Nieuwe Testament - canonvorming
1
In eerste eeuwen waren de overtuigingen van hen die zich christen noemden, zeer gevarieerd. Er waren christenen die geloofden in één God, er waren er ook die meenden dat er twee goden zijn en er waren er die het hielden bij niet minder dan 365 goden. Sommigen geloofden, dat de dood van Jezus heil voor de wereld had gebracht, anderen dat zijn smadelijke dood daar niets mee te maken had of zelfs dat Jezus nooit gestorven was, maar slechts als een soort schim op aarde geleefd had. De een hield Jezus voor volledig mens, de ander voor volledig God en weer een ander voor allebei. Ruwweg zijn er op grond van de opvattingen die men in het vroege christendom had over Jezus drie stromingen te onderscheiden: joodse christenen, gnostici en proto-orthodoxen. De joodse christenen stonden waarschijnlijk het dichtst bij de eerste volgelingen van Jezus. Zij bleven trouw aan de joodse wetten en beschouwden Jezus als een bijzonder mens, een profeet, maar niet als God. De gnostici moesten weinig hebben van de joodse wortels van het christelijk
Hans Holbein de Jonge (1497/8–1543), Het Oude en het Nieuwe Testament, olieverf op paneel, 49 × 60 cm, circa 15321535, National Gallery of Scotland. Holbein gaf zijn visie op de Bijbel. Links het verderf van het Oude Testament, rechts de verlossing die het Nieuwe Testament biedt. Verderf en verlossing worden gescheiden door een boom met aan de linkerzijde afgestorven takken. In het midden zit een naakte mens die door de profeet Jesaja en Johannes de Doper naar de goede kant wordt gewezen. De mens (HOMO) heeft de wet (LEX) van Mozes genegeerd, wat leidde tot zonde (PECCATUM), hier verbeeld door de oerzonde van Adam en Eva, en zelfs tot de dood (MORS). En dat ondanks de genezing die de koperen slang van Mozes leek te bieden (MYSTERIUM IUSTIFICATIONIS). Rechts biedt Jezus gratie (GRATIA), gerechtigheid (IUSTIFICATIO NOSTRA) en zelfs overwinning op de dood (VICTORIA NOSTRA). Johannes wijst de weg, die uiteraard loopt via het Lam Gods (AGNUS DEI). Het allegorische en zeer moralistische werk doet nog wat middeleeuws aan en wordt dan ook gezien als een buitenbeentje in het werk van Holbein.
geloof. Zij zagen Jezus als afgezant van de hoogste God, een totaal niet-menselijke figuur die dwalende mensenzielen op aarde moest inlichten over hun ware aard: een deel te zijn van het allerhoogste. De proto-orthodoxen namen een middenpositie in. Zij hielden Jezus voor geheel God
en geheel mens. De canonvorming van het Nieuwe Testament werd vooral bepaald door de protoorthodoxen.
