Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 3
Vocabulaire Oefening 1 Vul de woorden op de juiste plaats en in de juiste vorm in. regenachtig - vastlopen – woedend – erachter komen – blazen - zelfstandig – teisteren - te wachten staan - nuttig – de bliksem - opvoeding – ondersteunen 1. We _________ steeds ______ op deze opdracht. Misschien moeten we om hulp vragen. 2. De _________ van een kind kan heel veel van een ouder eisen. Je vraagt je vaak af of je het wel goed doet. 3. Mijn ouders ______________ me bij het betalen van mijn studie. Zonder hun hulp red ik het niet. 4. Gisteren is ____________ ingeslagen in een flat. Het gebouw is beschadigd, maar er zijn geen gewonden gevallen. 5. Ik ____ even in mijn soep, omdat hij nog erg heet is. 6. Het is vandaag erg __________. Ik neem mijn paraplu mee, omdat ik niet nat wil worden. 7. Hij is _________, omdat gisternacht zijn auto gestolen is. 8. Ik vind deze extra les erg __________. Ik begrijp de lesstof nu al veel beter. 9. Een orkaan _____________ al dagen het gebied rond de Caribische Zee. Er is voor miljoenen euro’s schade aangericht. 10. Hij wil op vakantie naar een oorlogsgebied. Weet hij dan niet wat hem ___ _______ _______? 11. Diana is gisteren _____ ______ dat ze zwanger is. Ze is ontzettend blij. 12. Irene was al vroeg ___________. Wist je dat ze zelfs haar eigen financiën regelt?
Oefening 2 Vul de woorden op de juiste plaats en in de juiste vorm in. nerveus – de overstroming - enkele - voor de lol – uitvinden - onweer - met een gerust hart - vrolijk – opgaan - geïrriteerd – afsluiten - gepaard gaan met
1. _______ je wel ___, nadat je hier klaar bent? De sleutel ligt op de tafel. 2. We konden _____ ______ ________ ________ op vakantie. De buurvrouw had beloofd voor onze katten te zorgen. 3. De elektriciteit is uitgevallen. Zou dat door het _________ komen? 4. In 1876 ______ Graham Bell de telefoon ___. 5. ___________________ in Pakistan heeft veel slachtoffers gemaakt. Hele dorpen zijn weggespoeld. 6. Ik ben _________________. Mijn salaris is nog steeds niet gestort. 7. Zij is altijd ___________ voor een examen. Dan slikt zij een kalmerend medicijn. 8. Dure kleding is meestal van een goede kwaliteit, maar dit ____ niet altijd ___. 9. Bij onze verhuizing zijn we _________ boeken kwijtgeraakt. 10. Gerard is altijd _________. Hij lacht veel en is niet snel boos. 11. Hij helpt soms ______ _______ _______ mee in de winkel van zijn ouders. Hij heeft genoeg tijd over en vindt het gezellig. 12. Deze winter ________ ________ ________ hevige sneeuwstormen en lage temperaturen.
Oefening 3 Vul de woorden op de juiste plaats en in de juiste vorm in. echter – het spoor - onderbreken – indruk maken op - bijzonder – de begeleiding – diverse - betrouwbaar – zich realiseren – botsen – het herstel - de trend 1. ________ _________ is dat het met banken de afgelopen jaren slechter gaat. 2. Op de A12 tussen Gouda en Den Haag zijn vanochtend meerdere auto’s op elkaar _________. Er zijn geen gewonden gevallen. 3. _________ ___________ van de economie zet zich goed door. Voor volgend jaar wordt er economische groei verwacht. 4. In een supermarkt kun je ________ producten kopen. Er is van alles wel wat. 5. Hij ____________ mij steeds, als ik aan het woord ben. Ik begrijp niet, waarom hij me nooit laat uitpraten.
