NEDERLANDS JURISTENBLAD
NEDERLAND EN DE JIHAD • Het volkenrechtelijk mandaat • Ambtsberichten van de AIVD • De contra-terroristische bril • Verheerlijking van terrorisme • Nationaliteitsrecht als wapen P. 2625-2692 JAARGANG 89 31 OKTOBER 2014
10304689
37
Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl
Inhoud
2627
Mr. C.E. Drion Anglo-Amerikaanse contracten naar Nederlands recht
Essay 1904
2628
Prof. mr. W.J.M. van Genugten Sleutelen aan ‘het volkenrechtelijk mandaat’
Wetenschap 1905
2633
Mr. S. Brinkhoff Ambtsberichten van de AIVD Belangrijke maar met risico’s omgeven schakel in de strafrechtelijke aanpak van jihadisme
Opinie 1906
2640
Wetenschap 1907
2641
Essay 1908
2648
Mr. M. Pestman De contra-terroristische bril
Mr. dr. L.A. van Noorloos Verheerlijking van terrorisme Een nieuwe kans?
Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira Nationaliteitsrecht als wapen in de strijd tegen de jihad
Rubrieken 1909-1926 Rechtspraak 1927 Boeken 1928-1942 Tijdschriften 1943-1950 Wetgeving 1951-1954 Nieuws 1955 Universitair nieuws 1956 Personalia 1957 Agenda
2651 2667 2668 2677 2686 2689 2691 2691
Er zijn nauwelijks NEDERLANDS JURISTENBLAD
RECHTERS die ooit een
NEDERLAND EN DE JIHAD
behoorlijk CONTRACT
• Het volkenrechtelijk mandaat • Ambtsberichten van de AIVD • De contra-terroristische bril • Verheerlijking van terrorisme • Nationaliteitsrecht als wapen
hebben geschreven en ook
P. 2625-2692 JAARGANG 89 31 OKTOBER 2014
37
onder onze knapste WETENSCHAPPERS zijn er NIET VEEL die dat wel kunnen zeggen
10304689
Vooraf 1903
Pagina 2627
Er zijn BINNEN het zich ontwikkelende VOLKENRECHT meer dan genoeg GRONDEN te vinden voor NIET-GEAUTORISEERDE humanitaire INTERVENTIES
Pagina 2632
Een ALGEMENE STRAFBAARSTELLING van VERHEERLIJKING van TERRORISME om deze brede categorie uitlatingen aan te pakken komt wel degelijk neer op een GEDACHTEPOLITIE
Pagina 2647 De INLICHTINGENMATIGE SAMENWERKING brengt het GEVAAR mee dat ook de AIVD gebruik maakt van ONRECHTMATIG verkregen INFORMATIE
Pagina 2638
Juist in een tijd waarin de AFHANKELIJKHEID van onze INLICHTINGENDIENSTEN toeneemt, zouden wij de CONTROLE daarop moeten VERGROTEN
Pagina 2640
Hoeven MONOPATRIDE Nederlanders MINDER LOYAAL te zijn aan de Nederlandse democratische WAARDEN dan hun BIPATRIDE kompanen?
Pagina 2650
Als de rechter een zaak opvat als GRONDRECHTENZAAK is dat in het voordeel van de VREEMDELING, en als de rechter de zaak opvat als een BESTUURSRECHTELIJKE vreemdelingenzaak, dan is dat gunstig voor de STAATSSECRETARIS
Pagina 2686 Omslag: Den Haag 4 juli 2014, pro-ISIS demonstrant © Hollandse Hoogte Phil Nijhuis
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevestigd in Utrecht, is de toezichthouder op alle zorgmarkten in Nederland. De NZa ziet toe op zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars met als doel toegankelijke, betaalbare en goede zorg voor iedereen. Om ons toezicht te versterken zijn wij op zoek naar
Juridisch toezichthouder Wij vragen Een teamspeler die breed inzetbaar is op voorkomende toezichtactiviteiten en die gespecialiseerd is in het mededingingsrecht. Je hebt een afgeronde juridische opleiding op WO-niveau en minimaal vier jaar relevante werkervaring. Je bent analytisch sterk en weet snel tot de kern van complexe materie door te dringen. Je bent communicatief vaardig. Je bent een creatieve denker en beschikt over voldoende relativeringsvermogen. Affiniteit met de gezondheidszorg is een pre.
Wij bieden Een uitdagende functie met veel eigen verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om je kennis over de werking van (zorg)markten en het oplossen van vraagstukken toe te passen op het gebied van toezicht en handhaving. Een team van enthousiaste collega’s. Een bruto maandsalaris dat, afhankelijk van je werkervaring, is ingeschaald in schaal 12 BBRA. Daarnaast biedt de NZa een aantrekkelijk en flexibel pakket van secundaire arbeidsvoorwaarden. De functie is voor 32-36 uur. Het eerste jaar krijg je een proeftijdaanstelling, bij goed functioneren heb je uitzicht op een vast dienstverband.
Geïnteresseerd? Op onze website www.nza.nl vind je een link naar de volledige vacaturetekst. Reageren kan tot 6 november 2014.
PROFILERING + NEW BUSINESS
Mr. november Ŷ Zakenpartners Duitsland-Nederland ŶAansprakelijkheidsrecht
Mr. december ŶManaging partners Ŷ Financieel recht
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
Vooraf
1903
Anglo-Amerikaanse contracten naar Nederlands recht
37
Waarom zijn die Anglo-Amerikaanse contracten eigenlijk zo dik? Heeft u zich die vraag wel eens gesteld? Ervaren Nederlandse contractjuristen plegen verschillende antwoorden te geven. Sommigen wijzen op het feit dat in de Anglo-Amerikaanse rechtssfeer minder, althans minder alomvattende, wetgeving op contractenrechtelijk terrein bestaat, zodat de contractenmaker nu eenmaal meer zelf moet regelen. En, toegegeven, zo’n antwoord bevat zeker een kern van waarheid, al zal niet iedereen zich realiseren dat bijvoorbeeld in California, naar het recht waarvan menig technologie gerelateerd contract luistert omdat daar nu eenmaal veel van de IT-bedrijven zijn gevestigd, een Civil Code bestaat die aanzienlijk volumineuzer is dan ons BW. Aha, is het dan misschien omdat de rol van de redelijkheid en billijkheid minder groot is dan bij ons, zodat de contractenmaker minder door de rechter voor de voeten wordt gelopen en hij zich dus lekker kan uitleven op een gedetailleerd contract? Ook dit komt op het eerste gezicht best plausibel voor, maar hoe kan het dan dat in de VS unconscionability en good faith and fair dealing gewoon in de Uniform Commercial Code zijn opgenomen (in Section 2-302, respectievelijk 2-304)?1 Een tikje provocerend gezegd, is volgens mij het echte, zij het wat huiselijke, antwoord dat contractenmakers in de AngloAmerikaanse rechtssfeer hun werk gewoon veel beter doen dan wij; zij reageren onmiddellijk op onwelgevallige rechterlijke uitspraken door middel van nieuwe of aangepaste contractclausules. Een uitspraak van een rechter waarin een implied warranty in een contract wordt aangenomen en, hup, het contract bevat de kloeke taal there shall be no implied warranties, een uitspraak over duidelijk communiceren bij exoneraties en, hoppa, daar staat de hele exoneratie geschreven in kapitalen en in groter lettertype. Daar waar contractenmakers hun werk zo serieus nemen, waar er voorts vaak zorgvuldig voor wordt gewaakt dat contracttekst en contractuitvoering op elkaar (blijven) aansluiten (door bijvoorbeeld de zogeheten contract managers), ontstaat als vanzelf een cultuur waarin contracten zelf evenzeer serieus worden genomen. Ook door rechters, die zich dan ook niet zelden laten ontvallen dat het in beginsel niet hun taak is om een eigen oordeel in de plaats te stellen van hetgeen partijen zelf omtrent hun rechtsverhouding schriftelijk hebben geregeld, hoeveel redelijker misschien in hun ogen de uitkomst van het geschil dan ook zou zijn. Het contrast met onze benadering is aanzienlijk. Wij kennen bepaald geen overdreven rechterlijke terughoudendheid bij het interpreteren van en ingrijpen op contractteksten. Zo hebben wij de redelijkheid en billijkheid bij uitleg een zeer vrije rol toegekend, met een grote vrijheid van de feitenrechter, en wij hebben de redelijkheid en billijkheid bovendien ook nog in twee andere gedaanten, die van de aanvullende werking en die van de derogerende werking. Een contracttekst is in dat licht bij ons vaak wel uitgangspunt van de discussie maar is niet zelden maar een van de elementen die het eindresultaat van
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
het geschil bepalen. En op zich is dat ook niet vreemd in een cultuur waar ingewikkelde, ver uitonderhandelde, contracten tot zo’n vijfentwintig jaar geleden min of meer een zeldzaamheid waren. Sla er maar de Modellen voor de Rechtspraktijk uit die periode op na. Maar de situatie is aan het veranderen met de komst van de Anglo-Amerikaanse contracten. Die worden nu redelijk massaal ingezet, niet slechts in de internationale praktijk maar ook in puur nationale verhoudingen en er is langzamerhand druk gaan ontstaan om de teksten daarvan een centralere plaats te geven bij geschillen over die contracten. Dat is op zichzelf geen zorgelijke ontwikkeling. Er zijn echter een paar, niet onaanzienlijke, problemen. Het maken van ingewikkelde contracten behoort niet tot de basisuitrusting van de Nederlandse jurist. Er zijn nauwelijks rechters die ooit een behoorlijk contract hebben geschreven en ook onder onze knapste wetenschappers zijn er niet veel die dat wel kunnen zeggen. Slechts onder bedrijfsjuristen en bij de commerciële kantoren wordt regelmatig met dit bijltje gehakt. Maar wie van zelfs deze goed ingevoerden heeft voldoende zicht op het Anglo-Amerikaanse recht om de precieze achtergronden van al die fraaie clausules te kunnen duiden en om dus te kunnen doorgronden wat er gebeurt wanneer je die opeens gaat gebruiken in het Nederlandse recht en in de Nederlandse contractcultuur? En zelfs áls er inmiddels onder advocaten en bedrijfsjuristen voldoende kennis van dit een en ander voorhanden zou beginnen te komen, dan wordt die kennis niet aangewend om de rechter onpartijdig voor te lichten, integendeel. En dan hebben we het nog niet gehad over de zelfstandige problematiek van een goed begrip van de Engelse taal en de vaak heel specifieke terminologie die in dergelijke contracten pleegt te worden gebruikt. Is het eigenlijk niet een wonder dat er zoveel geschillen nog op een heel redelijke manier worden afgehandeld? Op zichzelf valt er veel te zeggen voor het serieus nemen van grote en goed geïnformeerde commerciële partijen die een ingewikkelde overeenkomst hebben gesloten en die de moeite hebben genomen om die gedetailleerd vast te leggen, vaak met de (niet gratis) bijstand van externe juristen. En dus ook voor een terughoudende toepassing van de redelijkheid en billijkheid in de diverse rollen. Maar, het zonder meer2 als vaste hoofdregel centraal stellen van bewoordingen in een contract, waarvan noch de partij die de overeenkomst heeft gesloten, noch haar advocaat, noch de rechter werkelijk van de hoed en de rand heeft geweten, kan op dit moment niet de te prefereren benadering zijn. In ieder geval: nog niet. Coen E. Drion 1. De UCC is in alle Staten van de VS geïmplementeerd. Natuurlijk werken die bepalingen op een andere manier door in de Amerikaanse rechtssfeer; zo is de implied covenant of good faith and fair dealing niet een eigenstandige actiemogelijkheid, maar kan deze slechts tezamen met een andere remedy worden ingesteld. 2. Dus bijvoorbeeld zonder een expliciete contractuele uitlegbepaling of bewijsovereenkomst.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2627
1904
Essay
Sleutelen aan ‘het volkenrechtelijk mandaat’ Willem van Genugten1
Om de zoveel tijd is hij daar weer: de roep om een ‘adequaat volkenrechtelijk mandaat’ voor militair ingrijpen bij grootschalige menselijke tragedies. Dit keer was IS de aanjager, maar zeker is dat er over enige tijd weer een andere aanleiding zal zijn. Wat is er eigenlijk toegestaan en wat niet? Deze bijdrage brengt het geldende recht in kaart en doet geen poging het zodanig uit te leggen dat er sociaal en politiek gewenste antwoorden uit komen. Wel stelt zij de vraag hoeveel het er uiteindelijk toe doet als iets standaard-volkenrechtelijk niet mag, maar misschien toch moet, en langs welke weg de noodzakelijke rechtsontwikkeling zich kan voltrekken. Deze tekst gebruikt geen voetnoten. Alles is echter te traceren.
Het geweldsverbod De juridische basis is helder: Artikel 2 lid 4 van het VNHandvest gebiedt de VN-lidstaten zich te onthouden van ‘bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, en van elke andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties’. Het ‘geweldsverbod’ wordt alom beschouwd, zowel juridisch als politiek, als een norm van dwingend volkenrecht (ius cogens). De uitzonderingen op de norm zijn eveneens bekend: het recht op zelfverdediging (artikel 51 VN-Handvest) en de bevoegdheid van de VN-Veiligheidsraad om in te grijpen. Maar zijn die uitzonderingen wel zo duidelijk en kan een beter begrip daarvan helpen bij de recente discussie rond het volkenrechtelijke mandaat voor de militaire strijd tegen IS? Ik heb er daarbij voor gekozen in deze korte tekst voorbij te gaan aan de rol die de VN-Veiligheidsraad mogelijkerwijs had kunnen spelen in de aanpak van IS op Syrisch grondgebied. Het was al snel duidelijk dat de Raad niet met militaire middelen zou ingrijpen, nadat China en Rusland eerdere resoluties inzake sancties tegen Syrië (juli 2012) en inzake doorverwijzing van ‘de situatie in Syrië’ naar het Internationale Strafhof (mei 2014) met hun veto’s hadden getroffen. Met die keuze laat ik ook de ‘Responsibility to Protect’ buiten beschouwing. Deze relatief nieuwe rechtsgrondslag voor ingrijpen, geformaliseerd in 2005 bij de zestigste verjaardag van de VN, kent weliswaar als laatste stap een ‘militaire dimensie’, maar ook deze vraagt om een besluit van de Veiligheidsraad.
Zelfverdediging Artikel 51 van het VN-Handvest spreekt over het ‘inherente recht tot individuele en collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een lid van de Verenigde Naties’. In het volkenrecht wordt daarbij doorgaans
2628
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
onderscheid gemaakt tussen ‘preëmptieve’ en ‘preventieve’ zelfverdediging. ‘Preëmptieve zelfverdediging’, ook wel ‘anticiperende zelfverdediging’ genoemd, staat voor het afwenden van of reageren op een onmiddellijke dreiging aan het adres van een staat − een ‘imminent threat’, en andere bewoordingen ontleend aan de ‘Caroline doctrine’ (1837) − waarbij geen tijd te verliezen valt en een militaire reactie de enig resterende, reële optie is. Stel dat de Amerikaanse en andere inlichtingendiensten in 2003 gelijk hadden gehad, stel dat Saddam Hussein massavernietingswapens had gehad en stel dat hij bereid en in staat was geweest deze op korte termijn tegen Israel of zelfs het Westen in te zetten, dan had ditzelfde Westen niet hoeven te wachten op de aanval zelf maar had het zich via een ‘first strike’ mogen verdedigen. Hetzelfde geldt voor een aanval door een niet-statelijke actor als IS. Deze volkenrechtelijke vernieuwing is ontstaan in reactie op het tekortschieten van het traditionele begrip zelfverdediging en wordt algemeen beschouwd als een juridische verworvenheid, ook al zal een beroep erop van geval tot geval moeten worden bevestigd en gelegitimeerd. Er is immers, in rechtsbronnentermen gesteld, nog geen sprake van voldoende statenpraktijk om van een volwaardige regel van internationaal gewoonterecht te kunnen spreken.
Uiteraard is er een grijs gebied tussen preëmptie en preventie: wanneer is iets een onmiddellijke bedreiging en wanneer nog niet?
Minister van Defensie Jeanine Hennis-Plasschaert en Commandant der Strijdkrachten Tom Middendorp tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer over de IS-missie © ANP Martijn Beekman
‘Preventieve zelfverdediging’ verwijst naar acties tegen bedreigingen die zich mogelijkerwijs in de toekomst gaan voordoen en waar, kort gezegd, hele andere kanalen tot oplossingen kunnen voeren. Denk aan diplomatie en eventueel aan sancties en andere middelen, toegesneden op de situatie in kwestie. Uiteraard is er een grijs gebied tussen preëmptie en preventie: wanneer is iets een onmiddellijke bedreiging en wanneer nog niet? Dat staat of valt met betrouwbaar inlichtingenwerk. Terwijl de inlichtingendiensten er in het geval van ‘Irak 2003’ naast zaten door overschatting van het gevaar − de keizer bleek achteraf geen kleren te dragen − hebben zij bij IS het fenomeen juist onderschat, zoals ook President Obama eind september 2014 publiekelijk toegaf. In het geval van IS zijn het de (sociale) media geweest die het bewijsmateriaal mede hebben aangedragen, leidend tot een breed onderbouwd beeld van niet te accepteren wandaden. Toen Irak bovendien zelf vroeg om hulp bij zelfverdediging tegen IS was verder debat over de juridische grondslag voor ingrijpen in Irak althans niet meer nodig. De echte juridische vragen liggen dan ook elders.
Niet-geautoriseerde humanitaire interventies Hoe staat het met ingrijpen in een land waar zich een grootschalige humanitaire tragedie afspeelt als gevolg van gevechten tussen gewapende groeperingen, statelijk of niet, waarbij de staat niet vraagt om militaire steun om die gevechten tot een einde te brengen − dan wel waar de spelbepalende spelers in het bonte gezelschap van ‘de internationale gemeenschap van staten’ niet bereid zijn die vraag om hulp te horen of te honoreren − en waarbij de Veiligheidsraad niet ingrijpt? Het is een situatie die niet toevallig doet denken aan Syrië... Bij een strikte uitleg van de huidige stand van het volkenrecht, met als maatstaf dat iets wat niet te plaatsen valt binnen de erkende
rechtsbronnen geen geldend recht mag heten, houdt het verhaal dan op. Binnen het volkenrecht tekent zich echter een rechtsgrond af die wordt aangeduid als ‘niet-geautoriseerde humanitaire interventie’, waarbij sommigen het woord ‘niet-geautoriseerd’ weglaten omdat de woorden ‘humanitaire interventie’ in de klassiek-juridische doctrine sowieso al verwijzen naar actie buiten de Veiligheidsraad om. Ikzelf geef er echter de voorkeur die toevoeging wel te hanteren, om elk misverstand op dit complexe juridische subdomein te vermijden. Het concept wordt ook wel aangeduid met het metalabel ‘nood breekt wet’ (met een beroep op het ‘principle of necessity’, zoals neergelegd in artikel 25 van de regels inzake staatsaansprakelijkheid uit 2001: ‘(…) the only way for the State to safeguard an essential interest against a grave and imminent peril’; in dat geval wordt de onrechtmatigheid van de actie alsnog ‘gewit’). Het principe is letterlijk of impliciet in de geschiedenis van de mensheid en ook de afgelopen halve eeuw al vele malen ingeroepen, met als relatief recente en bekende voorbeelden het creëren van no-fly zones in 1991 in Noord-Irak om enkele honderdduizenden Koerden te beschermen tegen Saddam Hoessein en tegen de stevige winter van dat jaar, en de aanvallen op Kosovo uit 1999, uitgevoerd door de NAVO met het doel de moslims te vrijwaren van uitroeiing. In beide gevallen traden VN-instituties en hoofdorganen als de (toenmalige) VN-mensenrechtencommissie, de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN en de Algemene Vergadering zelf op als ‘jury’, met overigens zeer verschillende uitkomsten (Noord-Irak: veel steun; Kosovo: een zeer wisselend beeld,
Auteur 1. Prof. mr. W.J.M. van Genugten is hoog-
teit van Tilburg. Met dank aan Nico Schrij-
leraar Internationaal Recht aan de Universi-
ver voor het lezen van het concept.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2629
Essay
Nederlandse F-16’s vechten mee in strijd tegen IS, overzicht coalitie tegen IS © ANP Infographics
met ook veel beschuldigingen van ‘nieuw imperialisme’ en accent op de vraag of ‘alle andere mogelijkheden wel waren uitgeput’). In het noodzaakbeginsel zou een volwaardige rechtsgrond kunnen worden gelezen, echter de regels inzake staatsaansprakelijkheid uit 2001 zijn niet neergelegd in een juridisch bindend instrument, en de (open) vraag is of alle artikelen daaruit al voldoen aan de strenge eisen van het internationale gewoonterecht (opinio juris en statenpraktijk). Om aan de veilige kant te blijven spreek ik over een ‘rechtsgrond in ontwikkeling’.
Vijf bouwstenen Het ontwikkelen van zo’n rechtsgrond heeft uiteraard iets van het betreden van een zeephelling, want wat zijn de criteria en waar liggen de grenzen? De Adviesraad Internationale Vraagstukken en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken hebben in 2001, in een advies waaraan mijn meelezer Nico Schrijver en ikzelf heb meegewerkt, al eens een ‘aanzet tot een toetsingskader’voor een dergelijk ingrijpen gepresenteerd. Dit bestaat uit een aantal criteria, procedurele waarborgen en inhoudelijke afwegingen. Ik vat deze samen in eigen woorden. Allereerst moet er sprake zijn van grootschalige schendingen van mensenrechten of van de dreiging daarvan, waarbij, kort gezegd, al het andere is geprobeerd om deze tegen te gaan en waarbij de inzet van militaire middelen onontkoombaar is om de humanitaire noodsituatie in te dammen. Daarbij dienen de eisen van proportionaliteit en de overige regels van het internationale humani-
2630
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
taire recht in acht te worden genomen; denk aan het zo veel mogelijk vermijden van slachtoffers onder onschuldige burgers en de zorg voor krijgsgevangenen. Verder stellen de adviesorganen dat de staten die tot interventie overgaan zelf partij moeten zijn bij regionale en universele verdragen ter bescherming van de rechten van de mens en dat de voorkeur daarnaast uitgaat naar betrokkenheid van landen uit de regio. Ook geven zij aan dat het de voorkeur verdient dat landen niet louter unilateraal optreden. Verder moet duidelijk zijn dat de zittende regering niet in staat of bereid is om adequate zorg aan de slachtoffers te verlenen, maar ook dat zij geen beroep doet op andere landen of internationale organisaties om bijstand te verlenen. In dat laatste geval immers kan er een rechtsgrond worden gevonden in de sfeer van de zelfverdediging. Verder, aldus de adviesorganen, dient er rekening mee te worden gehouden dat te lang wachten met de inzet van militaire middelen een averechts effect kan hebben. Verder mag de inzet van de humanitaire interventie niet zijn om de staatsstructuur aan te passen, maar wel kan de interventie in de praktijk aansturen op veranderingen daarbinnen om te voorkomen dat zich in de toekomst vergelijkbare grootschalige schendingen van de rechten voordoen. En uiteraard moet de interventie worden opgeschort of beëindigd zodra de humanitaire doelen zijn bereikt of wanneer de betrokken staat zelf bereid en in staat is een einde te maken aan de grootschalige mensenrechtenschendingen dan wel wanneer de Veiligheidsraad alsnog tot actie overgaat.
De Nederlandse regering stemde destijds op alle principiële punten in met deze ‘nooduitgang’ en vond het met de adviesraden gewenst om de onderliggende volkenrechtelijke rechtvaardigingsgrond verder te ontwikkelen. Wat volgt zijn vijf bouwstenen die daarbij kunnen helpen, waarbij de eerste twee betrekking hebben op het scheppen van ruimte binnen het bestaande systeem, maar uitgaan van dezelfde wens om dit beter geschikt te maken voor ingrijpen in geval van grootschalige humanitaire tragedies, de volgende twee aanhaken bij trends die zich reeds aftekenen en de laatste een beroep doet op Nederland (regering en parlement). – Het VN-Handvest schrijft voor dat alle veto-leden van de Veiligheidsraad vóór moeten stemmen wil een resolutie kunnen worden aangenomen (artikel 27 lid 3). In de praktijk echter kunnen één of meer vetoleden zich van stemming onthouden en kan een resolutie bij 9 uit 15 stemmen nog steeds worden aangenomen. Dit zijn de zogenaamde ‘non-blocking abstentions’. Relatief recente voorbeelden zijn de stemonthoudingen door de VS en China bij de resolutie over het voorleggen van de misdrijven in Darfur aan het Internationale Strafhof (2005) en de stemonthoudingen door Rusland en China bij het creëren van no-fly zones in Libië 2011. Overigens wordt het veto-recht zelf in de praktijk niet eens zo vaak gebruikt. ‘Vroeger’ was dat gemiddeld drie à vier keer per jaar, tegenwoordig is dat circa één, soms twee keer per jaar. Relatief recente voorbeelden zijn de vetostem van de VS bij een ontwerpresolutie uit 2011 over de illegaliteit van de Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, de veto’s van Rusland en China bij de al genoemde ‘Syrië-resoluties’ en het veto, in maart van dit jaar, van Rusland bij een stemming over de (il)legaliteit van het referendum over de afscheiding van de Krim. Dit beeld van het geringe gebruik van de veto’s doet wel enigszins onrecht aan de onderliggende realiteit: resoluties worden vaak niet in stemming gebracht omdat uit de vooronderhandelingen al blijkt dat een veto dreigt (‘pocket-veto’s’). – Een andere gedachte die past binnen het systeem zoals in 1945 ontworpen betreft de recent weer opgedoken oproep aan het adres van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad, ditmaal van de zijde van onder meer Mexico, Frankrijk en Nederland, om hun veto niet te gebruiken in geval van grootschalige wreedheden en woorden van gelijke strekking. De kans is groot dat deze oproep niet voorziet in oplossingen voor situaties die de voorstellers van de desbetreffende gedragscode op het oog hebben, maar desondanks kan het de vetoleden ertoe aanzetten publiekelijk(er) te motiveren waarom zij hun tegenstem inzetten. Dat is alvast iets. En niet vergeten moet worden dat iets wat nu zou worden afgesproken in andere tijden en bij andere geopolitieke verhoudingen opeens kan werken. – En dan de stap naar veranderingen van het systeem zelf. Om de fundamentele tekortkomingen van het huidige systeem te onderkennen, moet allereerst worden gewezen op de botsing tussen het afzien van het gebruik van militaire middelen en een van de andere kernopdrachten uit het VN-Handvest: het opkomen voor de rechten van de mens. Dat laatste is in het Handvest verwoord op al met al een zevental plaatsen, in het bij-
zonder in de artikelen 55 en 56, waarbij het laatste stelt dat alle lidstaten ‘zich verbinden’ om de doelstellingen van de VN ‘gezamenlijk en afzonderlijk’ te verwezenlijken. Evenals het geweldsverbod hebben tal van rechten van de mens een dwingendrechtelijk karakter, terwijl nergens in het Handvest staat dat die botsing tussen funderende beginselen van de VN moet uitvallen in het voordeel van het geweldsverbod. Wel bevat het Handvest een bepaling die zegt dat de VN zich niet mag inlaten met de wezenlijk binnenlandse aangelegenheden van de lidstaten (artikel 2 lid 7), maar die soevereiniteit is op het vlak van de rechten van de mens al lang en
Het ontwikkelen van zo’n rechtsgrond heeft iets van het betreden van een zeephelling, want wat zijn de criteria en waar liggen de grenzen? breed ingeperkt. Als deze rechten op grote schaal worden geschonden is er een gevestigd ‘recht op externe bemoeienis’, van diplomatieke démarches tot de inzet van militaire middelen als het echt niet anders kan (zie boven), en van alles daartussen in (zoals het gebruik van de Universal Periodic Review door de VN-Mensenrechtenraad, ook in het geval dat landen zich niet gebonden weten aan welk mensenrechtenverdrag dan ook). De grote vraag is wel wie bij een botsing van dergelijke kernrechten en -plichten uit het VN-Handvest de weging dient te maken. Te denken valt aan het Internationale Gerechtshof, dat zich in het verleden met enige regelmaat heeft moeten uitspreken over aanpalende ‘wegingsvragen’, zoals die in de zaak van de Amerikaanse vernietiging van Iraanse olieplatforms (uitspraak uit 2003) en van het gebruik van geweld door Oeganda op Congolees grondgebied (uitspraak uit 2005). In beide gevallen ging het om de grenzen van het recht op zelfverdediging. Daarnaast echter kunnen interessante lessen worden getrokken uit uitspraken van het Internationale Gerechtshof die op het eerste gezicht over hele andere wegingsvragen gaan. Eén zo’n uitspraak betreft het beroep van Duitsland op staatsimmuniteit voor oorlogsmisdrijven begaan in Italië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het Hof honoreerde dat beroep in een uitspraak uit 2012, maar de Braziliaanse rechter Cançado Trindade stelde in een vlammende dissenting opinion dat het Hof zich niet had mogen verschuilen achter ‘statische dogma’s op het vlak van de staatsimmuniteit’ teneinde te ontkomen aan de juridische consequenties van grove misdrijven uit het verleden. Hij vond dat de evolutie van het internationale recht en de feiten van dit specifieke geval meer in de beschouwingen hadden moeten worden betrokken. Eén dissenting opinion maakt uiteraard geen geldend recht, maar de uitdaging in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2631
Essay
Cançado Trindade’s gedachtegang is er niet minder om en reflecteert een trend die ook elders steeds zichtbaarder wordt. Te denken valt slechts aan de uitspraken van de Hoge Raad van april 2012 en september 2013 en van de Haagse rechtbank van juli 2014 inzake ‘Srebrenica’ (waarbij in het laatste geval nog een hoger geroep volgt). In beide uitspraken zijn, kort gezegd, niet de geldende juridische concepten bepalend geweest maar hebben de gerechten de feitelijke commandostructuren en daarbij behorende verantwoordelijkheden tot leidraad genomen. Voor hen was de vraag niet zozeer (of niet alleen) wat het
Het gaat wel om een trend die op allerlei plaatsen steeds zichtbaarder wordt: ‘facticity creates normativity’ geldende recht voorschreef maar wat de feiten dicteerden. Dit ‘rechterlijk activisme’ wordt in veel landen niet getolereerd, maar het gaat wel om een trend die op allerlei plaatsen steeds zichtbaarder wordt: ‘facticity creates normativity’. In het geval van het volkenrecht zijn regeringen nog altijd de primaire ‘wetgever’ − zij het met een toenemende rol voor de civil society op tal van terreinen − maar waar zij, denkend vanuit traditionele statelijke belangen, te weinig oog hebben voor het perspectief van de burgers voor wie zij uiteindelijk in het leven zijn geroepen, nemen rechterlijke en andere ‘toezichthouders’ soms de taak op zich de lacunes te vullen. – Een andere voor de hand liggende ‘jury’ is de Algemene Vergadering van de VN (AVVN). Deze heeft sowieso al een verdragsrechtelijk verankerde bevoegdheid op het terrein van ‘mensenrechten en vrede en veiligheid’ (VNHandvest, artikelen 10 e.v.; zie ook (het debat over) de Uniting for Peace resolutie uit 1950, destijds gebruikt om een leemte te vullen toen de Sovjet-Unie tijdelijk niet deelnam aan de beraadslagingen in de VN-Veiligheidsraad), ook al is deze secundair en kan zij niet leiden tot bindende uitspraken. De 69e zitting AVVN bleek in het geval van IS een goede plaats om de zaak aan de orde te stellen, zowel plenair als via bilaterale en multilaterale kanalen. Anders dan de Mensenrechtenraad van de VN heeft de AVVN op het moment van schrijven van deze bijdrage nog geen resolutie over de strijd tegen IS aangenomen, maar de debatten erover dragen bij aan het type juridische en politiek-morele legitimatie dat de
2632
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Veiligheidsraad in het geval van de strijd tegen IS niet heeft willen of kunnen bieden. Formeel-juridisch is dat niet voldoende, ook al omdat de AVVN niet de bevoegdheid heeft de Veiligheidsraad te overrulen, maar vanuit een oogpunt van materiële legitimiteit kan een breed gedragen AVVN-visie het ontstane gat vullen, niet in de laatste plaats omdat er op het vlak van de ‘mondiale democratie’ niets beters voorhanden is. – Volgens artikel 90 van de Nederlandse Grondwet ‘bevordert [de regering] de ontwikkeling van de internationale rechtsorde’. Het artikel wordt (al te) vaak uitgelegd als het ‘zich moeten houden aan’ het internationale recht, in plaats van het accent tevens te leggen op het woord ‘ontwikkeling’. De wetsgeschiedenis laat zien dat men destijds al beide kanten op het oog had. Tijdens de debatten over de al dan niet inzet van militaire middelen in Syrië leek er binnen de regering bij tijd en wijle sprake van een ‘Irak-2003-kramp’ die nauwelijks spoorde met de geheel andere realiteit die IS de wereld voortoverde. Er was ‘begrip’ voor de Amerikaanse inval in Syrië en het zoeken naar een nieuwe rechtsgrond voor de interventie ging door, maar voortvarend ging dat allerminst. Ten onrechte naar mijn smaak, waarbij ik aanteken dat de vraag naar de volkenrechtelijke grondslag een andere en eenvoudigere is dan de ultieme vraag of een militaire interventie op lange termijn een oplossing biedt. En terwijl het regeerakkoord van ‘Rutte-2’ stelt dat voor ‘een bijdrage aan internationale crisisbeheersingsoperaties een volkenrechtelijk mandaat vereist is of sprake [moet zijn] zijn van een humanitaire noodsituatie’, met hier de nadruk op het woordje ‘of’, maakt deze bijdrage hopelijk duidelijk dat dat ‘of’ niet meer hoeft en dat er binnen het zich ontwikkelende volkenrecht meer dan genoeg gronden te vinden zijn voor niet-geautoriseerde humanitaire interventies.
Tot slot In het volkenrecht is er er af en toe een debatje tussen ‘rekkelijken en preciezen’. Beide lijnen hebben echter met elkaar gemeen dat ze de strakke grens tussen geldend en nog niet geldend recht willen bewaken. Ook ik heb in deze tekst de vraag naar een rechtsgrond voor ingrijpen op humanitaire gronden buiten de Veiligheidsraad allereerst benaderd vanuit dat perspectief, en kom dan tot de (strenge) conclusie dat zo’n actie strikt genomen geen adequate volkenrechtelijke basis heeft. Die illegaliteit kan echter worden gerepareerd door een beroep op het noodzaakbeginsel (wat niet nodig zou zijn als die rechtsgrond er wel was), mits voldaan aan voorwaarden zoals hierboven aangegeven. En er kan geen misverstand over bestaan dat deze naadloos passen op de situatie in Syrië.
Wetenschap
1905
Ambtsberichten van de AIVD Belangrijke maar met risico’s omgeven schakel in de strafrechtelijke aanpak van jihadisme Sven Brinkhoff1
De in een ambtsbericht vervatte informatie van de AIVD vormt een belangrijke schakel in de strafrechtelijke aanpak van jihadisme. In dit artikel wordt ingegaan op de wijze waarop ambtsberichten van de AIVD tot stand komen en worden enkele problemen besproken rondom de betrouwbaarheid en de rechtmatigheid van de verkrijging van dat soort informatie. Doel is om inzicht te geven in de informatievergaring door de AIVD en om eraan bij te dragen dat in het strafproces op een zo zuiver mogelijke manier wordt omgegaan met de ambtsberichten van deze inlichtingendienst.
1. Inleiding De ambtsberichten van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) vormen vaak het startpunt voor de strafrechtelijke aanpak van jihadisme.2 Recente berichten in de media over opsporingsonderzoeken gericht op de naar Syrië en Irak afreizende jihadisten tonen dat aan.3 De ambtsberichten hebben tot gevolg dat strafrechtelijke onderzoeken naar onder meer de in artikel 140a Sr strafbaar gestelde deelname aan een terroristische organisatie worden gestart en dat in dat kader dwangmiddelen worden toegepast. De wet biedt zelfs de mogelijkheid dat deze ambtsberichten voor het bewijs in een dergelijke strafzaak worden gebruikt.4 De in een ambtsbericht vervatte informatie van de AIVD vormt dus een belangrijke schakel in de strafrechtelijke aanpak van jihadisme.5 Het gebruik van deze informatie in het strafproces is echter ook risicovol.
De in het ambtsbericht van de AIVD vervatte informatie kan onbetrouwbaar zijn en/of onrechtmatig zijn verkregen, terwijl het in de strafrechtelijke procedure verre van gemakkelijk is om hier helderheid over te verkrijgen. Strafvorderlijke actoren zoals de politie, de officier van justitie en de strafrechter, maar ook de verdachte en zijn advocaat tasten namelijk in het duister over de achtergrond van het ambtsbericht. De AIVD verstrekt zijn ambtsberichten immers op een geanonimiseerde wijze, dat wil zeggen zonder dat inzicht wordt gegeven in de toegepaste onderzoeksmethoden of geraadpleegde menselijke bronnen. Het belang van de staatsveiligheid en bronbescherming wordt hieraan ten grondslag gelegd. In dit artikel ga ik in op de wijze waarop ambtsberichten van de AIVD tot stand komen en bespreek ik enkele problemen rondom de betrouwbaarheid en de rechtmatigheid van de
Auteur
3. Zie hiervoor meerdere nieuwsberichten
hieraan door de rechter ten grondslag
gesprekken. Zie hiervoor bijvoorbeeld Hof
1. Mr. S. Brinkhoff is als universitair docent
op www.om.nl en www.nos.nl.
gelegd. Een en ander blijkt onder andere uit
Amsterdam 25 maart 2014,
straf(proces)recht verbonden aan de Rad-
4. De in 2006 in werking getreden en in het
het arrest van het Hof Amsterdam in de
ECLI:NL:GHAMS:2014:915 (Piranha-zaak).
boud Universiteit Nijmegen. Op 14 novem-
Wetboek van Strafvordering geïncorporeer-
Hofstadgroep-zaak, Hof Amsterdam 17
5. Een schakel die ook noodzakelijk lijkt nu
ber 2014 promoveert hij op zijn onderzoek
de Wet afgeschermde getuige voorziet
december 2010,
de AIVD in zijn in juni 2014 uitgebrachte
naar de controle op en de toetsing van
onder meer in een aanpassing van het straf-
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO7690. Uit de
rapport getiteld ‘Transformatie van het
startinformatie in het strafproces (zie de
rechtelijk bewijsrecht in die zin dat onder de
jurisprudentie volgt dat ander door de AIVD
jihadisme in Nederland’ concludeert dat het
rubriek Universitair nieuws in dit nummer).
schriftelijke bescheiden van sub 3 art. 344
verstrekt materiaal wel voor het bewijs
jihadisme in Nederland sinds 2013 aan het
lid 1 Sv nu ook een ambtsbericht van de
wordt gebruikt. Kennelijk wordt dat materi-
opvlammen is en dat hier in de zienswijze
Noten
AIVD wordt geschaard. Uit de rechtspraktijk
aal dan als een soort bijlage bij het ambts-
van de AIVD passende preventieve en
2. Jihadisme wordt door de AIVD gedefini-
blijkt dat de ambtsberichten van de AIVD
bericht meegezonden. Het gaat dan bij-
repressieve overheidsmaatregelen (lees:
eerd als de extremistische ideologie waarin
niet voor het bewijs worden gebruikt. De
voorbeeld om de uitwerkingen van een
onder meer strafrechtelijke interventies)
de verheerlijking van de gewelddadige jihad
beperkte (of zelfs afwezige) mogelijkheid
door de AIVD getapt telefoongesprek of de
tegenover moeten worden gezet. Zie voor
centraal staat. Zie www.aivd.nl.
van toetsing van dergelijke informatie wordt
opnamen van in de beslotenheid gevoerde
dit rapport www.aivd.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2633
Wetenschap
verkrijging van dat soort informatie. Het doel van dit artikel is om inzicht te geven in de informatievergaring door de AIVD en om eraan bij te dragen dat in het strafproces op een zo zuiver mogelijke manier wordt omgegaan met de ambtsberichten van deze inlichtingendienst.
2. Informatieverzameling door de AIVD Ter vergaring van informatie staat de AIVD een aantal onderzoeksmethoden ter beschikking die worden uitgewerkt in artikel 17 tot en met artikel 33 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIVD).6 Uit artikel 19 WIVD blijkt dat voorafgaand aan de inzet van deze methoden toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken, of in sommige gevallen toestemming van het hoofd van de AIVD, is benodigd en ingevolge artikel 31 en 32 WIVD moet bij de inzet hiervan zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Relevant is bovendien dat de rechtmatigheid van het toepassen van deze methoden achteraf (periodiek) wordt getoetst door de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD).7 Het in artikel 25 WIVD geregelde tappen van telecommunicatie kan tot op heden alleen gericht plaatsvinden, in die zin dat deze bevoegdheid alleen tegen een (vooraf) bepaald individu of tegen een concreet aangeduide groepering mag worden ingezet. In het eind 2013 uitgebrachte evaluatierapport van de WIVD worden voorstellen gedaan voor het uitbreiden van deze bevoegdheid. Geopperd wordt dat het mogelijk moeten worden ook kabelgebonden informatie ongericht te tappen.8 Deze verruiming van onderzoeksmogelijkheden zou gepaard moeten gaan met het versterken van het externe toezicht. De CTIVD zou direct na het ongericht tappen van telecommunicatie een bindend rechtmatigheidsoordeel moeten uitspreken over het gebruik van de binnengehaalde informatie. Een bijzondere bevoegdheid is voorts te vinden in artikel 26 en 27 WIVD. Deze artikelen legitimeren het ongericht verkennen en de interceptie van niet-kabelgebonden telecommunicatie door de AIVD. Hierbij kan worden gedacht aan het ongericht opvangen en opslaan van satellietsignalen en mobiel telefoonverkeer.9 Op dat moment wordt er nog geen kennis genomen van de inhoud van deze communicatie. Wordt de noodzaak gevoeld een selectie te maken van deze gegevens en hiervan ook kennis te nemen, dan is op grond van lid 3 van artikel 27 WIVD toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken vereist. De AIVD verkrijgt ook informatie door menselijke bronnen in te zetten, ook wel aangeduid als human intelligence. Dit wordt als een essentieel onderdeel van het inlichtingenwerk beschouwd. Kennis verkregen via menselijke bronnen stelt de AIVD in staat vergaarde informatie beter te duiden en contextueel te plaatsen.10 Human intelligence wordt verkregen door gebruik te maken van informanten en agenten. Een informant is een persoon die ken-
nis heeft van voor de AIVD relevante informatie en daarover wordt bevraagd. Zijn inzet wordt gelegitimeerd door de algemene informatievergarende bevoegdheid van artikel 17 lid 1 onder a WIVD. Op grond van artikel 21 WIVD kunnen ook agenten worden ingezet. Dit kan een medewerker van de inlichtingendienst zijn of een burger. Een agent is een natuurlijke persoon die doelbewust door de AIVD wordt ingezet om gericht gegevens te verzamelen die voor deze inlichtingendienst van belang kunnen zijn.11 Deze omschrijving neigt naar de strafvorderlijke infiltrant van artikel 126h Sv. De agent is gehouden een informatiepositie te verwerven en te behouden ten aanzien van een target (individu of groepering waarnaar onderzoek wordt verricht).12 De inzet van de agent vindt plaats onder verantwoordelijkheid en (schriftelijke) instructie van de AIVD. Die instructie kan zelfs de toestemming tot het plegen van strafbare feiten behelzen. Hieromtrent vindt afstemming plaats met de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding (de landelijk officier).13 De landelijk officier vervult een schakelfunctie tussen politie en Openbaar Ministerie (OM) enerzijds en AIVD anderzijds, waarover later meer. Een belangrijke beperking van het werk van de agent is in artikel 21 lid 4 WIVD te vinden. Hierin wordt bepaald dat de agent zijn target niet mag uitlokken. De minister dient op grond van artikel 19 WIVD voorafgaand toestemming te geven tot de inzet van een agent. De omgang met menselijke bronnen wordt beheerst door artikel 15 WIVD. Uit dit artikel volgt dat de AIVD verplicht is tot geheimhouding van bronnen en tot het waarborgen van hun veiligheid. De identiteit van een menselijke bron wordt dan ook nooit door de AIVD prijsgegeven. Deze situatie is vergelijkbaar met het afschermen van de identiteit van een informant door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) of door de in het kader van de openbare orde-taak opererende Regionale Inlichtingendienst (RID).14
3. Het aan het OM gerichte ambtsbericht Met gebruikmaking van de hierboven geschetste onderzoeksmethoden verricht de AIVD zijn onderzoek. De aldus verkregen informatie kan, in de vorm van een ambtsbericht, op eigen initiatief worden gedeeld met externe partijen, zoals het OM.15 Het soort gegevens dat aan het OM wordt uitgegeven, laat zich in twee typen opsplitsen. Het eerste type omvat de informatie die valt binnen de taak van de dienst, zoals de over jihadisme vergaarde gegevens. Het tweede type ziet op de zogenaamde bijvangst. Denk hierbij aan de partij wapens of drugs waarop een inlichtingendienst stuit gedurende zijn inlichtingenmatige onderzoek. De artikelen 36 en 38 WIVD legitimeren de informatieverstrekking aan politie en OM.16 De Handleiding informatieverstrekking van en door AIVD en MIVD regelt de procedure van informatieoverdracht tussen deze inlichtingendiensten en politie en OM.17 Het aantal ambtsberichten dat de AIVD uitgeeft, is overigens de laat-
De AIVD is verplicht tot geheimhouding van bronnen en tot het waarborgen van hun veiligheid. De identiteit van een menselijke bron wordt dan ook nooit door de AIVD prijsgegeven 2634
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Het hoofd van de AIVD, Rob Bertholee (L), en Dick Schoof, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, tijdens de persconferentie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst over de aanpak van jihadisme, 2 oktober 2014 © ANP Bart Maat
ste jaren afgenomen. In de periode 2004-2005 werden nog enkele honderden ambtsberichten per jaar uitgegeven. De laatste jaren is dat aantal geslonken tot enkele tientallen per jaar.18 Verwacht kan worden dat het aantal ambtsberichten gaat stijgen nu de AIVD in het kader van het jiha-
disme frequent informatie aan het OM verstrekt. Voordat de AIVD een ambtsbericht aan het OM verstrekt, wordt een uitgebreide interne procedure binnen de AIVD doorlopen. Hierin wordt de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende informatie getoetst op betrouw-
6. Op grond van art. 6 WIVD doet de AIVD
AIVD, zo volgt uit art. 78 lid 1 en 2 WIVD.
Veiligheid: 60 jaar AIVD. In dit verband kan
15. De AIVD deelt de door hem verkregen
onderzoek naar organisaties en personen
Met het onderzoek naar de rechtmatigheid
aan het volgende voorbeeld worden
gegevens met anderen, nu het doen van
die een gevaar vormen voor de staatsveilig-
wordt in dit verband gedoeld op het hande-
gedacht. Stel dat de AIVD een onderzoek
onderzoek door deze dienst in de kern tot
heid (de a-taak), verricht hij veiligheidson-
len in overstemming met de bepalingen van
verricht naar een groep linkse extremisten.
doel heeft de verantwoordelijke instanties
derzoeken (de b-taak), geeft hij beveili-
de WIVD. De leden van de CTIVD hebben
In deze groep runt de AIVD een informant.
tijdig te waarschuwen voor mogelijke
gingsadviezen aan overheid en bedrijfsleven
hiertoe op grond van het eerste lid van art.
Uit een getapt telefoongesprek wordt
bedreigingen van in het bijzonder de staats-
(de c-taak), verricht hij onderzoek naar
73 van de genoemde wet toegang tot alle
opgevangen dat ‘er volgende week muziek
veiligheid. Deze inlichtingdienst is dus
andere landen (de d-taak) en stelt hij drei-
gegevens die ten grondslag liggen aan het
zal worden gemaakt in Den Haag’. Naar
hoofdzakelijk erop gericht om informatie te
gings- en risicoanalyses op ten behoeve van
inlichtingenmatige onderzoek. In de context
deze opmerking bevraagd, geeft de infor-
verzamelen, deze informatie te analyseren
de beveiliging van personen, en de bewa-
van het onderzoek van de CTIVD kunnen
mant aan dat hiermee wordt bedoeld dat
om ten slotte andere instanties in staat te
king en beveiliging van bepaalde objecten
op basis van art. 74 WIVD getuigen en
een aanslag wordt beraamd op het gebouw
stellen om op basis van de geanalyseerde
en diensten (de e-taak). Deze taakstelling
deskundigen worden gehoord. De bevin-
van de Tweede Kamer in Den Haag.
informatie passende maatregelen te nemen.
maakt dat de AIVD onder meer onderzoek
dingen van de CTIVD worden neergelegd in
11. De definitie van informanten en agen-
Een passende maatregel kan een strafrech-
doet naar terrorisme, radicalisering, extre-
een toezichtsrapport. Dit rapport kan
ten volgt uit de memorie van toelichting bij
telijke interventie zijn.
misme en de verspreiding (de proliferatie)
gepaard gaan met het doen van aanbeve-
de WIVD, Kamerstukken II 1997/98,
16. Zie het Toezichtsrapport nr. 9a van de
van massavernietigingswapens. De in deze
lingen aan de minister omtrent eventueel te
25877, 3 (MvT).
CTIVD, te raadplegen via www.ctivd.nl.
bijdrage genoemde onderzoeksmethoden
treffen maatregelen. De minister is gehou-
12. D. van der Bel, A.M. van Hoorn & J.J.T.M.
Rapport 9b ziet op de door de AIVD ver-
worden ingezet in het kader van de a-taak
den te reageren op het toezichtsverslag en
Pieters, Informatie en Opsporing. Handboek
strekte ambtsberichten in de periode januari
en de d-taak. De observatie, het doorzoe-
daarmee ook op de gedane aanbevelingen.
informatieverwerving, -verwerking en -ver-
2004 tot oktober 2005, te raadplegen via
ken van besloten plaatsen en het tappen
Het voorgaande volgt uit art. 79 WIVD.
strekking ten behoeve van de opsporings-
www.ctivd.nl.
van telecommunicatie kunnen als voorbeel-
8. Bijlage bij Kamerstukken II 2013/14,
praktijk, Zeist: Uitgeverij Kerckebosch 2013.
