Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
Cursus/Handleiding/Naslagwerk Brand- en inbraakbeveiliging
1
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
2
INHOUDSTAFEL Inhoudstafel
2
Inleiding
4
1
5
Brandbeveiliging 1.1 Inleiding 1.1.1 Ontstaan van brand
5
1.1.2 Voorkomen van brand
6
1.1.3 Soorten branden en keuze van de blusmiddelen
6
1.1.4 Hoe handelen in geval van brand?
9
1.1.5 Detectoren kunnen mensenlevens redden 1.2 Soorten detectoren
10 10
1.2.1 Thermische detectoren
10
1.2.2 Rookdetectoren
11
1.2.3 Vlamdetectoren
13
1.2.4 Speciale detectoren
14
1.3 Plaatsing van autonome rookdetectoren
2
5
15
1.3.1 Waar moet je rookmelders plaatsen?
15
1.3.2 Waar moet je geen rookmelders plaatsen?
16
1.3.3 Installatie van de rookmelder
16
1.3.4 Is je woningdetector nog operationeel?
17
Inbraakbeveiliging
20
2.1 Inleiding
20
2.1.1 Enkele praktische organisatorische maatregelen die weinig kosten
21
2.1.2 De bouwkundige beveiliging tegen inbraak
23
2.1.3 Elektronische beveiliging
25
2.2 Soorten detectoren
26
2.2.1 Perimetrische detectoren
26
2.2.2 Volumetrische detectoren
29
2.3 Binnen- en buitensirene
34
2.4 De centrale met het bedieningspaneel
36
2.5 Bekabelingsvoorschriften
39
2.6 Voorbeelden van aansluitklemmen en hun aansluiting op de centrale
40
2.6.1 Aansluitklemmen van een codeklavier
40
2.6.2 Aansluitklemmen autonome buitensirene
41
2.6.3 Aansluitklemmen van een volumetrische detector
41
2.6.4 Aansluitklemmen van een binnensirene
42
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
2.6.5 Aansluitklemmen in de centrale 2.7 Voorbeelden van aansluitschema’s
42 43
2.7.1 Aansluitschema van een eenvoudige centrale (niet-programmeerbaar)
43
2.7.2 Aansluitschema van een moderne, digitale, programmeerbare centrale
45
2.8 Belangrijke wenken bij inbraakbeveiliging
47
2.8.1 Plaatsing van detectoren
47
2.8.2 Magneetcontacten
48
2.8.3 Codeklavier
48
2.8.4 Binnensirene
48
2.8.5 Autonome buitensirene
48
2.8.6 Centrale
48
2.9 Draadloze inbraakdetectiesystemen 3
3
Oplossingen ACO’s
51 54
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
4
INLEIDING Hoewel de kans op brand aanzienlijk kleiner is dan de kans op inbraak, kunnen de gevolgen van brand veel ernstiger zijn dan die van inbraak. Het is daarom zeker zinvol om in dit lespakket extra aandacht te besteden aan de preventie en detectie van brand in je woning. Bij de detectiesystemen beperken we ons tot autonome rookdetectoren, want in gebouwen met een woonfunctie wordt minder gebruikgemaakt van uitgebreide installaties die voorzien zijn van een centrale met eventueel een automatische blusinstallatie of een evacuatiesignaal. Bij de inbraakbeveiliging zullen we niet alleen aandacht besteden aan de verschillende soorten detectoren maar ook aan de plaatsing van een volledige installatie.
Comfortschakelingen
1 1.1
Brand- en inbraakbeveiliging
BRANDBEVEILIGING Inleiding
Elk jaar bestrijden de brandweerkorpsen in ons land duizenden branden. Vuur veroorzaakt niet alleen aanzienlijke materiële schade, maar er vallen ook talrijke slachtoffers te betreuren. In ons land komen jaarlijks gemiddeld 150 personen om het leven bij een brand en raken er 1500 gewond. 1.1.1 ONTSTAAN VAN BRAND Een verbranding is een oxidatieverschijnsel waarbij een brandbaar product zich verbindt met zuurstof terwijl warmte en oxiden vrijkomen. Tijdens de verbranding is er een schijnbare verdwijning van het brandbare product, doordat een belangrijke hoeveelheid van het brandende product door oxidatie in gas overgaat. Voor we ingaan op het blussen en op de detectie van een brand, moeten we weten hoe het komt dat iets brandt. Brand kan namelijk alleen maar ontstaan als de volgende drie voorwaarden vervuld zijn: • brandbare stof; • voldoende zuurstof; • ontbrandingstemperatuur. Samen vormen die drie voorwaarden de branddriehoek (figuur 1).
fig. 1 Is een van die voorwaarden niet vervuld dan is er geen brand (meer). De branddriehoek kan zowel gebruikt worden in de brandpreventie als in de brandbestrijding. Het blusprincipe berust dan ook op het weghalen van een van de drie elementen die de branddriehoek vormen. Bijvoorbeeld: • een glas over een brandende kaars plaatsen = zuurstof weg; • een brandende krant nat maken = tempratuur verlagen; • gasfles dicht draaien = brandbare stof weg.
5
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
6
1.1.2 VOORKOMEN VAN BRAND Meestal ontstaan branden door onvoorzichtigheid, defecte toestellen of slechte installaties van elektriciteit, gas, verwarming, keuken enz. Zulke branden zijn dan ook meestal te vermijden. Hierna volgen enkele tips om thuis brand te voorkomen • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
•
Laat kinderen niet spelen met aanstekers, lucifers of kaarsen. Laat kinderen nooit alleen bij het keukenfornuis. Plaats meubelen, gordijnen, tapijten niet te dicht bij kachel, open haard. keukenfornuis of andere warmtebronnen. Plaats nooit brandende kaarsjes in de kerstboom. Rook nooit in bed. Droog geen was boven een kachel. Laat verwarmings- en/of gasinstallatie geregeld nakijken door een vakman. Plaats een scherm voor de open haard. Laat elk jaar de schoorsteen vegen en de brander afstellen als je stookolie, steenkool of hout gebruikt. Plaats een barbecue ver genoeg van alles wat vuur kan vatten; leg desnoods een aangesloten tuinslang bij het barbecuestel. Gebruik nooit beschadigde elektriciteitskabels. Overlaad nooit elektrische stekkerdozen. Laat sommige ingeschakelde toestellen (frietketel, strijkijzer...) nooit zonder toezicht achter. Een ingeschakelde tv brengt warmte voort: zorg voor voldoende ventilatie rond de tv en gebruik de tv niet om er boeken, vazen... op te plaatsen. Koop en gebruik enkel goedgekeurde elektrische toestellen, verwarmingstoestellen, kachels en volg de gebruiksvoorschriften. Draai bij een gaslek propaan, butaan of aardgas onmiddellijk de toevoerkraan dicht en ventileer de kamer. De gasmeter moet steeds goed bereikbaar zijn. Bij een gasreuk moeten vonken vermeden worden. Schakel dus geen elektrische toestellen en verlichting in of uit. Zorg steeds voor voldoende frisse lucht in de badkamer. Bewaar licht ontvlambare producten (benzine) liefst buitenshuis en zeker nooit in een kelder (de meeste dampen van die producten zijn zwaarder dan lucht en kunnen dus niet naar buiten). Reinig regelmatig de afzuigkap en de filters.
1.1.3 SOORTEN BRANDEN EN KEUZE VAN DE BLUSMIDDELEN Bij de keuze van de blusmethode en het blusmiddel is het uiterst belangrijk de aard van de brandende stof te kennen. De branden worden naar soort ingedeeld in vier kassen: • • • •
klasse A: branden van vaste stoffen als hout, papier en textiel; klasse B: branden van vloeistoffen als benzine, benzol, verf, teer, lak, vet en olie; klasse C: branden van gassen als methaan, propaan en butaan; klasse D: branden van metalen als magnesium en aluminium;
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
7
Brand blussen is een taak voor de brandweer. Weet dat bijna elke brand heel klein begint. De schade zal beperkt blijven als je snel en doeltreffend kunt optreden. Voor een eerste interventie doen we een beroep op de zogenaamde kleine blusmiddelen. Zo kun je een beginnende brand al blussen met een glas water (bv. een papiermand), een deksel (bv. bij een braadpan), een vochtige dweil of blusdeken (bv. een frietketel). Kleine blusmiddelen •
Zand
Fijn zand is gemakkelijk uit te strooien en bijzonder doeltreffend tegen branden van over de grond verspreidende vloeistoffen (klasse B) of van sommige metalen (klasse D). De brand dooft door verstikking. •
Water
Water is nog steeds het meest gebruikte blusmiddel. Het is goedkoop en meestal in grote hoeveelheden aanwezig.Het bluseffect wordt verkregen door de afkoeling van de brandhaard. Water is heel efficiënt bij branden van vaste stoffen (klasse A). Het mag echter niet gebruikt worden in de nabijheid van toestellen of installaties die onder spanning staan. Ook voor het blussen van branden van vloeistoffen (klasse B) is water niet geschikt. Als de stoffen lichter zijn dan water, zullen ze brandend drijven en ontstaat er een uitbreiding van de brand. •
Blusdekens
Blusdekens zijn dekens die gemaakt zijn van onbrandbare stof en/of heel slecht brandbare stof. Je vindt ze in een speciale houder, die meestal rood is (figuur 2). Met een blusdeken dek je een brandend voorwerp of brandende persoon af, zodat er geen zuurstof meer bij kan. Blusdekens zijn heel efficiënt bij branden in de keuken.
fig. 2
Comfortschakelingen
•
Brand- en inbraakbeveiliging
8
Blusapparaten
Snelblussers zijn verplicht in openbare gebouwen en bedrijven. Maar ook thuis kan dat toestel van levensbelang zijn. Kies bij voorkeur een snelblusser met ABC-poeder en plaats hem op een goed bereikbare plaats, bij voorkeur in de buurt van een buitendeur. Lees aandachtig de gebruiksaanwijzing. De bluspoeders worden meestal gemaakt op basis van natrium- en kaliumcarbonaat of ammoniumfosfaten. Er zijn ABC-, BC- en D-poeders op de markt. De letters A, B, C en D verwijzen naar de brandklasse waarvoor het poeder geschikt is. Dat wordt steeds op het toestel vermeld. De poeders zorgen voor verstikking van de vlammen. Andere snelblussers zijn de koolstofdioxideblusser (CO2) en het schuimblusapparaat. In figuur 3 zijn enkele toestellen weergegeven.
