Nicholas Evans
De vergeving
1
Ze troffen de sporen aan bij dageraad, in het vochtige zand bij de rivier, zo’n anderhalve kilometer stroomafwaarts van de plek waar de wagens die nacht hadden rondgereden. Flint stapte van zijn paard, dat rare beest dat van voren zwart en van achteren wit was, alsof iemand was begonnen hem over te spuiten, maar zich had bedacht. Flint knielde neer om de sporen beter te kunnen bekijken. Bill Hawks bleef op zijn paard zitten; hij keek toe en wierp zo nu en dan een nerveuze blik omhoog, langs de met struikgewas begroeide heuvel die achter hen lag. Hij haalde zijn pistool tevoorschijn, controleerde of het geladen was en stak het weer in de holster. ‘Wat denk je ervan?’ Flint gaf geen antwoord. Voor ieder ander, ook voor Bill Hawks, zouden de sporen niet meer zijn dan gaten in de modder. Maar ze vertelden Flint McCullough een heel verhaal. ‘Ze moeten stroomafwaarts gereden zijn door het water, zodat ze bij het kamp geen sporen zouden achterlaten,’ zei Bill. ‘Je kunt zien dat ze er hier uit gekomen zijn.’ Flint keek hem nog altijd niet aan. ‘Althans, dat willen ze ons laten geloven.’ Hij hees zich weer in het zadel en leidde zijn paard naar het water. ‘Hoe bedoel je?’ Weer gaf Flint geen antwoord. Hij reed door het ondiepe water naar de andere oever en volgde die een meter of dertig stroomafwaarts, waarbij hij zijn blik aandachtig langs elke steen en kluit gras liet gaan. Tot hij had gevonden wat hij zocht. ‘Flint? Mag ik ook weten wat er aan de hand is?’ ‘Kom maar kijken.’
15
Bill voegde zich bij hem. Flint was weer afgestapt en zat op zijn hurken op de oever naar de grond te turen. ‘Verdorie, Flint, vertel me nou eens wat er is. Waar wachten we op? We moeten achter hen aan.’ ‘Zie je dat, hier tussen de rotsen? Nog meer hoefafdrukken. Diepere. De sporen aan de andere kant zijn tamelijk ondiep. Geen ruiters. Dat is een oude Shoshone-truc: ze laten een paar paarden los en komen een eind verderop weer samen, om je op het verkeerde spoor te zetten. Ze zijn deze kant op gegaan.’ Bill Hawks schudde zijn hoofd, onder de indruk en een beetje geërgerd, een veelvoorkomende reactie op Flints schranderheid. ‘Hoeveel voorsprong hebben ze op ons?’ Flint kneep zijn ogen tot spleetjes tegen de zon. ‘Drie uur, misschien drieënhalf.’ ‘Hoeveel zijn het er?’ ‘Drie paarden, vijf of zes man. Plus het meisje.’ ‘Kom mee.’ Flint steeg op en samen reden ze langs de rivieroever. ‘Tommy! Bedtijd!’ Het was zijn moeder, die hem riep vanuit de keuken. Altijd op het verkeerde moment. Tommy deed alsof hij haar niet had gehoord. ‘Tommy?’ Ze kwam in de deuropening staan en veegde haar handen af aan haar schort. ‘Vooruit, het is half negen. Naar boven jij.’ ‘Mam, Wagon Train is bezig. Dat duurt een uur.’ Ze keek een beetje verbaasd. De vertrouwde avondgeur van gin en sigarettenrook was haar gevolgd naar de huiskamer. Tommy schonk haar zijn meest engelachtige glimlach. ‘Het is mijn lievelingsserie. Toe nou.’ ‘Nou, vooruit dan maar, dondersteen. Ik zal je een glas melk brengen.’ ‘Dank je wel, mam.’ Flint had het blanke meisje een paar dagen eerder aangetroffen in de wildernis, waar ze in haar eentje ronddwaalde. Haar jurkje zat vol scheuren en bloedvlekken en ze zette grote ogen op van angst. De burgemeester had haar voorzichtig ondervraagd om erachter te komen wat er was gebeurd, maar ze leek haar stem verloren te hebben. Flint zei dat ze vast in een ande-
16