17. Zie D. van der Bel, A.M. van Hoorn &
den van toegestane onderzoeksmethoden
33820, 1 (Evaluatie Wiv. Naar een nieuwe
13. Zie het Toezichtsrapport nr. 7 van de
J.J.T.M. Pieters, Informatie en Opsporing.
worden genoemd. Zie in verband met de
Balans tussen bevoegdheden en waarborgen).
CTIVD, te raadplegen via www.ctivd.nl.
Handboek informatieverwerving, -verwer-
bevoegdheden van de AIVD ook E.R. Mul-
9. Zie de brochure over de Militaire Inlichtin-
14. Zie hierover twee artikelen van mijn
king en -verstrekking ten behoeve van de
ler, ‘De geheime dienst gecontroleerd’, AA
gen- en Veiligheidsdienst (MIVD), te raadple-
hand getiteld ‘De controle op de criminele
opsporingspraktijk, Zeist: Uitgeverij Kercke-
2009, p. 223-232.
gen via www.defensie.nl/mivd.
inlichtingeneenheden’, DD 2009, p. 112-
bosch 2013.
7. De CTIVD kan uit eigen beweging of op
10. Zie Y. Buruma, ‘De AIVD en de grenzen
139 en ‘De Regionale Inlichtingendienst:
18. Zie in dit verband Toezichtsrapporten nr.
aangeven van de Eerste en/of Tweede
van de democratische rechtsstaat’, lezing
ongecontroleerd balanceren op en over de
9a en 29 van de CTIVD, te raadplegen via
Kamer een onderzoek instellen naar de
uitgesproken op het op 1 september 2005
grens van rechtmatigheid’, NJB 2012/1759,
www.ctivd.nl.
rechtmatigheid van het handelen van de
georganiseerde symposium Vrijheid versus
afl. 33, p. 2122-2127.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2635
Wetenschap
baarheid.19 Deze beoordeling verschilt al naar gelang de wijze waarop de gegevens zijn verkregen. Zo wordt verondersteld dat de informatie afkomstig uit een technische bron, zoals de gegevens verkregen door een telefoontap of het door signaalinterceptie verkregen materiaal, betrouwbaar is. Dit ligt anders in het geval het om gegevens gaat die door gebruikmaking van human intelligence zijn verkregen. Bij deze laatste categorie vindt een afweging plaats of het daadwerkelijk betrouwbare informatie betreft. Op grond van artikel 12 lid 4 WIVD moet het te verstrekken ambtsbericht, onder geheimhouding van bronnen en toegepaste werkwijze, zijn voorzien van een oordeel over de mate van betrouwbaarheid van de uit te
De landelijk officier is als enige functionaris in de strafrechtelijke keten in staat om te verifiëren of het ambtsbericht een juiste weergave vormt van de door de AIVD verzamelde informatie geven informatie. De interne procedure binnen de AIVD valt voor een deel samen met externe controle door de landelijk officier. Deze officier toetst de uit te geven informatie door de hieraan ten grondslag liggende gegevens in te zien en te vergelijken met de inhoud van het ambtsbericht. De wettelijke grondslag voor dit inzagerecht is te vinden in artikel 38 lid 3 WIVD. Na de toetsing door de landelijk officier wordt een definitieve versie van het ambtsbericht opgesteld. De landelijk officier stuurt dit ambtsbericht vervolgens door naar de lokale (recherche) officier van justitie. Op basis van deze informatie kan worden besloten tot de start van een opsporingsonderzoek. Op het moment dat de AIVD door middel van een ambtsbericht informatie verstrekt over jihadisme en/of terrorisme, dan verwacht ik overigens dat er voor het OM niet of nauwelijks ruimte bestaat om een strafrechtelijke vervolging achterwege te laten. Hoewel dit in geen rechtsregel zo is verwoord, kan de stelling worden betrokken dat er bij het bestaan van dergelijke informatie sprake is van een impliciete vervolgingsplicht voor het OM. Belangrijk is dat gerealiseerd wordt dat, vanwege zijn wettelijk geregelde inzagerecht, de landelijk officier als enige functionaris in de strafrechtelijke keten in staat is om te verifiëren of het ambtsbericht een juiste weergave vormt van de door de AIVD verzamelde informatie. Van belang is ook dat dit inzagerecht een geheimhoudingsplicht met zich brengt, zo volgt uit artikel 38 lid 3 jo artikel 85 en artikel 86 WIVD. Deze geheimhoudingsplicht kan slechts worden doorbroken op het moment dat de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Veiligheid en Justitie gezamenlijk de landelijk officier van deze verplichting ontheffen. De geheimhoudingsplicht
2636
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
leidt ertoe dat de landelijk officier andere strafvorderlijke actoren, waaronder de politie, niet kan inlichten over de achtergrond van het ambtsbericht. Hij kan slechts aangeven dat hij de inhoud van de informatie heeft getoetst aan de onderliggende gegevens en dat hij achter de inhoud van het uitgegeven ambtsbericht staat. De wetenschap over de achtergrond van het ambtsbericht van de officier van justitie die leiding geeft aan het opsporingsonderzoek (de zaaksofficier) en de politie die dit onderzoek uitvoert, is dus per definitie (zeer) onvolledig. In die zin verkeren zij wat betreft hun informatiepositie in een vergelijkbare positie als de verdachte, zijn advocaat en de strafrechter.
4. Het ambtsbericht van de AIVD: betrouwbare informatie? Ondanks de interne en externe controlemechanismen die bestaan ten aanzien van de totstandkoming van het ambtsbericht, te weten de interne betrouwbaarheidstoets binnen de AIVD en de externe toetsing door de landelijk officier, bestaat het risico dat een ambtsbericht onjuiste informatie bevat. Bij het gebruik van dit soort onware informatie in het strafproces kan dit tot gevolg hebben dat een onschuldige burger wordt geconfronteerd met ingrijpend strafvorderlijk overheidsoptreden. Ziet die informatie immers op jihadisme, dan kan worden verwacht dat de politie en de officier van justitie zonder veel nader onderzoek snel tot strafrechtelijk ingrijpen overgaan, waardoor de privacy of de vrijheid van een onschuldige burger wordt aangetast. Het risico dat de AIVD via het ambtsbericht onbedoeld onjuiste informatie verstrekt, kan zich in het bijzonder voordoen als het ambtsbericht is gebaseerd op human intelligence, maar is natuurlijk ook denkbaar als een buitenlandse zusterdienst onjuiste informatie verstrekt. Dat dit risico niet denkbeeldig is, lijkt de zaak van de Rotterdamse belwinkel aan te tonen. In deze zaak wordt enige jaren geleden op basis van een ambtsbericht van de AIVD een groep Somaliërs in een belwinkel aangehouden. Zij zouden betrokken zijn bij terrorisme. Van negen van hen blijkt in de dagen na hun aanhouding dat zij hier niet bij betrokken zijn.20 In een artikel in De Volkskrant van 31 december 2010 wordt zelfs geponeerd dat de informatie waarop de AIVD zich in zijn ambtsbericht baseert onder meer afkomstig is van een persoon die dreigde aan meerdere overheidsinstanties door te geven dat de Somaliërs banden zouden hebben met terreurorganisaties als zij hem geen geld zouden betalen, afpersing dus.21 Deze zaak biedt steun aan de gedachte dat bij het gebruikmaken van human intelligence het risico op onware informatie aanwezig is. In de strafrechtelijke jurisprudentie is er tenminste één sprekende zaak waarin ook sprake lijkt van een ambtsbericht van de AIVD waarin onware human intelligence is opgenomen.22 Ik doel op het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2008.23 In casu start het strafrechtelijk onderzoek met een ambtsbericht waarin wordt gemeld dat een onbekend gebleven persoon op 3 december 2005 de AIVD belt en doorgeeft dat er op een adres in Utrecht explosieven en wapens aanwezig zijn om een aanslag te plegen op winkelcentrum Hoog Catharijne op 1 januari 2006. De AIVD geeft aan geen inschatting te kunnen
maken van de betrouwbaarheid van de beller of de door hem geleverde informatie. De landelijk officier stuurt het ambtsbericht door naar het lokale parket van het OM. De rechercheofficier en de afdeling terreur van de districtsrecherche onderzoeken vervolgens of er regionaal aanleiding is om op te treden uit het oogpunt van een mogelijke terreurdreiging. Op 22 december 2005 blijkt daar niet van. De informatie wordt vervolgens overgedragen aan de afdeling zware criminaliteit van de districtsrecherche. Het aanvullende opsporingsonderzoek van deze afdeling levert ook geen informatie op die het ambtsbericht ondersteunt. Niettemin vindt op 28 december 2005 op grond van artikel 49 Wet Wapens en Munitie (WWM) een doorzoeking in de woning van de verdachte plaats waarbij een pistool, een namaakpistool en pepperspray worden aangetroffen. Het hof oordeelt hierop dat in casu geen redelijk vermoeden in de zin van artikel 49 WWM bestaat. Hiertoe overweegt het dat de anonieme tip aan de AIVD door meerdere instanties is onderzocht zonder dat van enige aanvullende belastende informatie over het adres of de bewoner is gebleken. De doorzoeking wordt dan ook onrechtmatig geacht en leidt tot bewijsuitsluiting van het materiaal dat tijdens de doorzoeking is gevonden. Deze bewijsuitsluiting resulteert in een vrijspraak van de verdachte. In cassatie start de Hoge Raad met de overweging dat het redelijk vermoeden van artikel 49 WWM kan worden aangenomen op basis van een anonieme melding. Toegespitst op de concrete zaak overweegt de Hoge Raad dat het hof echter geen blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat de anonieme tip in casu onvoldoende was voor dit redelijk vermoeden. Temeer nu het daarbij betrekt dat de informatie door verschillende instanties is geverifieerd en onbevestigd is gebleven. In een bijzin hecht de Hoge Raad er waarde aan te vermelden dat er in casu ook tijd was dit aanvullende onderzoek te verrichten. De vermeende aanslag zou immers pas op 1 januari 2006 plaatsvinden. Dit laatste punt lijkt voor de Hoge Raad cruciaal te zijn. Het is aannemelijk te veronderstellen dat hij een zelfde oordeel van het hof niet begrijpelijk zou hebben geoordeeld in het
geval de aan de AIVD gemelde informatie tot direct strafvorderlijk ingrijpen noopte.24 De geschetste voorbeelden lijken aan te tonen dat een ambtsbericht van de AIVD, ondanks de bestaande controlemechanismen, onbedoeld onware informatie kan bevatten. Met dit in het achterhoofd verdient het aanbeveling dat strafvorderlijke actoren zoals de politie, de officier van justitie en de strafrechter een kritische houding aannemen ten aanzien van de inhoud van het ambtsbericht. Een kritische houding die in de eerste plaats concreet vorm krijgt door ten minste een aantoonbare inspanning te leveren om door middel van het verrichten van aanvullend politieel onderzoek de in het ambtsbericht vervatte informatie te verifiëren alvorens op basis hiervan een dwangmiddel toe te passen. Deze hoofdregel zou onverkort van toepassing moeten zijn als het ambtsbericht ziet op jihadisme. Gelet op het afschermen van bronnen en methodieken door de AIVD is het verrichten van aanvullend politieel onderzoek immers de enige manier om binnen het strafvorderlijk kader de betrouwbaarheid van het ambtsbericht te toetsen. Natuurlijk kan van dit onderzoek worden afgezien als er een onmiddellijk dreigend gevaar op een terroristische aanslag bestaat. Het is vervolgens in de tweede plaats de taak van de strafrechter om, mits hier door de verdediging een punt van wordt gemaakt, (in retrospectief opzicht) richting te geven als het gaat om de vraag in welke gevallen de in een ambtsbericht vervatte informatie rechtvaardiging biedt voor het toepassen van een dwangmiddel.
5. Het ambtsbericht van de AIVD: rechtmatig verkregen informatie? Het gebruik van het ambtsbericht in het strafproces kan ook risico’s met zich brengen die van doen hebben met de rechtmatigheid van de informatieverzameling. Ik bespreek er één die in relatie staat tot het gebruik van informatie van buitenlandse inlichtingendiensten door de AIVD.25 De AIVD kan zich in zijn ambtsbericht immers baseren op informatie van buitenlandse zusterdiensten. Sommige van deze diensten zullen gemakkelijker over-
19. Zie Toezichtsrapporten nr. 9a en 9b van
Haag 17 januari 2003,
sche uitgevers 2009.
MIVD, ter discussie komen te staan. Zie in
de CTIVD, te raadplegen via www.ctivd.nl.
ECLI:GHSGR:2003:AF3039, HR 5 september
25. Enigszins in samenhang hiermee kan de
dit verband de brief van deze ministers van
Een en ander wordt bevestigd in Toezichts-
2006, NJ 2007/336, m.nt. Schalken (Eik-
informatieverzameling door de AIVD en de
10 februari 2014 waarin antwoord wordt
rapporten nr. 29 van de CTIVD. In dit laat-
zaak). Zie voor een overzicht van jurispru-
internationale samenwerking tussen inlich-
gegeven op een groot aantal Kamervragen,
ste rapport is onderzocht of de door de
dentie ook M. Hirsch Ballin, ‘Een vreemde
tingendiensten ook bezwaren met zich bren-
Kamerstukken II 2013/14, 30977, 80. De
AIVD verstrekte ambtsberichten in de perio-
eend in de bijt van de opsporing’, DD 2009,
gen die zien op aspecten van privacy. De
commotie in Nederland zag er in de kern op
de oktober 2005 tot en met mei 2010 vol-
p. 281-302 en M. Hirsch Ballin, Anticipative
door voormalig medewerker Snowden van
dat de Nederlandse inlichtingendiensten 1,8
doen aan de wettelijke vereisten van ver-
criminal investigation. Theory and counter-
de Amerikaanse National Security Agency
miljoen metadata (dat zijn de gegevens die
werking en externe verstrekking van
terrorism practice in the Netherlands and the
(NSA) geïnitieerde PRISM-affaire heeft bij-
samenhangen met telecommunicatie, zoals
(persoons)gegevens.
United States, Den Haag: TMC Asser press,
voorbeeld duidelijk gemaakt dat de verza-
een telefoonnummer, een IP-nummer, een
20. Zie hiervoor diverse nieuwsberichten op
2012.
meling van informatie door de in het geheim
e-mailadres of locatiegegevens) van tele-
www.om.nl.
23. HR 11 maart 2008, NJ 2008/329 m.nt.
opererende inlichtingendiensten de privacy
foonverkeer verzamelden en verstrekten aan
21. Zie hiervoor www.volkskrant.nl.
Borgers.
van grote groepen burgers kan aantasten.
de NSA. Hoewel deze verstrekking van infor-
22. De betrouwbaarheid van de ambtsbe-
24. In zijn preadvies gaat Krips ook in op de
Zie over deze affaire meerdere artikelen in
matie op grond van art. 59 WIVD mogelijk
richten van de AIVD levert vaker discussie op
factor tijd die in dit verband een rol kan
The New York Times op www.nytimes.com.
is, toont deze affaire aan dat het op grote
in het strafproces. Zie hiervoor bijv. Rb. Rot-
spelen. Zie F. Krips, ‘Over de bruikbaarheid
In de nasleep van deze affaire is begin van
schaal doorlichten van gegevens van burgers
terdam 18 december 2002,
van AIVD-informatie in strafzaken’, in:
dit jaar zelfs het handelen van de Nederland-
door de AIVD op politieke en maatschappe-
ECLI:NL:RBROT:2002:AF2141 (Eik-zaak),
Preadviezen 2009 (Vereniging voor de
se inlichtingendiensten en de voor hen ver-
lijke weerstand kan stuiten. Wellicht ver-
Rb. Rotterdam 31 december 2002,
vergelijkende studie van het recht van Bel-
antwoordelijke ministers, Plasterk ten aan-
zwakt deze weerstand onder invloed van het
ECLI:NL:RBROT:2002:AF2581; Hof Den
gië en Nederland), Den Haag: Boom Juridi-
zien van de AIVD en Hennis in relatie tot de
opvlammende jihadisme.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2637
Wetenschap
De internationale inlichtingenmatige samenwerking brengt het gevaar mee dat ook de AIVD gebruik maakt van onrechtmatig verkregen informatie. Informatie die via het ambtsbericht zijn weg naar een strafrechtelijke procedure vindt gaan tot onorthodoxe methoden zoals het in strijd met artikel 6 EVRM instigeren (uitlokken) van burgers of tot het toepassen van methoden die zich in de sfeer van het folterverbod van artikel 3 EVRM afspelen. Dat de samenwerking van de AIVD met dergelijke inlichtingendiensten geen hypothetisch voorbeeld is, volgt uit het toezichtsrapport van de CTIVD van 12 augustus 2009.26 In dit rapport wordt geconstateerd dat de AIVD sinds de aanslagen in 2001 in New York en die in Madrid in 2004 in toenemende mate is gaan samenwerken met zusterdiensten waarvan het twijfelachtig is of die de mensenrechten respecteren. Dat soort buitenlandse inlichtingendiensten kunnen het verrichten van dergelijke handelingen ook uitbesteden aan private organisaties. In dit verband kan op meerdere affaires rondom het Amerikaanse bedrijf Blackwater worden gewezen.27 De internationale inlichtingenmatige samenwerking brengt dus het gevaar mee dat ook de AIVD gebruik maakt van onrechtmatig verkregen informatie. Informatie die via het ambtsbericht zijn weg naar een strafrechtelijke procedure vindt. Een voorbeeld van een strafzaak waarin in ieder geval dit punt door de verdediging wordt aangevoerd, is te vinden in de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 21 oktober 2011.28 Het betreft een strafzaak tegen een hooggeplaatste functionaris van de zogenaamde Tamiltijgers. De verdediging voert aan dat de AIVD heeft samengewerkt met de inlichtingendienst uit Sri Lanka die zich waarschijnlijk schuldig maakt aan foltering. Hoewel de rechtbank niet echt inhoudelijk op dit verweer ingaat, wordt wel overwogen dat het niet aannemelijk is geworden dat de inhoud van dit materiaal door marteling of foltering is verkregen. Het voorgaande biedt ruimte aan de gedachte dat het ambtsbericht van de AIVD gebaseerd kan zijn op onrechtmatig verkregen informatie. Met het oog hierop verdient het wederom aanbeveling dat de strafvorderlijke actoren zoals de officier van justitie en de strafrechter een kritische houding aannemen ten aanzien van de inhoud van het ambtsbericht. Als tegenargument kan worden aangevoerd dat een dergelijke houding niet nodig is nu de rechtmatigheid van het handelen van de AIVD al strikt wordt gecontroleerd door onder meer de CTIVD.29 Hiertegen kan echter weer worden ingebracht dat uit de jurisprudentie voortvloeit dat in ieder geval de strafrechter, in weerwil van bestaande controlemechanismen, een eigen verantwoordelijkheid bezit om bij een vermeende schending van artikel 3 en/of artikel 6 EVRM hiernaar een onderzoek te verrichten.30 Deze verplichting hangt samen met de verplichting van de Nederlandse staat om (ook in een strafrechtelijke procedure) geen gebruik te maken van informatie die is verkregen in strijd met de zojuist genoemde artikelen uit het EVRM.31 Kort gezegd is de lijn van redeneren dan dat een staat
2638
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
zich in een dergelijk geval schuldig kan maken aan een schending van artikel 6 EVRM, ook al heeft het de gewraakte handelingen niet zelf begaan. Gelet op ongewenste fishing expeditions blijft het in het strafproces natuurlijk wel een voorwaarde dat de verdachte en/of diens advocaat aannemelijk maken dat een onrechtmatigheid is begaan die artikel 3 en/of artikel 6 EVRM raakt. Complicerende factor in dit geheel is het belang van de staatsveiligheid dat in de context van de informatievergaring door de AIVD speelt, de hiermee verband houdende afgeschermde wijze waarop door deze dienst wordt geopereerd en informatie wordt verstrekt en de geheimhoudingsplicht die hieruit ten slotte voortkomt. Het toepassen van de afgeschermde getuigenregeling van artikel 226m tot en met 226s Sv, een regeling die de mogelijkheden van de rechterlijke toetsing van informatie van de AIVD beoogt te verruimen, zou hierin evenwel een uitkomst kunnen bieden. Ik merk wel op dat deze regeling tot op heden niet is toegepast en dat in de Piranha-zaak waarin hierop wel werd aangestuurd, de AIVD heeft geweigerd mee te werken aan een afgeschermd getuigenverhoor.32
6. Hoe nu verder? Het is evident dat ambtsberichten van de AIVD een belangrijke schakel vormen in de strafrechtelijk aanpak van jihadisme. Het is een kerntaak van de AIVD om onderzoek te verrichten naar jihadisme en hiervan melding te doen aan het OM. In dit artikel heb ik duidelijk gemaakt dat er, ondanks het bestaan van interne en externe controlemechanismen, risico’s zijn verbonden aan het gebruikmaken van ambtsberichten in het strafproces. Dit betekent niet dat ambtsberichten van de AIVD niet meer zouden mogen worden gebruikt in het strafproces. Wel werp ik op dat, gelet op deze risico’s en de gevolgen die het verstrekken van een ambtsbericht aan het OM voor een burger kan hebben, kan worden gedacht aan het creëren van meer externe controle voorafgaand aan het verstrekken van een ambtsbericht aan het OM door de AIVD. Gedacht kan worden aan een voorafgaande betrouwbaarheids- en rechtmatigheidstoets door de al bestaande CTIVD. Dit is temeer van belang als wordt gerealiseerd dat het verstrekken van een ambtsbericht over jihadisme een impliciete vervolgingsplicht voor het OM met zich brengt. De informatie van de AIVD grijpt hierdoor direct en ingrijpend in in het leven van een mogelijk onschuldige burger. In het strafproces moeten de bestaande risico’s naar mijn smaak tot gevolg hebben dat strafvorderlijke actoren zoals de politie, de officier van justitie, de strafadvocaat en de strafrechter zich kritisch opstellen ten aanzien van de inhoud van het ambtsbericht. Op de schouders van deze actoren, en dan richt ik mij in eerste instantie tot de poli-
tie en de officier van justitie, rust een eigen verantwoordelijkheid om de betrouwbaarheid van deze informatie te verifiëren alvorens tot het toepassen van een strafvorderlijk dwangmiddel wordt overgegaan. Uitzonderingen daargelaten natuurlijk. De strafrechter heeft de belangrijke taak, mits daartoe uitgenodigd door de verdediging, om achteraf een oordeel uit te spreken over de rechtmatig-
heid van de inzet van dit dwangmiddel. Ten slotte kan er een noodzaak bestaan om in het strafproces de rechtmatigheid van de verkrijging van de in het ambtsbericht vervatte informatie te toetsen. Hiervoor zal wel een aanleiding moeten bestaan en bovendien bestaat hiertoe vrijwel uitsluitend een noodzaak als deze informatie mogelijk is verkregen in strijd met artikel 3 en/of artikel 6 EVRM.
26. Zie het Toezichtsrapport nr. 22a van de
organisatie waarbij het respecteren van
30. Zie in deze context EHRM 27 juni 2001,
32. Tot eind 2012 is de afgeschermde
CTIVD, te raadplegen via www.ctivd.nl.
mensenrechten naar alle waarschijnlijkheid
NJ 2002/102, m.nt. Schalken (Rodriguez
getuigenregeling niet toegepast. Zie hier-
27. Blackwater is een Amerikaans particulier
een marginale rol speelt. Kijkend naar dit
vs. Nederland), HR 5 september 2006, NJ
voor het rapport van het WODC uit het jaar
beveiligingsbedrijf, een particuliere militaire
voorbeeld is het denkbaar dat een Neder-
2007/336, m.nt. Schalken (Eik-zaak),
2012 getiteld ‘De Wet afgeschermde getui-
uitvoerder die onder andere beveiligingsta-
landse inlichtingendienst indirect gebruik
EHRM 5 februari 2008, NJ 2008/499, m.nt.
gen in de praktijk’, bijlage bij Kamerstukken
ken voor het Amerikaanse leger overnam in
maakt van informatie die een organisatie als
Schalken (Ramanauskas vs. Litouwen) en
II, 29754, 213. Het Amsterdamse hof dat
Irak en Afghanistan. Huurlingen dus. Het
Blackwater vergaart. Zie over de affaires
HR 5 oktober 2010, NJ 2011/169 m.nt.
na verwijzing door de Hoge Raad heeft
bedrijf komt onder andere in opspraak als in
rondom dit bedrijf meerdere artikelen in de
Schalken en EHRM 4 november 2010, appl.
geoordeeld over de Piranha-zaak komt in
2007 een aantal vluchtende Irakese burgers
The New York Times op de website www.
nr. 18757/06 (Bannikova vs. Rusland).
het tussenarrest van 21 december 2012 wel
wordt gedood door medewerkers van
nytimes.com.
31. Zie hiervoor EHRM 7 juli 1989, NJ
tot het oordeel dat meerdere afgeschermde
Blackwater. Voor deze bijdrage is echter een
28. Zie in dit verband Rb. Den Haag 21
1990/158 m.nt. EAA (Soering vs. Verenigd
getuigen moeten worden gehoord door de
andere affaire van belang. In 2009 brengt
oktober 2011,
Koninkrijk), EHRM 26 juni 1992, NJ
Rotterdamse R-C. Zie Hof Amsterdam 21
The New York Times namelijk naar buiten
ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8829.
1995/258 m.nt. Knigge (Drozd vs. Frankrijk
december 2012,
dat de Amerikaanse inlichtingendienst CIA
29. De Hoge Raad verwoordt dit ook nage-
en Spanje), HR 5 oktober 2010, NJ 2011/169
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY9310. De AIVD
het bedrijf inhuurt om terroristen te liquide-
noeg letterlijk zo in zijn standaardarrest in
m.nt. Schalken en een soortgelijke overwe-
verleent hieraan echter geen medewerking.
ren. De CIA besteedt hiermee dergelijk dirty
de Eik-zaak. Zie Hoge Raad 5 september
ging zit ingeblikt in HR 5 september 2006, NJ
Zie Hof Amsterdam 25 maart 2014,
work uit aan een private organisatie. Een
2006, NJ 2007/336, m.nt. Schalken.
2007/336, m.nt. Schalken (Eik-zaak).
ECLI:NL:GHAMS:2014:915.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2639
Opinie
1906
De contra-terroristische bril Michiel Pestman1
We zijn in oorlog. Met de Islamitische Staat en ook met een gedachtegoed, een ‘extreme gewelddadige ideologie’, die in Nederland honderden aanhangers en vele sympathisanten zou tellen. Dit liet onze Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten in juni van dit jaar aan de Tweede Kamer weten. Maar we hoeven ons geen zorgen te maken, want onze minister doet er alles aan om te voorkomen dat die aanhangers en sympathisanten zich daadwerkelijk bij de Islamitische Staat kunnen aansluiten: ‘alle beschikbare middelen’ moeten volgens Opstelten worden aangewend om uitreis met dit doel te verhinderen. Waaraan hij toevoegt, in enigszins cryptische bewoordingen, dat het onderscheid tussen ‘softe en harde maatregelen’ irrelevant is en alleen het ‘resultaat telt’. Alles om onze rechtsstaat te beschermen. De nood is hoog want, zo is de gedachte, uitreizigers komen terug, gehersenspoeld in de ‘islamitische heilstaat’, en zullen dan als vanzelf in terroristisch geweld vervallen. Tikkende tijdbommen dus.
O
ver die maatregelen van Opstelten weten wij inmiddels meer. In het parlement presenteerde hij in augustus van dit jaar zijn ‘Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’. En in Huizen bracht hij het daags daarna in praktijk, toen de politie bij twee families binnenviel. In een bliksemactie arresteerde de politie toen de ouders; de kinderen uit beide families werden op initiatief van de Raad voor de kinderbescherming uit huis geplaatst; en de burgemeester trok alle paspoorten in. Dit allemaal naar aanleiding van een zogenaamd ambtsbericht van de AIVD, die had aangegeven over informatie te beschikken dat de families van plan waren zich op het grondgebied van de Islamitische Staat te vestigen. De families zitten inmiddels weer thuis in Huizen; de uithuisplaatsing van de kinderen is door de kinderrechter ongedaan gemaakt. Het was een storm in een glas water. Het optreden van de overheid in Huizen is illustratief voor de nieuwe daadkracht, waarbij de overheid niet terugdeinst voor het creatief inzetten van allerlei bevoegdheden. Het probleem is dat deze softe en harde maatregelen zich slecht verhouden tot dezelfde rechtsstaat die onze Minister van Veiligheid en Justitie juist met die maatregelen probeert te beschermen. Daarbij valt allereerst op dat de creatieve, terrorismebestrijdende overheid meer en meer afhankelijk wordt van onze inlichtingendiensten. Zonder de AIVD zou dezelfde overheid in terrorismeland volledig in het duister tasten. Terwijl sinds 2001 het aantal door de dienst uitgebrachte ambtsberichten explosief is gestegen, is de controle op het werk van de AIVD en de door haar verstrekte informatie nog steeds minimaal. Wij kennen weliswaar de Commissie van Toezicht op
2640
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, een commissie die binnen een beperkt mandaat haar best doet, maar het is nog steeds zo dat de AIVD vooral zichzelf controleert. Een rechter komt er nog steeds niet aan te pas; alleen voor het openmaken van brieven heeft de dienst toestemming van de Rechtbank in Den Haag nodig. Maar welke terrorist stuurt vandaag de dag nog brieven? Waarom geldt deze eis eigenlijk niet voor álle bevoegdheden van de AIVD? Is het openmaken van brieven een grotere inbreuk op de privacy dan bijvoorbeeld het plaatsen van opnameapparatuur in een woning? Juist in een tijd waarin de afhankelijkheid van onze inlichtingendiensten toeneemt, zouden wij de controle op die diensten moeten vergroten. Maar de schoen wringt op nog een andere plek, met name omdat de overheid bevoegdheden dreigt in te zetten voor een doel waarvoor ze eigenlijk niet in het leven zijn geroepen. Dit is ook in Huizen gebleken. Zo zouden wij ons kunnen afvragen waarom de AIVD in Huizen de Raad voor kinderbescherming inschakelde. Behoort het welzijn van kinderen ook tot het takenpakket van de dienst? Was de nationale veiligheid hier in het geding? En heeft de Raad voor de kinderbescherming in Huizen eigenlijk wel in het belang van de kinderen gehandeld? Heeft de Raad zich niet gewoon door de dienst laten gebruiken en het belang van de nationale veiligheid, als die al in het geding was, laten prevaleren boven dat van die kinderen? Ook het Openbaar Ministerie zou zich de gewetensvraag mogen stellen. Was het optreden in Huizen nu echt ingegeven door de wens strafrechtelijk in te grijpen? Of heeft ook de officier van justitie zich hier voor het karretje van de AIVD laten spannen? Het heeft er alle schijn van dat het Openbaar Ministerie zich op glad ijs heeft begeven. Onze nationale terrorisme-expert Edwin Bakker ziet in dit glad ijs geen onoverkomelijke problemen. In een interview met NRC Handelsblad liet hij onlangs optekenen dat op het optreden van justitie in Huizen weinig viel aan te merken, in zijn ogen althans: ‘we moeten ingrijpen, verstoren’. De overheid moet niet bang zijn harde maatregelen te nemen, ook als er geen bewijzen zijn: ‘door een juridische bril bekeken, lijkt het niet handig’. Maar door ‘een contraterroristische bril bekeken’ vond Bakker het ‘heel slim’. Wij leven in een tijd waarin rechtsstaat synoniem is geworden aan veiligheid. En het doel lijkt daarmee alle middelen te heiligen.
Auteur 1. Mr. M. Pestman is strafadvocaat bij Prak-
bij de verdediging van één van de genoem-
ken d’Oliveira in Amsterdam en betrokken
de families in Huizen.
Wetenschap
1907
Verheerlijking van terrorisme Een nieuwe kans? Marloes van Noorloos1
In deze bijdrage wordt vanuit de hedendaagse context rondom Syriëgangers een nieuw licht geworpen op de argumenten voor en tegen strafbaarstelling van terrorismeverheerlijking. De ervaringen uit Engeland en Wales, waar terrorismeverheerlijking sinds 2006 in de strafwet staat leren dat het delict weinig toegevoegde waarde heeft naast wetgeving over directe opruiing, terwijl het risico’s meebrengt voor de vrijheid om politieke ideeën te uiten. Het voorstel van CDA-fractieleider Buma om het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar te stellen vormt in de huidige context dan ook een disproportionele inbreuk op de uitingsvrijheid.
1. Introductie In de nasleep van een zomer waarin Islamitische Staat (IS) met veel geweld een kalifaat vestigde in delen van in Irak en Syrië – in Nederland gepaard gaand met discussies over demonstraties, vlaggen en het ‘liken’ van onthoofdingsfilmpjes – stelde CDA-fractieleider Buma eind augustus voor om het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar te stellen.2 Maar het kabinet ziet zo’n strafbaarstelling niet zitten. Volgens het Actieprogramma Jihadisme, dat op 29 augustus jl. werd gepresenteerd, kan het verheerlijken van gewelddadige strijd al met het bestaande juridische instrumentarium worden aangepakt.3 Bovendien is de vraag of zo’n brede strafbaarstelling wenselijk is: ‘we hebben geen gedachtepolitie’, aldus Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten.4 Het CDA-plan is niet nieuw. Al in 2005, na de moord op Theo van Gogh die Nederland op brute wijze confronteerde met de ‘homegrown terrorist’, kwam minister Donner met het idee om verheerlijking van terrorisme in de strafwet op te nemen.5 Het initiatief kreeg destijds weinig steun en verdween snel weer in een la. Ook in het huidige debat over radicalisering en ‘foreign fighters’ lijkt het voorstel een stille dood te sterven. Toch is de hedendaagse context een hele andere dan die van 2005. De AIVD waarschuwde in juni jl. dat de jihadistische beweging in Neder-
land vanaf 2011 enorm aan kracht heeft gewonnen, onder meer door de opkomst van Syrië als nieuw strijdtoneel. Sociale media spelen in dat proces een belangrijke rol.6 In deze bijdrage werp ik vanuit die hedendaagse context rondom Syriëgangers een nieuw licht op de argumenten voor en tegen strafbaarstelling van terrorismeverheerlijking. Daarin neem ik bovendien de ervaringen uit Engeland en Wales (hierna: Engeland) mee: daar staat terrorismeverheerlijking sinds 2006 in de strafwet. De praktijkervaring uit Engeland leert dat het delict weinig toegevoegde waarde heeft naast wetgeving over directe opruiing, terwijl het risico’s meebrengt voor de vrijheid om politieke ideeën te uiten. Buma’s voorstel vormt ook in de huidige context een disproportionele inbreuk op de uitingsvrijheid.
2. Engeland en Wales Sectie 1 van de Terrorism Act 2006 stelt strafbaar het publiceren van een uitlating ‘likely to be understood by some or all of the members of the public to whom it is published as a direct or indirect encouragement or other inducement to them to the commission, preparation or instigation of acts of terrorism’. ‘Indirect encouragement’ kan onder meer verheerlijking van terrorisme inhouden: ‘statements which glorify the commission or preparation
Auteur
van jihadisme sprak Buma over het ‘verheerlij-
actieprogramma-integrale-aanpak-jihadis-
ernstige misdrijven en ontzetting van de
1. Mr. dr. L.A. van Noorloos is universitair
ken van geweld en terreur’: Handelingen II
me.html.
uitoefening van bepaalde beroepen, memorie
docent straf(proces)recht aan de Universi-
2013/14, 4 september 2014, p. 105-2-3.
4. NOS Journaal 21 augustus 2014.
van toelichting, 12 juli 2005, www.burojan-
teit van Tilburg.
3. Actieprogramma Integrale Aanpak Jiha-
5. Voorstel van Wet tot wijziging van het
sen.nl/terrorisme/apologie/apologiewet.pdf.
disme, 29 augustus 2014, www.rijksover-
Wetboek van Strafrecht in verband met de
6. Transformatie van het jihadisme in
Noten
heid.nl/documenten-en-publicaties/rappor-
strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoe-
Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe
2. In het Tweede Kamerdebat over de aanpak
ten/2014/08/30/
lijking, bagatellisering en ontkenning van zeer
slagkracht, Den Haag: AIVD 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2641
Wetenschap
Het gaat dan niet meer primair om het tegengaan van uitlatingen omdat ze wellicht tot geweld kunnen leiden, maar om de aanstoot die mensen aan zulke uitingen nemen (whether in the past, future or generally) of such acts or offences and from which members of the public could reasonably be expected to infer that what is being glorified is being glorified as conduct that should be emulated by them in existing circumstances’ (s. 1(3)). Onder verheerlijking valt onder meer ‘any form of praise or celebration’ (s. 20(2)). ‘How a statement is likely to be understood’ hangt af van de context en de omstandigheden, zoals de wijze van publiceren. Het moet waarschijnlijk zijn dat mensen erdoor kunnen worden aangemoedigd; kritische discussie, of het geven van verklaringen voor terroristisch geweld, is niet voldoende.7 De aanklager hoeft niet te bewijzen dat personen door een uitlating daadwerkelijk zijn aangemoedigd om een terroristisch misdrijf te plegen. De verdachte moet opzet hebben op het aanmoedigen van mensen tot terrorisme, of moet ten minste kennis hebben gehad van het serieuze risico dat mensen daartoe aangemoedigd zouden worden.8 Vervolging mag pas plaatsvinden na toestemming door de Director of Public Prosecutions. Het strafbaar stellen van verheerlijking was een verkiezingsbelofte die de Labour-partij had gedaan na de aanslagen op de Londense metro. Zo’n verbod was bedoeld ‘to deal with those who (…) contribute to the creation of a climate in which impressionable people might believe that terrorism was acceptable.’9 Aanleiding voor de nieuwe wetgeving vormde dus de wens om radicalisering in een vroeg stadium te beteugelen, al speelde ook een rol dat familieleden van slachtoffers en het grote publiek het openlijk verheerlijken van de aanslagen zeer aanstootgevend zouden kunnen vinden. Weliswaar was opruiing tot terrorisme al verboden onder het Engelse recht, dat gold volgens de wetgever slechts voor directe opruiing tot specifieke daden. Wel strafbaar zou zijn de uitspraak ‘Please will you go and blow up a tube train on July 7 in London?’, maar niet ‘We encourage everybody to go and blow up tube trains’.10 De wet stuitte in Engeland op veel kritiek – het zou een schending zijn van de vrijheid van meningsuiting, vooral omdat de term ‘verheerlijking’ zo onbepaald is. Uitingen van begrip en sympathie met de achterliggende doelen van organisaties – zoals steun aan oppositiebewegingen tegen dictatoriale regimes – zou ook strafbaar kunnen worden, al beweerde de Home Secretary dat ‘explaining or understanding’ iets anders is dan ‘glorifying’.11 Anno 2014 is de wet ongewijzigd. Uit die acht jaar zijn veertien veroordelingen en één vrijspraak bekend wegens verheerlijking van terrorisme.12 Veel uitlatingen die tot veroordelingen hebben geleid, zijn gevallen die ook met gemak onder (directe) opruiing tot geweld geschaard hadden kunnen worden – zoals het uiteenzetten van plannen om politici als Tony Blair en Gordon Brown te elimineren.13 14 Bij sommige zaken is het direct opruiende effect
2642
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
minder duidelijk en is de vraag of mensen door een uitlating daadwerkelijk kunnen worden aangemoedigd om terroristisch geweld te plegen. Zoals bij de uitlatingen van Barnes en Dawson, die filmpjes van de moord op de Britse soldaat Fusilier Lee Rigby op YouTube plaatsten met instemmend commentaar.15 In die zaak viel de rechter vooral over de extreme ‘offensiveness’ van de video’s voor de familie van de vermoorde soldaat – het gaat dan niet meer primair om het tegengaan van uitlatingen omdat ze wellicht tot geweld kunnen leiden, maar om de aanstoot die mensen aan zulke uitingen nemen. De zaak Faraz16 roept vooral vragen op over de vrijheid om politieke grieven te uiten: is het bezit van een DVD over het leven van Malcolm X, gecombineerd met interviews met de familieleden van jongens die in Afghanistan en Israël hebben gevochten, daadwerkelijk een aanmoediging van terrorisme? Of de documentaire 21st Century Crusaders over het lijden van moslims, met daarbij een interview waarin Al-Qaeda’s daden worden goedgepraat? Waar ligt de grens tussen politiek-theoretische beschouwingen over onrecht, en het bejubelen van geweld uit het verleden – wanneer wordt het risico te groot dat zo’n uitlating vandaag de dag nieuw geweld aanwakkert? Volgens de Engelse rechter ging het hier inderdaad om strafbare verheerlijking: het hof was snel klaar met verdachte’s beroep op artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting). Het enkele feit dat een uitlating ook politieke of religieuze ideeën bevat, doet niet af aan de strafbaarheid, aldus het hof.17 18 Een ander punt van zorg is dat de brede definitie van terrorisme in het Engelse recht doorwerkt in het verheerlijkingsdelict, wat leidt tot rechtsonzekerheid. In de zaak Gül voerde de verdachte aan slechts geweld uit legitieme zelfverdediging tegen buitenlandse invasies te verheerlijken – maar ook al zou er sprake zijn van ‘activities by the victims of oppression abroad’, oordeelde het Hooggerechtshof, dan nog steeds kan verheerlijking strafbaar zijn.19 De uitlatingen van de Russische zakenman Boris Berezovsky tegenover The Guardian – ‘er is geweld nodig om het regime van Poetin omver te werpen/er is een nieuwe Russische revolutie nodig’20 – leidden echter niet tot vervolging voor verheerlijking van terrorisme. Volgens de aanklagers leek Berezovsky in de context van het gehele interview voornamelijk op niet-gewelddadige revoluties te doelen.21 Regelmatig worden uitlatingen die verheerlijking van terrorisme zouden kunnen inhouden, aangepakt via andere misdrijven (die reeds bestonden vóór 2006) in plaats van het verheerlijkingsdelict.22 Onder het 19e-eeuwse delict ‘soliciting murder’23 kon de imam Abdullah El-Faisal in 2004 worden veroordeeld voor uitspraken als ‘The way forward can never be the ballot. The way forward is the bullet’.24 Ook worden sommige uitlatingen wel vervolgd onder de haatzaaiwetgeving, als tevens wordt aange-
zet tot haat of geweld tegen bevolkingsgroepen.25 Soms wordt het verheerlijkingsdelict ook wel gebruikt samen met het verbod op het bezit van informatie ‘likely to be useful to a person committing or preparing an act of terrorism’ (s. 58 Terrorism Act 2000).26 Dat artikel zorgde overigens voor discussie, toen de politie op basis van dat artikel een terrorismewetenschapper arresteerde voor het downloaden van vrij verkrijgbaar materiaal.27 Kortom: de meeste uitlatingen die tot veroordelingen hebben geleid, zijn gevallen die ook met gemak onder (directe) opruiing tot geweld of andere bestaande delicten geschaard kunnen worden – daarvoor was een nieuw verheerlijkingsdelict niet nodig.28 De zaken waarin het puur gaat om verheerlijking, zonder een duidelijk opruiend element, zijn op hun beurt problematisch in het licht van de vrijheid van meningsuiting – zeker met zo’n brede definitie van terrorisme. Dat kan leiden tot rechtsonzekerheid en tot een ‘chilling effect’ ten aanzien van het uiten van religieuspolitieke ideeën, maar ook van het politieke debat over de grenzen van legitiem verzet tegen onderdrukkende regimes. Ook ten aanzien van overduidelijk illegitiem geweld is zo’n ‘chilling effect’ nog steeds een risico. Zo waarschuwde de Engelse politie onlangs dat het bekijken (!) en verspreiden van de onthoofdingsvideo van James Foley onder de antiterrorismewetgeving (waarschijnlijk is daar ook het verheerlijkingsdelict mee bedoeld29) zou kunnen vallen.30 Dat is juridisch gezien dubieus – het bekijken of verspreiden van zo’n filmpje is zeker niet automatisch een verheerlijking van de onthoofding – maar juist daarom illustreert dit voorbeeld zo goed wat het gevaar is van het gebruik van zo’n onbepaald delict: de handhavende autoriteiten zijn zelf in dubio over wat er precies onder valt, en het publiek eens te meer. Diezelfde autoriteiten kunnen tevens internetpro-
viders verplichten om content die onder de verheerlijkingswet valt te verwijderen.31 De onafhankelijke reviewer die elk jaar rapporteert over anti-terrorismewetgeving is kritisch over het verheerlijkingsdelict, maar vindt dat in de vervolgingspraktijk en in de rechtspraak verstandig met de delicten wordt omgesprongen.32 Het Human Rights Committee van de VN
De handhavende autoriteiten zijn zelf in dubio over wat er precies onder valt, en het publiek eens te meer heeft de Engelse verheerlijkingswet bekritiseerd vanwege zijn ‘broad and vague terms’: het comité beveelt aan om de wet te wijzigen omdat de huidige wet tot disproportionele inbreuken op de vrijheid van meningsuiting zou kunnen leiden.33
3. Nederland 3.1. Twee voorstellen: 2005 en 2014 In 2005 stelde minister Donner voor om strafbaar te stellen het verheerlijken, vergoelijken, bagatelliseren of ontkennen van terrorisme en van grootschalige internationale misdrijven (genocide, oorlogsmisdrijven, misdaden
7. EWCA Crim 2820, 2012, (R vs. Faraz),
S.A. Marchand, ‘An ambiguous response to
apr/13/topstories3.russia.
nal offence under terrorism law?’, Financial
par. 99.
a real threat: criminalizing the glorification
21. www.cps.gov.uk/news/latest_
Times blog, 21 augustus 2014, http://
8. EWCA Crim 2820, 2012, (R vs. Faraz),
of terrorism in Britain’, George Washington
news/138_07/index.html.
blogs.ft.com/david-allen-
par. 99.
International Law Review 2010, p. 123-
22. Zie S. Chehani Ekaratne, ‘Redundant
green/2014/08/21/is-viewing-a-video-a-
9. HC deb vol. 438, 26 oktober 2005, col.
157, p. 148.
restriction: the U.K.’s offense of glorifying
criminal-offence-under-terrorism-law/.
334.
13. Kanmi and Iqbal, www.cps.gov.uk/
terrorism’, Harvard human rights journal
30. ‘Police warn sharing James Foley killing
10. Joint Committee On Human Rights,
publications/prosecution/ctd_2010.
2010, p. 205-221.
video is a crime’, The Guardian 20 augustus
Counter-terrorism policy and human rights:
html#a04.
23. Sectie 4 Offences Against the Person
2014, www.theguardian.com/uk-
Terrorism Bill and related matters, Third
14. Zie ook Hodges, www.cps.gov.uk/
Act 1861.
news/2014/aug/20/police-warn-james-
Report 2005-06, p. 17.
publications/prosecution/ctd_2008.html;
24. EWCA Crim 456, 2004, (R vs. El Faisal).
foley-video-crime-social-media.
11. Joint Committee On Human Rights
Roma, www.cps.gov.uk/publications/prose-
25. EWCA Crim 456, 2004, (R vs. El Faisal);
31. Sectie 3 Terrorism Act 2006.
2005-06 (noot 10), p. 18.
cution/ctd_2009.html#a14; Hannington,
EWCA Crim 2692, 2007, (R vs. Javed);,
32. Report of the Independent Reviewer
12. Gezocht via het British and Irish Legal
www.cps.gov.uk/news/latest_
[2006] EWCA Crim 2918, 2006, (R vs. Abu
2011 (noot 27), 2012 (https://terrorismle-
Information Institute (BAILII) op case law
news/124_10/index.html.
Hamza).
gislationreviewer.independent. gov.uk/
England & Wales/Court of Appeal Criminal
15. http://cps.gov.uk/news/latest_news/
26. EWCA Crim 2751, UN doc, 2011, (R vs.
wp-content/uploads/2013/07/Report-on-
Division en Supreme Court; via de jaarover-
royal_barnes_jailed_for_inciting_terrorism_
Terence Roy Brown).
the-Terrorism-Acts-in-2012-FINAL_WEB1.
zichten van de Counter-Terrorism Divison
overseas/index.html; www.huffingtonpost.
27. Report of the Independent Reviewer on
pdf), en 2013 (https://terrorismlegislation-
van de Crown Prosecution Service, www.
co.uk/2014/03/14/royal-barnes-youtube-
the operation of the Terrorism Act 2000 and
reviewer.independent.gov.uk/the-terrorism-
cps.gov.uk/publications/prosecution/ctd.
lee-rigby_n_4965490.html.
of part 1 of the Terrorism Act 2006, 2011,
acts-in-2013-july-2014/).
html; de rapporten van de Independent
16. EWCA Crim 2820, 2012, (R vs. Faraz).
www.gov.uk/government/publications/
33. Human Rights Committee, Concluding
Reviewer of Terrorism Legislation (https://
17. EWCA Crim 2820, 2012, (R vs. Faraz),
the-terrorism-acts-in-2011-report-of-the-
observations United Kingdom, 30 juli 2008,
terrorismlegislationreviewer.independent.
par. 112-113.
independent-reviewer, p. 355. Zie ook
CCPR/C/GBR/CO/6, par. 26.
gov.uk/) en aan de hand van literatuur. De
18. Zie over art. 10 EVRM ook EWCA Crim
EHRM, 14 juni 2011, appl.nr. 48278/09,
vrijspraak betreft Trevor Brooks (ook wel
2751, 2011, (R vs. Terence Roy Brown),
(Jobe vs. Verenigd Koninkrijk).
bekend als Abu Izzadeen): www.cps.gov.
par. 23, gevonden in R vs. Faraz, par. 111.
28. Zie ook Chehani Ekaratne 2010 (noot
uk/publications/prosecution/ctd_2008.html
19. UKSC 64, 2013, (R vs. Gül).
22), p. 211.
