Newsletter Editie december 2013
Audit & Assurance Nieuwe Belgische vertegenwoordiger 02 Recente adviezen CBN Grant Thornton
03 Nieuwe EU-jaarrekeningrichtlijn De meeste lezers van deze nieuwsbrief 04 Strenge MiFID gedragsregels: werden een tijdje geleden reeds op de ook voor verzekeraars hoogte gesteld van onze toetreding 05 Beleidsstandpunt IFAC: tot het Grant Thornton netwerk, bevorderen uitgebreide toetreding die ook duidelijk blijkt uit organisatieverslaggeving de vormgeving van deze publicatie.
Tot de overstap van PKF naar Grant Thornton werd beslist omdat onze vennoten unaniem van oordeel zijn dat Grant Thornton Belasting & BTW betere garanties biedt voor de uitbouw van onze 06 Europees geharmoniseerde diensten en het behoud van het hoge btw-aangifte vanaf kwaliteitsniveau, nodig om1ujanuari te kunnen bijstaan2017? in een snel wisselende en 06 Btw op voorschotten en de uitdagende economische omgeving. heisa die ontstond … (bis) Grant Thornton is vertegenwoordigd in07 118 landen door meer dan 36.000 Btw-plaatsbepaling voor medewerkers, en biedt een zeer opslagdiensten verduidelijkt brede diverse 08 ondersteuning Toelichting bij in btw-regels expertisedomeinen. Als u nog en verdere voor ‘onroerend goed’ informatie wenst, nodigen wij u uit ‘elektronische diensten’ om een kijkje te nemen op onze 09 Nieuwe ‘Thin Capitalization’nieuwe website www.grantthornton.be regeling: oppassen met en op die van Grant Thornton leningen van verbonden International www.gti.org.
ondernemingen
10 Aftrek octrooi-inkomsten 10 Waardering van activa: aanschaffingswaarde vs. werkelijke waarde 11 VZW – ‘vrijwillige bestuurders’? 12 Fiscaal voordelige geschenken voor werknemers
Juridische diensten 13 Beëindigingsvergoedingen bij het ontslag van een werknemer 14 Correcte bijeenroeping van de Algemene Vergadering Agenda 16 Seminaries/Opleidingen i.s.m. Grant Thornton
Audit & Assurance
Recente adviezen CBN
Hiernaast vindt u het overzicht van de recente adviezen van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen. Voor de integrale tekst van de CBN-adviezen verwijzen we naar http://www.cnc-cbn.be/nl/advices/index.
CBN-advies 2013/12
Erkenning van de opbrengsten en kosten die overeenstemmen met interesten en royalty’s, evenals de toewijzing van de resultaten in de vorm van dividenden en tantièmes en de opbrengsten die overeenstemmen met dividenden en tantièmes CBN-advies 2013/13
Het gebruik van de verbindingsrekening tussen een buitenlandse vennootschap en haar Belgisch bijkantoor CBN-advies 2013/14
De boekhoudkundige verwerking van de uitgestelde belastingen bij gerealiseerde meerwaarden waarvoor de uitgestelde belastingregeling geldt en bij kapitaalsubsidies (Dit advies vervangt advies 165/1.)
2 Editie december 2013
Audit & Assurance
Nieuwe EU-jaarrekeningrichtlijn De nieuwe EU-jaarrekeningrichtlijn voor niet-beursgenoteerde bedrijven werd gepubliceerd op 26 juni 2013 en vervangt de oude Vierde en Zevende Richtlijnen. Deze nieuwe EU-richtlijn kadert in het ‘Pakket Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’ van de Europese Commissie en omvat volgende doelstellingen:
• Maatschappelijk verantwoord ondernemen aanmoedigen; • Sociaal ondernemerschap vergemakkelijken; • De bureaucratische rompslomp voor kleine en middelgrote ondernemingen verkleinen. Vooral dit laatste punt laat toe de boekhoudkundige verplichtingen voor micro- en kleine ondernemingen te versoepelen. De nieuwe Jaarrekeningrichtlijn maakt onderscheid in vier categorieën, volgens de hierna weergegeven criteria: Balanstotaal
De invoering van de microonderneming blijft optioneel te bepalen per lidstaat. De Belgische wetgever heeft tot op vandaag geen aanstalten gemaakt om dit nieuwe statuut in te voeren. De kleine ondernemingen moeten enkel een balans, resultatenrekening en een beperkte toelichting opstellen (8 tot 13 punten in plaats van 14 tot 24 punten). De lidstaten kunnen toelaten een verkorte balans op te stellen, hen vrijstellen van de verplichting een ‘bestuursverslag’ (voorheen een jaarverslag) op te stellen en hen vrijstellen van de verplichting de resultatenrekening en bestuursverslagen openbaar te maken. Netto-omzet
Gemiddeld personeelsbestand
Micro-onderneming
EUR 350.000
EUR 700.000
10
Kleine onderneming
EUR 4.000.000 (optioneel te verhogen tot EUR 6.000.000)
EUR 8.000.000 (optioneel te verhogen tot EUR 12.000.000)
50
Middelgrote onderneming
EUR 20.000.000
EUR 40.000.000
250
Grote onderneming
EUR 20.000.000
EUR 40.000.000
250
Om tot de categorieën ‘micro, klein of middelgroot’ te behoren, mogen de ondernemingen op de balansdatum ten minste twee van de drie criteria niet overschrijden. Om tot de categorie ‘groot’ te behoren, moeten ze op de balansdatum ten minste twee van de drie criteria overschrijden.
