Bï
NEDERLAND EN EEN VERBETERD STELSEL VERKLAARD, OOOR
r
.
Honorair lid van. kei Institut Polïtecknique te Parijs, enz.
Met eene uitslaande plaat.
(Gedrukt roor rekening van den Schrijver..}
's G R A V E M ' H A S E ,
», J.
K»-A.W 1
im& mm azaj -6 -A
-3,1
DE SLECHTE TOESTASD DER
BRANDBLUSCHMIDDELEN IN
NEDERLAND EN EEN VERBETERD STELSEL VERKLAARD, DOOR
Met eene ttitslaande plaat.
(Gedrukt voor rekening van den Schrijver.)
S GRAVENHASE,
J, K K, A. :F
Prijs 40 Cents. Gemeentebesturen, geen exemplaar ontvangen hebbende, kunnen dit op aanvraag gratis bekomen.
Geen onzer ziet ooit een dag voorbijgaan, dat hij niet getuige is van de weldaden, die wij aan het vuur verschuldigd zijn, maar wij zijn toch evenzeer bewust van al het onheil, dat het in zeer korten tijd kan aanrigten, als het, zijne boeijen verbrekend, van een weldadig element eensklaps verkeert in het beeld der verschrikking en in weinige oogenblikken al wat wij schoons en kostbaars en sterks hadden opgebouwd en vergaard, doet verkeeren in een vormloozen hoop puin , waarin niets meer van die sierlijke vormen en van die kracht is overgebleven, welke wij er kort te voren in bewonderden. Maar zoo ver komt het in onze dagen niet meer, zonder dat het geweld der vlammen eerst krachtig is bestreden. Meermalen gelukt het den mensch nog het vuur de prooi te ontrukken, die het reeds had aangevat, en vaak mogen wij er ons over verheugen behouden te zien wat schier reddeloos verloren scheen. Als de hulp spoedig komt opdagen, om den brand in zijne geboorte te smoren, als dan de middelen, ter blussching aangevoerd, blijken te zijn in zoodanigen staat als noodig is ter beantwoording aan hunne bestemming, als ze met beleid en met vastberadenheid worden bestuurd, dan gelukt het dikwijls nog te behouden wat reeds verkeerde in zoo dreigend gevaar. Slaan wij de geschiedboeken open, dan treft het ons telkens hoe bijna iedere plaats van eenig belang meer dan eenmaal voor een groot gedeelte werd neergelegd in assche en in puin, maar dan ontsnapt het ons zeker evenmin hoe in de laatste anderhalve eeuw rampen van zóó grooten omvang al meer en meer mogen gerekend worden onder de zeldzame slagen des noodlots. En vragen wij ons dan af waaraan dit verblijdend verschijnsel is toe te schrijven, dan ligt het antwoord voor de hand, want dan herinneren wij ons terstond hoe eerst in het laatst der zeventiende eeuw de brandspuit
zoodanige zamenstelling verkreeg, als haar geschikt kon maken oin met vrucht tegen de vernielende vlammen te worden aangewend. Wij herinneren het ons te eer, omdat wij er met fierheid op mogen wijzen, dat het ook weder een Nederlander was, namelijk Jan van der Heijden, te Amsterdam, die in 1672 de uitvinding der brandspuitslangen deed, en door de toevoeging van dit onontbeerlijk deel aan de anders weinig practisch nut opleverende spuit, haar inderdaad dienstig maakte tot haar doel. Wij zien het met zekeren nationalen trots opgeteekend in het op last van Frankrijk's Minister van Oorlog uitgegeven //Manuel du sapeur-pompier// hoe in 1699 het eerst in Parijs de brandspuit werd ingevoerd, en zulks nadat een Provencaalsch edelman, de heer Dumourrier-Duperrier, ze in Holland en in üuitschland had zien werken, er het nut van had leeren inzien, en van Lodewijk XIV de vergunning had verkregen ze uitsluitend in Frankrijk te vervaardigen, terwijl hij bovendien belast werd met de leiding over twaalf dier spuiten, welke de Koning aan zijne hoofdstad geschonken had. Deze twaalf spuiten, bediend door de mannen vanden heer Dumourrier-Dnperrier, zijn de kiem geweest van het nu te Parijs bestaande zoo uitstekend georganiseerde en zoo uitgebreide korps der sapeurs-pompiers, verdeeld in een staf en zeven kompagniè'n, onder het kommando van een luitenantkolonel, die over 27 officieren en 889 onderofficieren, korporaals, sapeurs en kweekelingen het bevel voert, en met dit geheel op militairen voet ingerigte korps zulke onschatbare diensten aan Frankrijk's hoofdstad bewijst. Niet daar alleen zien wij intusschen de brandweer ingerigt op uitstekende wijs. In geheel Frankrijk, alsmede in Engeland, België en Duitschland is ze tot eene orde en practische organisatie gebragt, als allezins geschikt is om den inwoner de zekerheid te schenken, dat met de grootste zorg gewaakt wordt voor de bescherming van zijne eigendommen en niet het minst van zijn leven tegen brandgevaar. Of liever: waar wij in het buitenland ons oog ook heenwenden, overal zien wij in de groote steden ten deze de meest heilrijke inrigtmgen bestaan. Zoo zien wij, om nog slechts een paar voorbeelden te noe-
men, te Brussel iu het grootste gedeelte der stad de bovenste verdiepingen der huizen voorzien van water-réservoirs en loopen daar dooi* de woningen buizen , welke ieder oogenblik gereed staan om magtige waterstralen over den uitbrekenden brand uit te storten. Zoo zien wij alweder te Berlijn eene goed ingerigte brandweer over de verschillende kwartieren der stad verdeeld in stations, waarop voortdurend een wachthoudend personeel aanwezig is, en die onderling door een daartoe expresselijk ingerigten telegraaf aan elkander verbonden zijn, om bij het ontstaan van brand dadelijk geheel de brandweer bekend te kunnen maken met den aard en den omvang van het gevaar, ten einde zich daarnaar te kunnen gedragen. Doch genoeg; ik heb slechts een paar punten even willen aanstippen, om daarna in te keeren tot ons zelven en de vraag te laten volgen: // Hoe is het daarmede bij ons gesteld ? // Zal ik vele woorden behoeven te gebruiken, om die vraag te beantwoorden ? Neen, lezers! ik verzoek u slechts de hand in eigen boezem te steken en u zelven het antwoord in te fluisteren. Het zal mij eene onaangename taak besparen en ons allen het betoog der waarheid, in onze dagen reeds zoo herhaaldelijk geleverd, dat Nederland in vele opzigten is ingesluimerd op de lauweren zijner voorvaderen, maar het regt niet meer heeft zich in het publiek met die lauweren te sieren. Vergun mij met eenige haastigheid den blik af te wenden van den algemeenen toestand van het brand wezen hier te lande, ten einde meer tot bijzonderheden daarvan af te dalen, daar ik de hoop durf koesteren dat het woord niet geheel ijdel zal zijn, hetwelk gesproken wordt om te wijzen op de gebreken en op middelen tot herstel, welke niet de krachten, zelfs niet van de kleinste gemeenten van ons rijk, te boven gaan. Het onderwerp is reeds door verschillende afdeelingen der Vereeniging ter bevordering van fabriek- en han dwerksnij verheid in de overweging der leden aanbevolen. Vooral moeten daarbij vernield worden de volgende vragen, door de afdeeling Zwolle ter beantwoording voorgesteld: H l f. Welke gebreken zijn er in de tegenwoordig hier te
lande in gebruik zijnde brandbluschiniddelen aan te wijzen? // 2°. Zijn er elders ook toestellen bekend, die meer volkomen kunnen geacht worden dan de bij ons gebruikelijke? // 3". Zouden er ook eenvoudiger toestellen zamen te stellen
zijn, die bij of in plaats van gewone brandbluschmiddelen zouden kunnen worden aangewend ? //
Deze vragen zijn niet onbeantwoord gebleven. In het verslag der in den afgeloopen zomer te dezer stede gehouden twaalfde algemeene vergadering van bovengenoemde Vereeniging komen twee rapporten van afdeelings-commissiën voor, over deze aangelegenheid uitgebragt, en bovendien is de afdeeling 's Gravenhage in het bezit van een rapport te dezer zake, op haar verzoek ingediend door den heer opperbrandmeester dezer gemeente, den heer H. H. van Gogh. Het zal echter niemand van hen, die er kennis van namen , ontgaan zijn, dat geen dezer ingekomen beantwoordingen der gestelde vragen geacht kan worden de quaestie te hebben uitgeput; hulde doende aan hen, die het eerst in het publiek hun oordeel uitspraken over eene zaak, die gezegd mag worden sedert jaren ten onzent te zijn een braak liggend veld; erkennende, dat in bedoelde rapporten reeds menige wenk voorkomt, welke behartiging verdient en geschikt is de aandacht in verschillende rigtingen meer bijzonder op de zaak te vestigen; de eigenaardige verdiensten van ieder dier stukken volstrekt niet voorbijziende, schroom ik echter evenmin mijn gevoelen uit te spreken, dat bedoelde vragen daarmede nog geenszins naar eisch zijn beantwoord. Ik acht mij zelfs, hoe noode ik daartoe ook overga, verpligt eene min aangename verklaring hieraan toe te voegen, deze namelijk, dat mijns inziens het rapport, uit den boezem der afdeeling 's Gravenhage uitgegaan, in geenen deele aanspraak mag maken op de eer van te getuigen van grondigheid van onderzoek, van zaakkennis, noch van die zorg in de behandeling als het belang der zaak zeer zeker ten volle had verdiend, ik vrees zelfs dat dit rapport bij de zusterafdeelingen het denkbeeld zou kunnen doen oprijzen, dat de 'sGravenhaagsche afdeeling met overijling zich van de beantwoording der gestelde vragen heeft willen afmaken, of wat nog erger
7
wezen zon, dat zij zicb een hoogst ongunstig denkbeeld zouden moeten vormen nopens den toestand, waarin het brandwezen te dezer stede verkeert. Door bijzondere omstandigheden in de gelegenheid gesteld, mij in allen deele bekend te maken met de zamenstelling en de werking van een veel verbeterd systerna van brandspuiten, en daardoor meer dan iemand overtuigd van de achterlijkheid, waarin ons vaderland ten deze bij andere rijken verkeert , gevoelde ik mij gedrongen aan deze aangelegenheid meer bijzonder mijne aandacht te wijden en mijnerzijds niets onbeproefd te laten, wat strekken kan om den ouden te lang gevolgden weg te doen verlaten en ook voor Nederland nut te trekken van de verbeteringen, in den vreemde sedert vele jaren reeds tot stand gebragt. Ik meende dat de zaak gewigtig genoeg was, om te mogen rekenen op algemeene belangstelling en gevoelde mij daardoor aangespoord in dit boekske in groote trekken te vereenigen, wat licht over de zaak kan verspreiden, in de hoop dat het ook anderen moge opwekken , om tot het door mij beoogde doel mede te werken, en, waar het mogelijk mogt zijn, mijne pogingen te ondersteunen. Verval ik daarbij reeds dadelijk in de noodzakelijkheid oin eene kritiek te leveren van het door den opperbrandtneester onzer gemeente uitgebragt rapport, en moet ik verder doen uitkomen, dat ik mij slecht kan vereenigen met eene door Burgemeester en Wethouders van 'sGravenhage dezer dagen genomen beslissing, nopens eene door mij voorgestelde systematische vergelijkende proefneming, dan is het niet de lust tot kritiseren, welke mij daartoe aanspoorde, maar dan deed ik dit enkel omdat ik meende daarmede een steen te kunnen bijbrengen tot het gebouw, dat slechts door aller ijverige medewerking kan worden opgetrokken, en dat, mogten wij het eenmaal voltooid zien verrezen, van onschatbaar belang kan wezen voor geheel Nederland en tot eere zal kunnen
verstrekken aan ieder, die er in meerdere of mindere mate materialen toe heeft helpen aandragen. De volgorde , welke ik mij zei ven bij de behandeling van mijn onderwerp heb voorgesteld, is deze:
l", wensen ik na te gaan het rapport, door den heer van Gogh uitgebragt:
2°. zal ik eenige opmerkingen en bezwaren tegen bedoeld rapport in het midden brengen, en 8°. zal ik trachten eenige bouwstoffen tot de beantwoording der door de af deeling Zwolle gestelde vragen aan te dragen, daarbij tevens verslag gevende van hetgeen door mij persoonlijk reeds is verrigt, om de aandacht van onderscheidene Nederlandsehe autoriteiten te vestigen op een verbeterd stelsel van brandblnschmiddelen, welks uitstekende eigenschappen ik in de gelegenheid was proefondervindelijk waar te nemen. Tot mijne genoegdoening mag ik er bijvoegen, dat deze pogiugen, zij het ook niet alle, meerendeels met het door mij gewenschte gevolg werden bekroond. In de eerste plaats ruim ik hier alzoo eene plaats in aan het sub 1°. door mij bedoelde rapport. Het luidt als volgt: Rapport van den opperlrandmeester der gemeente '* Gravenhage, Mertoe uitgenoodigd ingevolge besluit der afdeelings-vergadering van 8 Mei 1863, naar aanleiding van eene vraag, gesteld door de afdeeling Dordrecht, ter algemeene vergadering, gehouden te Zwolle, in Jwlij 1862, en door het hoofdbestuur bij missive van 6 Januarij 1863, n". 714, ter overweging der afdeeling gesteld.