6. Hij _____________ __________ nu pas hoeveel geluk hij heeft gehad. 7. Hij wil zich graag aansluiten bij ons groepje. We zijn _____ al met genoeg mensen. Hij moet dus een ander groepje zoeken. 8. Hij is heel ________________. Hij komt zijn beloftes altijd na. 9. Dit schilderij is heel ____________. Het is een meesterwerk van Rembrandt. Dat is pas ontdekt. 10. Waarom probeert zij altijd _____ te _____ ___ hem? Hij is duidelijk niet geïnteresseerd. 11. Door het winterweer zijn er veel problemen op _______ __________. Veel treinen kunnen niet rijden. 12. _________ __________ is op onze school niet goed. We moeten veel alleen doen en onze docenten zijn slecht bereikbaar.
Oefening 4 Vul de woorden op de juiste plaats en in de juiste vorm in. blij – aldus – behoren tot - geschikt - voorspellen - de tak - zich voorbereiden inmiddels – oplopen – zelfs - zenuwachtig- wisselvallig 1. _____ als je niet vaak met de trein reist, is het voordelig een kortingskaart te kopen. 2. Ik ben echt _____. Ik heb mijn rijexamen eindelijk gehaald! 3. Er is geen gevaar voor de volksgezondheid, ________ de minister van Milieu. 4. De weerman heeft voor morgen veel sneeuw ___________. 5. Ik heb ___________ gehoord dat ik geslaagd ben voor mijn examen. Het duurde even voordat de uitslag bekend werd gemaakt. 6. Toen we aankwamen in Amsterdam, was de vertraging ___________ tot meer dan een uur. 7. Peter wacht op de uitslag van de toets. Hij is erg ___________. 8. Ik vind deze film niet __________ voor Nina. Misschien krijgt ze wel nachtmerries! 9. Hij _______ ___ de besten van de klas. 10. Zijn stemming kan heel _____________ zijn. Soms is hij blij, dan plots weer verdrietig.
11. Er hangen nog geen bladeren aan de ________ _________. Het is nog winter. 12. Zij ______ _______ _____ op haar rijexamen. Ze is gelukkig heel gemotiveerd.
Oefening 5 Zoek de synoniemen bij elkaar. aantrekken – arriveren – adviseren – eindigen – dichtdoen – beven – de expert – verschillende – maar – een paar – koel – zeker – intussen – verliezen – veranderen – onderbreken – de tendens 1. de deskundige
___
2. inmiddels
___
3. aandoen
___
4. kwijtraken
___
5. enkele
___
6. fris
___
7. aflopen
___
8. bibberen
___
9. de trend
___
10. aankomen
___
11. omslaan
___
12. diverse
___
13. aanraden
___
14. pauzeren
___
15. echter
___
16. afsluiten
___
17. in ieder geval
___
Oefening 6 Zoek de tegenstellingen bij elkaar.
uittrekken – vertrekken – beginnen – openen – dezelfde – vriezen – nat – warm – vinden – doorgaan – ondergaan – vergeten – overal – miezeren - stabiel 1. diverse
___
2. onthouden
___
3. aankomen
___
4. plenzen
___
5. droog
___
6. aandoen
___
7. fris
___
8. aflopen
___
9. wisselvallig
___
10. pauzeren
___
11. opkomen
___
12. dooien
___
13. afsluiten
___
14. plaatselijk
___
15. kwijtraken
___
Oefening 7 Werk in drietallen. Beantwoord onderstaande vragen. 1. Welke kleren doet u naar een bruiloft aan? 2. Hebt u weleens bij een examen afgekeken? 3. Hoe laat is de les afgelopen? 4. Zag u weleens blauw van de kou? 5. Bent u bang voor onweer? 6. Bent u weleens tegen iemand gebotst? 7. Wat doet u als het glad is op straat? 8. Spreekt u inmiddels dagelijks Nederlands? 9. Wat bent u recent kwijtgeraakt?
10. Kunt u de namen van uw medecursisten goed onthouden? 11. Tot hoe laat mocht u (als kind) in het weekend opblijven? 12. Hebt u vandaag uw paraplu meegenomen? 13. Zit u graag onder een parasol? 14. Hebt u weleens geschaatst? 15. Wanneer hebt u uw badkamer schoongemaakt? 16. Wat doet u op een snikhete dag? 17. Geeft u veel geld uit aan kleding? 18. Hebt u zondag uitgeslapen? 19. Hebt u weleens een hond uitgelaten? 20. Bent u weleens van de trap gevallen?