Een verwijzing naar de ‘IFRS for SME’s’ (de IFRS light-regels) werd niet gemaakt. Deze regels mogen volgens ons echter worden toegepast, voor zover ze niet in strijd zijn met de principes van de nieuwe Jaarrekeningrichtlijn.
Bij de middelgrote en grote ondernemingen zijn er weinig aanpassingen en mogen de lidstaten de keuze maken om een regeling al of niet in te voeren (‘permit or require‘). Met betrekking tot de consolidatie wordt het begrip ‘zeggenschap‘ uitgebreid van een meerderheid van stemrechten, naar een zeggenschap via overeenkomsten met medeaandeelhouders of met vennoten van de onderneming. De inwerkingtreding van de nieuwe Jaarrekeningrichtlijn ging in op 19 juli 2013 en op dat moment werden de oude Vierde en Zevende Richtlijnen ingetrokken. De lidstaten dienen hun interne wetgeving uiterlijk aan te passen tegen 20 juli 2015, zodat ten vroegste het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2016 onder de nieuwe richtlijn valt. In onze volgende Grant Thornton Newsletters gaan we verder in detail hierop in, van zodra de Belgische wetgever de nieuwe Jaarrekeningrichtlijn heeft omgezet in wetteksten.
Editie december 2013 3
Audit & Assurance
Strenge MiFID gedragsregels: ook voor verzekeraars
Sinds 1 november 2007 is MiFID, voluit Markets in Financial Instruments Directive, van kracht. Deze richtlijn harmoniseert de handel in financiële instrumenten zoals aandelen, kasbons, obligaties en fondsen in de Europese Unie en legt gedragsregels op aan financiële instellingen. Deze spelregels hebben de bedoeling de beleggingsmarkt efficiënter en transparanter te maken. Er gelden ook gedragsregels die de bescherming van de belegger beogen.
De richtlijn stelt dat elke type cliënt recht heeft op een aangepast beschermingsniveau. Een particuliere belegger is wellicht minder op de hoogte van de beleggingsfinesses dan pakweg de financieel directeur van een onderneming. Voor iedere belegger diende dan ook een persoonlijk risicoprofiel (zeer dynamisch, dynamisch, defensief of zeer defensief) opgesteld te worden. De richtlijn garandeerde ook een duidelijke communicatie over kosten, tarieven en orderverwerking.
De afgelopen jaren is de structuur van de controle op de financiële sector ingrijpend gewijzigd in België. Vandaag spreekt men van het zogenaamde bipolaire of “Twin Peaks” model. De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (de FSMA) oefent het toezicht op de markten uit, controleert de naleving van de gedragsregels door financiële tussenpersonen en waakt over de bescherming van de consument. Met betrekking tot de controletaken van de FSMA, diende deze instelling te beschikken over de noodzakelijke middelen om dit toezicht ook effectief te kunnen uitoefenen. Daartoe werd de Wet van 30 juli 2013, nl. “Twin Peaks 2”, gepubliceerd. Hierbij werden deze MiFID-richtlijnen eveneens van toepassing verklaard voor de verzekeringssector vanaf 30 april 2014 (eerst was 1 januari 2014 vooropgesteld maar deze implementatiefase was te kort voor de sector). Deze verruiming was nodig daar meer en meer verzekeringsproducten als beleggingsproduct worden aangeboden, en alle spelers op de markt aan dezelfde voorwaarden dienen te voldoen. Voor verzekeringsondernemingen en -tussenpersonen bevat de nieuwe wet gedetailleerde regels en voortaan dienen verzekeraars en tussenpersonen te beoordelen of het verzekeringscontract
4 Editie december 2013
al dan niet geschikt en passend is voor het risicoprofiel van de klant. Deze maatregel is vooral van belang voor de bijna 17.000 verzekeringstussenpersonen die zich in deze materie moeten vormen en zeer strikt de toepassingsprocedures moeten volgen, conform de normen van toepassing in de banksector sinds 2007. De verzekeraars hebben dan ook weinig tijd om hun systemen tijdig aan te passen en hun makelaars de nodige vorming en procedures bij te brengen, en dit terwijl de concrete uitvoering van deze MiFID-gedragsregels nog verder gepreciseerd zal worden in drie nieuwe Koninklijke Besluiten die nog gepubliceerd moeten worden.
Audit & Assurance
Beleidsstandpunt IFAC: bevorderen uitgebreide organisatieverslaggeving De IFAC (International Federation of Accountants) heeft haar ‘Policy Position Paper 8, Enhancing Organizational Reporting’ gepubliceerd om te wijzen op het belang en het nut van het opstellen van een verslag over algemene aspecten van een organisatie die verder reiken dan de in een traditioneel financieel verslag opgenomen informatie.
Belanghebbenden zijn vandaag vaak op zoek naar andere informatie dan deze die in traditionele financiële informatie is voorzien. Dit kan gaan om informatie aangaande de strategie van de organisatie, het beleid, risicobeheersing, personeelsbeleid of informatie aangaande duurzaamheid zoals milieu- en sociale aangelegenheden. Een uitgebreid verslag over de organisatie, bovenop hetgeen in traditionele financiële verslaggeving is voorzien, geeft een completer beeld van de positie en de resultaten van een organisatie, alsook van haar potentieel en duurzaamheid op lange termijn en dient het algemeen belang. Daarnaast levert een dergelijk verslag belangrijke informatie op voor zowel interne als externe belanghebbenden om hen te helpen bij de beheers- en bestuursverrichtingen, alsook bij de besluitvorming, de bevordering van transparantie en het vervullen van de verslaggevingsplicht.