(onder ‘Saleem and others’), zie hierover
20. www.theguardian.com/world/2007/
29. D.A. Green, ‘Is viewing a video a crimi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2643
Wetenschap
Still image taken from an undated recruitment video for the Islamic State in Iraq and the Levant (Isil) uploaded to a social media website
ken – al zal de rechter zich daarbij ook aan artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR moeten houden.41 Opruiing betekent het aansporen van of aanzetten tot strafbare feiten of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag (niet is vereist dat datgene waartoe wordt opgeruid daadwerkelijk plaatsvindt). Het moet gaan om rechtsreeks aansporen, maar afhankelijk van de context en strekking kunnen ook meer indirecte vormen van opruiing, zoals in voorwaardelijke zin of in vragende vorm, er onder vallen.42 Zelfs het uiten van hoge morele waardering voor een handeling kan volgens vooroorlogse rechtspraak soms opruiing opleveren.43 Dan zal zo’n uitlating echter wel geschikt moeten zijn om aan te zetten tot toekomstig geweld. Wanneer uitlatingen gericht zijn tegen bijvoorbeeld etnische of religieuze groepen (inclusief meerderheidsgroepen zoals ‘ongelovigen’44) kan ook artikel 137d Sr – aanzetten tot haat, discriminatie of geweld – worden ingezet.
on June 19, 2014. – Reuters pic, June 21, 2014
tegen de menselijkheid), ‘welke verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering of ontkenning, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, de openbare orde ernstig verstoort of kan verstoren’.34 Het voorstel stuitte op veel kritiek – het zou te vaag zijn en een te grote inbreuk op de vrijheid van meningsuiting35 - en werd al snel ingetrokken. De regering stelde zich later op het standpunt dat ‘het draagvlak voor strafbaarstelling van “apologie” in de rechtspraktijk niet groot is en dat het lastig is eventuele strafbaarstelling zodanig vorm te geven dat deze voldoende precies is zowel voor de rechtsgenoten als voor de rechtspraktijk, EVRM-proof is, voldoet aan het legaliteitsvereiste en ook nog relevante toegevoegde waarde heeft.’36 Het delict opruiing (artikel 131 Sr) is bovendien voldoende om aan internationale verplichtingen37 te voldoen. Met het oplaaien van een nieuw debat over terrorismebestrijding in het kader van de jihadistische strijd in Syrië en Irak, probeert CDA-leider Buma nu opnieuw een strafbaarstelling van verheerlijking van geweld in het wetboek te krijgen. Gezien de context van het debat lijkt het te gaan om terroristisch geweld;38 in het vervolg wordt dan ook de terminologie ‘verheerlijking van terrorisme’ gebruikt. Volgens de politicus zijn deze uitlatingen een ‘gif voor onze samenleving’: ‘[j]ongeren die gruweldaden tegen onschuldige mensen verheerlijken, zagen aan de fundamenten van onze beschaving. Voor hen is de vrijheid van meningsuiting een opmaat tot geweld.’39 3.2. De huidige wetgeving De argumentatie van Buma suggereert een zeker causaal verband tussen uitlatingen en gewelddadige consequenties die daarop kunnen volgen: de ratio voor een verbod zou dan zijn om terroristische aanslagen te voorkomen (waaronder ook zou kunnen vallen het voorkomen dat mensen naar Syrië willen afreizen om zich bij een gewelddadige groep aan te sluiten). De vraag is of verheerlijking van terrorisme daadwerkelijk deze gevaren in het leven roept, en wel in zo’n mate dat een speciale wet nodig is naast artikel 131 (opruiing) en andere delicten zoals werven voor de gewapende strijd (artikel 205 Sr). Het delict opruiing wordt niet vaak toegepast,40 maar kan ook worden gebruikt om minder directe uitlatingen aan te pak-
2644
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
4. Verheerlijking van terrorisme in de hedendaagse context 4.1. Syriëgangers en sociale media Met de opkomst van ‘Syriëgangers’ is wel degelijk iets belangrijks veranderd sinds 2005. Het risico dat teruggekeerde uitreizigers, inmiddels geradicaliseerd, in Nederland aanslagen zullen plegen is reëel en heeft ervoor gezorgd dat het dreigingsniveau volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in maart 2013 is verhoogd naar substantieel.45 Volgens de AIVD is de jihadistische beweging in Nederland, nadat die aanvankelijk sterk verzwakt was, sinds 2011 weer flink in opkomst.46 De strijd tegen Assad in Syrië is daarvoor een van de aanjagers geweest. Wat de huidige jihadistische beweging onderscheidt van de situatie in het vorige decennium is de rol
Wat de huidige jihadistische beweging onderscheidt van de situatie in het vorige decennium is de rol die sociale media spelen die sociale media spelen. Een aantal jaar geleden stelden experts nog dat ‘the internet can play a role in radicalisation, but that so far it has not been the principal driver of the process’,47 want directe sociale relaties zijn het allerbelangrijkst in het proces dat iemand uiteindelijk overtuigt om geweld te gebruiken. In de recente opleving van de jihadistische beweging lijkt het internet (en dan met name sociale media) juist wel een factor van groot belang te zijn,48 al wordt dat niet bevestigd in recent exploratief onderzoek naar Nederlandse uitreizigers.49 Groepen als de Hofstadgroep communiceerden nog vooral via besloten netwerken; sinds enkele jaren is de jihadistische beweging op straat, in demonstraties, steeds openlijker actief gewor-
den en wordt de jihadistische boodschap openlijk verspreid via Facebook, Twitter en Youtube en via steeds professionelere websites. De kans om met jihadisme in aanraking te komen is dan ook toegenomen. De communicatie is veel horizontaler geworden: waar bijvoorbeeld Al-Qaeda zijn boodschap nog ‘top-down’ richting sympathisanten stuurde, posten strijders in Syrië nu direct verhalen en filmpjes over hun ervaringen, waarbij jongeren in het westen direct persoonlijk contact hebben met de strijders. Zo overtuigen ze elkaar dat de jihad ‘cool’ is; de filmpjes worden duizenden keren ge-‘liked’.50 Toch is ook heimelijke communicatie nog steeds belangrijk voor jihadisten: ‘[c]ruciale informatie, bijvoorbeeld over identiteiten en bepaalde middelen van communicatie, of informatie waarvan zij vrezen dat die strafbaar is, proberen zij af te schermen’.51 Volgens de AIVD zijn tussen begin 2011 en maart 2014 meer dan honderdtwintig personen uitgereisd naar Syrië. Er zouden in Nederland enkele honderden aanhangers en enkele duizenden sympathisanten van de jihadistische beweging zijn. Soms gaat het om het actief uitwisselen van jihadistisch gedachtegoed; soms om meer passief sympathiseren.52 Het voorstel voor strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme richt zich niet alleen op actieve verspreiders van jihadistische propaganda, maar juist ook op de ‘likers’ van onthoofdingsfilmpjes en dergelijke: bij het uiteenzetten van zijn voorstel sprak Buma vooral zijn zorg uit over ‘de vlaggen van ISIS en (...) mensen die toejuichen dat hoofden worden afgehakt.’53 Het is inderdaad denkbaar dat al deze uitingen van steun, in samenhang bezien, invloed uitoefenen op de manier waarop sommige mensen aankijken tegen jihadistisch geweld: dat effect wordt wellicht nog versterkt doordat moslims die zich tegen jihadistische ideeën keren, online en offline worden afgekraakt of zelfs geïntimideerd.54 Toch is de vraag of een wet die deze groep collectief als crimineel bestempelt een proportionele inbreuk is op de vrijheid van meningsuiting.
4.2. Risico: het criminaliseren van het gehele terrorismedebat Er is weliswaar nog geen precieze formulering bekend van Buma’s plan, maar dat het nog steeds heel moeilijk is om verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen op een manier die voldoet aan het recht op vrijheid van meningsuiting en het legaliteitsbeginsel, is evident. Het strafbaar stellen van verheerlijking van terrorisme – waarmee zowel
De discussie ‘one man’s terrorist is another man’s freedom fighter’ is nog lang niet beslecht geweld in het verleden als potentieel toekomstig geweld wordt bedoeld – omvat een ongelooflijk scala aan uitlatingen die veelal politiek getint zullen zijn (terrorisme is immers bij uitstek politiek). Hoe te voorkomen dat sympathisanten van de politieke ideologie achter terroristische groepen – die zelf niet per se het geweld goedkeuren – door zo’n wet gecriminaliseerd worden (denk bijvoorbeeld aan de Palestijnse verzetsbeweging)? Stel dat het lukt zo’n wet te maken, dan is het nog steeds heel moeilijk om te zorgen dat de handhavende autoriteiten zich ook aan die scheidslijn houden (ook omdat die scheidslijn zelf natuurlijk niet zwart-wit is) en dat er geen ‘chilling effect’ van uitgaat op uitlatingen die niet strafbaar zijn. Dat werd al duidelijk uit de Engelse ervaringen. Bovendien houdt zulke wetgeving discussie tegen over de vraag in welke omstandigheden gewelddadige acties gerechtvaardigd zouden kunnen zijn tegen onder-
34. Voorstel van Wet 2005 (noot 5).
39. ‘Buma: verheerlijken van geweld is gif
ECLI:NL:HR:2010:BK5196.
2013; M. van San, De Nederlandse Syri-
35. Advies Raad voor de rechtspraak, www.
voor onze samenleving’, 4 september 2014,
45. NCTV, Actueel dreigingsniveau, www.
egangers. ‘Kanonnenvlees’ of ‘helden van
burojansen.nl/terrorisme/apologie/advie-
www.cda.nl/actueel/toon/buma-verheerlij-
nctv.nl/onderwerpen/tb/dtn/actueeldrei-
de Lage Landen’?’, Utrecht: Forum 2014; B.
verheerlijkingrvr.pdf; C. Brants, ‘Glorifying
ken-van-geweld-is-gif-voor-onze-samenle-
gingsniveau/.
de Graaf, ‘De vlam van het verzet. Neder-
terrorism’, in: M.L.P. Loenen & J.E. Gold-
ving-kopie-1/.
46. AIVD 2014 (noot 6).
landse strijders in het buitenland, vroeger
schmidt, Religious pluralism and human
40. Voorbeelden: Rb. Rotterdam 23 oktober
47. T. Stevens & P.R. Neumann, Countering
en nu’ (Anton de Kom-lezing), 19 juni
rights in Europe: Where to draw the line?,
2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8266; Rb.
online radicalisation: a strategy for action,
2014, www.verzetsmuseum.org/uploads/
Antwerpen/Oxford: Intersentia 2007; E.J.
Middelburg 14 februari 2005,
London: International Centre for the Study
media_items/de-vlam-van-het-verzet-
Dommering, ‘Strafbare verheerlijking’, NJB
ECLI:NL:RBMID:2005:AS5730.
of Radicalisation and Political Violence,
nederlandse-strijders-in-het-buitenland-
2005 afl. 32, p. 1693-1696; R. Vennix,
41. M. van Noorloos, ‘De ‘Hofstadgroep’
2009.
vroeger-en-nu.original.docx.
‘Wetsvoorstel verheerlijken van terrorisme:
voor het Haagse hof: over de vrijheid van
48. AIVD 2014 (noot 6); J.A. Carter, S.
51. AIVD (noot 6), p. 19.
niet effectief en niet nodig’, NJCM-bulletin
radicale uitingen in het publieke debat’ DD
Maher & P.R. Neumann, #Greenbirds: Mea-
52. Zie ook Kamerstukken II 2013/14,
2005/30, afl. 8, p. 1085-1090.
2008, afl. 5, p. 475-498.
suring importance and influence in Syrian
27925, 493: de minister stelt dat het sym-
36. Kamerstukken II 2007/08, 31422
42. A.L.J. Janssens & A.J. Nieuwenhuis,
foreign fighter networks, London: Internati-
pathiseren met een terroristische organisatie
(R1953), 3.
Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.
onal Centre for the Study of Radicalisation
niet strafbaar is.
37. RvE Verdrag ter Voorkoming van Terro-
198-199.
and Political Violence, 2014.
53. Handelingen II 2013/14, 4 september
risme, CETS nr. 196; EU-Kaderbesluit
43. J.W. Fokkens, in: T.H. Noyon, G.E. Lan-
49. D. Weggemans, E. Bakker & P. Grol,
2014, p. 105-2-4.
2008/919/JBZ van de Raad van 28 novem-
gemeijer & J. Remmelink (eds.), Het wet-
‘Who are they and why do they go? The
54. Van San (noot 50), p. 17; AIVD (noot
ber 2008 tot wijziging van Kaderbesluit
boek van strafrecht (losbladig), 2010, art.
radicalization and preparatory processes of
6), p. 56.
2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding,
131, nr. 1, verwijzend naar HR 26 juni
Dutch Jihadist foreign fighters’, Perspectives on terrorism, 2014, vol 8, nr. 4, p. 100-110.
L330/21.
1916, NJ 1916, p. 703 en HR 5 februari
38. Handelingen II 2013/14, 4 september
1934, NJ 1934, p. 620.
50. J. Groen, ‘“Popjihad” trekt jonge mos-
2014, p. 105-2-3.
44. HR 2 februari 2010,
lims aan’, De Volkskrant, 26 november
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2645
Wetenschap
drukkende regimes. Aanvankelijk gingen veel uitreizigers naar Syrië vanuit idealistische overwegingen om de bevolking te beschermen tegen dictator Assad. Deze idealistische strijders maken nu niet meer de hoofdmoot uit,55 maar het punt is nog steeds dat door verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen deze discussie als geheel dreigt te worden gecriminaliseerd. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van ex-commandant Peter van Uhm, die aangaf respect te hebben voor Syriëgangers die uit idealisme zijn gaan strijden;56 begin 2013 vond 73% van
Een consequente toepassing van Buma’s visie betekent het einde van de SGP de Nederlandse moslims dat Syriëgangers helden zijn (het dominante idee in het publieke debat was toen nog vooral dat van oppositie tegen een dictator).57 Ook strafbaar zou dan zijn Nelson Mandela’s autobiografie, waarin hij uitlegt waarom hij op een bepaald moment overging van niet-gewelddadig naar gewelddadig verzet tegen het Apartheidsregime. De discussie ‘one man’s terrorist is another man’s freedom fighter’ is nog lang niet beslecht – terrorisme is een betwist concept en de zoektocht naar een adequate definitie gaat onverminderd door.58 Dat betekent dat we ons met strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme op glad ijs begeven: zo’n verbod beperkt juist de discussie over wat terrorisme is. 4.3. Gaat het om geweld of om ideologie? IS vormt een van de jihadistische bewegingen in het Midden-Oosten die zich tot doel stelt het oprichten van een kalifaat, een staat gestoeld op islamitische principes. In dit verband is het belangrijk onderscheid te maken tussen ‘jihadistische ideologie’, ‘jihadistisch terrorisme’ en ‘islamistische ideologie’. Het propageren (en dus ook verheerlijken) van geweld is een inherent onderdeel van de jihadistische ideologieën. Deze ideologieën zijn een combinatie van islamistische ideologieën (die de islam als allesomvattend politiek en sociaal systeem propageren) met het idee van gewelddadige ‘jihad’ (een gewapende strijd om de islam te verdedigen tegen vijanden).59 Jihadistisch terrorisme is het daadwerkelijk gebruik van (of de voorbereiding van of dreiging met) terroristisch geweld om de bovenstaande doelen te bereiken. Is een verheerlijkingswet bedoeld om slechts diegenen aan te pakken die het doel van een islamitische staat met geweld willen bereiken? Of wil Buma ook islamistische ideologieën (het politieke streven naar een kalifaat) op zichzelf verbieden – vanuit het idee dat onze democratie zich ‘militant’ moet tonen ten opzichte van groepen die streven naar een niet-democratische staat? Dat laatste lijkt het geval te zijn: Buma gaf onlangs in de uitzending van Pauw aan niet in debat te willen met Okay Pala, de Nederlandse woordvoerder van de groepering Hizb utTahrir die streeft naar een kalifaat, omdat hij volgens
2646
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Buma geweld zou verheerlijken.60 Pala stelt weliswaar dat hij niet voor geweld is (dat is ook de officiële positie van Hizb ut-Tahrir), maar dat is volgens Buma moeilijk te geloven: we weten precies wat er in de hoofden van mensen als Pala omgaat, aldus de politicus. Buma stelt bovendien dat ‘partijen die de democratie en rechtsstaat omver willen werpen, en de Sharia willen invoeren, moeten worden verboden.’61 Het idee achter Buma’s voorstel lijkt dus inderdaad te zijn om niet alleen openlijk gewelddadige groepen en sprekers aan te pakken; het verbod is gericht op het uitbannen van ideologieën die tegen democratie en fundamentele rechten ingaan. Dat zou betekenen dat ook de volgende uitlating strafbaar wordt, en de bijbehorende partij verboden: ‘[Wij streven] naar een regering van ons volk geheel op de grondslag van de in de Heilige Schrift geopenbaarde ordening Gods. Zij belijdt mitsdien het absoluut gezag van Gods Woord (...) over alle terreinen des levens en derhalve mede over het terrein van het staatkundige en maatschappelijke leven. De wetgeving dient te zijn gegrond op de Goddelijke Wet’. Kortom: een consequente toepassing van Buma’s visie betekent het einde van de SGP.62 Natuurlijk is de SGP op geen enkele wijze verbonden met geweld zoals veel voorstanders van een kalifaat in het Midden-Oosten dat wel zijn, toch illustreert deze uitspraak het gevaar van een wet die het uiten van een religieus-politieke ideologie wil criminaliseren. Radicale ideeën, bijvoorbeeld over de verhouding tussen geloof en staat, worden vaak beschouwd als het voorstadium dat uiteindelijk tot geweld zal leiden – maar gelukkig komt het meestal niet zo ver.63 Wel waarschuwde de AIVD onlangs dat het verschil tussen de stromingen binnen het salafisme (een fundamentalistische stroming binnen de islam) die wel en niet geweld propageren om een maatschappij gebaseerd op de zuivere islam te bereiken (‘jihad’ vs. ‘dawa’), steeds kleiner wordt: onafhankelijke dawa-predikers leunen steeds meer tegen het jihadisme aan en binnen de dawa-beweging bestaat ambivalentie over het deelnemen aan de jihad in Syrië. Volgens de AIVD is het gevolg dat ‘het Nederlandse dawa-salafisme veel minder dan een aantal jaren geleden een buffer vormt tegen het jihadisme en weer sterker een kweekvijver ervoor is geworden’.64 Daar staat tegenover dat het aanpakken van zo’n brede categorie aan uitlatingen de grieven die mensen hebben (bijvoorbeeld over de westerse invloed in de islamitische wereld) juist kan aanwakkeren.65 Bovendien blijft de vraag of het ‘kweekvijver’-risico groot genoeg is, en het causaal verband tussen uitlating en mogelijk geweld sterk genoeg, om zo’n brede strafrechtelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting en religie te rechtvaardigen. 4.4. Uitingsdelict of gedachtepolitie? In de Tweede Kamer omschreef Buma het verheerlijken van terrorisme als ‘het oproepen zonder het uit te spreken’;66 ook in het debat bij Pauw gaf hij aan dat het gaat om ‘wat er in de hoofden van mensen omgaat’ en niet alleen om wat zij letterlijk zeggen. In dat licht is het niet zo vreemd dat andere politici het plan betitelen als een ‘gedachtepolitie’. Weliswaar is zo’n wet in principe slechts gericht op het uiten van gedachten, maar blijkbaar is de bedoeling om ook personen aan te pakken die niet open-
lijk geweld verheerlijken, maar die een theocratische staat propageren. Het idee is dan dat het streven naar een kalifaat op dit moment, in de huidige context, in feite neerkomt op het steunen van gewelddadige groeperingen ook al beweert de spreker het tegenovergestelde. Dat is problematisch, omdat de rechter dan voorbij de uitlating op zichzelf moet gaan gissen wat zich in het hoofd van de spreker afspeelt. Ook bij de bestaande uitingsdelicten speelt de context achter een uitlating altijd een rol, maar de rechter kan niet zomaar dingen in een uitlating lezen die er simpelweg niet staan. Natuurlijk zullen er altijd sprekers en groepen zijn die zich in het openbaar matigen, maar eigenlijk wel degelijk geweld voorstaan. Veel uitlatingen zijn bovendien – al dan niet bewust – dubbelzinnig geformuleerd. Zo posten invloedrijke figuren op sociale media berichten als ‘we zijn voor een kalifaat, en IS is de enige organisatie die dat op dit moment kan bereiken’ of ‘Allah, gun ons de overwinning’; hun berichten refereren niet direct aan geweld, maar geven informatie en morele steun aan de strijders in Syrië.67 Dit soort uitingen heeft misschien wel meer invloed op strijders ter plaatse dan direct opruiende boodschappen. Maar een algemene strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme om deze brede categorie uitla-
tingen aan te pakken komt wel degelijk neer op een gedachtepolitie: daarmee wordt de uitlating zelf als het ware losgelaten.
5. Conclusie De hedendaagse context rondom Syriëgangers brengt nieuwe vragen op over het nut van een strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme. De jihadistische beweging is prominenter en openlijker aanwezig dan in het vorige decennium; mensen komen gemakkelijker in aanraking met hun ideeën en beïnvloeden elkaar wederzijds. Toch vormt Buma’s voorstel, dat zich op een grote groep sympathisanten richt, ook in de huidige context een disproportionele inbreuk is op de vrijheid van meningsuiting. Uit Buma’s motivering kunnen we opmaken dat hij ook het politieke streven naar een kalifaat wil verbieden, ook als een groep stelt dat doel niet met geweld te willen bereiken. De ervaring uit Engeland leert dat een verheerlijkingsdelict weinig toegevoegde waarde heeft naast wetgeving over directe opruiing, terwijl het wel degelijk risico’s meebrengt voor de vrijheid om politieke en religieuze ideeën te uiten. Die gevaren zijn in Nederland niet minder groot, zeker gezien de reikwijdte van Buma’s voorstel. mentaries/the-end-of-radicalisation.
55. Carter, Maher & Neumann 2014 (noot
lims en autochtonen over Syrië en Syrië-
AIVD, ‘Jihadistische ideologie’, www.aivd.
48), p. 11.
gangers’, 22 mei 2013, www.motivaction.
nl/onderwerpen/terrorisme/jihadistische/.
64. AIVD 2014 (noot 6), p. 31.
56. Documentaire ‘Verloren zonen: een
nl/sites/default/files/Factstheet_Syrië.pdf.
60. Pauw 4 september 2014.
65. S. Moskalenko & C. McCauley, ‘Measuring
eeuw vrijwillig ten oorlog’, Radio 1, 4 mei
58. A. Schmid, ‘Terrorism: the definitional
61. www.cda.nl/actueel/toon/buma-ver-
political mobilization: the distinction between
2014; zie ‘Ex-commandant Van Uhm: res-
problem’, Journal of international law
heerlijken-van-geweld-is-gif-voor-onze-
activism and radicalism’, Terrorism and politi-
pect voor Syriëgangers’, De Volkskrant 5
2004, p. 375-420.
samenleving-kopie-1/.
cal violence, 2009, 21(2), p. 239-260.
mei 2014.
59. E. Bakker, Jihadi terrorists in Europe,
62. SGP, Program van Beginselen, 2000,
66. Handelingen II 2013/14, 4 september
57. Motivaction, ‘‘Syrië-gangers doen wat
their characteristics and the circumstances
art. 1 en art. 2 van de Statuten, art. 11.
2014, p. 105-2-3.
de VN nalaat’ - Opiniepeiling naar de hou-
in which they joined the jihad: an explora-
63. A. Schmid, The end of radicalisation?
67. Carter, Maher & Neumann, 2014 (noot
ding en opvattingen van Nederlandse mos-
tory study, Den Haag: Clingendael 2006;
2013, www.icct.nl/publications/icct-com-
48).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2647
Essay
1908
Nationaliteitsrecht als wapen in de strijd tegen de jihad Ulli d’Oliveira1
Het Actieprogramma voor de aanpak van strijdlustige jihadis omvat ook maatregelen op het gebied van het nationaliteitsrecht. Minister Opstelten schuift overhaast het ene na het andere voorstel in de legislatieve pijplijn. Schrijver beschouwt het nationaliteitsrecht als een ongeschikt instrument, bespreekt de laatste regeringsplannen en pleit ervoor het bij strafrechtelijke sancties te laten.
D
e aantrekkingskracht op jongeren uit Europese landen van het politieke streven om een pan-islamitische heerschappij in de wereld te vestigen wordt door de regeringen in onze landen met allerlei maatregelen gepareerd. De wetgevende acties tegen deelname aan de IS zijn zowel preventief als repressief. Hoewel het arsenaal in de verschillende landen allerlei niet toevallige overeenkomsten vertoont zijn er toch verschillende accenten. Zo meldt The Times van 17 oktober jl. dat de minister van Buitenlandse Zaken, Philip Hammond, gewag maakt van overleg in de ministerraad om Britse jihadisten te berechten wegens verraad. Nog op 23 oktober kon men op Wikipedia, in een laatstelijk op 29 september 2014 gewijzigd lemma over de Britse strafwetgeving terzake verraad, lezen dat het ‘unlikely’ was ‘that anyone will be charged with treason in the foreseeable future.’ Tja. Inderdaad is er sinds 1946, toen Lord Haw Haw werd gehangen wegens propaganda voor de Duitsers, geen vervolging meer ingesteld. Dat had wel gekund. Krachtens de Treason Act van 1351, die deels nog van kracht is, is de bijslaap met de gemalin van de koning, of van de troonsopvolger, of met zijn ongetrouwde dochter als hoogverraad te bestraffen. Prinses Diana, vrouw van kroonprins Charles, heeft zelf verklaard een affaire te hebben onderhouden met een vertrouweling, maar, hoewel er stemmen opgingen om haar daarvoor met de Treason Act om de oren te slaan, is het wegens haar populariteit daar niet van gekomen en is haar het lot van Anne Boleyn bespaard gebleven. De Minister van Buitenlandse Zaken vertelde het parlement dat het uiteindelijk de bevoegdheid was van de Minister van Binnenlandse Zaken, maar het feit dat Britten ‘personal allegiance’ aan de IS hadden betuigd vragen omtrent hun loyaliteit aan het UK opriep, en dus of zij zich schuldig hebben gemaakt aan verraad. Het is de vraag of het zover zal komen de slapende verraadswetgeving te wekken want vooraanstaande Engelse juristen rie-
2648
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
pen al meteen dat zij niet meer terug wilden naar de gerechtelijke moorden op figuren als Anne Boleyn en Walter Raleigh. Het is intussen wel typerend dat het deelnemen aan de activiteiten van de IS in Engeland in de sleutel wordt gezet van loyaliteit en verraad. Het idee dat men door zijn nationaliteit een sterke loyaliteit verschuldigd is aan de persoon van de koning heeft daar een taai leven, dat minder sterk ontwikkeld is in Nederland. Maar ook hier is een heel arsenaal van bestaande en nieuwe wetgeving ingezet tegen de mannen en vrouwen die naar het buitenland willen vertrekken om op allerlei manieren IS te steunen. Zolang de IS niet gewonnen heeft en in statu nascendi blijft is het zonder twijfel een terroristische organisatie, en zijn daarop, naast allerlei commune delicten de bepalingen omtrent terrorisme in ons strafrecht toepasselijk. Maar daar moet het naar mijn mening ook bij blijven. Er is geen goede reden om ook ons nationaliteitsrecht in te schakelen, met name door het introduceren van allerlei verliesbepalingen.2 Toch gaat de regering onverdroten door met het bewandelen van deze weg. Sinds 2010 verschuilt zich achter de verliesgrond in artikel 14 lid 2 onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in het daar genoemde verzamel- en definitieartikel 83 Sr een hele shoppinglist van terroristische misdrijven die de minister aanleiding kunnen geven om het Nederlanderschap in te trekken van mensen die daarvoor onherroepelijk veroordeeld zijn. Kort geleden is daaraan in een wetsvoorstel3 toegevoegd de onherroepelijke veroordeling op art. 134a Sr, dat gaat over hand- en spandiensten bij het plegen van een terroristisch misdrijf, een delict dat in 2010 in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen. Er staat maximaal acht jaar op, en dat moet suggereren dat vitale belangen van de staat bij dit misdrijf zijn gemoeid. Tezelfdertijd heeft Minister van Veiligheid (en steeds minder Justitie) Opstelten eraan toegevoegd, dat hij het
voornemen heeft om in het kader van het Actieprogramma aanpak jihadisme4 het mogelijk te maken dat, ook zonder strafrechtelijke veroordeling, het Nederlanderschap wordt ingetrokken van degenen die zich vrijwillig in krijgsdienst begeven van een terroristische strijdgroep.5 Het nu in voorbereiding zijnde voorstel zal mikken op deelname aan een internationaal of Europees gesignaleerde terroristische organisatie zonder dat er sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. De deelname zal zich in Nederland, maar ook in het buitenland kunnen voltrekken. Gegeven de urgentie vindt de minister het noodzakelijk om al meteen het Nederlanderschap in te trekken en betrokkene tot ongewenste vreemdeling te verklaren. Achteraf kan men dan in bezwaar en in beroep bij de bestuursrechter. Aan de intrekking gaat een afweging door de minister vooraf, waarbij het bewijsmateriaal, aangeleverd door de AIVD en andere instanties op betrouwbaarheid zal moeten worden beoordeeld, wat gezien de urgentie niet mee zal vallen. Men kan benieuwd uitzien naar het wetsvoorstel, dat nu de gewone weg langs de adviesorganen doorloopt. Er wordt in de brief niet gerept over een Europese dimensie van de aanvaardbaarheid van de intrekking. In Rothmann6 heeft het Hof van Justitie uitdrukkelijk vastgelegd dat men door het intrekken van een nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie ook iemand van zijn Europese burgerschap berooft, en dat dit impliceert dat ook Europeesrechtelijke maatstaven dienen te worden aangelegd. Dit brengt mee dat onder meer een Europeesrechtelijk proportionaliteitsbeginsel zal worden gehanteerd, eventueel naast een nationale evenredigheidstoets, waarbij het niet alleen gaat om het gedrag van de betrokkene, maar ook en vooral om de consequenties voor diens familie en het antwoord op de vraag of de vermeende jihadist zijn nationaliteit weer terug kan krijgen. De aandachtspunten die het Hof in Rottmann noemt zijn enigszins toegespitst op de verliesgrond van het geven van valse informatie bij naturalisatie (met staatloosheid tot gevolg), maar zij gelden in beginsel ook bij de voorgestelde nieuwe verliesgronden in ons nationaliteitsrecht. Bovendien kunnen bij andere verliesgronden dan die bij het geven van valse inlichtingen bij naturalisatie andere gezichtspunten opdoemen, en ook kunnen andere Europeesrechtelijke beginselen zoals het gelijkheidsbeginsel, het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van behoorlijke rechtspleging hun werking uitoefenen. Dat alles maakt de taak van de minister om, gegeven de ervaren urgentie, eens even snel met een intrekking te komen er niet makkelijker op. De neiging om het er maar op te wagen en er op te hopen dat de rechter hem niet terugfluit zal aanlokkelijk
wenken. De zorgvuldigheid ligt dan op het kerkhof. Er is nog een andere Europeesrechtelijke dimensie: die van het Europees Nationaliteitsverdrag, dat staten beperkt in hun bevoegdheid om hun burgers van hun nationaliteit te ontdoen. In artikel 7 wordt verlies alleen toegestaan, voor zover hier van belang, wegens vrijwillige dienst in een buitenlandse strijdkracht (lid 1 onder c), of wegens gedrag dat een ernstige bedreiging vormt voor de vitale belangen van de staat (lid 1 onder d). De aangekondigde wijziging van de RWN dient onder één van deze gronden te vallen. De minister rept er niet over. Naar mijn
De PKK is bijzonder interessant als voorbeeld van een organisatie die gisteren bestreden werd en vandaag gesteund mening komt alleen de tweede grond in aanmerking: gedrag dat een ernstige bedreiging oplevert voor de essentiële belangen van de staat. Dat zal in elk individueel geval op zijn schadelijkheid en bedreiging beoordeeld moeten worden. Deelname aan een terroristische organisatie op zich is niet doorslaggevend. Nationale veiligheid wordt genoemd in Opsteltens brief, wat suggereert dat hij zijn voornemen compatibel vindt met artikel 7 lid onder d van het Verdrag. IS is tenslotte niet een strijdkracht van een buitenlandse staat, al ziet de IS dat misschien anders. Genoteerd moet worden, dat het bij de rusteloze legislatieve activiteit natuurlijk allereerst gaat om het treffen van de IS, maar dat de wet nu eenmaal in algemene termen dient te worden vervat en dus ook op andere terroristische strijdgroepen betrekking zal hebben. Wat te denken in dit verband van de Turkse PKK en zijn strijdbare affiliaties? Of de Palestijnen die bezig zijn als staat erkend te worden? De PKK is bijzonder interessant als voorbeeld van een organisatie die gisteren bestreden werd en vandaag gesteund. Onlangs is een verzoek bij het Europese Hof ingediend door de Peoples Workers Party in Nederland om de PKK van de Europese lijst7 van terroristische organisaties te schrappen, nu deze wordt gesteund door de Westerse wereld, de VS voorop, en met gedogen van Turkije, in hun strijd tegen de IS. Vijanden van giste-
Auteur
te sanctioneren met verlies van het Neder-
augustus 2014, NJB 2014/1568, afl. 29, p. 2097
Constitutional Law Review, 2011/1, p. 138-
1. Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira is oud-
landerschap voor bipatride Nederlanders in
5. Hij verduidelijkt dit voornemen in een
149 en in NJB 2010, afl. 16, p. 1028-1032
hoogleraar migratierecht en verbonden aan
NJB 2013/1939, afl. 31, p. 2151-2152.
brief van 9 september 2014, Kamerstukken
7. Rekest T-316614, ingeschreven 11 juli
Prakken d’Oliveira Human Right lawyers.
3. Voorstel van Rijkswet, Kamerstukken II
II 2013/14, 29 754, 266, nadat hij zich in
2014. Vgl. ‘Council Reg. 125/2014 imple-
Hij is oud-redacteur van het NJB.
2013/14, 34 016, 2, gepubliceerd 9 septem-
de Tweede Kamer pijnlijk had verslikt in de
menting Article 3 of Reg. No. 2580/2001 on
ber 2014. Men kan zich afvragen of het wets-
toelichting op dit voornemen.
specific measures directed against certain
Noten
technisch niet handiger was geweest de lijst in
6. Case C-315/08, 2 maart 2010, Janko
persons and entities with a view to combating
2. Ik schreef over het wetsvoorstel om deel-
art. 83 Sr aan te vullen met artikel 134a Sr.
Rothmann vs. Freistaat Bayern. Zie onder
terrorism’, waar men de PKK onder nummer
name aan de IS als terroristische organisatie
4. Kamerstukken II 2013/14, 29 754, 253, dd 29
vele andere mijn commentaar in European
16 bij de groups and entities aantreft.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2649
Essay
ren zijn de geallieerden van vandaag. Hoe gaat dat allemaal urgent afgewogen worden? Bij dit alles moet bedacht worden dat de intrekking niet tot staatloosheid mag leiden, aldus het Europees Nationaliteitsverdrag in art. 7 lid 3. Er moet dus vaststaan dat de combattant ook nog over een andere nationaliteit beschikt dan de Nederlandse. Daarmee maakt de Nederlandse overheid, die overigens meervoudige nationaliteit te vuur en te zwaard bestrijdt, dankbaar van het bestaan daarvan gebruik om de betrokkenen buiten de deur te zetten. Of is deze ontneming ook een instrument voor de bestrijding van bipatridie? Hoe dan ook, er zal een dubbelzinnig onderscheid
Met het voornemen krijgt men sterk de indruk dat het nationaliteitsrecht geïnstrumentaliseerd wordt en ingezet wordt om mensen uit Nederland te verbannen geschapen worden tussen jihadisten die wel en strijdgangers die niet over een tweede nationaliteit beschikken. Vertonen de laatsten geen gedrag dat een ernstige bedreiging van de essentiële belangen van Nederland vormt? Of hoeven monopatride Nederlanders minder loyaal te zijn aan de Nederlandse democratische waarden dan hun bipatride kompanen? Dit onderscheid lijkt mij discriminatoir omdat het in beide gevallen gaat om ernstige schade aan de essentiële belangen van de staat. Dat verschil in behandeling is op zich al een reden om zo’n bepaling niet op te nemen in onze nationaliteitswetgeving en te volstaan met eventuele strafrechtelijke sancties.
Dat de Britten overwegen jihadgangers, via de bestempeling als verraders, te brengen onder art. 7 lid 1 (d) ENV is, nu in de toelichting op dit artikeldeel uitdrukkelijk verraad als een voorbeeld gegeven wordt, begrijpelijk. Maar ook daar dient eerst berechting onder de Treason Act plaats te vinden. Het ontbreekt aan rechtsstatelijkheid in de plannen van de Nederlandse minister door al tot intrekking over te willen gaan zonder dat aan de intrekking van een zo essentiële status als de nationaliteit een rechter te pas is gekomen. Een van de essentiële belangen van de Nederlandse staat is het handhaven van zijn democratische rechtsorde met inbegrip van het recht op een fair trial met een behoorlijke toegang tot de rechter. Met het voornemen krijgt men sterk de indruk dat het nationaliteitsrecht geïnstrumentaliseerd wordt en ingezet wordt om mensen uit Nederland te verbannen.8 Dat mensen vanuit het buitenland tegen het verlies van hun Nederlanderschap in het geweer moeten komen en moeten opboksen tegen ambtsberichten en niet altijd even toegankelijke rapporten van de AIVD maakt het rechtsstatelijke plaatje ook niet fraaier. Waarom blijft men niet gewoon bij strafrechtelijke sancties achteraf? In 2000 stuurde Staatssecretaris van toen nog wel van Justitie Cohen een brief naar de Kamer om uiteen te zetten waarom hij niet van plan was om een verliesbepaling op grond van deelname aan guerilla’s of paramilitaire strijdkrachten in de RWN op te nemen.9 Hij schrijft daar: ‘Aan een dergelijke bepaling kleven ernstige problemen. Met name zullen aan het bewijs hoge eisen gesteld moeten worden gelet op de vergaande gevolgen van ontneming van de nationaliteit; slechts indien onomstotelijk vaststaat dat betrokkenen door zijn gedrag de essentiële belangen van het land heeft geschaad, zal tot intrekking van de nationaliteit mogen worden overgegaan. Betrokkene zal zelf niet snel de benodigde informatie verschaffen en ook langs andere weg zal het veelal moeilijk zijn om het benodigde bewijs te verzamelen.’ Verstandige woorden van gisteren, die in de hijgerigheid van vandaag kennelijk in de wind dreigen te worden geslagen.
8. De intrekking van Nederlandse reisdocu-
reizen geeft blijk van een aanbevelenswaar-
de recente aanval op het Canadese parle-
import surplace van terroristische acties. Is
menten om krijg- en reislustige jihadisten te
dige behoefte om hen bij de Nederlandse
ment door een van zijn paspoort ontdane
deze collateral damage wel meegewogen?
verhinderen naar het Midden-Oosten af te
les te houden, maar brengt - zo suggereert
jihadist - het gevaar dichterbij van de
9. Kamerstukken II 1999/2000, 25 891, 37
2650
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
gevorderd op grond van hun stelling dat
primair voor 100%, met toepassing van cao-
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
Remax onrechtmatig jegens hen heeft gehan-
bepalingen, en subsidiair gedeeltelijk op de
deld door geen onderzoek te doen naar de
voet van art. 7:629 lid 1 BW (loon bij
Hoge Raad (civiele kamer)
2651
mogelijkheid dat het perceel bezwaard was
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte). Het
Hoge Raad (strafkamer)
2655
en door hen niet te waarschuwen. Het
hof is niet ingegaan op de vraag of de vor-
Afd. bestuursrechtspraak RvS
2661
gerecht heeft de vordering toegewezen. Het
dering gedeeltelijk toewijsbaar was.
Centrale Raad van Beroep
2661
hof heeft de vordering alsnog afgewezen.
College Beroep bedrijfsleven
2664
(BW art. 7:629 lid 1; RO art. 79 lid 1)
Hoge Raad De vraag of een makelaar die voor de verko-
A (de werknemer), adv. mr. R.K. van der Brug-
Hoge Raad (civiele kamer)
per optreedt, jegens een (potentiële) koper
ge, vs. MCC (de werkgever), niet verschenen.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, dient
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
te worden beantwoord aan de hand van de
Feiten en procesverloop
van Justitie van het Caribische deel van het
omstandigheden van het geval (vergelijk HR
Op 29 oktober 2008 was A sinds enige tijd in
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6162, NJ
dienst van MCC. Op die datum werd hij
zien op www.rechtspraak.nl.
2012/290 (Savills vs. Pasman)). Anders dan het
wegens ziekte arbeidsongeschikt. Bij brief
onderdeel betoogt, is ook het antwoord op de
van 30 oktober 2008 heeft MCC de arbeids-
vraag of een voor de verkoper optredende
overeenkomst opgezegd per 1 maart 2009.
makelaar gehouden is ten behoeve van een
Bij brief van 1 december 2008 heeft A aan
potentiële koper onderzoek te doen naar op
MCC het standpunt kenbaar gemaakt dat
17 oktober 2014, nr. 13/02085
het te verkopen onroerend goed rustende
sprake is van een arbeidsovereenkomst voor
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion, T.H. Tanja-
hypotheekrechten of beslagen van derden,
onbepaalde tijd die niet door opzegging per
van den Broek; A-G mr. M.H. Wissink)
dan wel hen voorafgaand aan de totstandko-
1 maart 2009 kan worden beëindigd.
ECLI:NL:HR:2014:2987
ming van een koopovereenkomst te waar-
In dit geding heeft A onder meer gevorderd
schuwen voor de mogelijkheid van dergelijke
dat MCC wordt veroordeeld tot betaling van
Curaçao. Beroepsaansprakelijkheid. Make-
rechten of beslagen, afhankelijk van de
het bruto maandloon (€ 1613) over de maan-
laar. Zorgplicht verkopend makelaar jegens
omstandigheden van het geval. In het onder-
den januari en februari 2009 onder aftrek
koper. K c.s. kopen een perceel grond, maar
havige geval heeft het hof zijn oordeel dat
van gedane betalingen, van het bruto
krijgen het niet geleverd. Op het perceel
Remax niet tot zodanig onderzoek of zodani-
maandloon (€ 1613) op de overeengekomen
blijken een hypotheek en een beslag te rus-
ge waarschuwing gehouden was daarop geba-
wijze en tijdstippen over de maanden daarna
ten. K c.s. spreken de verkopende makelaar
seerd dat niet is gesteld of gebleken dat K c.s.
voor zolang de arbeidsovereenkomst voort-
aan. HR: Het antwoord op de vraag of een
aan Remax hebben gevraagd of het perceel
duurt, en van de wettelijke verhoging (art.
voor de verkoper optredende makelaar
bezwaard was, noch dat Remax K c.s. heeft
7:625 BW) voor zover de betalingen achter-
gehouden is ten behoeve van een potentië-
medegedeeld dat het perceel niet bezwaard
stallig zijn met inachtneming van de door de
le koper onderzoek te doen naar op het te
was, noch dat Remax op de hoogte was van de
wet gegeven berekening daarvan en met een
verkopen onroerend goed rustende hypo-
omstandigheid dat het perceel bezwaard was
maximum van 50%. De kantonrechter heeft
theekrechten of beslagen van derden, dan
of hieromtrent reden tot twijfel had. In het
de vorderingen toegewezen met beperking
wel hen voorafgaand aan de totstandko-
licht daarvan geeft het oordeel van het hof
van de wettelijke verhoging. Het hof heeft de
ming van een koopovereenkomst te waar-
dat Remax niet in haar informatie- en mede-
vorderingen alsnog afgewezen. Daaraan heeft
schuwen voor de mogelijkheid van dergelij-
delingsplicht jegens K c.s. is tekortgeschoten,
het hof ten grondslag gelegd dat A niet heeft
ke rechten of beslagen, is afhankelijk van
geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
bewezen dat op de arbeidsovereenkomst de
de omstandigheden van het geval.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
CAO Metaalbewerking van toepassing is.
1909
sie van de A-G. (BW art. 6:162) K c.s. (de kopers), adv. mrs. J.F. de Groot en
De A-G bespreekt onder 3.4-3.11 de reikwijdte
Hoge Raad
van de zorgplicht van de verkopende make-
Middel II klaagt dat het hof de vordering niet
laar jegens de koper.
geheel had mogen afwijzen zonder te onder-
P.A. Fruytier, vs. Remax (de verkopende makelaar), adv. mrs. D.M. de Knijff en M.S.
zoeken of zij op grond van art. 7:629 lid 1 BW gedeeltelijk toewijsbaar was. De klacht is
van der Keur.
1910
Feiten en procesverloop
17 oktober 2014, nr. 13/04271
gevat het volgende gesteld. Hij heeft een
Remax is een makelaarskantoor op Curaçao.
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
Zij heeft een kavel grond van V te koop aan-
pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. de
met MCC en is wegens ziekte arbeidsonge-
geboden. Op 7 mei 2008 hebben K c.s. en V
Groot; A-G mr. J. Wuisman)
schikt. Hij maakt aanspraak op doorbetaling
een koop- en een aannemingsovereenkomst
ECLI:NL:HR:2014:3000
van 100% van het loon volgens de cao en op
gegrond. Blijkens de gedingstukken heeft A ter onderbouwing van zijn vordering samen-
de wettelijke verhoging bij achterstallige beta-
gesloten met betrekking tot het perceel. De overeenkomsten zijn opgesteld en onderte-
Loonvordering. Uitleg gedingstukken. HR:
ling. MCC betaalde het salaris steevast te laat,
kend op het kantoor van Remax. V heeft het
De stellingen van de werknemer, bezien in
waardoor A iedere maand weer in de proble-
perceel niet geleverd. Naar later bleek, rustte
samenhang met het petitum, laten geen
men kwam. MCC heeft bovendien over januari
op het perceel sinds 2007 een hypotheek en
andere uitleg toe dan dat de werknemer
en februari 2009 slechts 70% van het loon
een beslag.
veroordeling van de werkgever verlangt tot
betaald. Deze stellingen, bezien in samenhang
In dit geding hebben K c.s. schadevergoeding
betaling van loon met nevenvorderingen,
met het petitum, laten geen andere uitleg toe
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2651
Rechtspraak
dan dat A veroordeling van MCC verlangt tot
Feiten en procesverloop
de belang bij een rechterlijke beoordeling
betaling van loon met nevenvorderingen, pri-
Bij beschikking van 23 oktober 2013 heeft
van de rechtmatigheid van een vrijheidsbe-
mair voor 100%, met toepassing van cao-bepa-
Rechtbank Limburg ten aanzien van betrok-
nemende maatregel brengt mee dat betrok-
lingen, en subsidiair gedeeltelijk op de voet
kene een voorwaardelijke machtiging ver-
kene niet mede behoeft aan te voeren dat hij
van art. 7:629 lid 1 BW. Nadat het hof had
leend voor de duur van zes maanden. Ten
die beoordeling verlangt om aanspraak op
geoordeeld dat aan A geen beroep toekwam
tijde van deze beschikking verbleef betrokke-
schadevergoeding te kunnen maken, noch
op de CAO Metaalbewerking, is het niet inge-
ne vrijwillig in een open afdeling van het
feiten of omstandigheden behoeft aan te
gaan op de vraag of de vordering gedeeltelijk
psychiatrisch ziekenhuis. Op 14 november
voeren die aannemelijk maken dat hij enige
toewijsbaar was. Als het hof dit niet heeft
2013 heeft de geneesheer-directeur besloten
voor vergoeding in aanmerking komende
gedaan omdat het van oordeel was dat art.
betrokkene op de voet van art. 14d Wet Bopz
schade heeft geleden (vergelijk HR 24 juni
7:629 lid 1 BW daarvoor geen grondslag kon
krachtens de voorwaardelijke machtiging
2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2292, NJ 2011/390).
bieden, is het van een onjuiste rechtsopvat-
onvrijwillig op te nemen. Betrokkene werd
Evenmin behoeft ter zake van de verlangde
ting uitgegaan. Het hof had immers reeds
geplaatst in een gesloten afdeling. Bij brief
rechterlijke beoordeling een verklaring voor
vastgesteld dat tussen partijen sprake was van
van haar advocaat van 20 november 2013
recht te worden gevraagd. In het licht van
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
heeft betrokkene de officier van justitie op de
het voorgaande is het onderdeel gegrond. De
tijd, en de arbeidsongeschiktheid van A
voet van art. 14e lid 1 Wet Bopz verzocht de
rechtbank had moeten onderzoeken of de
wegens ziekte was niet in geschil. Als het hof
zaak aan de rechtbank voor te leggen. De
voorwaarden waaronder de voorwaardelijke
op andere gronden van oordeel was dat voor
officier van justitie heeft om een beslissing
machtiging was verleend, waren overtreden
gedeeltelijke toewijzing van de vordering
van de rechter verzocht. De rechtbank heeft
en of een eventuele overtreding de onvrijwil-
onvoldoende grond bestond, is zijn oordeel in
de onmiddellijke invrijheidstelling van
lige opneming op 14 november 2013 kon
ieder geval onvoldoende gemotiveerd.
betrokkene bevolen. Voorts heeft zij overwo-
rechtvaardigen.