Lezen Oefening 8 Lees de vragen. Lees de tekst. Beantwoord de vragen. 1. Waar stond het water uiteindelijk het hoogst? a. In Zuid-Holland en Zeeland. b. Bij Harlingen en Delfzijl. c. In de regio Den Haag. 2. Waarom werd het Centraal Station in Den Haag afgesloten? a. De trams konden er niet meer naartoe rijden. b. De havenkade liep vol met water. c. Er vielen platen van de Hoftoren. 3. Wat waren de gevolgen van de storm voor de luchthaven Schiphol? Storm teistert Nederland Het stormweer van vannacht en vanochtend heeft niet tot grote problemen geleid. Hetzelfde geldt voor de hoge waterstand aan de kust. In het noorden van het land, bij Harlingen en Delfzijl, bereikte het water in de loop van de ochtend de hoogste stand. Er werd ruim vier meter boven NAP voorspeld. Extra dijkbewaking is nog aanwezig in Harlingen en Delfzijl. Op de Waddeneilanden zijn enkele laaggelegen delen ondergelopen. Problemen waren er vooral in de regio Den Haag, waar bijna dakplaten naar
beneden vielen het Ministerie van Onderwijs (de Hoftoren). Ook het kantoor van de NCTB bevindt zich daar. Het naastgelegen treinstation werd daarom afgesloten. Ook het tramverkeer bij het station werd stilgelegd. Verder kwam de havenkade in Scheveningen blank te staan. Enkele restaurants liepen onder water. De luchthaven Schiphol heeft door de storm de hele dag te maken met vertragingen en annuleringen. Per uur kunnen veertig in plaats van zestig vliegtuigen landen en opstijgen. bron: Het Parool, 9 november 2007
Oefening 9 1. U hebt voor morgenmiddag het plan om te gaan zeilen rond het Waddeneiland Terschelling. Kan dat doorgaan, als u dit weerbericht leest? Waarom wel/niet? 2. Hoe warm is het morgen in het zuiden van Nederland? a. tussen de 14 en 16 graden b. tussen de 12 en 14 graden c. tussen de 5 en 10 graden 3. Waar zal het vannacht het hardst gaan regenen? a. In het zuiden van Nederland. b. In het noorden van Nederland. c. In het Waddengebied. 4. Wordt het weer in het weekend beter of slechter dan voor het weekend? a. beter b. slechter c. het blijft ongeveer hetzelfde Harde wind Het is wisselvallig herfstweer waarbij de ene storing na de andere over Nederland trekt. Dit gaat gepaard met veel wolken, regen en een harde wind. Vanavond gaat het op steeds meer plaatsen regenen. Ook vannacht is het op veel plaatsen nat maar de meeste regen valt in de noordelijke helft van het land. Het blijft zacht met minima rond een graad of 10. Morgen is het grotendeels bewolkt met in het noorden 5 tot 10 millimeter regen. Ook in het midden en zuiden blijft het niet helemaal droog. De zuidwestenwind is stevig, matig tot vrij krachtig in het binnenland, 4 tot 5 Bft. Vlakbij zee waait het krachtig tot hard, 6 tot 7. In het Waddengebied kan het tijdelijk zelfs even stormachtig waaien, kracht 8. Ondanks de wind, de regen en gebrek aan zon is het uitermate zacht met middagtemperaturen van 14 graden tot 16 in de zuidelijke provincies. Ook vrijdag waait het nog stevig en regent het stevig door. De voortdurende regenval kan in het noorden lokaal wateroverlast veroorzaken. Naar het zuiden
toe valt er minder neerslag maar is het ook niet helemaal droog. Met 12 tot 14 graden is het nog altijd zacht voor de tijd van het jaar. Het weekend begint zaterdag nat maar daarna wordt het rustiger met zondag weer ruimte voor de zon. Het wordt ook frisser met overdag maxima rond 10 graden en 's nachts rond 5 graden. bron: NRC Handelsblad, 3 november 2010