//V Gravenhage, den l September 1863. // Ter voldoening aan UEd. missive van 8 Junij jl., n°. //20, waarbij mij de vereerende uitnoodiging te beurt viel, //UEd. betreffende de daarbij gestelde vragen mijn gevoelen //te willen mededeelen en te willen aanwijzen welke verbete//ringen in het belang der algemeene veiligheid én tervoor//koming van grootere onheilen, wenschelijk zouden zijn, als// mede UEd. te willen inlichten omtrent den staat der brand//bluschmiddelen in ons Vaderland, heb ik de eer UEd bij // deze te berigten, dat de gebreken in de tegenwoordig hier // te lande in gebruik zijnde brandspniteu bestaan:
9
>/1°. dat de in genoemde werktuigen zich bevindende bin//nenwerken (hierdoor verstaat men de cylinders, windketels // en kleppen met deszelfs aan- en afvoerpijpen) allen tot een //geheel zijn te zamen gevoegd door middel van tinsolderin//gen of touwbewoeling, welke het groot nadeel opleveren, // dat men niet in staat is de hoofdorganen (de kleppen) te // kunnen nazien, en bij gebreken, door gebruik daaraan ont//staan, verpligt is dezelve naar een brandspuitfabrijk te zengden, waardoor men voor een korte of langeren tijd van ge// noemd werktuig is verstoken, terwijl men gevaar loopt dit // door niet. deskundigen te laten bewerkstelligen, zij meer // benadeeld zoo niet onbruikbaar worden gemaakt, hetwelk //de ondervinding mij geleerd heeft;
// 2°. Yoor zooverre mij bekend is, bestaan er elders geene // andere toestellen, en daar waar zij bestaan, zijn zij minder //doelmatig ingerigt, men zon alleen kunnen opnoemen de // elders gebruikt wordende stoombrandspuiten, doch deze zijn, // vooral in ons land, alwaar men bij brand dikwijls zoo vele /•/bruggen te passeren heeft, door hunne zwaarte, alwaar men // bijna overal water heeft, ondoelmatig, vooral met het oog //op hunne kostbaarheid;
// 3°. Eenvoudiger toestellen dan de bestaande zamen te // stellen, is, naar mijn inziens , niet wenschelijk, om reden // de steeds grootere toenemende uitgebreidheid van steden //en dorpen, daarvoor eene hinderpaal opwerpen; enkele ge// bouwen zouden hierop eene uitzondering kunnen maken, // zoo als er dan ook bestaan door het maken van reservoirs // op de bovenste étages, welke met pijpen en kranen voor//•rien door het geheele gebouw heen geleid zijnde, bij het // ontstaan van brand een zeer nuttig effect zouden uitoefe//nen; de groote kostbaarheid daaraan verbonden gedoogen //de daarstelling meestal niet. //Ik vermeen daarom de Vereeniging bekend te moeten //maken met de constructie der brandspuiten, zoo als ik, bij // een bezoek in een der brandspuitfabrieken hier te lande, in //de gelegenheid ben geweest van naderbij in alle onderdee//len te bezigtigen:
10
//1°. Zij zijn zoodanig ingerigt, dat, wanneer zij op de // daarvoor bestemde plaats zijn , alle deelen tot gebruik noo//dig, daarbij op- en aangebragt zijn, zoodat men bij het // verlaten van de plaats niets kan achterwege lateii, of bij
// vervoer kan verloren raken; // 2°. De genoemde binnenwerken zijn op de plaatsen waar //de kleppen zich bevinden allerdoelmatigst ingerigt, daar // men met behulp van een gewoon werkman, door middel n van schroeven, de laatste kan uitnemen en herstellen, zon// der dezelve van de plaats behoeven weg te voeren; //3°. De zuigers in de spuiten zijn van dien aard, dat zij // bij het niet sluitend zijn in de cylinders, door middel van // eenen sleutel, oogenblikkelijk worden uitgezet, en wel de //ouder- en bovenpakkingen worden op gelijke afmeting tot
// elkander gebragt en uitgezet, zonder het minste gevaar of // nadeel voor lek worden ; //4<\ De zuigbnizen en slangen zijn, zoowel om hunne // sterkte, buigzaamheid en digtheid, allervoortreffelijkst, en // om die reden zijn zij, op een door mij gedaan voorstel //aan Heereu Burgemeester en Wethouders der gemeente // 's Gravenhage, aangeschaft, ter vervanging van de be// staanden. //Wat den staat der brandbluschmiddelen in ons land be//treft, deze laat nog veel te wenschen over; enkele steden //en dorpen maken hierop eene uitzondering, maar op vele // der laatstgenoemden besteed men daaraan zeer weinig zorg, // zoodat men nog dikwijls in de nieuwsbladen leest, dat de // brandbluschmiddelen , op het terrein van de brand aange// voerd, zoo niet geheel dan toch gedeeltelijk onbruikbaar // waren; het ware te wenschen dat daarom , naar mijn dun// kens, de Hooge Regering eene Verordening uitvaardigde, //waarbij iedere Gemeente verpligt werd 's jaarlijks eene of //meerdere inspectiën te laten doen, door hier te lande // gunstig bekende deskundigen of brandspuitfabriekanten ; // in denzelfden geest als die van toepassing is op het stoomv wezen.
11 // In de hoop hiermede aan UEd. verlangen te hebben vol// daan, heb ik de eer mij met de meeste hoogachting te noemen //UEd. Dienstw. Dienaar,
//H. H. VAN G O G H , »Opperbrandmeester der gemeente 's Gravenhage.» «Aan de Afdeeling van de Vereeniging ter bevordering van Fabrijk- en handwerks-nijverheid, te
's Gravenhage.»