De betrokkenheid van de professionele accountant of auditor bij deze informatieverstrekking wordt door de IFAC ondersteund en aangemoedigd. Met hun ervaring en bekwaamheid zijn zij goed geplaatst om deze bijkomende informatieverstrekking te bevorderen en te ondersteunen. IFAC erkent dat er verschillende kaders bestaan of ontwikkeld worden om bij te dragen aan deze bredere informatieverstrekking. Ze beschouwt het als zijnde van groot belang om de relatie tussen deze verschillende kaders te bestuderen en een globale samenhang en convergentie te promoten.
Editie december 2013 5
Belasting & BTW
Europees geharmoniseerde btwaangifte vanaf 1 januari 2017? De Europese Commissie heeft een voorstel van richtlijn gepubliceerd om tot een geharmoniseerde btwaangifte te komen binnen de EU (COM (2013)721, gepubliceerd op 23 oktober 2013). De beoogde datum van omzetting door de lidstaten is 1 januari 2017.
Dit voorstel bevat geen eenvormig model maar wel de minimumgegevens die in iedere periodieke btw-aangifte zullen moeten voorkomen. De lidstaten zouden deze kunnen aanvullen met bijkomende gegevens (in functie van risicoanalyse en de controle op de
De betaling van de verschuldigde btw zou verplicht samenvallen met de uiterste indieningstermijn en de betaling van voorschotten zou worden afgeschaft. Ook een jaarlijkse klantenlisting zou niet langer kunnen worden voorzien door de lidstaten. btw). De btw-aangifte zou maandelijks moeten worden ingediend. Enkel wanneer de jaaromzet minder dan EUR 2.000.000 bedraagt, zouden de lidstaten kunnen voorzien in een kwartaalaangifte (uitgezonderd: fraudegevoelige sectoren voor wie verplichte maandaangifte geldt).
Los van het voorgaande zouden er plannen bestaan om de huidige Belgische drempel voor de indiening van kwartaalaangiften op te trekken van EUR 1.000.000 naar EUR 2.500.000. Het zou in dat kader wellicht niet onverstandig zijn om te anticiperen op de nieuwe richtlijn.
Btw op voorschotten en de heisa die ontstond … (bis) Zoals in een eerdere nieuwsbrief vermeld, gelden sinds 1 januari 2013 nog maar twee oorzaken van opeisbaarheid van btw: (1) de ‘betaling’ (vóór het belastbare feit) of (2) het ‘belastbare feit’ zelf (zie Newsletter editie maart 2013). De loutere uitreiking van een factuur maakt de btw dus niet langer opeisbaar. In samenhang hiermee ontstaat het recht op aftrek in hoofde van de klant, naargelang het geval, dan ook slechts op de dag van ‘betaling’ of de dag van het ‘belastbare feit’.
6 Editie december 2013
Als gevolg van de wetswijziging was de facturatie door middel van een ‘voorschotfactuur’ niet meer mogelijk. Ondernemingen werden immers verplicht om eerst een ‘uitnodiging tot betaling’ op te maken en nadien de echte ‘factuur’. Dit gaf aanleiding tot praktische moeilijkheden in de verwerking en rapportering van de (voorschot) verkoop- en aankoopfacturen. De nieuwe maatregelen waren dan ook voer voor discussie.
Om tegemoet te komen aan de verzuchtingen had de administratie in een overgangsstelsel voorzien voor het jaar 2013. Daarin werd aan de onderneming de keuze gelaten om voor lokale handelingen de nieuwe regels inzake opeisbaarheid toe te passen of om nog steeds de oude regels toe te passen, op voorwaarde dat ze alle juridische gevolgen
Belasting & BTW ervan dragen (Beslissing nr. ET 123.536 van 19 december 2012). Het overgangsstelsel wordt nu verlengd voor het jaar 2014. Dit blijkt uit antwoord van de minister op een parlementaire vraag die in oktober werd gepubliceerd (Vr.nr.
535 van de heer Marghem van 25 juli 2013). In dat antwoord van de minister wordt tevens vermeld dat de toepassingsmodaliteiten van de definitieve regeling nog zullen worden uitgewerkt (verwachte publicatie begin 2014). De definitieve regeling zou dan
vanaf 2015 onverkort moeten gelden. Daarbij zou een ‘voorschotfactuur’ dan toch als een volledige factuur kunnen gelden op voorwaarde dat ze voldoet aan de geldende verplichte factuurvermeldingen.
Btw-plaatsbepaling voor opslagdiensten verduidelijkt Waar worden opslagdiensten geacht plaats te vinden voor btw? Weliswaar bepaalt de ‘hoofdregel’ inzake btw in een business-to-business situatie dat diensten geacht worden plaats te vinden en bijgevolg belastbaar zijn ‘waar de ontvanger van de dienst is gevestigd’ (artikel 21, §2 W.btw, sinds 1 januari 2010). Op deze hoofdregel bestaan er echter een aantal uitzonderingen. Zo zijn diensten die betrekking hebben op onroerende goederen belastbaar op de plaats ‘waar het onroerend goed is gelegen’ (artikel 21,§3, 1° Wbtw). Met betrekking tot opslagdiensten bestond er al vele jaren een discussie of deze onder de hoofdregel dan wel onder de uitzonderingsregel vielen.