2
De kern van wat nu het Nieuwe Testament vormt, bestond al in de tweede eeuw. Maar nog steeds verschenen er boeken over Jezus en geschriften op naam van de apostelen.1 Om kaf van het koren te scheiden, verzamelden christelijke gemeenten de als authentiek beschouwde overleveringen van Jezus en de apostelen. Natuurlijk bestond er onder de gemeenten geen eenstemmigheid over wat authentiek was.2 Met name over de tweede en de derde brief van Johannes, de tweede brief van Petrus, de brief van Judas en die van Jacobus, de brief aan de Hebreeën en de Openbaring van Johannes discussieerden ze lange tijd. Ook over de noodzaak en omvang van de bundeling van christelijke geschriften en over het overnemen van de joodse Bijbel verschilden de gemeenten en hun leiders sterk van mening. Marcion, die leefde in de eerste helft van de tweede eeuw, stelde voor dat slechts het Evangelie naar de beschrijving van Lucas, Handelingen van de apostelen en de brieven van Paulus tot de ‘Bijbel’ zouden behoren. Hij vond dat de Hebreeuwse Bijbel (de Tenach, het Oude Testament) voor christenen geen gelding had, omdat het alleen maar aankwam op het geloof in het verzoenend werk van Christus. Anderen beweerden daarentegen dat de christenen voldoende hadden aan de Icoon van de twaalf apostelen joodse Bijbel en er geen eigen geschriften aan hoefden toe te voegen. Weer anderen meenden dat slechts bepaalde gedeelten uit de joodse Bijbel samen met de belangrijkste nieuwe geschriften voor christelijke lezers van belang waren. Uiteindelijk namen de (orthodoxe) christenen de joodse geschriften die in de Septuaginta3 stonden over en voegden er geschriften uit eigen kring aan toe. De ‘oudtestamentische’ geschriften hielden ze voor ondergeschikt aan de ‘nieuwtestamentische’. Eén van de belangrijkste redenen om geschriften van de Septuaginta over te nemen, was dat de orthodoxe christenen in de profetische boeken teksten vonden die naar hun overtuiging op Jezus betrekking hadden. Het geloof in Jezus Christus (‘Christus’ is de Griekse vertaling voor ‘messias’4) werd tot het criterium om deze geschriften te lezen en uit te leggen.
1
Een apostel (van het Griekse woord apostello, ‘zenden’) is iemand die erop uitgestuurd wordt om een bepaalde boodschap te vertellen. 2 De Amerikaanse nieuwtestamenticus Bart Ehrman bracht een bronnenboek uit: Lost Scriptures. Het bevat de Engelse vertaling van 47 evangeliën en andere geloofsteksten die eeuwenlang door christenen als even gezaghebbend beschouwd werden als de nu zo vertrouwde geschriften van het Nieuwe Testament. 3 Griekse vertaling van het Oude Testament 4 Messias (Aramees: ‘gezalfde’) is een titel voor mensen op wie – naar men geloofde - God zijn bijzondere keuze heeft laten vallen (koningen, priesters, profeten); het werd de aanduiding voor een heilbrengend persoon naar wie Israël gespannen uitzag.
3
Miniatuur in Langrafenpsalter, Thüringen of Niedersachsen, 12111213, HB II 24, fol. 31v., Stuttgart: Würtenbergische Landesbibliothek. De doop van Jezus in de Jordaan. Terwijl Mattheüs, Marcus en Lucas het dooptafereel rechtstreeks schilderden, bevindt zich dit in het Johannesevangelie in een getuigenis van de doper voor Jezus (Johannes 1:32v.).
