Nadere Effectenanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
CONCEPT
M. Mannaart, E.R. Plantaz, R.J.M. Kleijberg, R.H. Jongbloed & M.J. Baptist 28 juni 2010
Opdrachtgever: Rijkswaterstaat Noordzee/Noord-Nederland/Waterdienst en Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Samenvatting Aanleiding en achtergrond Nabij het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone bestaat noodzaak tot zandwinning om de nabijgelegen kust te kunnen beschermen. Deze bescherming vindt plaats door middel van het toepassen van zandsuppleties. Het proces van zandwinning dat hiervoor noodzakelijk is, bestaat uit drie hoofdonderdelen: zandwinning, zandtransport en zandsuppleties (op de vooroever of op het strand). De hiermee gepaard gaande activiteiten kunnen een negatieve invloed op instandhoudingdoelen van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone hebben. Ten behoeve van het opstellen van de Natura 2000 beheerplannen voor de Noordzeekustzone en de Waddenzee is een Nadere Effectanalyse (NEA) uitgevoerd. In deze NEA worden de effecten van het bestaande gebruik in en rond beide Natura 2000-gebieden beschreven. Het voorliggende rapport vormt een deeluitwerking van het NEAonderzoek, naar de effecten van zandsuppletie (inclusief –transport en -winning) op het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. De mogelijke effecten van zandwinning, -transport en -suppletie in de beheerplanperiode (2012-2018) op de doelrealisatie van de Noordzeekustzone zijn in beeld gebracht op basis van een kwalitatieve analyse. Tevens is een kader gemaakt voor de beoordeling van deze activiteiten. Conclusies In het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone komt een aantal middels Natura 2000 aangewezen, beschermde habitattypen en beschermde soorten voor, waarvoor instandhoudingdoelen zijn geformuleerd, waarvan onduidelijk is of deze gehaald worden, of die extra kwetsbaar zijn. De volgende effecten worden verwacht per habitat en soort. H1110 B Permanent overstroomde zandbanken, subtype B Significante effecten op het habitattype zijn mogelijk door zandtransportactiviteiten (het graven van geleidegeulen) en zandsuppleties (bedekking van het habitat door zand). Deze effecten zijn lokaal en tijdelijk van aard. Tijdens activiteiten dienen met name levende schelpdierbanken te worden ontzien. Aantasting hiervan tast de kwaliteit van dit habitattype aan. H1330 Schorren en zilte graslanden Door zandwinning en –transport zullen geen negatieve effecten op dit habitattype ontstaan. Door de meeste suppleties gebeurt dit eveneens niet, mits er voldoende afstand tussen de suppletielocatie en het habitattype wordt bewaard. H2190 Vochtige duinvalleien Omdat de meeste duinvalleien, meer landinwaarts, buiten de Noordzeekustzone liggen, worden hier geen significante effecten op verwacht binnen de Noordzeekustzone. Externe effecten op duinvalleien buiten de zone zijn wel mogelijk. H1351 Grijze zeehond en H1365 Gewone zeehond Op een aantal locaties komen ligplaatsen van deze soorten voor, waar verstoring op kan treden. Omdat er een positieve trend in populatieontwikkeling is wordt niet verwacht dat effecten significant zullen zijn. Het vermijden van verstoring tijdens kwetsbare perioden is echter wel noodzakelijk. A001 Roodkeelduiker en A002 Parelduiker Deze soorten zijn gevoelig voor verstoring tijdens het winterhalfjaar en deze komen dan in het hele gebied voor. Op een aantal locaties zijn dan grotere concentraties aanwezig. Significante effecten worden echter niet verwacht door de verspreiding van de dieren over een groot oppervlak. A062 Toppereend Toppereend houdt zich vooral aan de Waddenzijde op en alleen tijdens bepaalde winters komt de soort in grotere aantallen voor in de Noordzeekustzone. Het vermijden van belangrijke locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt, evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Significante effecten worden niet verwacht. A063 Eidereend Deze soort komt door het hele gebied voor tijdens de winterperiode. Verstoring van grotere groepen op zee is mogelijk. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt, evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Significante effecten worden voor deze soort echter niet verwacht.
A065 Zwarte zee-eend De Zwarte zee-eend komt door het hele gebied voor tijdens de winterperiode, maar concentraties komen voor op enkele locaties. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Significante effecten worden echter niet verwacht. A130 Scholekster Zandwinning en –suppleties zijn van kleine invloed op de Scholekster, maar vanwege de grote aantallen en de spreiding van activiteiten worden significante effecten niet verwacht. A132 Kluut De dieren kunnen op een aantal locaties nabij suppletielocaties rusten en/of broeden. Daar zijn effecten mogelijk. Indien deze tijdens het broedseizoen worden gemeden, worden significante effecten niet verwacht. A137 Bontbekplevier (broedend) en A138 Strandplevier (broedend) Deze soorten zijn gevoelig voor verstoring en extra kwetsbaar tijdens de broedperiode. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kunnen negatieve effecten voorkomen. Significante effecten worden niet verwacht. A143 Kanoet Zandsuppleties zijn alleen van invloed, wanneer die in de trekperioden worden uitgevoerd. Verspreiding van suppletie-activiteiten in ruimte en tijd zal een positief effect hebben en significante effecten worden niet verwacht. . A144 Drieteenstrandloper Grootschalige suppletieactiviteiten op preferente locaties kunnen negatieve effecten tot gevolg hebben, met name door verstoring en het aantasten van prooidierpopulaties. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kan dit voorkomen. A177 Dwergmeeuw Significante effecten op deze soort worden niet verwacht, het vermijden van grote groepen wordt aanbevolen. A195 Dwergstern Significante effecten op deze soort worden niet verwacht, indien broedkolonies worden vermeden.
Aanbevelingen Het habitattype H1110B (Permanent overstroomde zandbanken, subtype B) dient tijdens zandwinning-, zandtransport- en -suppletieactiviteiten zoveel mogelijk te worden ontzien. Hierbij dienen vooral levende schelpdierbanken te worden gespaard. Deze schelpdierbanken vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van het habitattype en zijn als voedselbron van groot belang voor o.a. Topper-, Eider- en Zwarte zee-eend. De negatieve effecten van zandwinning-, transport- en -suppletie in de Noordzeekustzone kunnen worden tegengegaan, door het aanhouden van afstanden tussen locaties waar de activiteiten worden uitgevoerd en locaties waar zich grote concentraties c.q. broedlocaties van vogels en rust- en voortplantingslocaties van zeehonden zich bevinden. Hiernaast is het in sommige gevallen ook noodzakelijk om fasering en zonering van activiteiten toe te passen om negatieve effecten te vermijden. Er dient eveneens naar te worden gestreefd om te suppleren met sediment dat qua aard en samenstelling zoveel mogelijk aansluit bij het sediment van vooroever, strand en achterliggende duinen. In aanvulling op het hiervoor gestelde, dient bij zandwinning-, -transport en -suppletieactiviteiten tevens rekening te worden gehouden met de volgende uitgangspunten: 1. Raamafspraken zoals die voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en natuurbeschermingsorganisaties; 2. De meest actuele standaard voor mitigerende maatregelen, mede op basis van monitoring van vogels en zeebodem, met inachtneming van lokale (biotische en abiotische) randvoorwaarden en condities> Specifiek: o Suppleren tegen buitenste brekerbanken o Schelpdiervoorkomens ontzien o Suppleren buiten winterpiek aanwezigheid zee-eenden en/of cocentraties zee-eenden mijden (omheen varen).
Inhoudsopgave Samenvatting Inhoudsopgave 1. Inleiding.............................................................................................................................................. 1 1.1 Aanleiding en doelstelling............................................................................................................. 1 1.2 Leeswijzer ..................................................................................................................................... 1 2. Zandwinning- en suppletieactiviteiten............................................................................................. 2 2.1. Locaties voor zandwinning en -suppleties in de Noordzeekustzone ............................................ 2 2.2 Zandwinning.................................................................................................................................. 3 2.2.1 Methodiek............................................................................................................................... 3 2.2.2 Winningsduur en -oppervlakte ............................................................................................... 3 2.3 Zandtransport................................................................................................................................. 4 2.4 Zandsuppletie ................................................................................................................................ 4 2.4.1 Methodiek............................................................................................................................... 4 2.4.1.1 Soorten methodieken ....................................................................................................... 4 2.4.1.2 Keuze strand- versus vooroeversuppletie ........................................................................ 4 2.4.2 Suppletieperiode en -duur....................................................................................................... 4 3. Aanwezige natuurwaarden in de Noordzeekustzone ..................................................................... 6 3.1 Locatie en begrenzing Natura 2000-gebied................................................................................... 6 3.2 Beschermde Habitats ..................................................................................................................... 6 3.3 Beschermde soorten....................................................................................................................... 7 3.4 Voor verdere toetsing relevante habitats en soorten...................................................................... 8 3.4.1 Toelichting relevante habitats................................................................................................. 9 4. Verwachte effecten van activiteiten op natuurwaarden............................................................... 18 4.1 Effecten algemeen ....................................................................................................................... 18 4.1.1 Inleiding................................................................................................................................ 18 4.1.2 Zandwinning......................................................................................................................... 18 4.1.2.1 Algemeen....................................................................................................................... 18 4.1.2.2 Noordzeekustzone ......................................................................................................... 19 4.1.2.3 Overzicht invloed van zandwinning en maatregelen per locatie ................................... 23 4.1.3 Zandtransport........................................................................................................................ 26 4.1.3.1 Algemeen....................................................................................................................... 26 4.1.3.2 Noordzeekustzone ......................................................................................................... 26 4.1.3.3 Overzicht invloed van zandtransport en maatregelen per locatie .................................. 27 4.1.4 Zandsuppletie ....................................................................................................................... 30 4.1.4.1 Algemeen....................................................................................................................... 30 4.1.4.2 Noordzeekustzone ......................................................................................................... 30 5. Overzicht invloed van zandsuppleties en maatregelen per locatie .................................... 33 4.1.5 Samenvatting effecten .......................................................................................................... 36 4.2 Effecten van het huidige programma op Natura 2000-doelen..................................................... 39 4.2.1 Activiteiten en hun effecten op habitats en soorten per locatie ............................................ 39 4.3 Mitigatie- en compensatiemogelijkheden.................................................................................... 45 5.1 Conclusies ................................................................................................................................... 46 5.2 Aanbevelingen............................................................................................................................. 49 5.2.1 Aanbevelingen algemeen...................................................................................................... 49 5.2.2 Aanbevelingen per Natura 2000-doelstelling per locatie ..................................................... 50 5.2.3 Aanbevelingen voor onderzoek ............................................................................................ 51 6. Bronvermeldingen ........................................................................................................................... 52
Bijlagen Bijlage I. Bijlage II.
