VLAAMSE BEROEPSVERENIGING TANDARTSEN
België-Belgique P.B. 9160 LOKEREN 1 BC 6163 Afzender: Guido Lysens Vrijheidsstraat 52, 9300 Aalst Erkenningsnr.: P309879
Jaargang 2 nr. 12
December 2004
(
Nieuwsbrief
Beste leden, Dit is de laatste nieuwsbrief voor dit jaar. Het is de bedoeling jullie nog beter te informeren in het komende jaar over alles wat te maken heeft met mondgezondheid.
De VBT wenst iedereen zalige kerstdagen en alle geluk en succes voor 2005 ! In dit nummer: Tandartsenbezoek bij kinderen
Veel leesgenot in de bijgevoegde artikels. Van het eerste artikel kan een uitgebreide versie met allerhande grafieken verkregen worden. 1
Guido Lysens
Het gewaarborgd inkomen 4
Kinderen van 6 tot 18 jaar die niet op tandartsbezoek gaan Een onderzoek van de socialistische mutualiteit 2000-2002. Regionale verschillen en vergelijking met volwassen leden tussen 40 en 45 jaar.
Info Het secretariaat van de VBT is bereikbaar elke werkdag van 9.00 tot 12.00 uur op het telefoonnummer: 0486-55 44 84 Voor al uw vragen en opmerkingen kan u daar terecht. U kan ook faxen: 053-78 76 21 En natuurlijk zijn we ook per e-mail bereikbaar:
[email protected] [email protected]
http://www.vbt.be
Doel Als vervolg op een eerste verkennende studie naar het tandartsbezoek door kinderen, gebeurde onderstaande analyse van het percentage kinderen van 6 tot 18 jaar dat de voorbije 3 jaar niet bij de tandarts langs ging. Hierbij is nagegaan: • of de regionale verschillen bij kinderen blijven bestaan voor orthodontische -, bewarende en preventieve behandelingen. • of dezelfde regionale verschillen bestaan voor volwassenen tussen 40 en 45 jaar. • of er een verband bestaat tussen de densiteit (aantal tandartsen per 1000 inwoners) en de tandartsprestaties per regio. Methode Vooreerst gebeurde een selectie van alle kinderen, geboren tussen 01/01/1984 en 31/12/1996. Hiervan werden alle prestaties tandverzorging (code document C van 121 tot 136) tijdens de prestatieperiode 2000-2002 geselecteerd (leeftijd tussen 6 en 18 jaar op 31/12/2002). Per arrondissement werd het percentage kinderen berekend dat gedurende deze periode van 3 jaar niet naar de tandarts is geweest. Naast het algemene cijfer, werd ook het specifieke cijfer voor orthodontie, bewarende en preventieve prestaties en raadplegingen berekend. Orthodontische behandelingen zijn gedefinieerd door boekhoudcode C van 132 tot 136, bewarende en preventieve tandverzorging door boekhoudcode C 125 en 127 respectievelijk. In een tweede stap gebeurde een selectie van alle volwassenen, geboren tussen 01/01/1957 en 31/12/1962 (leeftijd tussen 40 en 45 jaar op 31/12/2002).
>>>
1
VLAAMSE BEROEPSVERENIGING TANDARTSEN
Resultaat 1. De kinderen tussen 6 en 18 jaar • Alle prestaties tandverzorging: In totaal is een derde van deze leeftijdsgroep niet naar de tandarts gegaan. De cijfers verschillen uiteraard sterk naargelang het geboortejaar van de kinderen. Van de 6-jarigen is iets meer dan de helft niet op tandartsbezoek geweest, van de 10 tot 12-jarigen ligt het percentage nog rond 26%. Bij de 16 tot 18-jarigen ligt het percentage terug hoger (rond de 33%). Meer opvallend zijn de sterke regionale verschillen. Turnhout en Limburg scoren het best, Henegouwen het minst goed. De percentages variëren van 19% tot 46%. • Alle orthodontische behandelingen: Het percentage kinderen met orthodontische behandelingen is gemiddeld 16% en bereikt zijn top op de leeftijd van 14 jaar (32%). De verschillen tussen de arrondissementen zijn opnieuw groot. Zeker als de analyse beperkt wordt tot de 13-15 jarigen. De laagste percentages zijn terug te vinden in Brussel en Wallonië. De hoogste percentages in Vlaanderen. • Bewarende tandprestaties: Met deze term bedoelt men het vullen van gaatjes. Er werd vastgesteld dat bij ongeveer 30% van de 6-jarigen dit reeds nodig is geweest de voorbije 3 jaar. Dit percentage stijgt tot ongeveer 50% vanaf 9 jaar. Opnieuw zijn er sterke regionale verschillen. De hoogste percentages zijn terug te vinden in Maaseik. • Preventieve behandelingen: Preventieve behandelingen bereiken een top van meer dan 30% tussen 8 en 12 jaar en dalen tot onder 20% bij de 18-jarigen. De verschillen tussen het noorden en het zuiden van het land zijn opnieuw groot, net als het lagere percentage van Brussel-hoofdstad. • Verband tussen inkomen en tandartsbezoek: Zoals enigszins te verwachten was, is hoe hoger het inkomen is in een arrondissement des te lager is het niet naar de tandarts gaan. • Verband tussen densiteit en tandartsbezoek: Op analoge wijze is