.
Stef van der Gaag is stedenbouwkundige en directeur van KOW Stedenbouw te Den Haag. Hij is auteur van het boek Vademecum bedrijventerreinen “Ontwerpen aan werk”, uitgeverij 010, Rotterdam 2004
www.heseveld.org
(vervolg van pagina 3) omvat, is uitgeefbare grond en wordt ingericht volgens de functionele en logistieke eisen die voor de bedrijfsuitoefening van belang zijn. Van de overige 30% wordt ten minste de helft besteed aan de verharding van het terrein, de bestratingen. Het resterende deel van deze 30% wordt als openbaar groen aangeduid. Met een dergelijke, traditionele uitleg kan natuurlijk nooit een geheel nieuw werklandschap ontstaan. Het stratenplan, de groenstroken met de reserveringen voor de leidingen en de noodzakelijke ontwatering bieden nauwelijks enige structuur of een ruimtelijk raamwerk voor de particuliere kavels en opstallen. Paradoxaal genoeg heeft een werklandschap dus ook veel meer ruimte nodig om een nieuw type landschap te kunnen maken. Natuurlijk moet de beschikbare grond efficiënt en zuinig gebruikt worden maar het pleidooi is om veel meer ruimte te reserveren voor het aandeel water en groen in een stedenbouwkundig plan zodat een stevige landschappelijke structuur kan worden gemaakt. Zo bezien is een bedrijventerrein eerder een steden-
nieuwsbrief 013
In het scenario van restauratie speelt het woningoppervlak. Echter, 40 m2 – de kleinste maat - is toch niet te klein voor bijvoorbeeld een starter, en zelfs groot voor een student? Wel zijn de balkons krap en niet ideaal gesitueerd ten opzichte van de woonruimten. Dit is door Evers & Sarlemijn gecompenseerd door het ruime gemeenschappelijke groen en Franse balkons. Een ander probleem is de bereikbaarheid van de portieketagewoningen, slechts via een trappenhuis. Resteert het basale vraagstuk van comfort en de hedendaagse technische eisen uit het bouwbesluit. Wanneer wordt gekozen voor het scenario van gedeeltelijk slopen ligt er voor de architecten een complexe en uitdagende opgave de eenheid tussen gebouwen en buitenruimten, tussen oude, vernieuwde en nieuwe bebouwing te herdefiniëren tot een nieuw architectonisch geheel.
bedreigd
Gemeenteflat van Maastricht in de knel ‘’Op de plaats waar vijfentwintig jaar geleden de Heugemer Overlaat nog zijn overtollig water ontlastte, waar tien jaar geleden de koeien nog vredig graasden en waar tijdens de jongste oorlogsjaren groenten en aardappelen werden geteeld, is thans een van de modernste gebouwen van Maastricht verrezen: het flatgebouw aan het Koningsplein (…). ,,Ik zou beslist niet uit dit flatje weg willen’’, zo vertelde ons een dame, op een manier die aan duidelijkheid niet te wensen overliet, op onze vraag hoe haar tegenwoordige woning dan wel beviel. ,,Ach ja, dat ik ‘flatje’ zeg komt omdat het hier zo lekker intiem, zo snoeperig is…’’
nieuwsbrief 013
Peter Kroon
18
Zo opende De Gazet van Limburg op 11 december 1951, precies 55 jaar geleden, haar regionale katern. De Gemeenteflat van toenmalig gemeentearchitect Frans Dingemans was toen al iets buitengewoons. De eerste hoogbouw in Maastricht. De eerste woningen voor andere doelgroepen dan volledige gezinnen. Symbool van de vooruitgang. Een definitieve stap richting welvaart. Trots en fier stond hij jarenlang te blinken… Toen een autosnelweg door het plantsoen was aangelegd verloor hij met iedere passerende vrachtwagen een stukje van zijn glans. Toch liet hij zich niet kleineren. En nu wordt de Gemeenteflat bedreigd door de gemeentelijke plannen om de A2 te ondertunnelen. Het tunneltracé is zo geprojecteerd dat de flat in de knel komt.