Initieel was de Belgische btwadministratie van oordeel dat de opslagdiensten onder de afwijkende plaatsbepaling vielen (plaats ligging onroerend goed), tenzij dat het een modaliteit van een vervoer was. Dit betekende dat voor de opslag in een Belgisch magazijn in principe Belgische btw zou moeten worden aangerekend, ook indien de opslag werd verricht voor buitenlandse klanten. Om te
vermijden dat de Belgische logistieke providers in een concurrentieel nadelige positie zouden komen, werd in een tijdelijke tolerantie voorzien. Volgens deze tolerantie kon toch de hoofdregel worden toegepast totdat de centrale diensten hun oorspronkelijke standpunt zouden bevestigen dan wel aanpassen (Parl. Vr. nr. 486 van 12 maart 2010). Een recent arrest van het Hof van Justitie brengt nu duidelijkheid (Hof van Justitie, 27 juni 2013, zaak nr. C-155/12, RR Donnelley). Volgens het Hof valt een opslagdienst slechts onder de afwijkende regel (plaats ligging onroerend goed), ‘indien aan de afnemer van die dienst een gebruiksrecht wordt verleend op een uitdrukkelijk bepaald goed of een gedeelte ervan’. Dit houdt
in dat er sprake moet zijn van een ‘voldoende rechtstreeks verband met een onroerend goed’. Daarentegen zal de dienst onder de hoofdregel vallen indien zou blijken dat (1) de afnemer van de opslagdienst bijvoorbeeld niet het recht zou hebben om het gedeelte van het gebouw waar zijn goederen zijn opgeslagen te betreden of (2) dat
het concrete onroerend goed waarop of waarin die goederen moeten worden opgeslagen geen onmisbaar hoofdbestanddeel van de dienst vormt. Indien dit het geval is, dan zal voor de opslag in een Belgisch magazijn geen Belgische btw meer moeten worden aangerekend aan buitenlandse klanten en zullen omgekeerd, Belgische ondernemingen die opslagdiensten afnemen van een buitenlandse dienstverrichter, zelf de Belgische btw moeten voldoen via de verlegging van heffing. Toevallig verscheen onlangs ook een nieuwe uitvoeringsverordening die het voorgaande bevestigt (uitvoeringsverordening (EU) nr. 1042/2013 van de Raad van 7 oktober 2013). Deze uitvoeringsverordening heeft rechtstreekse werking in iedere lidstaat. De Belgische wetgever dient dus zelf geen initiatief te nemen om haar standpunt hiermee in overeenstemming te brengen. Misschien is het aangewezen om de logistieke contracten te screenen en meer bepaald met betrekking tot de opslagcomponent om te bepalen of er al dan niet terecht (geen) btw wordt aangerekend. Editie december 2013 7
Belasting & BTW
Toelichting bij btw-regels voor ‘onroerend goed’ en ‘elektronische diensten’
Op 26 oktober 2013 werd een nieuwe EU-verordening gepubliceerd (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1042/2013 van de Raad van 7 oktober 2013). Deze EU-verordening voorziet onder meer in (1) verduidelijking van de nieuwe plaatsbepalingsregels voor telecom-, omroep- en elektronische diensten, met onder meer gewijzigde definities en (2) criteria voor de beoordeling en kwalificatie van ‘diensten die betrekking hebben op een onroerend goed’.
Als uitloper van het ‘btw-pakket’ dat grotendeels reeds in werking trad in 2010, zullen vanaf 1 januari 2015 nog nieuwe plaatsbepalingsregels in werking treden voor telecom-, omroep- en elektronische diensten die worden verricht voor particulieren (B2C). Op grond van de nieuwe regels zullen dergelijke diensten in een B2C-situatie geacht worden plaats te vinden ‘waar de particulier is gevestigd’(in tegenstelling tot huidige regel: ‘waar de EU-dienstverstrekker is gevestigd’). Dit betekent dat bedrijven die actief zijn in deze sectoren, het btw-tarief van het land van hun eindklanten zullen moeten aanrekenen. Om te vermijden dat de betrokken bedrijven zich in alle EUlidstaten van hun particuliere klanten zouden moeten laten registreren, is er voor dergelijke diensten vanaf 1 januari 2015 een één-loketsysteem beschikbaar. In essentie houdt dit in 8 Editie december 2013
dat de dat dienstverrichter bij dat enig loket (1) de registratieverplichting kan voldoen, (2) de aangifte kan indienen voor de betrokken EUlidstaten en (3) de in de andere lidstaten verschuldigde btw kan betalen. Ten tweede bevat deze EUverordening de criteria voor de kwalificatie als ‘onroerende goed’ voor btw. Naast de eerder ‘traditionele’ definitie van ‘onroerend goed’(gebouw, brug, parking, deur, dak, raam, etc.) wordt onder meer ook bedoeld: ‘ieder element of machine die blijvend geïnstalleerd is en niet zonder vernietiging of wijziging van het gebouw of de constructie kan worden verplaatst.’ Bovendien wordt vervolgens een uitgebreide (niet-limitatieve) opsomming gegeven van diensten die aangemerkt worden als ‘diensten die betrekking hebben op een onroerend goed’ en diensten die niet bedoeld zijn. In dat kader worden een aantal interessante gevallen weergegeven, zoals onder meer: opstellen van plannen voor een gebouw, opslag van goederen, reclamediensten waarbij gebruik wordt gemaakt van onroerend goed, terbeschikkingstelling van een standruimte op een beurs, etc. Interessant is ook de situatie waarbij werktuigen ter beschikking worden gesteld van een afnemer met het oog op het verrichten van werkzaamheden aan een onroerend goed. In dat geval is er slechts sprake van een
‘dienst die betrekking heeft op een onroerend goed’ als de dienstverlener de verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de werken, wat geacht wordt het geval te zijn wanneer deze dienstverlener naast de werktuigen ook voldoende bedienend personeel voorziet met het oog op het verrichten van de werkzaamheden. Voor zover de betreffende werkzaamheden kwalificeren als ‘diensten die betrekking hebben op een onroerend goed’ en dit onroerend goed in België is gelegen, dan zal een Belgische dienstverlener in principe Belgische btw moeten aanrekenen ongeacht of de afnemer een particulier dan wel een (buitenlandse) onderneming is (tenzij de verlegging van heffing toepasselijk is).