fig. 3 In de onderstaande tabel vind je een overzicht van de brandklasse en de meest aangewezen snelblusser.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
Brandklasse
Brandbaar materiaal Vaste stoffen als hout, papier en textiel
9
Blustoestel in volgorde van aanbeveling Poederblusser CO2-blusser Schuimblusser
Niet met water mengbare vloeistoffen Poederblusser als benzine, benzol, verf, teer, lak, Schuimblusser asfalt, vet en olie CO2-blusser Uitstromend gas
Poederblusser CO2-blusser
Magnesium, natrium, kalium, aluminium
Poederblusser
1.1.4 HOE HANDELEN IN GEVAL VAN BRAND? • Bel 100 en vermeld nauwkeurig: - het juiste adres van de rampplaats; - waarvoor hulp gevraagd wordt; - of er personen in nood verkeren. • In afwachting dat hulp ter plaatse komt: - Ontruim alle lokalen. - Sluit deuren en vensters indien mogelijk. - Sluit de gastoevoer af indien mogelijk. - Ga nooit terug in een brandend huis! • Als personen gewond zijn: - Verplaats ze alleen als er brand is. - Verwijder spannende kleding en maak de luchtwegen vrij. - Bij brandwonden geldt steeds: 'eerst water, de rest komt later'; dus steeds eerst brandwonden gedurende een lange periode (15 tot 20 minuten) koelen met stromend water. • Sluit bij een frietketelbrand de elektriciteit af en leg een blusdeken of een vochtige doek (bv. een dweil) op de ketel. Blus nooit met water en verplaats de frietketel niet. • Als de tv vuur vat, trek de stekker uit en giet water over het toestel. • Bij defect of brand van een elektrisch toestel: sluit eerst de spanning af. • Doof nooit de vlam die kan ontstaan bij een gaslek, maar sluit de toevoer af en de vlam dooft vanzelf. (Als de vlam wordt gedoofd en de toevoer niet afgesloten is, blijft er gas ontsnappen en ontstaat ontploffingsgevaar!!) • Ga liggen en rol over de grond als je kleren vuur vatten.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
10
1.1.5 DETECTOREN KUNNEN MENSENLEVENS REDDEN Velen beseffen niet dat je van brand niet wakker wordt als je slaapt. Een smeulend vuur kan rookgassen produceren, die je sluipend vergiftigen. Ook als je wakker bent, kan een brand verraderlijk zijn. Wie ooit heeft meegemaakt hoe snel een brand zich kan uitbreiden, en je de pas afsnijdt, kan dat vaak niet navertellen. En het meest onverwachte aspect van brand is de volstrekte duisternis in een woning die met rook gevuld is. Het is meestal omdat het vuur niet snel genoeg opgemerkt wordt dat er slachtoffers vallen bij woningbranden. Dankzij autonome rookdetectors kunnen bij branden in woningen vele mensenlevens gered worden.
1.2
Soorten detectoren
De detectoren kunnen ondergebracht worden in de volgende categorieën: - de temperatuurdetectoren; - de rookdetectoren; - de vlamdetectoren. Er bestaan nog andere veel gebruikte detectietoestellen, zoals gasdetectoren (stadsgas, aardgas, butaangas of andere industriële gassen), koolstofdioxidedetectoren (CO2 ) en koolmonoxidedetectoren (CO). Detectoren kunnen ook op een andere manier onderverdeeld worden.Enerzijds zijn er detectoren die aangesloten worden op een centrale. De centrale zorgt voor de voedingsspanning van de detectoren en zal het alarm detecteren en de alarmroutine opstarten. Anderzijds zijn er autonome detectoren. Die werken op een ingebouwde batterij van 9 V en zijn uitgerust met een interne zoemer. Zij kunnen heel gemakkelijk geïnstalleerd worden en zijn daardoor heel geschikt om gebruikt te worden in een appartement of een privé-woning. Een nadeel van die toestellen is dat ze alleen gehoord worden in de directe omgeving. Maar er zijn autonome toestellen in de handel die tweedraads aan elkaar gekoppeld kunnen worden en zo de zoemer op elk toestel in werking brengen. Wij zullen ons beperken tot de autonome systemen. 1.2.1 THERMISCHE DETECTOREN Een thermische detector reageert op de warmte die ontstaat bij een brand. Wij onderscheiden hierin twee types, namelijk de thermodifferentiaaldetector en de thermomaximaaldetector. De thermodifferentiaaldetector Deze thermische detector werkt door middel van een gekoppeld paar thermistors (temperatuurafhankelijke weerstand). Eén thermistor is blootgesteld aan de omgevingstemperatuur, terwijl de andere geïsoleerd is. In normale omstandigheden registreren de 2 thermistors gelijkwaardige temperaturen. Maar als brand ontstaat, zal de nietgeïsoleerde thermistor een snelle stijging van de temperaturen waarnemen, wat leidt tot een onbalans. Hierdoor geeft de detector een alarmsignaal.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
11
Thermodifferentiaaldetectors zijn ontworpen om een brand te detecteren aan de hand van de snelheid waarmee de temperatuur stijgt. De alarmfunctie treedt ook in werking als de temperatuur een bepaalde waarde bereikt, ook al is die te traag gestegen om een alarm voort te brengen. De thermomaximaaldetector De alarmtoestand wordt alleen maar bereikt bij een vooraf ingestelde temperatuur, bv. 60 °C (figuur 4).
fig. 4 Thermische detectoren worden meestal gebruikt in lokalen waar in normale omstandigheden stof, rook of verbrandingsgassen aanwezig kunnen zijn, zoals keukens (bakken en braden), garages (dieselrook), stookplaatsen en industrieruimten (laswerk). 1.2.2 ROOKDETECTOREN Optische detector De optische rookdetector heeft een kamer waarin een optische zender en een ontvanger geplaatst zijn. Er zijn twee types op de markt. - Bij een eerste type moet de ontvanger altijd hetzelfde zendvermogen van de zender ontvangen en wordt de alarmtoestand bereikt als de rookontwikkeling een masker vormt voor de ontvanger, waardoor die minder ontvangt. - Een tweede type werkt volgens het lichtverstrooiingsprincipe. De optische rookdetector is uitgerust met een voortdurend pulserende interne LED-lichtbron en een fotocel. In normale omstandigheden zal de fotocel in de detector geen licht ontvangen van de LED. Als er rook in de kamer komt, wordt het licht verstrooid en opgevangen door de fotocel. De detector wordt geactiveerd als het licht gedurende twee opeenvolgende pulsen verstoord wordt. Deze techniek vermindert de kans op ongewenst alarm.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
12
fig. 5 In figuur 5 is een traditionele rookdetector afgebeeld. De rookmelder is een optische rookdetector die ogenblikkelijk reageert op alle soorten zichtbare rook. Hij is voorzien van akoestisch en visueel alarm. Deze autonome detector werkt op een batterij van 9 V die slechts om het jaar vervangen hoeft te worden. De ingebouwde zoemer werkt ook als je de batterij moet vervangen. Er dient geen bekabeling geplaatst te worden.
fig. 6 De detector die in figuur 6 afgebeeld is, heeft dezelfde eigenschappen als de vorige (figuur 5), maar heeft een eigentijds design, ontworpen door de Deen Jacob Jensen. Beamdetector Dit type detector wordt gebruikt in de industrie en bestaat uit een zender en een ontvanger die elk aan een kant van een lokaal worden geïnstalleerd, op minstens 30 meter van elkaar (figuur 7). De precieze afstand hangt af van het model. Ook hier is het de ontvangstonderbreking ten gevolge van de rookontwikkeling die het alarm zal doen afgaan.
fig. 7
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
13
Ionische detector Het sensorgedeelte van de detector bestaat uit twee kamers, een open, buitenste kamer en een halfgesloten, binnenste referentiekamer. In de referentiekamer is een radioactieve Americium241-bron gemonteerd, zodat een elektrische stroom ontstaat tussen de buitenste en binnenste kamer als de detector in werking is. Als er rook in de detector komt, ontstaat een verlaging van de stroom in de buitenste kame,r wat leidt tot een stijging van de spanning op het verbindingsvlak tussen de twee kamers. De spanningsstijging wordt bewaakt door het elektronisch circuit, dat de detector in alarmtoestand brengt als de ingestelde drempelwaarde wordt bereikt. Deze detector was lang de meest gebruikte detector voor brandpreventie. De ingebouwde radioactieve cel is er de oorzaak van dat deze detector op termijn niet meer gebruikt zal worden. De alfadeeltjes van de rookdetector zijn op zichzelf niet gevaarlijk voor de gezondheid, omdat ze geabsorbeerd worden door de lucht en/of de onderdelen van de detector. De stralingsdosis waaraan de bewoners van een huis blootstaan is vrijwel nul, en zeker veel lager dan de dosis uit de natuurlijke achtergrondstraling. Maar recycling is noodzakelijk, zodat de totale kost driemaal de aankoopprijs bedraagt. De kans dat een toestel in het milieu terechtkomt, is dan ook groot. Verschillende landen (o.a. Luxemburg) hebben de verkoop al verboden en sommige fabrikanten zijn al gestopt met de fabricage. De optische detector en de ionische detector zijn allebei efficiënt om het begin van een brand te detecteren. De optische rookdetector reageert beter op smeulbranden, terwijl de ionische detector gevoeliger is voor branden met een naakte vlam. Aangezien de meeste branden in onbewaakte momenten (o.a. tijdens het slapen) smeulbranden zijn, zijn optische rookdetectoren de meest voor de hand liggende detectoren. De stelling dat "alleen ionische woningdetectoren efficiënt zouden zijn", is volkomen onjuist. 1.2.3 VLAMDETECTOREN Vlamdetectoren zijn detectoren die reageren op het licht van de vlam. Zij worden alleen gebruikt in een industriële omgeving. Er zijn twee typen in de handel namelijk de IR-detector en de UV-detector. De IR-detector reageert op de infrarode straling van de vlam, de UVdetector op de ultraviolette straling van de vlam. In figuur 8 is een UV-detector weergegeven en in figuur 9 een IR-detector.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
14
fig. 8
fig. 9
1.2.4 SPECIALE DETECTOREN De gecombineerde branddetector (optische rook- en hittedetector)
fig. 10 De detector “speurt”om de 9 seconden naar de aanwezigheid van rook. Eenmaal per dag wordt een complete diagnosetest uitgevoerd. Als blijkt dat een detector niet meer aan de nominale gevoeligheid beantwoord of een defect optreedt in de elektronica, zal de alarm-LED eenmaal per seconde knipperen om de storing aan te geven (figuur 10). Gaslekdetector voor huishoudelijk gebruik
fig. 11
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
15
Deze detector (figuur 11) is speciaal ontworpen om methaangas op te sporen. Methaan (CH4) is een gas, lichter dan lucht, dat als additief bij de meeste gassen voor consumptie gevoegd wordt om een sterke geur te verspreiden. Methaan wordt gemengd met butaangas, propaangas, aardgas of stadsgas. • Voor de waarschuwing zorgen een ingebouwde zoemer en een alarm-LED. De detector is voorzien van een vertraagd alarmrelais (25 seconden) voorzien van een potentiaalvrij contact. • Het alarmrelais wordt automatisch gereset na het verdwijnen van het methaangas. Koolmonoxidedetectoren (CO) Koolmonoxide (CO) is een gevaarlijk, reukloos gas en is slecht voor de gezondheid. CO ontstaat bij verbranding van elke fossiele brandstof. In een lage concentratie kan koolmonoxide al hoofdpijn, misselijkheid, groeiproblemen en concentratieproblemen tot gevolg hebben. Het meten en signaleren van te hoge concentraties koolmonoxide kan veel leed besparen. Kidde maakt voor zijn koolmonoxidemelders gebruik van een zogenaamde elektrochemische cel, een geavanceerde en betrouwbare techniek voor de meting van koolmonoxide.
fig. 12 In figuur 12 is een combinatiemelder afgebeeld. De rook- en brandmelder werkt op basis van een ionisatiesensor, de koolmonoxidemelder maakt gebruik van een elektrochemische cel voor een feilloze koolmonoxidedetectie.