De zevenentwintig ‘boeken’ die nu het Nieuwe Testament vormen, werden voor het eerst opgesomd in 367 in een brief van Athanasius (circa 295–373), bisschop van Alexandrië. Op de synode van Hippo Regius (393) en Carthago (397–419), waar de orthodoxen domineerden, werd de canon5 vastgesteld overeenkomstig de lijst van Athanasius. Doorslaggevend bij de beslissing om een geschrift al dan niet in de canon van het Nieuwe Testament op te nemen was of het in de kerken, met name in de belangrijkste kerkelijke centra, feitelijk geaccepteerd was als apostolisch getuigenis over Jezus. Buiten de canon vielen ondermeer het Evangelie volgens Thomas, het Evangelie volgens Jacobus, het Evangelie volgens Maria (bedoeld is Maria Magdalena), het Geheime Boek van Johannes, de Handelingen van Johannes, de Openbaring van Petrus, de geschriften van Hermas, van Barnabas en van Clemens. In de praktijk duurde het nog lang voordat overal in de christelijke wereld de als canoniek aangeduide geschriften hun plaats verwierven. De zeven katholieke (algemene) brieven konden pas in de vijfde en de zesde eeuw hun plaats veroveren. In het oostelijk deel van de kerk bleven gemeenten tot in de tiende eeuw weifelen wat betreft de Openbaring van Johannes. Veel gemeenten die de canon aanvaardden, gebruikten ter ondersteuning van haar geloofspunten nog altijd elementen die ontleend
waren aan de apocriefe geschriften. Over het aantal geschriften dat voor de kerk een bindend karakter heeft, bestaat nog steeds geen volledige overeenstemming. De Syrisch Nestoriaanse Kerk erkent slechts 22 boeken als canoniek. De Ethiopische Kerk daarentegen beschouwt naast de ons bekende boeken ook de geschriften van de ‘Apostolische Vaders’6 als canoniek: de Herder van Hermas, de Clemensbrieven, de brief van Polycarpus en Fragmenten van Papias. Deze geschriften zijn ontstaan aan het eind van de eerste eeuw of in het begin van de tweede eeuw. De gemeenten begonnen zich toen te vormen en allerlei zaken die voor hen van belang waren, komen in de geschriften van de Apostolische Vaders aan de orde, zoals de omschrijving van het geloof en de organisatie van de gemeenschap. In 1945 werden in Egypte verscheidene buitenbijbelse geschriften ontdekt. Deze (dertien banden met meer dan 1000 bladzijden; elke band bevatte meerdere boeken) behoorden tot de Nag Hammadi-bibliotheek (genoemd naar het stadje vlakbij de plaats van ontdekking).7 Ze vormen een 5
Canon (een Soemerisch woord dat ‘riet’ betekent; bij de oude Grieken was een canon een ‘maatstaf’ of ‘standaard’): verzameling van erkende geschriften die tot de Bijbel behoren. 6 Apostolische Vaders: de (zeven) kerkvaders die in de tijd van de apostelen geleefd en geschreven hebben. Men rekent ertoe Clemens, Barnabas, Diognetus, Quadratus, Ignatius, Polycarpus en soms ook Papias. 7 Lijst van alle geschriften gesorteerd per codex: Codex I: Gebed van Paulus de Apostel, Geheime boek van Jacobus, Evangelie der Waarheid, Verhandeling over de Opstanding, Drievoudige Verhandeling. Codex II: Geheime Boek van Johannes (lange versie), Evangelie van Thomas, Evangelie naar Philippus, Het Wezen van de Machten, Oorsprong van de Wereld, Verhandeling over de Ziel, Boek van Thomas de Kampvechter.
4
verzameling van teksten die tegen het einde van de derde eeuw uit het oorspronkelijke Grieks in het Koptisch (de taal van christelijk Noord-Afrika) werden vertaald. Veel van deze geschriften weerspiegelen een religieuze beweging, gnosticisme8 genaamd, die zijn oorsprong schijnt te vinden in vormen van het Jodendom in de Grieks-sprekende wereld. Sommige beschrijven de schepping van deze wereld als een vergissing van een God die zichzelf als de enige God beschouwt, andere benadrukken hoe geheime ‘kennis’ (gnosis) of de sacramenten een heilsweg vormen om bevrijd te worden van het materiële bestaan. Tot de laatste behoort het Evangelie der Waarheid, een preek die de schrijver in Rome hield, waarin hij het leen zonder God en zonder hoop in de wereld als een boze droom beschreef en waarin hij voor het ontwaken een ander beeld had: een bergbeklimmer die in de mist zijn metgezellen is kwijtgeraakt en nu niet meer weet waar hij vandaan komt en waar hij heen moet totdat hij hoort roepen: ‘Daarom heeft iemand die gnosis9 Nag Hammadi codices heeft iets geestelijks uit een hogere wereld in zich. Als hij geroepen wordt, hoort hij, antwoordt hij: hij wendt zich tot degene die hem roept en keert tot hem terug. Degene die op die manier bewust is geworden, weet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat.’ De buitenbijbelse geschriften hebben voor bepaalde, soms kleine, geloofsgemeenschappen veel betekend of betekenen dat soms nog. Ik wijs op slechts enkele geschriften. * Het Evangelie van Jacobus (ontstaan omstreeks 150) heeft een belangrijke rol gespeeld in de kerkelijke leer en in de christelijke vroomheid en kunst. In dit evangelie wordt verhaald over de wonderbaarlijke geboorte van Maria, haar leven als tempelmaagd, haar huwelijk met Jozef en haar baren van Jezus in een grot (waarbij haar lichamelijke, biologische maagdelijkheid niet werd aangetast). * Het Thomasevangelie (‘Het verslag van Thomas, de Israëlitische filosoof, over de kindsheid van Jezus’, vermoedelijk ontstaan eind tweede eeuw) was ook lange tijd erg geliefd in veel gemeenten. Het beschrijft Jezus als jeugdige wonderdoener en bevat 114 uitspraken en veel gelijkenissen die aan Jezus worden toegeschreven. Codex III: Geheime Boek van Johannes (korte versie), Heilige Boek van de Grote Onzichtbare Geest, Eugnostus de Gezegende, Wijsheid van Jezus Christus, Gesprek met de Verlosser. Codex IV: Geheime Boek van Johannes (lange versie), Heilige Boek van de Grote Onzichtbare Geest. Codex V: Eugnostus de Gezegende, Openbaring van Paulus, Openbaring van Jacobus (1), Openbaring van Jacobus (2), Openbaring van Adam. Codex VI: Handelingen van Petrus en de Twaalf Apostelen, Donder: Volmaakt Bewustzijn, Authentieke Leer, Begrip van Onze Grote Kracht, Plato (De Staat 588b-589b), Verhandeling over de Achtste en Negende Hemelsfeer, Dankgebed, Asclepius. Codex VII: Omschrijving van Sem, Tweede Verhandeling over de Grote Seth, Openbaring van Petrus, Lessen van Sylvanus, Drie Stèles van Seth. Codex VIII: Zostrianus, Brief van Petrus aan Filippus. Codex IX: Melchizedek, Begrip van Norea, Getuigenis der Waarheid. Codex X: Marsanes Codex XI: Vetolking van de Gnosis, Valentiniaanse verhandeling, Allogenes, Hypsiphrone. Codex XII : Spreuken van Sextus, Evangelie der waarheid, Fragmenten. Codex XIII: Drievormige Eerste Gedachte, Oorsprong van de Wereld. 8 Het gnosticisme is een godsdienstig-filosofische stroming uit de eerste eeuwen van het christendom. Leer: Uit de hoogste, ontoegankelijke godheid zijn door uitstroming (emanatie) eeuwige tussenwezens ontstaan die een afdalende lijn naar het aardse vormen. Jezus was één van deze wezens, op aarde neergedaald om de mens van onwetendheid te bevrijden. De mens is een goddelijke vonk, gevangen in het lichaam (de stof). Zijn heil is bevrijding van de stof en terugkeer tot de hoogste godheid. 9 Onder gnosis verstaat men de diepere ervaringskennis aangaande godsdienstige waarheden.
5
* Het Evangelie van Maria Magdalena (vijfde eeuw, met uitzondering van twee fragmentjes van omstreeks 300) tekent Maria Magdalena als een van de volgelingen van Jezus.10 Zij vertelt dat zij Jezus heeft ontmoet in een visioen en dat hij haar geheime leringen heeft onthuld. Er ontstaat onder de leerlingen onenigheid over haar autoriteit als vrouw en leerling. Met name Petrus valt haar fel aan, vooral omdat wordt gezegd dat Jezus haar meer liefhad dan de andere leerlingen. Het Evangelie van Maria Magdalena bevat een beschrijving van de reis van de ziel na de dood langs de Archonten. De Archonten zijn de bestuurders van het aardse noodlot. Hun doel is de menselijke ziel gevangen te houden tijdens haar aardse verblijf. De Archonten zetelen op de planeten, op elke planeet één. Na de dood, zo beschrijft