Overzichtskaart van zandwinninglocaties in de Noordzeekustzone Voortoetsresultaten ter bepaling of natuurdoelen voor Natura 2000 habitats en – soorten in de Noordzeekustzone worden gehaald Bijlage III.a Kader met maatregelen ter voorkoming van effecten op beschermde habitats en soorten, per habitat en soort Bijlage III.b Maatregelen ter voorkoming van effecten op beschermde habitats en soorten in Natura 2000-gebied Noordzeekustzone, door activiteiten voor zandwinning-, -transport en Zandsuppleties, per locatie Bijlage IV. Verspreidingsgegevens van Natura-2000-soorten in de Noordzeekustzone
1. Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling Ten behoeve van het opstellen van de Natura 2000 beheerplannen voor de Noordzeekustzone en de Waddenzee is een Nadere Effectanalyse (NEA) uitgevoerd. In deze NEA worden de effecten van het bestaande gebruik in en rond beide Natura 2000-gebieden beschreven. Het voorliggende rapport vormt een deeluitwerking van het NEA-onderzoek, naar de effecten van zandsuppletie (inclusief -transport en -winning) op het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. In dit rapport zijn de mogelijke effecten van zandwinning, -transport en -suppletie in de beheerplanperiode (2012-2018) op de doelrealisatie van de Noordzeekustzone in beeld gebracht, op basis van een kwalitatieve analyse. Omdat het suppletieprogramma voor deze periode nog niet bekend is, is vooral gekeken naar risico’s voor het optreden van effecten die instandhoudingdoelen negatief kunnen beïnvloeden in verschillende deelgebieden binnen de Noordzeekustzone. Op basis van het verkregen inzicht in effectmechanismen, effectrisico’s en mitigatiemogelijkheden is een toetsingskader gecreëerd, waarmee bepaald kan worden onder welke condities activiteiten plaats kunnen vinden met behoud van doelrealisatie. Parallel aan dit onderzoek is door IMARES onderzocht welke effecten in de Noordzeekustzone op kunnen treden als gevolg van bodemberoerende visserij. Op basis van beide effectenonderzoeken is uitgewerkt waar risico’s bestaan voor cumulatieve significante gevolgen voor specifieke instandhoudingsdoelen binnen de Noordzeekustzone. Dit is uitgewerkt in een aparte cumulatienotitie. De resultaten van dit onderzoek worden gebruikt in het Heijkoop-proces, als onderlegger voor een ontwerp-maatregelenpakket waarmee doelrealisatie in de Noordzeekustzone gewaarborgd kan worden. Daarnaast verschaft het rapport inzicht in de effectmechanismen van zandwinning- en zandsuppletie in de Noordzeekustzone, op basis waarvan op korte termijn een passende beoordeling voor het suppletieprogramma 2010-2012 opgesteld wordt. Daartoe bestaat ook behoefte aan een beoordeling van de effecten op duinhabitats in aangrenzende duingebieden en op de Waddenzee (externe werking). Deze effecten zijn, vanwege de urgentie om inzichtelijke informatie te leveren voor het Heijkoop-proces, in deze fase echter nog niet meegenomen. Dit rapport is opgesteld door ARCADIS en IMARES in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst en het Ministerie van LNV. De opdracht is in de regio begeleid door RWS Noord Nederland, RWS Noordzee, RWS Waterdienst, LNV-Noord en de provincies Noord-Holland, Fryslân en Groningen.
1.2 Leeswijzer Voorliggend document is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 behandelt de locaties van en activiteiten die gepaard gaan met zandwinning en suppletie. Vervolgens behandelt hoofdstuk 3 de aanwezige natuurwaarden van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone, waarna hoofdstuk 4 de effecten van de activiteiten op deze natuurwaarden beschrijft. Dit wordt gevolgd door de conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 5), de bronvermeldingen en de bijlagen.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
1
2. Zandwinning- en suppletieactiviteiten 2.1. Locaties voor zandwinning en -suppleties in de Noordzeekustzone Nabij Natura 2000-gebied Noordzeekustzone liggen zandwinlocaties ter hoogte van Den Helder, Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland. Deze liggen zeewaarts van de doorgetrokken -20 NAP lijn en binnen de 12 mijlszone (Van Duin, 2007). Een opsomming van de locaties is vermeld in tabel 1 en een overzicht wordt weergegeven in bijlage I. Tabel 1. Geprognosticeerde zandwinlocaties binnen de 12-mijlszone binnen de Noordzeekustzone. De locaties zijn gerangschikt van zuid naar noord. (afgeleid van de kaart “Overzicht wingebieden”, Van Duin, 2007). Locaties ter hoogte van vastelandkust Locaties ter hoogte van de Waddeneilanden Noord Noord-Holland
Texel
Ameland:
Noord-Holland Zuid, deel a
Texel, deel b
Ameland, deel a
Noord-Holland Zuid, zee
Texel, deel a
Ameland, deel b
Noord-Holland Zuid, zeewering zee
Texel, deel zee
Ameland, zee
Noord-Holland Zuid, zeewering Noord-Holland Noord, deel e
Vlieland:
Noord-Holland Noord, deel a
Vlieland
Noord-Holland Noord, deel b
Vlieland, zee
Noord-Holland Noord, deel c Noord-Holland Noord, zee
Terschelling:
Noord-Holland Noord, deel c
Terschelling
Noord-Holland Noord, deel d
Terschelling, zee
Locaties waar zandbehoefte is en suppletie noodzakelijk is, betreffen de kustlijn van Petten tot Den Helder en de Noordzeezijde van: Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland (dit wordt in bijlage I weergegeven met een rode lijn). Schiermonnikoog ontbreekt in deze bijlage, maar wordt wel nader meegenomen in deze analyse. Voor verdere analyse worden deze locaties geclusterd per kustvak: 1. Bergen – Camperduin 2. Camperduin – Callantsoog 3. Callantsoog – Den Helder 4. Texel Zuid en razende Bol 5. Texel West 6. Vlieland 7. Terschelling 8. Ameland West 9. Ameland Midden
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
2
2.2 Zandwinning 2.2.1 Methodiek Het winningproces van sediment op en in waterbodems bestaat globaal uit vier stadia: 1. Vrijmaken van het te winnen sediment. 2. Ophalen van het sediment. 3. (Horizontaal) transport. 4. Plaatsen van het sediment op de doellocatie (Bray, 2009). In alle wingebieden langs de Nederlandse kust wordt uitgegaan van dezelfde winmethode van het suppletiezand, met behulp van een sleephopperzuiger. Zeecondities zijn niet geschikt voor andere wintechnieken zoals stationair materieel (bijv. onderwinning). Verder zijn veel wingebieden op 10 tot 25 km uit de kust gelegen in een gebied met veel scheepvaart. Sleephopperzuigers zijn zelfvarend en wendbaar, wat belangrijk is in een gebied met scheepvaart. Een sleephopperzuiger is een zelfvarend baggerwerktuig en zuigt al varend zand op van de bodem. De sleephopperzuiger is voorzien van één of meer laterale zuigbuizen, één of meer pompinstallaties en een eigen laadruim (de zogenaamde beun of hopper). Aan het eind van iedere zuigbuis is een sleepkop bevestigd die dient om het op te zuigen materiaal los te maken en voor de zuigmond te brengen. De sleepkop is meestal voorzien van messen en/of waterjets en tanden. De sleephopperzuiger baggert al varend met een snelheid van 4 à 7 km/u (2 à 4 knopen). Het baggermengsel wordt het laadruim ingeperst, waar het zand vervolgens de gelegenheid krijgt om te bezinken. De fijne fractie die niet bezinkt (fijn zand en slib) vloeit samen met het water terug in zee. Dit wordt het overvloeiverlies genoemd. Naar mate het laadruim voller wordt zal het overvloeiverlies toenemen. Via overvloei stroomt sediment terug in zee en dit veroorzaakt vertroebeling in de waterkolom. De overvloei bestaat overwegend uit fijne delen (<63•m) welke niet direct bezinken en langer in het water blijven zweven. Zij kunnen zich over een groter gebied verspreiden, afhankelijk van de heersende golven en stroming. Als het laadruim vol is, wordt gestopt met het zuigen en wordt(en) de sleepkop(pen) van de zeebodem opgehaald. De sleephopperzuiger vaart vervolgens naar de suppletielocatie langs de kust om het zand te lossen (Van Duin, 2007). Er wordt uitgegaan van de inzet van één of meerdere sleephopperzuigers per wingebied. De meest voorkomende sleephopperzuigers die zullen worden ingezet hebben een beunvolume die varieert tussen 2.000 en 15.000 m3. De gemiddelde sleephopperzuiger heeft ongeveer 1 tot 1,5 uur nodig om het laadruim te vullen, bij de grote sleephopperzuigers is dat langer. Het meest voorkomende overvloeisysteem is een systeem met verstelbare overvloeikokers, waarbij de hoogte van de overvloei in de loop van het laadproces wordt aangepast. Er wordt uitgegaan van een ondiepe winning (< 2 m van de zeebodem), als alternatief wordt ook een diepe winning (> 2 m van de zeebodem) onderzocht.. De wintechniek bij diepe en ondiepe winningen is gelijk. De laagdikte die een sleephopper per werkgang kan ontgraven is onder andere afhankelijk van de eigenschappen van het zand, type sleepkoppen en vaarsnelheid. Deze laagdikte kan variëren van enkele cm, tot circa 0,5 m. In de praktijk wordt meestal eerst een deel van de winkavel op diepte gebracht, waarna een volgend deel van de winkavel wordt ontgrond. Het voornemen gaat hier ook vanuit (Van Duin, 2007). 2.2.2 Winningsduur en -oppervlakte Voor het inschatten van de effecten wordt er van uitgegaan dat per wingebied één of meerdere sleephopperzuigers worden ingezet en dat in alle seizoenen (24 uur per dag) wordt gewonnen, mits de weersomstandigheden dat toelaten. Bij strandsuppleties wordt in beginsel niet gewonnen (en gesuppleerd) in de maanden juli en augustus in verband met recreatie. Om een indicatie van de duur van de zandwinning te verkrijgen zijn voor alle wingebieden uit de MER Winning Suppletiezand (Van Duin, 2007) in 2008 en 2009, jaren met het hoogste aantal benodigde baggerdagen, beschouwd. Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
3
Volgens deze bron bedraagt in het kustgebied bij de kop van Noord-Holland en langs de Waddeneilanden de verstoringduur door zandwinning bijna nooit langer dan ca 3 maanden. Een stelregel hierbij is 30 baggerdagen per miljoen m3 gewonnen zand (Van Duin, 2007).