nagegaan of er een verband bestaat met de densiteit (het aantal tandartsen per 1000 inwoners). De densiteitcijfers komen van FOD volksgezondheid. De correlatie bedraagt –0.3 en is net niet significant. Het is vnl. arrondissement 21 – het Brussels gewest – met een hoge densiteit en met laag tandartsbezoek dat de relatie niet significant maakt. Methodologisch gezien moet men erg voorzichtig blijven met uitspraken te doen op basis van geaggregeerde gegevens (in de literatuur is dit gekend als het probleem van de “ecological fallacy”), maar vanuit de praktijk is het niet onzinnig om te stellen dat er een verband is tussen inkomen en naar de tandarts gaan. Vooral de kosten voor orthodontie kunnen hoog oplopen. Wat het verband met de densiteit betreft, is het beter om wat terughoudend te zijn omdat het bijvoorbeeld zou kunnen dat tandartsen zich eerder zullen vestigen in een streek met gemiddeld hogere inkomens. De correlatie tussen densiteit en mediaan inkomen bedraagt trouwens 0,46 en is eveneens statistisch significant (en ze verhoogt nog indien Brussel hoofdstad wordt weggelaten). • Verband tussen sociale situatie en tandartsbezoek: Uit de verkennende studie bleek er ook een verschil te bestaan tussen de kinderen met en zonder recht op de sociale franchise. Van de eerste groep ging 39% niet naar de tandarts de voorbije 3 jaar, van de 2de groep slechts 31%. Deze verschillen zijn het grootst bij de leeftijdsgroep van 12 en 13-jarigen en kleiner bij de jongste en oudste leeftijden.
2
>>>
VLAAMSE BEROEPSVERENIGING TANDARTSEN
>>>
2. Volwassenen tussen 40 en 45 jaar ... En hoe zit het dan met de volwassen leden? Gaan zij al eens vaker naar de tandarts en zijn de regionale verschillen even frappant? • Alle tandverzorging: De studie toont aan dat van de 40 tot 45-jarigen 40% de voorbije 3 jaar niet naar de tandarts is geweest. Het cijfer stijgt lichtjes met de leeftijd. Er zijn opnieuw regionale verschillen waar te nemen, maar ze zijn minder uitgesproken dan deze van bij de kinderen. De meeste arrondissementen waar onze leden frequenter naar de tandarts gaan bevinden zich in Vlaanderen, met uitzondering van Vlaams-Brabant. Ook in Huy en Luik gaat men iets vaker naar de tandarts. 3. Beperkingen van de studie De gegevens hebben alleen betrekking op leden van de socialistische mutualiteit en zijn dus in sommige regio’s minder representatief voor de Belgische bevolking dan in andere regio’s. Daarnaast kan het zijn dat sommigen van de jongste kinderen soms wel degelijk samen met één van hun ouders naar de tandarts zijn geweest zonder dat er een prestatie werd aangerekend. Waarschijnlijk zijn de percentages ook licht onderschat omdat sommigen van de leden in 2002 het jaar voordien of 2 jaar ervoor nog niet bij de soc.mutualiteit waren aangesloten, en dus uitgaven voor tandzorg hebben gehad bij een andere mutualiteit. Om tot exacte cijfers te komen gebeuren dit soort van studies beter in IMA-verband. Bespreking Ongeveer één derde van de 6-18 jarigen heeft de voorbije 3 jaar geen prestaties tandverzorging ondergaan. Dat is iets beter dan de wolwassen leden tussen 40 en 45, waarvan 41% niet naar de tandarts is geweest tijdens de onderzochte 3 jaar, zelfs voor een banaal nazicht. Deze vaststelling is ronduit bedroevend te noemen. Er zijn grote regionale verschillen waargenomen bij het niet naar de tandarts gaan door de kinderen: in Limburg en ook het arrondissement Turnhout liggen de percentages het laagst (20% - 25%). In Henegouwen liggen de percentages het hoogst (40% - 47%). Meer bewarende behandelingen zijn voornamelijk vastgesteld in Limburg. Meer orthodontische behandelingen in Limburg, Antwerpen en Luik. Meer preventieve behandelingen dan weer in Turnhout, Gent en Brugge. Het is moeilijk om een goede verklaring te geven waarom kinderen in Limburg en Turnhout vaker naar de tandarts zijn geweest, dan hun leeftijdgenoten in de rest van het land. Voorbije studies hebben aangetoond dat er meer tandbederf is bij kinderen in Limburg. Er zijn inderdaad ook meer bewarende behandelingen teruggevonden bij de leden uit Limburg. Daarnaast zijn er regelmatig lokale preventieve acties rond tandzorg,bijvoorbeeld door de centra van leerlingenbegeleiding of door kind en gezin die kunnen leiden dat in bepaalde arrondissementen kinderen meer worden verwezen naar de tandarts. Er is ook de laagdrempeligheid van de poliklinieken die ervoor kan zorgen dat het tandartsbezoek sneller aangevat wordt.Voor orthodontie valt in elk geval het hogere percentage op in Limburg en Antwerpen.