Belasting & BTW
Nieuwe ‘Thin Capitalization’regeling: oppassen met leningen van verbonden ondernemingen
Om overdreven financiering met vreemd vermogen tegen te gaan, bestaat al lang de zogenaamde onderkapitalisatie of ‘thin capitalization’-regel. Recent werd deze regel in belangrijke mate verruimd. Om te vermijden dat bij een fiscale controle interesten betaald aan verbonden ondernemingen zouden worden verworpen, is het aangeraden uw balans grondig en tijdig door te lichten.
Sinds 1 juli 2012 zijn interesten immers slechts aftrekbaar in de mate dat de leningen toegestaan door verbonden ondernemingen (of door kredietverstrekkers uit belastingparadijzen) niet hoger zijn dan 5x de som van het gestorte kapitaal (bedrag op het einde van het belastbaar tijdperk) en de belaste reserves (bedrag bij het begin van het belastbaar tijdperk). Uiteraard heeft deze regel geen invloed op de belastingheffing van de interesten bij de ontvangende (mogelijk in het buitenland gevestigde) (groeps-)vennootschap.
Negatieve belaste reserves = 0
Ondertussen werden nog enkele belangrijke aspecten verduidelijkt. Zo bevestigde de Rulingcommissie dat indien de som van de belaste reserves negatief is, deze worden gelijkgesteld met ‘0’ en er dus enkel rekening gehouden wordt met het gestorte kapitaal. Aangezien rekening gehouden wordt met het kapitaal op het einde van het boekjaar, kan de toepassing van de regeling mogelijk nog worden vermeden door een kapitaalverhoging tijdens het boekjaar. Het begrip ‘lening’ zorgt vaak voor discussie. Zo rijst vaak de vraag of een rekening-courant kan worden gelijkgesteld met een lening. Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie kán een R/C een geldlening zijn, maar is dat niet noodzakelijk het geval. De kwalificatie is afhankelijk van de werkelijke bedoeling van de partijen en de feitelijke omstandigheden waarin de schuld is ontstaan (bijvoorbeeld een uitstel van betaling).
We merken nog op dat bij de toepassing van deze regeling enkel rekening moet worden gehouden met de leningen van de zogenaamde ‘besmette’ kredietverstrekkers en dan ook enkel rekening gehouden moet worden met rentedragende leningen. Renteloze leningen tellen dus niet mee, tenzij deze hun oorsprong vinden in de splitsing van een vooraf bestaande rentedragende lening.
Editie december 2013 9
Belasting & BTW
Aftrek octrooi-inkomsten Door de aftrek voor octrooi-inkomsten kunnen vennootschappen hun belastbare basis verminderen met 80% van de inkomsten die zij verkrijgen uit de exploitatie van een octrooi. Deze octrooi-inkomsten behelzen enerzijds de inkomsten uit het octrooi zelf (bijvoorbeeld ontvangen licentievergoedingen) en anderzijds de zogenaamde ‘inbegrepen royalty’ (i.e. de hypothetisch vastgestelde, marktconforme vergoeding die begrepen is in de verkoopprijs van een product/dienst als het octrooi door de vennootschap zelf gebruikt wordt).
Geen onderzoekscentrum vereist voor KMO’s
Opdat de octrooi-aftrek kan worden toegepast, is in principe vereist dat de vennootschap beschikt over een afgescheiden ‘onderzoekscentrum’. Omdat deze voorwaarde voor kleinere vennootschappen vaak niet realistisch is, werd deze met ingang van aanslagjaar 2014 afgeschaft voor KMO-vennootschappen (volgens art. 15 W.Venn.). Dit betekent dat het voor KMO-vennootschappen eenvoudiger wordt om toepassing te maken van de aftrek voor octrooi-inkomsten.
Waardering van activa: aanschaffingswaarde vs. werkelijke waarde De Belgische fiscus stelt traditioneel dat u gratis of tegen een te lage prijs verkregen activa moet boeken aan werkelijke waarde (zie ook CBNadvies 126/17). Hierdoor realiseert de ontvangende vennootschap op het moment van de verkrijging onmiddellijk een uitzonderlijk (en belastbaar) resultaat. Het bekendste voorbeeld hiervan is het geval van Artwork Systems, waarbij aandelen werden verworven aan een lage prijs en kort daarop werden verkocht met een grote (destijds belastingvrije) meerwaarde en waar de fiscus op basis van bovenstaande theorie het verschil tussen de aankoopprijs en de werkelijke waarde wilde belasten.
10 Editie december 2013
Aanschaffingswaarde primeert
Dit standpunt is reeds herhaaldelijk bekritiseerd en nu heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld dat voorrang moet worden gegeven aan de boeking aan aanschaffingswaarde. Het Hof is van oordeel dat het principe van het ‘getrouwe beeld van de jaarrekening’ niet toestaat dat wordt afgeweken van het beginsel dat activa op basis van hun aanschaffings- of vervaardigingsprijs worden gewaardeerd. Het afwijken van de gebruikelijke waarderingsregels omwille van het getrouwe beeld is slechts toegestaan in uitzonderingsgevallen.
Belasting & BTW
Een onderwaardering van activa (t.o.v. de werkelijke waarde) kan niet worden beschouwd als een dergelijk uitzonderingsgeval. Het Hof verwijst hierbij o.a. naar het voorzichtigheidsbeginsel op basis waarvan winsten slechts in resultaat worden genomen wanneer deze effectief worden gerealiseerd (bijvoorbeeld bij de verkoop van de activa in kwestie).