Volgt vernietiging en verwijzing.
gen: ‘Betrokkene heeft de rechtbank verzocht
Onderdeel II betoogt dat betrokkene eerst op
De A-G concludeert tot verwerping. Hij leest in
te verklaren voor recht dat de omzetting en
12 december 2013 in vrijheid is gesteld, ter-
de gedingstukken van A niet de subsidiaire vor-
de opname onrechtmatig zijn. De rechtbank
wijl al bij de mondelinge behandeling op 5
dering die de Hoge Raad erin leest (2.5-2.7).
overweegt hieromtrent dat nu bij de indie-
december 2013 duidelijk was dat er geen
ning van dit verzoek niet de juiste procedu-
gronden meer waren voor voortduring van
rele weg is gevolgd, zij dit buiten beschou-
de gedwongen opneming. Kennelijk strekt
wing laat.’
het onderdeel ertoe te klagen over de termijn
1911
waarop de rechtbank, nadat de mondelinge 17 oktober 2014, nr. 14/01330
Hoge Raad
behandeling had plaatsgevonden, uitspraak
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
Het volgende wordt vooropgesteld. De in art.
heeft gedaan. Het onderdeel faalt. Art. 5 lid 4
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
14e lid 1 en 3 Wet Bopz neergelegde regeling
EVRM bepaalt dat op een verzoek tot beoor-
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. F.F. Lange-
voor het geval de geneesheer-directeur op de
deling van de rechtmatigheid van een vrij-
meijer)
voet van art. 14d lid 1 Wet Bopz heeft beslist
heidsbeneming spoedig wordt beslist. Inge-
ECLI:NL:HR:2014:2996
tot opneming in een psychiatrisch zieken-
volge art. 14e lid 4 in samenhang met de art.
huis, moet aldus worden begrepen dat dege-
49 lid 9 en 9 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz,
Wet Bopz. Voorwaardelijke machtiging. De
ne ten aanzien van wie een dergelijke beslis-
beslist de rechter op een verzoek als bedoeld
geneesheer-directeur besluit betrokkene
sing is genomen, door tussenkomst van de
in art. 14e Wet Bopz binnen drie weken na de
onvrijwillig op te nemen. De rechtbank
officier van justitie de rechter een beslissing
indiening ervan. Gelet hierop valt zonder
beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling,
met betrekking tot de opneming kan verzoe-
nadere toelichting, die het onderdeel niet
maar beoordeelt niet of de vrijheidsbene-
ken. Wordt een verzoek als bedoeld in art.
geeft, niet in te zien dat de rechtbank niet
ming onrechtmatig was. HR: 1. Vrijheidsbe-
14e lid 1 Wet Bopz aan de rechtbank gedaan,
tijdig heeft beslist.
neming. Rechtmatigheid. Indien in het ver-
dan dient naar de ten tijde van de beslissing
Volgt vernietiging en terugwijzing.
zoek naast invrijheidstelling, tevens een
van de rechtbank geldende omstandigheden
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
oordeel wordt gevraagd over de rechtmatig-
te worden beoordeeld of (een van) de in de
dat de rechtbank mocht oordelen dat bij de
heid van de vrijheidsbeneming waartoe de
eerste twee volzinnen van art. 14d lid 1Wet
indiening van het verzoek om een verklaring
geneesheer-directeur heeft besloten, dient
Bopz genoemde gronden voor de vrijheidsbe-
voor recht niet de juiste procedurele weg is
de rechtbank te onderzoeken of de grond
neming, die een gedwongen opname in een
gevolgd (2.9 en 2.19-2.21). Onder 2.10-2.22
waarop dat besluit berust, bij het nemen
psychiatrisch ziekenhuis (meebrengt of)
bespreekt hij de vraag wanneer de rechter ex
daarvan bestond en of deze de onvrijwillige
meebrengen, aanwezig (is of) zijn (HR 17
nunc moet toetsen en wanneer ex tunc.
opneming kon rechtvaardigen. Ter zake van
februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7514, NJ
de verlangde rechterlijke beoordeling
2008/367). Indien in het verzoek naast invrij-
behoeft geen verklaring voor recht te wor-
heidstelling, tevens een oordeel wordt
den gevraagd. 2. Tijdige beslissing. Zonder
gevraagd over de rechtmatigheid van de vrij-
nadere toelichting valt niet in te zien dat
heidsbeneming waartoe de geneesheer-direc-
17 oktober 2014, nr. 14/02887
de rechtbank niet tijdig heeft beslist.
teur heeft besloten, dient de rechtbank
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,
bovendien te onderzoeken of de grond waar-
A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. de Groot;
(EVRM art. 5 lid 4; Wet Bopz art. 9 lid 1, 14d
op dat besluit berust, bij het nemen daarvan
A-G mr. F.F. Langemeijer)
lid 1, 14e, 49 lid 9)
bestond en of deze de onvrijwillige opne-
ECLI:NL:HR:2014:2998
1912
ming kon rechtvaardigen (zie: HR 5 oktober Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de
2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5789, NJ 2012/568).
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Bij een
officier van justitie, niet verschenen.
Het mede door art. 5 lid 4 EVRM gewaarborg-
huisbezoek door de Bopz-rechter roept
2652
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
betrokkene door een gesloten deur dat ze
zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt
worden bijgestaan, een met de kwetsbare
niets van de zitting afwist, dat ze naar de
gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat
positie van de betrokkene strokende uitleg
rechtbank wil komen om daar bij een zit-
de onderzoeksplicht van de rechter naar de
van art. 8 lid 3 Wet Bopz, in verbinding met
ting aanwezig te zijn en dat ze zelf een
bereidheid van de betrokkene om zich te
het vierde lid van art. 45 Sv, meebrengt dat
advocaat wil regelen. HR: 1. Hoorplicht.
doen horen en de motivering van zijn vast-
de rechter dient te onderzoeken of de betrok-
Indien de rechtbank heeft geoordeeld dat
stelling dat die bereidheid niet aanwezig was,
kene toevoeging van een andere raadsman
betrokkene is gehoord, getuigt haar oordeel
moeten worden beoordeeld. Dit brengt mee
wenst, en dat de rechter in zijn beschikking
van een onjuiste rechtsopvatting. Indien zij
dat de rechter die van oordeel is dat deze
van het resultaat van dit onderzoek dient te
heeft geoordeeld dat betrokkene niet bereid
bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking
doen blijken. Er bestaat geen grond om
was zich te doen horen, is haar oordeel
dient vast te stellen en dat hij de gronden
anders te oordelen in een geval als het
onbegrijpelijk. 2. Raadsman. De rechtbank
dient te vermelden waarop dat oordeel
onderhavige, waarin de betrokkene te ken-
had dienen te onderzoeken of betrokkene
berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de
nen geeft ‘zelf een advocaat te willen regelen’,
toevoeging van een andere raadsman wens-
rechter vaststelt dat de betrokkene heeft ver-
doch de eerder toegevoegde raadsman (nog)
te, en dienen te doen blijken van het resul-
klaard voormelde bereidheid te missen. Vol-
niet is teruggetreden.
taat van dit onderzoek.
doende is dat dit naar het oordeel van de
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
rechter kan worden afgeleid uit de wijze
komstig de conclusie van de A-G.
waarop hij zich heeft gedragen, in het bijzon-
De A-G bespreekt onder 2.5-2.9 het geval dat
der ook bij de door de rechter aangewende
de betrokkene niet naar behoren kan worden
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de
pogingen om de betrokkene te zijnen huize
gehoord en onder 2.16-2.21 het geval dat
officier van justitie, niet verschenen.
te horen op de voet van art. 8 lid 1, tweede
onderzocht moet worden of de betrokkene toe-
volzin, Wet Bopz. Indien naar het oordeel van
voeging van een andere raadsman wenst.
(Wet Bopz art. 2, 8 lid 1 en 3; Sv art. 45 lid 4)
Feiten en procesverloop
de rechter deze gedragingen op zichzelf nog
De rechtbank heeft een verzoek om een voor-
niet voldoende zijn om aan te nemen dat de
lopige machtiging mondeling behandeld op
voormelde bereidheid ontbreekt, maar daar-
de verblijfplaats van betrokkene, de woning
uit wel mag worden afgeleid dat de betrokke-
van haar ouders. Het proces-verbaal van de
ne in staat is zich naar de rechtbank te bege-
17 oktober 2014, nr. 14/03269
mondelinge behandeling vermeldt: ‘De raads-
ven, is de rechter vrij om dit ontbreken af te
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
man van betrokkene heeft herhaaldelijk luid-
leiden uit de omstandigheid dat de betrokke-
A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion;
keels aan de persoon in de kamer met de
ne vervolgens behoorlijk ter zitting is opge-
A-G mr. F.F. Langemeijer)
gesloten deur meegedeeld dat de rechter was
roepen, maar daar niet is verschenen. Gelet
ECLI:NL:HR:2014:2986
verschenen om haar te horen (...) en haar ver-
op deze vaste rechtspraak slagen de klachten.
zocht de deur te openen (...). Daarop heeft de
Indien de rechtbank van oordeel is geweest
Wet Bopz. Persoonlijk onderzoek. HR: Bij
rechter betrokkene aan de nog steeds geslo-
dat betrokkene is gehoord, getuigt haar oor-
het indienen van een verzoek tot het verle-
ten deur bij herhaling gevraagd of zij de deur
deel van een onjuiste rechtsopvatting nu,
nen van een voorlopige machtiging moet
wilde openen om te kunnen worden gehoord.
gelet op haar vaststelling in genoemd proces-
de officier van justitie een verklaring over-
Betrokkene heeft aan dat verzoek geen
verbaal dat ‘ondanks pogingen daartoe een
leggen van een psychiater die de betrokke-
gevolg gegeven. Betrokkene gaf aan dat ze
adequaat gesprek met betrokkene niet moge-
ne kort tevoren heeft onderzocht. De psy-
niets van de zitting afwist en naar de recht-
lijk bleek’, niet van een horen in de zin van
chiater dient de betrokkene persoonlijk te
bank wilde komen om daar bij een zitting
art. 8 lid 1 Wet Bopz kan worden gesproken.
onderzoeken, dat wil zeggen dat hij de
aanwezig te zijn. Ook wenste betrokkene, zo
In die vaststelling ligt immers besloten dat
betrokkene in een direct contact spreekt en
deelde ze mee, zelf een advocaat te regelen.’
betrokkene op dat moment in onvoldoende
observeert. Uit zijn verklaring dient te blij-
De rechtbank heeft een voorlopige machti-
mate in staat was om haar standpunt
ken dat aan deze eis is voldaan.
ging verleend voor de duur van zes maan-
omtrent het verzoek tot een voorlopige
den.
machtiging naar voren te brengen. Indien de
1913
(Wet Bopz art. 2, 5 lid 1, 20)
beslissing van de rechtbank zo moet worden
Hoge Raad
begrepen dat zij heeft geoordeeld dat betrok-
Betrokkene, adv. mr. W. Römelingh, vs. de
Het volgende wordt vooropgesteld. Art. 8 lid
kene niet bereid was zich te doen horen, is
officier van justitie, niet verschenen.
1 Wet Bopz bepaalt dat de rechter degene
haar oordeel onbegrijpelijk (1) nu zij daarom-
hoort ten aanzien van wie de machtiging is
trent in haar beschikking niets heeft vastge-
Feiten en procesverloop
verzocht, tenzij de rechter vaststelt dat de
steld en (2) nu zij in het proces-verbaal heeft
Op 30 december 2013 heeft de officier van
betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
opgenomen dat betrokkene ‘naar de recht-
justitie de rechtbank verzocht een voorlopige
Het is vaste rechtspraak (zie onder meer HR
bank wilde komen om daar bij een zitting
machtiging te verlenen tot opname en ver-
14 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2283, NJ
aanwezig te zijn’.
blijf van betrokkene in een psychiatrisch zie-
1997/378) dat het hier gaat om meer dan
Onderdeel III klaagt erover dat de rechtbank
kenhuis. Bij beschikking van 14 januari 2014
hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamen-
ongemotiveerd is voorbijgegaan aan de
is dit verzoek afgewezen. In februari 2014 is
tele beginsel van een behoorlijke rechtsple-
opmerking van betrokkene dat zij zelf een
betrokkene in bewaring gesteld. Vervolgens is
ging dat iedere partij de gelegenheid moet
advocaat wilde regelen. De rechtsklacht
een machtiging verleend tot voortzetting
krijgen om haar standpunt naar voren te
slaagt.
van de inbewaringstelling. Op 20 maart 2014
brengen voordat de rechter een beslissing
In HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1422,
heeft de officier van justitie de rechtbank
neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk
NJ 1994/720, is geoordeeld dat, indien de
opnieuw verzocht een voorlopige machtiging
gewaarborgd te zijn dat iemand niet van zijn
raadsman terugtreedt omdat zijn cliënt te
te verlenen. Bij dit verzoekschrift was een
vrijheid kan worden beroofd zonder dat hij,
kennen geeft niet meer door hem te willen
geneeskundige verklaring gevoegd, op 18
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2653
Rechtspraak
maart 2014 opgemaakt en ondertekend door
tievergadering geen zin heeft, nu deze geen
het proces-verbaal van de pro forma verifica-
de geneesheer-directeur. De verklaring houdt
verandering kan brengen in de kracht van
tievergadering zijn erkend, die erkenning op
onder meer in dat het psychiatrisch onder-
gewijsde van de erkenning van de vorderin-
grond van art. 328 lid 1 Fw in verbinding
zoek is verricht door een niet bij de behande-
gen in de schuldsanering, waaraan de
met art. 121 lid 4 Fw kracht van gewijsde
ling betrokken psychiater. Op 9 april 2014
schuldeisers rechten kunnen ontlenen.
heeft in de schuldsanering. Laatstgenoemde bepaling laat alleen op grond van bedrog
heeft de rechtbank het verzoek behandeld. De advocaat van betrokkene heeft aange-
(Fw art. 121 lid 4, 137 lid 2, 196, 197, 328 lid
vernietiging van de erkenning toe. Voorts
voerd dat de geneeskundige verklaring van
1, 352, 353, 354, 358 lid 1)
kan op de voet van art. 328 lid 1 Fw in verbinding met art. 137 lid 2 Fw verbetering van
18 maart 2014 slechts berust op feiten die van anderen zijn overgenomen en dat de psy-
V, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
vergissingen in het proces-verbaal worden verzocht. Deze vernietiging of verbetering is
chiater betrokkene niet heeft ‘gezien’. De rechtbank heeft de verzochte machtiging
Feiten en procesverloop
in dit geval niet gevorderd of verzocht. Dat
verleend.
In 2011 is ten aanzien van V de toepassing
van bedrog sprake is, is ook niet gesteld, ter-
van de schuldsaneringsregeling uitgespro-
wijl uit de vaststellingen van het hof volgt
Hoge Raad
ken. In 2013 heeft de rechtbank bepaald dat
dat geen sprake is van een vergissing in het
Ingevolge art. 5 lid 1 Wet Bopz moet de offi-
een pro forma verificatievergadering zal wor-
proces-verbaal. Het hof heeft dan ook terecht
cier van justitie bij het indienen van een ver-
den gehouden. V heeft tijdig bezwaren tegen
geoordeeld dat een nieuwe verificatieverga-
zoek tot het verlenen van een voorlopige
verschillende vorderingen aan de bewind-
dering geen zin heeft, nu deze geen verande-
machtiging een verklaring overleggen van
voerder kenbaar gemaakt. Het proces-verbaal
ring kan brengen in de kracht van gewijsde
een psychiater die de betrokkene kort tevo-
van de pro forma verificatievergadering ver-
van de erkenning van de vorderingen in de
ren heeft onderzocht. Volgens vaste recht-
meldt dat de bewindvoerder alle ingediende
schuldsanering, waaraan de schuldeisers
spraak van de Hoge Raad dient de psychiater
vorderingen heeft erkend, dat er geen betwis-
rechten kunnen ontlenen. Dit wordt niet
de betrokkene persoonlijk te onderzoeken,
te en achtergestelde vorderingen zijn en dat
anders door het feit dat naar de bedoeling
dat wil zeggen dat hij de betrokkene in een
V geen bezwaren kenbaar heeft gemaakt
van de rechtbank in dit geval een pro forma
direct contact spreekt en observeert. Uit zijn
tegen de ingediende schuldvorderingen.
verificatievergadering had moeten plaatsvin-
verklaring dient te blijken dat aan deze eis is
Dit geding betreft de behandeling van de
den, nu V enkele vorderingen betwistte, en V
voldaan (vergelijk HR 21 februari 2003,
beëindiging van de toepassing van de schuld-
die betwisting daar had kunnen toelichten.
ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484). Uit de
saneringsregeling. De rechtbank heeft vastge-
Dat feit maakt de plaatsgevonden hebbende
geneeskundige verklaring van 18 maart 2014
steld dat V in de nakoming van een of meer
pro forma verificatievergadering niet ongel-
blijkt niet dat met het oog op de te verlenen
uit de schuldsanering voortvloeiende ver-
dig. Opmerking verdient echter nog dat,
machtiging kort tevoren persoonlijk contact
plichtingen is tekortgeschoten en heeft
anders dan het hof heeft overwogen, de art.
heeft plaatsgevonden tussen de psychiater
beslist dat daarom geen beëindiging plaats-
196 en 197 Fw niet op de erkenning van toe-
en betrokkene. Het oordeel van de rechtbank
vindt met verlening van een ‘schone lei’. Het
passing zijn. Deze bepalingen zijn niet van
dat de geneeskundige verklaring aan alle
hof heeft het vonnis van de rechtbank
overeenkomstige toepassing verklaard op de
eisen voldoet, geeft derhalve blijk van een
bekrachtigd.
schuldsanering. Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
onjuiste rechtsopvatting. Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
Hoge Raad
sie van de A-G.
komstig de conclusie van de A-G.
Het middel heeft betrekking op het door V in
De A-G bespreekt de verificatie van vorderin-
De A-G gaat onder 2.2-2.3 in op de vereiste
feitelijke instanties gevoerde betoog dat ten
gen in een schuldsanering onder 2.2-2.5.
kwaliteit van het psychiatrisch onderzoek.
onrechte is volstaan met een pro forma verificatievergadering en dat ten onrechte de slotuitdelingslijst wordt opgesteld op basis
1914
1915
van die vergadering. Volgens V dient alsnog een gewone verificatievergadering plaats te
17 oktober 2014, nr. 14/04042
17 oktober 2014, nr. 14/03688
vinden. Het hof heeft dit betoog verworpen.
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Het
C.E. Drion; A-G mr. F.F. Langemeijer)
A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot;
gaat in de onderhavige procedure uitsluitend
ECLI:NL:HR:2014:2985
A-G mr. L. Timmerman)
om de vraag welke beslissing op de voet van
ECLI:NL:HR:2014:2999
art. 354 Fw dient te worden gegeven, te
Wet Bopz. De rechtbank verleent een mach-
weten of aan het einde van de toepassing
tiging tot voortzetting van de inbewaring-
Schuldsanering. Het proces-verbaal van de
van de schuldsaneringsregeling al dan niet
stelling zonder dat betrokkene is onder-
pro forma verificatievergadering vermeldt
een ‘schone lei’ dient te worden verleend, met
zocht door een psychiater. HR: 1.
in strijd met de waarheid dat de schulde-
het in art. 358 lid 1 Fw vermelde gevolg. In
Doorbrekingsgrond. Nu het middel klaagt
naar geen bezwaren kenbaar heeft gemaakt
deze procedure kan, anders dan uitgangs-
over het niet in acht nemen van een essen-
tegen de ingediende schuldvorderingen.
punt vormt van het middel en het daaraan
tiële waarborg voor het grondrecht op vrij-
HR: 1. Schone lei. Het gaat in de onderhavi-
ten grondslag liggende betoog van V, niet
heid, bestaat grond voor doorbreking van
ge procedure uitsluitend om de vraag of
worden opgekomen tegen beslissingen
het rechtsmiddelenverbod van art. 29 lid 5
aan het einde van de toepassing van de
omtrent de verificatie van vorderingen en
Wet Bopz. 2. Geneeskundig onderzoek. Nu
schuldsaneringsregeling al dan niet een
omtrent het plaatsvinden van een verificatie-
de rechtbank niet heeft vastgesteld dat
‘schone lei’ dient te worden verleend. 2.
vergadering. De Hoge Raad ziet aanleiding
onderzoek door een psychiater niet moge-
Verificatievergadering. Het hof heeft
nog het volgende te overwegen. Het hof heeft
lijk was, had zij de behandeling moeten
terecht geoordeeld dat een nieuwe verifica-
terecht geoordeeld dat nu de vorderingen in
aanhouden teneinde betrokkene alsnog
2654
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
persoonlijk te laten onderzoeken door een
persoonlijk te laten onderzoeken door een
tijds 41 jaren oud, zich tot verdachte, een
psychiater. Dit onderzoek is een essentiële
psychiater. Dat is niet anders in de door de
transpersoonlijk psychotherapeut, omdat zij
waarborg tegen een willekeurige vrijheids-
rechtbank vermelde omstandigheden dat
vastloopt in haar studie en dingen wil
beneming.
betrokkene de diagnose van de AIOS onder-
bespreken waar zij tijdens haar opleiding
schrijft en dat de vastgestelde en eveneens
tegenaan is gelopen. In juli en augustus 2006
(Wet Bopz art. 1 lid 1, onder j, 10 lid 2, 20, 21,
door betrokkene erkende gebeurtenissen en
vinden een intakegesprek en vier behan-
27 lid 2, 29 lid 5)
omstandigheden de gestelde diagnose onder-
delsessies plaats, waarna de therapie wordt
steunen. Het voorafgaande onderzoek door
beëindigd omdat verdachte zich niet de
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de offi-
een specialist (een psychiater) is immers een
geschikte therapeut voor aangeefster acht.
cier van justitie, niet verschenen.
essentiële waarborg tegen een willekeurige
Vervolgens hebben verdachte en aangeefster
vrijheidsbeneming (vergelijk HR 21 februari
van september tot en met december 2006
Feiten en procesverloop
2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484).
een seksuele relatie, waarbij de seksuele con-
Op 25 juli 2014 heeft de burgemeester last
Volgt vernietiging en verwijzing.
tacten volgens aangeefster op vrijwillige
gegeven tot inbewaringstelling van betrokke-
De A-G bespreekt de doorbrekingsgrond onder
basis plaatsvinden. Drie jaar later doet zij
ne. Betrokkene is opgenomen in een psychia-
2.2 en de noodzaak van een psychiatrisch
echter aangifte tegen verdachte wegens
trisch ziekenhuis. Op 28 juli 2014 heeft de
onderzoek onder 3.3-3.6.
ontucht, omdat zij zich inmiddels slachtoffer voelt en vindt dat verdachte misbruik heeft
officier van justitie de rechtbank verzocht
gemaakt van zijn gezag. Verdachtes stand-
een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen. Bij het verzoek-
Hoge Raad (strafkamer)
punt is kort samengevat dat de hulpverle-
schrift was een geneeskundige verklaring
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
ningsrelatie was beëindigd toen de seksuele
gevoegd, op 25 juli 2014 opgesteld en onder-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
contacten hebben plaatsgevonden, dat deze
tekend door een arts in opleiding tot specia-
straf(proces)recht Radboud Universiteit
op vrijwillige basis tot stand zijn gekomen en
list (AIOS). De rechtbank heeft de machtiging
Nijmegen.
dat geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie.
verleend met verwerping van het verweer dat de geneeskundige verklaring niet aan de wet-
Het middel klaagt dat aan de vrijspraak van
telijke vereisten voldoet.
1916
Hoge Raad
14 oktober 2014, nr. 12/05852
althans dat het hof die beslissing onbegrijpe-
Het beroep is gericht tegen een beschikking
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
lijk heeft gemotiveerd.
tot het verlenen van een machtiging tot
van Kan, Y. Buruma, V. van den Brink,
voortzetting van de inbewaringstelling. Inge-
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
Hoge Raad, onder meer:
volge art. 29 lid 5 Wet Bopz staat tegen deze
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
2.3. In de overwegingen van het hof ligt als
beschikking geen gewoon rechtsmiddel open.
Spronken, strekkende tot verwerping;
zijn oordeel besloten dat na de beëindiging
Nu het middel evenwel klaagt over het niet
OM-cassatie, tegengesproken door adv.
van de behandelsessies, tussen de aangeefs-
in acht nemen van een essentiële waarborg
mr. M.S. de Groene, Groningen)
ter en de verdachte niet meer een zodanige
voor het grondrecht op vrijheid, in die zin
ECLI:NL:HR:2014:2958
relatie bestond dat de aangeefster kon wor-
het aan de verdachte tenlastegelegde een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag ligt,
dat niemand van zijn vrijheid mag worden
den aangemerkt als ‘iemand die zich als pati-
beroofd buiten de gevallen bij of krachtens
Bestanddeel ‘iemand die zich als patiënt of
ent of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toe-
de wet bepaald, bestaat grond voor doorbre-
cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toever-
vertrouwd’ als bedoeld in art. 249, tweede lid
king van het rechtsmiddelenverbod van art.
trouwd’ in art. 249 lid 2 aanhef onder 3 Sr:
aanhef onder 3o, Sr, zodat de seksuele hande-
29 lid 5 Wet Bopz. Betrokkene is derhalve
in casu kon het hof oordelen dat het
lingen die tussen beiden plaatsvonden niet
ontvankelijk in zijn cassatieberoep (vergelijk
bestanddeel niet is vervuld nu de ontuchti-
kunnen worden aangeduid als “ontucht ple-
HR 26 september 2008,
ge handelingen volgens het hof plaatsvon-
gen” in de zin van genoemd artikel. Dat oor-
ECLI:NL:HR:2008:BD4375, NJ 2008/607). Bij
den na de beëindiging van de behandelses-
deel geeft niet blijk van een onjuiste rechts-
een verzoek tot het verlenen van een machti-
sies tussen de aangeefster en de verdachte,
opvatting. Het is voorts, in aanmerking
ging tot voortzetting van de inbewaringstel-
zodat de seksuele handelingen die tussen
genomen dat het zozeer is verweven met
ling dient ingevolge art. 27 lid 2 Wet Bopz
beiden plaatsvonden niet kunnen worden
waarderingen van feitelijke aard dat het in
een geneeskundige verklaring als bedoeld in
aangeduid als ‘ontucht plegen’ in de zin van
cassatie slechts in beperkte mate kan worden
art. 21 Wet Bopz te worden overgelegd, der-
voormelde bepaling.
getoetst, niet onbegrijpelijk.
halve een verklaring van een, bij voorkeur niet-behandelend, psychiater (of, zo dat niet
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld. (Sr art. 249)
mogelijk is, een, bij voorkeur niet behande-
1917
lend, arts, niet zijnde psychiater), waaruit
Inleiding:
blijkt dat aan de voorwaarden van art. 10 lid
OM-cassatie. Het hof heeft het vonnis beves-
2 Wet Bopz is voldaan. De rechtbank heeft
tigd van de rechtbank waarbij verdachte is
14 oktober 2014, nr. 13/04714
vastgesteld dat de AIOS geen psychiater is als
vrijgesproken van ontucht plegen met
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
bedoeld in art. 1 lid 1, onder j, Wet Bopz. Nu
iemand die zich als patiënt/cliënt aan zijn
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
de rechtbank niet heeft vastgesteld dat
zorg of hulp heeft toevertrouwd (art. 249 lid
Kan, V. van den Brink)
onderzoek door een psychiater niet mogelijk
2 onder 3° Sr).
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
was, had zij de verzochte machtiging niet
Uit de gedingstukken kan in grote lijnen het
kende tot vernietiging en terugwijzing;
mogen verlenen maar de behandeling moe-
volgende feitencomplex worden afgeleid. In
adv. mr. G.G.J. Knoops, Amsterdam)
ten aanhouden teneinde betrokkene alsnog
de zomer van 2006 wendt aangeefster, des-
ECLI:NL:HR:2014:2962
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2655
Rechtspraak
Toepassing maatstaven voorbedachte raad
de omstandigheid dat de besluitvorming en
beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een
volgens HR 15 oktober 2013,
uitvoering in plotselinge hevige drift plaats-
ogenblikkelijke gemoedsopwelling, berust in
ECLI:NL HR:2013:963, NJ 2014/156:
vinden, dat slechts sprake is van een korte
de kern op de volgende overwegingen.
in casu ontoereikende motivering, mede
tijdspanne tussen besluit en uitvoering of
(i) Uit de verklaringen van de verdachte leidt
gelet op mogelijke contra-indicaties, dat de
dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens
het hof af dat de verdachte ervan is uitge-
verdachte zich gedurende enige tijd heeft
de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo
gaan dat de persoon die het wapen bij hem
kunnen beraden op het besluit een hoofd-
kunnen bepaalde omstandigheden (of een
had gezien, deze informatie zou doorgeven
agent en een agent van het leven te bero-
samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk
aan de politie en dat de verdachte zich op dat
ven en dat hij niet heeft gehandeld in een
tot het oordeel brengen dat de verdachte in
moment heeft gerealiseerd dat de politie
ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
het gegeven geval niet met voorbedachte
mogelijk naar hem op zoek zou gaan. Dit
raad heeft gehandeld.
betekent naar het oordeel van het hof dat de
Mede met het oog op het strafverzwarende
verdachte zich vanaf dat moment heeft kun-
gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan
nen beraden over een te nemen besluit in
Inleiding:
de vaststelling dat de voor voorbedachte raad
het geval hij door de politie zou worden aan-
Verdachte is onder meer veroordeeld omdat
vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaalde-
gesproken.
hij – kort gezegd – (feit 1 primair) meermalen
lijk eisen worden gesteld en dient de rechter,
(ii) Het hof heeft vastgesteld dat de verdach-
ter uitvoering van de door verdachte voorge-
in het bijzonder indien de voorbedachte raad
te, nadat hoofdagent [verbalisant 1] hem had
nomen misdrijven om opzettelijk en met
niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt,
gezegd dat hij hem wilde fouilleren, zich
voorbedachte raad [verbalisant 1] (hoofd-
daaraan in zijn motivering van de bewezen-
heeft omgedraaid, bij [verbalisant 1] vandaan
agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost)
verklaring nadere aandacht te geven.
is gelopen en zijn wapen heeft doorgeladen.
en [verbalisant 2] (agent van de regiopolitie
De achtergrond van het vereiste dat de ver-
Daaruit heeft het hof afgeleid dat de verdach-
Brabant Zuid-Oost) van het leven te beroven,
dachte de gelegenheid heeft gehad na te den-
te op dat moment het besluit heeft genomen
telkens met dat opzet en na kalm beraad en
ken over de betekenis en de gevolgen van
in een confrontatie met de politie zijn wapen
rustig overleg, op korte afstand meermalen
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
tegen de politieagenten te gebruiken.
met een vuurwapen heeft geschoten in de
rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat
(iii) Het hof heeft voorts vastgesteld dat de
richting van voornoemde [verbalisant 1] en
dat de verdachte die gelegenheid heeft
verdachte, toen [verbalisant 1] hem had aan-
eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten
gehad, het redelijk is aan te nemen dat de
geroepen dat hij moest terugkomen, zich
in de richting van voornoemde [verbalisant
verdachte gebruik heeft gemaakt van die
heeft omgedraaid en een kogel heeft afge-
2], terwijl de uitvoering van die voorgenomen
gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nage-
vuurd in de richting van [verbalisant 1].
misdrijven niet is voltooid.
dacht over de betekenis en de gevolgen van
Daaruit heeft het hof afgeleid dat de verdach-
Het middel klaagt onder meer dat de bewe-
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
te op dat moment het besluit heeft genomen
zenverklaring van feit 1 voor zover inhou-
rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en
om daadwerkelijk uitvoering te geven aan
dende dat de verdachte met voorbedachte
nadenken dat in de wetsgeschiedenis is
zijn voorgenomen plan om in een confronta-
raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemo-
geplaatst tegenover de ogenblikkelijke
tie met de politie het wapen te gebruiken.
tiveerd.
gemoedsopwelling). Dat de verdachte daad-
(iv) De verdachte heeft uiteindelijk, zoals het
werkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap
hof ten slotte heeft vastgesteld, in de Sint
Hoge Raad, onder meer:
heeft gegeven leent zich immers moeilijk
Odulphusstraat nog zes kogels afgevuurd in
2.3. Voor een bewezenverklaring van het
voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval
de richting van [verbalisant 1] en een kogel
bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen
dat de verklaringen van de verdachte en/of
in de richting van agent [verbalisant 2]. Naar
vast te staan dat de verdachte zich geduren-
eventuele getuigen geen inzicht geven in
het oordeel van het hof heeft de verdachte
de enige tijd heeft kunnen beraden op het te
hetgeen voor en ten tijde van het begaan van
ook gedurende deze tijd zich nog kunnen
nemen of het genomen besluit en dat hij
het feit in de verdachte is omgegaan. Of in
beraden over het al dan niet verder uitvoe-
niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
een dergelijk geval voorbedachte raad bewe-
ring geven aan zijn voorgenomen plan.
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid
zen kan worden, hangt dan sterk af van de
2.5. Het kennelijke oordeel van het hof dat de
heeft gehad na te denken over de betekenis
hierboven bedoelde gelegenheid en van de
gevolgtrekking dat de verdachte zich gedu-
en de gevolgen van zijn voorgenomen daad
overige feitelijke omstandigheden van het
rende enige tijd heeft kunnen beraden op
en zich daarvan rekenschap te geven.
geval zoals de aard van het feit, de omstan-
het besluit genoemde politieagenten van het
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte
digheden waaronder het is begaan alsmede
leven te beroven, zodat hij de gelegenheid
raad gaat het bij uitstek om een weging en
de gedragingen van de verdachte voor en
heeft gehad na te denken over de betekenis
waardering van de omstandigheden van het
tijdens het begaan van het feit. Daarbij ver-
en de gevolgen van zijn voorgenomen daad
concrete geval door de rechter, waarbij deze
dient opmerking dat de enkele omstandig-
en zich daarvan rekenschap te geven, mede
het gewicht moet bepalen van de aanwijzin-
heid dat niet is komen vast te staan dat is
kan worden gebaseerd op hetgeen onder (i)
gen die voor of tegen het bewezen verklaren
gehandeld in een ogenblikkelijke
en (ii) is overwogen, is niet begrijpelijk. Het
van voorbedachte raad pleiten. De vaststel-
gemoedsopwelling, niet toereikend is om
hof heeft immers weliswaar geoordeeld dat
ling dat de verdachte voldoende tijd had om
daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat
de verdachte vanaf het moment dat hij zich
zich te beraden op het te nemen of het geno-
sprake is van voorbedachte raad (vergelijk
realiseerde dat de politie naar hem op zoek
men besluit vormt weliswaar een belangrijke
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ
zou gaan, zich heeft kunnen beraden over
objectieve aanwijzing dat met voorbedachte
2014/156).
‘een te nemen besluit in het geval hij door de
raad is gehandeld, maar behoeft de rechter
2.4. Het oordeel van het hof dat de verdachte
politie zou worden aangesproken’ zonder
niet ervan te weerhouden aan contra-indica-
zich gedurende enige tijd heeft kunnen bera-
evenwel aan te geven wat dat besluit inhield
ties een zwaarder gewicht toe te kennen.
den op het besluit de in de bewezenverklaring
of waarop het zich beraden was gericht. Dat
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
genoemde politieagenten van het leven te
laatste geldt ook voor zover het zich beraden
(Sr art. 289)
2656
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
uitmondde in het ‘voorgenomen plan’ waar-
breken van de duim van het slachtoffer, naar
overlijden van het slachtoffer - hoezeer ook
aan de verdachte volgens het hof uitvoering
het oordeel van het hof op zichzelf
tragisch samenvallende met de hem overko-
heeft gegeven. Het hof heeft bovendien vast-
beschouwd noch in onderling verband gezien
men geweldpleging - dan ook niet redelijker-
gesteld dat de verdachte, nadat hij door de
naar hun aard geschikt zijn om de dood van
wijs als gevolg van diens handelen aan de
politie was aangesproken, is weggelopen en
het slachtoffer teweeg te brengen en even-
verdachte worden toegerekend zodat de ver-
eerst toen, dus na de confrontatie met de
min het risico op de dood van het slachtoffer
dachte van het onder 1 (...) tenlastegelegde
politie, het besluit heeft genomen het wapen
in relevante mate verhogen. Daarbij betrekt
voor zover dit de dood van het slachtoffer
tegen hen te gebruiken.
het hof dat het slachtoffer een man was van
betreft, eveneens dient te worden vrijgespro-
2.6. Het voorgaande in aanmerking genomen
46 dan wel 49 jaar oud.’
ken. Het hof heeft de verdachte voorts ontsla-
en gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is
Bij de beantwoording van de vraag of het
gen van alle rechtsvervolging ter zake van
vooropgesteld met betrekking tot mogelijke
tenlastegelegde causaal verband is bewezen,
het bewezenverklaarde. Het heeft dit ontslag
contra-indicaties, heeft het hof ontoereikend
neemt het hof voorts onder meer in aanmer-
van rechtsvervolging als volgt gemotiveerd:
gemotiveerd dat de verdachte zich gedurende
king een (definitief) deskundigenrapport van
“Het (...) bewezenverklaarde is niet strafbaar,
enige tijd heeft kunnen beraden op het
het Nederlands Forensisch Instituut, betref-
nu de tenlastelegging niet toeliet bewezen te
besluit hoofdagent [verbalisant 1] en agent
fende het pathologie onderzoek naar aanlei-
verklaren dat het slachtoffer pijn of letsel
[verbalisant 2] van het leven te beroven en
ding van een mogelijk niet natuurlijke dood
heeft ondervonden.”’
dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblik-
van het slachtoffer, welk rapport is opgesteld
Het middel klaagt over het oordeel van het
kelijke gemoedsopwelling.
en ondertekend door dr. R. Visser, arts en
hof dat de dood van de in de bewezenverkla-
2.7. Het middel is in zoverre terecht voorge-
patholoog, als vast beëdigd deskundige. Dit
ring bedoelde man, [slachtoffer], niet redelij-
steld.
rapport houdt onder meer in: ‘Het intreden
kerwijs als gevolg van het handelen van de
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
van de dood kon worden verklaard door een
verdachte aan hem kan worden toegerekend.
beslissingen ter zake van het onder 1 tenlaste-
combinatie van reeds bestaande hartafwij-
gelegde en de strafoplegging, in zoverre terug-
king (hartvergroting), hartinfarcering en de
Hoge Raad, onder meer:
wijzing en verwerping voor het overige.
aanwezigheid van cocaïne in het bloed.’ Ter
3.3. Het hof heeft zijn oordeel dat de dood
terechtzitting in eerste aanleg is dr. R. Visser
van het slachtoffer niet redelijkerwijs aan de
als getuige gehoord. Dr. Visser heeft toen
gedragingen van de verdachte kan worden
onder meer verklaard: ‘Het is een combinatie
toegerekend doen steunen op zijn ‘conclusie
van factoren. Het ging dus om een zwaar
(...) dat er een reële mogelijkheid bestaat dat
14 oktober 2014, nr. 13/02536
hart met een infarct. Later bleek ook nog dat
het slachtoffer ook zou zijn overleden als de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I.
het slachtoffer cocaïne had gebruikt. Deze
tenlastegelegde gedragingen van de verdach-
van de Griend)
factoren hoeven niet apert tot overlijden te
te waren uitgebleven’, waarmee het hof ken-
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
leiden. Er zijn een aantal factoren waarvan
nelijk doelt op overlijden ten tijde van de
strekkende tot verwerping; OM-cassatie)
bekend is dat ze dodelijk kunnen aflopen.
tenlastegelegde gedragingen. Die conclusie is
ECLI:NL:HR:2014:2959
Een te zwaar hart, emotie, cocaïnegebruik en
echter, gelet op de door het hof gedane vast-
een stressvolle omgeving kunnen een bijdra-
stellingen, niet begrijpelijk. Het hof heeft zijn
Causaal verband tussen mishandeling en
ge hebben. Het slachtoffer is niet aan de
oordeel over de toerekening derhalve ontoe-
de dood van het slachtoffer: in casu niet
gevolgen van het infarct overleden, maar aan
reikend gemotiveerd.
begrijpelijk oordeel dat de dood van het
de combinatie met de andere factoren. Je
3.4. Het middel is gegrond. Dit leidt ertoe dat
slachtoffer niet redelijkerwijs aan de gedra-
kunt niet substantieel aangeven hoe de com-
de bestreden uitspraak niet in stand kan blij-
gingen van de verdachte kan worden toege-
binatie was. Ik kan niet constateren dat het
ven wat betreft de vrijspraak van de tenlaste-
rekend op de grond ‘dat er een reële moge-
slachtoffer hevig emotioneel is geweest. Het
gelegde – aan het derde lid van art. 300 Sr ont-
lijkheid bestaat dat het slachtoffer ook zou
grote hart is een risico evenals het infarct.
leende – strafverzwarende omstandigheid. Dit
zijn overleden als de tenlastegelegde gedra-
Het kan zijn dat hij dat heeft overleefd, maar
brengt mee dat ook ’s hofs beslissingen ten
gingen van de verdachte waren uitgeble-
dat de stress hem gedood heeft. Ik kan daar
aanzien van het tenlastegelegde – in het eer-
ven’. A-G: anders.
geen schatting van geven. Stress kan ik niet
ste lid van art. 300 Sr strafbaar gestelde –
motiveren. Het hangt ook af van andere fac-
gronddelict niet in stand kunnen blijven,
toren. Emotie kan een rol hebben gespeeld.’
omdat de rechter naar wie de zaak wordt
Het hof concludeert dan onder meer: ‘Naar
teruggewezen, anders niet naar behoren
Inleiding:
het oordeel van het hof dient de conclusie op
(opnieuw) recht kan doen op het bestaande
OM-cassatie. Verdachte is onder meer veroor-
basis van het voorgaande te luiden dat er
hoger beroep. Die rechter zal immers naar
deeld wegens – kort gezegd – mishandeling
een reële mogelijkheid bestaat dat het slacht-
aanleiding van het onderzoek op de terecht-
maar vrijgesproken van het tenlastegelegde
offer ook zou zijn overleden als de tenlaste-
zitting moeten beraadslagen en beslissen over
‘terwijl dit feit de dood van die persoon (...)
gelegde gedragingen van de verdachte waren
alle vragen van art. 350 Sv, waaronder – in
ten gevolge heeft gehad’.
uitgebleven. In het onderhavige geval waarin
geval van bewezenverklaring – de vraag naar
Het heeft deze vrijspraak onder meer als
de tenlastegelegde gedragingen van de ver-
de kwalificatie van het bewezenverklaarde.
volgt gemotiveerd: ‘Causaal verband tussen
dachte zoals voorop gesteld, naar hun aard
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
verdachtes handelen en de dood van het
en derhalve onafhankelijk van de ziekelijke
beslissingen ter zake van het onder 1 tenlas-
slachtoffer […] Het hof stelt voorop dat de
predispositie van het slachtoffer, niet
tegelegde en de strafoplegging, in zoverre
aan de verdachte tenlastegelegde gewelds-
geschikt zijn om de dood van het slachtoffer
terugwijzing en verwerping voor het overige.
handelingen, te weten - kort gezegd - een
teweeg te brengen en niet is gebleken dat zij
arm om de nek/hals van het slachtoffer
het risico op de dood van het slachtoffer in
slaan, het bijten van het slachtoffer en het
relevante mate hebben verhoogd, kan het
1918
(Sr art. 300)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2657
Rechtspraak
A-G Machielse, onder meer:
stoornis kan optreden in situaties van hevige
de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel
3.5. Het Nederlandse strafrecht kent gevallen
lichamelijke en/of psychische stress, met
dienen of in de gegeven omstandigheden de
waarin het overlijden van een slachtoffer van
name als - zoals hier - het hart al groot is en
gedraging van de verdachte naar haar aard
een overval in de woning aan de verdachte is
de kransslagaders vernauwd zijn. Bij ontbre-
geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen
toegerekend en waarbij aandoeningen van
ken van een andere anatomische of toxicolo-
en bovendien naar ervaringsregels van dien
hart en bloedvaten bij het slachtoffer suspect
gische doodsoorzaak dient volgens de patho-
aard is dat zij het vermoeden wettigt dat
waren. In HR 12 november 1985, NJ 1986, 782
loog toch een hartritmestoornis als
deze heeft geleid tot het intreden van het
m.nt. ALM was het bejaard slachtoffer van
doodsoorzaak sterk te worden overwogen. De
gevolg (vergelijk HR 20 september 2005, LJN
een overval, dat leed aan ziekelijke afwijkin-
Hoge Raad overwoog:
AT8303, NJ 2006/86, r.o. 3.5). Daarbij kan ook
gen van hart- en bloedvaten, aan hartfalen
‘3.5. In het licht van de onder 3.3 vermelde
worden betrokken in hoeverre aannemelijk is
overleden. Rechtbank en hof hadden verwe-
bewijsmiddelen geeft het oordeel van het hof
geworden dat ten verwere gestelde andere,
zen naar het sectierapport waarin de patho-
dat de tijdens of (kort) na de overval ingetre-
niet aan de gedraging van de verdachte gere-
loog had opgemerkt dat een overlijden als
den dood van het slachtoffer in redelijkheid
lateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet
waarvan hier sprake was, veroorzaakt kan
aan (de handelwijze van) de verdachte en zijn
tot dat gevolg hebben geleid.’
worden door emotionering. Rechtbank en
mededader kan worden toegerekend, geen
In zijn arrest van 19 maart 2013 kwam de
hof hadden aangenomen dat een dergelijke
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is
Hoge Raad vervolgens tot de volgende afslui-
emotionering heeft plaatsgevonden, veroor-
het evenmin onbegrijpelijk. De Hoge Raad
tende beoordeling:
zaakt door het op het slachtoffer uitgeoefen-
neemt hierbij in aanmerking dat, naar in ’s
‘2.5. Het hof heeft blijkens zijn hiervoor weer-
de geweld zodat haar dood, mede gelet op
hofs oordeel besloten ligt, het een feit van
gegeven overwegingen het bovenstaande
het van algemene bekendheid zijnde feit dat
algemene bekendheid is dat het geconfron-
niet miskend, zodat zijn oordeel niet van een
hevige emoties bij bejaarden dikwijls fatale
teerd worden met een gewelddadige overval
onjuiste rechtsopvatting getuigt. Het oordeel
gevolgen hebben, redelijkerwijs aan verdach-
in de eigen woning, zeker bij een slachtoffer
van het hof dat de dood van het slachtoffer
ten kon worden toegerekend. De Hoge Raad
op leeftijd, hevige emoties oproept, die, zoals
redelijkerwijs aan de bewezenverklaarde
overwoog dat rechtbank en hof met juistheid
ook de deskundige aangeeft, tot de dood
gedraging van de verdachte kan worden toe-
hebben geoordeeld dat het een feit van alge-
kunnen leiden. De bewezenverklaring is naar
gerekend, is ook toereikend gemotiveerd. In
mene bekendheid is dat hevige emoties bij
de eis der wet met redenen omkleed en het
de overwegingen van het hof ligt immers
bejaarden dikwijls fatale gevolgen hebben.
hof heeft het gevoerde verweer op toereiken-
niet alleen besloten dat die gedraging een
Het oordeel dat de dood van het slachtoffer
de gronden verworpen.’
onmisbare schakel kan hebben gevormd in
redelijkerwijs aan verdachten kan worden
En in HR 19 maart 2013,
de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben
toegerekend, was niet onbegrijpelijk.
ECLI:NL:HR:2013:BZ4491 was verdachte ver-
geleid, maar ook dat het gevolg met een aan-
Ik wijs in dit verband voorts op HR 20 maart
oordeeld voor diefstal met geweld en afper-
zienlijke mate van waarschijnlijkheid door
2001, NJ 2001/340 waarin verdachten een
sing de dood ten gevolge hebbend. Ook in
die gedraging is veroorzaakt. Die vaststellin-
bejaarde man in zijn woning hadden overval-
deze zaak werd het causaal verband tussen
gen zijn ook niet onbegrijpelijk, in aanmer-
len, bedreigd en mishandeld. Het slachtoffer
het geweld en het overlijden van een slacht-
king genomen dat de gedraging van de ver-
overleed korte tijd nadien. Het hof leidde uit
offer betwist. Niet kon worden vastgesteld
dachte naar haar aard geschikt is om dat
de bewijsmiddelen af dat het slachtoffer ten
dat de bewezenverklaarde gedraging noodza-
gevolg teweeg te brengen en bovendien naar
gevolge van hartritmestoornissen is overle-
kelijk was voor het ingetreden gevolg. De
ervaringsregels van dien aard is dat zij het
den. Dat de patholoog bij het slachtoffer zie-
Hoge Raad herhaalde vervolgens hetgeen hij
vermoeden wettigt dat zij heeft geleid tot het
kelijke afwijkingen van het hart heeft vastge-
eerder leerde in de zogenaamde Groninger
intreden van het gevolg, terwijl het ‘lichte
steld, doet er volgens het hof niet aan af dat
HIV-zaak.1 Daarin overwoog de Hoge Raad
hartinfarct’ - voor zover het optreden hiervan
het overlijden van het slachtoffer aan de ver-
dat soms niet kan worden vastgesteld dat
al niet het gevolg zou zijn van de bewezen-
dachten kan worden toegerekend. De Hoge
een gedraging van verdachte een noodzake-
verklaarde gedraging - als niet meer dan een
Raad overwoog dat het hof aldus heeft vast-
lijke factor is geweest voor het intreden van
“niet uit te sluiten” oorzaak is beoordeeld.’
gesteld dat de hartritmestoornissen die tot
het gevolg, maar dat zo’n onzekerheid niet
3.6. Kan in de onderhavige zaak worden aan-
de dood hebben geleid zijn veroorzaakt door
per se tot de slotsom moet leiden dat van
genomen dat het gedrag van verdachte een
de emoties die het bewezenverklaarde hande-
redelijke toerekening geen sprake meer kan
onmisbare schakel kan zijn geweest in de loop
len van verdachten heeft opgewekt. Terecht
zijn.2 Hij verwees in dat Groninger HIV-arrest
der gebeurtenissen die tot de dood van het
heeft het hof overwogen dat de omstandig-
naar eerdere rechtspraak en vervolgde:
slachtoffer hebben geleid? Aan de verklaring
heid dat het slachtoffer reeds hartklachten
‘2.4.4. Het bovenstaande komt erop neer dat
die de deskundige in eerste aanleg heeft afge-
had daaraan niet af doet.
in gevallen als de onderhavige voor het rede-
legd en waaruit het hof citeert, is te ontlenen
De steller van het middel verwijst ook naar
lijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (een
dat een stressvolle omgeving een bijdrage kan
HR 20 september 2005, NJ 2006, 86. In die
gedraging van) de verdachte ten minste is
hebben geleverd aan het gevolg. De deskundi-
zaak had verdachte een vrouw van 76 jaar in
vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag
ge heeft niet kunnen constateren dat het
haar woning overvallen, haar vastgegrepen,
een onmisbare schakel kan hebben gevormd
slachtoffer onderhevig was aan hevige emo-
tegen de muur geduwd, haar handen vastge-
in de gebeurtenissen die tot het gevolg heb-
ties, maar emotie kan een rol hebben
bonden en haar bedreigd. Het slachtoffer
ben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is
gespeeld. Is aannemelijk dat het gevolg met
overleed. Haar medische toestand was verre
dat het gevolg met een aanzienlijke mate van
een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid
van optimaal. De patholoog rapporteerde dat
waarschijnlijkheid door de gedraging van de
door de gedraging van verdachte is veroor-
bij sectie geen anatomische doodsoorzaak
verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer spra-
zaakt? Ik begrijp uit de woorden van de Hoge
gevonden is. Er kan een hartritmestoornis
ke is van een dergelijke aanzienlijke mate
Raad dat voor de beantwoording van de vraag
zijn opgetreden, maar dat kan niet bij sectie
van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de
of sprake is van een dergelijke aanzienlijke
worden vastgesteld. Een fatale hartritme-
concrete omstandigheden van het geval. Bij
mate van waarschijnlijkheid geen algemeen
2658
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
geldende maatstaven aan te duiden zijn. Het
gaans niet in relevante mate verhogen. Het
gezondheid hebben veroorzaakt. Door het
hangt af van de concrete omstandigheden van
hof heeft echter niet uitgesloten dat het
woord ‘mishandelen’ of ‘mishandelend’ te
het geval. Deze bewoordingen doen mij wat
gedrag van verdachte een onmisbare schakel
gebruiken wordt voldoende tot uitdrukking
denken aan de rechtspraak over het voorwaar-
kan zijn geweest in de loop der gebeurtenis-
gebracht dat pijn of letsel is toegebracht.4 Het
delijk opzet, waarin de Hoge Raad de beant-
sen die tot de dood hebben geleid. Integen-
middel keert zich echter niet tegen het ont-
woording van de vraag of de gedraging de
deel, het hof heeft op grond van de bevindin-
slag van rechtsvervolging en de Hoge Raad
aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in
gen van de deskundige geconstateerd dat
pleegt bij een OM-cassatie niet buiten de
het leven roept afhankelijk stelt van de
stress en/of emotie bij het slachtoffer als
aangevoerde middelen om ten nadele van
omstandigheden van het geval, en daarbij
gevolg van het handelen van verdachte bij
verdachte te casseren.5
betekenis toekent aan de aard van de gedra-
het overlijden van het slachtoffer een rol kan
4. Het middel is vruchteloos voorgesteld,
ging en de omstandigheden waaronder deze
hebben gespeeld. De uitlating van het hof
zodat het cassatieberoep moet worden ver-
is verricht. Het zal in alle gevallen moeten
dat niet is gebleken dat de gedragingen van
worpen.
gaan om een kans die naar algemene erva-
verdachte het risico op de dood van het
ringsregelen aanmerkelijk is te achten.3 Ten
slachtoffer in relevante mate hebben ver-
1. HR 27 maart 2012, NJ 2012/301 m.nt. Keijzer.
aanzien van deze vraag naar de mate van
groot, is niet goed te rijmen met de wijze
2. Keijzer vat deze rechtspraak aldus samen dat het de vraag
waarschijnlijkheid bieden de verklaringen van
waarop het hof kennelijk adhesie betuigt met
is of verdachte de kans op het ongewenst gevolg, dat zich
de deskundige minder aanknopingspunten.
de uitlating van de deskundige dat het
ook heeft voorgedaan, in onoirbare mate heeft vergroot.