2.3 Zandtransport Het transport van het sediment van win- naar doellocatie kan op verschillende manieren worden uitgevoerd, per: hopperzuiger, transportschip, pijpleiding, transportband, wegtransport voor moeilijk bereikbare locaties (in combinatie met een andere transportwijze) en gecombineerde transportmethoden (Bray, 2009). Langs de Nederlandse kust wordt sediment vooral per hopperzuiger en soms uitsluitend per pijpleiding getransporteerd.
2.4 Zandsuppletie 2.4.1 Methodiek 2.4.1.1 Soorten methodieken In de Noordzeekustzone worden twee soorten suppleties uitgevoerd: vooroeversuppleties en strandsuppleties.In voorkomende gevallen (bijvoorbeeld bij Den Helder), worden geulwandsuppleties uitgevoerd. Vanwege het kleinschalige karakter zijn deze in dit rapport niet verder beschouwd. In de praktijk werkt suppletie als volgt: een sleephopperzuiger die zand heeft gewonnen kan zijn laadruim op drie verschillende manieren legen: dumpen of klappen, walpersen en rainbowen. Bij dumpen/klappen (onderwatersuppletie) opent de sleephopperzuiger de deuren in de bodem van het schip waardoor de lading uit het schip valt. Bij walpersen wordt de lading weer vloeibaar gemaakt en via een drijvende leiding weggepompt. Walpersen wordt veelal toegepast bij strandsuppleties. Rainbowen is hetzelfde als walpersen, met als verschil dat de lading niet door een leiding getransporteerd wordt maar direct vanuit het schip op de juiste locatie onder de kust wordt gespoten. Ook combinaties van rainbowen/walpersen en klappen zijn mogelijk.(Van Duin, 2007) In sommige gevallen dient een faciliterende transportgeul nabij de kust te worden gegraven om de suppletielocatie te kunnen bereiken. In het recente verleden bestond circa 70% van de suppleties uit onderwatersuppleties en 30% uit strandsuppleties. Deze verhouding varieerde per jaar (Van Duin, 2007). Bij de toetsing van toekomstige suppleties wordt ook van deze verhouding uitgegaan. 2.4.1.2 Keuze strand- versus vooroeversuppletie Het doel van een suppletie is het compenseren van de in een kustvak optredende structurele erosie. De suppletiehoeveelheid wordt bepaald door de opgetreden erosie over het gehele kustprofiel. Bij een strandsuppletie is het te suppleren volume mede afhankelijk van de beschikbare ruimte op het strand. Indien er op het strand onvoldoende ruimte is en aanvullend onderwater suppleren niet mogelijk, kan een suppletie kustlangs uitgespreid worden om het benodigde zandvolume te suppleren. Bij het ontwerp wordt rekening gehouden met de aanwezige functies, zoals veiligheid tegen overstromen, recreatie (inclusief zwemveiligheid) en natuur. Bij onderwatersuppletie speelt afstemming met de uitvoeringsmethode een grotere rol. Het ontwerp van de suppletie wordt afgestemd op het benodigde suppletievolume, de bereikbaarheid van de stortlocatie (diepgang) en de lokale morfologische processen. Over het algemeen is er in tegenstelling tot strandsuppleties voldoende ruimte beschikbaar om het benodigde volume te suppleren. 2.4.2 Suppletieperiode en -duur Volgens Van Duin (2007) wordt bij strandsuppleties in beginsel niet gewonnen (en gesuppleerd) in de maanden juli en augustus in verband met recreatie. Uit analyse van de vooroeversuppleties in Nederland sinds 1993 blijkt dat gemiddeld 400.000 m3 per strekkende kilometer kust wordt gesuppleerd. Dit wordt aangebracht tussen of vlak buiten de buitenste brekerbanken op een diepte van
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
4
gemiddeld 5 to 7 m onder NAP over een strook met een gemiddelde breedte van 500 m. Dit betekent dat er, gemiddeld, 125 hectare bodem wordt bedekt voor iedere miljoen m3 vooroeversuppletie.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
5
3. Aanwezige natuurwaarden in de Noordzeekustzone 3.1 Locatie en begrenzing Natura 2000-gebied Bij de begrenzing van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone is uitgegaan van de aanpassingen die zijn doorgevoerd in het ontwerp-aanwijzingsbesluit Noordzeekustzone van 13 april 2010. Het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone (landelijk gebiedsnummer 007) omvat het Vogelrichtlijngebied Noordzeekustzone en het Habitatrichtlijngebied Noordzeekustzone. Dit gebied is in februari 2009 als Natura 2000-gebied aangewezen waarbij tevens de instandhoudingdoelstellingen zijn vastgesteld. In het wijzigingsbesluit van 13 april 2010 is de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied en die van het Habitatrichtlijngebied gelijkgetrokken, het gebied uitgebreid en zijn de instandhoudingdoelstellingen aangepast. Het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone bestaat uit de kustwateren van de Noordzee tussen Bergen aan Zee en de Eems. De zeewaartse grens van het Vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied is gelijkgetrokken en ligt op de doorgaande dieptelijn van NAP -20 meter. Op de (bewoonde) eilanden ligt de grens op de duinvoet. Langs de Noord-Hollandse kust ligt de grens op de laagwaterlijn. In de zeegaten tussen Noordzee en Waddenzee en ten oosten van Schiermonnikoog valt de grens samen met die van de Waddenzee (deze grens is gebaseerd op de Planologische Kernbeslissing Waddenzee). Het Natura 2000-gebied heeft een oppervlakte van 144.474 ha. Van het (voormalige) staatsnatuurmonument Boschplaat ligt een oppervlakte van 579 ha binnen dit Natura 2000-gebied. Het grootste deel van de Boschplaat ligt in de aangrenzende Natura 2000-gebieden Waddenzee en Duinen Terschelling.
3.2 Beschermde Habitats Binnen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone komt een aantal beschermde habitats voor. Een overzicht hiervan, met de bijbehorende doelen, wordt gegeven in tabel 2. Tabel 2. Als beschermd aangewezen habitats van Natura 2000-gebied Noordzeekustzone (LNV, 2008a; 2010) Code Habitat Doelstelling H1110 B Permanent overstroomde Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit permanent zandbanken (Noordzee) overstroomde zandbanken, Noordzee-kustzone (subtype B) H1140 H1310 H1330 H2110 H2190
Slik- en zandplaten Zilte pionierbegroeiingen Schorren en zilte graslanden Embryonale duinen Vochtige duinvalleien
Behoud oppervlakte en kwaliteit slik- en zandplaten, Noordzeekustzone(subtype B). Behoud oppervlakte en kwaliteit. Toelichting Zilte pionierbegroeiingen, zeekraal (subtype A) en Behoud oppervlakte en kwaliteit schorren en zilte graslanden, buitendijks (subtypeoppervlakte A). Behoud en kwaliteit. Behoud oppervlakte en kwaliteit vochtige duinvalleien, kalkrijk (subtypeB).
Een overzicht van de verspreiding van de beschermde habitats wordt weergegeven in figuur 1.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
6
F Figuur 1. Een overzicht van Habitattypen in de Waddenzee en Noordzeekustzone (data RWS-WD 2008).