Of de discussie hiermee gesloten is, is twijfelachtig. Bovendien zal de fiscus eventuele optimalisaties ingevolge deze uitspraak mogelijk op een andere manier trachten aan te vallen (bijvoorbeeld via de abnormale voordelen, de anti-misbruikbepaling, etc.).
VZW – ‘vrijwillige bestuurders’? De minister van Financiën heeft onlangs bevestigd dat de vergoeding voor een bestuursmandaat in een vzw nooit kan kwalificeren als een (belastingvrije) forfaitaire kostenvergoeding voor vrijwilligers. Een onbezoldigd bestuurder van een vzw kan slechts een vrijwilligersvergoeding ontvangen voor activiteiten die volledig los staan van zijn mandaat als bestuurder.
De vergoedingen die de bestuurder ontvangt in het kader van de uitoefening van zijn mandaat, zijn belastbare presentiegelden die moeten worden vermeld op een fiche 281.30 (vak 9, a) en die onderworpen zijn aan bedrijfsvoorheffing. Indien geen fiche 281.30 wordt opgesteld, kunnen deze vergoedingen als geheime commissielonen worden getaxeerd (309%).
belastbare inkomsten’). Aangezien het om een kostenvergoeding gaat, is het bedrag niet belastbaar en dus ook niet onderworpen aan de bedrijfsvoorheffing.
Ook fiche voor kostenvergoeding
Indien een bestuurder daarnaast (of énkel) een vergoeding ontvangt voor de kosten die hij maakt om aan deze vergadering te kunnen deelnemen (bijvoorbeeld verplaatsingskosten), moet ook deze worden vermeld op de fiche 281.30 (in vak 9, a. én in vak 12 – ‘Terugbetalingen van kosten begrepen in de Editie december 2013 11
Belasting & BTW
Fiscaal voordelige geschenken voor werknemers
Een geschenk dat u aan uw werknemers toekent, is in principe een belastbare vergoeding. Echter, indien het geschenk een geringe waarde heeft en het wordt toegekend met een duidelijk sociaal doel (zijnde ter gelegenheid van gebeurtenissen die geen rechtstreeks verband houden met de beroepsactiviteit), dan kan het als een sociaal voordeel worden aangemerkt. Het geschenk is dan vrijgesteld van belastingen en socialezekerheidsbijdragen.
Volgens het algemeen standpunt van de fiscus is een geschenk gering indien de waarde ervan kleiner is dan EUR 50,00. Maar ter gelegenheid van bijzondere gebeurtenissen kunnen hogere bedragen worden aanvaard, bijvoorbeeld bij pensionering (EUR 35,00 per volledig dienstjaar van het personeelslid, met een minimum van EUR 105,00), bij huwelijk (EUR 200,00), … . Indien het maximum overschreden wordt, wordt het een belastbaar voordeel, maar slechts voor het surplus.
12 Editie december 2013
Interessante rulings
Om problemen achteraf te vermijden, kan overwogen worden om de al dan niet belastbaarheid van een geschenk voorafgaandelijk voor te leggen aan de rulingcommissie. Zo werden reeds een aantal rulings bekomen, waarbij het begrip ‘gering’ vrij ruim werd geïnterpreteerd in functie van de concrete gelegenheid en het geschenk als sociaal voordeel werd aangemerkt: • een premie van EUR 500,00 voor het 50-jarig bestaan van de vennootschap (nr. 2012.485 van 8 januari 2013); • de eerste EUR 500,00 van een reis naar Toscane ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de vennootschap (nr. 2013.102 van 30 april 2013); • een fiets bij het 10-jarig bestaan van de nieuwe structuur van de groep waarvan zij de moedervennootschap is (nr. 2011.458 van 17 januari 2012); • een Ipod Touch naar aanleiding van het afsluiten van een belangrijke overeenkomst (nr. 2012.139 van 8 mei 2012).
Dit toont aan dat enige flexibiliteit vanwege de belastingadministratie mogelijk is, maar dit mag zeker geen vrijgeleide vormen voor het toekennen van dure geschenken. Ieder dossier wordt op basis van zijn individuele kenmerken beoordeeld. Let op: bij de werkgever zijn (is de waarde van) deze geschenken in principe niet aftrekbaar. Immers, enkel geschenken met een waarde van maximum EUR 35,00 per jaar en per werknemer (evt. verhoogd met maximaal EUR 35,00 per kind ten laste) zijn aftrekbaar.
Juridische diensten
Beëindigingsvergoedingen bij het ontslag van een werknemer
Het KB van 24 september 2013 hervormt drastisch de sociaalzekerheidsrechtelijke kwalificatie van de beëindigingsvergoedingen. Vanaf 1 oktober 2013 worden de meeste vergoedingen uitbetaald naar aanleiding van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onderworpen aan RSZ.
of de schadevergoeding wegens het onrechtmatig ontslag van een zwangere werknemer vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen.
Beëindigingsvergoedingen vóór 1 oktober 2013
Een andere categorie van nietonderworpen vergoedingen, betrof de vergoedingen die werden betaald naar aanleiding van een niet-concurrentiebeding dat werd afgesloten na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Tot vóór 1 oktober 2013 waren een aantal belangrijke vergoedingen vrijgesteld van RSZ. Zo dienden er geen socialezekerheidsbijdragen betaald te worden op schadevergoedingen die een werkgever verschuldigd was wanneer hij zijn wettelijke, contractuele of statutaire verplichtingen niet nakwam. Zo was een vergoeding wegens het willekeuring ontslag van een arbeider
Ook dienden er geen bijdragen betaald te worden op uitwinningsvergoedingen, betaald aan handelsvertegenwoordigers naar aanleiding van diens ontslag.