Het hof heeft ook geciteerd uit het voorlopig
bekend is dat bij emotionele omstandighe-
Nico Keijzer, ‘Condicio sine qua non?’ In: Amicus Curiae,
sectieverslag waarin de deskundige stelt dat
den een plotse hartdood kan ontstaan bij een
Liber Amicorum Marc de Swaef, Antwerpen-Cambridge
bij sectie is gebleken dat het slachtoffer een
hart met gebreken zoals bij het slachtoffer.
2013, p. 253. Zie ook E.M. Witjes, Strafrechtelijke causali-
sterk vergroot hart had en dat het bekend is
Als ik kijk naar de hiervoor aangehaalde
teit, Deventer: Kluwer 2011, p. 219 e.v.
dat bij emotionele omstandigheden in zo’n
rechtspraak, lijkt mij de stelling van het hof
3. HR 25 maart 2003, NJ 2003/552 m.nt. Buruma.
geval een plotse hartdood kan ontstaan. Ook
dat niet is gebleken dat het gedrag van ver-
4. HR 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL9052; HR 5 juli
het specifieke kenmerk van de postmortale
dachte het risico op de dood van het slachtof-
2011, NJ 2011/466 m.nt. Keijzer.
verkleuring van het hoofd kan passen bij een
fer in relevante mate heeft verhoogd niet te
5. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zevende druk, p.
plotselinge hartdood. De lichamelijke bijzon-
rijmen met de ervaringsregels die de Hoge
135.
derheid van het slachtoffer bestaande in
Raad van belang acht in die gevallen waarin
hartinsufficiëntie zou men kunnen rangschik-
iemand met een ziek hart met stress en hevi-
ken onder de concrete omstandigheden van
ge emotie als gevolg van geweld wordt gecon-
het geval. Dan rijst de vraag of de gedraging
fronteerd. Dat zo een constitutie eerder bij
van verdachte naar haar aard, mede gelet op
bejaarde personen is aan te treffen dan bij
14 oktober 2014, nr. 13/01131
deze concrete omstandigheid van de hart-
jongere mensen doet daaraan niet af.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
zwakte van het slachtoffer, geschikt is om dat
Het is met andere woorden onduidelijk of
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
gevolg teweeg te brengen en bovendien naar
het hof, dat zich bij de deskundige heeft aan-
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron-
ervaringsregels vermoed kan worden ook tot
gesloten, is uitgegaan van een juist inzicht in
ken, strekkende tot vernietiging wat betreft
het gevolg te hebben geleid.
de mate van waarschijnlijkheid die nodig is
uitsluitend de opgelegde straf wegens
Ik merk in dit verband op dat er wel een ver-
om het gevolg, ook al hebben andere factoren
schending van de redelijke termijn volgens
schil bestaat tussen de Groninger HIV-zaak
en kenmerken van het slachtoffer aan het
art. 6 lid 1 EVRM en tot verwerping voor
en de onderhavige strafzaak. In de Groninger
ontstaan daarvan bijgedragen, aan verdach-
het overige; adv. mr. W.H. Jebbink, Amster-
zaak was het de vraag of een andere oorzaak
tes handelingen redelijkerwijs te kunnen toe-
dam)
dan het handelen van verdachten verant-
rekenen.
ECLI:NL:HR:2014:2969
woordelijk kon zijn voor de besmetting. In de
3.7. Maar het cassatieberoep zal, niettegen-
onderhavige zaak is het niet de kwestie of
staande deze onvolkomenheden en onduide-
Gebruik van verklaring van medeverdachte
een andere oorzaak dan de gedragingen van
lijkheden in de redenering van het hof, toch
als bewijs in strijd met art. 301 lid 4 Sv: in
verdachte is aan te wijzen voor het overlijden
niet tot cassatie kunnen leiden. Het hof heeft
casu heeft de verdachte geen rechtens te
van het slachtoffer, maar of die gedragingen
immers wel bewezenverklaard dat verdachte
respecteren belang bij zijn klacht nu de ver-
van verdachte de kans op het overlijden van
opzettelijk mishandeld onverhoeds een arm
klaring die de medeverdachte in de onder-
het slachtoffer in relevante mate kunnen
om de nek/hals heeft geslagen en/of
havige zaak als verdachte ter terechtzitting
hebben vergroot, of zij op relevante wijze
geklemd en heeft gebeten, maar heeft ver-
in hoger beroep heeft afgelegd in essentie
kunnen hebben bijgedragen aan dit gevolg.
dachte voor dit feit van alle rechtsvervolging
overeen komt met de inhoud van de verkla-
Het oordeel van het hof dat het verband tus-
ontslagen omdat, in mijn woorden, de bewe-
ring die hij als getuige ter terechtzitting in
sen het door verdachte uitgeoefende geweld
zenverklaring niet rept van pijn of letsel bij
hoger beroep heeft afgelegd, terwijl de ver-
en de diefstal van spullen van het slachtoffer
het slachtoffer. Mijns inziens getuigt dit van
dediging bovendien de gelegenheid heeft
niet overtuigend vaststaat wordt in cassatie
een onjuiste rechtsopvatting over het begrip
gekregen opmerkingen te maken en aan de
niet bestreden. Het slaan van een arm om de
‘mishandelend’. Het woord in de tenlasteleg-
medeverdachte vragen te stellen toen deze
nek van een gezond persoon van de leeftijd
ging ‘mishandelend’ is kennelijk indirect ont-
als getuige optrad.
van het slachtoffer, het bijten van zo iemand
leend aan de tekst van artikel 300 Sr waarin
en het breken van de duim van zo’n persoon
sprake is van ‘mishandeling’. Het begrip ‘mis-
leiden gewoonlijk niet tot het overlijden. Wel-
handeling’ heeft in zoverre ook feitelijke
licht zou men net zoals het hof ook nog kun-
betekenis dat daarin besloten ligt dat de aan
Inleiding:
nen zeggen dat zulke gedragingen het risico
iemand aangedane feitelijkheden pijn of let-
Het middel klaagt dat het hof in strijd met
op de dood van zo een gezond persoon door-
sel aan diens lichaam of nadeel aan de
art. 301 lid 4 Sv een verklaring van [medever-
1919
(Sv art. 301)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2659
Rechtspraak
dachte 1] tot het bewijs heeft doen strekken.
bepaling ziet slechts op de behandeling van
Het middel klaagt dat het hof na toewijzing
Het in het middel bedoelde bewijsmiddel
de zaak bij verstek, terwijl het tweede lid
van de vordering wijziging tenlastelegging
betreft een verklaring van [medeverdachte 1]
ziet op de behandeling van de zaak op
het onderzoek in strijd met art. 314 lid 2 Sv
die hij in eerste aanleg als verdachte in zijn
tegenspraak, met het gevolg dat de in de
aanstonds zonder toestemming van de uit-
eigen strafzaak heeft afgelegd. In het middel
tweede volzin van het eerste lid omschre-
drukkelijk gemachtigde raadsvrouwe heeft
wordt aangevoerd dat die verklaring geen
ven maatstaf (te weten: of de verdachte
voortgezet.
deel uitmaakt van het strafdossier van de
door het achterwege laten van kennisge-
Art. 314 Sv, luidt: ‘1. Indien de telastlegging
verdachte, terwijl niet blijkt dat de inhoud
ving van de wijziging redelijkerwijze niet
overeenkomstig artikel 313 is gewijzigd,
van die verklaring bij het onderzoek ter
in zijn verdediging wordt geschaad) voor de
wordt aan de verdachte door de griffier een
terechtzitting is voorgelezen noch dat de kor-
te nemen beslissing niet van toepassing is
gewaarmerkt afschrift van de gewijzigde
te inhoud daarvan is medegedeeld.
bij een op grond van het tweede lid te
telastlegging op de terechtzitting verstrekt,
nemen beslissing. In casu is het onderzoek
tenzij de rechtbank oordeelt dat met de uit-
Hoge Raad, onder meer:
onterecht aanstonds voortgezet nu de
reiking van een door de griffier gewaarmerkt
2.4. Ook indien ervan moet worden uitge-
raadsvrouwe geen toestemming daartoe
afschrift van de wijzigingen kan worden vol-
gaan dat de verklaring die [medeverdachte 1]
gegeven en om aanhouding van de zaak
staan. Is tegen de verdachte verstek verleend,
als verdachte ter terechtzitting in eerste aan-
heeft verzocht.
dan wordt het onderzoek op de gewijzigde telastlegging aanstonds voortgezet indien de
leg in zijn eigen strafzaak heeft afgelegd, geen deel uitmaakt van het dossier in de
(Sv art. 314)
verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze
onderhavige strafzaak en die verklaring ook niet ter terechtzitting in hoger beroep aan de
Inleiding:
niet in zijn verdediging wordt geschaad. In
orde is gesteld, heeft de verdachte geen rech-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
het andere geval wordt de gewijzigde telast-
tens te respecteren belang bij zijn klacht op
gezegd – (feit 1 primair) afpersing, terwijl het
legging hem zo spoedig mogelijk betekend.
grond van het volgende.
feit wordt gepleegd door twee of meer ver-
Indien de verdachte de Nederlandse taal niet
De strafzaak van de verdachte is op de
enigde personen, en (feit 2) medeplegen van
of onvoldoende beheerst, wordt hem in het
terechtzitting in hoger beroep gelijktijdig,
een ander door geweld en bedreiging met
laatstgenoemde geval tevens onverwijld een
doch niet gevoegd, behandeld met de strafza-
geweld, gericht tegen die ander, wederrechte-
vertaling van de gewijzigde tenlastelegging
ken van [medeverdachte 1] en [medeverdach-
lijk dwingen iets te doen.
verstrekt. 2. De rechtbank schorst het onder-
te 2]. De verklaring die [medeverdachte 1] in
Verdachte was niet ter terechtzitting in hoger
zoek zo nodig voor een bepaalde tijd; met
de onderhavige zaak als getuige ter terecht-
beroep verschenen. Wel is verschenen mr.
toestemming van de verdachte of de raads-
zitting in hoger beroep heeft afgelegd
N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam, die
man die op grond van artikel 279, eerste lid,
bestaat nagenoeg geheel uit (de weergave
verklaarde uitdrukkelijk door verdachte
tot de verdediging is toegelaten, kan het
van) de verklaring die hij als verdachte ter
gemachtigd te zijn om de verdediging te voe-
onderzoek echter aanstonds of na een korte
terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd.
ren. De advocaat-generaal vorderde dat de
onderbreking worden voortgezet.’
Blijkens het in 2.3 weergegeven gedeelte van
tenlastelegging zou worden gewijzigd. De
die verklaring komt de inhoud daarvan naar
advocaat van verdachte gaf op inhoudelijk
Hoge Raad, onder meer:
het kennelijke – en niet onbegrijpelijke – oor-
geen bezwaar tegen de wijziging te hebben,
2.5. Het middel stelt de vraag aan de orde of
deel van het hof in essentie overeen met de
maar de wijziging met haar cliënt te willen
het de feitenrechter gelet op art. 314, tweede
inhoud van de verklaring die als bewijsmid-
bespreken en verzocht daartoe om aanhou-
lid, Sv na wijziging van de tenlastelegging is
del 63 is opgenomen. Nadat de getuige
ding. De voorzitter deelde vervolgens mee
toegestaan het onderzoek van de zaak zonder
[medeverdachte 1] zijn verklaring had afge-
dat de beslissing op het verzoek om aanhou-
toestemming van de verdachte of diens uit-
legd, hebben de verdachte en zijn raadsman
ding zou worden genomen nadat de overige
drukkelijk gemachtigd raadsman aanstonds
de gelegenheid gekregen opmerkingen te
verzoeken van de verdediging besproken zou-
voort te zetten op de in art. 314, eerste lid,
maken en aan de getuige vragen te stellen.
den zijn. Het proces-verbaal van het onder-
tweede volzin, Sv genoemde grond.
Door de in bewijsmiddel 63 genoemde ver-
zoek ter terechtzitting houdt vervolgens in:
2.6. Gelet op de tekst van de wet moet wor-
klaring van [medeverdachte 1] voor het
‘Het hof wijst voorts de vordering tot wijzi-
den aangenomen dat het eerste lid van art.
bewijs te bezigen, is de verdachte niet in zijn
ging van de tenlastelegging toe. Aan de
314 Sv slechts betrekking heeft op de behan-
verdedigingsbelang geschaad.
raadsvrouw wordt een door de griffier
deling van de zaak bij verstek, terwijl het
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
gewaarmerkt afschrift van de gewijzigde ten-
tweede lid ziet op de behandeling van de
lastelegging ter hand gesteld. Het hof vindt
zaak op tegenspraak, met het gevolg dat de
dat sprake is van een kleine wijziging, nu het
in de tweede volzin van het eerste lid
hetzelfde feitencomplex betreft als de oor-
omschreven maatstaf voor de te nemen
spronkelijke tenlastelegging, en is van oor-
beslissing niet van toepassing is bij een op
14 oktober 2014, nr. 12/05304
deel dat de verdachte door het achterwege
grond van het tweede lid te nemen beslis-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
laten van kennisgeving van de wijziging
sing. Een andersluidende uitleg van de
Lohman, Y. Buruma)
redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt
betrokken artikelleden valt niet te verenigen
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
geschaad, te meer nu hij wordt vertegen-
met de in de conclusie van de Advocaat-
strekkende tot vernietiging en terugwijzing;
woordigd door zijn raadsvrouw en zij kennis
Generaal onder 3.3, 3.4 en 3.6 genoemde
adv. mr. E.G.C. Groenendaal, Amsterdam)
heeft genomen van de gewijzigde tenlasteleg-
wetsgeschiedenis. In het bijzonder valt daar-
ECLI:NL:HR:2014:2966
ging. Het onderzoek wordt aanstonds voort-
uit af te leiden dat een voorstel tot wijziging
gezet. De raadsvrouw van verdachte merkt op
van het tweede lid van art. 314 Sv, zodat het
Voortzetting onderzoek na wijziging tenlas-
– zakelijk weergegeven – : Ik geef een andere
zou komen te luiden: ‘2. De rechtbank schorst
telegging art. 314 Sv: het eerste lid van deze
uitleg aan artikel 314 [Sv].’
het onderzoek, tenzij zij van oordeel is dat de
1920
2660
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
verdachte door voortzetting van het onder-
Waterschap Noorderzijlvest.
kadastrale percelen waarop deze maatregelen worden uitgevoerd. Hiermee is bedoeld, zoals
zoek, redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad’, na een daartoe strek-
Procesverloop
het dagelijks bestuur ter zitting heeft beves-
kend amendement van leden van de Tweede
Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het dage-
tigd, te bepalen dat de verplichting tot
Kamer is ingetrokken. Bij de behandeling van
lijks bestuur aan de Landinrichtingscommis-
beheer en onderhoud van de compenserende
een zaak op tegenspraak zal het onderzoek
sie Herinrichting ‘Roden-Norg’ een waterver-
maatregelen rust op de eigenaren van de per-
dus slechts aanstonds kunnen worden voort-
gunning verleend voor fase 1 van het project
celen waarop de maatregelen worden uitge-
gezet indien de verdachte of zijn uitdrukke-
waarmee wordt beoogd de Slokkert opnieuw
voerd.
lijk gemachtigd raadsman daartoe toestem-
in te richten en te herstellen.
Het dagelijks bestuur staat op het standpunt
ming heeft gegeven.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het dagelijks
dat de Waterwet zich niet tegen voorschrift 8
2.7. In dit geval is sprake van een behandeling
bestuur het door [appellante sub 1] en ande-
verzet. In dit verband heeft het met name
van de zaak op tegenspraak. De raadsvrouwe
ren hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond
gewezen op artikel 6.20, eerste lid, van de
heeft geen toestemming als hiervoor bedoeld
verklaard.
Waterwet, waarin volgens het dagelijks
gegeven en om aanhouding van de zaak ver-
Bij besluit van 4 september 2012 heeft het
bestuur geen beperking is opgenomen ten
zocht. Het oordeel van het hof dat het onder-
dagelijks bestuur aan de Landinrichtings-
aanzien van de adressaat van de op grond
zoek niettemin aanstonds kan worden voort-
commissie een watervergunning verleend
van die bepaling te stellen voorschriften en
gezet op de grond dat de verdachte door het
voor fase 2 van het project.
beperkingen. Volgens het dagelijks bestuur is
achterwege laten van een kennisgeving van
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het
voorschrift 8 verder niet onredelijk, nu de
de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verde-
dagelijks bestuur het door [appellant sub 2]
eigenaren van de betrokken percelen voor-
diging wordt geschaad, is derhalve onjuist. De
en anderen hiertegen gemaakte bezwaar
deel ondervinden van de compenserende
onder 2.5 geformuleerde vraag moet dan ook
ongegrond verklaard.
maatregelen en ook de Keur onderhoudsver-
ontkennend worden beantwoord.
Bij uitspraak van 13 augustus 2013 heeft de
plichtingen voor eigenaren van percelen
2.8. Het middel is terecht voorgesteld.
rechtbank het door [appellante sub 1] en
bevat.
Volgt vernietiging en terugwijzing.
anderen tegen het besluit van 9 mei 2012
9.2. De bepalingen van de Waterwet noch
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…).
enige andere wettelijke bepaling bieden
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub
grondslag om aan een watervergunning een
Raad van State
1] en anderen hoger beroep ingesteld.
voorschrift te verbinden dat, zoals voor-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Bij uitspraak van 17 december 2013 heeft de
schrift 8, aan anderen dan de vergunning-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
rechtbank het door [appellant sub 2] en
houder een verplichting oplegt. Anders dan
bij de directie bestuursrechtspraak van de
anderen tegen het besluit van 14 februari
het dagelijks bestuur veronderstelt, kan aan
Raad van State. Volledige versies van deze
2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
artikel 6.20, eerste lid, van de Waterwet niet
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
(…).
een dergelijke grondslag worden ontleend.
vanstate.nl.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub
Het betoog slaagt.
2] en anderen hoger beroep ingesteld.
(…)
1921
(…)
Overwegingen
Centrale Raad van Beroep
8 oktober 2014, nrs. 201308974/1/A4 en
1. De watervergunningen hebben betrekking
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
201400989/1/A4
op het uitvoeren van werkzaamheden in en
van der Ham, vice-president van de Centrale
(Mrs. Van Diepenbeek, Timmerman-Buck,
nabij het beekdal van de Slokkert. De werk-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
Van den Broek)
zaamheden bestaan uit het aanleggen van
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
ECLI:NL:RVS:2014:3609
een nieuwe beek, het dempen en aanpassen
Raad van Beroep.
van watergangen, het aanbrengen van damAan watervergunning kan geen voorschrift
men met en zonder duiker, het opruimen
worden verbonden dat aan anderen dan de
van bruggen, het aanbrengen van voorden,
vergunninghouder een verplichting oplegt.
stuwen, een vistrap, kaden en slenkpassages,
1922
het realiseren van overlopen, het verwijderen
1 oktober 2014, nr. 09/5262 ZFW-S, 11/3594
van kunstwerken, het uitvoeren van compen-
ZFW-S
serende maatregelen en het veranderen van
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Lenos)
Uitspraak op de hoger beroepen van:
peilen.
ECLI:NL:CRVB:2014:3318
1. [appellante sub 1], gevestigd te Westervel-
(…)
de, gemeente Noordenveld, en anderen (hier-
9. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich
In zaken die tot de rechtsmacht van de
na: [appellante sub 1] en anderen), 2. [appel-
tot slot niet verenigen met voorschrift 8 van
Raad behoren wordt de eis van schriftelijke
lant sub 2], wonend te Westervelde,
de bijzondere voorschriften van de bij het
kennisgeving pas gesteld in gevallen waar-
gemeente Noordenveld, en anderen (hierna:
besluit van 4 september 2012 verleende
in de behandeling van de zaak wordt aan-
[appellant sub 2] en anderen), vs. de uitspra-
watervergunning. Volgens [appellant sub 2]
gehouden in afwachting van de beantwoor-
ken van de rechtbank Noord-Nederland van
en anderen heeft de rechtbank miskend dat
ding van prejudiciële vragen die zijn
13 augustus 2013 in zaak nr. 12/416 en 17
een dergelijk voorschrift niet aan een water-
gesteld na deze uitspraak.
december 2013 in zaak nr. 13/238 in de
vergunning kan worden verbonden.
gedingen tussen: [appellante sub 1] en ande-
9.1. In voorschrift 8 is bepaald dat het beheer
ren onderscheidenlijk [appellant sub 2] en
en onderhoud van de compenserende maat-
anderen en het dagelijks bestuur van het
regelen op percelen van derden berust op de
(Waterwet art. 6.20)
(EVRM art. 6) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2661
Rechtspraak
1923
Overwegingen
worden gelaten bij de beoordeling van de
2.2. Volgens vaste rechtspraak wordt bij de
overschrijding van de redelijke termijn. Met
beoordeling van de vraag of sprake is van
dien verstande dat de tijd dat de behandeling
7 oktober 2014, nr. 14/1076 WWB-T
overschrijding van de redelijke termijn de
heeft stilgelegen in verband met de prejudi-
(Mrs. Korte, Bandringa, Claessens)
tijd die gemoeid is geweest met het afwach-
ciële procedure in Van Delft e.a. pas een aan-
ECLI:NL:CRVB:2014:3351
ten van een prejudiciële beslissing van het
vang neemt op 21 september 2009, zijnde de
Hof buiten beschouwing gelaten, indien het
datum dat het hoger beroepschrift van ver-
De betreffende uitsluitingsgrond van art.
afwachten van die beslissing redelijk is. Dit
zoeker door de Raad is ontvangen. Van
13 WWB kan alleen van toepassing zijn als
geldt zowel in zaken waarin prejudiciële vra-
belang daarbij is geacht dat met betrekking
de jongere regulier onderwijs kan volgen
gen zijn gesteld als in zaken die zijn aange-
tot de periode tussen 27 augustus 2009 en 21
en deze uitsluitingsgrond is eerst van toe-
houden in afwachting van de beantwoording
september 2009 niet gesproken kan worden
passing vanaf de datum waarop deelname
van prejudiciële vragen die in een vergelijk-
van een periode waarin de procedure van
aan dat onderwijs mogelijk is. De vraag of
bare andere zaak zijn gesteld.
verzoeker heeft stilgelegen in afwachting van
appellant in de zoektermijn zich voldoende
2.3. Dienaangaande wordt opgemerkt dat in
de prejudiciële beslissing in Van Delft e.a.
heeft ingespannen om regulier onderwijs
de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht-
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat - zoals
te gaan volgen, is niet doorslaggevend bij
spraak van de Raad van State (grote kamer)
door partijen ook niet is bestreden - de
de beantwoording van de vraag of genoem-
van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, in
beslissing in hoger beroep om de behande-
de uitsluitingsgrond terecht is toegepast.
overweging 4.7.1 het volgende is beslist:
ling van de zaak in afwachting van de beslis-
‘De buiten beschouwing te laten termijn die
sing van het Hof in de zaak Van Delft e.a. aan
gemoeid is geweest met het verkrijgen van
te houden, redelijk was. Overigens is verzoe-
een prejudiciële beslissing in die zaak zelf
ker bij brief van 20 januari 2010 van deze
vangt aan op de dag na verzending van de
aanhouding op de hoogte gesteld. Dit bete-
verwijzingsuitspraak door de nationale rech-
kent dat de redelijke termijn voor de proce-
Overwegingen
ter en eindigt op de dag van openbaarmaking
dure als geheel is overschreden met ruim vijf
4.1. Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef
van de prejudiciële beslissing door het Hof
maanden.
en onder c, van de WWB heeft geen recht op
van Justitie. In een geval als hier aan de orde,
2.6. De behandeling door de rechter heeft
algemene bijstand degene die jonger is dan
waarin de behandeling van een zaak door de
geduurd vanaf de ontvangst van het beroep-
27 jaar en uit ’s Rijks kas bezoldigd onderwijs
rechter is aangehouden in afwachting van de
schrift op 14 december 2007 tot de uitspraak
kan volgen en:
beantwoording van prejudiciële vragen die in
van de Raad van 28 februari 2014. Dit is zes
1º in verband daarmee aanspraak heeft op
een vergelijkbare andere zaak zijn gesteld,
jaar en afgerond drie maanden. Hiervan
studiefinanciering op grond van de Wet op
vangt vorenbedoelde buiten beschouwing te
dient een periode van twee jaar en ruim vier
de studiefinanciering 2000, dan wel
laten periode niet eerder aan dan op het
maanden buiten beschouwing te worden
2º in verband daarmee geen aanspraak heeft
moment dat de aanhoudende rechter partijen
gelaten. Hieruit volgt dat sprake is van over-
op studiefinanciering en dit onderwijs niet
schriftelijk in kennis heeft gesteld van zijn
schrijding van de redelijke termijn door de
volgt.
beslissing om de zaak aan te houden in
rechter van ruim vier maanden.
4.2. Ingevolge artikel 41, vierde lid, van de
afwachting van de beantwoording van de
2.7. De behandeling door het Zorginstituut
WWB wordt een aanvraag van algemene bij-
gestelde vragen door het Hof van Justitie.’
vanaf de ontvangst van het eerste bezwaar-
stand die alleen ziet op alleenstaanden of
2.4. De Raad maakt deze overweging tot de
schrift van verzoeker op 12 april 2007 heeft
alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en
zijne. De in 2.3 bedoelde, en ook door de
tot en met de beslissing op bezwaar van 27
gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger
Raad thans aanvaarde eis van een schriftelij-
november 2007 ruim zeven maanden
dan 27 jaar zijn niet eerder ingediend dan
ke kennisgeving tot aanhouding van de zaak
geduurd. De Raad ziet in de omstandigheden
vier weken na de melding, bedoeld in artikel
was - anders dan in de rechtspraak van de
van het geval geen aanleiding om een lange-
44, en niet eerder dan vier weken na de mel-
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
re behandelingsduur dan zes maanden,
ding door het college in behandeling geno-
van State - in de rechtspraak van de Raad
gerechtvaardigd te achten. Anders dan het
men.
niet eerder gesteld. In de uitspraak van 29
Zorginstituut heeft aangevoerd, doen zich in
4.3. In geval van een aanvraag om bijstand
januari 2014 wordt aanleiding gezien in
dit geval de uitzonderlijke omstandigheden,
loopt de door de bestuursrechter te beoorde-
zaken die tot de rechtsmacht van de Raad
genoemd in de uitspraak van de Raad van 9
len periode in beginsel vanaf de datum waar-
behoren de hierboven bedoelde eis van
december 2011, niet meer voor. Dit betekent
op de betrokkene zich heeft gemeld om bij-
schriftelijke kennisgeving pas te stellen in
dat het Zorginstituut de redelijke termijn
stand aan te vragen tot en met de datum van
gevallen waarin de behandeling van de zaak
heeft overschreden met een maand.
het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in
wordt aangehouden in afwachting van de
2.8. Bij een tarief van € 500 per half jaar dat
dit geval de te beoordelen periode loopt van
beantwoording van prejudiciële vragen die
de redelijke termijn is overschreden, waarbij
15 april 2013 tot en met 26 juni 2013.
zijn gesteld na deze uitspraak. Aan het
het totaal van de overschrijding naar boven
4.4.1. Appellant is van mening dat het college
(deels) achterwege blijven van deze kennisge-
wordt afgerond, heeft verzoeker recht op
ten onrechte een nieuwe zoektermijn van
ving in deze zaak, zullen dan ook geen gevol-
€ 500 schadevergoeding. Nu de overschrij-
vier weken heeft opgelegd, omdat hij reeds
gen verbonden worden.
ding zowel aan de rechterlijke fase als aan de
op 15 februari 2013 een aanvraag om bij-
2.5. Het voorgaande brengt mee dat van de
bestuurlijke fase is toe te schrijven, worden
stand heeft ingediend waarop het college
gehele procedure, die zes jaar en ruim tien
de Staat en het Zorginstituut veroordeeld tot
nog steeds niet heeft beslist. Het college
maanden heeft geduurd, het tijdsverloop dat
vergoeding van immateriële schade aan ver-
heeft ter zitting aangevoerd dat appellant
gemoeid was met het afwachten van de
zoeker ten bedrage van € 250 ieder.
zich weliswaar op 15 februari 2013 heeft
(WWB art. 13 lid 2 aanhef en sub c) (…)
onder 1.1 genoemde prejudiciële beslissin-
gemeld om bijstand aan te vragen, maar dat
gen van het Hof buiten beschouwing kan
hij daarna geen aanvraag heeft ingediend
2662
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
omdat hij na die melding niet meer is ver-
4.6. Appellant heeft aangevoerd dat hij in de
deze bepaling ligt de gedachte ten grondslag
schenen. Volgens het college is appellant
te beoordelen periode niet uit ’s Rijks kas
dat kosten van bijstand, die niet zou zijn ver-
recentelijk bij brief geïnformeerd dat na de
bekostigd onderwijs kon volgen, omdat deel-
leend als de betrokkene al op een eerder tijd-
melding in februari 2013 geen aanvraag om
name zowel aan de studie Wiskunde aan de
stip over naderhand beschikbaar gekomen
bijstand is ontvangen en dat om die reden
UvA als aan de vervolgopleiding HBO Techni-
middelen had kunnen beschikken, kunnen
ook geen afwijzend besluit is genomen.
sche informatica aan de Hoge School InHol-
worden teruggevorderd. Dat achteraf reke-
4.4.2. In het midden kan blijven of het colle-
land in Alkmaar, waarin hij reeds de prope-
ning wordt gehouden met die later ontvan-
ge aan appellant vanaf 15 februari 2013 een
deuse had behaald, niet eerder dan in
gen middelen en dat de eerder verleende bij-
eerste zoektermijn van vier weken heeft
september 2013 mogelijk is. Volgens appel-
stand wordt teruggevorderd, hangt samen
opgelegd. Uit de tekst van artikel 41, vierde
lant is het alleen mogelijk om in september
met het aanvullend karakter van de bijstand.
lid, van de WWB volgt dat bij een melding
en in februari met deze opleidingen te begin-
Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten
om bijstand door een persoon jonger dan 27
nen. Het college heeft dit niet bestreden.
eerste, van de WWB biedt dan ook een terug-
jaar een aanvraag van bijstand niet eerder
Bovendien komt dit overeen met de op ver-
vorderingsgrond, indien bepaalde middelen
dan vier weken na de melding wordt inge-
zoek van het college over appellant uitge-
of aanspraken daarop aanwezig zijn, maar de
diend en behandeld. Niet in geschil is dat
brachte scholingsadviezen RMC, waarin ook
betrokkene daarover feitelijk nog niet of niet
appellant zich op 15 april 2013 heeft gemeld
alleen september en februari als mogelijke
volledig kan beschikken. Zodra de betrokkene
om bijstand aan te vragen. Uit de geschiede-
startmomenten van de opleiding worden
over die middelen kan beschikken, kan het
nis van de totstandkoming van deze bepa-
genoemd. Het college heeft ook niet gesteld
bijstandverlenend orgaan tot terugvordering
ling (Kamerstukken II 2010/11, 32815, 3, p. 5)
dat appellant een andere reguliere opleiding
overgaan.
blijkt dat de wetgever onder ogen heeft
had kunnen volgen, waaraan hij al vanaf 15
4.4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
gezien dat na een eerdere weigering van bij-
april 2013 had kunnen gaan deelnemen. Dit
(uitspraak van 16 januari 2007,
stand een nieuwe zoekperiode van vier
betekent dat in de te beoordelen periode de
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6498) ontstaat de aan-
weken van toepassing is. Dit geldt eveneens
in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c,
spraak op een erfdeel - voor de toepassing
als een eerdere melding, zoals in dit geval,
van de WWB opgenomen uitsluitingsgrond
van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f,
niet heeft geleid tot een beslissing op een
niet op appellant van toepassing was.
ten eerste, van de WWB - op het tijdstip van overlijden van de erflater.
aanvraag om bijstand. Daarbij wordt nog aangetekend dat als de aanvraag leidt tot toekenning van bijstand, dit in beginsel gebeurt
1924
4.4.3. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 27 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3358) bestaat in geval
met terugwerkende kracht over de zoektermijn van vier weken (Kamerstukken II
14 oktober 2014, nr. 13/2973 WWB
van toepassing van genoemd artikelonder-
2010/11, 32815, 7, p. 10).
(Mrs. Claessens, Hillen, Riphagen)
deel geen wettelijke basis voor een vooraf-
4.5. Zoals de rechtbank terecht heeft overwo-
ECLI:NL:CRVB:2014:3356
gaand herzienings- of intrekkingsbesluit. In de situatie waarop deze bepaling ziet is
gen staat in dit geding centraal de vraag of appellant in de te beoordelen periode uit ’s
Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat de
namelijk geen sprake van ten onrechte of tot
Rijks kas bekostigd onderwijs kon volgen. Dit
inlichtingenverplichting van art. 60 lid 1
een te hoog bedrag verleende bijstand.
volgt uit de tekst van artikel 13, tweede lid,
WWB ook geldt in gevallen als het onderha-
4.5. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de
aanhef en onder c, van de WWB en is in over-
vige, waarin de betrokkene aanspraak
WWB is de persoon van wie kosten van bij-
eenstemming met de bedoeling van de wet-
maakt op een erfdeel.
stand worden teruggevorderd verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te
gever met deze bepaling. In de Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk-
(WWB art. 17 lid 1, 58 lid 1 aanhef en sub f,
verstrekken die voor terugvordering op
ken II 2010/11, 32815, 10, p. 15) is opgemerkt:
60 lid 1)
grond van deze paragraaf van belang zijn. 4.6. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat
‘Er is geen recht op bijstand als de jongere regulier onderwijs kan volgen, maar het niet
(…)
de inlichtingenverplichting van artikel 60, eerste lid, van de WWB ook geldt in gevallen
doet.’ Ook het college, zoals toegelicht ter zitting, is van mening dat de betreffende uit-
Overwegingen
als het onderhavige, waarin de betrokkene
sluitingsgrond van artikel 13 van de WWB
4.3. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de
aanspraak maakt op een erfdeel. Immers,
alleen van toepassing kan zijn als de jongere
WWB, voor zover hier van belang, doet de
inlichtingen over zowel het ontstaan van de
regulier onderwijs kan volgen en dat deze
belanghebbende aan het college op verzoek
aanspraak als de afwikkeling van de erfenis
uitsluitingsgrond eerst van toepassing is
of onverwijld uit eigen beweging mededeling
zijn onmiskenbaar van belang voor terugvor-
vanaf de datum waarop deelname aan dat
van alle feiten en omstandigheden waarvan
dering met toepassing van artikel 58, eerste
onderwijs mogelijk is. Dit is ook in overeen-
hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij
lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de
stemming met de besluiten van het college
van invloed kunnen zijn op het recht op bij-
WWB. De betrokkene is daarom gehouden
om aan appellant vanaf 3 augustus 2013 en
stand.
daarover volledige openheid van zaken te
nadien vanaf 2 december 2013 bijstand te
4.4.1. Op grond van artikel 58, eerste lid, aan-
geven. Indien de betrokkene deze verplich-
verlenen, omdat appellant op en na die data
hef en onder f, ten eerste, van de WWB kan
ting niet of niet behoorlijk nakomt, is het
nog geen uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs
het college van de gemeente die de bijstand
college bevoegd om, behoudens tegenbewijs,
kon volgen. De vraag of appellant in de zoek-
heeft verleend kosten van bijstand terugvor-
met toepassing van artikel 58, eerste lid, aan-
termijn zich voldoende heeft ingespannen
deren, voor zover de belanghebbende nader-
hef en onder f, ten eerste, van de WWB de
om regulier onderwijs te gaan volgen, is daar-
hand met betrekking tot de periode waarover
kosten van bijstand terug te vorderen vanaf
om niet doorslaggevend bij de beantwoor-
bijstand is verleend, over in aanmerking te
het moment waarop de aanspraak op het
ding van de vraag of genoemde uitsluitings-
nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4
erfdeel is ontstaan.
grond terecht is toegepast.
van de WWB beschikt of kan beschikken. Aan
4.7. In dit geval is de aanspraak van appel-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2663
Rechtspraak
lant op zijn erfdeel ontstaan op 15 januari
afwikkeling van de erfenis. Gelet hierop is de
verkoopbevordering. Uitlegging van de Tele-
2010, de datum van overlijden van zijn vader.
conclusie gerechtvaardigd dat appellant de
communicatiewet in lijn met de Europese
Vaststaat dat appellant wel de in 1.3 genoem-
op hem rustende inlichtingenverplichting op
richtlijn waarvan de Telecommunicatiewet
de dagvaarding van 26 juli 2011 heeft overge-
grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB
de nationale omzetting is.
legd, maar het college niet op de hoogte
heeft geschonden en dat als gevolg daarvan
heeft gesteld van het (verdere) verloop van
het recht op bijstand over de thans nog te
de met die dagvaarding in gang gezette pro-
beoordelen periode van 1 april 2012 tot en
cedure over de afwikkeling van de erfenis. Zo
met 23 mei 2012 niet kan worden vastge-
Appellante biedt SMS-diensten aan. Deze
heeft appellant het college niet in kennis
steld. Dit betekent dat het college wel
diensten worden mede via websites van zoge-
gesteld van wat de zitting van 17 augustus
bevoegd was met toepassing van artikel 54,
heten affiliates aangeboden. Het gaat hierbij
2011 heeft opgeleverd en of, en, zo ja op wel-
derde lid, aanhef en onder a, van de WWB,
onder andere om eenvoudige spelletjes waar-
ke wijze, die procedure is geëindigd, ook niet
zoals deze bepaling luidde ten tijde in
bij prijzen kunnen worden gewonnen. Om
toen het college hem had gevraagd daarover
geding, de bijstand van appellant met ingang
een prijs te kunnen winnen, moet een
informatie te verstrekken. Hieruit volgt dat
van 1 april 2012 in te trekken. Appellant
mobiel telefoonnummer worden ingevoerd
appellant niet heeft voldaan aan zijn ver-
heeft de wijze waarop het college van zijn
op de website. Vervolgens ontvangt degene
plichting om volledige openheid van zaken
bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft
van wie het mobiele telefoonnummer is inge-
te geven over de afwikkeling van de erfenis
gemaakt niet bestreden.
voerd (de ontvanger) een bericht, waarin hij
van zijn vader. Dit betekent dat het college
4.10. Uit 4.8 volgt dat de aangevallen uit-
wordt opgeroepen om een bericht te sturen
bevoegd was om met toepassing van artikel
spraak moet worden vernietigd. Doende wat
(het aanmeldbericht). Het aanmeldbericht
58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste,
de rechtbank zou behoren te doen zal de
bevat bijvoorbeeld de volgende tekst: ‘Je zit in
van de WWB de over de periode van 16 janu-
Raad het beroep gegrond verklaren en het
de finale! sms nu WIN ON naar 9988 en
ari 2010 tot en met 31 maart 2012 gemaakte
bestreden besluit vernietigen wegens strijd
maak kans op de Apple laptop. Stop: win uit
kosten van bijstand van appellant terug te
met de wet voor zover het betrekking heeft
naar 9988. Info: www.yamtalk.com Is een
vorderen, behoudens tegenbewijs. Appellant
op de intrekking over de periode van 16 janu-
abonnementsdienst 9E/wk’. Als de ontvanger
heeft geen gegevens in het geding gebracht
ari 2010 tot en met 31 maart 2012 en op de
positief op dit bericht antwoordt, ontvangt
op grond waarvan tot een ander oordeel zou
terugvordering. Gelet op 4.8 zal de Raad zelf
hij een reeks van zogeheten WAP-pushes en
moeten worden gekomen. Daarbij verdient
in de zaak voorzien door het besluit van 23
tekstberichten (de vervolgberichten). De WAP-
aantekening dat appellant volgens de in 1.4
mei 2012 te herroepen voor zover het betreft
pushes bevatten slechts een link waarmee
genoemde conceptboedelbeschrijving aan-
de intrekking van de bijstand over de periode
toegang kan worden verkregen tot bijvoor-
spraak kon maken op - in ieder geval - een
van 16 januari 2010 tot en met 31 maart
beeld een game of ringtone. De tekstberich-
bedrag van € 35 870,47 uit de erfenis van zijn
2012. In aanmerking genomen dat het colle-
ten luiden bijvoorbeeld: ‘Veel plezier met een
vader en voorts dat appellant tot op heden
ge bevoegd was tot terugvordering, zij het op
extra week msn op je mobiel. Maak er
geen uitsluitsel heeft willen geven over de
een andere grond, en dat appellant de wijze
gebruik van!’ Appellante incasseert de beta-
afloop van de procedure over de erfeniskwes-
waarop het college van zijn terugvorderings-
ling van het abonnement door middel van de
tie. De gemachtigde van appellant heeft ter
bevoegdheid gebruik heeft gemaakt niet
SMSberichten. De vervolgberichten bieden
zitting van de Raad verklaard dat de recht-
heeft bestreden, zal de Raad voorts bepalen
ontvanger niet de mogelijkheid zich voor ver-
bank in die procedure in 2012 uitspraak
dat de rechtsgevolgen van het vernietigde
dere ontvangst van berichten af te melden.
heeft gedaan, maar wilde vervolgens op ver-
bestreden besluit in stand blijven voor zover
ACM heeft aan appellante een last onder
zoek van appellant niet uit de doeken doen
het de terugvordering betreft.
dwangsom opgelegd, inhoudende dat zij een
(Telecommunicatiewet art. 11.7)
geldige afmeldmogelijkheid biedt in de zin
wat die uitspraak inhield.
van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet
4.8. Uit 4.7 en de in 4.4.3 genoemde recht-
(Tw).
de bijstand van appellant over de periode
College van Beroep voor het bedrijfsleven
van 16 januari 2012 tot en met 31 maart
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
artikel 11.7, derde lid, (oud) van de Tw een
2012 in te trekken. Dit brengt tevens mee dat
J.M.M. Bancken, mw. mr. M.B.L. van der Weele
afmeldmogelijkheid moet worden opgeno-
de terugvordering ten onrechte is gestoeld
en mw. mr. A.G.J. van Ouwerkerk, allen
men, ongeacht of sprake is van ongevraagde
op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a,
gerechtsauditeur bij het College.
communicatie. Vervolgens dient te worden
spraak volgt dat het college niet bevoegd was
beoordeeld of de vervolgberichten moeten
van de WWB, zoals deze bepaling luidde ten tijde in geding. 4.9. Gegevens over het (verdere) verloop van
Het College is van oordeel dat op grond van
1925
worden begrepen onder ‘elektronische berichten voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden’ als bedoeld in artikel 11.7, derde
de met de dagvaarding van 26 juli 2011 in gang gezette erfenisprocedure zijn feiten en
5 juni 2014, 10/41
lid, (oud) van de Tw. De verplichting om in
omstandigheden als bedoeld in artikel 17,
(Mrs. Wolters, Stam en Albers)
‘elektronische berichten voor commerciële,
eerste lid, van de WWB. Uit deze gegevens
ECLI:NL:CBB:2014:206
ideële of charitatieve doeleinden’ een afmeldmogelijkheid te bieden, vormt een implemen-
kan immers naar voren komen dat appellant de beschikking krijgt of heeft gekregen over
Niet in elk commercieel SMS bericht hoeft
tatie van artikel 13, vierde lid, van Richtlijn
een vermogen boven de grens van de voor
te worden vermeld dat de ontvanger zich
2002/58/EG (richtlijn betreffende privacy en
hem geldende vermogensgrens, wat een
voor de ontvangst van die SMS berichten
elektronische communicatie). Deze bepaling
beletsel vormt voor voortzetting van de bij-
kan afmelden. Niet relevant is of het SMS-
luidt aldus dat het in ieder geval verboden is
stand. Zoals al in 4.7 is overwogen, staat vast
bericht ongevraagd wordt ontvangen. Wel
elektronische post met het oog op direct mar-
dat appellant in het geheel geen informatie
relevant is of het SMS-bericht ‘direct marke-
keting te verzenden waarbij de identiteit van
heeft verstrekt over de procedure rond de
ting’ is, een vorm van reclame, werving of
de afzender namens wie de communicatie
2664
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Rechtspraak
plaatsvindt wordt gemaskeerd of verborgen of
Een tabaksfabrikant heeft in 2009 90 perso-
kenbaar blijkt dat deze erop is gericht om de
zonder dat een geldig adres wordt vermeld
nen gecontracteerd voor het deelnemen aan
mogelijkheden voor het genereren van publi-
waaraan de ontvanger een verzoek tot beëin-
drie brainstormsessies, die betrekking zou-
citeit door middel van reclame en sponso-
diging van dergelijke communicatie kan rich-
den hebben op onder meer het design van
ring vergaand te beperken, zodat een ruime
ten. De term ‘communicatie voor commercië-
verpakkingen, business tot business commu-
definitie van die begrippen in de Tabakswet
le, ideële of charitatieve doeleinden’ in artikel
nicatie en het inzetten van communicatie-
is opgenomen. Zo is in de Nota van Wijziging
11.7, derde lid, (oud) van de Tw dient te wor-
middelen. De tabaksfabrikant had die brain-
(Kamerstukken II 2000/01, 26472, 7, p. 19)
den uitgelegd als ‘direct marketing’ genoemd
stormsessies georganiseerd om ideeën te
gesteld: ‘álle marketing, reclame, promotie en
in artikel 13, vierde lid, van Richtlijn 2002/58/
vergaren om het product shag van het merk
sponsoring voor tabaksproducten wordt ver-
EG. Dit betekent dat niet bij elk gebruik van
Gauloises een beter imago te geven. De
boden, behalve als het bepaalde in lid 3 van
elektronische berichten voor commerciële
samenwerkingsvergoeding die de contractan-
artikel 5 van toepassing is. Nog anders
doeleinden een afmeldmogelijkheid moet
ten ontvingen bestond uit een beloning in
gesteld: er zal na de inwerkingtreding van de
worden geboden – zoals de letterlijke tekst
natura, te weten gedurende de looptijd van
nieuwe Tabakswet geen marketing, reclame,
van artikel 11.7, derde lid, (oud) van de Tw wel
het contract twee of vier sloffen sigaretten
promotie noch sponsoring voor tabakspro-
suggereert – maar alleen als daarbij sprake is
van het merk Gauloises per maand. Als
ducten zijn toegestaan die niet valt onder de
van ‘direct marketing’, zoals appellante ter
gevolg van de ontstane publiciteit heeft
uitzonderingen, zoals die zijn bepaald in het
zitting terecht heeft betoogd. Beantwoording
slechts één brainstormsessie plaatsgevonden,
derde lid van artikel 5, op de werkingssfeer
van de vraag wat de precieze grenzen zijn van
die door 60 contractanten werd bijgewoond.
van de beperkingen.’