Oefening 10 Informatie opzoeken in de tekst. 1. Hoeveel dagen met een minimumtemperatuur lager dan 0º c heeft het KNMI geteld? ___ 2. Wat was de gemiddelde temperatuur in de winter van 2010? ______ 3. Hoeveel dagen met sneeuw waren er gemiddeld in Nederland? ____ 4. Hoeveel dagen met sneeuw waren er in het noordoosten? _____ 5. 5. Wat was de laagste temperatuur die gemeten werd in de winter van 2010? _______ 6. Wanneer spreekt het KNMI over een witte kerst? 7. Hoe groot is de kans op een koude winter tegenwoordig? Winter koudste in veertien jaar DE BILT – De winter van 2010 was met een gemiddelde temperatuur van 1,1 graden de koudste sinds 1996. Ook wat de sneeuw betreft springt de winter van 2010 eruit. Gemiddeld over het land kwamen 41 dagen met sneeuw voor en in het noordoosten zelfs 55. Dit heeft zich de laatste dertig jaar niet meer voorgedaan. Dat meldde het KNMI vrijdag. Een normale winter telt in ons land 13 dagen met sneeuw. Door de opwarming van de aarde is de kans op zo’n koude winter afgenomen naar ongeveer eens in de vijftien jaar. In de vorige eeuw was dat nog eens in de zes jaar. Volgens het KNMI blijven in de toekomst koude winters mogelijk, maar de kans daarop wordt alleen maar kleiner. Het KNMI in De Bilt telde 55 vorstdagen. Dat zijn dagen waarop de minimumtemperatuur lager is dan 0 graden Celsius. Normaal telt een winter gemiddeld 38 van die dagen. Verder waren er twintig ijsdagen waarop de maximumtemperatuur niet boven het vriespunt uitkwam. Het heeft niet streng gevroren. Op slechts vier dagen kwam het tot strenge vorst (lager dan -10). Het hardst vroor het op 19 december in Deelen op de Veluwe waar -18,4 graden werd gemeten. Hoewel in grote delen van het land de sneeuw op beide kerstdagen al was
weggesmolten spreekt het KNMI toch over een witte kerst. Zowel op Eerste Kerstdag als op Tweede Kerstdag lag er in De Bilt een gesloten sneeuwdek. Dat is de norm voor een witte kerst, die de eerste was sinds 1981. bron: http://www.nu.nl/binnenland/2193857/winter-koudste-in-veertienjaar.html
Grammatica Oefening 11 Vul de juiste comparatiefvorm in. 1. (duur)
Mijn treinkaartje is _________ dan dat van jou.
2. (mooi)
Ik vind de schilderijen van Rembrandt __________ dan die van Vermeer.
3. (groot)
Duitsland is een _________ land dan Nederland.
4. (kort)
De files in Nederland zijn ________ dan die in België.
5. (wijs)
Hij is veel ___________ dan je voor zijn leeftijd zou verwachten.
6. (goed)
Ik heb mijn toets deze keer ___________ gemaakt dan vorige keer.
7. (sportief)
Ik ben veel ___________ dan mijn vrienden.
8. (goedkoop)
Fruit is op de markt ____________ dan in de supermarkt.
9. (weinig)
De zon schijnt in Nederland _________ dan in Zuid-Europa.
10. (klein)
Mijn zusje is ___________ dan ik.
11. (dik)
Dit boek is __________ dan ik verwacht had.
12. (laag)
Het alcoholpercentage in bier is _________ dan dat in wijn.
13. (veel)
Hij heeft _______ gekookt dan nodig was.
14. (graag)
Vanavond blijf ik ____________ thuis.
15. (ver)
Rotterdam ligt _________ van Schiphol dan Amsterdam.
16. (hoog)
De temperaturen liggen in Limburg ______ dan in de rest van Nederland.
Oefening 12 Vul de juiste superlatiefvorm in.
1. (groot)
New York is de _________ stad van de VS.
2. (hoog)
Mount Everest is de ________ berg van de wereld.
3. (veel)
Ik heb het ________ aan de privéles gehad.