3.3 Beschermde soorten Binnen de Noordzeekustzone komt een groot aantal, volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn beschermde soorten voor. Volgens het aanwijzingsbesluit (a, 2008) en het concept-wijzigingsbesluit (LNV, 2010) is het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone aangewezen c.q. aangemeld voor de volgende soorten met bijbehorende doelstellingen, zoals weergegeven in tabel 3.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
7
Tabel 3. Als beschermd aangewezen soorten van Natura 2000-gebied Noordzeekustzone (LNV, 2008a, 2010)) Code H1095 H1099 H1103 H1351 H1364 H1365 A137
Soortnaam Zeeprik Rivierprik Fint Bruinvis Grijze zeehond Gewone zeehond Bontbekplevier (b)
A138
Strandplevier (b)
A195
Dwergstern (b)
A001 A002 A017
Roodkeelduiker Parelduiker Aalscholver
A048
Bergeend
A062 A063
Toppereend Eidereend
A065
Zwarte Zee-eend
A130
Scholekster
A132
Kluut
A137
Bontbekplevier
A141
Zilverplevier
A143
Kanoet
A144
Drieteenstrandloper
A149
Bonte Strandloper
A157
Rosse Grutto
A160
Wulp
A169
Steenloper
A177
Dwergmeeuw
Doelstelling
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30 paren. Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.900 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 520 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 26.200 vogels (midwinter-aantallen). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 51.900 vogels (midwinter-aantallen). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.300 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 120 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 510 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.200 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 560 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.000 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 7.400 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.800 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 640 vogels (seizoensmaximum). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
3.4 Voor verdere toetsing relevante habitats en soorten Voorliggend rapport presenteert een toetsing van de invloed van zandwinning en zandsuppleties op de instandhoudingsdoelen die zijn gesteld voor een aantal habitats en soorten, waarvan het doelbereik, of onduidelijk is of onhaalbaar lijkt, of die bij voldoende doelrealisatie, in bijzondere mate kwetsbaar zijn voor de aan zandwinning en zandsuppletie verbonden activiteiten. In het kader van het NEAonderzoek is reeds een voortoets uitgevoerd om knelpunten in doelrealisatie te identificeren. Een overzicht van deze analyse wordt weergegeven in bijlage II. Deze informatie is essentieel voor het bepalen van de knelpunten. Uit bijlage II wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van de gestelde Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
8
Natura 2000-doelen de volgende Habitats en soorten van belang zijn. Het doelbereik van deze habitats en soorten is onduidelijk of zal waarschijnlijk niet behaald kunnen worden onder de huidige omstandigheden. Het gaat daarbij om de volgende habitattypen soorten: § § § § § § § § § § § §
H1110 B Permanent overstroomde zandbanken, subtype B H1330 Schorren en zilte graslanden H2190 Vochtige duinvalleien A062 Toppereend A063 Eidereend A065 Zwarte zee-eend A130 Scholekster A132 Kluut A137 Bontbekplevier (broedend) A138 Strandplevier (broedend) A143 Kanoet A177 Dwergmeeuw
Hieraan toegevoegd zijn de volgende voor verstoring zeer gevoelige soorten: § H1351 Grijze zeehond § H1365 Gewone zeehond § A001 Roodkeelduiker § A002 Parelduiker § A144 Drieteenstrandloper § A195 Dwergstern (broedend) Bij de beschrijving van de habitats en soorten is gebruik gemaakt van het document Uitwerking Natura 2000 doelen Noordzeekustzone in omvang, ruimte en tijd (IMARES 2010). In bijlage 5 is een overzicht gegeven van verspreidingsinformatie van de betreffende habitats en soorten. In de onderstaande tekst is de verspreiding samengevat. 3.4.1 Toelichting relevante habitats 1) Beschrijving: H1110_B ‘Permanent overstroomde zandbanken’ (Noordzeekustzone) Subtype -B betreft de ondergedoken zandbanken van de Noordzeekust, inclusief de buitendelta’s in de Noordzeekustzone, de Voordelta, de Westerschelde en de zeegaten van de Waddenzee. Door de dynamische omstandigheden (hogere stroomsnelheden en sterkere golfwerking vanuit de Noordzee) is de bodem hier meestal grof zandiger en slibarmer dan bij subtype H1110_A. De waterdiepte loopt tot de doorgaande NAP -20 meter-dieptelijn. Deze diepte komt ongeveer overeen met de diepte waarop de zeebodem nog effect ondervindt van de golven (Jongbloed et al, 2010; LNV, 2008f). De morfologische opbouw is globaal als volgt: voor het strand ligt de zogenaamde Binnenste Brekerbank (een zandbank), daarachter ligt een kleine trog gevolgd door de Buitenste Brekerbank (eveneens een soort zandbank). Deze Buitenste Brekerbank ligt globaal op –8m NAP voor de Hollandse Kust en op ca. –6m NAP in de Noordzeekustzone. Tussen de Buitenste Brekerbank en het strand is een hoogdynamische zone aanwezig door de branding. Achter deze Buitenste Brekerbank wordt het water dieper en is een meer laagdynamisch milieu aanwezig. In de kustzone neemt het aantal soorten bodemdieren toe van de hoogwaterlijn naar de laagwaterlijn, om vervolgens weer af te nemen in de brandingszone. Na de brandingszone (nearshore) neemt het aantal soorten weer toe. Over het algemeen wordt de benthische gemeenschap in de brandingzone gekarakteriseerd als relatief soortenarm met een lage dichtheid, gedomineerd door wormachtigen als Nephtys cirrosa, Scololepis squamata, Nephtys hombergii, Lanice conchilega, Spiophanus bombyx,Spio martinensis en Haustorius arenaria. Deze soorten zijn ingesteld op een dynamisch milieu waarbij de bovenste laag van het zand regelmatig wordt omgewoeld door golfactie en waar organisch materiaal slechts sporadisch tot bezinking komt. Tussen de brekerbanken is de dynamiek Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
9
iets later en is de dichtheid en soortdiversiteit hoger. Hier kunnen dichte voorkomens van habitatstructurende soorten als Ensis en Lanice worden aangetroffen. In de Nederlandse situatie worden de hoogste dichtheden van deze soorten aangetroffen in dieper water buiten de buitenste brekerbank. Het aanbrengen van een laag zand tegen de buitenste brekerbank zal lokaal het bodemleven begraven. Als stelregel kan worden gehanteerd dat hoe verder van de kust de suppletie plaatsvindt, hoe groter de soortdiversiteit is die wordt begraven. Het ecologische effect van begraving van de benthische soorten op de suppletielocatie is afhankelijk van: 1. het belang van de soorten in het ecosysteem en de voedselketen; 2. de omvang, samenstelling en de hoeveelheid organismen dat bedekt wordt 3. de herstelsnelheid van de soortengemeenschap na een ingreep (Holzhauer et al, 2009). De herstelsnelheid van de benthische soortengemeenschap is niet alleen afhankelijk van de groeisnelheid van de populaties, maar ook van de geschiktheid van het habitat. In het geval habitatkenmerken zoals bodemschuifspanning, korrelgrootte van het sediment, organisch stofgehalte, slibgehalte of andere factoren gewijzigd zijn, kan de gemeenschap meer tijd nodig hebben om te herstellen van een ingreep, waarbij ook een mogelijkheid bestaat dat er (tijdelijk) een andere gemeenschap wordt gevormd. Of de kwaliteit van Habitat 1110b en 1140 (‘Slik- en zandplaten’) hierdoor wordt aangetast hangt mede af van de mate en snelheid van het herstel. (Holzhauer et al, 2009). Het habitattype heeft een landelijk matig ongunstige Staat van Instandhouding (SvI), vanwege een als ‘matig ongunstig’ beoordeelde kwaliteit en toekomstperspectief. Het doel voor de Noordzeekustzone wordt daarom gesteld op behoud verspreiding, behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit. Een meer operationeel doel ter verhoging van de kwaliteit van het habitat kan liggen in het realiseren van meer schelpdierbanken. De kwaliteit van het habitattype wordt beoordeeld in de profielbeschrijving van datzelfde habitattype (Ministerie van LNV, 2008a) op basis van oordelen voor ‘abiotische randvoorwaarden’, ‘overige kenmerken van een goede structuur en functie’ en ‘typische soorten’ (het vierde aspect _ vegetatietypen _ is voor H1110_B niet relevant). Doeluitwerking voor het onderdeel kwaliteit richt zich daarom op deze drie aspecten. In de uitwerking Natura 2000 doelen Noordzeekustzone (IMARES, 2010) is een uitgebreide beschrijving gegeven van deze aspecten. Het doel om de kwaliteit van het habitattype te verbeteren wordt niet gehaald vanwege de afnemende trend van typische locatiegebonden soorten en de afgenomen schelpdiervoorkomens (verspreiding en dichtheid) van de halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata na 2001. Het is aannemelijk dat er pas op lange termijn (na 2018, in de tweede of derde N2000beheerplanperiode) verbetering van het habitattype mag worden verwacht. In de eerste beheerplanperiode (2012 - 2018) zullen aanvullende maatregelen moeten worden genomen die tot doel hebben om de ecologische randvoorwaardenvoor verbetering van H1110B te herstellen. Voor de overige kwaliteitskenmerken (leeftijdsopbouw van de visgemeenschap, leeftijdsopbouw van de benthosgemeenschap en opgroeifunctie juveniele vis) geldt dat de trend onduidelijk is en daardoor is ook onduidelijk of de doelrealisatie behaald wordt. Wel is het aannemelijk dat verbetering binnen de eerste planperiode niet kan worden behaald: voor langlevende soorten neemt herstel de nodige tijd. Voor herstel van de kwaliteit is met name afname van bodemverstoring en het bereiken van een situatie, waarbij de natuurlijke dynamiek bepalend is als ecologische randvoorwaarde, van belang. Op langere termijn kan pas herstel worden waargenomen (vanaf tweede beheerplanperiode) (IMARES, 2010). De oppervlakte binnen de Noordzeekustzone bedraagt ruim 140.000 ha. Het habitattype is aanwezig in vrijwel het gehele deel van het gebied dat valt onder de Habitatrichtlijn, tussen de laagwaterlijn van het strand tot de zeewaartse grens van het gebied. Alleen de droogvallende delen en habitats van de kust (duinen en kwelders) vallen buiten het type.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