De eerste vereischten van een rapport, mijne lezers zullen het mij ongetwijfeld allen toestemmen, zijn,dat het getuige: a. van een grondig onderzoek omtrent de zaak in qnaestie ingesteld; 5. van de zaakkennis des rapporteurs omtrent het door hem behandelde onderwerp, en c. van de meest strikte onpartijdigheid, die gebiedt de waarheid te getuigen, zelfs al is ze in strijd met persoonlijke consideratiën. Het zal mijnerzijds wel geen betoog behoeven , dat het onderhavige rapport niet voldoet aan het eerste der bovengenoemde vereischten, namelijk van de vrucht te zijn van een grondig onderzoek. Om dit ook van de beide andere vereischten aan te toonen, zij het mij vergund het stuk op den voet te volgen. In de eerste paragraaf er van wordt gezegd, //dat de in genoemde werktuigen zich bevindende binnenwerken (hierdoor verstaat men de cylinders, windketels en kleppen met deszelfs aan- en afvoerpijpen) allen tot een geheel zijn te zamengevoegd door middel van tinsolderingen of touwbewoeling.// Reeds meermalen had ik, uit de wijze, waarop aan de beoordeeling van onzen opperbrandmeester onderworpen spuiten door hem werden onderzocht, meeneu te mogen opmaken, dat hem de daartoe vereischte technische kennis ontbrak; wat hier échter
in een schriftelijk rapport door hem wordt genoemd als het hoofdgebrek der hier te lande in gebruik zijnde brandspuiten is zóó onjuist voorgesteld, dat ik liever aan eene vergissing, of welligt aan eene verkeerde inkleeding der gedachte denk, dan b. v. aan te nemen, dat de man, aan wien de opperleiding der brandweer ïn de residentie is toevertrouwd, niet weten zou, dat de aan- en afvoerpijpen niet aan de spuit zij u gesoldeerd, ledere spuitgast of pomper, of wie ook, die slechts eenmaal eene spuit onder de oogen heeft gehad, weet dat met deze woorden eene bepaalde ongerijmdheid gezegd is. De tweede paragraaf van het rapport begint met deze verklaring: //voor zooverre mij bekend is, bestaan er elders geene andere toestellen, en daar waar zij bestaan, zijn zij minder doelmatig ingerigt. // Blijkbaar weerspreekt hier de steller zijne verklaring in het eerste gedeelte dezer zinsnede afgelegd, reeds zelf in het tweede gedeelte daarvan. Immers, als het hem niet bekend is, dat er elders, andere toestellen bestaan, dan kan hij, mijns inziens, ook onmogelijk met een gerust geweten verklaren dat ze, waar ze bestaan, minder doelmatig zijn ingerigt; de heer van Gogh weet niet, volgens zijn eigen getuigenis, welke toesteilen elders gebruikt worden, maar dan mag hij over iets, dat hij zelf zegt niet te kennen, ook geen veroordeelend
vonnis uitspreken. Wat zijne vergelijkende beoordeeling met elders bestaande brandspuiten zelve betreft, daaromtrent valt mij eene anecdote iu, welke ik mij veroorloof hier te laten volgen. Een boer in het plaatsje Brakel in Nbord-Brabant zag eene mestkar voorbij rijden, die mooi nieuw geteerd was en waarop eenige personen gezeten waren. De man, die nooit buiten zijn dorp geweest was, zag dat voertuig met verbazing aan en riep aan zijne vrouw toe: //Nu heb ik nog nooit een rijtuig gezien, doch van al de rijtuigen, die ik in mijn leven gezien heb, is dit wel het mooiste.// Als lid van de afdeeling 's Gravenhage van de Vereeniging ter bevordering van fabriek- en handwerksnijverheid, meende ik dus te moeten protestereu tegen de inlevering van een rapport, waarin gezegd wordt, dat, voor zooverre ons bekend
13
is, elders geene andere toestellen bestaan dan onze stevige maar niet minder logge Haagsche brandspuiten, tot welker vervoer een 40tal menschen moeten gebezigd worden, spuiten, die, als er een weinig zand in den cylinder komt, naar eene brandspuitfabriek moeten worden opgezonden ter schoonmaking, waardoor men, zooals de verslaggever te regt opmerkt, voor langeren of korteren tijd van zijn genoemd werktuig is verstoken, terwijl, indien het werk door niet-deskundigen wordt verrigt, men gevaar loopt, zooals de ondervindinghemheeft geleerd, dat de spuiten onbruikbaar gemaakt worden. En dit alles erkennende zouden wij de rol gaan spelen van den Brakelschen boer en gaan verkondigen, dat elders niets beters te vinden zou zijn? Nu zouden wij zei ven toestemmen, dat de staat onzer brandblnschmiddelen ellendig is in de hoogste mate, en wij zouden er bijvoegen dat onzes inziens elders niets beters bestaat ? Neen, de eer der 's Gravenhaagsche afdeeling noopte mij tegen zulke woorden op te komen, en zeker heeft de rapporteur dan ook zijne aandacht niet ten volle bij het onderwerp bepaald, of zijne gedachten niet juist in woorden weergegeven, toen hij die zinsnede ter neder schreef. In deze zelfde tweede paragraaf spreekt de heer van Gogh met een enkel woord over het bestaan van stoombrandspuiten, // doch deze zijn, // zoo luidt het rapport, // vooral in ons land, alwaar men bij brand dikwijls zoo vele bruggen te passeren heeft, door hunne zwaarte, alwaar men bijna overal water heeft, ondoelmatig, vooral met het oog op hunne kostbaarheid. // Ik erken, dat de eigenaardige constructie van dezen volzin mij eenigzins in het onzekere gelaten heeft omtrent een deel der bedoeling van den steller des rapports. De juiste beteekenis der woorden //alwaar men bijna overal water heeft,// ontsnapt mij; ik heb er mij geen helder denkbeeld van kunnen vormen of de steller ze in verband wil beschouwd hebben met de onmiddellijk voorafgaande n zwaarte // der stoombrandspuiten , dan wel met de // vele bruggen / / ; en ik heb ook niet duidelijk kunnen inzien hoe het overal voorhanden hebben van water ooit een argument ten nadeele van het gebruik van stoombrandspuiten zou kunnen zijn. Maar bij de onzekerheid , waarin ik ten deze omtrent de door steller gebezigde
14
bewoordingen verkeer, laat ik deze woorden verder buiten beschouwing en waag ik de onderstelling dat het in zijne bedoeling gelegen heeft het woord // zwaarte // te doen slaan niet op de bruggen, waar het in den volzin wordt bijgevoegd, maar op de stoombrandspuiten, en dan releveer ik alleen, dat de rapporteur enkel bezwaar schijnt te maken tegen de invoering van stoombrandspuiten om 1°. hare zwaarte, in verband tot het groot aantal bruggen, welke zij veelal moeten passeren, en 2". hare kostbaarheid. Waren deze bezwaren de eenige, welke tegen bedoelde spuiten zijn aan te voeren, voorzeker zouden ze meer algemeen in gebruik komen, dan nu het geval is. Als men toch doelmatig ingerigte stoombrandspuiten, op vier wielen gesteld, bezigt, dan zijn ze niet zoo zwaar in de behandeling als de heer van Gogh zich schijnt voor te stellen; althans meen ik te mogen aannemen, dat het passeren van bruggen geen overwegende hinderpaal tegen het gebruik zou opleveren. Evenmin geloof ik dat de kostbaarheid zóó groot een bezwaar wezen zou, om deze spuiten ten eenenmale en in het algemeen voor het gebruik te moeten ontraden. De prijs is toch niet zoo hoog om dit vonnis, daarop gegrond, in zoo algemeenen zin uitte spreken, en ik houd mij verzekerd, dat dit bezwaar bij Begering van Land en Stad niet zwaar genoeg wegen zou, als voor die opoffering een merkelijk beter brandbluschmiddel kon verschaft worden, als met é'én woord geene bezwaren van meer afdoenden aard tegen het gebruik waren aan te voeren. Over deze bezwaren zal ik intusschen straks nog een paar opmerkingen in het midden brengen. De aanhef der derde paragraaf van het rapport luidt aldus : // Eenvoudiger toestellen dan de bestaande zamen te stellen, is naar mijn inzien, niet wenschelijk.//Zulk eene stelling is inderdaad allezins geschikt om verbazing op te wekken. Kent de rapporteur dan het spreekwoord niet: //Eenvoudigheid is het kenmerk van het ware schoone?//In de 19eeenw, waarin aller streven daarheen gerigt is om de meest mogelijke vereenvoudiging in alle werktuigen aan te brengen, zouden wij gaan verklaren, dat zij niet wenschelij k is bij een toestel, 't welk zoo bij ui tstek moet ingerigt zij n tot de meest mogelijk
15
practische aanwending, tot het gemakkelijk gebruik door menschen, die geene kennis van werktuigkunde bezitten, en steeds bij verrassing, meestal in zeer ongelegen oogenblikken tot de vervulling hunner taak worden opgeroepen? Stelt u voor, lezers, dat wij, bij brand, nu bezigen eene spuit als perspomp, eene andere als aanjager, een wagen om de gereedschappen aan te voeren en ik weet niet wat al meer; genoeg zij het dat bij elke compleete spuit 20 tot 40 man werkzaam moeten zijn, om alles aan te dragen en in werking te brengen. Onze naburen daarentegen bezigen eene spuit, waarbij zuig- en perspomp in één toestel vereenigd zijn. Op
denzelfden wagen, waarop de spuit vervoerd wordt, zijn tevens geborgen de emmers, ladders, haken, bijlen, in één woord
alle gereedschappen. Op dien wagen nemen 12 S, 16 man plaats, om bij den brand werkzaam te zijn. Deze ééne wagen bevat dus alles wat men bij den brand noodig heeft en zulk een wagen wordt door 3 of 4 man voortgetrokken, of, als groote afstanden moeten worden afgelegd, wordt er een paard voorgespannen.
Stelt u nu het contrast voor tusschen dat eenvoudige voertuig en onze bulderende brandspuit-treinen, zooals zij hier te lande naar de plaats des gevaars oprukken; bedenkt daarbij
dat deze verbeterde inrigting veel minder kostbaar is dan onze logge, zamengestelde spuiten, volgens de oude constructie, van onze voorvaderen schier onverbeterd overgenomen; verbeeldt u daarbij met hoeveel meer orde, hoeveel vlugger zulk een eenvoudig toestel werken zal; vergeet niet, dat veel van het in hooge mate belemmerend rumoer, hetwelk van
brandblussching bij ons onafscheidelijk schijnt, veelal het gevolg is van dien rompslomp van toestellen; — stelt u al die voordeelen eens duidelijk voor den geest, lezers, en zegt mii dan uw oordeel over de verkondigde stelling: //Zij zijn niet raadzaam, want zij zijii eenvoudiger! /•/ Maar beging ik geene onbillijkheid door de stelling van den rapporteur te beoordeelen, zonder daarbij in aanmerking te nemen de redenen, waarop hij die stelling grondt ? Immers, die redenen laat hij dadelijk volgen op de verklaring dat zijns inziens eenvoudiger toestellen dan de bestaande niet