Conflicterende belangen De gemeente Maastricht worstelde in de vijftiger jaren met grote woningnood en waagde het toen om voor het eerst een hoge galerijflat neer te zetten met moderne technieken (betonskelet, prefab betonelementen) en modern comfort (centrale verwarming, lift). Binnen zijn negentig huurappartementen in acht verschillende typen gerealiseerd. De Gemeenteflat was destijds symbool van modern Maastricht en vanuit monumenten-oogpunt is hij dat nog steeds. De flat is geliefd bij de bewoners, ondanks de toegenomen geluidsoverlast. De toekomstige tunnel moet die overlast en het fileleed verminderen, maar is dat reden om de flat te laten verdwijnen? Indien de nieuwe A2-tunnel onder het Koningsplein
een bocht moet maken heeft dat grote gevolgen voor de bebouwing in de onmiddellijke nabijheid. Een tunnelbocht heeft meer ruimte nodig dan een recht tracé. Bij een maximumsnelheid in de tunnel van 100 kilometer per uur moet de Gemeenteflat verdwijnen. Bij 120 kilometer per uur ook de torenflat van Boosten en de ANWB-flat, maar dat zijn koopflats en dus veel lastiger te ontruimen. Bij een maximum van 80 kilometer per uur zou sloop helemaal niet nodig zijn. Verantwoordelijk wethouder Wim Hazeu heeft al laten doorschemeren dat hij kiest voor zo weinig mogelijk sloop, maar hij zit in een spagaat. Er ligt een afspraak tussen de Rijksoverheid, de betrokken ministeries, de provincie en de gemeente waarin staat dat diegene die afwijkt van de gesloten overeenkomst (waarin uitgegaan wordt van 100 kilometer per uur) de extra kosten moet ophoesten. De gemeente heeft dus eigenlijk de Gemeenteflat al bij voorbaat opgegeven. Dat de flat een modern wederopbouwmonument is wordt nauwelijks meegewogen. Door de tunnelplannen worstelt de gemeente nu met conflicterende belangen. ,,De gemeente Maastricht, Rijkswaterstaat en de woningstichting Maasvallei (eigenaar van de flat) beschouwen de sloop kennelijk als een logische en onontkoombare daad, begeleid door krokodillentranen’’, aldus oud-wethouder John Wevers. De gemeente heeft volgens hem verzuimd om als randvoorwaarde voor de ondertunneling te stellen dat de flat ontzien moet worden. ,,Ze laat liever de moeizaam te verwerven en karakterloze ANWB-flat staan. Een huurflat ontruimen is gemakkelijker.”
Weergaloos wederopbouwmonument Volgens Wevers en de stichting Basta is de flat van Dingemans weergaloos, uniek en onvervangbaar. Het woongebouw is bijzonder vanwege de zichtbare relatie met de wederopbouwperiode en vooral vanwege de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit, van de detaillering van de balkonhekjes tot de markante situering van de hoekblokken als blikvanger ten opzichte van de oude binnenstad. Stichting Basta wil zich samen met architectenbureau Archilot gaat Basta inzetten voor behoud van de Gemeenteflat. Dat kan door de kromme tunnelbocht gewoon tien meter op te schuiven richting ANWB-flat. En door de toekenning van een beschermde status aan dit jonge monument van wederopbouw. Peter Kroon is freelance journalist.