10
De slechte staat van instandhouding houdt direct verband met de gevolgen van bodemverstorende activiteiten. De gevolgen van zandwinning en (met name suppletie) dienen daarom te worden onderzocht. 2) Beschrijving Habitattype H1330_A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) Het habitattype Atlantische schorren omvat in eerste instantie buitendijkse gronden die regelmatig door zeewater overspoeld worden en begroeid zijn met een zouttolerante vegetatie. Het betreft in Nederland schorren of kwelders en andere zilte graslanden in het kustgebied (LNV, 2008g). Het voorkomen van het habitattype is vooral afhankelijk van erosie of groei van een kustgedeelte. In erosieperiodes zou het oppervlak relatief klein kunnen worden, terwijl na perioden met aanwas nieuwe locaties met H1330 zou kunnen ontstaan. Perioden van tijdelijke afbraak horen bij de groene stranden waar het habitattype van deel uitmaakt. Vinden die niet plaats dan kan door invang van zand gemakkelijk lage duinvorming optreden waarbij het type verloren gaat en overgaat in H2110, embryonale wandelende duinen. Door regelmatige afbraak en hervorming (niet altijd op dezelfde plaats) blijven de vegetaties van deze types in een relatief jong successiestadium. Voor behoud biodiversiteit dient voldoende variatie van vegetatie en van successiestadia aanwezig te zijn. Het is van belang om naast dynamische delen op de (groene) stranden ook ruimte te houden voor een iets rustiger omgeving waar geen verstuiving plaatsvindt en kleideeltjes kunnen bezinken. Er dient variatie in hoogtezones aanwezig te zijn. Het habitattype komt voor op het Noordzeestrand van verschillende eilanden. Het gaat om kleine gebieden. Binnen de begrenzing van de Noordzeekustzone komt H1330_A voor op de groene stranden van Ameland (paal 5_7), Schiermonnikoog (paal 3_10) en Rottumerplaat (omgeving paal 4) (IMARES, 2010). Waarschijnlijk wordt het beoogde behoud van de oppervlakte en kwaliteit van subtype H1330_A wel bereikt zonder aanvullende maatregelen. Het in stand houden van sterke dynamiek als dominant kenmerk van het habitattype is cruciaal. De beoogde voortzetting van het suppletiebeleid kan daar een rol in spelen, door randvoorwaarden te creëren voor bijvoorbeeld voldoende dynamiek en instandhouding van de strandbreedte. Eroderende stranden tot voorbij de basiskustlijn worden aangevuld met zand, waardoor hogere en bredere stranden met groeikansen van groene stranden en pionierduinen worden verbeterd. Bij het tot stand komen van een hogere stabiliteit, waardoor insluiting van schorren door duinen kan ontstaan, kan het habitattype verzoeten en overgaan in vochtige kalkrijke duinvalleien. Met name de aan de Noordzeezijde liggende kweldervegetaties kunnen worden beïnvloed door zandsuppletieactiviteiten en dienen daarom nader te worden beschouwd. 3) Beschrijving habitattype Vochtige duinvalleien (H2190) Het habitattype H2190_B in de Noordzeekustzone omvat ingesloten, verzoetende duinvalleien. Vochtige duinvalleien worden gevormd op plaatsen waar jonge duinruggen een strandvlakte afsluiten (primaire duinvalleien) of waar uitstuiving van oudere duinen tot op het grondwater plaatsvindt (secundaire duinvalleien). Duinvalleien bevatten in ons land diverse bijzondere plantengemeenschappen, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium, de kalkrijkdom van het substraat, het beheer en de hydrologische omstandigheden. Op de stranden van verschillende alle eilanden komt het kalkrijke habitatsubtype voor, waarbij de begroeiing nog erg jong is (LNV, 2008a). Door successie en natuurlijke dynamiek kunnen de kwaliteit en oppervlakte fluctueren. Het habitattype is voor zover bekend (van luchtfoto’s voor vegetatie-opnamen) alleen aanwezig op het groene strand van Schiermonnikoog waar het een klein oppervlakte vormt op de hogere delen van de groene stranden, waar zoete kwel aanwezig is. Voor het behoud van het scala aan duinvalleien op lange termijn is het noodzakelijk dat er steeds nieuwe ‘jonge’ valleien bijkomen. Het gaat daarbij om valleien met kale grond of vegetatieloos water. Bij aangroeiende kusten ontstaan van nature zogenoemde primaire duinvalleien door afsnoering van strandvlakten. In het duingebied zelf kunnen zogenoemde secundaire duinvalleien Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
11
ontstaan door uitstuiving van zand tot op de grondwaterspiegel (of door herstel van verouderde, verdroogde of voor infiltratie gebruikte valleien) (LNV, 2008j). De vorming van nieuwe duinvalleien (primaire duinvalleien) is afhankelijk van de aanvoer van sediment, hierop kunnen zandwinning en met name –suppletie effect hebben. Dit habitattype wordt daarom meegenomen in de analyse. 3.4.2 Toelichting relevante soorten H1351 Grijze zeehond De Grijze zeehond is een dier van de open zee, waar geleefd en gefoerageerd wordt. Het voortplantingsgebied binnen Nederland breidt zich vanuit het westelijk deel geleidelijk uit over de hele Waddenzee. Alleen voor de voortplanting is het dier afhankelijk van permanent droogvallende platen, stranden en duinen. In de Nederlandse wateren worden pups geboren in december-februari en wordt verhaard in maartapril. Pups worden geboren met een dikke witte vacht, die ze twee weken na de geboorte verliezen. In die eerste twee weken kunnen de jonge Grijze zeehonden niet zwemmen. Na het spenen blijven de jongen meerdere dagen op de kant voordat ze zelfstandig gaan vissen. In de voortplantings- en verharingsperiode wordt langdurig gebruik gemaakt van (permanent) drooggevallen platen. Ook buiten die periodes maken de dieren regelmatig gebruik van de platen maar voor het grootste deel van de tijd leven de dieren in het water. Gefoerageerd wordt op vis, waarbij over het algemeen de keuze valt op demersale soorten zoals wijting, zandspiering bot, tong, en andere platvissen. Belangrijke randvoorwaarden voor de instandhouding van de soort zijn het behoud van het gebied als geschikt leef- en foerageergebied en de aanwezigheid van geschikte ligplaatsen voor voortplanting en verharing. De voedselsituatie lijkt momenteel geen beperkende factor te zijn. Wel is de soort gevoelig voor verstoring door de aanwezigheid van mensen en schepen en onderwatergeluid. Met name in d zoogperiode zijn de dieren kwetsbaar, omdat de jonge dieren dan nog niet kunnen zwemmen. De soort neemt de laatste decennia sterk toe (jaarlijkse groei 15%). Uit het zwemgedrag van een beperkt aantal gezenderde Grijze zeehonden blijkt dat de Noordzeekust tot ca 30 km uit de kust intensief als leefgebied wordt gebruikt. In de Noordzeekustzone zijn de belangrijkste ligplaatsen waar ook jongen geworpen worden de Engelschhoek ten zuidwesten van Terschelling en de Razende Bol (Noorderhaaks) ten zuidwesten van Texel. In het afgelopen decennium is ook de Vliehors een aantal jaren voor het werpen van jongen en verharing gebruikt. Er vindt een steeds verdere verspreiding in oostelijke richting plaats, mogelijk omdat er meer leefgebied nodig is voor de toenemende populatie. In de Waddenzee zijn recent ook ligplaatsen in het oostelijk deel in gebruik genomen. Mogelijk zullen in de toekomst ook platen en stranden in het oostelijk deel van de Noordzeekustzone als ligplaats kunnen dienen. Potenties liggen er m.n. op Rottumerplaat, het oosten van Ameland (de Hon) en het noordwesten van Schiermonnikoog, Terschelling (Noordvaarder) en Vliehors (noordwestpunt). H1365 Gewone zeehond In het Waddengebied en de Noordzeekustzone leeft één van de vier Noordzee-populaties van de Gewone zeehond. Het hier levende aantal is waarschijnlijk ca. 9500. De populatie neemt in aantal toe door een hoge reproductie. De Gewone zeehond brengt ongeveer 80% van zijn tijd door in zee, om te foerageren, te paren, reizen en soms zelfs om te slapen. Hij leeft vooral van aan de bodem gebonden vissen, waaronder vele soorten platvis. Om te baren, om te verharen en om te rusten worden droogvallende platen gebruikt, vooral in de Waddenzee. Jongen worden in de periode mei-juli geboren, de jongen kunnen meteen zwemmen. Gezoogd wordt tot 3_4 weken na de bevalling en dit vindt plaats op land. De periode van verharing verschilt per leeftijdscategorie. Jonge zeehonden verharen in de vroege zomer. Vrouwtjes die een jong hebben geworpen pas tegen het eind van de zomer. In de winterperiode trekken veel Gewone Zeehonden naar de Noordzee waar ze vooral in het kustgebied verblijven. Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