Beëindigingsvergoedingen vanaf 1 oktober 2013
Het hoger vermeld K.B. schaft een groot deel van deze uitzonderingsregimes af. Voortaan moeten op schadevergoedingen die een werkgever verschuldigd is wanneer hij zijn wettelijke, contractuele of statutaire verplichtingen niet nakomt, bijdragen worden betaald. Enkel vergoedingen wegens willekeurig ontslag die zijn ontstaan vóór 1 januari 2014 blijven vrijgesteld.
Tot slot valt ook de nietconcurrentieovereenkomst hetzelfde lot te beurt. Voortaan zal een vergoeding die rechtstreeks of onrechtstreeks door de werkgever wordt betaald, onderworpen worden aan RSZ, indien er binnen de twaalf maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst een overeenkomst wordt afgesloten op grond waarvan de vroegere werknemer zich ertoe verbindt om geen concurrerende activiteiten uit te voeren. Het KB voegt daar verder aan toe dat een gelijkaardige vergoeding waarbij de vroegere werknemer zich binnen de twaalf maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst ertoe verbindt om geen personeel of zelfstandige medecontractanten af te werven, eveneens onderworpen is aan socialezekerheidsbijdragen (zogenaamde afwervingsbeding). Vergoedingen in geval van collectief ontslag en sluitingsvergoedingen ten belope van het bedrag dat werd vastgesteld door de sluitingswet, blijven wel vrijgesteld van RSZ.
Ook op uitwinningsvergoedingen dienen voortaan socialezekerheidsbijdragen te worden betaald. Editie december 2013 13
Juridische diensten
Correcte bijeenroeping van de algemene vergadering
Wat is het belang van een correcte bijeenroeping?
Een algemene vergadering kan steeds geldig worden gehouden indien alle aandeelhouders/vennoten, die het ganse maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen, aanwezig of vertegenwoordigd zijn en zij verzaken aan de wettelijk bepaalde oproepingsformaliteiten. Een formele of correcte bijeenroeping van een algemene vergadering is dus niet per se noodzakelijk. In vele KMO’s met een beperkt verspreid en/of familiaal aandeelhouderschap wordt derhalve zelden werk gemaakt van een formele oproeping van de algemene vergadering. Nochtans houdt dit een zeker risico in, aangezien de afwezigheid of het gebrek aan instemming van één aandeelhouder/vennoot ertoe leidt dat de algemene vergadering niet rechtsgeldig kan besluiten. Indien de algemene vergadering in die hypothese toch overgaat tot het nemen van besluiten, zullen belanghebbenden de nietigheid van deze besluiten kunnen vorderen. Zij zullen dit evenwel enkel met succes kunnen doen indien zij kunnen aantonen dat de niet-correcte oproeping ofwel (1) het door de algemene vergadering genomen besluit heeft kunnen beïnvloeden, ofwel (2) het resultaat is van bedrieglijk opzet.
14 Editie december 2013
Zeker in vennootschappen waarin conflicten tussen aandeelhouders/ vennoten c.q. bestuurders aanwezig of sluimerend zijn, is het belang van een correcte bijeenroeping van een algemene vergadering niet te onderschatten. Om die reden worden de principes hiervan nog eens in herinnering gebracht. Er wordt hieronder niet ingegaan op de regels die van toepassing zijn op beursgenoteerde vennootschappen. Wie kan/moet de algemene vergadering bijeenroepen?
De bevoegdheid om een algemene vergadering bijeen te roepen ligt bij het bestuursorgaan, d.w.z. de zaakvoerder(s) bij een BVBA, de raad van bestuur bij een NV of de vereffenaar (indien de vennootschap werd ontbonden). Het bestuursorgaan is verplicht dit te doen wanneer zij hiertoe wordt verzocht door aandeelhouders/vennoten die 20% of meer van de aandelen bezitten. De (meerderheids)aandeelhouder kan dus niet eigenhandig een algemene vergadering bijeenroepen, maar dient hiertoe steeds een verzoek te richten aan het bestuursorgaan. De beslissing tot bijeenroeping dient door de raad van bestuur van een NV collegiaal te worden genomen, waardoor bijvoorbeeld een individuele bestuurder van een NV dus – behoudens statutaire machtiging (zie verder) – niet rechtsgeldig kan beslissen een algemene vergadering bijeen te roepen.
Ook de commissaris kan een algemene vergadering bijeenroepen wanneer hij dit noodzakelijk acht, waarbij hij evenwel erover dient te waken dat hij hiermee geen afbreuk doet aan de verantwoordelijkheden van het bestuursorgaan. De commissaris zal zich in de praktijk om die reden veelal terughoudend opstellen en eerst het bestuursorgaan op haar plichten wijzen vooraleer zelf over te gaan tot bijeenroeping. Naast de wettelijke bevoegdheid van het bestuursorgaan en de commissaris, kunnen de statuten ook andere personen machtigen om de algemene vergadering op te roepen, zoals een of meerdere bestuurders, de voorzitter van de raad van bestuur etc.. Hoe en wanneer?