Sanatorium Tombeek - redding of ondergang?
bedreigd
Stad en Architectuur organiseerde op dinsdag 29 mei 2007 een debatavond rond het Sanatorium Joseph Lemaire in Tombeek, een pareltje van modernistische architectuur in verval. Hierbij kwamen de mogelijkheden tot restauratie en herbestemming van dit gebouw aan bod. Na een historische inleiding door prof. Luc Verpoest (KULeuven) en een bespreking van het restauratie- en herbestemmingspotentieel door architect Wessel de Jonge (TU Delft) werden de betrokken partijen en het publiek uitgenodigd een antwoord te geven op de prangende vraag: Welke nieuwe functie kan dit stukje werelderfgoed redden van de ondergang? Lisa De Visscher Op 30 september 1937 werd Maxime Brunfauts Sanatorium Joseph Lemaire onder internationale belangstelling geopend. De opdrachtgever, La Prévoyance Sociale, had hiervoor een stuk grond op 19 km ten zuiden van Brussel gekocht. Het modernistische gebouw werd opgetrokken in een prachtig natuurgebied. Het complex deed dienst als sanatorium voor mannelijke tbcpatiënten en nadien als verzorgingstehuis. Het omvat een hoofdgebouw – het sanatorium – en verschillende dienstgebouwen verspreid over het terrein. Toen het sanatorium 50 jaar later, in 1987, werd gesloten, ging het een onzekere toekomst tegemoet. Nu, in 2007, na 20 jaar leegstand en verkrotting, blijft er slechts een schim over van de glorie waarin het gebouw 70 jaar geleden werd geopend.
Onlangs toonde een Nederlandse projectontwikkelaar grote interesse in het vervallen sanatorium van Tombeek. De vroegere tbc-kliniek zou een nieuwe bestemming krijgen als residentieel wooncomplex. Niet alleen de particuliere eigenaar of de projectontwikkelaar nemen een standpunt in, ook de gemeente Overijse, de Provincie Vlaams-Brabant en de Dienst Monumenten en Landschappen willen iets in de pap te brokken hebben over wat al dan niet kan, mag of moet gebeuren met het gebouw. Dat restauratie moet lijkt duidelijk, maar betekent een kapitaalkrachtige herbestemming de redding, of net de ondergang van dit historisch geklasseerd monument? Wat zijn de vereisten van Monumenten & Landschappen inzake de restauratie? In hoeverre kan deze restauratie een meerwaarde bieden voor de gemeente Overijse? En op welke manier moet men daarbij rekening houden met het natuurgebied waarin het Sanatorium werd gebouwd?
19 nieuwsbrief 013
Door de structuur, afwerking en uitrusting van dit soort ‘Nieuwe Bouwen’- architectuur maakt het gebouw zelf een restauratie erg complex en zeer delicaat. Omdat modernistische gebouwen vaak met nieuwe bouwmethodes werden gebouwd, zoals de betonskeletstructuur, de grote raampartijen, bepleistering of -in het geval van het sanatorium - betegeling, zijn ze vaak zeer kwetsbaar en is het vaak onbetaalbaar om deze te restaureren met behoud van hun oorspronkelijke uitstraling.
Dit veelvoud van vragen, visies en meningen gaf aanleiding tot een interessante debatavond. De kunst- en architectuurhistoricus Prof Luc Verpoest (KULeuven) gaf niet enkel een korte samenvatting van de geschiedenis van het sanatorium in het licht van het modernisme, hij pikte ook gretig op het debat in en stelde kritische vragen naar de rol van Monumentenzorg in het restauratieproces van het sanatorium. Wessel de Jonge, architect en deskundige op het gebied van restauratie verbonden aan de TU Delft, schetste de mogelijkheden van een renovatie aan de hand van het voorbeeld van het sanatorium Zonnestraal in Hilversum (1928) waarvan hij al sinds 1983 betrokken is door onderzoek en later bij de restauratie. Ook tijdens het debat kon hij concrete antwoorden geven op vragen over restauratiestrategieën, termijnen en kostprijzen. Ook de andere betrokken partijen, o.a. de Gemeente Overijse, de Provincie Vlaams-Brabant, de projectontwikkelaar en Monumentenzorg Vlaanderen, voerden een open gesprek onder moderatie van architect Leo Van Broeck, waarbij duidelijk werd dat dit gebouw gerenoveerd moet worden, nu of nooit, en het woonproject van de projectontwikkelaar hiervoor de grootste kanshebber is. Lisa De Visscher is coördinator Stad en Architectuur Leuven