16
wenschelijk zijn; ze zijn deze: omdat // de steeds grootere toenemende uitgebreidheid van steden en dorpen, daarvoor eene hinderpaal opwerpen. // Kan deze opgegeven reden krachtig genoeg genoemd worden om mijne bewering, dat de stelling, door den verslaggever in deze paragraaf vooropgezet, eene ongerijmde is, te ontzenuwen? Ik laat, zonder verdere toelichting, de volgende vraag aan ieder gerustelijk ter beantwoording •over: of niet juist de toenemende uitgebreidheid van steden en dorpen van dag tot dag meer en meer de behoefte doet gevoelen om brandbluschmiddelen te bezitten, die op de allereenvoudigste wijze zijn ingerigt, en daardoor binnen den kortst mogelijken tijd gereed kunnen staan ter onderdrukking van een uitgebarsten brand? En hiermede meen ik te mogen afstappen van het eerste gedeelte van 'sopperbrandmeesters rapport, om over te gaan tot het tweede gedeelte daarvan, waarin hij zegt de Vereeniging bekend te willen maken met de constructie der brandspuiten , zooals hij, bij een bezoek in een der brandspuitfabrieken hier te lande, in de gelegenheid is geweest die van naderbij in alle onderdeden te bezigtigen. Deze afdeeling van het rapport geeft mij aanleiding om daaraan ten eenenmale te betwisten het derde der vereischten, door mij zoo even gesteld aan een goed rapport, namelijk dat het blijken moet dragen van de meest strikte onpartijdigheid, die gebiedt de waarheid te getuigen, zelfs al is ze in strijd met persoonlijke consideratiën. * Het zal geen betoog behoeven, dat de rapporteur niet voldaan heeft aan zijne toezegging, om ons bekend te maken met de constructie der door hem bedoelde brandspuiten. Wat daaromtrent gezegd wordt, kan enkel gelden als eene aanbeveling van een door den rapporteur in bescherming genomen fabriekaat. Ik zal hier niet treden in een onderzoek naar deredenen, welke voor den rapporteur kunnen bestaan hebben, om deze bescherming te verkenen, maar ik wensch alleen te doen uitkomen, dat het algemeen belang der nijverheidjsn de waarheidsliefde hier zouden gevorderd hebben, dat de steller van het rapport nevens deze aanbeveling gesteld had o. a. ook die van een ander fabriekaat, dat hem mede bekend was en niet
ir alleen de door den rapporteur opgesomde voordeelen, maar nog verschillende andere in zich vereenigt. Dit andere fabrie-
kaat, hetwelk ik hier op het oog heb, is dat van de heeren ÏRANCOIS BEQUIIJJ Jne & BEOTWÉ te Luik; de spuiten uit deze fabriek afkomstig zijn door mij gemaakt tot een opzettelijk onderwerp van onderzoek, alvorens ik mij met net uitsluitend agentschap daarvan voor Nederland en onze overzeesehe bezittingen belastte, en dat onderzoek heeft mij zoozeer de overtuiging geschonken van hare voortreffelijkheid boven de tot nog toe hier te lande in gebruik zijnde, dat ik niet geaarzeld heb ééne daarvan van de»noodige bediening te voorzien en aan het gemeentebestuur onzer stad vergunning aan te vragen, om daarmede ten mijnen koste, bij voorkomende branden, tot blnssching mede te werken. Deze vergunning verkregen hebbepde, heeft ziels reeds een paar malen de gelegenheid voorgedaan, om practisch het bewijs t& leveren van de aanbevelenswaardigheid der constructie dezer spuiten, waaromtrent ik mij voorbehoud aanstonds in nadere bijzonderheden te treden. Alleen zal ik hier nog bijvoegen, dat bij besluit van Burgemeester en Wethouders in dato 18 Januarij IL aan de manschap mijner spuit de eerste premie is toegekend, omdat zij bij een brand, den 15e" te voren op het Ledig Erf alhier uitgebarsten, doch gelukkig in den aanvang gestuit, het eerst op het Jerrein aanwezig en gereed was om water te geven. Het ware overigens wenschelijk geweest, dat de rapporteur den naam genoemd hadde van den fabriekant, wiens brandspuiten zoo uitsluitend door hem worden aanbevolen. Zulks ware nuttig geweest, ten einde ieder die belang in de zaak stelt de gelegenheid te verschaffen, zich van de juistheid der ontvangen aanbeveling te overtuigen. Zulks ware te meer te wenschen geweest, omdat wij in het rapport ten eenen male missen eene opgave der wijze, waarop de beproeving der bedoelde spuiten heeft plaats gehad, en der uitkomsten, door zoodanige proefneming opgeleverd. Het kan toch inderdaad niet gevergd worden dat zoodanige aanbeveling, in algemeene termen gesteld, zoo maar voetstoots ingang vinde, te meer wanneer wij ze aantreffen in een rapport, dat in talrijke andere opzigten van onnaauwkeurigheid de blijken draagt. De 2
IS
rapporteur houde mij daarbij de opmerking ten goede, dat geene spuit enkel op het gezigt kan beoordeeld worden. Zelfs bij proefnemingen is het vaak gebleken hoe de uitkomsten daarvan nog niet altijd de juiste maatstaf waren ter beoordeeling van de meerdere of mindere voortreffelijkheid van het werktuig, daar niet zelden omstandigheden van buiten af op die uitkomsten invloed oefenden, waardoor de naauwkeurigheid der proefneming noodzakelijkerwijze falen moest. Ik zou dus altijd aarzelen een stellig oordeel over zoodanige proefneming uit te spreken, indien daarbij de manometer niet vóór mij uitspraak over de kracht der spuit gedaan had, en ik betwijfel ten hoogste of de heer van Gogh bij de beoordeeling der door hem aanbevolen spuiten, wel van dit instrument heeft gebruik gemaakt, daar ik hem reeds herhaaldelijk eene keuring van brandspuiten heb zien verrigten, zonder dat hij daarbij den manometer aanwendde; eene voorzorg, welke zeker door geen enkel technicus zou verwaarloosd worden, alvorens hij uitspraak deed over de kracht van eene spuit, een stoomwerktuig of andere dergelijke toestellen. De heer van Gogh eindigt zijn rapport met de verkondiging eener waarheid, waarvoor zeker wel niemand het bewijs vergen zal, namelijk dat de brandbluschmiddelen in ons land veel te wenschen overlaten, en ten slotte met het uiten van den wensch dat de Regering eene verordening moge uitvaardigen, waarbij iedere gemeente verpligt werd "sjaarlijks eene of meerdere inspectiën te laten doen, door hier te lande gunstig bekende deskundigen of brandspuit-fabriekanten. Dezen wensch deel ik ten volle; alleen zou ik,daarbij nog wel iets verder willen gaan en de hoop uiten, dat zoodanige verordening nog veel meer mogt bevatten dan door den heer van Gogh als de hoofdstrekking er van wordt aangeduid. Ik ben toch ten volle overtuigd dat de organisatie der brandweer hier te lande ten dringendste voorziening vereischt, terwijl ik mij vlei dat, bij eene betere regeling dezer zaak, wij, bij voorkomende gelegenheden , ook betere en van meer zaakkennis getuigende rapporten zouden kunnen verkrijgen dan het nu besprokene, waarvan ik hiermede de vrijheid nemen zal af te stappen.
19
En nu tot eene aangenamer taak overgaande, zal ik de vragen, door de afdeeling Zwolle der Vereeniging ter bevordering van fabriek- en handwerksnijverheid voorgesteld, trachten te beantwoorden. De eerste vraag: // Welke gebreken zijn er in de tegenwoordig hier te lande in gebruik zijnde brandbluschmiddelen aan te wijzen?// behoeft mijns inziens slechts een zeer kort antwoord, dat hierop zou kunnen nederkomen: De spuiten, hier te lande in gebruik, zijn te zame'ngesteld en te zwaar om doelmatig behandeld te worden. Zij vereischen een te groot aantal werklieden om ze te vervoeren en in beweging te brengen , en kunnen ten gevolge van een en ander niet snel genoeg op de plaats des onheus aanwezig en in werking zijn. En eindelijk luchtketel en cyiinders zitten vast en de zuigers verborgen, hetgeen het bezwaar oplevert, dat, bij het minste gebrek 't welk eraan ontstaat, een gewoon werkman het niet kan wegnemen, maar geheel de spuit in eene fabriek nit elkander moet genomen worden. De tweede vraag: // Zijn er elders ook toestellen bekend, die meer volkomen kunnen geacht worden, dan de bij ons gebruikelijke ? // verdient allezins een bevestigend antwoord. Zoodanige toestellen bestaan in het buitenland bijna overal, met name in Amerika, Engeland, Duitschland, Frankrijk en België. Ze zijn even talrijk als verschillend van constructie 9 waarbij ook steeds het oog gehouden is op het speciale doel, waarvoor ze bestemd zijn. Het zou eene opzettelijke studie en een veelomvattend plaatselijk onderzoek vereischen, om een eenigzins volledig overzigt te leveren van al hetgeen vermeldenswaardig is. De internationale tentoonstellingen, o, a. te Londen en te Parijs in de laatste jaren gehouden, hebben ons doen zien welk een ruim veld ter beschouwing zich hier voor ons zou opdoen. Maar al ware het ook, dat mij de gegevens niet ontbraken om bij zulk een overzigt slechts eenigermate tot de volledigheid te naderen, zoo zou mij hier de ruimte toch ontbreken om dit te leveren. Het schijnt dan ook meer het doel der vraag geweest te zijn, om eene aanwijzing te erlangen van zoodanige stelsels van brandspuiten, als geschikt zouden zijn hier te lande vrij algemeen te
20
worden toegepast, en in zoo verre meen ik in staat te zijn een voldoend antwoord op deze vraag te kunnen geven. Alvorens hiertoe over te gaan , zal ik echter, op het voorbeeld van andere rapporteurs, doch slechts ter loops, wijzen op de opvoering van water onder eene sterke drukking in