1.3
Plaatsing van autonome rookdetectoren
1.3.1 WAAR MOET JE ROOKMELDERS PLAATSEN? Een woningdetector is alleen maar efficiënt als hij TIJDIG alarmeert, met andere woorden als hij reageert op rook voordat de grenswaarden voor de mens worden overschreden. De grenswaarden hebben onder meer betrekking op verstikking, vergiftiging, zichtbaarheid en brandwonden. - Om een optimale bescherming te verkrijgen moeten we in elke kamer van de woning, op elke verdieping (inclusief kelders en zolders) een rookmelder plaatsen. - Om een minimale bescherming te verkrijgen, plaatsen we in elke slaapkamer, boven aan de trap van de verdieping, boven de keldertrap en in risico ruimten (elektriciteitskast, machineplaats enz.) een rookmelder.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
16
Een woningdetector plaats je bij voorkeur in een hal, overloop of in de evacuatieweg vlak bij de slaapkamers. Voor een betere bewaking raden we je aan bijkomende detectoren te installeren in de slaapkamer, de eetkamer en/of woonkamer en in de gangen. Als je met de deur dicht slaapt, plaats je beter ook een detector in de slaapkamer. 1.3.2 WAAR MOET JE GEEN ROOKMELDERS PLAATSEN? - Waar in normale omstandigheden rook- of verbrandingsgassen aanwezig kunnen zijn: keuken (braden en bakken = ongewenst alarm). - Vochtige ruimten: badkamer (stoom = ongewenst alarm). - Dicht bij luchtuitlaten: de luchtstroom verhindert misschien dat de rook in de detector raakt. - Vlak bij TL-lampen: stoorsignaal door starter. - Lokalen verwarmd door open haard of houtkachel: verbrandingsproces = ongewenst alarm. - Garages: uitlaatgassen = ongewenst alarm. - Niet-verwarmde ruimten met temperatuur lager dan –4 °C of hoger dan +40 °C. - Stoffige of vuile ruimten = ongewenst alarm of geen detectie. 1.3.3 INSTALLATIE VAN DE ROOKMELDER Om rook te kunnen detecteren, moet je de detector correct plaatsen. De detector is uiteraard weinig doeltreffend als je die in een "dode" zone plaatst. Een dode zone is een zone die door de rook nooit of laattijdig wordt bereikt. Plaatsingszone: - bij voorkeur op het plafond, zo dicht mogelijk bij het middelpunt van de kamer en minstens op 30 cm van de muren; - bij verplichte muurmontage (absoluut af te raden) minstens 15 cm van het plafond (zie figuur 13).
fig. 13 De handleiding in en op de verpakking van de woningdetector bevat de instructies voor het monteren van de detectoren en legt uit waarmee je rekening moet houden. Denk maar aan voorbarig alarm. In keukens, badkamers, wasplaatsen of garages mogen geen rookdetectoren worden gemonteerd. Een woningdetector plaats je bij voorkeur in een hal, overloop of in de evacuatieweg vlak bij de slaapkamers. Voor een optimalere beveiliging raden we je aan bijkomende detectoren te installeren in de slaapkamer, de eetkamer en/of woonkamer en in de gangen. Als je met de deur dicht slaapt, plaats je beter ook een detector in de slaapkamer.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
17
Bovendien moet je het alarmsignaal, in alle omstandigheden, kunnen horen. Het is mogelijk dat bewoners rookmelders niet horen als veel lawaai of deuren een belemmering vormen voor het alarm. Ook is het mogelijk dat mensen die heel vast slapen het alarm niet horen. Ga bij het testen na of je het alarm van elke rookdetector overal hoort (slaapkamer, voor je tv …). Je kunt het geluidsprobleem oplossen als je alle detectoren via een speciale lus koppelt, zodat alle detectoren een alarmsignaal geven. Rookdetectoren kun je aansluiten op moderne inbraakalarmcentrales. Zulke centrales kunnen zo geprogrammeerd worden dat bij een brandmelding de binnensirene een bepaalde toon geeft. 1.3.4 IS JE WONINGDETECTOR NOG OPERATIONEEL? Studies wijzen uit dat 20 % van de woningdetectoren niet operationeel zijn. Dat is te wijten aan: - het wegnemen van de batterij; - een ontladen (zogezegd "lege") batterij; - een defecte detector. Het wegnemen of ontkoppelen van de batterij Zoals hierboven vermeld leidt voorbarig of vals alarm soms tot het wegnemen of het ontkoppelen van de batterij. Een ontladen batterij De levensduur van een (alkali)batterij in een woningdetector bedraagt ongeveer één jaar. Als die aan vervanging toe is, zendt de detector een storingssignaal ("pieptoon") uit. Woningdetectoren kunnen gedurende een 30-tal dagen deze "pieptoon" uitzenden. Een defecte detector Net zoals vele gebruiksvoorwerpen heeft de woningdetector een beperkte levensduur. Allerlei organisaties en de producenten bevelen aan om woningdetectoren na tien jaar te vervangen. Na die periode is er immers 30 % kans dat ze niet meer functioneren. Ook kan de geluidsbron gecorrodeerd zijn, waardoor de detector geen geluid meer kan voortbrengen. De meeste mensen, die woningdetectoren hebben geïnstalleerd, vergeten die regelmatig te testen of te onderhouden. Ze voeren de door de fabrikant voorgeschreven test niet uit op het juiste tijdstip, anderen voeren ze nooit uit, hoewel het niet zo moeilijk is de testknop van de detector in te drukken. TIPS - Lees eerst aandachtig de handleiding van de fabrikant. - Monteer de woningdetector aan het plafond en respecteer de minimale en maximale afstand. - Houd bij de keuze van de plaats rekening met factoren die voorbarig alarm kunnen veroorzaken. - Controleer of je het alarmsignaal van de detector hoort, ook in je slaapkamer en als je slaapt. - Test de woningdetector op regelmatige tijdstippen die opgegeven zijn in de handleiding. Houd nooit brandend papier of een brandende doek onder de detector. - Verwijder het stof op de detector met een stofzuiger.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
18
- Vervang onmiddellijk de "lege" batterijen. - Verf nooit een detector. - Als je het plafond verft, plak de detector dan af, maar vergeet niet het plakband na het schilderen te verwijderen. - Vervang de detectoren na tien jaar of als je de woning renoveert.
A.C.O. 1. Tot welke klasse behoort een frietketelbrand? a. b. c. d.
klasse A klasse B klasse C klasse D
2. Waarmee mag je een frietketelbrand zeker niet blussen? a. b. c. d.
met een natte doek met water met een poederblusser m een blusdeken
3. Wat moet je eerst doen als een elektrisch toestel vuur vat? a. b. c. d.
begieten met water er een natte doek over gooien de stekker uittrekken er zand over gooien
4. Welke van de volgende branddetectoren is het meest geschikt voor gebruik in een privé-woning? a. b. c. d.
vlamdetector optische rookdetector ionische rookdetector thermische detector
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
19
5. Welke detector moet je in een keuken plaatsen? a. b. c. d.
een optische rookdetector een ionische rookdetector een vlamdetector een thermomaximaaldetector
6. Welke van de volgende uitspaken is niet correct? a. b. c. d.
Op elke slaapkamer kun je het best een rookdetector plaatsen. Boven in een trappenhuis wordt er steeds een rookdetector geplaatst. Kelders moeten zeker voorzien zijn van een rookdetector. In de omgeving van je open haard moet je zeker een rookdetector plaatsen.
Comfortschakelingen
2 2.1
Brand- en inbraakbeveiliging
20
INBRAAKBEVEILIGING Inleiding
Elk jaar vinden er ongeveer 85 000 inbraken plaats in ons land. Inbraak is een van de meest verspreide criminaliteitsvormen, zowel in België als in onze buurlanden. Velen beschouwen inbraak als een van de meest traumatiserende criminaliteitsvormen. Inderdaad, voor het slachtoffer betekent het niet alleen een financieel verlies, maar hij/zij betaalt ook een hoge "emotionele" prijs. Slachtoffers van inbraak hebben het vaak moeilijk om de schok te boven te komen en het trauma kan verschillende maanden duren. Bovendien vormt het herhaalde slachtofferschap een reëel probleem. Enerzijds is de woning "aantrekkelijk" in de ogen van de inbreker en kan ze gemakkelijk worden bezocht. Anderzijds kent de inbreker de woning en haar toegangswegen, én waardevolle voorwerpen die hij de eerste keer niet kon meenemen. Je woning tegen inbrekers beveiligen is dus onontbeerlijk. Dat hoeft niet te betekenen dat je je woning tot een versterkte burcht moet ombouwen. De deur gewoon met de sleutel sluiten, een gebaar dat veel mensen systematisch verwaarlozen, is al een goede preventiemaatregel. De meeste inbrekers zijn actief bij afwezigheid van de bewoner(s). Dit is een belangrijke constatering omdat dit het belang onderstreept van sluitsystemen die ook van buiten af bediend kunnen worden, zeker wat de deur betreft waardoor we gewoonlijk het gebouw verlaten. Het risico op inbraak is even hoog ‘s middags als in het tweede deel van de nacht. Vaak vergeten we juist overdag de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen. Meestal komt de inbreker via de achterkant van de woning (figuur 14).