het begrip ‘direct marketing’, kan in dit geval
Nadat NVWA proces-verbaal had opgemaakt,
Het College acht het niet aannemelijk dat het
achterwege blijven. In ieder geval moet sprake
heeft de Minister van VWS bij het primaire
ter bevordering van de creatieve inbreng tij-
zijn van een vorm van reclame, werving of
besluit van 29 oktober 2010 (hierna: het boe-
dens de brainstormsessies noodzakelijk was
verkoopbevordering. Aan dat kenmerk vol-
tebesluit) een boete van in totaal € 180 000
om aan de contractanten gedurende een
doen de vervolgberichten niet. De WAP-pushes
opgelegd, te weten een boete van € 135 000
periode van een jaar 24 of 48 sloffen sigaret-
houden slechts een link in, waarmee appellan-
wegens overtreding van artikel 5, eerste lid,
ten – oftewel 240 of 480 pakjes – van het
te aan de ontvanger een dienst levert. Met de
van de Tabakswet (‘elke vorm van reclame of
merk Gauloises te verstrekken. Nog afgezien
tekstberichten wordt de ontvanger geïnfor-
sponsoring is verboden’), en een boete van
van het feit dat niet het tabaksproduct werd
meerd over de diensten die appellante aan
€ 45 000 wegens overtreding van artikel 5,
verstrekt dat onderwerp vormde van de
hem levert. Dat appellante met de tekstberich-
vijfde lid, van de Tabakswet (‘iedere uitreiking
brainstormsessie (te weten: shag van het
ten de ontvanger oproept om gebruik te
om niet of tegen een symbolische vergoeding,
betreffende merk), kan met de verstrekking
maken van de geleverde diensten, maakt deze
die het aanprijzen van een tabaksproduct ten
van zulke aantallen sigaretten naar het oor-
nog niet tot een vorm van reclame, werving of
doel of tot rechtstreeks of onrechtstreeks
deel van het College niet worden staande
verkoopbevordering. Appellante hoefde daarin
gevolg heeft, is verboden’).
gehouden dat slechts sprake was van het ver-
dan ook geen geldige afmeldmogelijkheid te
Bij het besluit op bezwaar van 1 augustus
schaffen van werkmateriaal. Ook uit het feit
bieden en het achterwege laten daarvan kan
2011 heeft de Minister van VWS het bezwaar
dat de sloffen sigaretten de vergoeding
niet worden beschouwd als een overtreding
van de tabaksfabrikant tegen het boetebe-
vormden die de contractanten ontvingen
van artikel 11.7, derde lid, (oud) Tw. ACM was
sluit ongegrond verklaard. De rechtbank
voor hun samenwerking, blijkt dat de ver-
daarom niet bevoegd om ter beëindiging
heeft bij uitspraak van 7 maart 2013 het
strekking op méér zag dan alleen het ver-
daarvan aan appellante een last onder dwang-
door de tabaksfabrikant daartegen ingestelde
schaffen van werkmateriaal. Naar het oordeel
som op te leggen. Volgt vernietiging van de
beroep ongegrond verklaard, maar wegens
van het College mag worden aangenomen
beslissing op bezwaar en herroeping van de
schending van het recht op behandeling van
dat de tabaksfabrikant met de verstrekking
last onder dwangsom.
de zaak binnen redelijke termijn het besluit
van de sloffen sigaretten ook voor ogen heeft
op bezwaar vernietigd, het boetebesluit her-
gestaan dat de contractanten de sigaretten
roepen en het boetebedrag vastgesteld op
van dit merk voor langere tijd in hun dage-
€ 170 000.
lijkse omgeving zouden consumeren. De
De tabaksfabrikant heeft tegen de uitspraak
tabaksfabrikant heeft zelf ook aangegeven
11 september 2014, nr. 13/287
van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij
dat zij wilde dat deze personen met de ‘look’
(Mrs. Doolaard, Smorenburg en Albers)
het College. De tabaksfabrikant heeft in
en ‘feel’ van haar product vertrouwd zouden
ECLI:NL:CBB:2014:345
hoger beroep onder meer aangevoerd dat de
raken. De betaling door de tabaksfabrikant in
rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat
de vorm van sloffen sigaretten acht het Colle-
Door tabaksfabrikant georganiseerde brain-
sprake is geweest van reclame of sponsoring
ge, gelet op dit kennelijke oogmerk, een
stormsessie met beloning in natura is recla-
als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de
vorm van promoten van een tabaksproduct
me en sponsoring. Verstrekking van tabaks-
Tabakswet. In dit verband heeft de tabaksfa-
en/of van het merk Gauloises. Dit geldt niet
producten om niet is echter niet bewezen.
brikant betoogd dat aan de contractanten
alleen ten opzichte van de contractanten,
sigaretten zijn verstrekt als werkmateriaal en
maar ook ten opzichte van personen die de
dat dit niet was gericht op vergroting van de
contractanten de verstrekte sigaretten zien
naamsbekendheid van Gauloises. Daarmee
consumeren. Daarbij neemt het College in
Hoger beroep ingesteld door een tabaks-
valt dat handelen volgens de tabaksfabrikant
aanmerking dat het promotionele effect van
fabrikant tegen een uitspraak van Recht-
niet onder de definities van reclame en spon-
deze vorm van betaling werd versterkt door-
bank Rotterdam van 7 maart 2013,
soring in artikel 1, aanhef en onder d en e
dat de contractanten uit een bepaalde (geo-
ECLI:NL:RBROT:2013:1386
van de Tabakswet.
grafische) (werk)omgeving en/of subcultuur
Het College overweegt allereerst dat uit de
waren geworven, waarin zij door hun werk of
wetsgeschiedenis van de Tabakswet onmis-
(vrije)tijdsbesteding als trendsetter in zekere
1926
(Tabakswet art. 1, 5)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2665
Rechtspraak
mate een invloedrijke positie innamen. Het
immers plaatsgevonden als vergoeding van
Tabakswet aangewezen boetebedrag van
College is dan ook, met de rechtbank, van
de door hen te leveren tegenprestatie, te
€ 135 000 in dit geval niet passend en gebo-
oordeel dat de tabaksfabrikant zowel het
weten het deelnemen aan een aantal brain-
den is te achten. Het College onderschrijft de
reclameverbod als het sponsoringverbod van
stormsessies. Dat die tegenprestatie niet is
overweging van de rechtbank in dit verband,
artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet heeft
geleverd, doet niet af aan de bedoeling waar-
dat de wetgever uitdrukkelijk voor ogen
overtreden.
mee de vergoeding is gegeven. Het College
heeft gehad dat hoge boetes worden opge-
De tabaksfabrikant heeft in hoger beroep
acht in dit verband ook van belang dat de
legd aan, onder meer, fabrikanten van tabaks-
tevens aangevoerd dat de rechtbank ten
tabaksfabrikant heeft gesteld dat het steeds
producten. De rechtbank ziet verder, evenals
onrechte heeft geoordeeld dat artikel 5, vijf-
de bedoeling is geweest nakoming van de
de rechtbank, aanleiding om de boete
de lid, van de Tabakswet is overtreden. Vol-
overeenkomst te verlangen, maar dat de
wegens schending van het recht op behande-
gens de tabaksfabrikant is geen sprake
tegenprestatie door de feitelijke gang van
ling van de zaak binnen een redelijke termijn
geweest van het verstrekken van tabakspro-
zaken, nadat een en ander in de publiciteit
te matigen met een bedrag van € 10 000.
ducten ‘om niet’.
was gekomen, niet meer kon worden gele-
Volgt: vernietiging van de aangevallen uit-
Het College overweegt dat het oordeel van de
verd. Dit leidt het College tot het oordeel dat
spraak, gegrondverklaring van het beroep
rechtbank, waartegen de tabaksfabrikant
niet bewezen is dat de tabaksfabrikant zich
tegen het besluit op bezwaar voor zover
opkomt, ziet op het verstrekken van sloffen
schuldig heeft gemaakt aan het om niet uit-
gericht tegen het opleggen van een boete
sigaretten aan 30 contractanten, ondanks dat
reiken als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van
wegens overtreding van artikel 5, vijfde lid,
zij niet op de brainstormsessie zijn versche-
de Tabakswet.
van de Tabakswet, vernietiging van het
nen. Het College is van oordeel dat de ver-
Dit betekent dat alleen de boete wegens over-
besluit op bezwaar, herroeping van het boe-
strekking van de sloffen sigaretten aan die
treding van artikel 5, eerste lid, van de
tebesluit en vaststelling van de hoogte van
personen geacht moet worden te hebben
Tabakswet resteert. Het College zijn geen fei-
de wegens overtreding van artikel 5, eerste
plaatsgevonden in het kader van het met hen
ten of omstandigheden gebleken die tot de
lid, van de Tabakswet verschuldigde boete op
gesloten jaarcontract. De verstrekking heeft
conclusie leiden dat het in de bijlage bij de
€ 125 000.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de bestaan-
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
de kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
2666
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Boeken
Toetsing aan grondrechten Over de versterking van de grondrechtentoetsing in het Nederlandse wetgevingsproces In het Nederlandse constitutionele recht toetst de wetgever en niet de rechter of wetten in overeenstemming zijn met de Grondwet. Maar hoe ziet die grondrechtentoetsing er precies uit en wat is het belang van het waarborgen van de grondwettelijke grondrechten? In dit boek wordt onderzocht welke plaats de grondwettelijke grondrechten innemen binnen het Nederlandse wetgevingsproces en wetgevingskwaliteitsbeleid. Daartoe worden de maatstaven voor grondrechtentoetsing beschreven zoals die door de verschillende actoren in het wetgevingsproces worden toegepast, aan de hand van de literatuur, interne richtlijnen en kamerstukken van de wetgevende organen en de legisprudentiedatabank van de Raad van State. Vervolgens worden de toetsingsmaatstaven geanalyseerd die de Raad van State hanteert in zijn adviezen waarin de grondrechtentoets is toegepast. Ook maakt de auteur een uitstapje naar het Verenigd Koninkrijk, waar de komst van de Human Rights Act 1998 tot een versterking van de grondrechtentoetsing binnen het wetgevingsproces heeft geleid. Tot slot stelt de auteur enkele verbeteringen voor die de toetsing van grondrechten binnen het Nederlandse wetgevingsproces kunnen versterken. Mr. Corry-Anne Everse Celsus juridische uitgeverij 2014, viii + 106 p., € 25 ISBN 978 90 8863 144 3
Refining Human Rights Obligations in Conflict Situations Met Preadviezen van: Paolo Palchetti, International responsibility for conduct of UN peacekeeping forces: The question of attribution; Wouter Vandenhole, Human Rights Obligations in Peace Operations: The Perspective of the European Convention on Human Rights; Louwrens Kiestra & Jannet Pontier, The Role of Human Rights Law in Private International Law Cases in Matters Related to Tort. Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht nr. 141
T.M.C. Asser Press 2014, 98 p., € 30 ISBN 978 90 6704 348 9
Wet continuïteit ondernemingen (delen I en II) en het bestuursverbod Preadviezen Nederlandse Vereeniging voor Handelsrecht 2014 Dit boek bevat de vier preadviezen die zijn uitgebracht aan de Vereeniging ‘Handelsrecht’ naar aanleiding van de wetsvoorstellen die beogen de continuïteit van ondernemingen en kwaliteit van bestuur te verbeteren. Daarin worden enerzijds onderwerpen als de zogenaamde pre-pack en het dwangakkoord, en anderzijds het bestuursverbod en de toetsing van bestuurders van financiële ondernemingen indringend geanalyseerd. Inhoud: Reorganisatie van ondernemingen en pre-pack – Prof. mr. dr. F.M.J. Verstijlen; Het buitengerechtelijk akkoord en het concept-voorstel WCO II – Prof. mr. R.D. Vriesendorp; Het civielrechtelijk bestuursverbod: geen medicijn maar een placebo – Mr. F.E. Keijzer en Prof. mr. M.L. Lennarts; 4 Bestuursverboden en toetsing van beleidsbepalers in de financiële sector – Prof. mr. D. Busch en Mr. A.J.A.D. van den Hurk. Prof. mr. D. Busch, mr. A.J.A.D. van den Hurk, mr. F.E. Keijzer, prof. mr. M.L. Lennarts, prof. mr. F.M.J. Verstijlen en prof. mr. R.D. Vriesendorp Uitgeverij Paris 2014, 230 p., € 42,50 ISBN 978 94 6251 041 8
Recht in een geïndividualiseerde netwerksamenleving Bundel naar aanleiding van de presentatie van het onderzoeksprogramma 2014-2019 Faculteit Cultuur en Rechtswetenschappen, wetenschapsgebied Rechtswetenschappen Open Universiteit. In deze bundel zijn de thema’s ‘vernetwerking’ en ‘individualisering’ van het onderzoeksprogramma 20142019 van de Open Universiteit bij elkaar gebracht. De verschillende auteurs belichten de samenhangende problematiek van ‘vernetwerking en ‘individualisering’ vanuit verschillende juridische invalshoeken. Het bevat de volgende bijdragen: Het leerstuk onbevoegde vertegenwoordiging sinds het arrest Felix/Aruba (HR 27 november 1992, NJ 1993/287, m.nt. PvS) – Prof. mr. A.L.H. Ernes; Het onzekerheidsvereiste in het verzekeringsrecht – Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse; The
densification of educational and labour market requirements – Mr. dr. S.L.T. Schoenmaekers; Krijgt de Open Universiteit de criminologie die zij verdient? – Prof. dr. E.W. Kolthoff; Erkenning van slachtoffers als bouwsteen voor de verwerking van leed? – Mr. dr. V.C. Ammerlaan; Bij pluraliteit van wilsbinding dienen we niet toe te komen aan de groep als uitgangspunt – Prof. mr. J.G.J. Rinkes; De inzet van remedies uit overeenkomst jegens derden – Mr. dr. A.H. Lamers; A knowledge-based approach to corporate governance in banks: towards stability and control – M.D.H. Nelemans LL.M; Redelijkheid en billijkheid als kapstok voor netwerkdenken in commerciële contracten – Prof. mr. M.M. van Rossum; Controle op de concentratiedrift van het globaliserende bedrijfsleven – Prof. dr. J.W. Sap; De appartementensplitsing als hybride juridisch netwerk – Prof. mr. R.F.H. Mertens; De mythe van flexibele arbeid – Mr. dr. A.H. Lamers en mr. dr. J.H. Ermers; Veiligheid, vrijheid en gedragsregulering in een gedigitaliseerde samenleving – Prof. dr. W.Ph. Stol. Mr. Dr. A.H. Lamers en mr. dr. S.L.T. Schoenmaekers (red.) Uitgeverij Paris 2014, 202 p., € 19,95 ISBN 978 94 6251 035 7
An Introduction to the Law of International Criminal Tribunals A Comparative Study This book offers an overview of the basic topics in international criminal law. It discusses main characteristics of International Criminal Tribunals, as well as definitions of international crimes. It delves into issues of jurisdiction and complementarity, liability principles and specialized defences. Other topics are: due process rights, evidence, trials in absentia and State cooperation. A new chapter is devoted to the geopolitical effects of international criminal prosecutions. This second revised edition includes a chapter on the ‘new’ crime of aggression and is updated with the most recent developments in ICL. Geert-Jan Alexander Knoops International Criminal Law Series Brill Nijhoff 2014, xx + 360 p., € 135 (tweede druk) ISBN 978 90 0417 557 0
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2667
1927
Tijdschriften
1928 Algemeen Ars Aequi 63e jrg. nr. 10, oktober 2014 M. Wijnen MSc, mr. drs. J. Montijn, prof. mr. dr. A.R. Houweling Probleemgestuurd leren als didactisch model aan een rechtenfaculteit: (mis)match? – Ruim anderhalf jaar geleden is aan Erasmus School of Law het Erasmus Law College van start gegaan, met onder andere een nieuw didactisch model. In het nieuwe onderwijsmodel staat ‘probleemgestuurd leren’ centraal. In dit artikel bespreken schrs. de eerste ervaringen en bevindingen bij Erasmus School of Law. Zij gaan in op de vraag of probleemgestuurd leren en rechten een match of juist een mismatch is.
1929 Burgerlijk (proces)recht ANWB Verkeersrecht 62e jrg. nr. 10, oktober 2014 N.E. Vellinga De civielrechtelijke aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een autonome auto – In de nabije toekomst doet de autonome auto, een auto die volledig zelfstandig opereert, zijn intrede op de Nederlandse wegen. Hoewel de feilbare mens dan niet langer een auto bestuurt, behoren ongevallen niet volledig tot het verleden. Maar wie dient er aansprakelijk te zijn voor schade veroorzaakt door de autonome auto? Deze vraag staat in dit artikel centraal. Aan de hand van een casus wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van toepassing van het huidige aansprakelijkheidsrecht. Of is aanpassing van het huidige aansprakelijkheidsrecht nodig en wenselijk?
NTBR Nr. 8, oktober 2014 M.W. Wallinga Financiële dienstverlening,
2668
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
publiekrechtelijke gedragsregels en privaatrechtelijke normstelling; lessen uit Duitsland en Europa – Er bestaat onduidelijkheid over de relatie tussen schending van publiekrechtelijke gedragsregels en normstelling in het privaatrecht. Op het gebied van financiële dienstverlening spitst de discussie over de normstelling zich toe op de vraag of in het privaatrecht verdergaande of soepelere verplichtingen kunnen gelden dan op basis van de Wet op het financieel toezicht. In dit artikel onderzoekt schr. deze vraag vanuit een Duitse en een Europese invalshoek, gebaseerd op een recente uitspraak van het Hof van Justitie. Schr. stelt de relatie tussen schending van publiekrechtelijke gedragsregels vervat in de Wet op het financieel toezichten en privaatrechtelijke normstelling centraal. A.M. Steegmans, M. Ensink Samenwoners en verblijvingsbeding bij faillissement; kiezen of verdelen – In dit artikel bespreken schrs. de werking van het wederkerig verblijvingsbeding in een samenlevingscontract in het geval van het faillissement van een van beide partners. Met een dergelijk verblijvingsbeding, dat kan worden opgenomen in een samenlevingsovereenkomst, proberen samenwoners te voorkomen dat gezamenlijke goederen in de faillissementsboedel van een van hen terechtkomen. In een verblijvingsbeding kunnen afspraken worden gemaakt over een waardevergoeding van de ene, niet-failliete partner, aan de andere. Ook kan men afspreken dat schulden die betrekking hebben op deze gezamenlijke goederen, moeten worden overgenomen door de niet-gefailleerde partner. Beschreven in dit artikel de problemen rond de uitvoerbaarheid van een verblijvingsbeding. Het al dan niet overeenkomen van de genoemde waardevergoeding en schuldoverneming zijn van belang voor de vraag of het verblijvingsbeding de beoogde werking heeft in een faillissement. Schrs. besteden onder andere aandacht aan het keuzerecht van de curator en de actio pauliana. Ook bespreken zij het verschil tussen het verblijvingsbeding als toedeling en als overeenkomst van verdeling. E.H. Hondius Kroniek Algemeen
– Deze aflevering van Kroniek Algemeen begint schr. met de aankondiging van een nieuw werk over de rechtsvinding van Herman Schoordijk. Deze aankondiging wordt gevolgd door twee Duitse Habilitationsschriften, over de totstandkoming van de overeenkomst en het wezen van het erfrecht. Ook in Leiden uitgesproken inaugurele redes over wil en vertrouwen en over bankrecht komen aan de orde. Daarna laat schr. zijn licht schijnen over twee onderzoeksprojecten, over duurovereenkomsten en over ADR.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 6, 11 oktober 2014 T. Vandromme De gevolgen van woningkwaliteitsgebreken op de huurovereenkomst: een poging tot synthese en verduidelijking – (België) Zowel in de Woninghuurwet als de gewestelijke huisvestingsen wooncodes worden minimale kwaliteitsvereisten vastgelegd. Terwijl de handhaving van de kwaliteitsvereisten van de Woninghuurwet per definitie via de huurovereenkomst verloopt, is dat voor gewestelijke kwaliteitsvereisten minder evident. Uit de gepubliceerde rechtspraak blijkt dat sterk wordt geworsteld met de gevolgen van woningkwaliteitsgebreken op de huurovereenkomst. In dit artikel wordt getracht de van toepassing zijnde regels op een overzichtelijke wijze te overlopen en zo een bijdrage te leveren tot een meer uniforme rechtspraak op dit vlak.
WPNR 145e jrg. nr. 7034, 11 0ktober 2014 Prof. mr. J. Hijma Gezichtspunten bij nietigheid – In recente arresten van de Hoge Raad met betrekking tot nietigheid valt op dat de raad ook op dit terrein werkt met een benadering aan de hand van gezichtspunten. De uitgezette lijnen zijn volgens schr. niet alleen van belang voor de figuur van de partiële nietigheid, maar ook voor die van de conversie. Prof. mr. A.A. van Velten Notities bij enkele opmerkelijke recente retitutieclaims en nadere beschouwingen over de teruggave van geconfisceerde kunstvoorwerpen (I) – Eind vorige eeuw heeft een opmer-
Tijdschriften
kelijke heropleving plaatsgevonden van uit de Tweede Wereldoorlog voortvloeiende restitutieclaims betreffende kunstvoorwerpen. In 2001 heeft de Nederlandse regering in het kader van dit verruimde beleid een Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog ingesteld (Restitutiecommissie). De Restitutiecommissie brengt op verzoek van de regering onafhankelijke adviezen uit over vorderingen van particulieren en kunsthandelaren betreffende hen ontnomen of onvrijwillig verkochte cultuurgoederen die thans in bezit van de rijksoverheid zijn, waarbij de regering zich heeft verplicht de uitkomst van deze adviezen te volgen. In vervolg op eerdere bijdragen over restitutie van kunstvoorwerpen wordt in deze bijdrage nader ingegaan op enkele recente claims en worden conclusies inzake het Nederlandse beleid getrokken. Mr. E. van Schilfgaarde Best practices in de Nederlandse opinie-praktijk – De Nederlandse opiniepraktijk heeft in de afgelopen dertig jaren best practices ontwikkeld. In deze bijdrage een bespreking van de praktijk van het afgeven van legal opinions, met bijzondere aandacht voor de implicaties van recente Amerikaanse en Engelse rapporten over de crossborder opinie-praktijk. Mr. T.F.H. Reijnen Kunnen ook andere rechtspersonen dan stichtingen bij uiterste wilsbeschikking worden opgericht? – In lang vervlogen tijden werd een stichting doorgaans opgericht bij uiterste wilsbeschikking of bij een schenking. Hoewel menigeen thans niet direct denkt aan de uiterste wil als oprichtingsakte voor een stichting, is het onbestreden dat ook tegenwoordig bij uiterste wilsbeschikking een stichting kan worden opgericht. Schr. onderzoekt of de wetswijzigingen van de afgelopen jaren het mogelijk hebben gemaakt naast de stichting ook andere rechtspersonen bij uiterste wilsbeschikking op te richten. Mr. A. Steneker De notariële verzamelpandakte – Een notariële verzamelpandakte voldoet in veel opzichten niet aan de vereisten die de Wet op het notarisambt stelt. Omdat de notaris bewust
essentiële vormvoorschriften veronachtzaamt, moet de notaris wat schr. betreft op grond van art. 21 lid 2 Wet op het notarisambt (Wna) zijn medewerking weigeren aan het verlijden van een dergelijke akte. Een toch opgemaakte notariële verzamelpandakte mist volgens schr. authenticiteit en kan zijns inziens niet leiden tot een geldig pandrecht.
1930 Europees recht Ars Aequi 63e jrg. nr. 10, oktober 2014 Prof. mr. H.C.F.J.A. de Waele Afscheiding van delen van EU-lidstaten. Een beschouwing vanuit internationaal- en Europeesrechtelijk perspectief – Wat is de positie van delen van EUlidstaten die ervoor kiezen zich af te scheiden van hun ‘moederland’? Blijven zij automatisch binnen de Unie of komen ze in een juridisch vacuüm terecht? Een eventuele onafhankelijkheidsverklaring van Schotland, Catalonië of Vlaanderen roept tal van dit soort vragen op. Schr. zoekt in deze bijdrage naar antwoorden op basis van de relevante internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke uitgangspunten. Benadrukt wordt dat de formele regels maar één kant van het verhaal zijn. Als het ooit daadwerkelijk tot afscheiding van een deelregio komt, kiezen de betrokken partijen waarschijnlijk voor een pragmatische benadering, en denkt men langs politieke weg oplossingen op maat uit.
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 8, oktober 2014 Mr. dr. C.J. Wolswinkel Is het gras bij de buren groener? Over de (on)mogelijkheid van territoriale samenhang binnen lidstaten – In het arrest Digibet geeft het Hof van Justitie een nieuwe, territoriale dimensie aan de eis dat een beperkende maatregel slechts geschikt is om een legitiem doel te
verwezenlijken indien de verwezenlijking van dit doel op samenhangende wijze wordt nagestreefd. Deze eis van territoriale samenhang blijkt op gespannen voet te staan met het respecteren van de interne bevoegdheidsverdeling binnen lidstaten. In het bijzonder kan het regime van een deelstaat, dat afwijkt van het regime van andere deelstaten, de geschiktheid van het regime van die andere deelstaten ondermijnen.
1931 Fiscaal recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 8, oktober 2014 M.I. van Haaren LLM De fiscale eenheid niet EU-proof? – Bij arrest van 12 juni 2014 heeft het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-39/13, C-40/13 en C-41/13 (Inspecteur van de Belastingdienst/ Noord/kantoor Groningen/SCA Group Holding BV; X AG e.a./Inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam; Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam/ MSA International Holdings BV en MSA Nederland BV, ECLI:EU:C:2014:1758) (SCA Group Holding-arrest) de vrijheid van vestiging van de artt. 43 en 48 EG-Verdrag uitgelegd in het kader van het Nederlandse fiscale eenheidsregime van art. 15 Wet op de vennootschapsbelasting 1969. In deze bijdrage bespreekt schr. dit arrest. Het Hof van Justitie lijkt erop aan te sturen dat in beginsel alle binnenlandse vennootschappen van een concern die aan de overige eisen voldoen in de fiscale eenheid gevoegd moeten worden, ongeacht of deze via Europese tussenhoudsters worden gehouden. De wetgever is aan zet maar vooralsnog moet de rechter maatwerk bieden op basis van de regeling voor vaste inrichtingen.
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7068, 16 oktober 2014 Prof. dr. S.A. Stevens, WFR 2014/1270 Het wetsvoorstel Vpb-plicht overheidsondernemingen – In deze bijdrage bespreekt schr. het wetsvoorstel Wet modernisering Vpb-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2669
Tijdschriften
plicht overheidsondernemingen. De conclusie is dat het voorstel is verbeterd ten opzichte van het voorstel dat voor consultatie is gepubliceerd. Er resteert nog een aantal knelpunten. Drs. F.M.A.M. van Merrienboer, WFR 2014/1282 Het deelconcern in de interne reorganisatievrijstelling overdrachtsbelasting – Tot 1 juli 2013 gold de eis dat de verkrijgende vennootschap na de verkrijging van één of meer onroerende zaken gedurende ten minste drie jaren tot het concern diende te blijven behoren. Met ingang van 1 juli 2013 werd deze eis verlegd naar het deelconcern. Deze wijziging is positief en biedt voordelen voor de praktijk. Schr. is kritisch over de wijze waarop het deelconcern vorm is gegeven. Daartoe werd het concept van ‘de eerste vennootschap’ geïntroduceerd en dit heeft tot onleesbare regelgeving geleid. Hij maakt de vergelijking met het groepsdeel uit de vennootschapsbelasting en op basis van de groepsdeelbenadering kan het deelconcern eenvoudiger vorm worden gegeven. Mr. J.D. Baron, mr. R.S. Bekker, WFR 2014/1292 The usual suspects: doen geloven dat een aan fraus legis gekoppelde boete niet bestaat – Al weer enige tijd geleden verscheen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland die de landelijke pers haalde. De rechtbank paste het leerstuk van fraus legis toe en liet daarbij de vergrijpboete in stand. Echter, is een dergelijke boete voor een vermeende opzettelijke handeling van de belastingplichtige wel mogelijk indien doel en strekking van het fiscale wetsartikel niet duidelijk zijn? Schrs. trachten hierop een antwoord te vinden.
1932 Handels- & economisch recht Contracteren 16e jrg. nr. 3, september 2014 Prof. mr. A.L.M. Keirse, mr. A. van Onna De relatieve zwaarte van wederzijdse verantwoordelijkheid voor teleurstellende
2670
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
effectenleaseresultaten – Avonturen in de effectenlease liepen slecht af als gevolg van een samenloop van omstandigheden, waaronder een te gretig winstoogmerk aan de zijde van de financiële aanbieder en een te grote lichtvaardigheid aan de zijde van de afnemende consument. In deze bijdrage wordt de (inmiddels gestandaardiseerde) schadedeling onder de loep genomen die in de rechtspraak is gevolgd op de erkenning van de wederzijdse verantwoordelijkheid in dezen.
Maandblad voor Vermogensrecht 24e jrg. nr. 9, september 2014 Mr. E.D. Glerum-van Aalst, mr. S.R. Brand Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht: recente ontwikkelingen – De afgelopen jaren lijkt sprake van een gestage opmars van privaatrechtelijke handhaving van mededingingsrecht. Dit houdt onder andere in dat het steeds vaker voorkomt dat private partijen een kartelschadevordering indienen jegens karteldeelnemers. Schrs. bespreken in deze bijdrage de huidige stand van zaken wat betreft de mogelijkheden voor private partijen om kartelschadevorderingen in te stellen in Nederland. Mr. I.S.J. Houben, mr. J. Sterk, mr. J.A.J. Devilee Codificatie of zelfregulering in de franchisesector? – Zoals bekend is de franchiseovereenkomst een onbenoemde overeenkomst, hetgeen betekent dat een wettelijke regeling van de franchiseovereenkomst ontbreekt. Over de vraag of de franchiseovereenkomst in Nederland alsnog een benoemde status dient te krijgen, wordt aanhoudend gediscussieerd in politiek, media en literatuur. Tot nu toe heeft de focus volgens schrs. te eenzijdig gelegen op codificatie. Zij bepleiten, in deze bijdrage dat naast codificatie, mede naar aanleiding van kort rechtsvergelijkend onderzoek, ook zelfregulering een serieus te overwegen optie is. Mr. M.L. Tuil Huurprijsbescherming in strijd met
art. 1 EP? – In deze bijdrage wordt aan de hand van het arrest Nobel/Brommert besproken of het Nederlandse stelsel van huurprijsbescherming art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP) schendt, en zo ja, op welke wijze een dergelijke schending kan worden geredresseerd. Prof. mr. R.M. Wibier Enkele opmerkingen naar aanleiding van HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:415 (Immun Age/ Neo-River) – Deze bijdrage gaat over het recente arrest Immun Age/Neo-River. Daarbij wordt stilgestaan bij de vraag in hoeverre het arrest aansluit bij eerdere rechtspraak van de Hoge Raad en hoe consequent de Hoge Raad hierbij is. Niet in algemene zin, maar op een concreet terrein dat schr. bijzonder aan het hart gaat: de inhoud van het pandrecht op een vordering op naam.
Ondernemingsrecht Nr. 14, 14 oktober 2014 Mr. W.A. Westenbroek, Ondernemingsrecht 2014/119 De beleidsbepaler van artikel 2:138/248 lid 7 BW onder de loep genomen – Aan de hand van de wetsgeschiedenis en een praktische benadering wordt geconcludeerd dat de vraag of iemand een (mede)beleidsbepaler ex art. 2:138/248 lid 7 BW is, niet los kan worden gezien van de oorzaken van het faillissement. Het vaststellen dat iemand beleidsbepaler is, is niet een doel op zich: het gaat om de vraag of de betrokken persoon gelet op alle omstandigheden van het geval aansprakelijk is en daarom als beleidsbepaler moet worden aangemerkt. Drs. R. Abma, Ondernemingsrecht 2014/120 – Het artikel gaat in op de belangrijkste bevindingen in het voorbije ‘seizoen’ van algemene vergaderingen van de Nederlandse beursvennootschappen. In het bijzonder wordt ingegaan op de stijgende lijn van het aantal uitgebrachte stemmen op de algemene vergaderingen, de meest controversiële stempunten, de decharge van het bestuur en de raad van commissarissen, het optreden van de accountant en de modernisering van beschermings-
Tijdschriften
constructies. Mr. S. Renssen, Ondernemingsrecht 2014/121 – Een BV met slechts schulden; dient de algemene vergadering het eigen faillissement aan te vragen, over te gaan tot ontbinding, die resulteert in het faillissement via art. 2:23a lid 4 BW of dient de BV goedkoop, snel en veilig te worden ontbonden middels een turboliquidatie?
Tijdschrift Vervoer & Recht Nr. 4, augustus 2014 J. De Bruyne De aansprakelijkheid van classificatiemaatschappijen in België en enkele (recente) ontwikkelingen en pijnpunten vanuit een rechtsvergelijkend perspectief – Classificatiemaatschappijen inspecteren op verzoek van de scheepseigenaar schepen en geven een certicaat van klasse uit als het schip voldoet aan de door de classificatiemaatschappij voorgeschreven technische normen. Ook treden classificatiemaatschappijen op als recognised organisations als zij de bevoegdheid tot certificatie ex art. 94 lid 3 United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS) van vlaggenstaten overnemen. In verband met dat laatste rijst na een scheepsramp vaak de vraag of een classificatiemaatschappij is tekortgeschoten in haar certificatie- of controlewerkzaamheden en daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Schr. geeft een recent overzicht van uitspraken op het gebied van aansprakelijkheid van classificatiemaatschappijen in België en licht een aantal uitspraken uit andere landen toe. Vervolgens worden enkele revolutionaire ontwikkelingen en pijnpunten op een rijtje gezet als aanzet voor debat en onderzoek naar de rol van de aansprakelijkheid van classificatiemaatschappijen. Mr. dr. F.J. van Velsen Schadevaring: de vraagpunten beantwoorden – In een eerdere bijdrage van schr. aan dit blad waren twee rechtsvragen met betrekking tot het onderwerp schadevaring besproken (F.J. van Velsen, ‘Schadevaring: het causaal verband tussen schip en schade’, TVR 2012, afl. 1, p.13-21). De eerste vraag betrof de vraag of het ‘natte recht’ van Boek 8 BW van toepassing is als
een aannemer leidingschade veroorzaakt indien hij zijn werkzaamheden vanaf de waterzijde uitvoert. En de tweede vraag was of de reikwijdte van het aanvaringsrecht beperkt is tot schepen die in het water liggen op het moment dat zij schade veroorzaken. Schr. bespreekt de antwoorden gegeven door het Hof Amsterdam (18 juni 2013) en het Hof Leeuwarden (19 november 2013). Hof Leeuwarden oordeelt dat aanvaringsrecht van toepassing is als schade wordt veroorzaakt vanaf een schip dat in het water ligt. Hof Amsterdam voegt hier nog aan toe dat de aanwezigheid van het schip niet alleen een toevallige omstandigheid mag zijn. Met dit laatste wordt wel, maar minder dan schr. voorstond, belang gehecht aan de causaliteit tussen schip en schade.
1933 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 38e jrg. nr. 5, september/oktober 2014 W.Y.J.L. Olieslagers, S.J. van Gompel Het procesrisico in IE-zaken. Een empirisch onderzoek naar toepassing van de indicatietarieven – In IE-zaken legt de rechter bij de proceskostenveroordeling soms de indicatietarieven naast zich neer. Schr. onderzoekt aan de hand van jurisprudentie op welke wijze de rechter indicatietarieven toepast, wanneer deze tarieven niet worden nagevolgd, en het procesrisico in IEzaken. Indicatietarieven zijn in 2008 door het LOVC en de NovA vastgesteld en geven het bedrag aan tot waar de advocaatkosten in de zin van art. 1019h Wtboek van Burgerlijke Rechtsvordering als redelijk en evenwichtig worden geacht. Ingegaan wordt op de proceskostenveroordeling op basis van de indicatietarieven met daaronder de categorisering van de procedure en de begroting van de proceskosten en proceskostenveroordelingen waarin de indicatietarieven niet worden toegepast. Uit dit jurisprudentie-onderzoek zijn volgens
schr. enkele conclusies te trekken ten aanzien van het proceskostenrisico. Een conclusie is dat bij betwisting van de proceskosten de rechter vaak de indicatietarieven toepast en vervolgens meestal de proceskosten opgegeven door de wederpartij matigt. Hierdoor kunnen partijen volgens schr. het procesrisico tot op zekere hoogte beperken. V.E. Breemen “Ontmoeting en debat”. Bibliotheekwet versus Auteurswet in het digitale domein – Het wettelijk kader voor bibliotheken wordt momenteel vernieuwd. Onder de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Bibliotheekwet), waarvan het wetgevingstraject nog niet is afgerond, is de interpretatie van het auteursrechtelijke bibliotheekprivilege (nog) niet duidelijk. Schr. bespreekt de onderliggende waarden en functies van deze nieuwe Bibliotheekwet en analyseert de ratio en reikwijdte van de beperkingen op het auteursrecht voor bibliotheken (bibliotheekprivilege). Volgens schr. levert de Auteurswet problemen op voor de digitale ontwikkelingen in de bibliotheekpraktijk zoals voorzien in de Bibliotheekwet. De Auteurswet kent weinig ruimte voor de digitale functie van de bibliotheek. De interpretatie van het bibliotheekprivilege is te beperkt voor de digitale bibliotheekactiviteiten. Daarnaast is de reikwijdte van het huidige bibliotheekprivilege onduidelijk. Dit betekent dat als gevolg van de nieuwe Bibliotheekwet het auteursrecht moet worden gemoderniseerd. Bij deze modernisering, die in eerste instantie op Europees niveau moet plaatsvinden, moet rekening worden gehouden met de belangen van alle betrokkenen.
1934 Jeugd-, relatie- & erfrecht Ars Aequi 63e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. drs. M.P. de Jong-de Kruijf Minderjarige jihadreizigers: nut en noodzaak van plaatsing in gesloten jeugdzorg – Een aantal minderjarigen in Nederland heeft plannen om uit te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2671
Tijdschriften
reizen naar Syrië of omliggende landen om deel te nemen aan de gewapende jihad. Eén van de manieren om dit tegen te gaan is het plaatsen van deze minderjarigen in gesloten jeugdzorg. In deze bijdrage bespreekt schr. hoe dat precies gaat en vraagt zij zich af of de maatregel zin heeft.
1935 Mediation en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift Conflicthantering 9e jrg. nr. 5, oktober 2014 F. Glasl Vrijwilligheid of willigheid van mediation? – Conflictpartijen kiezen meestal niet volledig vrijwillig en vol enthousiasme voor mediation. De een wil, met allerlei nuanceverschillen, liever meewerken dan de ander, of ze willen eigenlijk allebei niet, maar worden er door de rechtbank toe verplicht. Het is aan de mediator vanaf het eerste contact aan te voelen hoe het met de (vrij)willigheid van de partijen zit en daarop in te spelen. Schr. legt uit hoe.
1936 Omgevingsrecht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 8, oktober 2014 Dr. mr. Floor Fleurke Het arrest Briels: begrippen mitigatie en compensatie Habitatrichtlijn nader verklaard – Het Hof van Justitie heeft zich in de zaak Briels e.a. gebogen over een prejudiciële vraag in het kader van een procedure aangaande het tracébesluit Rijksweg A2. De kern van het arrest gaat over de vraag of de in het tracébesluit voorgestelde beschermingsmaatregelen de schadelijke gevolgen mitigeren of dat deze maatregelen moeten worden aangemerkt als compenserende maatregelen als bedoeld in art. 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn. In deze bijdrage worden de antwoorden van het Hof van Justitie besproken in het licht van eerdere
2672
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
rechtspraak over de beschermingsverplichtingen die art. 6 lid 3 en 4 van de Habitatrichtlijn met zich meebrengen. In het bijzonder wordt daarbij ingegaan op de rol die het voorzorgbeginsel vervult bij de interpretatie van dit artikel en de betekenis van het begrip compensatie. De bijdrage sluit af met een korte bespreking van de opmerkelijke vervolgstappen die Nederland als reactie op het arrest heeft genomen.
Trema 37e jrg. nr. 7, september 2014 Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer Dynamiek in relativiteit. De rechterlijke toetsing aan het relativiteitsvereiste in omgevingsrechtelijke zaken – Voor de burgerlijke rechter is de toetsing aan relativiteit al lange tijd een vertrouwd gegeven. In het bestuursrecht heeft het relativiteitsvereiste een aanzienlijk minder lange historie, maar toch is het vereiste ook binnen dat rechtsgebied inmiddels niet meer weg te denken. Het toepassingsbereik beperkte zich binnen het bestuursrecht aanvankelijk tot geschillen die vielen onder de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet. Die wet heeft betrekking op projecten met een omgevingsrechtelijk karakter. De eerste jurisprudentie over de toepassing van het relativiteitsvereiste had dan ook een omgevingsrechtelijk tintje. Met ingang van 1 januari 2013 geldt het vereiste ingevolge art. 8:69a Awb over de volle breedte van het bestuursrecht.
1937 Rechtsfilosofie & -theorie Filosofie & Praktijk 35e jrg. nr. 3, oktober 2014 A. Bijnaar, C. Maris Zwart als roet. Zwarte Piet in de liberale rechtsstaat – Schrs. gaan in op de geschiedenis van Zwarte Piet en de diverse interpretaties van zijn personage. In hoeverre is hij inderdaad een racistische karikatuur? Vervolgens bespreken zij de argumenten van de Amsterdamse rechtbank van-
uit het rechtsfilosofische ideaal van de liberale staat: hoe moet de overheid zich verhouden tot Zwarte Piet? M. Westerduin, Y. Jansen, K. Neutel Jongensbesnijdenis tussen religie, recht en geschiedenis – De gevestigde religies mogen dan op hun retour zijn, dat geldt zeker niet voor diverse daaraan gerelateerde gebruiken. Eén van die gebruiken is voorwerp van discussie in deze bijdrage. Schrs. werken de stelling uit dat de verhouding tussen vrijheden van de ouders en die van het kind inderdaad de pincipiële kern van het ethische dilemma raakt, maar dat de verhouding tussen deze vrijheden niet moet worden verward met een oppositie tussen seculariteit en religie: ook vanuit religieuze redeneringen kan worden gepleit voor lichamelijke integriteit en onder de vrijheden van de ouders kunnen ook culturele vrijheden vallen. Het kernargument van dit artikel is echter dat een fixatie op het ethische dilemma de sociale, historische en interculturele dimensies van het debat aan het ook neigt te onttrekken, terwijl die voor betrokkenen cruciaal kunnen zijn. Het laatste woord in dit debat is in elk geval nog niet gezegd.
1938 Rechtsgeschiedenis Ars Aequi 63e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. W.A.M. van der Linden LLM/ MPhil/MA Het kernonderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht overgeleverd aan politieke willekeur. Soevereiniteit en eigendom in het tijdperk van het Nieuw Imperialisme (1870-1914) – Ten tijde van de wedloop om Afrika aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw botsten verscheidene Europese machten in hun ambitie om grondgebied te veroveren. In de historische context van de verwerving en opdeling van Afrikaans grondgebied betoogt schr. in dit artikel dat het door de Europeanen zelf ingestelde kernonderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht onder druk kwam te staan en werd
Tijdschriften
onderworpen aan politiek eigenbelang.
1939 Rechtspleging & procesrecht Trema 37e jrg. nr. 7, september 2014 Mr. G. Pesselse Appelleren en peren? Renovatie en innovatie van hoger beroep in drie rechtsgebieden – Het rechtsmiddel hoger beroep gaat veranderen in het straf-, civiele en bestuursrecht. Althans, als de aanbevelingen van de ‘Agenda voor de Appelrechtspraak 2020’ werkelijkheid worden. Deze bijdrage geeft een overzicht en analyse van de Appelagenda en plaatst daarbij diverse kanttekeningen, mede aan de hand van een onlangs verschenen bundel en een symposium daarover.
Shell ontwikkelde methode proberen schrs. het perspectief te verbreden: hoe verhouden de zelfbeelden zich tot maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de rechtspraak? Dat leidt tot een discussie over de vraag: stel dat in de maatschappij bepaalde waarden dominant zijn, hoe werken bestaande of voorgenomen initiatieven dan uit? Zijn we voorbereid op een dergelijk scenario of zijn daartoe aanpassingen nodig? Vanzelfsprekend betekent voorbereid zijn op een veranderende maatschappelijke omgeving niet noodzakelijkerwijs met alle winden meewaaien. Het kan ook betekenen weloverwogen een eigen koers te blijven varen en eventuele onwenselijke gevolgen daarvan waar mogelijk te voorkomen en te mitigeren.
1940 Sociaal Recht
Trema 37e jrg. nr. 8, oktober 2014 Mr. M.W. Zandbergen, mr. H.E. de Boer De digitale werkbank – In dit artikel wordt door twee teamleiders uit het Hof Arnhem-Leeuward een lokaal digitaliseringsproject besproken, waarin meervoudige pleidooien in civiele zaken papiervrij worden afgehandeld. Het systeem dat wordt gebruikt, draait geheel om een teamsite die daarvoor is gemaakt en die de digitale werkbank wordt genoemd. Net zo min als bij de voorbereiding wordt op zitting papier gebruikt; iedere deelnemer heeft een eigen scherm waarop kan worden ingelogd en waarop het eigen dossier (met alleen de eigen aantekeningen) kan worden geopend. De conclusie kan worden getrokken dat het systeem werkt; dat het zelfs heel prettig werkt en dat het efficient is. E. Niemeijer, P.W. van Wijck Zelfbeelden en maatschappelijke verwachtingen van de rechtspraak – In het rapport ‘Governance in de rechtspraak’ hebben Frissen c.s. drie zelfbeelden van de rechtspraak geschetst. Geïnspireerd door een bij
ArbeidsRecht 21e jrg. nr. 10, oktober 2014 D.J.B. de Wolff, ArbeidsRecht 2014/42 Het stapelen van banen arbeidsrechtelijk beschouwd – Het kabinet heeft aangekondigd de SER binnenkort om advies te vragen over het combineren van banen. Gevraagd zal worden naar trends en motieven, alsmede naar de wenselijkheid van eventuele institutionele herzieningen. Vooruitlopend op de te verwachten beleidsmatige aandacht voor het combineren van banen, behandelt schr. in deze bijdrage op basis van de rechtspraak over nevenwerkzaamheden enkele vraagpunten van arbeidsrechtelijke aard en bespreekt kort of een wettelijke regeling zinvol is. Mr. dr. P. Kruit, ArbeidsRecht 2014/43 Statistiek Ontbindingsvergoedingen 2013: het einde van de ontbindingsvergoeding aangekondigd – In de bijdrage van vorig jaar over de ontbindingsstatistieken in 2012 sloot schr. af met de constatering dat in de ontslagpraktijk sprake is van stabiliteit en dat het ontslagrecht in haar huidige vorm daarom nog wel een tijdje mee kan, mits het verschil in vergoeding tussen opzeggings- en ontbindingsprocedure wordt gerepareerd. Niets bleek echter minder
waar, want in 2013 lanceerde de wetgever het wetsvoorstel werk en zekerheid, welk voorstel inmiddels wet is geworden. De Wet werk en zekerheid brengt een grote herziening van het ontslagrecht met zich, als gevolg waarvan zowel de ontbindingsvergoeding als de vergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag – waarop deze bijdrage is gebaseerd – komen te verdwijnen. Het einde van deze jaarlijkse bijdrage in de huidige vorm is derhalve in zicht. Deze editie van de Statistiek Ontbindingsvergoedingen is de op één na laatste. In deze bijdrage wordt echter (wederom) aangetoond dat het huidige ontslagstelsel – dat systematisch gezien wellicht niet de schoonheidsprijs verdiend – in de praktijk inmiddels een stabiele en goede toepassing kent. F. van Overbeke, ArbeidsRecht 2014/44 Het toepasselijk recht op gedetacheerde werknemers – Op 15 mei 2014 is de Handhavingsrichtlijn aangenomen. Deze richtlijn voorziet in een behoorlijk aantal maatregelen ter verbetering van de toepassing van de Detacheringsrichtlijn. Tegelijk wordt meer duidelijkheid verschaft over de verhouding tussen de Detacheringsrichtlijn en de Rome I-verordening. In dit artikel staat deze verhouding centraal en wordt in kaart gebracht hoe het toepasselijk recht op gedetacheerde werknemers na de Handhavingsrichtlijn moet worden bepaald. R.J. Veerman, ArbeidsRecht 2014/45 Toerekening bij instemmingsplichtige besluiten: de grenzen van het instemmingsrecht verlegd? – De leerstukken van toerekening en medeondernemerschap zijn (in de rechtspraak) ontwikkeld in het kader van de toepassing van het adviesrecht uit art. 25 Wet op de ondernemingsraden (WOR). Een interessante vraag is of deze leerstukken ook kunnen worden toegepast op instemmingsplichtige besluiten ex art. 27 WOR. Steeds vaker hebben de besluiten die onder de reikwijdte van art. 27 WOR vallen niet langer alleen een nationaal karakter. Bijvoorbeeld indien een buitenlandse moederonderneming voornemens is een ‘sociaal’ besluit te nemen en dit vervolgens wil implementeren bij haar Nederlandse dochteronderneming. In dit artikel bespreekt schr. of een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2673
Tijdschriften
(voorgenomen) besluit van de buitenlandse moederonderneming instemmingsplichtig kan zijn bij de ondernemingsraad (OR) van de Nederlandse dochteronderneming op basis van toerekening of medeondernemerschap. H. Uhlenbroek, ArbeidsRecht 2014/46 De WNT aangepast – De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) is inmiddels op onderdelen aangepast. Het kabinet is echter nog niet klaar met de normering van inkomens in de semipublieke sector. Waar 130% van een ministersalaris in die sector nu nog een aanvaardbare beloning wordt geacht, is dat straks 100%. En er verandert in de toekomst nog meer.
Ars Aequi 63e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. dr. A. van Zanten-Baris Versoepeling van het ontslagrecht onder de Wet Werk en Zekerheid? – Een veelgehoorde vraag is of het ontslagrecht met de invoering van de Wet Werk en Zekerheid soepeler wordt. Hiervan lijkt geen sprake te zijn. Ook wordt in de memorie van toelichting beloofd dat de Wet Werk en Zekerheid het ontslagrecht eenvoudiger, sneller, eerlijker en goedkoper maakt. De vraag is of deze belofte wordt waargemaakt. Verder is de vraag van belang of het ontslagrecht door de Wet Werk en Zekerheid rechtvaardiger wordt. In deze bijdrage besteedt schr. aandacht aan deze punten aan de hand van de meest relevante wijzigingen.