buizen, welke in de woningen zelven zijn aangebragt. Zulk eene inrigting zon zeker verre de voorkeur verdienen boven alle overige middelen tot aanvoering van water ter blussching van brand, maar de algemeene toepassing er van mag gerust onder de onmogelijkheden gerangschikt worden. In de tweede plaats moet ik melding maken van door stoomkracht in werking gebfagte brandspuiten. In zeer uitgebreide etablissementen is dit stelsel geenszins onvoorwaardelijk te verwerpen. Eene zeer opmerkelijke toepassing er van vindt men o. a. in de West-India-docks te Liverpool, waar de sleepboot, bestemd tot het in- en uithalen der schepen, met eene groote pomp van Downston voorzien is; deze kan met de stoommachine der boot in verbinding gebragt worden , en zonder dat nog de geheele kracht der machine wordt aangewend, kan men per minuut 3000 kannen water nog 10 ellen boven het hoogste gebouw der doks spuiten. In dergelijk etablissement is zoodanig toestel ontegenzeggelijk van onberekenbare waarde, waarbij ook nog moet worden' in het oog gehouden, dat daar de fornuizen der sleepboot voortdurend gestookt worden, zoodat de stoommachine steeds gereed staat^ om de spuit onmiddellijk in werking te brengen, hetgeen in gewone omstandigheden het geval niet is. Het hier aangehaalde voorbeeld kan dus als een zeer exceptionneel worden aangemerkt. Over het algemeen schijnen daarentegen de stoombrandspniten niet bestemd te zijn om eene groote plaats in de rij der brandblnschmiddelen in te nemen. Onder de hoofdbezwaren daartegen mag gerekend worden de geruime tijd, die vereischt wordt om een stoommachine in werking te brengen. Zoo is het nog onlangs te Frankfort gebleken, bij de beproeving eener Engelsche stoom brandspuit, dat men tot het bekomen van stoom 17 minuten noodig had, en toen men begon te werken verminderde de stoom te spoedig, niettegenstaande aanhoudend gestookt werd, zoodat men eindigen
21
moest met nieuwen stoom te doen maken, en de proef dus
als feitelijk mislukt kon beschouwd worden. Overigens heeft de ondervinding geleerd, dat de vonken uit den schoorsteen een gevaar van nieuwe brandstichting opleveren, 't welk niet gering mag geacht worden , daar het geval zich heeft voorgedaan , dat geheele brandende stukken steenkool uit een schoorsteen vlogen. Een ander bezwaar is het, dat de aanvoerof persbuizen zoo zwaar zijn, dat men er niet mede op de daken komen kan , terwijl eindelijk twee mannen niet in staat waren de straalpijp te houden. Bij gewone branden wordt bovendien niet zoo veel water op één punt vereischt, als door stoornbrandspuiten gegeven wordt; door zoo aanzienlijk eene watermassa uit te storten zal men dus gewoonlijk in de gebouwen meer nadeel berokkenen dan voorkomen. Aldus mijn
oordeel over deze werktuigen resumerende, kom ik tot de conclusie, dat stoombrandspniten niet ondoelmatig zijn alleen // omdat zij bruggen moeten passeren, door hunne zwaarte, alwaar men bijna overal water heeft//, maar omdat zij enkel nut kunnen stichten bij groote branden, als in eiitrepots, uitgebreide kelders en dergelijke, terwijl zij niet geschikt zijn om spoedig een uitbarstenden brand te onderdrukken, of bij gewone branden te werken, en omdat zij in het geheel niet te gebruiken zijn in naauwe straten, zooals ik hier slechts bij name noemen wil: het Achterom, de Veenestaat, de Driehoekjes en dergelijke te dezer stede. Eene stoombrandspuit is in één woord een cheval de batailie, dat voor kolossale exceptiouneele gevallen zijn nut zou kunnen hebben, maar zelfs bij gewone groote branden nog niet zoo goede dienst bewijzen zou als 3 gewone spuiten van groot
kaliber en goede constructie. Wat wij hier te lande noodig hebben, in een algemeenen zin genomen, zijn brandspuiten van ligte constructie, d. i. juist het tegenovergestelde van het stelsel, dat tot hiertoe bij ons in gebruik was. Men moet kunnen beschikken over spuiten, die op het eerste sein, dadelijk bij het uitbreken van brand, met snelheid kunnen worden aangevoerd, en het
kwaad in de geboorte kunnen smoren , zonder door te grooten aanvoer van water meer te bederven dan onvermijdelijk
22
is. Zulke spuiten zijn in Frankrijk, België en Duitschland vrij algemeen , en bepaaldelijk o. a. bij het zoo uitmuntend georganiseerde korps der sapeurs-pompiers te Parijs in gebruik. Despuit zelve is min of meer in den vorm eener slede ingerigt, die, van den wagen genomen, door middel van kettingen gemakkelijk voor- en achteruit, of in zijdelingsche rigting verplaatst kan worden, tevens zuig- en perspomp is, en met al de toebehooren en verdere bij den brand benoodigde gereedschappen op een wagen met twee wielen geplaatst en zóó door 3 man gemakkelijk vervoerd wordt. Dit is ook het hoofddenkbeeld, dat bij de consructie van het systeem der spuiten van de heeren Francois Requilé Jne. en Beduwé te Luik heeft voorgezeten. Deze fabriekanten hebben na eene veertigjarige ondervinding daarin nog aanmerkelijke verbetering aangebragt, en hebben zich bijzonder toegelegd op het zamenstellen van zoodanige werktuigen, als bij lagen prijs, en gemakkelijkheid van vervoer, de meest mogelijke deugdzaamheid in zich vereenigen. Zij begrepen dat eenvoudigheid een waarborg voor hunne deugdzaamheid is. Immers, door eene te ingewikkelde zamenstelling wordt de herstelling moeijelijk en kostbaar, terwijl steeds een geoefend personeel of bekwaam werkman noodig is om de thans gebruikt wordende spuiten uit een te nemen en weder in elkander te zetten, welk bezwaar door de zamenstelling der brandspuiten van genoemde firma wordt vermeden. In hoeverre hun systema buitenlands gewaardeerd wordt, blijkt o. a. uit de omstandigheid, dat hun dezer dagen door het Fransche gouvernement eene bestelling is gedaan, en dat de Begering van Algerië de levering van 100 stuks spuiten aan die firma heeft opgedragen, terwijl eene der Dnitsche Assurantie Maatschappijen een vijftigtal spuiten heeft ontboden. Van proeven hier te lande, op mijne uitnoodiging, met deze spuiten genomen, o. a. op 'sEijks werf te Amsterdam, aan de Departementen van Oorlog en van Koloniën alhier, door den Directeur der Gemeente-werken te Rotterdam enz., zijn certificaten in mijn bezit, waarvan ik hier den hoofdinhond laat volgen. Op 's Rijks werf te Amsterdam werd eene proef genomen
23
op den 6<=" Mei 1863. Bij dispositie van Zijne Excellentie den Minister van Marine, in dato 17 Junij 1863, n<>. 36 litt.D, werd mij een extract uit het verslag dier beproeving toegezonden, waarvan het volgende den hoofdzakelijken inhoud uitmaakt: // Van wege de fabriekanten zijn vier spuiten toegezonden, //namelijk N°. l , 2, 3 en 5, welke beproefd zijn tegen de //dubbele werfspuit N", l, en twee scheepsbrandspuiten, een //van JSF°. l en een van N°. 4. // Daarbij is gebleken: na. dat de Belgische spuiten zeer eenvoudig van zameu// stelling zijn, namelijk al de zamenstellende deelen uiteen// genomen , nagezien en weder geplaatst kunnen worden, zon// der dat er iets behoeft te worden gesloopt, hetwelk als een // voordeel te beschouwen is;
»l. dat zij zeer gemakkelijk en met weinig personeel kun//nen bediend worden; // c. dat zij uitmuntend water geven, en dit tot eene aan//merkelijke hoogte kunnen opvoeren; en H d. dat de prijzen zich gunstig onderscheiden tegen die, //welke tot dus verre besteed werden. //Het beginsel, waarnaar de Belgische spuiten vervaardigd // zijn, komt alleraanbevelingswaardigst voor, zoowel voor // werf- als voor scheepsgebruik; echter zoude men die niet // wenschen te ruilen voor de te Amsterdam aanwezige dubbele // werfspuiten, daar voor gebruik in steden en op werven // dubbele spuiten onmisbaar zijn, ten einde het water overal //te kunnen brengen, waar men dit noodig acht. //Er bestaat evenwel geen twijfel of de thans gebrevet// teerde wijze van zamenstelling zal ook op de dubbele spui//ten kunnen toegepast worden, en dan zonden zij om den //minderen prijs, de voorkeur verdienen. (1)
// De Belgische spuit van de 2e grootte gaf bij de geno// men proeven 265 kan water per minuut, terwijl voor de // scheepsbraudspniten N°. l in het bestek slechts 250 kan (1) Zie wat hieromtrent op bladz. 35 gezegd wordt, waar ik de verbeteringen noem, waardoor deze brandspuiten zich onderscheiden, en wel bepaaldelijk aldaar sub 6°. Door deze verwijzing is het eenige bezwaar tegen deze spinten in dit verslag geopperd, ten eenenmale weggenomen.
24 // gevorderd wordt, en zulks niettegenstaande de kleinere af//metingen van de zuigers enz. der eerste. Deze spuit zonde //met veel voordeel voor de scheepsbrandspuiten N°. l en 2 //en welligt ook voor N°. 3 te bezigen zijn. //Alleen wenscht men de afmetingen van sommige zamen» stellende deelen een weinig verzwaard , en de spuit door een //houten deksel gesloten te zien (1). Alsdan zijn zij voor // scheepsbrandspuiten vooral zeer aan te prijzen wegens ligt// heid, zoodat zij gemakkelijk te verplaatsen, in sloepen ne//der te laten en over te brengen zijn, en ook uit aanmer// king van derzelver eenvoudige zamenstelling, waardoor op //ieder schip reparatie mogelijk is. // De kleine spuit die beproefd is, was niet van zuigbuizen // voorzien, daarin moest het water gebragt worden, gelijk // dit in de gewone brandspuiten geschiedt. Als deze spuit van //zuigbuizen voorzien was, zou zij welligt de scheepsbrand//spuit N°. 4 kunnen vervangen (2). // Deze proefneming werd den 27 Junij 1863 gevolgd door de bestelling ten behoeve van het Departement van Marine, Directie te Amsterdam, van : Een spuit N«. 2, zuig- en perspomp, geplaatst op wagen met twee wielen, voorzien van alle noodige toebehooren; Een dito N°. 4, zuig- en perspomp, zonder wagen, met toebehooren; Een dito N°. 5, zuig- en perspomp, op stel met twee wielen , met toebehooren; Vier dito Nu. 5, alleen perspomp, met idem. Bij deze levering nam ik de te ontstane reparatiën gedurende eenjaar voor mijne rekening, terwijl ik, voor zooveel betreft de zamenstelling of grondstoflen gedurende drie jaren voor het geleverde instond. Bij dispositie van den Minister van Oorlog, in dato 27 (1) Aan dergelijke opmerkingen wordt door den fabriekant bij elke bestelling steeds gereedelijk voldaan , naarmate der speciale bestemming, aan de spuiten te geven. (2) Dit was eene spuit N°. 5, perspomp, doch dit soort wordt gemaakt
zuig- eii perspomp, of enkel perspomp.