12
De belangrijkste ecologische randvoorwaarden vormen ligplaatsen die het hele jaar voor verschillende doeleinden gebruikt kunnen worden en de aanwezigheid van een aquatisch milieu waar gefoerageerd, gepaard en geleefd kan worden. Er dient voldoende voedsel in de vorm van vis aanwezig te zijn. Als ligplaats worden getijdenplaten en permanent droogliggende platen gebruikt. Op en nabij de platen dient voldoende rust aanwezig te zijn. De Noordzeekustzone vormt naast de Waddenzee het belangrijkste leefgebied van de Gewone zeehond, vooral in de winterperiode. Het gehele gebied van de Noordzeekustzone wordt gebruikt, onder andere om te foerageren. De hoogste dichtheden komen in de zeegaten en buitendelta’s tussen de Waddeneilanden voor. De (getijden)platen in de Noordzeekustzone worden niet of nauwelijks gebruikt voor het werpen van jongen. Wel worden de platen als ligplaats gebruikt, vooral de getijdenplaten in de Waddenzee. A001 Roodkeelduiker De Roodkeelduiker is een doortrekker en wintergast, die aanwezig is in de periode september-mei, met hoogste aantallen in de winter (november-januari). De Noordzeekustzone functioneert voornamelijk als foerageergebied in het winterhalfjaar. Doel voor de Noordzeekustzone is behoud omvang en kwaliteit leefgebied. Er is geen aantal gedefinieerd behorend bij de draagkracht van het gebied, omdat geschikte kwantitatieve gegevens ontbreken. Het gaat waarschijnlijk om enkele duizenden exemplaren. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied, zodat instandhouding van de visstand cruciaal is. Om optimaal te kunnen foerageren is het juiste doorzicht van het water van belang. Roodkeelduikers zijn gevoelig voor verstoring door met name schepen. Tijdens de rui van half september tot half november zijn Roodkeelduikers kwetsbaar, omdat ze dan enige tijd niet kunnen vliegen. In deze periode zijn de aantallen in de Nederlandse wateren echter laag. A002 Parelduiker De Parelduiker is een doortrekker en wintergast in zeer klein aantal. Kwantitatieve gegevens ontbreken, waardoor de staat van instandhouding moeilijk te bepalen is. Naar schatting gaat het om ca. 6% van het aantal Roodkeelduikers. De hoogste aantallen zijn vastgesteld tijdens de voorjaarstrek, langs de Hollandse kust. Belangrijke randvoorwaarden zijn instandhouding van de visstand, goed doorzicht en voorkomen van verstoring in de periode november-april. A137 Bontbekplevier (broedend) De Bontbekplevier is als broedvogel en als niet-broedvogel aangewezen in de Noordzeekustzone en Waddenzee. Vooral als broedvogel is hij gevoelig voor zandsuppleties, omdat hij broedt op schaars begroeide (groene) stranden en jonge duintjes. Geheel kale vlaktes worden gemeden. De voedselgebieden liggen vlak bij het nest en bestaan uit zandbanken en oeverzones. De belangrijkste randvoorwaarden voor het voorkomen van broedende Bontbekplevieren zijn de aanwezigheid van geschikt habitat en de afwezigheid van verstoring. Broedende Bontbekplevieren zijn gevoelig voor verstoring door recreatie; om deze reden is de soort verdwenen uit een groot deel van het kustgebied. Geschikt broedgebied is voldoende aanwezig binnen de Noordzeekustzone op de Waddeneilanden. Hoewel redelijk goed bekend is in welke gebieden gebroed wordt zijn exacte locaties niet voorspelbaar. Bontbekplevieren zoeken een geschikte plek die door de dynamiek van het broedgebied elk jaar ergens anders kan zijn. A138 Strandplevier De Strandplevier is een kleine steltloper die nestelt op zand- en schelpenstranden en andere kale, beschutte plekken, meestal in de nabijheid van zoute en brakke wateren. Buiten de broedtijd is hij vooral aan te treffen op zandige platen. De Strandplevier is in Nederland een zomergast die in ons land verblijft van april tot in oktober. De Strandplevier nestelt in kale of schaars begroeide open terreinen in de omgeving van grote open wateren, meestal zijn dat zoute of brakke wateren. Vaak broedt de vogel op rustige zandstranden, in zandduinen en op schelpenstranden. Oneffen terreinen en geheel onbeschutte stranden worden door deze soort gemeden. Buiten het Deltagebied komen kleinere aantallen tot broeden in het Waddengebied en langs de randen van het IJsselmeer. Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
13
De belangrijkste randvoorwaarde voor het voorkomen van broedende Strandplevieren is de aanwezigheid van geschikt habitat zonder verstoring. De oppervlakte geschikt broedbiotoop kan vergroot worden door herstel van natuurlijke dynamiek en – aanvullend – creëren van pioniersituaties. Van belang is tevens dat vloedmerken, waar volwassen Strandplevieren met hun jongen voedsel vinden, beschikbaar blijven. In de Noordzeekustzone werden in 2000-2004 broedgevallen vastgesteld op Rottumerplaat, de oost_ en westpunt van Terschelling en op Vlieland (Vliehors). De soort is vrijwel geheel verdwenen van de stranden en broedt met name nog in afgesloten gebieden. Niet broedende Strandplevieren verblijven vrijwel uitsluitend in kustgebieden (estuaria). Voedselzoekende Strandplevieren ziet men vooral op zandplaten en stranden. A062 Toppereend Overwinterende Toppers zijn in Nederland sterk geconcentreerd in het IJsselmeergebied. De afgelopen twintig jaar was er sprake van zowel binnenlandse verschuiving in verspreiding (vooral tussen Waddenzee en IJsselmeer), als een fluctuatie van het landelijk aantal. De aantallen van de Topper zijn afgenomen, vooral in de Waddenzee. De aantallen Toppers in de Noordzeekustzone zijn laag. In de periode 2000/2001-2004/2005 bevonden deze zich voornamelijk in de kustzone van Terschelling, maar tijdens vliegtuigtellingen van 2008/09 werden geen Toppers aangetroffen in de Noordzeekustzone.Hogere aantallen in de Noordzeekustzone (en Waddenzee) worden doorgaans waargenomen te tijde van lage aantallen in het IJsselmeer. Dit suggereert dat tegenwoordig de Noordzeekustzone (evenals de Waddenzee) fungeert als uitwijkgebied in tijden van voedselschaarste of ijsgang. ’s Winters bestaat het voedsel voornamelijk uit kleine schelpdieren, die tot op enkele meters diepte (maximaal 7m) worden opgedoken. Rijke ondiepe schelpenbanken dienen vaak als foerageergebied. Voor de Noordzeekustzone is weinig bekend over de voedselbeschikbaarheid. Er wordt aangenomen dat de kleinere Spisula en Ensis worden gegeten. Toppers zijn gevoelig voor verstoring. Verstoring door recreatie, beroepsvaart en vliegverkeer bij dagrustplaatsen dient voorkomen te worden. Een goede kwaliteit ten aanzien van schelpdieren als onderdeel van habitattype H1110B is nodig. De Topper zoekt zijn voedsel (benthos) in de onderwaterbodem en is gespecialiseerd op tweekleppigen. Schelpdieren tot 16 mm zijn favoriet maar de Topper eet ook grotere exemplaren, tot 30 mm lengte. In de Waddenzee foerageert de Topper voornamelijk op gewone mosselen. Ook kokkels en andere schelpdieren worden gegeten. De Topper reageert sterk op veranderingen in voedselbeschikbaarheid die onder andere kunnen worden veroorzaakt door schelpdiervisserij. Het is echter niet duidelijk of dit negatieve of positieve effecten op de Topper heeft (Jongbloed et al, 2010). A063 Eidereend De Eiders die in de winter in Nederland verblijven zijn deels overwinteraars van de hier ook broedende populatie en deels broedvogels uit Zweden en Denemarken. De Noordzeekustzone heeft een functie als foerageergebied, vooral in tijden dat er voedselschaarste is in de Waddenzee. Behoud van de huidige situatie is voldoende, omdat de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding niet in de Noordzeekustzone ligt. Het in het instandhoudingsdoel genoemde aantal Eiders is gebaseerd op een situatie waarin de voedselsituatie in de Waddenzee ongunstig was en de Halfgeknotte strandschelp (Spisula subtruncata) als geschikte voedselbron in de Noordzeekustzone beschikbaar was. Het aantal dat bij de draagkracht van het leefgebied is genoemd is om deze redenen hoog. De Noordzeekustzone is vooral sinds begin jaren negentig belangrijk toen Eiders, onder invloed van voedseltekorten, uit de Waddenzee trokken. Ze worden over de gehele Noordzeekustzone aangetroffen, met grote concentraties ten noorden van Terschelling en Ameland, in het zeegat tussen deze eilanden. Dit zijn de gebieden waar ook relatief veel schelpdieren voorkomen. In de Noordzeekustzone zijn de aantallen Eiders het hoogst in de periode oktober-april. Instandhouding van voedselbeschikbaarheid is essentieel. Eiders foerageren op schelpdieren (bij voorkeur Mossels en Kokkels) en andere ongewervelde dieren (onder andere krabben en zeesterren). Voldoende rust op stranden, kwelders, dijken en op open water is ook voorwaardelijk, vooral in de Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
14