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 8, oktober 2014 Mr. drs. P. Borsjé, dr. H. van Meerten Voorstel IORP II-richtlijn: aanzet tot hervorming van het Nederlands pensioenstelsel – Het voorstel van de Europese Commissie van 27 maart 2014 tot herziening van de IORP-richtlijn (met betrekking tot instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen) heeft consequenties voor het huidige Nederlandse pensioenstelsel. De Europese Commissie streeft naar een gelijk speelveld tussen pensioenfondsen en verzekeraars en heeft daarom in het voorstel gekeken naar de uitgangspunten voor verzekeraars
2674
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
onder Solvency II-richtlijn. Het voorstel beoogt onder meer de bescherming van transparante individuele pensioenrechten. Dit staat op gespannen voet met het principe van ‘solidariteit’ dat in het Nederlandse pensioenstelsel traditioneel als uitgangspunt wordt gehanteerd. De hervorming van het Nederlands pensioenstelsel lijkt daarom ook vanuit EU-rechtelijk perspectief noodzakelijk.
1941 Staats- & bestuursrecht De Gemeentstem 164e jrg. nr. 7409, 7 oktober 2014 Mr. E.C. Berkouwer, mr. S.H. van den Ende, Gst. 2014/84 De ladder voor duurzame verstedelijking en de bestuursrechter – Sinds 1 oktober 2012 kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking. De in art. 3.1.6 lid 2 Bro opgenomen ladder moet bewerkstelligen dat een zorgvuldige afweging wordt gemaakt over ruimtegebruik. Bestaat er behoefte aan een voorgenomen stedelijke ontwikkeling? Zo ja, kan die dan binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd? En als dat laatste niet zo is, komt de ontwikkeling dan op een locatie die passend ontsloten is? De ladder heeft sinds de inwerkingtreding gezorgd voor een behoorlijk aantal uitspraken, waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitleg geeft aan de regeling en antwoord geeft op een aantal vragen dat daarover is gerezen. In dit artikel geven de schrs. een overzicht van de hoofdlijn en van de jurisprudentie en trekken daaruit een aantal conclusies. Daarmee beogen zij gemeenten en initiatiefnemers van (bouw)projecten in staat te stellen bij planontwikkeling en in procedures direct het belangrijkste kader bij de hand te hebben. Prof. mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Gst. 2014/85 Wat zijn wegen in de Wegenwet? – In dit artikel bespreekt schr. de
inhoud van het begrip openbare weg. In het dagelijks verkeer speelt dit begrip een zo belangrijke rol dat de vraag naar wat een weg is nauwelijks wordt gesteld, maar het antwoord daarop zonder meer wordt verondersteld. Voor de beoefenaar van het recht is een veronderstelling van de kennis van een begrip niet zonder gevaar. De betekenisleer, bekend als semantiek is een belangrijk aspect van de juridische discipline. Dat geldt ook voor de kennis van en het inzicht in het wegenrecht. De Wegenwet kent twee pijlers waarop haar rechtssysteem is gebouwd: de ene is de ‘weg’ en de andere de ‘openbaarheid’ daarvan. Uit theorie en praktijk, zoals blijkt in jurisprudentie en literatuur, komt bij herhaling naar voren dat ‘de weg’ niet die aandacht krijgt die voor een goed begrip van de betekenis en werking van de Wegenwet noodzakelijk is. Om deze reden vraagt schr. de aandacht voor dit vraagstuk.
Trema 37e jrg. nr. 7, september 2014 Mr. drs. M.M. Stassen-Kanters Rechterlijke toetsing van (herleide) WOZ-waarden van woningen – Eén keer per jaar wordt de WOZwaarde van een woning vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. De WOZ-waarde wordt steeds vaker voor de heffing van rijksbelastingen gebruikt. Met het oog daarop moet de WOZ-waarde soms, als gevolg van waarderingsficties en objectverschillen, worden herleid. In dit artikel wordt de rechterlijke toetsing van de (herleide) WOZ-waarden van woningen beschouwd.
1942 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 63e jrg. nr. 10, oktober 2014 Dr. D. Roef Heeft mijn brein het gedaan? – Het belang van de neurowetenschappen neemt in het recht snel toe. Zo wordt in strafzaken steeds meer gebruik gemaakt van neurobiologische informatie voor het bepalen
Tijdschriften
van de toerekeningsvatbaarheid. Maar betekent dit nu ook dat de fundamenten van het strafrecht, zoals schuld en wilsvrijheid, slechts verzinsels zijn, zoals sommige hersenonderzoekers beweren? Het rechtssysteem lijdt nog niet aan een brain overclaim syndrome volgens schr. Blijkbaar is het, anders dan de media, niet zo vlug onder de indruk van radicale uitspraken over vrije wil en verantwoordelijkheid die voortkomen uit de wij-zijn-ons-brein-gedachte. Mr. F.J.E. Krips De Wet herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken; herstructurering en aanvulling – Op 1 juli 2014 is de Wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regels over de werking van de strafwet buiten Nederland (Wet herziening regels betreffende de extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken) in werking getreden. Schr. belicht in deze bijdrage de belangrijkste wijzigingen die deze wet teweegbrengt.
Delikt en Delinkwent 44e jrg. nr. 8, oktober 2014 A. ten Boom, DD 2014/56 Aangiftegedrag in verschillende slachtoffer-dader relaties – In dit artikel worden verschillen in aangiftegedrag van slachtoffers in verschillende slachtoffer-dader relaties onderzocht. Theorieen voorspellen dat slachtoffers van delicten gepleegd door bekende daders minder snel aangifte doen dan slachtoffers van vreemden. Echter de afgelopen decennia wordt ‘privégeweld’ in toenemende mate als criminaliteit, dus als ‘publieke zaak’, beschouwd. In een internationale review van empirisch onderzoek wordt nagegaan of de traditionele theorieën in de huidige tijd houdbaar zijn. De conclusie is dat slachtoffers van veelvoorkomende delicten door intieme en niet-intieme bekenden, indien wordt gecontroleerd voor de ernst van het delict, niet terughoudender zijn in het doen van aangifte bij de politie dan slachtoffers van delicten door vreemde daders.
European Criminal Law Review 4e jrg. nr. 2, oktober 2014 H. Salzger, F. Zimmermann, M. Eibach Does art. 18 grant protection against politically motivated criminal proceedings? Rethinking the interpretation of art. 18 ECHR against the background of new jurisprudence of the European Court of Human Rights – This paper explores a range of issues regarding the application of art. 18 ECHR to complaints concerning politically motivated criminal proceedings. In view of the pivotal role that provision may play in an application lodged within the European Court of Human Rights, an academic debate is of paramount importance. Accordingly, the objective of this paper is to draft a legal doctrine for art. 18 ECHR. To this aim, the Court’s decisions in the cases of Mikhail Khodorkovskiy and Platon Lebedev, Yulia Tymoshenko, Vladimir Gusinskiy, Mihail Cebotari, and Yuriy Lutsenko are critically assessed. Based on a scrutiny of its function and scope in the system of the Convention, it is subsequently examined whether Art. 18 ECHR bears the potential to develop into an autonomous guarantee not to be prosecuted for improper reasons. J. Iontcheva Turner Interstate conflict and cooperation in criminal cases: an American perspective – Over the last decade, the European Union has adopted legislation that calls for the mutual recognition of arrest warrants, investigation orders, and penal judgments. These laws have aimed to strengthen the Union’s response to transnational crime, and EU policymakers are currently considering legislation to further harmonize law enforcement efforts. This article compares these developments within the EU to the U.S. legal framework on mutual recognition in criminal matters. It examines the individual, state and systemic interests that U.S. state courts have considered in deciding whether to recognize other states’ judgments, warrants, or investigative actions. These competing interests have produced relatively uniform rules on extradition, but much more diverse and fragmented laws concerning the gathering of
evidence, the admissibility of evidence, and the recognition of foreign penal judgments. The article argues that three key factors explain the diversity of U.S. legal rules in many of these areas: 1) the tradition of federalism, which values local control over criminal matters; 2) the baseline harmonization of criminal procedures under the U.S. Constitution, which guarantees a high level of procedural fairness and strengthens mutual trust among states in criminal matters; and 3) the regular intervention by the U.S. federal government in investigations and prosecutions of cases with interstate elements, which reduces the pressure on states to devise a more uniform approach. The article concludes by examining how these insights may be useful to ongoing debates within the European Union about the direction and scope of mutual recognition in criminal matters. W. de Bondt The missing link between ‘necessity’ and ‘approximation of criminal sanctions’ in the EU – Ever since the entry into force of the Amsterdam Treaty, the EU has had the competence to adjust national legislations via approximation instruments. In doing so, it has had the ability to influence the sanctions foreseen in the national criminal codes. The aim of this contribution is to review the scope of the EU’s competence to approximate national criminal sanctions with a view to assessing (1) the existence of an EU policy with respect to the approximation of sanctions and (2) the extent to which the legal basis has been used in a consistent and correct way. The frequently stressed sensitivity of the matter and the reluctance of Member States to give up their national sovereignty when it comes to criminal law, highlight the crucial need for a such policy and consistent and correct use of provisions. The contribution goes into the existing minimum maximum sanctions as well as possible future minimum minimum sanctions and maximum maximum sanctions. P. Voyatzis Alternative measures to detention in the European Court of Human Rights’ Case-Law – The article delves into the issue of
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2675
Tijdschriften
alternative measures to detention as regards the case-law of the European Court of Human Rights (ECtHR). While the European Convention on Human Rights does not explicitly provide for a right to alternative measures to detention, the Court has addressed the question in its recent case-law. The main concepts through which the ECtHR has examined this matter are the theory of positive obligations and the adoption of the so-called ‘pilot judgments’. The article demonstrates that the issue of alternative measures to detention has been approached by the ECtHR in the light of anticipated fields such as articles 3 and 5 of the Convention. At the same time, it is being examined through less anticipated clauses, such as article 2 of the Convention, a provision which enshrines the right to life. M. Meysman Quo vadis with vulnerable defendants in the EU? – In a recent press release of the 27th of November 2013, the European Commission presented a package of five proposals to further strengthen procedural safeguards for citizens in criminal proceedings. Two of these proposals directly stem from the Council Procedural Roadmap’s Measure E on the (need for) special safeguards for suspected or accused persons who are vulnerable. Whereas the roadmap envisions improved attention for a vulnerable subject regardless of the origins of this vulnerability – be it due to age, mental or physical condition – the recent proposals indicate a clear differentiation between vulnerability based on the defendant’s age on the one hand, and the (adult) defendant’s mental or physical capacities on the other hand. As such, a proposal for a Directive for procedural safeguards for children was presented, whereas adult defendants in criminal proceedings had to be satisfied with a non-binding Recommendation. While it may indeed be defended that an accumulation of these sources for diminished capacity is not preferable, the
2676
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Commission’s approach and underlining rationale seem equivocal. This article observes these recent initiatives from a dual viewpoint. First of all, they are looked at against the backdrop of the ongoing debate visà-vis mutual recognition and the introduction of auxiliary procedural safeguards. The article, therefore, critically assesses the supposed link between the introduction of minimum procedural standards for a category of defendants which, precisely due to their vulnerability, seems less capable of being involved in criminal proceedings with a cross-border dimension. With the latter still the raison d’être for the mutual recognition principle and the basis for the EU to establish minimum rules, the article argues that the EU drifts further away from its Treaty based competence. Secondly, the Commission’s reasoning and subsequent policy choice to divide vulnerability based on the defendant’s age is analysed with respect to the indications coming from European policy makers and scholars alike. Without aiming to promote a viewpoint of vulnerability where one cause is hierarchically decisive over the other, the article makes a case for an (equally) adequate instrument for defendants with a mental disorder in criminal proceedings.
kan medicalisering ook positieve kanten hebben, zij opent bijvoorbeeld nieuwe mogelijkheden voor hulp en omgang met problemen. Schr. concludeert uiteindelijk “dat medicalisering vooral problematisch is wanneer het veiligheidsdenken zover doordringt in de medische praktijk dat het belang van de patient niet meer voorop staat. Dan wordt de geneeskunde inderdaad alleen nog maar een instrument van sociale controle”. T. Vink De weg naar zelfeuthanasie. Wellicht niet legaal, evenmin illegaal, maar wel legitiem? – Hoe zit het eigenlijk wanneer de burger een bepaalde hoge en fundamentele waarde in zijn bestaan, de zeggenschap en regie over zijn eigen levenseinde, kan realiseren ten koste van een eventuele, bescheiden, overtreding van de Geneesmiddelenwet? Mag die burger dan die overtreding begaan? Met behulp van een arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het schadebeginsel en het beginsel van proportionaliteit, verdedigt schr. deze gang van zaken als wellicht niet altijd legaal (in de zin van: bij wet toegelaten en dus soms in strijd met het recht) maar in dat geval wel legitiem (in de betekenis van: gegrond, gerechtvaardigd).
Filosofie & Praktijk
Trema Straftoemetingsbulletin
35e jrg. nr. 3, oktober 2014 M. Schermer Medicalisering van crimineel gedrag, vloek of zegen? – Schr. stelt de vraag of medicalisering van crimineel gedrag een zegen of een vloek is. Schr. wil “dieper ingaan op het fenomeen van de medicalisering van (aanleg voor) crimineel gedrag en de vraag stellen in hoeverre de medicalisering een probleem is of juist een oplossing”. Er zijn tijden geweest waarin zo’n vraag om diverse redenen ‘not done’ was: medicalisering heeft veelal een negatieve klank. Zij wordt in verband gebracht met toenemende medische macht en controle over ons dagelijks leven. Maar tijden veranderen: toch
37e jrg. nr. 2, oktober 2014 Mr. L. Gereke Straftoemeting bij uitbuiting in de prostitutiebranche – De straftoemeting bij uitbuiting in de prostitutiebranche loopt (behoorlijk) uiteen. Ondanks de aanbeveling van de Nationaal Rappoteur Mensenhandel in 2012 ontbreken nog steeds oriëntatiepunten voor de straftoemeting. In deze bijdrage gaan schrs. na welke afwegingskaders rechtbanken en hoven maken, of er aanleiding is om oriëntatiepunten op te stellen en, zo ja, hoe deze dan eruit kunnen zien.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Recidive rijden onder invloed van drugs 1943 - Wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een uitbreiding van de reikwijdte van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten en de verhoging van de keuringsleeftijd voor oudere rijbewijshouders – Deze wet voorziet in de uitbreiding van de reikwijdte van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten met drugs- en drugsgerelateerde delicten. De recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (wet van 24 oktober 2008 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (puntenstelsel) (Stb. 2008, 433) is met ingang van 1 juni 2011 in werking getreden (Stb. 2011, 239). De voorgestelde uitbreiding is het gevolg van de motie op dit punt en van toezeggingen die bij verschillende gelegenheden zijn gedaan om de reikwijdte die tot nu toe is beperkt tot alcoholdelicten en alcoholgerelateerde delicten op basis van de Wegenverkeerswet 1994 uit te breiden met drugsdelicten en daarmee samenhangende delicten op basis van die wet. Deze wijziging hangt samen met de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353). Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, B en D tot en met K, die in werking treden met ingang van 22-10-2014. Wet van 09-07-2014, Stb. 2014, 375 (Kamerstukken 33 346)
Elektronische dienstverlening burgerlijke stand 1944 - Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand – Er wordt een wettelijk kader geschapen voor de elektronische aangifte van geboorte, voorgenomen huwelijk en geregistreerd partnerschap alsmede voor de elektronische verkrijging van uittreksels en afschriften van de daarop betrekking hebbende akten. De elektronische ontwikkelingen maken het mogelijk om de bestaande procedures voor de burger sterk te vereenvoudigen met behoud van de betrouwbaarheid. Dat laatste is van groot belang omdat de burgerlijke stand niet alleen de burger dient, maar via de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ook de bron vormt voor andere overheidsadministraties die op de betreffende GBA-gegevens moeten kunnen vertrouwen. Gemeenten kunnen tegenwoordig geautomatiseerd gegevens opvragen van burgers in andere gemeenten. Hetzelfde moet kunnen gelden voor de burgerlijke stand. Uitgangspunt daarbij is het principe [‘]eenmalige bevraging van de burger en meervoudig gebruik van de verstrekte gegevens’. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 13-7-2010, Stb. 2014, 380 (Kamerstukken 32 444)
Nieuwe wetsvoorstellen
Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1973, 130) – De regering wil de export van kinderbijslag en het kindgebonden budget voor kinderen die wonen buiten de Europese Unie (EU) beëindigen. Op 1 januari 2015 treedt hiertoe de Wet tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Stb. 238) in werking. Een tweede maatregel is het stopzetten van de vergoeding van zorgkosten, op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw), bij tijdelijk verblijf buiten de EU (werelddekking). De Minister van VWS bereidt daartoe een wetsvoorstel voor. Realisatie van beide maatregelen vereist tevens aanpassing van het Verdrag en het Akkoord. Voorts is op 10 juni 2014 de motie Schut-Welkzijn/Dijkgraaf aangenomen waarin de regering wordt verzocht het Verdrag zodanig aan te passen zodat deze niet langer in de weg staat aan de toepassing van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. De regering heeft in de onderhandelingen met Marokko ingezet op aanpassing van het Verdrag om het woonlandbeginsel in alle gevallen mogelijk te maken. Er wordt echter geen overeenstemming bereikt. Nu het niet mogelijk blijkt om met Marokko tot aanpassing te komen stelt de regering na zorgvuldige afweging voor om over te gaan tot opzegging van het Verdrag en het Akkoord. Kamerstukken II 2014/15, 34 052, nrs. 1-4
Opzegging sociaal zekerheidsverdrag met Marokko Jeugdverblijven 1945 - Wetsvoorstel (13-10-2014) houdende goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 februari 1971 te Rabat tot stand gekomen Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34), en het op 3 november 1972 te Rabat tot stand gekomen Administratief
1946 - Wetsvoorstel (14-10-2014) tot vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven) – Dit wetsvoorstel heeft tot doel de veiligheid en de ongestoorde ontwikkeling van en het pedagogisch klimaat voor kinderen die verblijven in een jeugdverblijf zo veel mogelijk te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2677
Wetgeving
waarborgen. Het geeft uitvoering aan de motie Azmani-Yücel en vloeit voort uit het politieke en maatschappelijke debat over Turks-Nederlandse internaten en het ontbreken van waarborgen ten aanzien van de veiligheid van de kinderen die er verblijven. Het wetsvoorstel heeft echter een breder bereik. Om het beoogde doel te bereiken, regelt dit wetsvoorstel onder meer dat de houder van een jeugdverblijf een kwaliteitskader vaststelt en beleid moet maken over een aantal genoemde onderwerpen en met inachtneming van nadere voorschriften daaraan uitvoering moet geven. Tevens wordt voorgesteld dat de houder van een jeugdverblijf een meldplicht heeft jegens het college van burgemeester en wethouders en dat de houder van een jeugdverblijf ervoor zorgt dat alle betrokkenen van een jeugdverblijf in het bezit zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag. Voorts worden gemeenten geëquipeerd voor het houden van toezicht. Kamerstukken II 2014/15, 34 053, nrs. 1-4
Windenergie op zee 1947 - Wetsvoorstel (16-10-2014) houdende regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee) – Dit wetsvoorstel voorziet in een integraal wettelijk kader voor het op grote schaal realiseren van windenergie op zee, in navolging van het ‘Energieakkoord voor Duurzame Groei’ (verder: energieakkoord), dat op 6 september 2013 is gesloten tussen werkgevers, werknemers, natuuren milieuorganisaties, energiebedrijven, decentrale overheden, het Rijk en vele andere organisaties (Kamerstukken II 2012/13, 30 196, nr. 202). Vanwege het in het energieakkoord afgesproken tijdpad en omdat alle elementen uit het onderhavige wetsvoorstel nodig zijn voor de tijdige opschaling van windenergie op zee, heeft de regering ervoor gekozen het nieuwe wettelijk kader voor windenergie op zee vorm te geven in een zelfstandige wet. De omgevingsrechtelijke elementen van onderhavig wetsvoorstel, zoals het kavelbesluit, zullen na inwerkingtreding van de Omgevingswet, in die wet worden opgenomen. Het uitgiftestelsel omvat een aantal
2678
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
stappen en besluiten die genomen moeten worden voordat nieuwe windparken op zee gebouwd mogen worden. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat windparken alleen gebouwd mogen worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit. Kavels worden uitsluitend aangewezen binnen een gebied dat is aangewezen in het nationaal waterplan. In het kavelbesluit wordt bepaald waar en onder welke voorwaarden een windpark gebouwd en geëxploiteerd mag worden. Het kavelbesluit bepaalt niet wie het recht heeft om op die locatie een windpark te bouwen en te exploiteren. Op het vaststellen van een kavelbesluit volgt de procedure van het verlenen van een vergunning. Alleen de houder van een vergunning heeft het recht om op de locatie van de kavel een windpark te bouwen en te exploiteren. Bij de besluitvorming omtrent het aanwijzen van een kavel zullen de voor die locatie relevante belangen worden betrokken. Naast de activiteiten van nationaal belang, spelen ook andere belangen, zoals die van de visserij en kabels en leidingen, een rol. De mate waarin sprake is van plaatsgebonden gebruik van het gebied is daarbij van belang. Ook met de ligging van windparken ten opzichte van elkaar, zal rekening gehouden worden, zodat deze elkaars wind zo min mogelijk afvangen. Bij de voorbereiding van een kavelbesluit zal een milieueffectrapport worden gemaakt. Bij de aanwijzing van een kavel zullen de uitgangspunten en het afwegingskader voor de Noordzee worden betrokken. De afstemming tussen windparken en bepaalde andere activiteiten van nationaal belang heeft reeds plaatsgevonden bij de aanwijzing van voor windenergie geschikte gebieden in het nationaal waterplan. Bij andere belangen is het niet mogelijk deze reeds op het niveau van het nationaal waterplan goed af te stemmen. De afweging tussen die belangen vindt dan plaats bij de voorbereiding van een kavelbesluit. Een belangrijk voorbeeld daarvan betreft de mijnbouw. Op het vaststellen van een kavelbesluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Het ontwerp van het besluit zal ter inzage worden gelegd en een ieder wordt in gelegenheid gesteld om gedurende zes weken te reageren op het ontwerp. De voorbereidingsprocedure is het formele einde van de voorbereiding van een ontwerpkavelbesluit. Het wetsvoorstel voorziet verder in het instrumentarium voor de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke handhaving van het verbod om zonder vergunning op grond van dit wetsvoorstel een windpark op te richten of in werking te hebben en van het verbod om in strijd met het kavelbesluit en de vergunningvoorschriften te handelen. De instrumenten voor bestuursrechtelijke handhaving zijn de bevoegdheden strekkend tot het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom alsmede het intrekken van de vergunning. Kamerstukken II 2014/14, 34 058, nrs. 1-4
Vereenvoudiging en digitalisering procesrecht 1948 - Wetsvoorstel (16-10-2014) tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht – Dit wetsvoorstel beoogt de rechterlijke macht toegankelijker te maken en de rechtsgang in het burgerlijk en het bestuursprocesrecht waar nodig te moderniseren. • Vereenvoudiging Alle civielrechtelijke procedures beginnen met een nieuwe, meer geüniformeerde procesinleiding, waardoor de verschillen tussen procedures over vorderingen en over verzoeken verminderen. Een basisprocedure wordt het uitgangspunt. In die vereenvoudigde procedure wordt uitspraak gedaan na één schriftelijke ronde en een mondelinge behandeling. De verplichting tot het officieel betekenen bij exploot van de huidige dagvaarding in vorderingsprocedures wordt opgeheven. De eisende partij kan haar wederpartij laagdrempelig en vrijwel zonder kosten informeren over het begin van de procedure. De rechter krijgt meer middelen om een vlot verloop van de basisprocedure te bevorderen.
Wetgeving
Daartoe wordt relatief snel na de start van de procedure een mondelinge behandeling gehouden. De rechter kan de mondelinge behandeling gebruiken voor verschillende doeleinden, zoals het verkrijgen van een mondelinge toelichting van partijen, het horen van getuigen en deskundigen of het beproeven van een schikking. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor een kwalitatief goede uitspraak en een goed verloop van de procedure, kan de rechter in overleg met partijen afwijken van de basisprocedure als de aard of complexiteit van de zaak daarvoor aanleiding geeft. Dit geeft de rechter flexibiliteit ten aanzien van de aanpak van de zaak. Elk van de partijen moet het nodige doen om de rechter in staat te stellen om tijdig te komen tot de uitspraak. Het wetsvoorstel bevat daarom een aantal nieuwe termijnen, zoals een termijn voor het indienen van een verweerschrift. Tegelijkertijd wordt ook een termijn bepaald voor de uitspraak van de rechter. Door de nadruk te leggen op vroegtijdig contact met de rechter en sturing door de rechter op de voortgang van de procedure, beoogt de regering dat de procedure efficiënter kan verlopen en ook minder kostbaar is, zowel voor partijen, als voor de rechtspraak. De invoering van termijnen kan bijdragen aan een sneller verloop van de procedure. De voorstellen moeten de civiele procedure bovendien overzichtelijker en meer voorspelbaar maken, hetgeen ook de digitalisering van de civiele procedure eenvoudiger moet maken. Het bestuursprocesrecht behoeft geen vergelijkbare aanpassingen. De Algemene wet bestuursrecht is op deze punten nog recent ingrijpend gewijzigd. • Digitalisering De digitalisering van procedures betreft zowel het burgerlijk recht als het bestuursrecht. De digitalisering beoogt het procederen voor veel rechtzoekenden toegankelijker te maken. De rechtspraak wordt hiermee aangepast aan de eisen van de tijd. De start van de procedure en het indienen van (proces)stukken geschieden in de toekomst via elektronische weg. Het digitaal procederen wordt in beide rechtsgebieden verplicht voor nagenoeg alle professionele partijen. De Afdeling advisering van de Raad
van State adviseerde de wijzigingen voortvloeiende uit de digitalisering en die voortvloeiende uit vereenvoudiging en uniformering van het procesrecht los te koppelen. Door beide ongelijksoortige onderwerpen volledig te koppelen worden de met het wetsvoorstel beoogde vereenvoudiging, uniformering en versnelling afhankelijk van het welslagen van de automatisering, terwijl de digitalisering van procedures niet noodzakelijk is voor de vereenvoudiging en uniformering. De regering zag echter geen aanleiding beide aspecten los te koppelen. De nieuwe werkwijze als gevolg van het wetsvoorstel vergt dat de gerechten nieuwe werkprocessen vaststellen. Wanneer eerst een wijziging wordt doorgevoerd ten behoeve van een nieuwe wijze van op papier procederen en vervolgens de digitalisering van de rechtsgang plaatsvindt, moet op relatief korte termijn tweemaal worden gewerkt aan nieuwe werkprocessen. Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nrs. 1-4
1949
Vervolgstukken
stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123). Kamerstukken I 2014/15, 33 615, A
Afschaffing geschriftenbescherming Eindverslag (14-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker. Kamerstukken I 2014/15, 33 800, B
Erfrechtverordening Eindverslag (14-10-2014) over het wetsvoorstel ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PBEU 2012, L 201) (Uitvoeringswet Verordening Erfrecht). Kamerstukken I 2014/15, 33 851, A
Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Voorlopig verslag (07-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medischspecialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg) Kamerstukken I 2014/15, 33 168, B
Verzamelwet pensioenen 2014 Memorie van antwoord (20-10-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014). Kamerstukken I 2014/15, 33 863, C
Wet Natuurbescherming Verslag (13-10-2014) over het wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming). Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 7
Belastingverdrag NL-D Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (16-10-2014) houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot
Recht op informatie in strafprocedures Eindverslag (14-10-2014) over het wetsvoorstel tot Implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142). Kamerstukken I 2014/15, 33 871, C
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2679
Wetgeving
Langdurige Zorg Voorlopig verslag (21-10-2014) over het wetsvoorstel met Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Kamerstukken I 2014/15, 33 891, E
Novelle kerntaken volkshuisvesting Nader verslag (15-10-2014) en nota n.a.v. het verslag (16-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. Kamerstukken II 2014/15, 33 966, nrs. 10-11
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen Nota n.a.v. het verslag (20-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen in verband met het aansluiten van zelfstandige bestuursorganen op de rijksinfrastructuur en enkele technische aanpassingen.
Financieel toetsingskader pensioenen
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (16-10-2014) tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering en in verband met enkele wijzigingen van technische aard (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa).
Brieven van de Staatssecretaris van SZW (14-10-2014 (nr. 29) en 16-102014 (nr. 53)) over en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (16-10-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader). – Brief van de staatssecretaris met aanvullende informatie ten behoeve van behandeling wetsvoorste en brief van de staatssecretaris over de aanpassing van het amendement van het lid Klaver c.s. inzake verruiming termijn waarbinnen verzoek tot waardeoverdracht in gang moet worden gezet.
Kamerstukken I 2014/15, 33 946, A
Kamerstukken II en I 2014/15, 33 972, nrs. 29 en 53 en
Kamerstukken II 2014/15, 33 912, nr. 6
Verkorting duur voortgezette uitkering Appa
A
Toezicht kredietunies Nota van wijziging (13-10-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten met het oog op een regelgevend kader voor kredietunies (Wet toezicht kredietunies).
Taaleis WWB
Kamerstukken II 2014/15, 33 949, nr. 6
Kamerstukken II 2014/15, 33 975, nr. 7
Beloningsbeleid banken
Quotum arbeidsbeperkten
Brief van de Minister van Financiën (15-10-2014) over, tweede nota van wijziging (15-10-2014) bij en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (1610-2014) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiele ondernemingen). – Brief van de minister met zijn appreciatie van de verschillende amendementen die tot op heden zijn ingediend.
Verslag (14-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten).
Kamerstukken II en I 2014/15, 33 964, nrs. 25-26 en A
2680
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Nota n.a.v. het verslag (15-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB).
Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 7
Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude Verslag (14-102014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het verbeteren van de mogelijkheden
tot opsporing en vervolging, alsmede het voorkomen van faillissementsfraude (herziening strafbaarstelling faillissementsfraude). Kamerstukken II 2014/15, 33 994, nr. 5
Belastingwet 2015 Nota n.a.v. het verslag (21-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015). Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 10
Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven Verslag (17-20-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen). Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nr. 5
Onderzoek in het lichaam Verslag (16-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam). Kamerstukken II 2014/15, 34 013, nr. 5
Inkomensondersteuning AOW-ers Nota n.a.v. het verslag (16-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen. Kamerstukken II 2014/15, 34 015, nr. 6
Wetgeving
1950
Nota’s, rapporten & verslagen
NCSC. Daarom verkent het NCSC samen met alle mogelijke responspartners de komende periode hoe de ervaringen uit deze casus geborgd kunnen worden in een te ontwikkelen structurele voorziening met de daarbij benodigde juridische waarborgen. Kamerstukken II 2014/15, 26 643, nr. 328
Pachtsysteem Hold Security Brief van de Minister van VenJ (1310-2014) over het bericht dat het Amerikaanse bedrijf Hold Security in het bezit zou zijn van 1,2 miljard inloggegevens en 500 miljoen e-mailadressen. – Inmiddels is het Nationaal Cyber Security Centrum erin geslaagd om het Nederlandse gedeelte van deze gegevens van Hold in bezit te krijgen. In deze brief de resultaten van deze inspanningen en de bijbehorende ingezette respons-acties beschreven. De gegevens die het NCSC heeft verkregen zijn gegevens die als Nederlandse gegevens aan te merken zijn. Het NCSC heeft daarbij louter de voor de respons noodzakelijke gegevens in bezit en beschikt daarmee niet over de in de grotere dataset voorkomende wachtwoorden. Het betreft hierbij de volgende gegevens: 1. een dataset van circa 5600 mogelijk nog kwetsbare websites binnen het.nl-domein en; 2. een dataset van circa 1,3 miljoen e-mailadressen met een.nl-extensie. De respons is gericht op het wegnemen van kwetsbaarheden in de betrokken websites en het zo veel als mogelijk informeren van eindgebruikers dat hun e-mailadressen in de dataset voorkomen. Een gecoördineerde respons is noodzakelijk aangezien het een overheid enerzijds niet past om langer dan noodzakelijk te beschikken over gegevens over mogelijk kwetsbare websites en gegevens van consumenten en het anderzijds operationeel noodzakelijk is om gezamenlijk zorgvuldige voorbereidingen te treffen voor een omvangrijke responsactie. De Hold-casus maakt duidelijk dat dergelijke omvangrijke datasets met getroffen gegevens, waaronder in belangrijke mate persoonsgegevens, in toenemende mate in handen zijn van kwaadwillenden of goedwillende derde (bijvoorbeeld commerciele) partijen, en ook bekend bij het
Brief van de Staatssecretaris van EZ (15-10-2014) waarin zij haar standpunt kenbaar maakt inzake de evaluatie van het pachtsysteem. – Eerder dit jaar heeft de staatssecretaris het rapport ‘Evaluatie pachtregelgeving’ van prof. mr. D.W. Bruil aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 27 924, nr. 59). De opdracht aan Bruil was een analyse van het pachtsysteem te maken en te onderzoeken welke pachtvormen er in de toekomst nodig zijn. De kernvraag luidde: ‘Zijn de huidige pachtvormen een adequaat financieringsinstrument voor de landbouw?’. Daarbij moest de evaluator rekening houden met de schaalvergroting in de land- en tuinbouw, een gezonde bedrijfsstructuur en een verantwoord grondgebruik. Professor Bruil constateert dat de afgelopen decennia een tweeslachtig systeem is ontstaan. Met aan de ene kant de reguliere pacht met veel dwingendrechtelijke bescherming voor de pachter en relatief lage pachtprijzen. Aan de andere kant de geliberaliseerde pacht met nauwelijks bescherming voor de pachter, grote contractvrijheid en betrekkelijk hoge pachtprijzen. De huidige pachtregelgeving belemmert het aangaan van langdurige pachtovereenkomsten omdat deze zijn onderworpen aan wettelijk vastgelegde maximum pachtprijzen. Dit is voor de bewindsvrouw aanleiding om de regelgeving aan te passen. Tijdens een bijeenkomst op het Ministerie van EZ hebben pachters, verpachters en deskundigen kunnen reageren op het rapport. Mr. W.L. Valk, mr. G.M.F. Snijders en mr. R. Verbakel-van Bommel, in pacht gespecialiseerde juristen, hebben vervolgens vertegenwoordigers van pachters en verpachters in informeel overleg te Spelderholt bijeengebracht. Het overleg heeft geresulteerd in een akkoord. Het akkoord heeft een breed draagvlak onder de betrokken partijen. Dit is bijzonder,
want overeenstemming tussen pachters en verpachters over een nieuw pachtstelsel heeft zich in de afgelopen decennia niet eerder voorgedaan. Alle betrokken partijen geven aan de tekortkomingen van het huidige stelsel te willen oplossen volgens de systematiek en inhoud van het akkoord. Over een overgangsrecht is echter geen overeenstemming bereikt onder partijen. Het akkoord beschrijft een aantal pachtvormen die in verschillende mate rechten en bescherming bieden aan de pachter respectievelijk de verpachter. Op vier pachtvormen uit het akkoord is vrije prijsvorming van toepassing is: 1. Nieuwe reguliere pacht. Deze pachtvorm is van toepassing op hoeves, gebouwen en los land. De duur van de eerste termijn is minimaal 12 jaar voor hoeves en 6 jaar in andere gevallen. Het continuatierecht en indeplaatsstellingsrecht is van toepassing. 2. Loopbaanpacht. Ook deze pachtvorm is van toepassing op hoeves, gebouwen en los land. Het contract wordt voor tenminste 25 jaar afgesloten en eindigt bovendien niet voor de AOW-gerechtigde leeftijd van de pachter. Het indeplaatsstellingsrecht is van toepassing, maar verandert niets aan het moment waarop de overeenkomst eindigt. 3. Teeltpacht. Deze pachtvorm is alleen voor los land en voor een- en meerjarige teelten waarmee een relatief hoog rendement wordt behaald. De duur van het contract komt overeen met de duur van de teelt. Er is geen continuatierecht of indeplaatsstellingsrecht van toepassing. 4. Pacht van kleine oppervlakten. Deze pachtvorm waarvoor volledige contractsvrijheid geldt, blijft bestaan. De vijfde pachtvorm die het akkoord voorstelt is de flexibele pacht. Deze pachtvorm komt via vrije prijsvorming tot stand en de duur kan vrij door partijen worden bepaald. De overeengekomen prijs kan echter achteraf op verzoek van pachter of verpachter door de grondkamer worden getoetst. De grondkamers kunnen de prijs dwingend aanpassen. De staatssecretaris is voornemens om een nieuw pachtsysteem uit te werken op basis van de uitgangspunten van het akkoord. Het overgangsrecht zal betrekking hebben op de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2681
Wetgeving
prijsvorming van reguliere pacht die momenteel gereguleerd is. Zij gaat met de partijen het gesprek aan over een acceptabel overgangsrecht. Kamerstukken II 2014/15, 27 924, nr. 61
Informant of infiltrant Brief van de Minister van VenJ (0810-2014) waarin het verschil tussen een informant en een infiltrant wordt uitgelegd. – Het onderscheid tussen enerzijds de informant in het kader van artikel 3 Politiewet 2012 en anderzijds de informant die stelselmatig informatie inwint en de infiltrant wordt streng en nauwkeurig bewaakt, en is van belang vanwege de verschillende wettelijke regimes die van toepassing zijn en de verschillende doeleinden waarvoor ze worden ingezet. De informatie-inwinning door een informant in het kader van artikel 3 Politiewet 2012 vindt veelal plaats in de voorfase van een strafrechtelijk onderzoek. Stelselmatige inwinning van informatie en infiltratie zijn in het Wetboek van Strafvordering geregelde bijzondere opsporingsbevoegdheden die worden ingezet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar ernstige, al dan niet in georganiseerd verband gepleegde, misdrijven. Bijzondere opsporingsbevoegdheden worden in de regel toegepast door opsporingsambtenaren, maar in bepaalde gevallen is bijstand aan de opsporing door burgers toegestaan (zie titel VA van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering). Het inwinnen van criminele inlichtingen (CI) door de Teams Criminele Inlichtingen van de politie (TCI’s, voorheen bekend als CIE’s) vindt plaats door het verzamelen, registreren en analyseren van informatie over strafbare feiten en over personen die mogelijk betrokken zijn bij het plegen van strafbare feiten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van informanten, te weten burgers die informatie aan de politie verstrekken over het criminele circuit in het algemeen. Bij het inwinnen van criminele inlichtingen met behulp van een informant gaat het om personen die zich bevinden in of dichtbij het criminele milieu. Deze inlichtingen worden niet gebruikt als bewijs in een strafproces maar slechts als zogenaamde sturingsinformatie voor het onderzoek. De
2682
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
informatieverstrekking door de informant mag slechts zien op zaken waarin hij zelf geen verdachte is. De operationele inzet van informanten valt onder de bijzondere verantwoordelijkheid van de crimineleinlichtingen-officier van justitie (CI-officier van justitie). Over de identiteit van informanten en de informatie die zij verstrekken alsmede over de werkwijze die daarbij wordt toegepast kunnen geen mededelingen worden gedaan. De CI-officier van justitie ziet erop toe dat met de informant wordt afgesproken onder welke voorwaarden hij als informant optreedt. De CI-officier van justitie bewaakt de scheidslijn tussen de informant die wordt gerund op grond van artikel 3 Politiewet 2012 en de burger die bijstand verleent aan de opsporing in de zin van het Wetboek van Strafvordering zoals de hierna te bespreken informant die stelselmatig informatie inwint en de infiltrant. Het stelselmatig inwinnen van informatie is een (bijzondere) opsporingsbevoegdheid op grond van het Wetboek van Strafvordering die wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte of een criminele groepering. Met de toepassing van een opsporingsbevoegdheid wordt de fase van de strafrechtelijke bewijsgaring betreden. De opsporingsambtenaar of burger die uitvoering geeft aan een bevel stelselmatige informatie-inwinning mag zich in die hoedanigheid niet schuldig maken aan of betrokken zijn bij het plegen van strafbare feiten. Zo nodig kan door de officier van justitie wel toestemming worden verleend om bepaalde hand- en spandiensten te verrichten. De informant mag echter nooit handelingen verrichten die direct bijdragen tot de realisering van de door de verdachte of criminele groep beoogde strafbare feiten. Met een burger mag een overeenkomst tot stelselmatige informatie-inwinning bovendien enkel worden gesloten indien die burger zelf geen verdachte is in de zaak waarover hij informatie verstrekt. Infiltratie is het deelnemen of medewerking verlenen aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd (artikel 126h en 126p Wetboek van Strafvordering). Infiltratie
geschiedt bij voorkeur door een opsporingsambtenaar. Infiltratie door een burger is slechts toegestaan indien een bevel tot infiltratie door een opsporingsambtenaar naar het oordeel van de officier van justitie niet kan worden gegeven (zie o.a. artikel 126w, tweede lid, Wetboek van Strafvordering). Van burgerinfiltratie kan uitsluitend sprake zijn in het geval het verlenen van bijstand door een burger plaatsvindt op initiatief en onder regie van politie en justitie. De burgerinfiltrant mag bij de uitvoering geen strafbare handelingen verrichten, tenzij met de voorafgaande toestemming van de officier van justitie (artikel 126w lid 6 Sv). Indien de burger dit dus op eigen initiatief en niet onder verantwoordelijkheid van politie en justitie heeft gedaan, is hij strafbaar en kan hij daarvoor worden vervolgd. In de wet wordt geen onderscheid gemaakt tussen criminele en niet-criminele burgerinfiltranten. Hiermee is de inzet van niet criminele burgerinfiltranten binnen de kaders van de wet steeds mogelijk geweest. Destijds heeft de Tweede Kamer de motie Kalsbeek aanvaard, waarin werd bepaald dat er een algemeen verbod gold op het inzetten van criminele burgerinfiltranten. De inzet van de criminele burgerinfiltrant in hoge uitzonderingssituaties en onder strikte voorwaarden is later weer mogelijk gemaakt als sprake is van een opsporingsonderzoek naar terroristische misdrijven. Uit het voorgaande volgt dat in wet- en regelgeving duidelijke scheidslijnen zijn aangebracht tussen de verschillende middelen. De in wet- en regelgeving neergelegde scheidslijnen dienen in de praktijk streng en nauwkeurig te worden bewaakt. Voor de inzet van een informant in het kader van de Politiewet vindt de toetsing plaats door de CI-officier van Justitie. Voor wat betreft de si-informant of de infiltrant in het kader van een strafrechtelijk onderzoek wordt de inzet getoetst aan de wettelijke kaders en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, vooraf door zorgvuldige afweging binnen het OM en achteraf door de rechter. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 208
Wetgeving
Alcoholslotprogramma Brief van de Minister van IenM (1010-2014) over de onderbouwing van het CBR om het alcoholslotprogramma per direct stil te leggen. – De stillegging is het gevolg van signalen die de Raad van State heeft afgegeven aan het CBR en de minister. Deze signalen betreffen enerzijds het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel startonderbreker in vrachtwagens en bussen en anderzijds een brief van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met vragen aan het CBR inzake de heropening van een individuele casus. Deze signalen van de Raad van State waren voor het CBR, de uitvoerende organisatie die de asp’s oplegt, aanleiding om voorlopig geen onomkeerbare stappen te nemen. In afwachting van een besluit van de Raad van State heeft het CBR besloten zaken die in aanmerking komen voor oplegging van het asp als bestuurlijke maatregel voorlopig aan te houden op basis van juridisch advies. In geval het CBR had besloten door te gaan met het opleggen van het asp zouden mogelijk wel onomkeerbare stappen worden gezet, namelijk onterechte opleggingen. Uiteraard gaan de huidige asp-zaken die reeds in uitvoering en rechtens onaantastbaar zijn door. Tenslotte wordt opgemerkt dat op dit moment wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om te komen tot een stelsel waarbij een belangenafweging kan worden gemaakt bij de oplegging van het asp. Hierbij wordt gekeken naar mogelijkheden in zowel het bestuursrecht als het strafrecht. De minister verwacht dat de Raad van State binnen een of twee maanden duidelijkheid zal geven. Daarna zal zij samen met haar collega van VenJ bezien welk scenario wordt ingezet. Afhankelijk van de beslissing van de Raad van State zal het CBR vervolgens zo snel mogelijk duidelijkheid geven aan de personen die nu wachten op een bestuursrechtelijke maatregel. Kamerstukken II 2014/15, 29 398, nr. 425
CAO-stelsel Brief van de Minister President, Minister van AZ (15-10-2014) over de opvattingen van het kabinet over het cao-stelsel. – Het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst is een zaak van
sociale partners. De rol van het kabinet is daarbij randvoorwaardelijk. De ordenende Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en de Wet algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) bieden de kaders waarbinnen sociale partners op basis van de onderhandelingsvrijheid en contractvrijheid hun verantwoordelijkheid kunnen uitoefenen voor de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de totstandkoming, inhoud en naleving van cao’s. Ook het avv-instrument is cao-volgend. Met de uitspraak dat de minister-president zich als geïnteresseerd burger zou kunnen voorstellen dat er rondom de cao’s een paar interessante kansen liggen heeft hij vooral terughoudendheid van het kabinet ten aanzien van de inhoud van cao’s willen onderstrepen. Kern van zijn betoog was dat het sluiten van cao’s een zaak is van gezamenlijk overleg tussen werkgevers en werknemers. Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 560
Gedetineerdenbegeleiding buitenland Brief van de Minister van BuZa (1010-2014) met een toelichting op het nieuwe, meer op maat gesneden, beleid voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland. – De minister is voornemens dit beleid begin 2015 in te laten gaan. Meer maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding is een logische stap gelet op de modernisering van de diplomatie en (de krimp van) het postennet. Maatwerk betekent dat de inzet van Buitenlandse Zaken aangepast is aan de situatie waarin de gedetineerde zich bevindt en dat instrumenten meer gedifferentieerd dan in het verleden worden ingezet. De huidige normen voor bezoeken en financiële ondersteuning komen te vervallen, zodat de steun meer specifiek kan worden gericht op de gedetineerde die echt hulp nodig heeft. In alle gevallen blijft gelden dat consulaire bijstand alleen kan worden verleend indien de gedetineerde daar om verzoekt. De verantwoordelijkheid voor de gedetineerde in het buitenland ligt bij de autoriteiten van het land van detentie en niet bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Het Ministerie volgt zo nodig de procesgang, de medische situatie en de detentie-omstandigheden. Bij problemen spreekt het Ministerie de autoriteiten van het betreffende land aan. Nederland kan niet in de rechtsgang van een ander land treden. In geval een gedetineerde naast de Nederlandse nationaliteit ook een andere nationaliteit heeft en gedetineerd is in het land van deze andere nationaliteit, kan het voorkomen dat de autoriteiten hem alleen als hun eigen onderdaan beschouwen. Toegang voor Nederland tot deze bipatride Nederlander kan dan door de lokale autoriteiten worden tegengehouden. Nederland zal in deze gevallen op basis van artikel 36 van het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen blijven aandringen op contact met de deze bipatride gedetineerde. Ook werkt het Ministerie van BuZa nauw samen met het Ministerie van VenJ als het gaat om de uitvoering van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) en de Wederzijdse erkenning ten uitvoerlegging strafvonnissen (WETS). Tenslotte blijft het Nederlands beleid ten aanzien van de doodstraf zoals beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 11 april 2011 onveranderd (Kamerstuk 32 500 V, nr. 165). Alleen voor deze categorie gedetineerden draagt het Ministerie van BuZa bij tot de financiering van de rechtsbijstand. De belangrijkste nieuwe elementen in het beleid zijn: 1) Een ‘basispakket’ voor alle gedetineerden wereldwijd: alle Nederlandse gedetineerden in het buitenland die aangeven consulaire bijstand te willen ontvangen, krijgen een basispakket van het Ministerie van BuZa. Dit basispakket bestaat uit uitgebreide schriftelijke informatie over consulaire bijstand en over overige instanties betrokken bij het Nederlandse gedetineerdenbeleid, een persoonlijk bezoek van een ambassademedewerker. Waar relevant en mogelijk ontvangt de gedetineerde door het Ministerie gesubsidieerd juridisch advies en begeleiding bij de resocialisatie in Nederland. 2) De inzet van BuZa beperkt zich tot dit basispakket in landen waar de autoriteiten zich hebben gecommitteerd aan een humaan en menswaar-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2683
Wetgeving
dig gevangenisbeleid en waar sprake is van behoorlijke detentie-omstandigheden. 3) Daarnaast is er sprake van een aanvullend maatwerkpakket. Gedetineerden die een meer uitgebreide consulaire bijstand daadwerkelijk nodig hebben, met name in landen waar de detentieomstandigheden te kort schieten, zullen deze bijstand ontvangen, op maat gesneden naar de omstandigheden. Onder dit pakket vallen zaken zoals vervolgbezoeken door medewerkers van BuZa, extra zorg tijdens de detentie, een maandelijkse gift (in geld of natura) en medicijnen. Kamerstukken II 2014/15, 30 010, nr. 21
Evaluaties ISD-maatregel Brieven van de Staatssecretaris en Minister van VenJ (16-10-2014) bij de aanbieding van een aantal onderzoeksrapporten over de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders. – Bij brief nr. 16 worden aangeboden de Factsheet ‘Korte- en langetermijneffecten van de ISD-maatregel’ en het rapport ‘De maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD); een maatschappelijke kosten-batenanalyse van een eventuele verlenging’, beide als bijlage bij deze brief te vinden. Uit het onderzoek naar de effectiviteit van de ISD-maatregel blijkt dat de maatregel in vergelijking tot een standaard vrijheidsstraf voor zeer actieve veelplegers tot minder recidivisten en tot minder strafzaken leidt. De kans op recidive is significant lager onder de ex-ISD’ers in vergelijking met veelplegers die een standaard vrijheidsstraf opgelegd hebben gekregen. In een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) worden de maatschappelijke kosten en baten van (voorgenomen) beleid voor de samenleving als geheel in kaart gebracht. Uit deze MKBA blijkt dat een verlenging van de ISD-maatregel met een jaar in termen van kosten en baten gunstig uitpakt: het voordeel van een dergelijke verlenging per gemiddelde ISD’er is door de onderzoekers geschat op € 59.000 tot 107.000, waarbij wordt aangenomen dat er een positief effect zal zijn op de recidive. Is dit niet het geval, dan is het nog steeds kosteneffectief: € 2.000 tot 32.000 per ISD’er. In de brief wordt nader ingegaan op de belangrijkste conclusies van beide
2684
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
rapporten en wordt een aanvullend onderzoek naar wenselijkheid, juridische mogelijkheden en de financiële implicaties van een verlenging van de ISD-maatregel aangekondigd. Bij brief nr. 17 wordt het onderzoeksrapport ‘De maatregel Inrichting Stelselmatige Daders voor jongvolwassen veelplegers; de uitvoeringspraktijk en lessen voor de toekomst’ aangeboden. Hoewel het aantal jongvolwassen veelplegers de afgelopen jaren is toegenomen, wordt de ISD-maatregel bij hen nog niet vaak opgelegd. Het onderzoek diende om zicht te krijgen op de oorzaken van het geringe aantal ISD-opleggingen bij jongvolwassen veelplegers. De onderzoekers concluderen dat de ISD-maatregel niet voldoende wordt benut doordat er knelpunten zijn in de ketensamenwerking en de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners. Ook is sprake van onjuiste beeldvorming over de ISD-maatregel. Daardoor is de impact van het instrument veel marginaler dan mogelijk zou zijn. De nieuwe Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het OM wordt genoemd als positieve ontwikkeling, omdat hierdoor meer veelplegers, dus ook jongvolwassen veelplegers, voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor de ISD-maatregel. Met ingang van 1 januari 2014 zijn de kwalificatiecriteria voor veelplegers, zeer actieve veelplegers en stelselmatige daders immers aangescherpt waardoor sneller aan het veelplegerscriterium wordt voldaan. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek zet ik in op twee sporen: voorlichting geven over de mogelijkheden van de ISD-maatregel aan de ketenpartners en uitvoering geven aan de aanbevelingen middels een aantal pilots. Kamerstukken II 2014/15, 31 110, nrs 16 en 17
Passend onderwijs Brief van de Staatssecretaris van OCW (14-10-2014) waarin hij ingaat op de actuele stand van zaken m.b.t. passend onderwijs. – Eind november krijgt de Kamer een eerste voortgangsrapportage. Daarin wordt uitgebreider ingegaan op de eerste ervaringen met passend onderwijs. Ondertussen zijn samenwerkingsverbanden en scholen per 1 augustus goed van start gegaan. De
eerste toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs zijn door de nieuwe samenwerkingsverbanden afgegeven en nieuwe onderwijsvormen en – arrangementen worden nu in de praktijk gebruikt. Uit de vele, veelal praktische, vragen die bij OCW en de onderwijsorganisaties binnen komen, blijkt dat men overal in het land nu echt aan de slag is. Met name de interne organisatie van de samenwerkingsverbanden vraagt nog om verdere ontwikkeling. De inspectie bezoekt dit schooljaar alle samenwerkingsverbanden. De inspectie controleert en rapporteert dan of de samenwerkingsverbanden voldoen aan de wet- en regelgeving. . Bij de geschillencommissie passend onderwijs zijn geschillen ingediend die betrekking hebben op de toelating, de verwijdering van leerlingen en op het ontwikkelingsperspectief. Er zijn door de commissie 2 adviezen uitgebracht: één over de verwijdering van een leerling met extra ondersteuningsbehoefte en één over de toelating van een leerling. Het oordeel van de geschillencommissie is in alle gevallen opgevolgd door het bevoegd gezag. In het algemeen overleg van 3 juli is gesproken over leerlingen die nog geen passende onderwijsplek hadden gevonden. Het Kamerlid Loes Ypma kondigde toen aan dat zij 50 signalen had ontvangen. Na een eerste inventarisatie bleek dat voor 44 van de 50 leerlingen nog geen passende plek was gevonden. Met de betrokken ouders, scholen en samenwerkingsverbanden is vervolgens gezocht naar een oplossing. In 30 situaties is het inmiddels gelukt om een passende school te vinden. Bij 14 signalen is er sprake van een complexe ondersteuningsvraag of een uitzonderlijke situatie, waarbij soms veel verschillende partijen betrokken zijn. Samen met scholen, samenwerkingsverbanden, onderwijsconsulenten, gedragswerk en leerplichtambtenaren probeert het ministerie ook voor deze leerlingen een oplossing te vinden. Onderzoeksgegevens m.b.t. schoolverzuim laten zien dat nog steeds duizenden kinderen niet naar school gaan, terwijl de doelstelling is dat alle leerplichtige leerlingen onderwijs volgen. Met het onderzoek is weer een stap gemaakt in de aanpak van verzuim door met de leerplichtorganisaties in gesprek te
Wetgeving
gaan over de verzuimcijfers. In het vervolg hierop staat niet zozeer de verzuimregistratie, maar juist de aanpak van het schoolverzuim centraal. Vanuit OCW worden de komende drie jaar jaarlijks met zo’n 30 gemeenten/regionale bureaus leerplicht (RBL) en samenwerkingsverbanden gesprekken gevoerd over het terugdringen van ongeoorloofd verzuim. Kamerstukken II 2014/15, 31 497, nr. 139
Toetsing euthanasie bij psychiatrische patiënten Brief van de Minister van VWS (0910-2014) met een reactie op het artikel in Medisch Contact van 28 augustus 2014 over een betere toetsing van euthanasie bij psychiatrische patiënten. – De heer prof. mr. dr. Martin Buijsen betoogt in dit artikel dat er een overkoepelend orgaan voor de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) moet komen. Dit zou een breed samengestelde commissie moeten zijn, bestaande uit bv. een psychiater, een specialist ouderengeneeskunde en een psycholoog en mogelijk ook leken. Dit onderbouwt hij door te wijzen op het feit dat het oordeel van de Rte bepalend is voor de mogelijkheid van vervolgstappen door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGz) en het Openbaar Ministerie (OM) en op de complexiteit van euthanasie bij psychiatrische patiënten. Voorts wijst hij op het feit dat er geen psychiater of psycholoog zitting heeft in de Rte. Tot slot voert hij aan dat de Rte beleid ontwikkelen dat effect heeft op het handelen van artsen terwijl de Rte hiervoor mogelijk te weinig legitimiteit hebben. Deze door hem voorgestelde centrale commissie zou ook een beroepsinstantie kunnen zijn voor de Rte waardoor beroep tegen een besluit van een Rte mogelijk wordt. De wenselijkheid van een centrale, overkoepelende instantie boven de Rte is aan de orde geweest bij de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Bij die behandeling is geconcludeerd dat een dergelijke constructie niet nodig en wenselijk is. Het kabinet acht het nog steeds ongewenst dat bezwaar tegen een Rte-oordeel openstaat. Dit zou afbreuk doen aan de rechtszekerheid
voor artsen en zou er toe kunnen leiden dat de meldingsbereidheid van artsen afneemt. Begin 2015 komen de Rte met een code of practice. De code of practice is met name bedoeld om aan artsen een handvat te bieden en duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop de Rte de zorgvuldigheidscriteria die in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding zijn vastgelegd, in de praktijk toepassen. Dit document kan worden beschouwd als een inhoudelijk overzicht van de oordelenlijn van de Rte. Daarin heeft ook euthanasie bij psychiatrische patiënten een plaats. Het verschaffen van duidelijkheid wordt verder verhoogd door een vernieuwde website en door de publicatie van meer uitspraken. Kamerstukken II 2014/15, 32 647, nr. 35
Mensenrechten Nederland Brief van de Minister van VenJ (1410-2014) bij de aanbieding van de reactie op het rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa over (bescherming van) mensenrechten in Nederland, naar aanleiding van zijn bezoek aan Nederland van 20-22 mei 2014. – De reactie en het rapport van de Mensenrechtencommissaris zijn als bijlage bij deze brief te vinden. Een aantal aanbevelingen van de Commissaris wordt opgevolgd. Op een aantal punten komt de Commissaris met aanbevelingen die al in het Nederlandse beleid zijn opgenomen of waarvan de beleidsmaatregelen worden voorbereid. Verder zijn er aanbevelingen die de Nederlandse regering vermoedelijk niet zal opvolgen omdat het bezwaren heeft tegen bepaalde aspecten van de inhoud ervan. Het rapport is gericht op de volgende onderwerpen: Hoofdstuk 1: Juridisch en institutioneel raamwerk betreffende de bescherming en promotie van mensenrechten; Hoofdstuk 2: De mensenrechten van asielzoekers en i mmigranten; Hoofdstuk 3: De mensenrechten van kinderen. Kamerstukken II 2014/15, 33 826, nr. 5
Scheiding der machten in de zaak Demmink Brief van de Minister-President, Minister van AZ (13-10-2014) waarin hij vragen beantwoordt die zijn gesteld over de scheiding der mach-
ten in zaak Demmink. – Tijdens de wekelijkse persconferentie na de ministerraad op 17 april 2014 heeft de minister-president desgevraagd gezegd dat de Minister van VenJ met zijn opmerking dat hij uitging van de onschuld van de heer Demmink, binnen de lijnen is gebleven. Daaraan is toegevoegd dat de Minister en zijn ambtsvoorgangers zich eerder in deze zin hadden uitgelaten. Over het onderzoek, dat het OM uitvoert na een opdracht van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, heeft de minister-president zich tijdens genoemde persconferentie niet uitgelaten. Met uitspraak van de Minister van VenJ waarnaar hij verwees heeft hij niet vooruitgelopen op de mogelijke uitkomsten van eenlopend strafrechtelijk onderzoek. De Minister van VenJ heeft aangegeven dat onderzoeken die in het verleden zijn gedaan door het OM en de AIVD geen aanleiding hebben gegeven om te twijfelen aan de onschuld van betrokkene. In onze rechtsstaat is eenieder onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Daarbij heeft de Minister van VenJ benadrukt dat hij niet vooruit wil lopen op de mogelijke uitkomsten van het strafrechtelijke onderzoek dat nu door het OM wordt uitgevoerd. Ook heeft de Minister aangegeven dat het Openbaar Ministerie vanzelfsprekend op geen enkele wijze wordt gehinderd door deze uitspraak, die immers sloeg op de status van betrokkene als niet- veroordeelde. Tijdens diezelfde persconferentie op 17 april 2014 memoreerde de minister-president ook dat de Minister van VenJ een bruggetje of geitenpad is tussen de regering en de Rechterlijke Macht. Die beeldspraak was in algemene zin bedoeld. De Minister van VenJ draagt immers de politieke verantwoordelijkheid voor het beleid van het OM. Hij kan bovendien – krachtens art. 127 van de wet RO – algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het OM. Die bevoegdheid is wettelijk alleen aan hem toebedeeld, andere ministers hebben die bevoegdheid niet. Ten overvloede wordt opgemerkt dat in de onderhavige kwestie geen sprake is of is geweest van een dergelijke aanwijzing. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 7
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2685
Nieuws
1951
Vreemdelingenrechtspraak Raad van State geanalyseerd De Afdelingsjurisprudentie kan vrijwel geheel worden aangemerkt als ‘beteugeld activistisch’. De Afdeling heeft een uitgesproken visie op de rol van de bestuursrechter en op het vreemdelingenrecht en -beleid. Zij past die toe waar zij meent dat het recht haar daartoe de vrijheid biedt. Alleen als de Afdeling meent dat haar eigen visie rechtstreeks botst met het geldend recht ziet zij er van af haar visie toe te passen, en dat dan alleen voor zover dat strikt noodzakelijk is. Op de drie materiële gebieden van het vreemdelingenrecht (regulier, asiel en detentie) heeft de Afdeling in het groot voor de staatssecretaris gekozen.