www. redhetsanatorium.be
verschenen
Wonen in welvaart Marieke Kuipers
links
Cultuurhistorische industrieterreinen (zie ook Cultuurhistorie en industrieterreinen, p. 4)
nieuwsbrief 013
Herck, K. van en Avermaete, T. (red.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973, Rotterdam 2006: 010/Vai/CVAa
Een stichting als Goed Wonen was – en is – bij onze zuiderburen vrijwel onbestaanbaar. Het Nieuwe Bouwen had in België zowel vóór als na de tweede Wereldoorlog veel minder invloed op de woningbouw dan in Nederland. De afwisselende bundel Wonen in Welvaart geeft een goed inzicht in de achtergronden van deze verschillen en biedt door een royale keuze uit het vele archiefmateriaal van het Vlaamse Architectuurinstituut en het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven prachtige en verrassende illustraties van de opkomende consumptiemaatschappij. Aan de hand van zes algemene hoofdstukken en elf case-studies wordt een kaleidoskopisch beeld geschetst van het vroeg-naoorlogse woonklimaat in Vlaanderen. Dit werd sterk bepaald door de invoering, in 1948, van de wet-De Taeye, die (bijna eigen-)bouw van individuele woonhuizen stimuleerde door middel van premies en een stevige propaganda. Aan deze welvaartsperiode kwam een einde door de oliecrisis van 1973 en wat de nationale huisvestingspolitiek betreft door een drastische stelselwijziging en federalisering op grond van de wet-Perin-van de Kerckhove een jaar later. Ondanks de grote steun voor traditioneel ogende huizen in een landelijke omgeving – die overigens vaak heel modern waren in de technische voorzieningen – kwamen in de tussenliggende decennia ook opmerkelijke modernistische hoogbouwprojecten tot stand in de grote stadsagglomeraties van Antwerpen, Gent, Brussel en Luik. Hiervan is de ontwikkeling uitgelicht van de Modelwijk op de Heizel, die Renaat Braem had ontworpen in het kader van de Expo ’58 (met het Atomium als beeldmerk). Hoewel de belangrijkste wijkvoorzieningen al tijdens de uitvoering waren wegbezuinigd, betekenden de diversiteit aan woningtypen en het modern wooncomfort binnen de woningen wel een grote vooruitgang voor de eerste bewoners en ook voor de nieuwkomers van vandaag. Minder modernistisch en veel kleiner dan het grootscheepse plan van het Nederlandse bureau-Van Embden beoogde voor een satellietstad voor 10.000 fabrieksarbeiders bij Genk, werd de wijk Nieuw Sledderlo. Hier bouwden lokale architecten drielaagse galerijwoningen in baksteen onder pannen zadeldaken. Zo werd het fordisme in dubbel opzicht ‘aangepast aan de maatschappelijke realiteit’.
20
Hengelo, het oude indus triecomplex van Stork in transformatie tot ROC in het toekomstige Hart van Zuid (foto: Peter Nijhof) rechts Aan de Rijndijk bij Spijk is de oude steenfabriek gesloopt maar de loskraan aan het water gerestaureerd (foto: Peter Nijhof)
Op andere wijze vonden dergelijke aanpassingen plaats bij de toepassing van pre-fabwoningen. Niemand zal verwachten dat de ‘fermettes’ – wij zouden zeggen boerderettes – berusten op een zeer rationele benadering van massa-fabricage, maar de bijdrage over de pre-fab-bungalows van Danilith-Delmulle leert anders. Vrijwel onbekend zijn de experimenten met de zelfbouwhuizen in plastic van George Patfoort. De foto’s roepen een zekere nostalgie op naar het optimisme waarmee plastic als het materiaal van de toekomst werd aangeprezen. Al even onbekend zijn de kleurige prefabwoningen die in Belgisch Congo werden gebouwd in de laatste kolonisatiejaren. In Afrika bleek de mens toch niet zo universeel dat hij ook een universele modernistische woning wilde van een Europese koloniale macht. Dat maakt de ontstaansgeschiedenis zowel interessant als leerzaam. Hoewel de bundel zeker geen compleet overzicht biedt van alle belangwekkende woningbouwprojecten uit deze periode van wederopbouw (en dat evenmin pretendeert), nodigen de bijdragen wel uit tot verder lezen en studeren en genieten van de illustraties.
