Week 1 ng de angst langzaam de tong hij brengt hij vangt nk dankbaar hij bedankt hij bedenkt hij drinkt het stinkt samenstellingen de afspraak de afwas daarom erin de koelkast omdat de rookworst de slagroom de steelpan de zondag net-als-woord: slang, bank, driehoek Week 2 ei klein de trein het zeil hij reist hij zei ij de buikpijn gelijk het ontbijt vijftien hij bijt eer/oor/eur alweer veertien de voorkant de zeurpiet het gebeurt uw/eeuw/ieuw uw de sneeuwpop opnieuw hij geeuwt hij schreeuwt net-als-woord: ei, ijs, beer, leeuw Week 3 fraai saai het waait mooi
nooit hij strooit oei hij bemoeit zich het bloeit hij loeit au blauw flauw gauw hij snauwt het gebouw nou ik hou hij vertrouwt zij zou net-als-woord: mooi, blauw, kou Week 5 de baard het bed het geld de hand de hoed de hond het hoofd het kind de mond de vriend de fout de kaart de kast de kist de klant de poot de snuit de staart de straat net-als-woord: hond, kat Week 6 blind de brand het geluid goed hard kwaad rood verleifd vreemd wild het gat groot het hart heet nat de sloot wit
woest de zeilboot zwart net-als-woord: hond, kat Week 7 de keizer het eiland de pleister het geheim eigen hij eist de meid het weiland het eind de aardbei altijd het bedrijf dichtbij het gordijn de leeftijd de lijst het ontbijt wijd het spijt mij hij verdwijnt net-als-woord: ei, ijs Week 9 de aarde beste de derde kleine de lente leuke sterke de tante de verte zwarte buiten de keuken de morgen het noorden het oosten het westen het zuiden buigen knijpen snurken net-als-woord: leuke Week 10 de deksel de duivel de heuvel het meubel de sleutel
de spiegel de vleugel de wortel de bliksem stiekem de ander donker de moeder het monster onder verder vroeger de winter de zolder zonder net-als-woord: moeder Week 11 bekend beroemd het beroep beslist hij beschermt hij bestaat hij betaalt het gebied het gesprek het gevaar het gevoel het gezin gezond hij gelooft verbaasd het verkeer hij verdeelt hij vergeet hij verkoopt hij verzint net-als-woord: begin Week 13 anders de dokter eerder elke ergens de groente de hamster de laatste de marmot de meeste minder nergens paarse de schilder sterker telkens verse
vreemde warme welke net-als-woord: marmot Week 14 de boeken bruine goede groene de groepen ieder de kleuter het kuiken liever de schoenen schuine de woede zoete huilen krijgen kijken liegen roepen ruilen zoeken net-als-woord: kuiken Week 15 ermee de landweg linksaf naartoe omlaag het ontwerp het onweer de oorzaak opeens de opzet rechtdoor de snelweg het stoomschip de stoomtrein het stoplicht het vliegtuig het vliegveld vooraan voorbij de voorrang net-als-woord: driehoek Week 17 a later de namen rare samen
de tranen plagen e beter deze even de ezel zeker o hoge open over rode de zomer u de buren de muziek de ruzie de uren net-als-woord: ezel Week 18 bijna ha hoera ja na de oma de opa de sla de foto ho hoezo het stro zo nu u mee nee de slee twee de zee net-als-woord: hoera Week 19 de dauw de auto miauwt de wenkbrauw rauw grauw benauwd de pauze lauwe de saus de buurvrouw de fouten de inhoud
de mevrouw het oerwoud oud ouders de schouder houden trouwen net-als-woord: blauw, kou Week 21 alleen hallo wakker wanneer de herrie lekker de letter bellen de kikker de middag liggen zitten de koffer de koffie de trommel stoppen jullie het nummer tussen zullen net-als-woord: kikker Week 22 de kamer de manier het water laten praten de hemel negen zeven spelen boven de motor de vogel komen stromen de vuren zure duren sturen turen net-als-woord: ezel Week 23 de haai het lawaai
aaien draaien kraaien zwaaien de fooi het hooi mooiste de prooi de rotzooi gooien foei het geknoei de gloeilamp de koeien de moeite knoeien snoeien stoeien net-als-woord: mooi Week 25 de beren de keren de kleren de meren de speren de veren leren smeren de oren de sporen boren horen storen de deuren de kleuren de scheuren sleuren speuren treuren zeuren net-als-woord: beren Week 26 bange de gangen de hanger de hengel jonge de jongen de lengte de slinger de vinger dronken de enkel flinke slanke de winkel
hinken janken de botsing de koning de staking de woning net-als-woord: slang, bank Week 27 de afstand de avond breed het geluid koud het strand verkeerd de wind het zand de zeehond geschikt de hut kapot de landkaart het moment de plaat het riet de rust de sloot want net-als-woord: hond, kat Week 29 het eendje een eindje het grapje het kunstje het plekje een poosje een stukje een tijdje een ijsje het visje een beetje het meisje het boompje het geheimpje het raampje het buitje het broertje het diertje het eitje een uurtje net-als-woord: grapje Week 30 aardig bezig
giftig grappig handig lastig nodig rustig twintig zuinig eerlijk gevaarlijk heerlijk kwalijk lelijk moeilijk natuurlijk pijnlijk sierlijk vrolijk net-als-woord: handig, vrolijk Week 31 de autopech het gelach de kachel het lichaam och juichen lachen achter het bericht dichtbij de ochtend de opdracht prachtig rechter rechtop slechte vannacht vechten vluchten wachten net-als-woord: pech, lucht Week 33 de boeven de brieven de dieven lieve blijven geven hoeven leven schrijven verven boze grijze de huizen de keuze
onze de prijzen de rozen kiezen lezen wijzen net-als-woord: lieve, boze Week 34 de krab de slab het web ik heb ik krab de hap de klap de knoop slop de trap de held iemand het lied niemand het woord apart onverwacht het portret de tekst het tijdschrift net-als-woord: web, hap, hond, kat Week 35 ruwe de schaduw schuwe sluwe de zwaluw duwen waarschuwen eeuwenlang eeuwig de leeuwen de sneeuwbal de sneeuwvlok de spreeuw geeuwen schreeuwen sneeuwen benieuwd nieuwe de nieuwslezer het nieuwtje net-als-woord: leeuw