re wagen had gezeten, die was geplunderd door Shoshone, en dat ze erin geslaagd moest zijn om te ontsnappen. En toen waren ’s nachts de indianen het kamp binnengeslopen en die hadden haar uit haar bed gegrist. Maar Flint McCullough, zonder enige twijfel de moedigste en slimste verkenner van de hele wereld, zou haar opsporen, en hij zou de indianen doden en haar veilig terugbrengen. In de aflevering van vanavond droeg Flint zijn nauwsluitende geitenleren jack met franje op de schouders. Uiteraard droeg Tommy hetzelfde. Nou ja, bijna hetzelfde. Zijn moeder had zijn jack gemaakt van een lap beige stof die was overgebleven toen ze nieuwe gordijnen had gemaakt voor haar slaapkamer, maar het jack was te groot en te wijd, en eerlijk gezegd leek nylon velours totaal niet op geitenleer. Toch was het beter dan niets, en hij had een hoed en een wapenriem met een echt leren holster die allebei op die van Flint leken. En de zwarte Peacemaker-revolver met witte kolf die hij voor zijn verjaardag had gekregen van zijn zus Diane zag er zo echt uit dat Tommy er waarschijnlijk een bank mee zou kunnen beroven. Voor het avontuur van vanavond had hij de Peacemaker geladen met een nieuwe rol klappertjes, van die lichtblauwe uit een witte verpakking, die veel meer lawaai maakten dan de goedkopere rode die ze bij Woolworth’s verkochten. Het was begin september en het werd al vroeger donker. De lucht die binnenkwam door het grote erkerraam was koel en rook naar verregend stof en naar de appels die lagen te rotten in het gras. In de oude kersenboom zat een merel luid te zingen, en verderop in de wei, die meteen achter de tuin begon, riep een koe haar kalf. Tommy zat aan het uiteinde van de grote nieuwe bank. Die had een patroon van rode en groene bloemen waar je duizelig van werd als je er te lang naar keek. Er stonden ook twee bijpassende fauteuils, die zo veel ruimte innamen dat je je er dwars langs moest wurmen om bij de televisie te komen, die in een hoek van de kamer op een voornaam kabinet van mahoniefineer stond. Het huis was ooit een landarbeidershuisje geweest, waaraan zijn ouders een lelijke aanbouw hadden toegevoegd. Ondanks de laag witkalk die er één geheel van had moeten maken, leek het huis met zichzelf overhoop te liggen. Het stond op een halve hectare grond op een lage heuvel, waar je vanaf de top kon zien dat de stad gestaag oprukte, nu de boeren een voor een hun land verkochten aan projectontwikkelaars. Er werd al gewerkt aan
17
een enorme vierbaansweg helemaal van Birmingham tot aan Bristol. Je kon Tommy’s vader vaak horen klagen dat het echte platteland zo langzamerhand verdween. Maar Tommy vond het hier prachtig. Hij woonde er al zijn hele leven. De voortuin deed hem niet veel, die was te klein en te keurig onderhouden. Maar als je door de achtertuin het afbrokkelende rode klinkerpad af liep, langs de oude groentekas en de verwaarloosde frambozenstruiken, kwam je in een heel wat minder tamme wereld terecht. En daar, waar wilgenroosjes, brandnetels en bramen volop woekerden en waar nooit iemand anders kwam dan hij, bracht Tommy vrijwel al zijn tijd door. Het was zijn eigen, geheime Wilde Westen. Indianenland. Hij had wel een paar vrienden gemaakt op het buurtschooltje waar hij nu drie jaar zat, en soms ging hij bij hen thuis spelen. Maar hij mocht van zijn moeder bijna nooit iemand terugvragen. Tommy vond het niet zo erg. Hij wist dat de andere jongens hem maar een rare vonden; ze vonden dat hij zich te veel bezighield met westerns. Zelf speelden ze liever soldaatje of boevenvanger, en zelfs wanneer hij anderen zo ver kreeg dat ze Wagon Train met hem speelden, kregen ze steevast ruzie over de vraag wie Flint McCullough mocht zijn. Eigenlijk speelde Tommy liever alleen. Bovendien waren de beste cowboys allemaal einzelgängers. Hij kon Flints loopje vrijwel vlekkeloos nadoen, net als de manier waarop hij zijn kin in de lucht stak en een wenkbrauw optrok wanneer hij nadacht, hoe hij neerhurkte om een spoor te bestuderen of hoe hij de gloeiende as van een smeulend vuurtje oppookte om te kijken hoe oud het was. In het verwilderde gedeelte van de tuin, op de open plek waar hij de braamstruiken had weggekapt, had Tommy zelfs zijn eigen paard: de stam van een omgevallen oude plataan, met de stompjes van de takken precies op de plek waar de stijgbeugels hoorden te zitten, en als teugels een stuk bruin touw dat aan een andere stomp was vastgemaakt. Hij hees zich met een zwaai in het zadel, precies zoals Flint dat deed, nonchalant of juist ernstig, afhankelijk van het verhaal dat hij naspeelde. Er waren ook diepzinniger dingen die hij moest nadoen, dingen die voor een jongetje van acht moeilijk te bevatten waren. Die draaiden om zijn innerlijk. Flint kon net zo uitgekiend iemands karakter interpreteren als de hoefafdrukken in het zand. Hij hield zijn gedachten voor zich, lachte zelden en deed alleen zijn mond open wanneer hij iets belangrijks te zeg-