fig. 14 Deze manier van werken biedt hem niet alleen meer discretie, maar vaak is de beveiliging hier ook het zwakst. Wie is onze inbreker? Het ligt voor de hand waarom we bepaalde veiligheidsmaatregelen moeten treffen, bv. waarom we de deur met een sleutel moeten sluiten.. Maar om bepaalde andere maatregelen te begrijpen of die maatregelen in de eigen woning te treffen, moet je het vak van de doorsneeinbreker, zijn werkwijze en zijn gedragingen min of meer kennen. Een huis waar is ingebroken, loopt overigens een groter risico dan een ander huis om een tweede keer te worden bezocht. Hetzij, en dat gebeurt meer dan je denkt, omdat de dief de plaats kent en dus terugkomt; hetzij omdat de woning bepaalde aantrekkelijke of uitnodigende eigenschappen bezit en op de een of andere dag door een andere inbreker "op schattenjacht" zal worden
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
21
ontdekt. Vóór en vooral na een diefstal moet je je woning grondig onderzoeken, zodat je "de gegevens kunt veranderen" en de inbrekers het leven zuur kunt maken. Het is vrij uitzonderlijk dat een confrontatie tussen de inbreker en de bewoner plaatsvindt. Inderdaad, heel wat daders werken in een voor hen bekende omgeving en zij hebben er weinig belang bij een confrontatie uit te lokken zodat ze herkend of goed beschreven kunnen worden. Hoe kunt u zich beveiligen? De beveiliging tegen inbraak berust op het zinvol en met risico evenredig combineren van drie soorten maatregelen die door de beveiligingsspecialisten organisatorische, bouwkundige en elektronische maatregelen genoemd worden. Organisatorische maatregelen strekken er vooral toe de woning voor de dief onaantrekkelijk te maken, hem geen gelegenheid te geven en de buit zo laag mogelijk te houden door o.a. een goed sleutelbeheer, het scheppen van een bewoonde indruk, het merken en registreren. Bouwkundige maatregelen hebben tot doel de weerstand van toegangen en uitgangen en van alle andere gevelopeningen te verhogen: degelijke sloten, gelaagd glas ... Elektronische beveiliging is in sommige gevallen een noodzakelijke aanvulling van de voorgaande maatregelen en heeft naast een algemeen afschrikkende functie de taak een inbraak of een poging ertoe te detecteren en de omwonenden en de politiediensten rechtstreeks of indirect te alarmeren. Samenhang tussen deze maatregelen is noodzakelijk: een niet gesloten inbraakwerende deur heeft weinig of geen waarde, evenals een detectie die zonder verder gevolg blijft. 2.1.1 ENKELE PRAKTISCHE ORGANISATORISCHE MAATREGELEN DIE WEINIG KOSTEN Maatregelen die betrekking hebben op het gewoontegedrag hebben onmiddellijke gevolgen en kosten bijna niets. 1. Neem de gewoonte aan alles te sluiten wat over een sluitsysteem of slot beschikt. - Sluit deuren en vensters voor de nacht of zelfs in geval van een kortstondige afwezigheid. - Sluit de deur van de garage. - Sluit het tuinhek (ook als je er makkelijk over kunt klimmen, zal het de dief hinderen op het moment dat hij de buit wil meenemen). - Laat geen sleutels op de sloten aan de binnenkant. - Verberg de sleutels. - Berg ze steeds op dezelfde plaats op. - Breng nooit een etiket met je naam en adres aan op je sleutelhanger. In geval van verlies open je de deur voor de dieven. Kies liever voor de systemen aangeboden door sommige instellingen die je een sleutelhanger bezorgen met een code die je binnen de instelling identificeert, en met een gemeenschappelijk adres voor het terugsturen van de sleutels in geval van verlies. - Laat je sleutels nooit slingeren op de klassieke plaatsen: onder de mat, achter de bloembak …
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
22
2. Geef geen aanwijzingen dat het huis leegstaat. - Laat geen briefje achter op de deur waarop je de postbode laat weten dat je afwezig bent. - Laat geen antwoord na op het antwoordapparaat waarop je laat weten dat je weg bent, en vooral niet de datum en het uur van je terugkeer. - Zorg ervoor dat de brievenbus niet uitpuilt van de post. 3. Tracht de activiteit in huis tijdens je afwezigheid te simuleren. - Breng je buren op de hoogte van je afwezigheid. Vraag hen je brievenbus te lichten en als jullie goed met elkaar kunnen opschieten, de luiken 's avonds neer te laten en 's ochtends te openen, het gras te maaien of een ronde te doen in het huis om te zien of alles normaal is. Als zij met vakantie gaan, kun je ze op jouw beurt deze dienst bewijzen. - Breng de rijkswacht of de gemeentepolitie op de hoogte van je vakantiedata. Ze zullen regelmatig langsrijden en je woning speciaal in de gaten houden. - Laat de verlichting branden in de woning: niet één vaste lamp, maar verschillende, die zijn aangesloten aan programmeerbare schakelklokken om het licht aan en uit te knippen op verschillende ogenblikken. Je kunt ook automatisch een radio gedurende enkele uren van de dag en avond aan- en uitschakelen. 4. Verkies zichtbaarheid boven intimiteit. - Beperk de hoogte van de hagen en afsluitingen. - Zorg ervoor dat deuren en vensters zichtbaar zijn vanaf de straat en voor de buren. - Installeer rond de woningen lampen met een groot vermogen - ze helpen dieven op de vlucht te slaan - in combinatie met een infrarode bewegingsmelder. 5. Verstop waardevolle goederen. - Probeer ervoor te zorgen dat van buiten af geen geld, portefeuille, juwelen, hifi-, foto-, computermateriaal of televisietoestel zichtbaar is. - Als je net een computer, huishoudtoestel e.d. hebt gekocht, zet dan het verpakkingskarton niet zomaar op straat met het ander vuil. Opvouwen en direct naar het containerpark brengen is de enige (en bovendien milieubewuste) boodschap. - Berg je tuingereedschap, grasmaaier en dergelijke op buiten het zicht van de straat. 6. Maak het de inbreker niet makkelijk. - Laat de ladder niet buiten staan. Hetzelfde geldt voor een schroevendraaier, hamer of koevoet. - Verspreid je juwelen, cheques, waardepapieren over verschillende punten in de woning. - Leg waardevolle voorwerpen in een kluis op de bank of in een ingemetselde vloerof muurkluis. In figuur 15 is een vloerkluis weergegeven.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
23
fig. 15 -
Vermeld je voornaam niet in de telefoongids als je een alleenstaande vrouw bent en laat de boodschap op je antwoordapparaat inspreken door een man.
7. Een telefoonaansluiting in de slaapkamer - hetzij een tweede toestel hetzij één toestel waarop een verlengsnoer met contact is aangesloten - is een nuttige en goedkope investering en laat toe vanuit een veilige plaats de hulpdiensten te bellen. 8. Maak de verkoop van gestolen voorwerpen moeilijker. - Noteer de serienummers van je waardepapieren. - Merk je goederen met een code (materiaal te koop bij slotenmakers). - Maak een foto van je waardevolle voorwerpen. 2.1.2 DE BOUWKUNDIGE BEVEILIGING TEGEN INBRAAK De complete bouwkundige beveiliging van een woning tegen inbraak moet echt alle inbraakgevoelige onderdelen omvatten die voor inbrekers bereikbaar zijn. Dat zijn dus alle buitendeuren, ramen, lichtkoepels en dakramen en eventuele andere zwakke plekken. Behalve goede sloten moeten ramen en deuren ook voorzien zijn van dievenklauwen of -pinnen aan de scharnierkant. Hierdoor kan het raam of de deur aan die kant niet geopend worden. Zo zijn er nog talloze andere beveiligingsproducten op de markt, van verschillende kwaliteit en sterkte. Want zodra duidelijk is welke gevel- en dakopeningen beveiligd dienen te zijn tegen inbraak, moet worden vastgesteld hoe zwaar de beveiliging moet worden uitgevoerd. Enkele veel voorkomende inbraakmethodes en tips om zich ertegen te wapenen:
De deur inbeuken, het slot uitbreken of de slotplaat uit het kader breken. o Vermijd opgezette sloten (die bovenop het deurblad bevestigd zijn). Als dat niet kan, kies dan voor speciaal beveiligde bevestigingen. De slotkast of slotplaat doorboren. o Kies voor stalen slotkasten of beschermplaten. In figuur 16 is een veiligheidsslot en een veiligheidsbeslag afgebeeld.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
24
fig. 16
De grendel of de slotschoot doorzagen. o Er bestaan grendels en schoten met versterkte inzetstukken. Bijkomende beveiligingen van de sponning en het kader helpen de grendel of schoot te beschermen. De druk op opgezette nachtsloten wegnemen (zodat de veergrendel terugspringt). o Kies voor nachtsloten die de grendel automatisch blokkeren als die volledig uitgeschoven is. Het kader wegbuigen, zodat de slotschoot vrijkomt. o Kies voor een sterke kaderconstructie. Haak- of klauwschoten bieden weerstand aan dergelijke aanvallen. Het uitstekende deel van cilindersloten afbreken met een buistang of de slotpennen in de cilinder doorknippen met een tang. o Kies voor veiligheidssloten waarvan alle uitstekende delen extra beschermd zijn met versterkingen die moeilijk te doorboren zijn. Bij vensters worden meestal de scharnieren gebroken, wordt de vleugel uit zijn hengsels gelicht of wordt een gat gemaakt ter hoogte van het handvat, dat ze daarna kunnen bewegen om het venster te openen. o Er bestaan allerhande sluitmiddelen die zijn aangepast aan de verschillende bewegingstypes van de vensters (draai-kipraam, schuifraam, terrasdeuren enz.) en die je aan de bestaande vensters kunt toevoegen. Het zijn cilindersloten of systemen die bijvoorbeeld beletten dat een schuifdeur uit zijn rails loopt of dat vleugels uit hun hengsels worden gelicht.