ruiperiode. Tijdens de rui zijn Eiders kwetsbaar, omdat ze dan circa 4 weken niet kunnen vliegen. Mannetjes ruien in juli-augustus, vrouwtjes in augustus-september. Er wordt vooral in de Waddenzee geruid. De Noordzeekustzone heeft een opvangfunctie als foerageergebied voor Eiders uit de Waddenzee. Het is onduidelijk of het beoogde behoud omvang en kwaliteit (draagkracht) van het leefgebied voor de huidige populatie van 26.200 vogels, midwinter, in de Noordzeekustzone wordt bereikt. De reden hiervoor is dat de huidige populatietrend onduidelijk is door de sterke schommelingen van de aantallen Eiders en het feit dat recente ontwikkelingen nog niet duidelijk gekoppeld kunnen worden aan herstel van de voedselsituatie in de Waddenzee. A065 Zwarte zee-eend In Nederland is het een algemene doortrekker, een wintergast in groot aantal en een zomergast in vrij klein aantal. Zwarte zee-eend leven van schelpdieren; in Nederland met name Halfgeknotte Strandschelpen Spisula subtruncata. Het instandhoudingsdoel voor de Noordzeekustzone is geformuleerd als behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 51.900 vogels (midwinter-aantallen). Het gebied levert verreweg de grootste bijdrage voor de Zwarte zee-eend in Nederland. Instandhouding van de voedselbeschikbaarheid van voorkeursprooien is de belangrijkste randvoorwaarde. In ondiepe (< 20m), rustige wateren wordt gefoerageerd op kleine schelpdieren, met name Spisula. Naast Spisula worden ook andere prooien gegeten (waaronder bijvoorbeeld Ensis, krabben, wormen en garnalen), maar dit gebeurt vooral wanneer Spisula niet voorhanden is. Zwarte Zee-eenden zijn zeer gevoelig voor verstoring; deze dient dan ook vermeden te worden, met name in de in winterperiode en gedurende de rui (juni_augustus). Bronnen van verstoring zijn scheepvaart (beroepsvaart en recreatievaart) van met name de kleinere, dicht onder de kust opererende (vissers)schepen en watersporters. Lokaal kunnen suppleties voor verstoring zorgen. Naar schatting bevindt gemiddeld 98% van de ‘Nederlandse’ Zwarte zee-eenden zich binnen de Vogelrichtlijngebieden Noordzeekustzone en Voordelta. De Noordzeekustzone levert verreweg de grootste bijdrage voor de Zwarte zee-eend in Nederland. De aantallen variëren sterk, mede afhankelijk van voedselaanbod. De hoogste aantallen Zwarte zee_eenden werden aangetroffen boven Ameland en Terschelling. Dit zijn de gebieden waar ook schelpdierbanken voorkomen. A130 Scholekster De Noordzeekustzone heeft voor de Scholekster met name een functie als slaap/hoogwatervluchtplaats. Als zodanig levert het gebied één van de grootste bijdragen voor de soort binnen Nederland. De vogels die van het gebied gebruik maken foerageren grotendeels in het Waddengebied. Voor de Noordzeekustzone is vooral rust op de pleisterplaatsen van belang. De aantallen overwinterende Scholeksters in zowel de Nederlandse Waddenzee als de Zeeuwse Delta vertonen na 1990 een sterke daling. De achteruitgang hangt samen met de afname van broedvogels in de weidegebieden van laag-Nederland. Scholeksters kunnen in wisselende aantallen jaarrond worden aangetroffen op de stranden van de gehele Noordzeekustzone. Concentraties worden aangetroffen op Rottumerplaat en Rottumeroog, op de stranden van Ameland en Schiermonnikoog en op de Razende Bol. A132 Kluut De Noordzeekustzone heeft voor de Kluut met name een functie als slaapplaats/hoogwatervluchtplaats. Deze functie vervult het gebied voor vogels die grotendeels in het Waddengebied foerageren. In de Noordzeekustzone is de beschikbaarheid van ongestoorde droogvallende en/of droogblijvende (slikkige en zandige) zandplaten van belang. De soort is relatief gevoelig voor verstoring door recreanten (wandelaars, kite_surfers) en laagvliegende vliegtuigen en helicopters. De Noordzeekustzone vervult tijdens de trektijd (juli-november en maart-april) een belangrijke functie als pleisterplaats voor Kluten die elders broeden (Figuur 33). In deze periode is de verspreiding grotendeels beperkt tot de zoute wateren van met name het Waddengebied en het Deltagebied. Het aantal Kluten in de Noordzeekustzone is relatief laag en is gerelateerd aan de populatie in de Waddenzee. Het aantalsverloop na 1980 laat vrij grote schommelingen zien, maar nam enigszins toe tot een maximum rond 1990. Daarna lijkt een licht afnemende tendens op te treden. Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
15
In de Noordzeekustzone liggen de belangrijkste slaapplaatsen en hoogwatervluchtplaatsen op Rottumerplaat, de groene stranden van Ameland en Schiermonnikoog, het Noordzeestrand bij WestTerschelling en de Vliehors op Vlieland. A143 Kanoet De Noordzeekustzone heeft voor de Kanoet met name een functie als slaapplaats/hoogwatervluchtplaats. Deze functie vervult het gebied voor vogels die grotendeels in het Waddengebied foerageren. Het belang van de Noordzeekustzone neemt toe bij strenge winters met ijsgang in de Waddenzee. Dan gaat het Noordzeestrand en de daarin aanwezige golfbrekers ook een functie als voedselgebied vervullen. Op deze hoogwatervluchtplaatsen zijn Kanoeten, vanwege het voorkomen in grote groepen, verstoringsgevoelig. Verstorende activiteiten zijn vliegverkeer en recreatie, zoals wandelaars en kite_surfers. In de nabijheid dienen voldoende foerageergebieden met voldoende aanbod van voedsel aanwezig te zijn. Deze liggen voornamelijk in de Waddenzee. De Kanoet is vooral tijdens de najaarstrek in grote aantallen in het Waddengebied aanwezig, met een piek in november. Het betreft dan vooral de in Groenland en Canada broedende populatie die ook deels overwinteren. In het vroege najaar trekken Siberische Kanoeten door. Beide populaties maken in de Noordzeekustzone gebruik van dezelfde gebieden, namelijk de hoger gelegen stranden van de Waddeneilanden en de Razende Bol. A144 Drieteenstrandloper Drieteenstrandlopers zijn langs alle stranden van de Noordzeekust te vinden. Hier foerageren ze op allerhande kleine prooien die zowel op zicht als op de tast gevonden worden. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig omdat de hoge recreatiedruk effect heeft op de verspreiding. Desondanks nemen de aantallen toe. Drieteenstrandlopers hebben een gevarieerd dieet dat voor voor ca 60% uit wormen (voornamelijk Gemshoornworm Scolelepis squamata) en ca 40% overige prooien variërend van aas, insecten en kleine amphipoden tot vis bestaat. De voedselbeschikbaarheid lijkt geen beperkende factor. Daarnaast is het voorkomen van verstoring op zandplaten en stranden belangrijk. Drieteenstrandlopers blijken behoorlijk gevoelig voor recreatie waardoor ze minder tijd aan foerageren besteden. In de Noordzeekustzone komt ca. 25% van de Nederlandse populatie voor, en is de soort is het hele jaar present, met lage aantallen in juni-juli en de hoogste aantallen ’s winters (november-februari). Drieteenstrandlopers komen wijd verspreid voor op de zandstranden van alle Waddeneilanden. A177 Dwergmeeuw Vooral in de maanden april-mei en oktober-november trekken Dwergmeeuwen door ons land. De aantallen Dwergmeeuwen zijn van (grote) nationale betekenis. De Noordzeekustzone is één van de belangrijkste foerageergebieden in Nederland. Belangrijkste voorwaarde is de beschikbaarheid van voldoende voedsel. Het dieet in de Noordzeekustzone is onduidelijk, maar wanneer gefoerageerd wordt in stroomnaden, worden waarschijnlijk vis, insecten en ongewervelden die klein genoeg zijn en op de oppervlakte beschikbaar komen, gegeten. De aantallen en trend van de Dwergmeeuw zijn niet goed bekend, maar zeetrektellingen laten (sterke) jaarlijkse fluctuaties in langstrekkende Dwergmeeuwen zien. A195 Dwergstern De dwergstern is de kleinste in Nederland voorkomende stern die in de vlucht opvalt door de zeer snelle vleugelslagen. De dwergstern is een koloniebroedvogel van rustige, schaars begroeide en dynamische milieus zoals zand-, kiezel- of schelpenbanken, eilandjes en opgespoten terreinen. Het voedsel bestaat vooral uit kleine vis en kreeftachtigen die in het intergetijdengebied worden gevangen. De Nederlandse broedvogels overwinteren in Afrika. Het verspreidingsgebied is in ons land beperkt tot een 30-tal broedplaatsen in het Wadden- en Deltagebied (vooral Texel, Haringvliet en Westerschelde).De broedkolonies bevinden zich in pionierbiotopen in voornamelijk zoute kustmilieus. De nestplaats is gelegen op zand-, kiezel of schelpenbanken en opgespoten terreinen, meestal niet verder Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
16
dan 150 m en zelden verder dan 450 m van open water vandaan. Kale zandvlaktes zonder schelpen zijn minder in trek. Voor de kuikens moet enige dekking zoals korte vegetatie bereikbaar zijn binnen 50 m van de nestplaats. De soort nestelt bij voorkeur in kleine kolonies van enige tientallen paren en is weinig plaatsgetrouw. Zo kunnen kolonielocaties van jaar tot jaar sterk verschillen, afhankelijk van waar binnen een groter gebied met geschikte foerageergronden de veiligste en meest geschikte broedplaatsen zich voordoen. De dwergstern zoekt zijn voedsel in helder zout of zoet water van 25100 cm diepte dat niet te snel stroomt, meestal binnen een straal van 3 km van de kolonie. De mate van verstoringsgevoeligheid van de dwergstern is gemiddeld tot groot, in foerageergebieden matig (verstoring bij < 100 m afstand) en op broed-, slaap- en rustplaatsen zeer groot (verstoring bij > 300 m afstand). Ook de gevoeligheid voor verstoring van zijn leefgebied, de eilanden, zandplaten en open kustgebieden is groot en het effect van verstoring op de populatie is eveneens groot. Het is goed mogelijk dat de Nederlandse populatie alleen nog in reservaten broedt omdat vestiging op zandplaten zoals bij andere sterns niet plaatsvindt vanwege verstoring door recreatieactiviteiten. Land- en waterrecreatie bedreigen de rust van de dwergstern het meest. Rond broedende dwergsterns wordt een recreatievrije bufferzone van 100-150 meter aanbevolen (LNV, 2008k).