25
April 1863, afdeeling Artillerie, N». 48 A, werd de heer Luitenant-Kolonel Directeur der artillerie stapel- en constructie-magazijnen gemagtigd, eene proef met mijne spuiten aan voornoemde magazijnen te nemen. De beproeving had den
8en Mei plaats, waarover door den Kapitein Hoofdopziener der constructiewerkplaatsen VERHEIJE VAN SONSBEEK en den Kapitein Hoofd der keurings- commissie KRAIJENHOFF VAN BE LEUR, een uitgebreid rapport werd uitgebragt, waarin gezegd werd, dat drie modellen van brandspuiten ter beproeving waren aangeboden , maar dat alleen de middelsoort werkdadig is onderzocht, omdat deze, wat de afmetingen van
het pompgestel betreft, de meeste overeenkomst had met die bij de artillerie in gebruik. Wat het oordeel der commissie over de constructie dezer spuit en hare werking aangaat, ontleen ik aan het door haar nitgebragt rapport het volgende :
a Wat de inrigting van het pompwerk aanbelangt, zoo on. // derscheidde zich de onderzochte brandspuit van die bij de // artillerie in gebruik, daarin, dat de kleppen vlak lagen, //en zich bevonden in den bovenkant der persen zuigpijpen; // terwijl de pompstukken, evenals de luchttrommel, welke laat// ste midden tusschen de pompstukken gelegen was, op de // pers- en zuigpijpen geschroefd zijn, wat het voordeel aan// biedt, men door het losschroeven der pompstnkken en van // den luchttrommel, de kleppen met gemak bereiken kan en //in het algemeen het pompwerk op èene eenvoudige wijze // uit een genomen kan worden; ook het zich daarin en in // den bak bevindende water vloeit, na het gebruik, van // zelf weg. // De zuigers waren voorzien van een bekleedsel van ge// vulcaniseerde caontchouc. Het onderstel der beproefde brand// spuit was geheel afwijkende van dat der artilleriespuit en // bestond uit een afzonderlijken wagen , met veeren en twee // raden, die tevens ingerigt is tot berging van de bijbehoo// rende behoeften. Bij het gebruik wordt de brandspuit van // den wagen afgenomen, wat, even als het weder opladen,
//door 3 of 4 man binnen de minuut geschiedde. //De Van het onderstel ontdane spuit kan met gemak ge-
if 26 a diagen en in de gebouwen, zelfs door de vensterramen en // langs de trappen, overal gebragfc worden. v De bij de brandspuit behoorende znigbuizen waren van //gevulcaniseerde caoutchoue en de slangen van leder met ge// klonken naden; terwijl het mondstuk der straalpijp inwen//dig een cylindervormig beloop had, aan het vooreinde // gesloten en aldaar voorzien van een gat tot doorlating van //den waterstraal, en dit laatste in tegenstelling van de ke//gelvormige uitboring der mondstukken bij de artillerie// brandspuiten. //Bij het werkdadig gebruik van de ter onderzoek aange//bodene brandspuit, als zuig- en perspomp gebezigd en be//diend door 10 man als pompers, heeft men bevonden dat // zij spoediger en meer water voortbragt en uitwierp en tevens // een krachtiger waterstraal opleverde dan de artillerie-brandn spuit, met gelijke bediening bemand. // De conclusie van dit rapport luidde als volgt: //Uit de bevinding van het plaats gehad hebbende onder// zoek van de ter beproeving aangebodene brandspuit, is het //den ondergeteekenden voorgekomen, dit systema van spuiten, //bij eene eenvoudige inrigting van het pompgestel, eenege// makkelijke handeling paart, ligt vervoerbaar is en eene krach//tige werking daarstelt. //Zij zijn mitsdien van oordeel dat uit deze goede eigen// schappen partij zal te trekken zijn om de artillerie-brand»spuiten voor het vervolg te verbeteren en nemen mitsdien //de vrijheid van voor te stellen, om door den heer W. Ho// ven twee van die brandspuiten, met de zuigbuizen en slan//gen van hennep, te doen leveren, enz.// De hier bedoelde levering heeft niet alleen plaats gehad, maar later heb ik bovendien met genoegdoening vernomen, dat besloten is in de artillerie-constructie-werkplaatsen te Delft eene brandspuit naar het systema der door mij geleverde spuiten te vervaardigen, welke tot model zal gebezigd worden bij aanbestedingen van brandspuiten ten behoeve der artillerie, welke in het vervolg zullen plaats hebben. Ook aan het Ministerie van Koloniën werd mij vergund proeven met mijne spuiten te nemen , welke almede uitste-
27 kend voldeden, maar waarvan mij geen rapport is verstrekt. Ten bewijze dat de uitslag der proefneming gerust gunstig door mij mag genoemd worden, strekke overigens dat zij is opgevolgd door eene bestelling bij Ministerièele dispositie in dato 5 December 1863, n<>. é, litt. H., ten behoeve van het Koloniaal Militair Invalidenhuis op Bronbeek, van: Een brandspuit (Model n<>. 1) zuig- en perspomp, met al hetgeen tot het in werking brengen en de bediening daarvan vereischt werd. Deze spuit is door mij geleverd op voorwaarde dat, indien zij bij proefnemingen of gedurende een jaar niet doelmatiger of beter bevonden werd dan hier te lande vervaardigde spuiten, ik de door mij geleverde zou terugnemen, terwijl alsdan alle daarop gevallen kosten voor mijne rekening zouden komen. Hierop heb ik evenwel een zeer voldoend antwoord ontvangen. Op mijn verzoek werden almede te Rotterdam vergelijkende proeven met een mijner spuiten genomen, onder het toezigt van de daar bestaande brandweer. Als mededingster voor mijne spuit had men gekozen eene onlangs door de firma BICKEBS en C°. geleverde spuit van eene nieuwe verbeterde constructie, waarmede men bijzonder was ingenomen en waarvan men groote verwachtingen koesterde (l). De proefneming getuigde nogtans ten eenenmale ten gunste der door mij aangeboden spuit, zoodat dan ook een voorstel in den Gemeenteraad , om mijne beproefde spuit aan te koopen, het gevolg er van was. Dit voorstel werd met nagenoeg algemeene stemmen aangenomen en nadat de levering had plaats gehad, en mijne spuit bij herhaalde proeven had voldaan aan hetgeen zij bij de eerste proefneming beloofde, aarzelde de Directeur der Gemeente-werken te Rotterdam niet, mij de volgende schriftelijke verklaring te verstrekken: //De ondergeteekende, C. B. VAN DER TAK, Direc-
(1) De hier bedoelde spuit is de zoo gunstig aanbevolene van Zeemanshnis, nu twee jaren geleden vervaardigd. De fabriekant heeft sedert de fouten ingezien, welke den daarin aangebragten zuiger (den zoogenaamden danser) aankleefden , en daarom dit stelsel niet meer gevolgd.
// teur der Gemeente-werken te Rotterdam , verklaart bij //dat de brandspuit n°. Jl uit de fabriek vau de Heeren u F. EEQUILÉ J»e & BEDUWÉ te Luik, die in de maand Sep//tembêr jl. door genoemde gemeente van den Heer W. HOVEN // te 's Hage is aangekocht , hem toeschijnt , van eene allezins //goede bewerking en doelmatige inrigting te zijn. Zij laat // zich gemakkelijk behandelen , znigt het water uit eene aan// zienlijke diepte op, en spuit het uit met behoorlijk gebouwden en on verbroken straal tot zóó ver, of tot zóó hoog, als
// van eene goede spuit vereischt wordt ; terwijl de werkelijke // water-opbrengst maar zeer weinig met de theoretische capa-
//citeit verschilt, zoodat zij tevens als een zeer voordeelig // werktuig kan worden geacht.
H Rotterdam^ 22 December 1863. //De Directeur voornoemd,
»(get.} VAN DER TAK.// Het minst gelukkig ben ik met mijne bemoeijingen ten opzigte van het tot stand brengen van verbeteringen in den staat der brandbluschmiddelen, bij het bestuur der gemeente mijner inwoning geslaagd. Welligt mag hier ook weder eenigermate van invloed zijn geweest de omstandigheid dat een profeet zelden in zijn eigen land geëerd is. Ik acht het intusschen niet overbodig hier te laten volgen een verslag van
hetgeen over deze aangelegenheid tusschen het Gemeentebestuur en mij verhandeld is. Bij adres van den 13 Maart 1863 wendde ik mij tot Burgemeester en Wethouders met het verzoek tot het instellen eener proefneming , welk verzoek door den Heer Burgemeester welwillend werd toegestaan, nadat mijne spuiten door den heer opperbrandmeester H. H. van Gogh waren nagezien en deze, naar hij adressant verzekerde, zeer gunstig daaromtrent had gerapporteerd. Den 16
29
tegenwoordigheid van den Heer Burgemeester en eenige andere leden van het Gemeentebestuur, van den WelEdel Gestrengen Heer Gregory, van Heeren Ingenieurs der Staatsspoorwegen, van eenige Indische Ingenieurs en van andere deskundigen. Deze proefneming voldeed uitermate. Daar ik echter volkomen overtuiging wenschte te bekomen en te verschaffen omtrent de voortreffelijkheid der brandspuiten, waarvan ik het uitsluitend agentschap voor Nederland en Oost-Indië had op mij genomen, nam ik de vrijheid aan den Heer Burgemeester voor te stellen acht dagen later eene nieuwe proef te nemen en wel ditmaal eene vergelijkende tusschen de spuiten der Gemeente en die uit de fabriek der firma FKANCOIS BEQUILÉ Jne & BEDUWÉ. Ook dit voorstel werd welwillend aangenomen, en ten bepaalden tijde werd daaraan gevolg gegeven. Tot bijwoning dezer proef had de heer H. H. van Gogh mede uitgenoodigd de Heeren BICKERS en O., brandspuitfabriekanten te Rotterdam. Ofschoon ik de keuze dezer uitnoodiging, uit het oogpunt der onpartijdigheid, geenszins kon billijken, onderwierp ik mij daaraan nogtans gewillig, daar «het mij slechts om overtuigende waarheid te doen was en deze dan toch op onloochenbare wijze uit de proefneming moest te voorschijn treden, terwijl ik mijnerzijds tegen de bij woning der proef door genoemde fabriekanten, ofschoon mijne concurrenten , geen bezwaar meende te mogen opperen, indien de heer H. H. van Gogh behoefte aan voorlichting van deskundigen meende te behoeven en zich zelven geene genoegzame kennis toeschreef, om zelfstandig over de uitkomst der proefneming te oordeelen. Voordat met *de proef een aanvang werd genomen bespeurde ik, dat de slangen der spuiten van de Gemeente reeds voor een gedeelte met water belast waren, hetgeen, terwijl die spuiten in zeer goeden staat waren, vermoedelijk geschied was om de slangen te doen digt trekken. Daar ik echter door de proefneming almede wenschte te doen constateren, dooï welke der spuiten het eerst water gegeven werd en de door mij aangeboden spuit in droogen toestand was op het terrein