Uit de industriële juwelenkist:
de fabriek
voormalige Tollens Verffabriek, Rotterdam Spaanse Polder
21 nieuwsbrief 013
(foto’s: Arnold Meine Jansen)
docomomo_nl
Excursie Haagse scholen Naar aanleiding van het thema :”onderwijs” organiseerde DOCOMOMO vrijdag 20 april j.l. een excursie naar Den Haag om daar een aantal bijzondere onderwijs gebouwen te bekijken. De selectie van de gebouwen was gemaakt met advies van de architectuurhistorici Dorine van Hoogstraten en Dolf Broekhuizen, die ons ook tijdens de excursie vergezelden. Lies Rollmann
nieuwsbrief 013
Na de lunch, die wij op het Segbroek genoten, gingen we met de tram naar de andere kant van Den Haag. Daar ligt vlak bij Scheveningen de eerste Nederlandse buitenschool in de duinen verscholen. Dit was de eerste openluchtschool in Nederland, waar zieke kinderen les konden krijgen en konden kuren. Het is momenteel in gebruik als basisschool voor kinderen met een psychiatrische stoornis, die blijkbaar ook profiteren van de gezonde buitenlucht. Het bleek een heel bijzonder gebouw, met een prachtige lichtval door de enorme puien in de klaslokalen, die praktisch helemaal opengezet kunnen worden. Maar niet alleen het gebouw zelf ook de situering van de school met al zijn buitenruimtes (o.a. buitenlokalen in een duinpannetje) was heel indrukwekkend. De rondleiding hier werd verzorgd door Dolf Broekhuizen, deskundige op het gebied van openluchtscholen.
22
boven Openluchtschool in Den Haag (foto: Frank Foole) onder Deelnemers excursie (foto: P. Oud)
Op vrijdag 28 september is er een excursie bij het thema ‘De Fabriek’. We gaan dan naar Eindhoven om o.a. het project Strijp-S te bezoeken. Nadere aankondiging volgt.
actueel
Ontvangst was in het Segbroek college door de trotse rector dhr. Huisman. In een heus klaslokaal hield Dorine een inleiding over haar boek “Haagse Scho len” waarin ze de scholenbouwgeschiedenis van Den Haag gedocumenteerd heeft. Daarna vertelde dhr. Huisman wat over de geschiedenis van zijn school. Het Segbroek bestaat uit twee gebouwen, het door Sjoerd Schamhart ontworpen gebouw aan de Klaverstraat en het aan de Goudsbloemlaan gelegen schoolgebouw van J.J.P. Oud. Aan het gebouw aan de Klaverstraat is een forse uitbreiding toegevoegd door atelier PRO op een manier die bewondering afdwingt. Het laat het bestaande gebouw (prachtige aula) in zijn waarde en creëert in de tussenruimte van oud en nieuw een atrium, wat groots en tegelijk intiem is. Het gebouw van Oud maakte indruk door zijn soberheid en subtiliteit. Een late Oud, keurig gerestaureerd en met kunst van Karel Appel.
De laatste school die wij bezochten was het Haags Montessori Lyceum, een gebouw van Hornstra en Gerbracht uit 1958. Ruimtelijk gezien een interessante school met een enorme aula waaromheen de hele plattegrond georganiseerd is. Helaas moet de school uit breiden, en de manier waarop dat gaat gebeuren, zou deze ruimtelijkheid zeker aantasten, erg jammer. De dag werd beëindigd op de borrelboot van café Hathor.