De vorm van de bijeenroeping hangt af van het soort van aandelen dat door de vennootschap werd uitgegeven. Indien de vennootschap aandelen aan toonder en/of gedematerialiseerde aandelen heeft uitgegeven, dient de bijeenroeping van de algemene vergadering te worden gedaan bij wege van een aankondiging die ten minste 15 dagen voor de vergadering wordt verricht in (1) het Belgisch Staatsblad en (2) een nationaal verspreid (dag) blad. Voor jaarvergaderingen die plaatsvinden in de gemeente, op de plaats, de dag en het uur aangeduid in de oprichtingsakte met een agenda die zich beperkt tot de behandeling
Juridische diensten
van de jaarrekening, het jaarverslag en, in voorkomend geval, het verslag van de commissarissen en de stemming over de kwijting te verlenen aan de bestuurders en, in voorkomend geval, de commissarissen, volstaat de aankondiging in het Belgisch Staatsblad. De houders van aandelen op naam, de leden van het bestuursorgaan en de commissaris(sen) worden 15 dagen voor de vergadering opgeroepen per aangetekende brief, tenzij zij uitdrukkelijk hebben ingestemd met een ander communicatiemiddel (bijvoorbeeld via e-mail of fax). Indien de vennootschap tevens aandelen aan toonder en/of gedematerialiseerde aandelen heeft uitgegeven, kan evenwel worden volstaan met een gewone brief (zie hoger).
Met welke inhoud?
De oproeping dient vooreerst de plaats, de datum en het uur van de vergadering te bevatten, alsook de wettelijk bij te voegen stukken (bijvoorbeeld het jaarverslag van het bestuursorgaan, verslag van de commissaris, andere bestuursverslagen, fusievoorstellen etc.). Het belangrijkste onderdeel van de oproeping is evenwel de agenda, die de genodigden in staat moet stellen te beoordelen of hun aanwezigheid op de vergadering nodig/nuttig kan zijn. De agenda wordt bepaald door het orgaan dat de oproeping verricht, met dien verstande dat bij een oproeping
op verzoek van (een deel van) de aandeelhouders/vennoten (zie hoger) het oproepende orgaan verplicht zal zijn de door deze aandeelhouders/ vennoten vooropgestelde agendapunten op te nemen. Het belang van de agenda kan niet worden onderschat, aangezien de algemene vergadering enkel zal kunnen besluiten over de punten op de agenda. Enkel indien alle aandeelhouders/vennoten, die het ganse maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen, aanwezig of vertegenwoordigd zijn en zij zich hiermee uitdrukkelijk akkoord verklaren, kan worden besloten over een punt dat niet op de agenda stond.
Met betrekking tot de termijn van 15 dagen maken wij melding van een recent arrest van het Hof van Beroep van Brussel van 5 mei 2010, waarin door het hof wordt gesteld dat de termijn van 15 dagen pas een aanvang neemt wanneer de bestemmeling van de oproepingsbrief daadwerkelijk kennis heeft kunnen krijgen van de brief. De datum van verzending zou, aldus het hof, in deze geen doorslaggevende rol spelen. Het spreekt voor zich dat dit leidt tot grote rechtsonzekerheid en de deur openzet voor misbruik van weerbarstige aandeelhouders/vennoten.
Editie december 2013 15
Agenda
Seminaries / opleidingen i.s.m. Grant Thornton
Spreker
Datum
Organisatie
Seminarie / Opleiding
Frederik De Graeve Michiel van den Berg Elvire Tardivon-Lorizon
9 december 2013 (Mechelen) Grant Thornton 11 december 2013 (Waver)
Stefaan De Coninck
Academiejaar 2013-2014
Syntra Antwerpen & VlaamsBrabant – campus Metropool
Module ‘Boekhouden en vennootschapsboekhouden’
Hilde Gaublomme
Academiejaar 2013-2014
Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Postgraduaat Fiscaliteit – Module ‘Diverse belastingen: rechtspersonenbelasting’
Bart Verstuyft
Academiejaar 2013-2014
Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Postgraduaat Fiscaliteit – Module ‘Omvormingsproblematiek’
Voor het meest recente overzicht van onze seminaries en opleidingen kan u steeds terecht op onze website: www.grantthornton.be
Recente ontwikkelingen inzake transfer pricing voor KMO’s
Disclaimer Grant Thornton garandeert de grootste zorg te hebben besteed aan de betrouwbaarheid van de informatie weergegeven in deze nieuwsbrief. Zij kan hiervoor evenwel geen aansprakelijkheid aanvaarden. Wenst u de Grant Thornton Newsletter voortaan elektronisch te ontvangen, dan kan u dit melden via
[email protected]. Onze nieuwsbrief is eveneens online beschikbaar op www.grantthornton.be. Grant Thornton is een handelsnaam van Grant Thornton Accountants en Belastingconsulenten CVBA, Grant Thornton Bedrijfsrevisoren CVBA, Grant Thornton Efficiëntia CVBA en Grant Thornton Belgium CVBA. Genoemde vennootschappen zijn lid van Grant Thornton International Ltd (GTIL). GTIL en haar leden zijn geen wereldwijd partnerschap. Alle diensten worden geleverd door de leden van GTIL. GTIL en haar leden zijn geen vertegenwoordigers van elkaar, hebben geen onderlinge verplichtingen en zijn niet verantwoordelijk voor elkaars handelingen of nalatigheden. Zie www.grantthornton.be voor meer details.
Contactinfo V.U. Geert Lefebvre
[email protected]
Antwerpen Potvlietlaan 6 2600 Berchem (Antwerpen) T +32 (0)3 235 66 66
Doornik Rue du Progrès 4B 7503 Doornik (Froyennes) T +32 (0)69 84 78 44
Brussel Metrologielaan 10 bus 15 1130 Brussel T +32 (0)2 242 11 40
Hasselt Maastrichtersteenweg 8 bus 5-6 3500 Hasselt T +32 (0)11 22 72 45
www.grantthornton.be
© 2013 Grant Thornton Alle rechten voorbehouden.
Turnhout Parklaan 49 bus 7 2300 Turnhout T +32 (0)14 47 30 70