>>>
3
VLAAMSE BEROEPSVERENIGING TANDARTSEN
Op arrondissementeel niveau schijnt er ook een positief verband te zijn tussen het inkomen en naar de tandarts gaan, mits enig methodologisch voorbehoud. In het kader van de recente voorstellen en inspanningen om het tandartsbezoek voor kinderen gratis te maken is dit toch een interessante vaststelling.Anderzijds moeten we ook vaststellen dat het aantal tandartsen per 1000 inwoners enigszins gerelateerd is aan het tandartsbezoek, zeker als het Brussels hoofdstedelijk gewest niet wordt meegerekend. Maar deze densiteit is dan weer sterk gecorreleerd aan het mediane inkomen, hetgeen de interpretatie bemoeilijkt. Kinderen met recht op sociale franchise gaan ook minder op tandartsbezoek dan andere kinderen (39% versus de 31%). De kloof is groter bij de 12 tot 13-jarigen, toevallig de leeftijd waar orthodontie het veelvuldigst voorkomt. Het financiële aspect speelt hier waarschijnlijk ook een grote rol. De grote regionale verschillen werden niet teruggevonden bij de volwassen leden: het noorden gaat iets beter naar de tandarts dan het zuiden, behalve dan Vlaams-Brabant. De belangrijkste vaststelling blijft het lage tandartsbezoek.
Het gewaarborgd inkomen Zelfstandigen en loontrekkenden met een hoog inkomen zijn onvoldoende beschermd door de sociale zekerheid bij werkonbekwaamheid, veroorzaakt door ziekte of invaliditeit. Dat is een oud zeer. Iedereen weet dat de sociale zekerheid voor zelfstandigen beperkt is. Er is maar een beperkt vervangingsinkomen voorzien na een carrenzperiode. Bij loontrekkenden met hoge inkomens wordt het vervangingsinkomen geplafoneerd (tot een bepaald bedrag). Vermits de uitgaven meestal afgestemd zijn op de inkomsten ontstaat er dan een tekort, wat vaak grote problemen schept. Dat probleem wordt meestal opgelost door een privé-verzekering "gewaarborgd inkomen" af te sluiten. Deze verzekering zorgt ervoor dat er een uitkering betaald wordt bij werkonbekwaamheid door ziekte of ongeval. Hoe loopt dat technisch? Carenzperiode De privé-verzekering is een contract dat wordt afgesloten met een verzekeringmaatschappij. De uitbetalingen staan in verhouding tot de premies die je betaalt. Ze zijn afhankelijk van de leeftijd bij aansluiting en de voorafbestaande gezondsheidstoestand. In tegenstelling tot een sociale verzekering zul je bij een privé-verzekering de voorafbestaande gezondheidstoestand uitsluiten of een meerpremie vragen. De voorwaarden voor de uitkering gewaarborgd inkomen verschillen naargelang de verzekeringsmaatschappij. Bij de meeste verzekeringen gewaarborgd inkomen bestaat er een carrenzperiode of eigen risico periode. Dat is de periode waarin de verzekering niet tussenkomt bij ziekte en invaliditeit. Ze kan variëren tot drie maanden of meer. Uiteraard zal de te betalen kostprijs van de verzekering afhankelijk zijn van de duur van deze periode, het is zelf mogelijk van deze carrenzperiode af te kopen zodat je bij schade (= werkonbekwaamheid) onmiddellijk uitbetaald wordt. Na deze carrenzperiode komt de verzekering gewaarborgd inkomen dan tussen. Meestal betaalt ze vanaf een economische of fysiologische invaliditeit hoger dan 25%. De uitbetalingsformule bij fysiologische of economische invaliditeit verschilt opnieuw naargelang de verzekeringsmaatschappij. Fysiologische invaliditeit Fysiologische invaliditeit is het lichamelijke letsel dat veroorzaakt wordt door ziekte of invaliditeit. Een economische invaliditeit is het verlies aan arbeidsvermogen. Men bepaalt die fysiologische invaliditeit meestal op basis van de OBSI-lijst, wat niet altijd een objectieve parameter is1. Een verzekering die zich baseert op de fysiologische invaliditeit, houdt dus in dat er een lichamelijke letsel moet zijn hoger dan 25%. Dat is uiteraard een probleem want bepaalde beroepen kunnen bij een lagere fysiologische invaliditeit niet meer worden
4