30
gebragt, meende ik op den ten aanzien der stadsspuiten toegepasten maatregel nog voor zooveel doenlijk te moeten doen terugkomen , door het water uit de slangen gedeeltelijk te doen
nitloopen. Onder de bepalingen omtrent de proefneming was voorts o. a. overeengekomen, dat beide spuiten ieder door 12 man
zouden bediend worden. Intusschen bleken ter bediening van de stadsspuit 25 personen te zijn opgekomen, die gedurende den arbeid successievelijk werden verwisseld, terwijl aan de spuit der Heeren PKAN?OIS REQUILÉ Jm & BEDUWÉ altijd dezelfde menschen bleven pompen. Uit een en ander blijkt alzoo, dat de door mij aangeboden
spuit gewerkt heeft onder voor haar ongunstige omstandigheden, en nogtans voldeed zij uitmuntend bij deze proefneming, welke o. a. werd bijgewoond door de dezelfde heeren, die bij de proef der vorige week waren tegenwoordig geweest, alsmede door Z. Exc. den Minister van Marine. Den volgenden dag verzekerde de heer H. H. van Gogh mij, in tegenwoordigheid van den heer BEDUWÉ, dat doorhem een zeer gunstig rapport over de beproefde spuit was nitgebragt en raadde hij ons aan, van den Heer Burgemeester het bewijs zijner goedkeuring te verzoeken. Niet weinig verwonderd was ik derhalve toen ik later van den Heer Burgemeester vernam, dat de heer H. H. van Gogh geen rapport in bovenbedoelden zin had uitgebragt, maar integendeel dat deze verklaard had, de spuiten niet beter te hebben bevonden dan de bij de gemeente in gebruik zijnde. Alhoewel het oppervlakkig zou moeten bevreemden dat de heer H. H. van Gogh in laatstbedbelden zin heeft kunnen rapporteren, aangezien zulks in blijkbaren strijd is met de uitkomsten, door de proefneming opgeleverd, achtte ik het intusschen geenszins onmogelijk dat de heer H. H. van Gogh de voor ieder ander zigtbare verbeteringen er werkelijk niet in zou hebben opgemerkt. Minder gemakkelijk te verklaren kwam mij echter voor het feit, dat de heer H. H. van Gogh aan den Heer Directeur der Gemeente-werken te Rotterdam heeft ontkend, dat de op 16 April dezes jaars hier genomen proef heeft plaats
gehad. Waarschijnlijk hadden meer gewigtige ambts- of be-
31
roepsbezigheden of andere redenen voor dat oogenblik de geheele aangelegenheid uit de herinnering van den heer H. H. van Gogh verdrongen. Daar het intusschen scheen dat bij het Bestuur dezer Gemeente het voornemen bestond, om nieuwe brandspuiten ten behoeve der Gemeente aan te koopen, wendde ik mij bij adres van 15 December 1863 tot den Raad der Gemeente 's Gravenhage, zette het hierboven gerelateerde uiteen,en gaf mij de vrijheid het volgende voorstel aan den Eaad te onderwerpen : «. Dat ik zou beschikbaar stellen 8 mijner brandspuiten als: l". Eene gevende 4 Wed. kannen water per enkelen zuigerslag; 2°. Ééne gevende 3 Wed. kannen water per enkelen zuigerslag, en 3o. Ëéne gevende 2 Wed. kannen water per enkelen zuigerslag. l. Dat door den heer opperbrandmeester dezer Gemeente eene dezer spuiten zou worden uitgekozen en hij eene spuit van gelijke krachten van het door hem ten aankoop voorgestelde verbeterde fabriekaat daar tegenover zon stellen. c. Dat deze beide spuiten aan eene vergelijkende proefneming-zouden worden onderworpen, en zulks op de volgende voorwaarden: 1°. Beide spuiten zullen in dezelfde conditiën op het terrein gebragt worden; beiden voorzien van eene slang ter lengte van 32 Wed. ellen; beiden met eene straalpijp van gelijke afinetingen, geëvenredigd aan de spuit; beiden voorzien van eene zuigbuis ter lengte van 4 Ned. ellen. 2». Beide spuiten zullen door een gelijk aantal personen, zonder verwisseling, bediend worden. 3o. Aan elke spuit zal een manometer worden aangebragt, ter aanwijzing van de kracht der persing van de zuigers, gedurende de werking. 4°. Zóó gesteld zal beproefd worden: a. de hoogte, welke
32 de waterstralen van beide spuiten bereiken; ö. de afstand, waarop de spuiten in horizontale rigting water geven; c. hoeveel het waterverlies gedurende zekeren afstand bedraagt, hetgeen zal worden nagegaan door een vergaarbak op een bepaalden afstand te plaatsen , om het uitgeworpen water op te vangen. 5°. Yoor deze proefnemingen zal aan elke spuit hetzelfde aantal slagen gedaan worden. 6<>. Tijdens de proefneming zullen de straalpijpen van elke spuit op gelijke hoogte aan eene paal worden vastgebonden, ter vermeerdering der zuiverheid van de proefneming. 7°. Ter beoordeeling der proefneming zullen drie belanglooze arbiters benoemd worden, als: één door het Gemeentebestuur ; één door adressant, en één door de beide eerste alzoo aangewezen arbiters. 8°. De kosten der proefneming zullen gedragen worden door de verliezende partij. Ik meende hierbij den Baad tevens opmerkzaam te mogen maken op het hooge gewigt, dat voor de Gemeente aan den aankoop van goede brandbluschmiddelen verbonden is, en stipte ook daarom enkel ter loops aan, dat mijne brandspuiten mede ten aanzien van den prijs de concurrentie met andere fabriekaten gunstig kunnen doorstaan. Dit punt wilde ik echter niet nader aandringen, daar ik overtuigd was dat, ware geene krachtiger reden tot aanbeveling voor mijne spuiten aanwezig, eene besparing in dit opzigt in geenen deele tegen betere hoedanigheid van andere spuiten zou kunnen opwegen, aangezien door een schijnbaar nietig verschil in de qualiteit der brandbluschmiddelen dikwijls binnen weinige oogenblikken schatten gelds niet alleen kunnen verloren gaan of behouden blijven, maar zelfs het redden of het verlies van menschenlevens en andere rampen niet zelden van zoodanige schijnbare nietigheid afhankelijk zijn. Op dit mijn adres werd door Burgemeester en Wethouders in de zitting van den Gemeenteraad van 25 Januarij 11. een
ongunstig praeadvys aangeboden, berustende op de volgende gronden :
33
//dat het bedoelde voorstel berust op de veronderstelling, '/ dat het voornemen bestaan zou om nieuwe brandspuiten ten * behoeve der gemeente aan te koopen, welke veronderstelling //evenwel onjuist is, vermits er, voor het oogenblik, geene //behoefte bestaat aan nieuwe brandspuiten en nog veel minder // aan vermeerdering van het getal der aanwezige spuiten; zoo// dat eene proefneming in den voorgestelden zin, uit dien //hoofde, ten eeneumale overtollig zijn zou, terwijl Burge// meester en Wethouders, wanneer de proeve alleen zon moen ten strekken in het belang van het door den adressant aan//bevolen fabriekaat, geene vrijheid vinden om de kans // te wagen om de kosten daarvan, hoe onbeduidend die ook //zouden mogen wezen, voor rekening van de gemeente te // nemen. // Dit praeadvys werd ter lezing nedergelegd en de behandeling der zaak alzoo tot eene volgende zitting verdaagd. Uit dit praeadvys bleek mij intusschen duidelijk dat Burgemeester en Wethouders ten eenenmale op een dwaalspoor geleid waren ten aanzien der bedoeling van het door mij ingediende adres, en om nu bij HEd. Achtb. zoowel als bij de leden van den Raad elk denkbeeld weg te nemen, dat alleen eigenbelang de drijfveer zou geweest zijn tot het doen van mijn voorstel, diende ik den len Februari) 11. een nader adres in, waarin ik te kennen gaf, dat ik evenwel het instellen der proefneming bleef verzoeken en hoogst belangrijk voor de gemeente en hare inwoners bleef achten, zelfs al ware het dat geene nieuwe brandspuiten ten beJioeve der Gemeente behoefden te norden aangekocht, terwijl ik mij bereid verklaarde alle kosten te dragen, welke op deze proefneming mogten vallen. Nu, meende ik, zouden er wel geene bezwaren meer bestaan tegen de inwilliging van mijn voorstel. Het gemeentebestuur zou alleen hebben te bepalen waar en wanneer men de vergelijkende proefneming wenschte te doen plaats hebben, en te komen zien hoe de uitslag daarvan was. Dit, dacht ik, was toch niet te veel gevergd, als daardoor aan de bevolking der residentie officiëele zekerheid kon verschaft worden nopens de betrekkelijke waarde van verschillende brandbluschmiddelen. 3
34
Nogtans had ik mij vergist. In de zitting van den Gemeenteraad van den 2^" Februari] 11. werden mijne adressen in behandeling genomen. In weerwil van het tweede persisteerden Burgemeester en Wethouders bij hunne meening, dat de proefneming // nutteloos» zoude zijn. Bij de hierop gevolgde discussie kwamen wel een paar leden tegen deze meening op, terwijl een paar anderen ze steunden door argumenten, welke reeds te zeer door dit gansche geschrift zijn wederlegd, dan dat ik hier op nieuw in eene bestrijding er van zou behoeven te treden, maar ten slotte werd besloten dat deze aangelegenheid aan de uitvoerende magt, d. i. aan Burgemeester en Wethouders, behoorde te worden overgelaten. Het gevolg hiervan was natuurlijk dat mijn voorstel werd gewezen van de hand. En hoezeer ik niet mag ontveinzen , dat de loop, welken deze zaak hier ter stede genomen heeft, mij in hooge mate heeft bevreemd, blijft mij echter niets anders over dan met leedwezen in de gevallen beslissing te berusten.
Na alzoo met officieele gegevens, welke ik des noodig nog met vele andere zou kunnen vermeerderei), mijn gevoelen te hebben gestaafd, dat wij niet lang behoeven te zoeken , om die brandbluschmiddelen op te sporen, welke mijns inziens de voorkeur zouden verdienen, als volgens een stelsel, dat op algemeene invoering zou kunnen aanspraak maken, geloof ik hiervan genoeg gezegd te hebben, en meen ik er van te kunnen afstappen, nadat ik hier heb zaamgevat de verbeteringen, waardoor de brandspuiten volgens de constructie van de heeren FRANC. REQUILÉ Jne. & BEDÜWÉ, die buitengewoon sterk zijn en de grootst mogelijke werking verduren kunnen zonder te verzwakken, zich onderscheiden van alle overige tot nog toe hier te lande in gebruik zijnde. Die verbeteringen bestaan namelijk hoofdzakelijk hierin : 1°. dat door de zamenstelling dezer brandspuiten en de wijze waarop het water in het pompwerk en den bak wordt ontlast, het bevriezen van het water in de pomp wordt voorkomen, zoodat, wanneer andere spuiten door de vorst tot
2«.
3°.
4°.
5°.
6".