18
gen had. Tijdens zijn solitaire avonturen nam Tommy deze mannelijke karaktertrekken aan, en dan neuriede hij het openingsdeuntje van de serie, of de spannende muziek die te horen was wanneer de indianen naderden. En als de plot dat vereiste, praatte hij (hardop, maar niet zo hard dat iemand die in het laantje achter de heg langsliep het zou kunnen horen) met de westelijke tongval van Flint. Hij speelde niet altijd Wagon Train. Hij was ook graag Red McGraw uit Sliprock, de snelste revolverheld van allemaal. Dan nam hij Reds gevaarlijke pose aan voor de spiegel in zijn slaapkamer, met één hand vlak boven zijn wapen, en zo sprak hij de tekst uit waarmee de serie altijd begon: In the town of Sliprock, lawless heart of the Old West, where the many live in fear of the few, one man stands alone against injustice. His name is Red McGraw. Soms was hij voor de afwisseling Rowdy Yates uit Rawhide of Cheyenne Bodie of Matt Dillon. Maverick was ook wel oké, alleen zat die te vaak in de saloon en droeg hij rare stadskleding. Tommy had liever de mannen die geitenleer droegen, die te paard over het terrein reden, streden tegen de indianen en veedieven en bandieten vingen. Wat hij in elk geval nooit speelde, was cowboytje. Hij zou nog niet dood gevonden willen worden als zo’n domme, slappe cowboy; het waren watjes die rondliepen met twee glimmende zilverkleurige pistolen, zoals Hopalong Cassidy of de Lone Ranger, die niet eens beenholsters hadden. Hoe kon je nou een serieuze revolverheld zijn zonder beenholster? En het allerergst waren de cowboys die zóngen, zoals Gene Autry of die belachelijke Roy Rogers. Zijn moeder was teruggekomen met een glas melk in de ene hand en een bordje met daarop een punt appeltaart in de andere, en een nieuwe sigaret in haar mondhoek. Zonder zijn blik los te maken van het scherm pakte Tommy de melk en de appeltaart aan. Flint hield zich nu samen met Bill Hawks schuil achter de rotsen; ze bespioneerden het indianenkamp. Het was inmiddels nacht en de indianen lagen allemaal te slapen rond het kampvuur, op één na, die de wacht hield over het meisje – en zelfs hij was zo te zien ingedommeld. Het meisje was vastgebonden aan een boomstam en zag er diepongelukkig uit. ‘Voorzichtig, hoor. Niet knoeien.’ Zijn moeder nam een trek van haar sigaret, blies de rook naar het plafond en bleef met haar armen over elkaar een tijdje staan kijken.
19
‘O, dat is toch die ene die ik zo leuk vind? Hoe heet hij ook alweer?’ ‘Flint McCullough.’ ‘Nee, de acteur, bedoel ik.’ ‘Mam, dat weet ik niet.’ ‘Robert nog wat. Wat is hij knap.’ ‘Mam, alsjeblíéft!’ Net toen Flint en Bill aan hun reddingsplan wilden beginnen, begon het reclameblok. Tommy’s moeder kreunde en liep de kamer uit. Zijn ouders vonden tv-reclames ‘ordinair’. Respectabele gezinnen keken alleen naar de bbc, die zo smaakvol was om geen commercials uit te zenden. Tommy begreep niet wat het probleem nou eigenlijk was. Sterker nog: de reclames waren vaak nog beter dan wat ervoor en erna kwam. Hij kende de meeste van buiten. Net als Diane was hij altijd goed geweest in imiteren en soms, als zijn ouders visite hadden, vroeg zijn moeder hem om de man van de Strand-sigaretten na te doen. Onder protest, waarbij hij zich onwilliger voordeed dan hij in werkelijkheid was, liep Tommy dan de kamer uit, om even later weer te komen aanslenteren met zijn vaders slappe deukhoed op zijn hoofd, gekleed in een regenjas met de kraag omhoog, en dan ‘rookte’ hij met een chagrijnig gezicht een niet-brandende sigaret uit het zilveren doosje dat op de salontafel stond en zei: ‘You’re never alone with a Strand.’ Ze moesten altijd lachen en soms kreeg hij zelfs applaus. Als toegift vroeg zijn moeder hem om, nog steeds in diezelfde outfit, brigadier Joe Friday uit Dragnet na te doen. ‘Mám!’ kreunde hij dan quasiopgelaten, wat natuurlijk prompt leidde tot een koor aan smeekbeden: ‘Hè Tommy, toe nou!’ Dus trok hij braaf zijn meest ernstige, mannelijke gezicht en verkondigde op de onverstoorbare toon van brigadier Friday dat het nu volgende verhaal waargebeurd was, en dat alleen de namen waren veranderd om onschuldige burgers te beschermen. The facts, ma’am, just the facts. Tegen de tijd dat hij zijn appeltaart ophad, waren Flint en Bill bijna klaar met hun missie. De indianen waren allemaal doodgeschoten of gevlucht, het meisje was gered en toen ze terugkwamen bij de wagens, was haar vader opgedoken. Zijn hoofd zat in het verband, maar verder was hij ongedeerd. In tranen omhelsden ze elkaar, en toen gingen ze samen met alle anderen rond het vuur zitten voor het avondmaal. Ze aten spek en bonen; dat was
20
kennelijk het enige wat kok Charlie kon klaarmaken. Precies zoals Flint al zo pienter had geraden, bleek de andere stoet wagens aangevallen te zijn door een troep oorlogszuchtige Shoshone, die het meisje kennelijk wilden inzetten als squaw, al wist Tommy niet precies wat dat inhield. Maar ze kreeg haar stem terug en het verhaal liep min of meer goed af, zoals bijna altijd het geval was. Tommy nam zijn cowboyhoed af en friemelde aan de rand. Hij keek pas op van het tv-scherm als de eindtune voorbij was en de aftiteling was verdwenen. ‘Vooruit nou, Tommy,’ riep zijn moeder vanuit de keuken. ‘Nu naar bed, je vader kan elk moment thuiskomen.’ ‘Ik kom eraan.’ Hij nam zijn lege glas en het bordje mee naar de keuken, die onlangs gemoderniseerd was. Alles was nu van lichtblauw formica. Zijn moeder stond aan het fornuis met een verveeld gezicht in een pan te roeren. Op de radio vertelde de nieuwslezer van de bbc dat de Russen van plan waren om een onbemande raket naar de maan te sturen. Zijn moeder heette eigenlijk Daphne, maar ze had een hekel aan die naam en iedereen noemde haar Joan. Ze was klein en mollig, met dikke armen en een bleke huid die vuurrood kleurde wanneer ze zich druk maakte, wat vaak gebeurde. En haar roodbruine haar leek zich ook altijd druk te maken, vooral op vrijdag, wanneer ze het weer had geverfd en haar stijve, rode krulletjes als een helm om haar hoofd zaten. Tommy spoelde zijn glas en het bord om in de gootsteen en zette ze in het afdruiprek, waar de sigaret van zijn moeder een kringel rook de lucht in stuurde vanaf het randje van de asbak. Er stond een geslepen whiskyglas met gin-tonic naast. Ze schonk de eerste altijd in wanneer de Big Ben op de radio zes uur sloeg. Dit was waarschijnlijk haar derde. ‘Hoe laat komt Diane thuis?’ ‘Laat. Ze neemt de laatste trein.’ ‘Mag ik opblijven?’ ‘Nee, nee! Je ziet haar morgen wel. Vooruit, naar bed jij.’ Diane was vierentwintig en woonde in Londen, vlak bij Paddington Station, waar ze met drie andere meisjes de bovenste verdieping van een groot oud huis huurde. Tommy was er pas één keer geweest, toen hij met zijn
21
moeder naar een dokter in Harley Street was geweest. Diane kwam bijna elk weekend naar huis, en zodra ze binnen was, werd het huis gevuld met licht en haar lach. Ze bracht altijd wel iets voor hem mee, iets grappigs of iets geks wat in de ogen van zijn moeder meestal niet geschikt was voor een jongen van zijn leeftijd. De nieuwste platen bijvoorbeeld, waarop iedereen in Londen danste, of de muziek van een nieuwe musical die ze had gezien. Bij haar laatste bezoek had ze West Side Story meegebracht, die ze keer op keer hadden gedraaid op de pick-up; ze hadden luidkeels meegezongen tot ze elk nummer vanbuiten kenden. Sindsdien zong Tommy de hele dag ‘I like to be in America’. Met Diane was het leuker dan met wie dan ook ter wereld. Ze hield altijd mensen voor de gek, zelfs volslagen vreemden. Dan belde ze op en deed zich voor als iemand anders, of ze haalde streken uit die grote mensen niet hoorden uit te halen, zoals zout en peper verwisselen of een beker water op de wc-deur zetten, zodat degene die er naar binnen ging drijfnat werd. Hun moeder viel dan altijd uit (precies zoals Dianes bedoeling was), maar hun vader legde alleen zijn krant weg en zei met een zucht: ‘Diane, toe nou. Wat is dat voor voorbeeld voor die jongen? Kunnen we ons misschien een klein beetje verstandiger gedragen?’ Dan antwoordde Diane: ‘Ja pap, het spijt me,’ terwijl ze achter zijn rug een gezicht trok, hem nadeed of haar duimen in haar oren stopte, haar tong uitstak en scheel keek. Het lukte Tommy meestal niet om zijn lachen in te houden. Diane was actrice. Ze was nog niet echt beroemd, maar iedereen was het erover eens dat dat niet lang meer kon duren. Omdat er al een oudere actrice was die Diane Bedford heette, gebruikte ze de meisjesnaam van hun moeder en noemde ze zichzelf Diane Reed. Tommy was ontzettend trots op haar. Aan de muur van zijn slaapkamer hingen foto’s van haar, en krantenknipsels en grote affiches van de toneelstukken waarin ze had gespeeld, naast al zijn westernplaatjes. Het mooist vond hij de foto uit een glanzend tijdschrift waarop ze een zwarte satijnen avondjurk droeg, met grote glitteroorbellen en een witte bontstola om haar schouders gedrapeerd. Ze stond voor Café Royal, een beroemd restaurant in Londen waar alle sterren kwamen, en het was donker en ze hield haar hoofd schuin naar achteren en lachte alsof iemand zojuist een heel leuke grap had verteld. Tommy had nog nooit iemand gezien
22
die mooier was dan Diane. De kop luidde rijzende ster en daaronder stond: Diane Reed, het gezicht van de jaren zestig. Zijn moeder, die altijd overal een domper op wist te zetten, had opgemerkt dat het pas 1959 was en dat ze misschien wat op de zaken vooruitliepen. Terwijl hij in bad lag, werd Tommy zich weer bewust van het vreemde gevoel hoog in zijn maag. Het was een knoop van angst die langzaam groter werd, net als de stapel vreemde nieuwe kleren op het bed in de logeerkamer. Twee korte broeken van grijze flanel, twee grijze truien, vier grijze overhemden, zes paar grijze kniekousen, vier setjes onderbroeken en hemden, een sportbroekje en sporthemd (het ene wit, het andere groen), twaalf witte katoenen zakdoeken, een groen-geel gestreepte stropdas en tot slot de donkergroene blazer en pet, allebei met een geel embleem met daarop twee gekruiste zwaarden en een schild dat het schoolmotto vermeldde: Semper fortis. Tommy’s vader zei dat het betekende dat je altijd dapper moest zijn, in het Latijn, een taal die Tommy binnenkort zou leren, ook al was die ‘dood’ en werd hij door niemand meer gesproken. Op elk kledingstuk had zijn moeder een stukje band genaaid met de opdruk bedford, t. Zo had Tommy zijn eigen naam nog nooit geschreven zien staan. Hetzelfde stond op de grote zwarte hutkoffer en de houten ‘opbergkist’ die allebei – steeds voller – op de vloer naast het bed stonden. Het voelde raar om ergens te gaan wonen waar het blijkbaar niemand iets kon schelen wat je voornaam was. En toch zou hij er binnen twee dagen zitten. Hij begreep nog altijd niet precies waarom zijn ouders hem naar kostschool stuurden. Toen ze het hem hadden verteld, had hij gedacht dat hij iets verkeerds had gedaan en dat ze hem niet meer om zich heen wilden hebben. Hij wist dat Diane erop tegen was, want hij had haar er beneden met hen ruzie over horen maken toen hij in bed lag, afgelopen winter. Zelf was ze op haar elfde weggestuurd naar een akelige school, Elmshurst in de Malvern Hills, waar ze het zo vreselijk had gevonden dat ze drie keer was weggelopen. De laatste keer, ongeveer een jaar voordat Tommy was geboren, was ze schijnbaar met een politieauto thuisgebracht. Waarom deden zijn ouders hem nu hetzelfde aan, terwijl ze wisten hoe afschuwelijk het was? Diane hield zich nooit gedeisd als het aankwam op familieruzies, en meestal duurde het niet lang voordat ze begon te schreeuwen. Op dat punt
23