Beveiligingspremie In 1995 voerde de Staat het systeem van de gemeentepremies in. Dankzij dit initiatief kunnen de inwoners van heel wat gemeenten een deel van de kosten voor de beveiliging van hun woning recupereren.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
25
De volgende werkzaamheden komen in aanmerking voor subsidiëring: - de installatie van veiligheids- of schrikverlichting; - de beveiliging van alle buitendeuren die direct toegang geven tot het gebouw; - de beveiliging van andere gevelopeningen die direct toegang geven tot het gebouw, zoals de beveiliging van kelderopeningen enz. - De premie wordt niet toegekend voor de installatie van elektronische alarmsystemen in privé-woningen. Hoe kan ik die premie verkrijgen? Neem contact op met je gemeentebestuur. Na je aanvraag zal een technopreventief adviseur een afspraak maken voor een bezoek bij je thuis, om gratis advies te verstrekken. Dat advies is verplicht voorafgaand aan het nemen van de maatregelen. De adviseur zal je wijzen op de kwetsbare plaatsen in de woning die het inbraakrisico verhogen. Op een technopreventieve controlelijst streept hij de beveiligingsmaatregelen aan die je in acht moet nemen om in aanmerking te komen voor de premie. 2.1.3 ELEKTRONISCHE BEVEILIGING Wetgeving De wetgeving is alleen van toepassing op volledige systemen en niet op afschriksystemen. Een volledig systeem is een inbraakbeveiliging voorzien van een buitensirene en/of voorzien van een automatische melding naar een meldkamer of naar de politie. Alarmsystemen die alleen voorzien zijn van een binnensirene als afschrikking vallen niet onder de wetgeving. -
-
-
Elke inbraakbeveiliging dient binnen 5 dagen na de installatie schriftelijk aan de korpschef van de gemeentepolitie gemeld te worden. De gebruiker dient alle nuttige personalia van ten minste één contactpersoon, die op zijn beurt aan bepaalde voorwaarden dient te voldoen, op te geven bij de aangifte aan de korpschef van de gemeentepolitie. Elk alarmsysteem moet geïnstalleerd worden door een erkend installateur. Indien de gebruiker het alarmsysteem zelf heeft geïnstalleerd, mag dat pas in werking worden gesteld na voorafgaande keuring door een erkend installateur. Het in werking brengen van een alarmsysteem is afhankelijk van het sluiten van een onderhoudscontract. Een onderhoudsboekje moet voorhanden zijn op de plaats waar het alarmsysteem is geïnstalleerd.
Te duur - ongemak? Elektronische beveiliging wordt soms afgedaan als een uitgave die"te duur" is of "te veel beperkingen" inhoudt. Een dergelijke beveiliging is inderdaad een belangrijke investering, maar in sommige omstandigheden is zij een noodzakelijke aanvulling bij de organisatorische en bouwkundige maatregelen en kan zij een realistischer oplossing zijn dan een uitbreiding van de mechanische beveiliging. Dat bij elektronische beveiliging een zekere gebruiksdiscipline vereist is, is waar en soms zullen we onze gewoonten wat moeten aanpassen. Maar om ze alleen maar op basis hiervan te verwerpen, lijkt ons onredelijk.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
26
Vals alarm? Een andere vaak gehoorde opmerking is dat elektronische systemen geregeld aanleiding geven tot vals alarm en dat daardoor minder gereageerd wordt, wat de efficiëntie van het systeem in het gedrang brengt. Hoe het werkt? Een elektronisch beveiligingssysteem bestaat uit een aantal detectoren, een centrale, een bedieningsinstallatie (klavier), een binnen- en buitensirene en soms een automatische telefoonkiesapparatuur die het signaal doorgeeft aan een gespecialiseerde firma, een politiedienst of een andere opgegeven persoon.
2.2
Soorten detectoren
De detectoren die we meestal gebruiken, kunnen we indelen in twee grote groepen: - perimetrische detectoren; - volumetrische detectoren. Er bestaan heel wat detectoren op de markt en elke detector heeft zijn specifieke toepassing met zijn voor- en nadelen. Wij zullen ons beperken tot de detectoren die in een woonhuis het meest gebruikt worden. 2.2.1 PERIMETRISCHE DETECTOREN Magneetcontacten Een magneetcontact bestaat uit twee delen - de magneet en het contact - waarvan de magneet wordt aangebracht op het bewegende deel (deur, raam, rolluik) en het contact bevestigd is op bijvoorbeeld de deurstijl. Het contact is een reedcontact. Het bestaat uit twee verende metalen (schakel)tongen, die op korte afstand van elkaar zijn ondergebracht in een hermetisch afgesloten omhulling waarin een stikstofatmosfeer heerst. Als een dergelijk geheel in een magnetisch veld wordt gebracht, zullen de schakeltongen naar elkaar toe worden getrokken, waardoor het contact gesloten wordt.
fig. 17 In figuur 17 is het werkingsprincipe van de werking weergegeven. Het magnetisch veld kan afkomstig zijn van zowel een permanente magneet als een elektromagneet. Een dubbelwerkend reedcontact is een speciale uitvoering die nagenoeg sabotagevrij is.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
27
Er zijn verschillende uitvoeringen (ingebouwd, opgebouwd, kleinere modellen voor ramen en zwaardere voor rolluiken) die bijna onverschillig waar toegepast kunnen worden (figuur 18). De detector reageert op het openen van deuren of ramen en niet op schokken, trillingen of glasbraak.
fig. 18
Glasbreukdetectoren - De passieve glasbreukmelder, ook wel contactmicrofoon genoemd, is in staat de frequentie van het geluid van brekend glas, die ligt tussen 50 en 100 kHz, te registreren. Als de ruit breekt waarop een dergelijke microfoon is aangebracht, ontstaat een korte trilling in het frequentiegebied. Die impuls gaat naar een selectieve versterker, die alleen reageert op die glasbreukfrequenties. De microfoon met de daaraan gekoppelde detectieapparatuur is niet gevoelig voor bonzen, slaan en trillen van de ruit, zolang die niet breekt. De detector moet op de meest kwetsbaarste van de ruit zijn aangebracht met een speciale lijm. In figuur 19 is een dergelijke detector afgebeeld.
Fig. 19 - De volumetrische glasbreukdetector is een uitvoering die binnen in de ruimte wordt aangebracht en meerdere glasoppervlakten bewaakt. De detectoren van de nieuwe generatie werken met een dubbel detectieprincipe: bij het stukslaan van glas ontstaat er altijd een akoestisch patroon en een drukverschil. Op die twee principes (een regelbaar drukverschil en een vooraf ingesteld akoestisch patroon) gaat de glasbreukdetector reageren. In figuur 20 is een dergelijke uitvoering afgebeeld.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
28
fig. 20
Actief infrarood Over de werking van actieve infrarode signaleringssystemen bestaan misverstanden, omdat het principe bij velen niet bekend is. Zonlicht bestaat uit een aantal kleuren met aan de ene zijde van het lichtspectrum het ultraviolette en aan de andere kant het infrarode licht. Infrarood licht bezit een grotere golflengte dan het normale voor onze ogen waarneembare licht, zodat we het niet kunnen zien. Bij alarminstallaties wordt gebruikgemaakt van de eigenschap, dat het door een lichtbron uitgestraalde infrarode licht ook in het donker niet is waar te nemen. De eenvoudigste vorm van actieve infrarode signalering is een normale lichtbron, voorzien van een infraroodfilter. Hierdoor wordt alleen het infrarode deel van de lichtbron doorgelaten. Na bundeling door middel van een optisch lenzenstelsel wordt het infrarode licht gericht op een lichtgevoelige cel. Bij onderbreking van de lichtstraal wordt een alarmfunctie ingeschakeld. De enigszins deskundige inbreker weet dat een dergelijke installatie uit te schakelen is door een zaklantaarn te richten op de ontvanger. Het is daarom beter gebruik te maken van een zogenaamde gemoduleerde infrarode lichtbron, een lichtbron waarvan de intensiteit verandert volgens een steeds weerkerend patroon. De ontvanger is alleen gevoelig voor een bepaald patroon, zodat eenvoudig saboteren niet meer mogelijk is. Actief infrarood in meervoudige stralensystemen kan bij buitenbeveiliging heel bruikbaar zijn, zeker als je ook bij hoogteverschillen in het terrein effectief wenst te beveiligen. In figuur 21 is het zendergedeelte van een meervoudig stralensysteem afgebeeld.
fig. 21
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
29
2.2.2 VOLUMETRISCHE DETECTOREN Het nadeel van perimetrische detectoren is het beperkte beveiligingsgebied. Een magneetcontact zal alleen de deur of het raam beveiligen waarop het geplaatst is. De installatiekost om een volledige woning te beveiligen is dan ook vrij groot. Daarom wordt meestal gebruikgemaakt van volumetrische detectoren. Die detectoren beveiligen de ruimte en kunnen een volledige kamer beveiligen als ze goed opgesteld zijn. Er bestaan drie types van volumetrische detectoren: - ultrasonore detectoren; - radardetectoren; - passieve infrarode detectoren (PIR). Ultrasonore detector Met een ultrasonoor systeem is het mogelijk een ruimte driedimensionaal te beveiligen (ruimtelijke beveiliging). Bij ultrasonore bewegingsmelders wordt uitgegaan van een geluidstrilling met een frequentie die boven het voor mensen hoorbare gebied (ca. 20 kHz tot 40 kHz) uitgaat. In de praktijk wordt veelal een frequentie van ca. 36 kHz gekozen. Deze trilling wordt elektromechanisch voortgebracht. De hoeveelheid in trilling gebrachte lucht bepaalt de reikwijdte van de detector in de vrije ruimte (figuur 22).