>>>
VLAAMSE BEROEPSVERENIGING TANDARTSEN
>>>
uitgeoefend. Neem bijvoorbeeld een pianist die twee vingers heeft verloren. Of een zanger met een letsel aan zijn stembanden. Beiden hebben geen 25% fysiologische invaliditeit maar zijn wel ongeschikt voor hun beroep. Het begrip economische invaliditeit is correcter: dat is de weerslag van het lichamelijke letsel of de ziekte op de arbeidsgeschiktheid. Hier komt de verzekering tussen bij een verlies van arbeidsvermogen hoger dan 25%. Het is dus niet overbodig om bij de bestaande contracten na te gaan of er sprake is van fysiologische of economische invaliditeit. Meestal wordt voor de werkonbekwaamheden tussen de 25 en de 66% de verzekering gewaarborgd inkomen "pro rato" wordt uitbetaald. Wat betekent dat? Als je bijvoorbeeld 50% fysiologische of economische invaliditeit hebt afhankelijk van je contract, dan komt de verzekering voor 50% tussen. Dus niet meer, niet minder. Boven de 66% zal men de invaliditeit of de arbeidsongeschiktheid als volledig beschouwen en komt men voor 100% tussen. Uitsluitingsclausules Meestal bevat het verzekeringscontract ook uitsluitingsclausules. Uiteraard is het normaal dat iemand die zichzelf lichamelijke letsels toebrengt of laat toebrengen niet in aanmerking komt voor terugbetaling. Roekeloos gedrag wordt uitgesloten maar redding van personen of goederen worden dan wel terugbetaald. Er wordt een uitzondering gemaakt voor wettige zelfverdediging. Andere uitgesloten letsels: deelname aan een gevecht, letsels ontstaan door alcoholmisbruik of gebruik van verdovende middelen, letsels door oorlog of burgerlijke oproer. Meestal worden subjectieve of psychische stoornissen uitgesloten. Een uitzondering hierop wordt gemaakt wanneer de diagnose steunt op organische verschijnselen. U begrijpt dus dat het chronisch vermoeidheidssyndroom en aanverwante pathologie door de verzekeringsmaatschappij onder de noemer subjectieve of psychische stoornissen gecatalogeerd worden, omdat er voor het ogenblik nog geen eensgezindheid bestaat over de wetenschappelijke gefundeerdheid van dergelijke ziekten. Uiteraard evolueert de wetenschap zo snel dat men zelfs binnenkort een organisch substraat zal vinden voor om het even welke emotie, wat de houders van een reeds bestaand contract enkel maar kan verheugen. Zwangerschap wordt soms uitgesloten, net als allergie: men gaat ervan uit dat een allergie nooit een hogere fysiologische invaliditeit teweegbrengt dan 25%. Meestal zijn deze clausules wegens concurrentiële motieven vrij vaag opgesteld. Dat betekent dat deze contracten zeer vaak aanleiding geven tot betwistingen Een contract "gewaarborgd inkomen" kan dus bijna op elk niveau tot betwistingen aanleiding geven. Onze taak is nu om de lichamelijke schade van de patiënt te verdedigen en de weerslag ervan op zijn economisch functioneren. Uiteraard zijn wij gebonden aan de clausules van het contract: Wanneer wij een dergelijke patiënt moeten verdedigen, dan is de polis bindend en moeten wij die dus vooraf nazien. Wij kunnen enkel de jonge mensen die een verzekering "gewaarborgd inkomen" afsluiten, aanraden te rade te gaan bij een bevoegd iemand om het contract na te kijken en uit te pluizen wat voor hem het interessant is. Bij het afsluiten van een contract kun je ook altijd een op maat geschreven contract opmaken. Daarin laat je die dingen opnemen die je er wilt inzien. Wat je wilt vermijden kun je uitsluiten, eventueel mits een bijpremie. Zo ga je onaangename verrassingen uit de weg. 1 De OBSI-lijst is een lijst met procenten fysiologische invaliditeit per aandoening, rekening houdend met de ernst en de uitgebreidheid ervan. Oorspronkelijk werd hij opgesteld om burgerlijke slachtoffer van het militair oorlogsgeweld in WO I te vergoeden. De lijst wordt door iedereen vervloekt, maar bij gebrek aan iets beters door iedereen gebruikt. bron:artsenkrant
5