4. (klein)
Vaticaanstad is het ________ land op aarde.
5. (goed)
Zij is mijn ________ vriendin. We kennen elkaar al jaren.
6. (goedkoop)
Dit is de ________ supermarkt van de stad.
7. (mooi)
Maastricht is een van de ________ steden van Nederland.
8. (ver)
Pas geleden is de ________ ster ooit ontdekt.
9. (wijs)
Mijn oma is de ________ vrouw die ik ken.
10. (weinig)
Hij heeft het ________ aantal punten van de klas gehaald.
11. (kort)
22 december is de ________ dag van het jaar.
12. (dik)
Bob is de _______ man in mijn familie.
13. (duur)
Kaviaar is één van de ________ producten in dit restaurant.
14. (laag)
In Zuid-Holland ligt het ________ punt van Nederland.
15. (sportief)
Van al mijn vrienden ben ik het ________.
16. (graag)
Ik wil het ________ na mijn studie op wereldreis.
Oefening 13 Maak de zinnen af. 1. Hoe kouder het wordt, hoe _____ 2. Hoe langer je op school zit, hoe _____ 3. Hoe meer ik eet, hoe _____ 4. Hoe groter een stad is, hoe _____ 5. Hoe _____, hoe blijer ik ben. 6. Hoe _____, hoe warmer het is. 7. Hoe _____, hoe meer ik naar buiten ga. 8. Hoe _____, hoe fitter ik ben. 9. Hoe ______, hoe beter het resultaat is.
10. Hoe ______, hoe gezelliger het is.
Oefening 14 Sommige verba zijn separabel, andere niet. A. Vul het verbum in het presens in. 1. (opeten)
In de pauze hij zijn appel.
2. (voorspellen)
Hij dat veel cursisten het examen halen.
3. (afsluiten)
Door de grote drukte de politie de weg.
4. (ontdekken)
In deze stad je iedere keer weer iets nieuws.
5. (onderzoeken)
De dokter me.
B. Vul het verbum in het imperfectum in. 1. (vastlopen)
Haar computer telkens. Daarom kocht ze een nieuwe.
2. (uittrekken)
Omdat het warm was, ik mijn trui.
3. (aankomen)
Na een lange vlucht we in New York.
4. (omschrijven)
Ze haar nieuwe jas aan mij.
5. (onderbreken)
Tijdens de vergadering zij mij steeds.
C. Vul het verbum in het perfectum in. 1. (opbellen)
Gisteren ik mijn moeder
2. (aankomen)
Sander en Anne zaterdagavond op hun vakantieadres
3. (overleven)
Hij vorig jaar een auto-ongeluk
4. (binnenkomen)
Marianne en Karin met veel lawaai
5. (opruimen)
Vorig weekend we ons huis
Oefening 15 U woont nu een jaar in Nederland. U bent al heel wat gewend, maar één ding blijft u bezighouden: het Nederlandse weer. Schrijf een e-mail van 70 tot 100 woorden waarin u vertelt aan een vriend of vriendin waarom het Nederlandse weer u niet, of u juist wel bevalt.
Beste ________,
_________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Groetjes, ________________
Oefening 16 Maak de zinnen af. 1. ___. Daarom is hij blauw van de kou. 2. Na de overstroming ___. De bewoners konden pas na drie weken terug naar hun huis. 3. ___. Dat doet hij fanatiek! 4. Peter heeft sinds drie weken een nieuwe baan. Inmiddels ___. 5. Mag ik u even onderbreken? Ik ___. 6. Waar ligt Middelburg? ___. 7. Terwijl we in de vakantie tot 21.30 uur mochten opblijven, ___.
8. Hoe harder het regent, ___. 9. ___, als het stormt. 10. Carla zit onder de parasol omdat ___. 11. Toen de kinderen op het meer schaatsten, ___. 12. Kunnen jullie ___? Ik kan het niet alleen. 13. Nadat ik de badkamer heb schoongemaakt, ___. 14. ___ hoewel het vandaag dooit. 15. Op deze woonboot ___.