KORT NIEUWS Weverij de Ploeg te Bergeijk Begin mei werd bekend dat Weverij De Ploeg in Bergeijk is verkocht aan de Eindhovense woningcorporatie Wooninc. De weverij en de omliggende tuinen zijn van grote cultuurhistorische waarde. Gerrit Rietveld ontwierp de fabriek in de jaren vijftig. Uniek, want het is het enige fabrieksgebouw van zijn hand. De tuinen zijn ontworpen door Mien Ruys. Wooninc. zegt de cultuurhistorische waarde van de fabriek en het park te willen behouden. Volgens het
Brabants Dagblad van 8 mei voert de corporatie onder andere gesprekken met de Eindhovense Design Academy. Veel Bergeijkenaren vrezen dat het park wordt volgebouwd met huizen. De Ploeg is een zeldzaam geslaagd fabriekgebouw en uniek in de integratie van tuin en werkplek, en verdient grote aandacht. Een blik op Google Earth laat zien dat de parkachtige omgeving nagenoeg ongeschonden is. Docomomo_nl zal de ontwikkelingen in de gaten houden.
Xth International DOCOMOMO Conference: The Challenge of Change
international
The 10th International Docomomo Conference takes place in the VanNelle factory from 13 until 20 September 2008. The conference will be organized by Docomomo_nl and deals with the theory of transformation and the challenges that the legacy of the Modern Moment provides us today. Conference Organizing Committee
Theme The main theme of the 2008 International Docomomo Conference focuses on the manifold challenges and dilemmas of change and continuity of the architecture of the Modern Movement. This architecture was always future-oriented and had a firm and optimistic belief in the possibilities of progress. Although nowadays the achievements may still appeal to us, the buildings of the twentieth century in fact belong to the past and have become eligible for listing and preservation. This evolution has created the paradox of the modern monument and has raised questions of principle concerning the issues of conservation, renovation and transformation of modern buildings. It brings on revisiting the ideals and key concepts of the Modern Movement, which cannot always be matched with the acts of reconstruction that are an integral part of the practices of conservation, renovation and transformation.
Call for papers and case studies Docomomo invites architects, researchers, historians and other parties involved in the processes of preservation, conservation, renovation and transformation of modern buildings to investigate the paradox of the modern monument and to reflect on the manifold challenges and dilemmas of change and continuity. Those interested in presenting a paper or case study should submit an abstract before 15 October 2007. Original papers are invited for submission under the following sub-themes: –– Change and Continuity –– Restructuring Cities and Landscape –– Shifts in Programme and Flexibility –– Education in Transformation –– Technology, Progress and Sustainability Intriguing results, high-quality and thought-provoking papers or case studies that go beyond the theoretical, providing valuable insights and suggestions to conserving and re-using Modern Movement architecture are strongly favored.
The Round-table Sessions are introduced as a format for sessions of small groups (15-20) of active participants for discussion and debate. They will have participants from all fields that are represented at the conference. The conclusions of the different sessions will be presented by the chairs of the Round-table Sessions, discussed and finally be combined into the Rotterdam Conclusions.
23 nieuwsbrief 013
The programme of the 2008 International Docomomo Conference includes paper, case study and poster presentations. In addition, it contains Round-table Sessions - interactive discussion and debate meetings in small groups - and hosts the second edition of the International Docomomo Student Workshop.