het Evangelie van Maria Magdalena, passeert de ziel de planeetsferen. Bij elke planeet zal een Archont proberen haar tegen te houden. Lukt dat, dan moet de ziel opnieuw incarneren in een aards leven. De Archont zal proberen de ziel tegen te houden door haar vast te grijpen bij een zielengewaad. Maar als de ziel over de juiste gnosis beschikt, zal ze bij elke planeet de juiste magische woorden weten uit te spreken. De Archont zal achterblijven met het lege zielengewaad en de ziel zal haar reis kunnen vervolgen. Wanneer de ziel zo al haar zielengewaden achterlaat, zal ze tenslotte met haar naakte wezenskern, voorbij de planeetsferen, verenigd worden met de goddelijke eenheid. * De kindsheidsevangeliën van Jacobus en Thomas zijn in later eeuwen uitgebreid en van aanstotelijkheden gezuiverd. Van die jongere kindsheidsevangeliën werd het Arabische kindsheidsevangelie (met wonderen die Jezus gedaan zou hebben) bekend. Mohammed nam enkele legenden eruit in de koran op. * Het Armeense kindsheidsevangelie weet ons te vertellen wie de drie wijzen uit het Oosten (Mattheüs 2) waren: Gaspar (= Caspar), de koning van Arabië, Melqon (= Melchior), de koning van Perzië, en Balthasar, de koning van Indië. * Het Evangelie van Pseudo-Mattheüs (in de achtste/negende eeuw in het Westen ontstaan) meldt dat een os en een ezel het pasgeboren kind Jezus aanbaden. * In de Handelingen van Pilatus (gedeeltelijk ontstaan in de tweede eeuw en samengesteld in de vijfde eeuw; sinds omstreeks 800 ook wel het Evangelie van Nicodemus genoemd) horen we iets over de lotgevallen van Jozef, de rijke man uit Arimathea, die volgens Mattheüs (27:57–61) Jezus’ lijk van het kruis had afgenomen en begraven: de joden wierpen hem in de gevangenis, maar Jezus zocht hem op, kuste hem en bevrijdde hem. In het Evangelie van Maria (ontstaan in de tweede eeuw) troost Maria Magdalena de leerlingen na het heengaan van Jezus en deelt zij hun openbaringen mee die zij van Jezus ontvangen heeft. * De Handelingen van Petrus (ontstaan omstreeks 180–190) beschrijven de kruisdood van Petrus. * De Handelingen van Paulus (ontstaan omstreeks 185–195) verhalen over de dood van Paulus door onthoofding op bevel van keizer Nero en vertellen in lovende woorden uitgebreid over Tecla, de vrouw die Paulus in Iconium hoorde preken en zich bekeerde. * De Handelingen van Johannes (uit 180) vertellen over de geheimzinnige dans die Jezus en zijn leerlingen dansten na het laatste avondmaal: ‘Hij beval ons hand in hand in een cirkel te gaan staan en hij zelf stond in het midden.’ Jezus zong bij de dans en de leerlingen riepen na iedere zin ‘Amen!’. * De Handelingen van Thomas vertellen hoe op Thomas het lot was gevallen om India te bekeren. Hij wilde niet. Jezus keerde daarom tijdelijk op aarde terug en ging naar een Indiase scheepskapitein die een timmerman zocht om voor zijn koning een paleis te bouwen. ‘Ik ken er wel een’, zei Jezus, ‘mijn slaaf Thomas. Je mag hem kopen.’ En zo gebeurde het. De kapitein ging naar de niets vermoedende Thomas en vroeg: ‘Ben jij een slaaf van Jezus?’. Enthousiast zei Thomas: ‘Ja! Jezus is mijn meester!’ ‘Kom dan met mij mee’, zei de kapitein. Thomas ging mee. Het geld dat Jezus van de kapitein gekregen had, gaf hij aan Clemens van Rome Thomas. 10
Het Evangelie van Maria Magdalena, en de rol van leerling van Jezus die Maria Magdalena daarin speelt, kwam onder de aandacht van het grote publiek door de roman De Da Vinci Code, een esoterische roman, een 'fact-fiction' verhaal, geschreven door de Amerikaan Dan Brown, en in 2003 gepubliceerd door Random House. De stellingen in het boek, waaronder dat Maria Magdalena de echtgenote van Jezus was, zijn als onwetenschappelijke speculatie bestempeld.