D
at zijn enkele conclusies uit het onderzoek De Nederlandse rechter in het vreemdelingenrecht van Thomas Spijkerboer, hoogleraar Migratierecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hierin onderzoekt hij de vreemdelingenrechtelijke jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan de hand van een analyse van zaken uit 2010 en 2011 en plaatst deze in een historisch kader. Zijn doel was om een omvattende beschrijving en analyse te geven van de gepubliceerde rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met betrekking tot de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee drie onderzoeksvragen te beantwoorden.
Conclusies Zijn eerste onderzoeksvraag was, op welke manier rechtspraak en politieke vooronderstellingen met elkaar verknoopt zijn. Spijkerboer concludeert dat rechterlijke argumentatie en besluitvorming vrijwel volledig verknoopt zijn met politieke vooronderstellingen. ‘Zelfs schijnbaar formalistische elementen in rechterlijke
2686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
argumentatie als het ne bis in idembeginsel vereisen voor hun toepassing door de rechter telkens opnieuw keuzes in het spanningsveld tussen – in dat geval – de bescherming van fundamentele rechten en bestuurlijke efficiency.’ De tweede onderzoeksvraag was of de Afdeling bestuursrechtspraak zich nu wezenlijk anders opstelt dan haar voorgangers sinds 1945. De conclusie is dat de Afdeling in hoofdzaak een ‘beteugelde activist is’. Dat is een breuk met haar voorgangers, die middelpuntzoekende rechters waren. Misschien dat om die reden de huidige Afdelingsjurisprudentie zoveel fellere reacties oproept dan haar voorgangers. ‘Daarnaast zijn er belangrijke continuïteiten, zoals het belang van de elementen van rechterlijke argumentatie, en de neiging van de vreemdelingenrechter om het bestuur op juridisch vlak tegemoet te komen als het alternatief zou zijn de vernietiging van een groot aantal beschikkingen.’ De derde onderzoeksvraag is of ‘ideologische effecten van het idee dat rechtspraak en politiek te scheiden zijn in het onderzoek zichtbaar zijn geworden’. Gebleken is dat het legitimatie-effect (inhoudelijke kwesties, die vaak impliciete vooronderstellingen in rechtspraak zijn, worden buiten discussie gesteld en op die manier genaturaliseerd) in deze context een heel vruchtbaar concept is, terwijl het matigingseffect (bij een inhoudelijke wetswijziging zijn rechters vaker niet dan wel geneigd te doen wat de wetgever beoogde) en het zeggenschapseffect (groepen die toegang hebben tot de rechter hebben meer greep op rechtspraak (en daarmee op de politieke uitkomsten waarover daar beslist wordt) dan minder goed toegeruste groepen) wel tot aardige inzichten leiden, maar niet als belangrijke effecten uit de bus komen.
Analyse van de rechtspraak Het analyseren van hoe de Afdeling tot haar beslissing komt, doet Spijkerboer aan de hand van de concepten rechtsgebied, toetsingsobject, toetsingsmoment, toetsingsintensiteit, en regel/uitzondering. ‘Een element dat een belangrijke rol blijkt te spelen in de Afdelingsjurisprudentie is onder welk rechtsgebied een zaak wordt gebracht. De kwestie van het rechtsgebied kan op een vrij abstract niveau spelen: gaat deze zaak over bestuursrecht, of over grondrechten? Als een zaak wordt opgevat als een zaak die gaat over, respectievelijk, habeas corpus, bescherming tegen onmenselijke behandeling, of het recht op familieleven, dan is de rechter meer geneigd om zich actief op te stellen teneinde de fundamentele rechten van burgers te beschermen. Als een zaak daarentegen wordt opgevat als een kwestie van bestuursrecht, of van vreemdelingenrecht, dan is de rechter niet primair gericht op het beschermen van grondrechten maar op uitvoering van het bestuursrechtelijke systeem van het vreemdelingenrecht. Als de rechter de zaak opvat als een grondrechtenzaak is dat in het voordeel van de vreemdeling, en als de rechter de zaak opvat als een bestuursrechtelijke vreemdelingenzaak, dan is dat gunstig voor de staatssecretaris.’ Bij elke uitspraak moet de rechter beslissen hoe dicht hij het bestuur op de huid zal zitten. Veelal blijkt uit de wet welke toetsingsintensiteit de rechter volgens de wetgever zou moeten aanleggen. Als de wetgever beleidsvrijheid of beoordelingsvrijheid gunt aan het bestuursorgaan, en daarmee een marginale toetsing op het oog heeft, is dat vaak gunstig voor het bestuur en ongunstig voor de vreemdeling. ‘Problematisch – en omstreden – is dat de Afdeling marginale toetsing ook nodig vindt in een aantal gevallen waarin de wet op
Nieuws
geen enkele manier aanduidt dat dat de bedoeling was (met name de geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken), en zelfs (met betrekking tot vreemdelingenbewaring) waar de wetgever een volledige rechterlijke toets beoogde. In beide gevallen is de Afdeling leidend geweest, en bij de geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken bestaat de Vreemdelingencirculaire uit een weergave van de Afdelingsjurisprudentie.’ In de jurisprudentie is volgens Spij-
kerboer waarneembaar dat ‘de teugels op het punt van de geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken zo zeer zijn gevierd dat de staatssecretaris tot op grote hoogte zelf kan bepalen wie hij gelooft en wie niet. Dat raakt de kern van het asielrecht, omdat de asielpraktijk veeleer draait om geloofwaardigheid dan om de exacte interpretatie en toepassing van juridische begrippen. Tegelijkertijd is de toetsingsintensiteit ongrijpbaar. Dat blijkt niet alleen uit de
onzekere terminologie, maar met name uit het feit dat er geen duidelijke samenhang bestaat tussen de formeel aangelegde maatstaf en de mate van indringendheid waarmee de rechter in effect toetst.’ ‘De Nederlandse rechter in het vreemdelingenrecht’, Thomas Spijkerboer, Den Haag: Sdu, 2014 (verschijnt oktober 2014, plm. 400 p.)
1952
Betere bescherming grondrechten nodig in bestuursrecht De bestuursrechter moet nadrukkelijker een rol krijgen bij de toetsing van overheidsoptreden dat inbreekt op de grondrechten van burgers. Dat concludeert een werkgroep van wetenschappers en rechters op basis van uitgebreid onderzoek. De onderzoekers signaleren een wildgroei van bestuursambten die tot handhaven en straffen bevoegd zijn. Dat vraagt om een betere bescherming van de grondrechten in het bestuursrecht, aldus de werkgroep. En daarbij hoort ook een onafhankelijke rechterlijke toetsing vooraf. Het rapport is ontstaan uit de behoefte van rechters aan oriëntatie bij hun eigen taak, te weten het bieden van rechtsbescherming wanneer overheidsbevoegdheden ingrijpen in de vrijheidssfeer van de burger. Deze rechters onderkennen het belang van hun taakopvatting nu bestuurlijk handhavend optreden steeds meer nadruk en scherpte krijgt.
D
it bestuurlijk handhavend optreden vindt plaats onder verantwoordelijkheid van politieke ambtsdragers. Is vanuit de politieke optiek een toetsende en mogelijk corrigerende rol van de rechtspraak niet hinderlijk? Wagen de rechters zich hiermee niet teveel op het speelveld van de democratische gelegitimeerde
bestuurders, ten koste van het evenwicht in de trias politica? Maar de toetsing waarvoor dit onderzoek een handreiking biedt betreft niet de politieke afweging inzake beleidsdoelen maar de concrete conflictsituaties die zich bij de uitvoering van beleid kunnen voordoen. Bovendien is het opdragen van rechtsbescherming – onder meer inzake fundamentele rechten – aan de rechtspraak wel degelijk politiek gelegitimeerd is, zowel door onze grondwet als door de wetten waarin het beroep op de rechter is geregeld. Met preventief fouilleren, toezicht door het afleggen van huisbezoeken, het weigeren van vergunningen op basis van de Wet Bibob krijgen bestuursorganen zoals gemeenten steeds meer bevoegdheden die soms diep ingrijpen op de grondrechten van burgers. Er is dan ook geen reden voor de rechter om in zijn uitspraak aan te kondigen, dat hij ‘terughoudend’ zal toetsen. Zo’n zelfmarginalisering kan bevreemding oproepen bij de justitiabele die processuele gelijkheid verwacht, maar is ook overbodig. Een toetsing vooraf op het inperken van grondrechten door een onafhankelijke rechter zou op zijn plaats zijn. Ook in het strafrecht zorgen de rechter-commissaris en de Raadkamer al tijdens het opsporingsonderzoek voor die toetsing. Het bestuursrecht kent echter voornamelijk toetsing achteraf.
Dat vinden de onderzoekers onvoldoende, nu bestuurders steeds meer mogelijkheden krijgen om zelf ingrijpende sancties op te leggen.
EVRM Het onderzoek brengt in kaart welke eisen het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt aan overheidsoptreden en hoe zich dat verhoudt tot de Nederlandse praktijk. De conclusie is dat Nederland strikt genomen aan de eisen voldoet, maar dat de bestuurswetgever scherp aan de EVRM-wind zeilt.
Zuinige wetgever De onafhankelijke rechter speelt van oudsher een centrale rol bij de bescherming van grondrechten van burgers. Dat is een groot goed, maar wel een goed dat onder druk staat. Om de burgerrechten te kunnen beschermen, vinden de onderzoekers het wenselijk dat rechters bij ingrijpende bestuursrechtelijke maatregelen preventief moeten kunnen toetsen. Het onderzoek ‘Adequate rechtsbescherming bij grondrechtenbeperkend overheidsingrijpen - Studie naar aanleiding van de agenda voor de rechtspraak’ is uitgevoerd door T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik, B.J. van Ettekoven, V. Mul, R. Stijnen en M.F.J.M. de Werd en is uitgegeven door Kluwer.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2687
Nieuws
1953
Strategisch procederen voor mensenrechten Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) heeft een voor ons land uniek project gelanceerd: het Public Interest Litigation Project (PILP). Daarmee gaat het NJCM de komende jaren schendingen van fundamentele rechten in Nederland in de rechtszaal aan de kaak stellen.
H
et NJCM zet zich al veertig jaar in voor de bescherming van mensenrechten in
Nederland: onder meer door nieuw beleid en wetgeving te toetsen aan mensenrechtelijke standaarden en waar nodig te lobbyen voor verandering. Deze middelen leiden echter niet altijd tot het gewenste resultaat. Sommige ‘dossiers’ bevinden zich jarenlang in een (politieke) impasse en vergen een nieuwe aanpak. In die gevallen kan strategisch procederen leiden tot duurzame sociale en juridische veranderingen in Nederland aldus het Comité.
De zaken die onder de vlag van het PILP worden opgepakt, draaien altijd om één of meer mensenrechten en dienen het algemeen belang. Het PILP verschaft degenen wier mensenrechten op het spel staan toegang tot het recht, daar waar de gebaande paden versperd blijken. www.PILPNJCM.nl
1954
Inbreukprocedure tegen Nederland over bescherming van werkneemsters na bevalling is niet-ontvankelijk Het beroep van de Commissie tegen Nederland omdat Nederland de richtlijn voor de bescherming van werkneemsters die terugkeren van hun bevallingsverlof niet zou hebben uitgevoerd, is niet ontvankelijk. Volgens Nederland is de richtlijn wel uitgevoerd. De Commissie had daarom moeten aantonen waarom de Nederlandse wetgeving in strijd zou zijn met de richtlijn. Dat heeft het Hof van Justitie EU bepaald.
H
et gaat om het arrest van het Hof van 22 oktober 2014 in de zaak C-252/13, Europese Commissie/Nederland. Volgens de Europese Commissie heeft Nederland richtlijn 2006/54/EG
2688
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep onvoldoende uitgevoerd. Het gaat daarbij meer bepaald om het recht voor een vrouw die zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft, om na afloop daarvan naar haar baan of naar een gelijkwaardige functie terug te keren en te profiteren van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop zij tijdens haar afwezigheid aanspraak had kunnen maken. Nederland voerde aan dat deze verplichting wel degelijk is opgenomen in het Nederlandse recht. Het stelde ook dat het beroep van de Commis-
sie niet-ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan de vereisten van duidelijkheid, nauwkeurigheid en coherentie. In zijn arrest stelt het Hof inderdaad vast dat de Commissie geen regel van Nederlands recht vermeldt waarvan de inhoud of de toepassing zou indruisen tegen de bewoordingen of het doel van de Europese richtlijn. Daaruit volgt dat de Commissie heeft nagelaten het EU-Hof voldoende gegevens te verschaffen om een beslissing te kunnen nemen. Het Hof verklaart het beroep daarom nietontvankelijk. www.minbuza.nl/ecer/nieuws
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Kijken naar het recht Op 17 oktober 2014 hield prof. Kees van den Bos, hoogleraar Empirische Rechtswetenschap, Universiteit Utrecht, zijn oratie: Kijken naar het recht. Over empirisch onderzoek en empirische rechtswetenschap bestaan veel misverstanden in de juridische wereld. Sommige juristen zijn er daarom ronduit sceptisch over terwijl anderen wellicht overenthousiast zijn. In de oratie wordt aan de hand van bevindingen over het vertrouwen dat hoog en laag opgeleiden in Nederlandse rechters hebben, opvattingen over de rechtsstaat, en hoe procespartijen insolventiezittingen ervaren besproken wat onder empirische rechtswetenschap moet worden verstaan, waarom empirische rechtswetenschap van belang zou kunnen zijn, en hoe empirische rechtswetenschap kan worden verricht. Uiteraard ontbreken de nodige kritische reflecties daarbij niet. De tekst van de oratie vindt u op de website van het NJB (njb.nl/kijken-naar-het-recht) en is vrijelijk te gebruiken voor onderwijs en andere doeleinden. Ook is de tekst kosteloos te verkrijgen bij
[email protected].
Promoties Straftoemeting De straftoemetingsbeslissing van de rechter is misschien wel de belangrijkste beslissing van het strafproces. Hier wordt immers besloten welke consequenties het delict voor de dader heeft. Bovendien beoordeelt de samenleving het functioneren van de rechterlijke macht ook in hoge mate op basis van de opgelegde straffen. Straftoemeting is daarmee niet
alleen relevant vanwege de impact die een sanctie op de dader heeft, het is ook een belangrijke pijler voor de legitimiteit van het hele straf(proces) recht. Desalniettemin is er nog veel onbekend over de wijze waarop rechters de straf toemeten: welke factoren weegt hij mee? Waarom? Door in te gaan op deze vragen beoogt deze studie van Sigrid van Wingerden de kennis over de rechterlijke straftoemetingsbeslissingen te verbeteren. Speciale aandacht gaat uit naar de effecten van risico-gerelateerde kenmerken en sociale omstandigheden van de dader. Van Wingerden promoveerde op 25 september jl. aan de Universiteit Leiden. Haar promotor was prof. dr. mr. M. Moerings. In Hoofdstuk 2 wordt onderzocht in hoeverre straftoemetingsverschillen op grond van het geslacht, de leeftijd en de herkomst van de dader verklaard kunnen worden door verschillen in sociale omstandigheden van de dader, zoals werkloosheid of verslaving. De sociale omstandigheden van daders blijken belangrijke straftoemetingsfactoren te zijn, maar ook als die in het model opgenomen worden zijn er nog verschillen in straffen op basis van geslacht, leeftijd en herkomst van de dader. Hoofdstuk 3 gaat in op de vraag: in hoeverre versterkt een gestructureerd RISc-voorlichtingsrapport risk based straftoemeting? Een voorlichtingsrapport dat gebaseerd is op een gestructureerd, klinisch risicotaxatieinstrument - een kenmerk van het risicomanagement van de new penology – blijkt niet tot meer risk based straftoemeting te leiden. Rechters lijken risicofactoren bij daders eerder als strafverlagende omstandigheden te beschouwen. Het oude penal welfarism lijkt dus niet vervangen te zijn door de new penology. In hoofdstuk 4 worden opvattingen van rechters over het recidiverisico als straftoemetingsfactor onderzocht. De geïnterviewde rechters geven aan dat daders met een hoog recidiverisico niet per definitie een grotere kans op gevangenisstraf hebben, maar wel op voorwaardelijke straffen met gedragsinterventies als bijzondere voorwaarden: aan deze daders dient immers ‘gesleuteld’ te worden. Echter, dit geldt niet meer voor daders die kansen die zij bij eerder opgelegde sancties kregen niet gegrepen heb-
ben. Eerdere straffen, met hun stijgende sanctielijn, spelen hier een belangrijke rol. In hoofdstuk 5 wordt onderzocht welke factoren een rol spelen bij de bestraffing van moord en doodslag. Factoren die nauwelijks eerder bestudeerd zijn, zoals delictomstandigheden (locus delicti en modus operandi), slachtofferkenmerken en de strafeis helpen de verschillen in straftoemeting te verklaren. Hoofdstuk 6 betreft de vraag in hoeverre conclusies van straftoemetingsonderzoek dat zich uitsluitend op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf richt veranderen als ook andere onvoorwaardelijke en voorwaardelijke sancties in het onderzoek betrokken worden. Daders kunnen immers wel eens minder punitief behandeld worden voor wat betreft het ene sanctietype, maar juist punitiever voor wat betreft het andere sanctietype. Er lijkt inderdaad sprake te zijn van uitruiling van straffen. Toekomstig straftoemetingsonderzoek doet er daarom goed aan nieuwe methoden te ontwikkelen waarin de straftoemetingspraktijk beter tot zijn recht komt. In de conclusie wordt gereflecteerd op de rol van het recidiverisico bij de straftoemeting. Theoretische en praktische implicaties worden besproken en methodologische overwegingen en suggesties voor toekomstig onderzoek worden uiteengezet. S.G.C. van Wingerden Sentencing in the Netherlands. Taking risk-related offender characteristics into account Eleven International Publishing 2014, 202 p., € 37,50 ISBN 978 94 6236 479 0
Startinformatie in het strafproces Op 14 november 2014 promoveert mr. Sven Brinkhoff, universitair docent straf(proces) recht aan de Radboud Universiteit, op zijn onderzoek naar startinformatie in het strafproces. Promotoren zijn mr. Y. Buruma, raadsheer in de Hoge Raad, en prof. mr. P. Frielink, raadsheer in het Hof ’s Hertogenbosch en bijzonder hoogleraar straf(proces)recht aan de Radboud Universiteit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2689
1955
Universitair Nieuws
In dit boek staat de controle op het verzamelen van startinformatie en de toetsing van dit soort informatie in het strafproces centraal. Startinformatie is de informatie die de politie en het Openbaar Ministerie aanleiding geven een strafrechtelijk onderzoek te starten. Op basis van startinformatie kunnen strafvorderlijke dwangmiddelen worden ingezet en startinformatie kan in sommige gevallen zelfs voor het bewijs in een strafzaak worden gebruikt. Startinformatie komt niet uit de lucht vallen, hieraan gaat vaak een (afgeschermde) fase van informatieverzameling vooraf. De aangifte, de via Meld Misdaad Anoniem binnengekomen anonieme tip en de informatie die een particuliere rechercheur verstrekt aan de politie zijn voorbeelden van startinformatie. Startinformatie kan ook afkomstig zijn van inlichtingendiensten zoals het Team Criminele Inlichtingen – voorheen de Criminele Inlichtingeneenheid – of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Buitenlandse autoriteiten, zoals de Amerikaanse Drug Enforcement Administration, kunnen ook startinformatie aanleveren. Hoewel dit boek in de sleutel van startinformatie is geplaatst, heeft het een veel groter bereik dan het bieden van regels voor het gebruik van dergelijke gegevens in het strafproces. Ingegaan wordt namelijk ook op de manier waarop onder meer inlichtingendiensten, particuliere rechercheurs en buitenlandse opsporingsinstanties informatie verzamelen, hoe de controle op deze gegevensverzameling is vormgegeven en wat de gevaren en bezwaren zijn die hiermee samen kunnen hangen. In dit boek worden alle facetten van startinformatie bekeken. Zichtbaar wordt gemaakt op welke manier startinformatie wordt verzameld en welke interne en externe controlemechanismen hierop bestaan. Gevaren en bezwaren die het vergaren van startinformatie en het gebruikmaken ervan in het strafproces kunnen omgeven worden blootgelegd en bekeken wordt hoe het verzamelen en het gebruik van startinformatie in het strafproces zich verhoudt tot onder meer art. 6 en art. 8 EVRM. Inzicht wordt bovendien gegeven in de juridisch relevante bijzonderhe-
2690
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
den van specifieke typen startinformatie en in wordt gegaan op het toetsen van de betrouwbaarheid en de rechtmatigheid van de verkrijging van startinformatie in het strafproces. Dit boek biedt hierdoor een handvat voor strafvorderlijke actoren zoals de politie, de officier van justitie, de strafrechtadvocaat, de rechtercommissaris en de strafrechter om op een zuivere manier om te gaan met de verschillende aspecten van startinformatie. De wetgever wordt uitgenodigd tot het opstellen van wetgeving om op verschillende gebieden zoveel mogelijk de zuiverheid en rechtmatigheid van overheidshandelen te waarborgen. Kortom, dit boek biedt een inkijk in de wereld van de informatievergaring die vooraf gaat aan de start van een strafrechtelijk onderzoek en bekijkt in de breedste zin van het woord de weerslag die startinformatie heeft op het Nederlandse strafproces. Mr. S. Brinkhoff Startinformatie in het strafproces
weet, wat niet deert’ is ingeruild voor de droom van Tjittes. De Hoge Raad heeft in het Coma-arrest een eerste grote stap gezet door te bepalen dat een bewusteloze in geval van lichamelijk letsel in beginsel recht heeft op smartengeld. Onduidelijk is of de Hoge Raad nu wel of niet als vereiste stelt dat het slachtoffer zich (achteraf) van zijn gederfde levensvreugde bewust is geweest. In 2013 kiest de Rechtbank Midden-Nederland voor de zogenaamde ‘ruime opvatting’. Zij ruilt het gezegde in voor de droom van Tjittes. De rechtbank brengt – anders dan de Hoge Raad in het Coma-arrest deed – het recht op immateriële schadevergoeding rechtstreeks in verband met fundamentele waarden (gelijkheidsbeginsel en menselijke waardigheid). Renske Pranger Smartengeld - Smartengeld voor chronisch bewustelozen: een mythe of juist niet? Masterscriptie Nederlands Recht, richting Privaatrecht, Rijksuniversiteit Groningen
Kluwer 2014, 404 p., € 45 (vanaf 14 november 2014)
Beoordeling: 8
ISBN 978 90 1312 757 7
Begeleider: prof. mr. A.J. Verheij De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
Scriptie Smartengeld De vraag of een chronisch bewusteloos slachtoffer (‘comapatiënt’) recht heeft op vergoeding van immateriële schade is een klassiek twistpunt onder juristen. Ratio en gevoel staan hier namelijk op (zeer) gespannen voet met elkaar. Het standpunt voor 1996 was duidelijk: ‘wat niet weet, wat niet deert’. Toentertijd was voor de toewijsbaarheid van smartengeld namelijk vereist dat het slachtoffer zich van de gederfde levensvreugde, het verdriet of de pijn bewust moest zijn geweest. Deze scriptie van Renske Pranger behandelt hoe het momenteel in Nederland staat met het recht op vergoeding van immateriële schade voor chronisch bewustelozen. Is bewustzijn nog steeds een voorwaarde voor de toekenning van smartengeld wegens aantasting van de lichamelijke integriteit? Of is de droom van Tjittes (uit 1996!) realiteit geworden en is smartengeld voor chronisch bewustelozen geen mythe meer? De conclusie luidt dat het (nog) niet duidelijk is of het gezegde ‘wat niet
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
1956
Advocatuur Yvonne de Jong, gespecialiseerd in procesrecht, aansprakelijkheidsrecht en algemeen contractenrecht, heeft zich per 1 oktober als partner bij Griph law & tax aangesloten. Zij adviseert en procedeert over alle
belangrijke gebieden van het verbintenissenrecht, waaronder contractuele geschillen, (product)aansprakelijkheidskwesties en de interpretatie van overeenkomsten. De Jong werkte eerder onder andere bij Loyens & Loeff en Heussen advocaten. Ook werkte zij als bedrijfsjurist bij verschillende grote ondernemingen.
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Agenda
06 11 2014 30-jarig jubileumsymposium Is er nog een Advies- en Arbitragecommissie nodig als de rechtspositie van ambtenaren wordt genormaliseerd? Dit is de vraag die de Adviesen Arbitragecommissie beantwoordt tijdens haar dertigjarig jubileumsymposium. Met onder meer prof. dr. Paul van der Heijden en mr. Loe Sprengers wordt teruggekeken en vooral vooruitgeblikt naar de rol van deze Commissie.
Aanmelding: via: www.gevangenismuseum.nl. Aanmel-
volgens over de SPA, koopprijs mechanismen, garanties en vrijwaringen, schade en afwikkeling daarvan, zekerheden en boilerplate.
den dient uiterlijk 31 oktober te geschieden.
Tijd: donderdag 13 november van 14.00 tot 17.30 uur
Inlichtingen: deelname kost € 35
Plaats: Van Benthem & Keulen, Archimedeslaan 61 te
Tijd: vrijdag 7 november vanaf 10.00 uur Plaats: Nationaal Gevangenismuseum, Oude Gracht 1 te Veenhuizen.
Utrecht
12 11 2014 Advocaat in dienstbetrekking
jubileum_aac/aanmelden.html
Het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB) heeft verschillende secties, waarin relevante en actuele onderwerpen worden besproken. Tijdens deze NGB Sectiebijeenkomst komt de sectie Advocaat in dienstbetrekking bijeen.
Inlichtingen: via:
[email protected]. Deelname is gratis.
Tijd: woensdag 12 november van 14.30 tot 17.00 uur
Tijd: donderdag 6 november vanaf 12.30 uur Plaats: CAOP, Lange Voorhout 11 te Den Haag Aanmelding: via: www.adviesenarbitragecommissie.nl/
Plaats: Siemens Nederland, Prinses Beatrixlaan 800 te
07 11 2014 Leven na detentie In samenwerking met het Prison Project organiseert het Nationaal Gevangenismuseum een tweede symposium, ditmaal over de periode na detentie. Hoe pakken ex-gedetineerden de draad van hun leven op en welke factoren hangen samen met een succesvolle terugkeer in de samenleving? Gedurende het symposium wordt aandacht besteed aan de rol van drie belangrijke levensdomeinen na detentie: wonen, werk en wederhelft. Onderzoekers presenteren resultaten die relevant zijn voor wetenschap, beleid en de praktijk. Ook komen beleidsmakers en uitvoerenden, zoals reclasseringswerkers, aan het woord.
Den Haag Inlichtingen: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis en alleen toegankelijk voor NGB-leden.
13 11 2014 Overname van een onderneming In deze NGB Sectie Vennotschapsrecht van het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB) spreekt Sander Marges (advocaat bij Van Benthem & Keulen) onder meer over aandelenoverdracht versus activa/passiva transactie, de juridische gevolgen van de verschillende fasen in het overnameproces, en de stand van zaken met betrekking tot onderzoeksplicht versus mededelingsplicht. Jan Schurings (advocaat bij Van Benthem & Keulen) spreekt ver-
Inlichtingen: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis en alleen toegankelijk voor NGB-leden.
20 11 2014 Bescherming van (persoons-) gegevens: verplichtingen en kansen voor ondernemers Deze NGB Extra organiseert het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB) in samenwerking met CMS Derks Star Busmann. Wettelijke regels over bescherming van persoonsgegevens worden voor het bedrijfsleven meer en meer relevant. In het tijdperk van hacking, datalekken en afluisterpraktijken rust op bedrijven een steeds zwaardere verantwoordelijkheid om te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens, zeker indien de Europese privacy verordening wordt aangenomen, die boetes introduceert die kunnen oplopen tot honderden miljoenen. Tegelijkertijd worden (klanten)gegevens steeds meer een asset, waarvan de onderneming maximale gebruiksmogelijkheden én exclusiviteit wenst. Besproken worden privacy compliance, privacy by design, gebruik van klantgegevens, cookies en big data en de komende meldplicht datalekken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
2691
1957
Agenda
Tijd: donderdag 20 november van 8.00 tot 10.15 uur Plaats: CMS Derks Star Busmann, Newtonlaan 203 te Utrecht Inlichtingen: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis en alleen toegankelijk voor NGB-leden.
20 11 2014 Merken-, Modellen-, Auteursrechtlunch 2014 Een halfjaarlijkse bijeenkomst over het merken-, modellen- en auteursrecht. Tobias Cohen Jehoram, Charles Gielen en Joris van Manen bespreken belangrijke en actuele jurisprudentie van het afgelopen half jaar. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis. Tijd: donderdag 20 november van 12.00 tot 15.15 uur Plaats: Crowne Plaza, George Gershwinlaan 101 te Amsterdam Aanmelding: via: http://delex.nl/mma-2014.html Inlichtingen: via:
[email protected] of: 020-345 22 12 3. Er kunnen 3 Punten voor de BMM-opleiding, 3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) via art. 2 Reglement) worden behaald. Deelname kost € 350, sponsoren IE-Forum betalen € 295 en de rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time) betalen € 100
04 en 05 12 2014 The treatment of psychopathy Tijdens het congres ‘The treatment of psychopathy: Making the impossible possible?’ brengen nationale en internationale sprekers de mogelijk-
heden en beperkingen van de behandeling van personen met een psychopathische persoonlijkheid in kaart. Het congres is voornamelijk gericht op hulpverleners, juristen (advocatuur en magistratuur) en politiemensen. Tijd: donderdag 4 van 9.30 tot 18.30 uur en vrijdag 5 december vanaf 9.30 tot 17.00 uur Plaats: Thomas More (Campus Sanderus), Molenstraat 8 te Antwerpen Aanmelding: http://forms.thomasmore.be/view. php?id=300291 Inlichtingen: via: http://kasiauzieblo.wix.com/treatingpsychopathy. Deelname kost € 180 (early bird prijs; aanmelding tot 1 november). Thomas More studenten en VVKP-leden betalen € 160.
11 12 2014 GIS-lezing Tijdens deze bijeenkomst bespreekt Vincent Glerum (verbonden aan de Vrije Universiteit en de Rechtbank Amsterdam) het door hem geschreven proefschrift met de titel ‘De weigeringsgronden bij uitlevering en overlevering. Een vergelijking en kritische evaluatie in het licht van het beginsel van wederzijdse erkenning’. Hierbij treedt Kasper van der Schaft (officier van justitie te Amsterdam) op als referent.
21 t/m 23 01 2015 Interaction between legal systems De Leidse rechtenfaculteit organiseert een internationale conferentie, die in het teken staat van vijf jaar onderzoek binnen het profileringsgebied ‘Interaction between legal systems’. Gedurende drie dagen gaan wetenschappers, studenten en juristen uit de rechtspraktijk met elkaar in discussie over de uitdagingen waarvoor de meerlagige rechtsorde het recht stelt. Een breed scala aan onderwerpen komt aan bod: van staatsrecht tot strafrecht, van bestuursrecht tot privaatrecht, van rechtsgeschiedenis tot rechtsvergelijking, van methodologie tot juridisch onderwijs. Key note speakers delen hun gedachten, jonge onderzoekers presenteren hun resultaten, er is interactie met andere disciplines en de rechtspraktijk. Onderzoekers, studenten en juristen kunnen een inhoudelijke bijdrage leveren door een blog in te sturen en een presentatie te houden. Tijd: woensdag 21 januari tot en met vrijdag 23 januari Plaats: Kamerlingh Onnesgebouw, Steenschuur 25 te Leiden Aanmelding: via: www.research.leiden.edu/research-profiles/interaction-legal-systems/ils-room-for-reflection/
Tijd: donderdag 11 december van 19.00 tot 21.00 uur
registration-conference-ils. Graag aanmelden vóór
Plaats: Campus Den Haag van de Universiteit Leiden
1 januari 2015. Deadline voor de blogs is 15 november
(zaal A2.05), Schouwburgstraat 2 te Den Haag
2014.
Aanmelding: via:
[email protected].
Inlichtingen: via: www.research.leiden.edu/research-pro-
Inlichtingen: het is mogelijk als bewijs van deelname aan
files/interaction-legal-systems/ils-room-for-reflection.
deze bijeenkomst een certificaat te ontvangen.
Deelname is gratis.
Agenda kort
01 11 2014 Inleverdatum Stichting Jo Maes/ Capra Prijs 2014
06 11 2014 NVRII Jaarvergadering 2014
07 11 2014 Najaarsvergadering VGR
NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2167
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
06 11 2014 Misdaadcongres 2014
07 11 2014 Refining human rights obligations in conflict situations
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224
04 11 2014 Dag van de Integriteit 2014
NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2168
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2105
05 11 2014 VAR-studiemiddag
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622
06 11 2014 30-jarig jubileumsymposium NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2691
NJb 2014/1825, afl. 34, p. 2421
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
2692
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 31-10-2014 – AFL. 37
Startinformatie is de informatie die de politie en het Openbaar Ministerie aanleiding geven een strafrechtelijk onderzoek te starten. Op basis van startinformatie kunnen strafvorderlijke dwangmiddelen worden ingezet en startinformatie kan in sommige gevallen zelfs voor het bewijs in een strafzaak worden gebruikt. In dit boek vindt u alle facetten van startinformatie, bijvoorbeeld op welke manier startinformatie wordt verzameld, de gevaren en bezwaren die het vergaren van startinformatie en het gebruikmaken ervan in het strafproces kunnen omgeven. Bovendien krijgt u inzicht in de juridisch relevante bijzonderheden van specifieke typen startinformatie en vindt u informatie over de betrouwbaarheid en de rechtmatigheid van de verkrijging van startinformatie in het strafproces.
Startinformatie in het strafproces
Dit boek biedt hierdoor een handvat voor strafvorderlijke actoren zoals de politie, de officier van justitie, de strafrechtadvocaat, de rechter-commissaris en de strafrechter om op een zuivere manier om te gaan met de verschillende aspecten van startinformatie. De wetgever wordt uitgenodigd tot het opstellen van wetgeving om op verschillende gebieden zoveel mogelijk de zuiverheid en rechtmatigheid van overheidshandelen te waarborgen. Kortom, dit boek biedt een inkijk in de wereld van de informatievergaring die vooraf gaat aan de start van een strafrechtelijk onderzoek en bekijkt in de breedste zin van het woord de weerslag die startinformatie heeft op het Nederlandse strafproces.
Auteur:
mr. S. Brinkhoff
Druk:
1
ISBN:
9789013127577
Aantal pagina’s:
404
Datum verschijning:
14 november 2014
Prijs:
€ 45,- (incl. btw)
www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
HÉT SOCIAL MEDIA EVENT
Profileer uzelf en uw kantoor via social media en verhoog nu echt uw omzet!
Twitter m ee
#socialmed
iakluwer
Zeer interactieve en praktische dag vol tips en trics Leer van de Best Practices! Eén gouden tip en uw investering is terugverdiend! Teamkorting voor uw collega’s Aanvullende coaching NOB: Wij zijn van oordeel dat deze cursus voldoet aan de minimum voorwaarden voor onderwijs als gesteld in het PE-reglement van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en voor 5 uren per dag kan worden ingebracht voor de PE-verplichting van NOB-leden
www.kluwer.nl/socialmedia
medezeggenschap en bedrijfsovername persoonsgebonden samenwerkingsvormen aandeelhoudersovereenkomsten en actualiteiten joint ventures
Ondernemingsrecht corporate governance tegenstrijdig belang en interne aansprakelijkheid concernverhouding & financiering geschillen tussen aandeelhouders
bestuurdersaansprakelijkheid
besluitvorming en vertegenwoordiging bij de NV en BV
Locatie: De Sterrewacht, Leiden Docenten: mr. dr. J. Barneveld, prof. mr. S.M. Bartman, mr. Y. Borrius, mr. dr. W.J.L. Calkoen, mr. M.A.J. Cremers, mr. G.C. van Eck, mr. dr. C. de Groot, mr. B.M.A. van Hussen, prof. mr. C.A. Schwarz, mr. dr. L.C.J. Sprengers, mr. B. Verkerk, prof. mr. E.P.M. Vermeulen, mr. dr. G.J. Vossestein, mr. I. Wassenaar, mr. dr. R.A. Wolf en prof. mr. drs. I.S. Wuisman Prijs: EUR 4.750 (vrij van BTW), inclusief diners en cursusmateriaal 50 PO-punten NOvA en KNB
fusie & splitsing
De voordelen op een rij: • In negen maanden is uw ondernemingsrechtelijke kennis up-to-date en verdiept. • Zeer goed gewaardeerde docenten uit praktijk en wetenschap. • Geen huiswerkverplichting, wel mogelijkheid tot oefenen met cases. • Examen: paper en een mondeling examen over het paper. • Paper kan worden geschreven over een zelf gekozen onderwerp. • Uitbreiding van uw netwerk. Data: woensdag 11 februari, donderdag 5 en 19 maart, donderdag 2, 16 en 30 april, donderdag 21 mei, donderdag 4, 18 en 25 juni Tijdstip: van 14.30 tot 21.30 uur Examen: week 14-18 september 2015
oprichting, ontbinding en aansprakelijkheid NV en BV
Specialisatieopleiding Ondernemingsrecht 2015
Juridisch PAO Meer informatie en aanmelden: www.paoleiden.nl/SOR2015
Opleidingen Symposia
Cursussen Incompany
www.paoleiden.nl
Vacatures in de rechterlijke macht (m/v) Zittende magistratuur
sluiting sollicitatietermijn
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Teamvoorzitter afdeling civiel recht, team familie •
•
• • •
In de afdeling civiel recht van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Arnhem) is de taak van teamvoorzitter, team familie vacant. Wij zijn op zoek naar een kandidaat die deze taak in het ambt van senior raadsheer (minimaal 4 dagen per week) wil gaan vervullen. De teamvoorzitter is o de leidinggevende van de leden van het team (locatie Arnhem) o aanspreekbaar op de resultaten van het team o lid van het afdelingsmanagementteam Het salaris bedraagt € 6.777,39 tot € 7.912,43 (categorie 7 Wrra). Het competentieprofiel teamvoorzitter is van toepassing. Een assessment kan onderdeel uitmaken van de procedure.
Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij mevrouw mr. A.E.F. Hillen, voorzitter afdeling civiel recht, telefoon 06-33886969. Sollicitaties met vermelding van 3 referenten kunt u tot 13 november 2014 zenden aan de heer mr. A.R. van der Winkel MPM (voorzitter van het gerechtsbestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
13 november