fig. 22 De door de zender geproduceerde trilling reflecteert tegen objecten in de beveiligde ruimte en de ontvanger (die meestal in dezelfde behuizing staat als de zender) registreert die. Vinden in die ruimte bewegingen plaats naar de ontvanger toe of ervanaf, dan zal de ontvangen frequentie niet meer gelijk zijn aan de uitgezonden frequentie (Doppler-effect) en vindt signalering plaats. Speciale filters en balansschakelingen in de apparatuur zorgen ervoor dat effecten als vliegende insecten, wapperende gordijnen en in beperkte mate tochtverschijnselen geen nadelige invloed hebben op de goede werking van de apparatuur. Wel moet rekening gehouden worden met ultrasonore geluidsbronnen in de omgeving (telefoon, bellen, TLverlichting en dergelijke), die wel invloed hebben op de goede werking. Uiteraard dienen ook huisdieren buiten het beveiligde gebied gehouden te worden. Voordelen De voordelen kunnen aanmerkelijk zijn als een aantal ruimten in een object te bewaken is. Goede apparatuur beschikt over mogelijkheden om ongewenste trillingen en luchtturbulenties 'uit te zeven', zodat er minder nodeloos alarm ontstaat.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
30
Ook kunnen aparte indicatoren aangeven in welke zone het alarm zich heeft voorgedaan of welke detector alarm gegeven heeft. Nadelen De gevoelige zenders en ontvangers kunnen bijvoorbeeld worden beschadigd door in de lucht aanwezige chemicaliën. De gevoeligheid van het systeem kan variëren door: • op lange termijn voorkomende veranderingen in de zender en ontvanger; • verandering van luchtvochtigheid en temperatuur; • verandering van het interieur waarin de detector zich bevindt. Twee tegenover elkaar geplaatste detectoren kunnen elkaar beïnvloeden. Je kunt dus het best maar één detector in een zelfde ruimte plaatsen. Radardetector Net als de ultrasonore detector werkt de radar volgens het principe van het Doppler-effect. Meestal zijn ze allebei in een behuizing ondergebracht. De frequentie van een radardetector ligt vele keren hoger dan die van een ultrasonore detector. De radar zendt een elektromagnetische golf uit met een bepaald vermogen. Daarom moet de radar voldoen aan de eisen die de PTT voor dergelijke apparatuur stelt (frequentie is 10,67 GHz; maximaal zendvermogen 10 mW). De radar bezit een zend- en ontvangstgedeelte. Het ontvangstgedeelte past frequentievergelijking toe, zoals dat ook bij ultrasonore systemen gebeurt. De radarapparaten zijn te gebruiken over een afstand van circa 2 tot 100 meter (figuur 23)
fig. 23 De hoge frequentie is sterk reflecterend en kan nogal doordringend zijn. De radargolven dringen door sommige dunne wanden (houten deuren, gyproc-wanden, ruiten, pvcafvoerbuizen …) heen. Daarom moet bij de plaatsing van radardetectoren heel nauwkeurig het juiste veld of het juiste bereik worden geregeld. Bovendien moet de voeding van de detector bijzonder stabiel zijn, anders kan een verlopende frequentie ontstaan met alle detectie- en storingsproblemen van dien. Door zijn grote gevoeligheid wordt de radardetector als afzonderlijk apparaat niet zoveel gebruikt. Hij vindt zijn toepassing vooral in combinatie met een passieve infrarode detector.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
31
Passieve infrarode detecotor Passieve infrarode (PIR) inbraakdetectoren zijn tot nu toe de enige passieve detectoren die op de beveiligingsmarkt verkrijgbaar zijn. De detector is 'passief' omdat hij alleen maar signalen ontvangt en niet ook signalen uitzendt, zoals ultrasonore en radardetectoren. Bij passieve infrarode detectie is de inbreker de zender en de PIR de ontvanger. Hoewel aan een PIR een alarmcriterium kan worden toegeschreven, gebaseerd op de beweging van een indringer, is een PIR strikt genomen geen bewegingsdetector. PIR detecteert beweging omdat het werkingsgebied in zones is verdeeld. Een object dat in twee of meer zones wordt gedetecteerd, veroorzaakt een alarm. PIR kent twee hoofdvoorwaarden om een alarmconditie te detecteren en allebei zijn ze gebaseerd op 'vergelijkingslogica'. In de eerste plaats wordt de stralingsenergie gedetecteerd, die een persoon afgeeft. In dat geval wordt een alarmsignaal gegeven als de indringer zich van de ene naar de andere detectiezone begeeft. In figuur 24 is een speciale 4D-detector weergegeven met het bijbehorende detectiepatroon. Hierin zie je duidelijk de detectiezones.
fig. 24 Bovendien worden veranderingen gedetecteerd in het infrarode stralingsgebied dat zich in het gezichtsveld bevindt. In beide gevallen detecteert de PIR die veranderingen binnen het werkingsgebied, waarbij temperaturen een rol spelen. Een gezond menselijk lichaam heeft een inwendige temperatuur van circa 37 °C. Ons lichaam straalt een brede band van infrarode energie uit. Zowel voor de omgevingstemperatuur als voor mensen geldt dat er grote verschillen bestaan in uitgestraalde energie en dus in temperatuur. Om nodeloos alarm te voorkomen moeten te verwachten veranderingen in de omgevingstemperatuur geleidelijk plaatsvinden. Net als elke andere detector is ook een PIR te saboteren. Om dat te voorkomen moet elke geïnstalleerde PIR regelmatig getest worden. PIR-detectoren die ook enige zones in het verticale vlak 'bestrijken', geven een bescherming tegen indringers die door de vloer of het dak komen. In figuur 25 is een PIR-detector weergegeven met bijbehorend detectiepatroon dat zowel verticale als horizontale zones bestrijkt.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
32
fig. 25 De beste montagehoogte voor een PIR is 2,00 tot 2,50 m boven de vloer. Een PIR kan het best in een hoek gemonteerd worden. Sommige kleine units zijn tegen het plafond te monteren. Zij moeten naar beneden 'kijken' en bestrijken maar een klein gebied (figuur 26).
fig. 26 PIR's moet je zo projecteren en installeren, dat de indringer zich door het veld van de PIR moet begeven en niet naar de detector toe of ervandaan. Juist het loodrecht kruisen van zones wordt door de PIR gedetecteerd. Voordelen Passieve infrarode detectoren zijn meestal eenvoudig te installeren maar vragen wel enig projecteringsinzicht. Het stroomverbruik is laag (gemiddeld 30 mA). Er is geen limiet voor het aantal toe te passen detectoren in een ruimte.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
33
Recent ontwikkelde detectoren hebben een heel hoge betrouwbaarheid door het gebruik van speciale infraroodsensoren. Hete, koude of wervelende luchtstromingen zullen de detector niet beïnvloeden, hoewel enige voorzorg geen kwaad kan. Er zijn al toestellen op de markt die kleine huisdieren niet detecteren (figuur 27).
fig. 27 Nadelen Aangezien PIR's gevoelig zijn voor veranderingen van infrarode energie in de zones, wordt de werking beter naarmate het verschil in temperatuur tussen beveiligde ruimte en indringer groter wordt. Hierdoor zal de maximale reikwijdte variëren volgens de indringer en verschillen in omgevingstemperatuur of materiaal. In het algemeen is de detectiekans kleiner als de omgevingstemperatuur stijgt. Het is van belang dat de detector wordt geplaatst in een ruimte die kleiner is dan de maximale reikwijdte van de detector. Combinatie- of dualdetectoren Combinatiedetectoren bestaan uit twee detectiesystemen die zich in een behuizing bevinden. Er bestaan combinaties van passieve infrarode met ultrasonore detectie (PIRUS) en passieve infrarode met radardetectie (PIRA). In omgevingen waar ruimtelijke detectoren onnodige signalering kunnen veroorzaken, kunnen combinatie- of dualdetectoren een oplossing zijn. Bij een combinatiedetector moeten beide systemen een beweging waarnemen. Vooral onder storende omgevingsomstandigheden kan met deze detectoren nodeloze alarmering worden voorkomen (figuur 28). Elke detector heeft uiteraard zijn specifieke detectiegebied en moet ook apart worden ingesteld. Sommige combinatiedetectoren beschikken over analyserende elektronica, waarbij na een reactie van de ene detector de andere controleert of er inderdaad sprake is van een beweging in die ruimte.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
34
fig. 28 Sommige detectoren zijn uitgerust met een voorziening die de afdekking en/of het uitvallen van een van beide technieken signaleert. De huidige generatie van combinatiedetectoren is niet meer zo duur.
2.3
Binnen- en buitensirene
Elke installatie is minstens voorzien van één binnensirene die ervoor zorgt dat de inbreker dadelijk hoort dat hij gedetecteerd is en meestal zal hij dan dadelijk vluchten. Een installatie die alleen een binnensirene heeft, is eigenlijk een afschriksysteem en valt, zoals eerder vermeld, niet onder de wetgeving van inbraakinstallaties. Binnensirene Een binnensirene is een hoorn in combinatie met een elektronische schakeling die een heel sterk akoestisch signaal (ongeveer 80 dB op 1 m ) geeft als er een spanning op aangesloten wordt. Ze wordt rechtstreeks aangesloten op de centrale die in geval van een alarmmelding zorgt voor de nodige 12 V DC (figuur 29).
fig. 29
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
35
Buitensirene Een buitensirene is meestal een autonome sirene, d.w.z. dat ze niet werkt op een spanning die geleverd wordt door de centrale, maar dat de nodige energie geleverd wordt door een ingebouwde batterij. Hierdoor is de stroom die constant door de centrale geleverd moet worden, beperkt tot maximaal 20 mA. In normale omstandigheden (geen alarm) zal de centrale voor de 12 V DC spanning zorgen die nodig is om de ingebouwde batterij van de sirene constant op de laden. Als er een alarmmelding komt, zal die voedingsspanning wegvallen, waardoor de buitensirene in werking treedt. De ingebouwde elektronica zorgt ervoor dat de sirene slechts maximaal drie minuten gaat. Dat is wettelijk zo voorgeschreven. De meeste buitensirenes zijn voorzien van een flitslamp die ook na het stilvallen van het akoestisch signaal blijft flitsen (figuur 30).
fig. 30 De flits kan alleen maar uitgeschakeld worden als de centrale uitgeschakeld wordt. De combinatie van een sabotagedetectie tegen openen en verwijderen van de muur met de stevige binnenwand van staal levert een doeltreffende beveiliging op tegen sabotage en vandalisme. Bovendien vormen de tegengesteld gerichte jaloezieën van de binnen- en buitenwand een afdoende bescherming tegen het inschuimen. Pogingen om het systeem buiten werking te stellen door de voeding of de sabotageverbindingen te verbreken, veroorzaken een alarm. De meeste modellen genereren een gemoduleerd geluidssignaal met een geluidssterkte tot 130 dB. De buitensirene treedt dus in werking als: - er een alarmmelding komt van de centrale; - de bedrading naar de sirene wordt doorgeknipt; - bij sabotage de sirene van de muur wordt verwijderd of iemand ze probeert te openen.