Luisteren Oefening 17 A Bespreek onderstaande vragen in drietallen. 1. Welke dag van de week vindt u leukst? Waarom 2. Welke dag van de week vindt u het minst leuk? Waarom? 3. Wat doet u meestal op vrijdag? Vindt u het een leuke dag? B Luister naar het liedje en maak de tekst compleet. C Herkent u zich in het liedje? Robert Leroy – Het is weer vrijdag De wind waait uit het ___, en je ___ door ‘t vlakke land De week loopt op z'n einde, je hebt de ___ in je hand. Je fietst ___ naar het werk, met je blik oneindig groot. En je weet zo is toch Nederland, op z’n ___. Het leven is ___, het is weer vrijdag. En je fietst het weekend in. Of het ___ of dooit, Het is nu vrijdag. alles voelt ...... als een ___ begin.
De wind waait uit het ___, en het ___ nogal vaak. ’t is alsof ie je wil testen, terug naar huis is de ___ gedraaid. De schaduw van een grote ___, glijdt langzaam door het gras. En je weet, te lang heb je niet gevoeld, wie je ___ was. Het leven is ___, het is weer vrijdag. En je fietst het weekend in. Of het ___ of dooit, of op een meidag. Alles voelt ...... als een ___ begin. (2x) (tussenstuk met alleen muziek) Het leven is ___, het is weer vrijdag. En je fietst het weekend in. Of het ___ of dooit, ’t is nu vrijdag. Alles voelt ....... als een ___ begin (2x) http://www.youtube.com/watch?v=ang0_pO2MbM
Luisteren Oefening 18 A Bespreek onderstaande vragen in groepjes van drie. 1. Hoe voelt u zich aan het begin van de zomer? Wat doet u dan? 2. Hoe voelt u zich aan het einde van de zomer? Wat doet u dan? B Luister naar het liedje. Wat zingt de zanger? a. Hij is blij dat de zomer is begonnen. b. Hij vindt het jammer dat de zomer is begonnen. c. Hij is blij dat de zomer is afgelopen. d. Hij vindt het jammer dat de zomer is afgelopen.
C Luister nog een keer naar het liedje en maak de tekst compleet. Gerard Cox – Het is weer voorbij die mooie zomer Na nana nana … Je hebt er maandenlang naar uitgekeken De ___ winter wou maar eerst niet om Traag en ___ kropen langs de weken Maar eindelijk, daar was hij toch: de ___ De nachten ___, de dagen ___ De ___ vol van vogelzang Het scherpe, hoge zoemen van een mug Dan ___ je: ha, daar is ie dan Dit wordt minstens de ___ van een eeuw Maar lieve mensen, oh wat gaat 't vlug 't Is weer voorbij die mooie zomer Die zomer die ___ zo wat in mei Ah, je dacht dat er geen ___ aan kon komen Maar voor je 't weet is heel die zomer Al weer ___ voorbij De wereld was toen vol van ___ en leven Van haringgeur vermengd met zonnebrand Een ___ om 't felle licht te zeven en in je kleren schuurde zacht het zand We speelde golf en jeu de boules we zonden zalig in een ___ we dreven met een vlot op de rivier We werden ___ verwend maar ach aan alles komt een end nu zit ik met mijn dia's in de ___ hier 't Is weer voorbij die mooie zomer Die zomer die ___ zo wat in mei Ah, je dacht dat er geen ___ aan kon komen Maar voor je 't weet is heel die zomer Al weer ___ voorbij Na nana nana … Herfst verkleurt weer ___ alle bomen 'k Heb 's nachts al lang weer m'n ___ aan Dan had je eens in ___ moeten komen Toen sliepen we 's nachts ___ op 't strand En ___ vissen in de zon En zwemmen zover als je kon We voeren met een ___ een end op zee
't Is jammer dat het over ging 't Is allemaal ___ Daar doen we dan de hele ___ maar weer mee 't Is weer voorbij die mooie zomer Die zomer die ___ zo wat in mei Ah, je dacht dat er geen ___ aan kon komen Maar voor je 't weet is heel die zomer Al weer ___ voorbij Na nana nana … http://www.youtube.com/watch?v=CjdiwHFJomU