Call for issues
Issues are invited for submission under the following topics: –– Post-war Modern Housing –– The Modern Movement in the Historically Layered City –– (Public) Strategies for Conservation and Change –– Education of the Modern Movement –– Material Issues of Sustainability –– Functional Continuity –– Architectural Continuity by Adaptive Re-use –– Religious Buildings –– Free subject Docomomo invites architects, researchers, historians and other parties involved in the processes of preservation, conservation, renovation and transformation of modern buildings to submit specific urgent issues that should be discussed on a national or international scale within the theme of the conference. 15 October 2007 23 December 2007 1 January 2008 15 January 2008 1 April 2008 15 June 2008 1 July 2008 13-20 September 2008 17-19 September 2008
More information: www.docomomo2008.nl
Deadline for Abstracts Notification Acceptance Abstract, Invitation to Full Paper Submission Registration starts Notification Acceptance Issue Deadline for Full Papers Notification Acceptance Full Paper Deadline for Revised Papers Student Workshop Conference
DE ACTIVITEITEN VAN DOCOMOMO BELANGRIJK? Het DOCOMOMO-netwerk groeit nog steeds en bestaat momenteel uit 52 landen verspreid over de hele wereld. Door deze mondiale inzet voor- en internationale kennis van het Nieuwe Bouwen kan de discussie omtrent het gedachtegoed van de Modernen levendig blijven. Want ook de omvang van de moderne architectuur groeit nog steeds! Professionele en vrijwillige inzet van kenners, liefhebbers en belanghebbende voor het behoud en de documentatie er van is relevant. U kunt actief bijdragen en deelnemen door ons (inter-)nationaal te steunen. DOCOMOMO Nederland DOCOMOMO International
individueel 25 euro per jaar
U blijft op de hoogte van onze activiteiten (excursies, lezingen, etc.) en u ontvangt onze nieuwsbrief 2x per jaar.
individueel 85 euro per jaar U blijft op de hoogte van de (inter-)nationale activiteiten en u ontvangt onze nieuwsbrief en de internationale journal 2x per jaar. NB: voor bedrijven gelden andere tarieven.
e-mail adres:
Het doel van DOCOMOMO is het bevorderen van kennis van, en waardering voor het Nieuwe Bouwen in Nederland, door middel ven het in kaart brengen en aandacht geven aan de erfenis en het gedachtegoed van deze architectuur, stedebouw en landschapsarchitectuur.
Maak een kopie van deze pagina en stuur deze in een enveloppe naar DOCOMOMO Nederland, Postbus 5043, 2600 GA Delft of stuur een e-mail aan
[email protected]. Maak het bedrag over op rekeningnummer 50.92.10.341 t.n.v. DOCOMOMO Nederland te Delft
DOCOMOMO is in 1990 opgericht in Eindhoven, Nederland
Ja, ik word Vriend van DOCOMOMO (kruis optie aan). naam: organisatie: adres:
nieuwsbrief 013
DOCOMOMO Nederland is een werkgroep van de internationale organisatie voor het DOcumenteren en COnserveren van gebouwen en stedebouwkundige ensembles van de MOdern MOvement (Moderne Beweging)
24
GEZOCHT!!! DOCOMOMO Nederland is op zoek naar vrienden die zich actief willen inzetten voor de stichting bij de organisatie van de conferentie of als bestuurslid. Neem voor meer informatie contact op met Charlotte van Emstede via
[email protected]
Xth International DOCOMOMO Conference www.docomomo2008.nl De activiteiten van DOCOMOMO Nederland worden mede mogelijk gemaakt door:
COLOFON Redactie en redactieraad: Frank Foole Arnold Meine Jansen, Wessel de Jonge, Marije de Korte, Sander Nelissen, Lies Rollmann Bestuur DOCOMOMO Nederland: Camiel Berns, Janneke Bierman (v), Charlotte van Emstede (s) Frank Foole, Miranda Maring, Sander Nelissen, Wido Quist (p), Lies Rollmann,
Nieuwsbrief DOCOMOMO NL is een uitgave van Stichting DOCOMOMO Nederland en verschijnt 2 x per jaar ISSN 1569-8823
Oplage 500 stuks
DOCOMOMO NL
Afbeeldingen voorkant:
Faculteit Bouwkunde
boven
Postbus 5043
Nedinsco: historische lucht-
2600 GA Delft
opname vanaf het zuidoosten
[email protected]
(30 april 1930)
www.docomomo.nl
onder Fabrieksgebouwen Manchester (schets: K.F. Schinkel, 1826)
Grafische vormgeving MGIID, Schiedam Opmaak Studio Lampro