Comfortschakelingen
2.4
Brand- en inbraakbeveiliging
36
De centrale met het bedieningspaneel
fig. 31 Dit is het hart van het systeem. De centrale brengt de verschillende signalen van de verschillende componenten van het systeem samen en verwerkt die tot een gewenst resultaat. De huidige centrales zijn opgebouwd rond een krachtige microprocessor, waardoor een eenvoudige en uiterst betrouwbare detectie wordt gegarandeerd. De mogelijkheden van de huidige centrales zijn heel uitgebreid en bieden de mogelijkheid om voor iedere situatie een gepaste oplossing te vinden. De centrale wordt meestal rechtstreeks aangesloten op de netspanning en zij heeft een noodstroomvoorziening die haar een autonome werking geeft van twee of meer dagen. In figuur 31 is een centrale met het bijbehorende codeklavier afgebeeld. Uiteraard zijn de eigenschappen en de mogelijkheden van de verschillede merken van centrales nogal verschillend. We bespreken nu enkele eigenschappen en kenmerken die op een huidige centrales standaard kunnen voorkomen. Zones Een centrale is standaard meestal voorzien van ongeveer acht zones. Dat kan uitgebreid worden met interne en externe uitbreidingsmodules, waardoor 32 en meer zones verkregen worden. In figuur 32 is een externe uitbreidingsmodule afgebeeld.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
37
fig. 32 Acht zones wil zeggen dat acht detectoren rechtstreeks op de centrale aangesloten kunnen worden die een specifieke naam kunnen krijgen (bv. slaapkamer 1, hal) en die een geheugen hebben. Ook krijgen we per zone een individuele sabotagemelding. De bediening Vroeger werd meestal een sleutel gebruikt voor de bediening van een alarmsysteem. Tegenwoordig zijn een of meer codeklavieren voor de bediening van een alarmsysteem de meest gebruikte methode. Door het intoetsen van de persoonlijke code kan de gebruiker het systeem in- of uitschakelen. Het klavier laat ook toe om programmatieaanpassingen uit te voeren. De huidige bedieningsklavieren beschikken allemaal over een LCD-scherm waarop de noodzakelijke informatie staat over het systeem. Door dat scherm is de gebruiksvriendelijkheid enorm toegenomen. Je kunt steeds aflezen welke zone actief is en je kunt het geheugen raadplegen. In figuur 33 is een toetsenbord met LCD afgebeeld.
fig. 33 Het klavier is ook uitgerust met een zoemer, die o.a. bij het wegvallen van de voedingspanning werkt en ook als vooralarm voor vertraagde zones. Het codeklavier wordt aangesloten op de bus (RS485) van de centrale. Die bus zorgt ervoor dat er meerdere (maximaal twee of vier) bedieningspanelen op de centrale kunnen worden aangesloten.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
38
Ook kan een LED-bedieningspaneel of een elektronische sleutel opgenomen worden op plaatsen waar minder informatie nodig is, maar waar wél in- en uitgeschakeld dient te worden Meestal moet er wel minimaal één codeklavier per centrale zijn. Sabotageingang (tamperbeveiliging) Alle onderdelen van het systeem zijn voorzien van een sabotagealarm als bijvoorbeeld een kabel wordt door geknipt of een detector wordt opengebroken of van de muur wordt verwijderd, wordt een sabotagealarm verstuurd naar de centrale. Dat gebeurt door het schakelen van de ingebouwde microschakelaar die zich in alle apparaten bevindt. Die schakelaar is in normale toestand gesloten. Zelfs als het systeem niet op scherp (gewapend of geactiveerd) staat, zal er een alarm worden gegenereerd. We spreken daarom ook van een 24-uurlus. De sabotageingang is een directe ingang en zal ogenblikkelijk een alarmsignaal geven. Directe alarmingang Op zo’n ingang worden alle alarmuitgangen van de detectoren aangesloten. Als de hierop aangesloten detectoren, volumetrische of magneetcontacten, een alarmsignaal geven, dan zal de centrale alleen een alarmsignaal geven als die op scherp staat. Als dit niet het geval is, gebeurt er niets. Er zit geen vertraging op het alarm als de centrale op scherp staat, zal een beweging dadelijk een alarmsignaal veroorzaken. Vertraagde alarmingang Op zo’n ingang worden de detectoren aangesloten die geplaatst zijn in de ruimte waar de codeklavieren staan. Om de klant de mogelijkheid te bieden de woning te verlaten zonder een alarmsignaal te veroorzaken kun je bepaalde detectoren of magneetcontacten vertragen. De alarmpunten treden pas in werking na een bepaalde tijd, bijvoorbeeld 30 seconden. De vertraging werkt ook bij het betreden van de woning. Brandalarm Veel centrales zijn voorzien van een brandalarmzone, waaraan enkele branddetectoren verbonden kunnen worden. Zo kun je het inbraakbeveiligingssysteem ook gebruiken als een beperkt brandalarm. De binnensirene zal in geval van brand een slow-whoop-signaal genereren, waardoor duidelijk wordt dat er brand is uitgebroken. Telefoonkiezer Een hogere veiligheid kan worden verkregen door de centrale uit te voeren met een opsteekbare telefoonkiezer die de alarmmeldingen kan doorgeven naar een meldkamer en/of privé-adres of gsm.
Comfortschakelingen
2.5
Brand- en inbraakbeveiliging
39
Bekabelingsvoorschriften
- Gebruik bij voorkeur de speciale afgeschermde alarmkabel. Die kabel is ook verkrijgbaar in een uitvoering voorzien van twee dikkere draden voor de voeding van de apparaten: bv. 2 x 0,5 mm + 4 x 0,22 mm.
- Bij grotere afstanden (100 m en meer) moeten de diameters aangepast worden. Zorg aan de centrale voor 230 V + aarding. - Voorkom dat leidingen langs de gewone laagspanningsbekabeling liggen (230 V). - De bekabeling van een databus (RS485) dient steeds gescheiden te blijven van de andere bekabeling. Er mogen dus geen andere signalen door dezelfde kabel lopen als die van de databus. De databus van codeklavieren en uitbreidingsmodules kunnen wel aangesloten worden. - De bekabeling wordt bij voorkeur stervormig uitgevoerd. Elke detector wordt rechtstreeks aangesloten aan de centrale of aan een uitbreidingsmodule. Ook de buitensirene en de binnensirene vertrekken vanuit de centrale. - Als het systeem is uitgerust met een telefoonkiezer of als ze op afstand moet worden geprogrammeerd, moet er een telefoonkabel komen van minimaal 2 paar vanuit de centrale naar het eerste mogelijke punt van aansluiting op het telefoonnet. Voor de veiligheid en om niet-bereikbaarheid bij een inbraak te voorkomen moet de aansluiting van het alarmsysteem gebeuren vóór die van alle andere telecommunicatietoestellen.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
40
Kabel databus (RS485)
Voorbeeld van een bekabeling
fig. 34
In figuur 34 is een voorbeeld van een installatie weergegeven. Alle toestellen worden bij voorkeur rechtstreeks aan de centrale aangesloten.
2.6
Voorbeelden van aansluitklemmen en hun aansluiting op de centrale
2.6.1 AANSLUITKLEMMEN VAN EEN CODEKLAVIER In figuur 35 zijn de aansluitklemmen van de databus van een codeklavier afgebeeld. Aan de klemmen op het uiteinde wordt de voedingsspanning aangesloten en in het midden de databus. Het codeklavier is ook voorzien van contacten die opengaan als het klavier van de muur verwijderd wordt of als het geopend wordt. De stand van die contacten wordt via de databus naar de centrale verzonden.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
41
fig. 35 2.6.2 AANSLUITKLEMMEN AUTONOME BUITENSIRENE In figuur 36 is de klemmenstrook van een autonome buitensirene weergegeven. Als de spanning op klem 5 en 6 wegvalt, zal de sirene in werking treden. De ingebouwde batterij, die aangesloten wordt op klem 3 en 4, zal voor de nodige energie zorgen. De tamperbeveiliging is een normaal gesloten contact en beveiligt de sirene tegen openen en tegen het verwijderen van de sirene van de muur.
1, 2: 3, 4: 5, 6:
aansluitklemmen voor de tamperbeveiliging of 24-uurlus aansluitklemmen voor de inwendige batterij aansluitklemmen voor de spanning afkomstig van de centrale
fig. 36 2.6.3 AANSLUITKLEMMEN VAN EEN VOLUMETRISCHE DETECTOR In figuur 37 is een klemmenstrook van een detector weergegeven. Die moet aangesloten op een voeding van 12 V afkomstig van de centrale en is voorzien van een tamperbeveiliging en van een potentiaal vrij normaal gesloten contact dat opengaat als een alarm gedetecteerd wordt. T, T:
aansluitklemmen voor de tamperbeveiliging NC, C: alarmuitgang +, -: aansluiting voedingsspanning B: niet gebruikt fig. 37
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
42
2.6.4 AANSLUITKLEMMEN VAN EEN BINNENSIRENE In figuur 38 is de klemmenstrook van een binnensirene weergeven. Die is voorzien van een tamperbeveiliging en een aansluiting voor 12 V die de sirene in werking brengt.
T,T +, -
tamperbeveiliging aansluiting van de 12 V
fig. 38
2.6.5 AANSLUITKLEMMEN IN DE CENTRALE In figuur 39 is een aansluitklemmenstrook van een centrale weergegeven. De niet-gebruikte zones van een moderne centrale moeten afgesloten worden met weerstanden.
fig. 39
Comfortschakelingen
2.7
Brand- en inbraakbeveiliging
43
Voorbeelden van aansluitschema’s
2.7.1 AANSLUITSCHEMA VAN EEN EENVOUDIGE CENTRALE (NIETPROGRAMMEERBAAR) In figuur 40 is het aansluitschema van een niet-programmeerbare centrale weergegeven. Het aantal zones van die centrales is meestal beperkt en niet te programmeren. De tamperbeveiliging van de verschillende detectoren, sirenes enz. wordt in serie aangesloten en de alarmingangen van de verschillende toestellen worden over de zone-ingangen verdeeld. Deze centrales zijn heel beperkt en worden in nieuwe installaties niet meer gebruikt. De afgebeelde centrale heeft één directe alarmingang en één vertraagde alarmingang. Zone 1 is bv. een vertraagde ingang (die na één minuut een alarmsignaal zal geven) waarop één detector is aangesloten, zone 2 is een directe ingang (die dadelijk een alarmsignaal zal geven als iemand gedetecteerd wordt) met twee detectoren.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
44
fig. 40
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
45
2.7.2 AANSLUITSCHEMA VAN EEN MODERNE, DIGITALE, PROGRAMMEERBARE CENTRALE Een moderne alarmcentrale heeft heel wat meer mogelijkheden. Zo beschikt een centrale standaard over 8 zones. Elke zone is vrij programmeerbaar, d.w.z. dat ze zowel direct als vertraagd kan werken. Meestal wordt ook elke zone benoemd naar de plaats waar de aangesloten detector zich bevindt. Op elke zone wordt ook maar één detector aangesloten. De aansluiting van de verschillende zones is totaal anders dan bij een traditionele centrale. Elke zone-ingang kan vier toestanden herkennen: 1. De normale waarde van de weerstand aan de ingang van een zone is 4,7 k Ω, d.w.z. als hij geen inbraakalarm of sabotage detecteert. Elke zone die niet gebruikt wordt, moet dus afgesloten worden met een weerstand van 4,7 k Ω. 2. Als de waarde van de weerstand aan de ingang van een zone ongeveer verdubbelt ( 9,4 k Ω ), dan zal de centrale dat beschouwen als een inbraak. Wanneer de centrale geactiveerd is, zal zij inbraakalarm geven. 3. Wanneer de waarde van de weerstand aan de ingang echter heel klein (sluiting, of R = O Ω) of heel groot (onderbreking of R = ∞) wordt, dan zal de centrale dat beschouwen als een sabotage van de kring en dat ook zo melden op het codeklavier. De centrale zal nu een sabotagealarm geven, ook al is de centrale niet geactiveerd. In figuur 41a is het aansluitschema afgebeeld. De alarmcontacten van de detector worden in serie aangesloten met een combinatie van weerstanden en op de centrale aangesloten met slechts twee draden. Als beide contacten gesloten zijn, is de totale weerstand van de lus 4,7 k Ω en is alles in orde. Gaat het tampercontact open, dan wordt de weerstand heel groot en krijgen we een sabotagealarm. Gaat het alarmcontact open, dan wordt de weerstand 9,4 k Ω en krijgen we een inbraakalarm. Bij een sluiting tussen de twee alarmdraden van de sensor krijgen we ook een sabotagealarm. Ook bij een enkelvoudig magneetcontact kan er zo een onderscheid gemaakt worden tussen een sabotagealarm en een inbraakalarm. Een inbraakalarm wordt natuurlijk alleen gegeven als de installatie geactiveerd is, terwijl een sabotagealarm altijd functioneert. Op de ingangsklemmen T, T kunnen de tampercontacten van de centrale of andere toestellen (binnensirene, extra voeding enz.) aangesloten worden.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
46
fig. 41a
Comfortschakelingen
R = 4,7 kΩ
geen alarm
Brand- en inbraakbeveiliging
R=
∞
sabotagealarm
47
R = 9,4 kΩ
inbraakalarm Fig. 41b
In figuur 41b zijn de verschillende toestanden van de contacten van de detectoren getekend met de waarde van hun totale weerstand voor de ingang van de centrale.