6
* De Eerste brief van Clemens aan de christenen van Corinthe (geschreven omstreeks 96) gaat in op de rebellie van een groepje jonge christenen die de ouderlingen van de kerk in Corinthe hadden afgezet. Clemens betoogt (hoewel hij niet het gezag had, wat overigens blijkt uit de terughoudendheid van Clemens in zijn brief) dat de jongeren moeten worden verbannen en de ouderlingen in hun ambt moeten worden hersteld. Clemens verklaarde dat ouderlingen onder geen geding kunnen worden afgezet. Hij spoorde hij aan te leven zoals Christus en trouw te zijn aan de Romeinse overheid. In hoofdstuk 25 vs. 1-4 vergeleek hij Jezus met de Phoenix die net als Christus herrees. * Het Geheime Boek van Johannes, ook wel de Apocrief van Johannes genoemd is een gnostisch geschrift. Het boek stelt Johannes voor als de ontvanger van allerlei openbaringen. In het begin van het boek wordt uitleg gegeven over de Goddelijke orde waarin de Hoogste God voorgesteld wordt als: "Hij is noch volmaaktheid, noch schoonheid, noch godheid, want hij is meer dan dat; hij is zelfs niet oneindig, want hij is meer dan dat. Hij maakt geen deel uit van eeuwigheid of tijd". Daarna treedt Johannes in dialoog met Jezus, waarbij vooral wordt uitgelegd hoe de onvolmaakte wereld is ontstaan. Daarbij wordt een versie van het scheppingsverhaal verteld, die zich afzet tegen de gebruikelijke interpretatie van het Bijbelboek Genesis. Het derde deel bezingt lof op de Pronoia, die voor gnostici als verlossingsgestalte gold. * De Openbaring van Petrus heeft betrekking op wat Petrus zag en beleefde in zijn visioenen. Petrus zag verschillende manifestaties van Christus. De gekruisigde Jezus mag niet voor de goddelijke verlosser worden gehouden. Het menselijke lichaam van Jezus was slechts een tijdelijke verblijfplaats. Christus wees dit lichaam af als product van quasi-glorierijke kosmische machten. * De Didachè (Didascália Apostolórum, Didakhé = onderwijzing) in de eerste helft van de tweede eeuw na Christus geschreven door een onbekende auteur te Syrië, is een kort instructieboek voor nieuwe bekeerlingen. De eerste zes hoofdstukken gaan vooral over de goede en de slechte weg waarop een christen kan wandelen (de 'twee wegen', die van het leven en die van de dood). Ze bevatten verschillende verwijzingen naar de Bergrede, Jezus Sirach en het boek Spreuken. Hoofdstuk 7 en 8 gaan hoofdzakelijk over de praktische aspecten van de doop en hoofdstuk 9 en 10 over de liturgie bij het avondmaal. De laatste hoofdstukken (11-15) gaan ten slotte over het beleid in de gemeenschap en hoofdstuk 16 over de toekomstverwachting van de christenen. © L. den Besten Literatuur
Besten, Leen den, Het uitgelezen boek. De bijbel in Nederland, Zoetermeer, Meinema 2005. Klijn, A.F.J., Apostolische vaders, 1. Ingatius en Polycaropys, Baarn: Bosch en Keuning 1966. Klijn, A.F.J., Apostolische vaders, 2. I en II Clemen; Onderwijs van de twaalf apostelen, Baarn: Bosch en Keuning 1967. Klijn, A.F.J., Apostolische vaders, 3.Barnabas; Papias; Brief aan Diognetus; Quadratus, Baarn: Bosch en Keuning 1967. Slavenburg, Jacob & Glaudamus, Willem, De Nag Hammadi-geschriften, Deventer: Ankh Hermes 2004.
7
London Canon tabel uit Constantinopel, zesde eeuw(?), folio 11r, cod. add. 5111, 220x158 mm, London: British Library.