werkeloosheid ziju gebragt, deze spuiten geregeld kunnen doorwerken; dat het overtollige water na afloop van het werk van zelf wegvloeit, waardoor de spuit in zulk een staat van zindelijkheid wordt gehouden, dat het gedurige, schoonmaken overbodig wordt; dat de zamenstelling zóó eenvoudig is, dat ieder werkman, zelfs de onbedrevenste, de spuit gemakkelijk en in korten tijd kan uit elkander nemen en weder ineenzetten, hetgeen inzonderheid voor kleine gemeenten van groote waarde is, omdat aldaar niet altoos werklieden worden gevonden, die bekwaam genoeg zijn om dezen bij andere spuiten moeijelijken arbeid te verrigten; dat er bijna geen hout aan is gebruikt, zoodat zij door het krimpen en uitzetten hiervan niet onbruikbaar kunnen worden, hetgeen bij andere spuiten meermalen het geval is. Hierdoor zijn zij ook bijzonder geschikt tot verzending naar Oost- en West-Indië, omdat de warmte aldaar er alzoo niet nadeelig op werken kan; dat de prijzen zoo gering zijn, dat Gestichten, Fabrieken, Landhoeven of groote gebouwen, die door hun aard aan brandgevaar zijn blootgesteld, daardoor in de gelegenheid zijn gesteld om zelven voor hunne veiligheid te waken; dat door de zamenstelling van het pompwerk het onderscheid tusschen perspomp en aanjager is weggenomen, zoodat de spuit tot beide einden kan worden gebruikt. Hierdoor is de mogelijkheid vervallen om zich in de keuze van den aanjager te vergissen, en worden nog de twee volgende voordeelen verkregen: a. dat men, zoo de brand niet te ver van, of te hoog boven het water is, iedere spuit afzonderlijk,'als zuig- en perspomp, en dus zonder medewerking van een aanjager kan aanwenden, en b. dat men de spuit, welke door een aan het water geplaatsten aanjager gevoed wordt, op hare beurt als aanjager voor eene derde, en deze voor eene vierde enz. kan doen dienen, en alzoo door onderscheidene bij opvolging aan elkander verbondene spuiten, welke
SB
trapsgewijze hooger zijn geplaatst, het water tot eene aanmerkelijke hoogte kan opvoeren, hetgeen met de onde brandspuiten niet mogelijk is. 7°. dat men, door het bijvoegen van eene dubbele perspijp, in staat is om met elke spuit twee waterstralen te maken, zonder echter bij het gebruik daartoe genoodzaakt te zijn. Want men kan de slang onmiddellijk aan de losse schroef der perspijp verbinden, of wel, wanneer zich de dubbele perspijp reeds op de losse schroef bevindt, een der twee takken van die dubbele perspijp met den daarbij gevoegden schroef-sluitdop sluiten, en de te gebruiken slang aan den anderen tak aanbrengen; 8°. dat aan iedere spuit bij de straalpijp twee mondstukken van verschillende wijdte zijn gevoegd, zoodat de waterstraal kan worden geregeld naar de behoefte. De toestellen dezer brandspuiten zijn van gegoten geel en geslagen rood koper in een bak van sterk geslagen rood koper en van een inhoud van 170 tot 650 kannen, naar gelang van de grootte der spuit. De balans der spuiten is van sterk gesmeed ijzer. Naar gelang der grootte en van het gebruik dat er vau moet gemaakt worden, zijn zij geplaatst op een stel met 2 wielen of, ten einde er een paard te kunnen voorspannen , op een stel met 4 wielen. De zuigbuizen zijn van gevulcaniseerde caoutchouc op spiraaldraden. De hiernevens gevoegde plaat bevat o. a. eene afbeelding van de zeven grootste soorten van spuiten; ze zijn in afdalende volgorde gemerkt A , B en N°. I, II, III, IV en V. Spuit A is bijzonder bestemd voor het gebruik in groote steden, geplaatst op een wagen met vier wielen en zoo ingerigt, dat er des noods een paard kan worden voorgespannen. Haar toestel, geheel van brons en geslagen rood koper) heeft eene dubbele werking, dat 'wil zeggen, dat haar enkele cylinder dezelfde uitkomsten geeft als twee, die dezelfde middellijn hebbeu, bij gewone werking. Haar bak van geslagen rood koper, heeft een inhoud van 650 kannen. Zij heefteene
dubbele belans van gesmeed ijzer. Daar deze spuit eene zeer
37
groole hofcveelheid water geeft, is zij voorzien van twee uitgangen , ten einde bij noodzakelijkheid haar water te kunnen verdeelen in twee stralen. Door 16 man bediend, kan zij 550 a 600 kannen water per minuut uitwerpen, tot eenehoogte van 38 Ned. ellen, door een mondstuk van 22 strepenvniddellijn. Spuit B is zamengesteld op dezelfde wijs als A, namelijk horizontaal met dubbele werking, en is mede geplaatst op een stel met 4 wielen. Zij dient in het bijzonder tot aanjager en kan, geplaatst bij eene wel, gracht of rivier, twee brandspuiten van gemiddelde kracht op een aanmerkelijken afstand van water voorzien. Als brandspuit niet zuig- en perspomp dienende , voert zij 400 kannen water per minuut tot eene hoogte van 28 a 30 Wed. ellen op, door een mondstuk van 18 strepen middellijn. De spuiten I, TI en III, zeer geschikt voor steden, dorpen en groote fabrieken, staan op wagens, met veeren voorzien en met twee wielen , waarvan zij worden afgenomen om er mede te werken, of om binnen in de gebouwen te worden gebragt; op verlangen worden voor deze spuiten ook stellen met 4 wielen vervaardigd. Zij zijn met perspomp alléén of met zuig- én persporop. De toestel staat in een bak van sterk rood geslagen koper, en wordt door eene zware ijzeren balans in werking gebragt. NO. I , zuig- en perspomp, door 12 man bewerkt, voert 400 kannen water per minuut op tot eene hoogte van 28 a 30 Ned. ellen, met een straal van 18 strepen middellijn. NCi. II, zuig- en perspomp, door 10 man bewerkt, voert 300 kannen water per minuut tot eene hoogte van 27 a 28 Ned. ellen op, met een straal van 16 strepen middellijn. N». III, zuig- en perspomp, door 8 man bewerkt, voert 200 kannen water per minuut 22 a 24 ellen hoog op, met een straal van 13 strepen middellijn. NO. I, II en III, perspomp alleen, hebben hetzelfde vermogen en gelijke bewerking. N°, 4, ?uig- en perspomp, even als de drie voorgaande op een wagen met 2 wielen, is hoofdzakelijk bestemd tot
eeue hulp van de brandspuit, wanneer deze niet in de na-
38
bijheid van het water is, en dus alleen als perspomp kan worden gebruikt. In dit geval kan deze spuit, als aanjager bij het water geplaatst, hoe ver dit ook van den brand moge verwijderd zijn, door middel van hare aanvoerslangen aan de andere spuit 300 a 350 kannen water per minuut aanvoeren. Als brandspuit gebruikt en door 10 man bediend , werpt zij 300 kannen per minuut tot eene hoogte van 24 a 25 Ned. ellen. Zonder wagen is zij bijzonder voor de marine of scheepsgebruik geschikt. N». V , mede op een stel met twee wielen geplaatst, is bijzonder geschikt voor kleine gemeenten, industriële inrigtingen en landhoeven. Hare zamenstelling , met zuig- en perspomp of met perspomp alleen, is gelijk aan die der vorigen. Als zuig- en persporap, door 4 man bewerkt,'voert zij 150 kannen water per minuut 18 k 20 Ned. ellen hoog op, door een mondstuk van 10 strepen middellijn. Als perspomp alleen heeft zij hetzelfde vermogen en gelijke bewerking. De spuiten A en B hebben 2 zuigbnizen van geslagen koper en 2 dito van caoutchouc, elk lang 2 Ned. ellen, dus te zamen 8 ellen. De spuiten I, II, III en IV elk '6 znigbuizen van caoutchouc, lang 2 ellen, dus 6 ellen. De spuit V 2 zuigbuizen van caoutchouc, elk lang 2 ellen, dus é ellen. De aanvoerslangen zijn van sterk gesmeerd leder met vastgeklonken naden, ieder lang 8 Ned. ellen. Waar dit begeerd wordt, kunnen deze echter vervangen worden door slangen van hennep, die aanmerkelijk minder in prijs zijn. Bij de spuit A wordt gerekend op 4 paar koperen verbindingsschroeven, elk met 8 ellen slang van 55 strepen middellijn , dus 32 ellen. Bij de spuit I, II, III en IV op 2 paar koperen verbindingsschroeven, elk met 8 ellen slang van 5 duim diameter, dus 16 ellen. Bij de spuit V op 2 paar koperen verbindingsschroeven, elk met 6 ellen slang, dus 12 ellen. De slangen kunnen echter naar verkiezing langer of korter worden gemaakt.
39
En hiermede ben ik tot het einde mijner taak genaderd. Ik geloof dat in mijne beantwoording van de tweede der hierboven op bladz. 6 gestelde vragen, ook het antwoord op de derde vraag reeds grootendeels als begrepen kan beschouwd worden. Wat in de toekomst echter nog zal kunnen worden zamengesteld is eene vraag, welker beantwoording wel van niemand kan gevergd worden. Ik erken, dat mijne beschouwing op vele punten slechts oppervlakkig geweest is. Moeijelijk kon ik dieper in het onderwerp doordringen, wilde ik uiet gevaar loopen het geduld mijner lezers te vermoeijen , en daardoor het voornitzigt verliezen , dafc mijne beschouwingen niet de belangstelling zonden gaande houden bij zoo uitgebreid een publiek als ik mij gaarne wenschen zou. Een paar korte opmerkingen mogen mij ten slotte nog vergund zijn. Ik heb hier, en mijn plan leidde daartoe, bijna uitsluitend behandeld de toestellen tot blussching van brand door water. Bluschmiddelen van anderen aard meende ik buiten beschouwing te moeten laten , als minder afdoende in de meeste gevallen, of practisch geheel onaanwendbaar gebleken. Een ander punt mag ik echter niet geheel met stilzwijgen voorbijgaan. Voorzeker is het van het hoogste belang doelmatig ingerigte brandbluschmiddelen te bezitten, maar daarmede is volstrekt nog niet alles aanwezig, wat voor spoedige blnssching noodig is. Het allereerst moet de leiding der toestellen zijn toevertrouwd aan een man, die met kennis van zaken is toegerust , die met kordaatheid, maar tevens met orde en overleg de blussching weet te besturen, en onder zijne leiding moet een personeel werkzaam zijn , dat met ijver de gewigtige, soms moeijelijke, maar altijd zelf-voldoening aanbrengende taak vervult van te strijden tegen het verwoestend element. De beste brandbluschmiddelen in handen van onkundigen, onwilligen of zelfs onverschilligen zijn tot niets nut. Van het personeel der brandweer hangt dus in de allereerste plaats de veiligheid van eigendommen en menschenlevens af. En zullen wij nu kunnen getuigen, dat bij ons te lande de
40
brandweer over het algemeen op voldoende -wijze is georganiseerd ? Tot mijn leedwezen moet ik, enkele loffelijke uitzonderingen niet te na gesproken, daarop een volstrekt ontkennend antwoord geven. Daarheen moet dus in de eerste plaats het streven gerigt worden, om in dat opzigt eene verbetering tot stand te brengen. In de tweede plaats moet er oneindig meerdere zorg besteed worden aan de reddingsmiddelen. Deze verkeeren in de meeste plaatsen des rijks in een zeer erbarmelijken staat of ontbreken geheel. Laten wij dus niet nalaten overal, waar wij eenigen invloed kunnen uitoefenen, dien te bezigen, om ook in. dat opzigt een beteren toestand in het leven te roepen. Slaan wij, om slechts één voorbeeld te kiezen, onzen blik nogmaals op Engelands hoofdstad. Daar bestaat eene Koninlijke Vereeniging tot redding van menschenlevens bij brand. Die Vereeniging heeft daar 84 stations , op ieder van welke eiken nacht de wacht gehouden wordt. En welke uitkomst levert die Yereeniging op? zult gij welligt vragen. Eene dezer dagen verschenen opgave levert daarop het antwoord. In 1863 was de Vereeniging hij 673 branden werkzaam, en zij redde daarbij 74 menschenlevens, die anders hoogstwaarschijnlijk onder de smartelijkste omstandigheden zouden zijn te betreuren geweest ! Gelukkig zou hier te lande eene dergelijke inrigting zulk eene zware taak niet te vervullen, zoo groote zelfvoldoening niet te oogsten hebben, maar niettemin meen ik aan allen de zaak toch in ernstige overweging te mogen aanbevelen. En hiermede leg ik de pen neder, in de hoop van iets te hebben bijgedragen ter opwekking der algemeene belangstelling in eene zaak, welke niet van gewigt is ontbloot, voor den armste noch voor den rijkste, voor den zwakste noch voor den sterkste, voor het kind noch voor den grijsaard.
S'GEAVENHAGE, 25 Februari) 1864.
G!BBEVE1IEEBJ>E BRAKDSPBITES MIT DÏBBE1E WERKIÏC VWAAMKD ffl DE TAB ï™'RE(jmE J-aBEDWÈ TI LUK.
ïïitskiteii agmt 1001 lederlaad a Oost Mie de Heer ¥ Iken te -s Hage . !UtG-iPi-PEiiSP0!p VAN N I E U W E CONSTRUCTIE.
PIRSP0!!fiP-ZUI6-ill-PEIlSPOMP VOOR F&BRIEKEM EU UHDHöl^Eïl.
N?S.
N?2. N? VII.
H?VHI
W A G E N 5 ¥ O O R SCHEEPS GEBRUIK^
ïlyaMpr lith v
u
M.