2.8
Belangrijke wenken bij inbraakbeveiliging
2.8.1 PLAATSING VAN DETECTOREN 1. 2.
3.
4. 5. 6. 7.
Richt de detectoren steeds naar binnen en niet naar de ramen. Monteer een detector altijd op een solide bewegingsvrije wand. Een kleine beweging aan de detector geeft een grote beweging aan het uiteinde van de detectiestralen en kan ongewenst alarm veroorzaken. Plaats detectoren steeds zoveel mogelijk haaks ten opzichte van de mogelijke inbraaktoegangen. Een detector werkt beter als iemand dwars door de detectiestralen loopt dan als iemand recht naar de detector loopt. Als het budget het toelaat, gebruik dan zoveel mogelijk combinatiedetectoren of dualdetectoren (passief infrarood en radar) om het risico op ongewenst alarm te beperken. Gebruik zeker dualdetectoren in situaties waar tocht (slecht sluitende deuren, ramen, poorten enz.) aanwezig is. Monteer een detector nooit boven of dicht bij een verwarmingsradiator, een airco of warmeluchtblazer. Als het niet anders kan, gebruik dan zeker dualdetectoren. De normale montagehoogte van detectoren is 2 m tot 2,5 m. Zo verkrijg je een optimale werking.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
48
2.8.2 MAGNEETCONTACTEN 1.
2.
3. 4.
Inbouwmagneetcontacten zijn esthetisch, maar de plaatsing is omslachtig. De ideale opening tussen contact en magneet bedraagt ongeveer 1 mm. Grotere afstanden kunnen ongewenst alarm veroorzaken. Controleer met een multimeter de goede werking van het contact. Deur of raam moeten minstens enkele millimeters opengaan voor detectie. Een te gevoelig gemonteerd contact betekent een risico op ongewenst alarm. Opbouwmagneetcontacten genieten de voorkeur, omdat ze eenvoudiger te plaatsen zijn. Ook hier bedraagt de ideale opening tussen contact en magneet ongeveer 1 mm. Voor poorten, metalen deuren en slecht sluitende deuren kunnen we het best speciale poortcontacten gebruiken vanwege de robuustere uitvoering en de grotere toegelaten afstand van 3 à 5 mm tussen contact en magneet.
2.8.3 CODEKLAVIER 1. 2. 3.
Monteer een codeklavier aan elke veelgebruikte in- en uitgang (voordeur, garage …). Monteer een codeklavier steeds op de goede gemiddelde ooghoogte van de gebruikers (minimaal 1,4 m). Geef elke gebruiker in de mate van het mogelijke een eigen code. Hierdoor wordt in het geheugen opgeslagen wie in- en uitschakelde. De toetsen zullen ook minder snel verslijten.
2.8.4 BINNENSIRENE Plaats die op een centrale plaats in de woning, zodat ze overal goed hoorbaar is, vooral vanuit de slaapkamers. 2.8.5 AUTONOME BUITENSIRENE 1. 2.
Plaats die goed zichtbaar tegen de gevel en voldoende hoog, zodat ze niet bereikbaar is voor vandalen en saboteurs. Bij montage op een ongelijke gevel kunnen we de sabotageschakelaar het best aan de achterkant op een volle steen plaatsen en zeker niet op een voegrand of dergelijke. Hierdoor en door een stevige montage kan ongewenst alarm voorkomen worden.
2.8.6 CENTRALE 1. 2. 3. 4.
De ruimte waar de centrale wordt geplaatst, moet direct of indirect beveiligd zijn. Plaats de centrale op een aangename werkhoogte en zorg steeds voor een goede bereikbaarheid. Plaats een centrale niet in een hoek, maar zorg dat ze van elke kant goed bereikbaar is voor het inbrengen van de nodige kabels. Wees voorzichtig met het plaatsen van de noodbatterij. Zorg ervoor dat de aansluitklemmen niet in aanraking kunnen komen met metaal (ook bij vervoer). Dat kan kortsluiting en brand tot gevolg hebben.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
In figuur 42 is een voorbeeld van een inbraakdetectie voor een woning met verdieping weergegeven. Op het bouwplan zijn de verschillende toestellen aangebracht.
49
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
50
fig. 42
Comfortschakelingen
2.9
Brand- en inbraakbeveiliging
51
Draadloze inbraakdetectiesystemen
De meeste draadloze systemen die er op de markt zijn hebben geen goedkeuring en mogen dus als alarmsysteem niet gebruikt worden. Dit wil zeggen dat er geen buitensirene en telefoonkiezer op aangesloten mogen worden, om zodoende de interventie van ordediensten te voorkomen. Zij kunnen wel gebruikt worden als afschriksysteem. In figuur 43 is een draadloos alarmsysteem weergegeven waarbij de communicatie tussen de toestellen gebeurt op een radiofrequentie van 868 MHz. De programmatie gebeurt op de centrale, bediening gebeurt op de centrale of via een klein handzendertje.
Fig. 43 Toch bestaan er reeds draadloze alarmsystemen die wel goed gekeurd zijn. Deze zijn echter veel duurder dan wanneer men werkt met een vaste bekabeling. Bij deze systemen wordt er constant gecontroleerd of de communicatie tussen de centrale en de verschillende toestellen nog goed is. Ook de toestand van de batterijen wordt voortdurend gecontroleerd. Storingen worden dan ook dadelijk gemeld.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
52
A.C.O. 7. Welke van de volgende uitspraken is niet correct? a. Organisatorische maatregelen zijn overbodig als je een elektronische beveiliging plaatst. b. Organisatorische maatregelen kosten meestal weinig. c. Ramen en deuren zijn best goed zichtbaar voor iedereen. d. Maak een inventaris van je waardevolle voorwerpen, noteer serienummers, maak foto’s, enz.
8. Welke van de volgende beveiligingskosten komen niet in aanmerking voor een beveiligingspremie? a. b. c. d.
Beveiliging van de buitendeuren. Installatie van een schrikverlichting. Elektronische beveiliging. Beveiliging van ramen door plaatsing van speciale sloten.
9. Wanneer is op een elektronische inbraakbeveiliging de wetgeving van toepassing? a. b. c. d.
Bij elk elektronisch beveiligingssysteem. Alleen wanneer er een sirene geplaatst wordt. Bij draadloze systemen. Wanneer er een autonome buitensirene geplaatst wordt.
10. Welk detectiesysteem is het meest geschikt voor gebruik in een residentiële woning? a. b. c. d.
Magneetcontact Radardetector Passief infrarooddetector Actief infrarooddetector
11. Welke van de volgende eigenschappen van detectoren is van toepassing voor een passief infrarooddetector? a. b. c. d.
Zend een infrarode straal uit die door de detector moet ontvangen worden. De detector ontvangt de warmtestraling uitgezonden door het voorwerp. Is gevoelig voor geluidsbronnen zoals bellen, telefoon, TL – verlichting enz. Kan bewegende voorwerpen detecteren door dunne wanden heen.
Comfortschakelingen
Brand- en inbraakbeveiliging
12. Welke van de volgende eigenschappen is niet van toepassing voor een autonome buitensirene? a. Is opgesteld in een slagvaste waterdichte behuizing. b. Treedt in werking wanneer er een spanning vanuit de centrale wordt gegeven. c. Is voorzien van een batterij. d. Treedt in werking wanneer de spanning wegvalt vanuit de centrale.
13. Wat verstaat men onder tamperbeveiliging? a. Zal, als de centrale op scherp staat, een alarm geven wanneer er een poging tot sabotage is. b. Is de aansluiting die een signaal geeft wanneer er een alarm gedetecteerd wordt. c. Is de beveiliging tegen overbelasting van de centrale. d. Zal altijd een alarm geven wanneer er een poging tot sabotage is.
14. Welk plaatsingsvoorschrift is niet van toepassing bij een passief infrarood detector? a. b. c. d. e.
Je moet minstens één codeklavier plaatsen dat bij de centrale behoort. Richt de detector niet naar de ramen. Monteer deze detector niet boven een radiator. Plaats nooit meerdere detectoren in een zelfde kleine ruimte. Plaats de detector steeds op een vaste ondergrond.
15. Welke van de volgende uitspraken is niet correct bij gebruik van een programmeerbare digitale centrale? a. Een detector wordt slechts aangesloten met vier draden in plaats van zes draden bij een analoge centrale. b. Je kan geen traditionele detectoren gebruiken. c. Aan een ingang wordt slechts één detector aangesloten. d. Een niet gebruikte ingang moet afgesloten worden met een weerstand.
53
Comfortschakelingen
3 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Brand- en inbraakbeveiliging
OPLOSSINGEN ACO’S b. b. c. b. d. d. a. c. d. c. b. b d d. b.
54