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
17
4. Verwachte effecten van activiteiten op natuurwaarden 4.1 Effecten algemeen 4.1.1 Inleiding De vier stadia van het winningproces (zie hoofdstuk 2) kennen specifieke activiteiten en handelingen met daarbij horende effecten op het milieu. Dit hoofdstuk licht deze effecten toe en is ingedeeld in de drie hoofdstadia die onderscheiden kunnen worden in het proces: zandwinning (de clustering van het vrijmaken en ophalen van het sediment), transport en suppletie (plaatsen van het sediment op de doellocatie). Overzichten van effecten en mitigerende maatregelen worden weergegeven in de bijlagen III.a en b. Indien in dit hoofdstuk in de tekst concreet over maatregelen wordt gesproken bij locaties per activiteit, dan betreft dit maatregelen die echt noodzakelijk zijn voor het doelbereik. Preventieve maatregelen leiden tot extra verbeteringen die niet noodzakelijk zijn voor het gestelde doelbereik, maar wel positief voor verbetering van de situatie van het betreffende habitat of betreffende soort. 4.1.2 Zandwinning 4.1.2.1 Algemeen De diverse activiteiten die nodig zijn voor zandwinningen kunnen zowel directe als indirecte effecten hebben op het milieu. Onder deze effecten vallen o.a., verandering van: de waterdiepte op de winlocatie, uitwisseling van water en golfsnelheid, sedimenttransport en erosie, flora en fauna, visserij, toerisme en recreatie (Bray, 2009). Concreet kan zandwinning van invloed zijn op de geomorfologische condities, sedimenttransport en bodemsamensteling en hierdoor leiden tot een aantal effecten op de natuurwaarden, door o.a.: 1. Verandering van golfcondities door toegenomen diepte van zeebodem, kan leiden tot erosie (Bray, 2009). 2. Littoraal transport van zand door toegenomen diepte van de zeebodem op winlocaties, leidt tot een verhoogde sedimentatie ter plekke en verschuiving van erosie (Bray, 2009). 3. Sedimentverliezen tijdens zandwinactiviteiten, die kunnen leiden tot vertroebeling (Bray, 2009). 4. Verwijdering van een deel van de bestaande zeebodem, leidt lokaal tot habitatverlies (Bray, 2009). 5. Verstoring en risico van de verspreiding van vervuiling, leidt tot verstoring van zeezoogdieren, vogels en vis (Bray, 2009). Invloed op het bodemleven ontstaat o.a. door verandering van het bodemreliëf. Dit kan lokaal tot zuurstofgebrek en verhoogde mortaliteit van organismen op de zandwinlocatie leiden (Bray, 2009). Zandwinning kan tot 80% van de benthische biomassa reduceren en de herstelperiode ligt tussen 1 maand en 10 jaar. In dynamische gebieden zijn kortere herstelperiode mogelijk (OSPAR Commission, 2000). Tijdens de winning treedt er verlies op van fijn zand en slib. Dit slaat voornamelijk neer in en rondom zandwinputten. Een toename van het slibgehalte leidt tot vertroebeling van het zeewater en een verminderd doordringen van licht in het zeewater. De grootte van de sedimentpluim c.q. de hoeveellheid sedimentverlies is hierbij van belang. Dit is tijdens baggerwerkzaamheden van een aantal factoren afhankelijk: 1. Soort toegepast materieel voor winningwerkzaamheden; 2. Stroomsnelheid op de winninglocatie; 3. De diepte waarop wordt gewonnen t.o.v. de originele zeebodem; 4. Soort bodem: hard of zacht sediment, harde kalksteen, klei e.d.; Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
18
5.
Productieniveau/winningsnelheid (Jansen, 2001).
De pluimgrootte en hoeveelheden sedimentverliezen naar het omringende zeewater kunnen van groot belang. Hierbij als een voorbeeld de situatie van de aanleg van de Øresund Fixed Link tussen Denemarken en Zweden. Tijdens grootschalige baggerwerkzaamheden voor de aanleg van deze tunnel-eiland-brugconstructie, werden verliezen van 5% van de hoeveelheid gewonnen sediment acceptabel geacht. Naast dit 5% criterium werden er ook 2 milieubufferzones ingesteld. Een van 500m waar een reductie van 25% van het aanwezige zeegras acceptabel werd geacht en een andere zone van 7km. In die laatste zone werden alleen tijdelijke effecten acceptabel geacht. Tevens werd een feedback-monitoringsysteem toegepast, waarbij zodra de 5%-norm dreigde te worden overschreden, de werkzaamheden werden gestopt. Dit alles bleek tot een verwaarloosbare ecologische impact te leiden (Gray, 2001).Opgemerkt dient wel te worden dat het sediment op die locatie grote hoeveelheden silt en klei bevatten (Jansen, 2001) en dus verschilt van de situatie in de Noordzeekustzone. 4.1.2.2 Noordzeekustzone Milieueffecten die bekend zijn van de winning in de Noordzeekustzone betreffen volgens Van Duin (2007) op hoofdlijnen, verandering van: 1) waterbeweging, sedimenttransport en morfologie, 2) waterkwaliteit en gesuspendeerd sediment en 3) sedimenttransport. Hier wordt voor de volledigheid nog 4) geluid- en trillingniveaus aan toegevoegd. In detail gaat het hierbij om de volgende effecten, verandering van: 1) Waterbeweging, sedimenttransport en morfologie: a) Stroomsnelheid Lokaal verandert de stroomsnelheid van het water. Er treedt een stroomsnelheidstoename op aan de randen van de winput en een afname ervan in de winput. Hierdoor wordt bodemmateriaal uit de omgeving richting de winput getrokken. Dit leidt tot een natuurlijke opvulling van de winput waardoor natuurlijk herstel optreedt. Tevens kan er door veranderingen in stroomsnelheid een wijziging optreden van de grootte en vorm van zandbanken en zandgolven in de regio. Door de aanvoer van sediment kan de bodemsamenstelling van de winlocatie wijzigen. uit de effectbeschrijving van het M.E.R.zandwinning komt naar voren dat de effecten op waterbeweging en morfologie over het algemeen beperkt van omvang zijn en tijdelijk van aard . De veranderingen, voor zover ze optreden, zijn gering in vergelijking met de natuurlijke dynamiek van het gebied en de omvang van de Noordzee. Uit diverse modelstudies en veldmetingen blijkt dat de effecten op de waterbeweging klein zijn en alleen optreden in de nabijheid van de zandwinputten. (Van Duin, 2007) b) Zeebodem Zandwinning leidt lokaal tot verwijdering van de zeebodem en soms ook van de daar aanwezige organismen. (Van Duin, 2007; Gray, 2009). Vanuit ecologisch perspectief geldt hoe kleiner het ruimtebeslag is hoe beter (Van Duin, 2007). c) Habitats en soorten Sublitoraal Zandwinning vindt per definitie buiten het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone plaats. Als gevolg van de directe vernietiging van de zeebodem kan derhalve geen oppervlakte en kwaliteit van kwalificerende habitats verloren gaan. Wel kunnen de in het wingebied voorkomende bodemfauna en visbroed verloren gaan hetgeen kan leiden tot externe werking, bijvoorbeeld beïnvloeding van populaties van vissen c.q. beschikbaarheid van voedsel voor vis- en schelpdieretende zeevogels binnen de NZKZ. Wanneer zandwinning plaatsvindt nabij de -20 m lijn kunnen morfologische en sedimentologische veranderingen plaatsvinden binnen de Noordzeekustzone die leiden tot habitatveranderingen. Indien sprake is van externe werking op habitatkwalificerende bodemfauna leidt dit tot een afname van de kwaliteit van de habitat. Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
19
Door een verandering in habitat als gevolg van een gewijzigd abiotische milieu kan tevens de soortensamenstelling van het benthos wijzigen, mede door een verschil in levensstrategie van soorten (r versus k soorten). Door deze gewijzigde soortensamenstelling en/of aantallen kan het gebied voor bepaalde soorten van een hoger trofisch niveau minder geschikt worden of zelfs wegvallen als foerageergebied wat kan leiden tot een verminderde fitness van individuen. Een voorbeeld is een wijziging van schelpdierenbanken van Spisula naar Ensis en de mate van geschiktheid daarvan als voedselbron voor de Zwarte Zee-eend en Eider (Rozemeijer & Graafland, 2009, 16). De tijd die nodig is voor het (a-)biotisch herstel van de zeebodem in de nabijheid van winputten is onder andere afhankelijk van de grootte van de winput, de bodemsamenstelling van het omliggende sediment en de mate van dynamiek in het gebied. Gezien de geringe afstanden tot een zandwinlocatie waarop zich morfologische en sedimentologische wijzigingen voordoen die kunnen leiden tot habitatveranderingen wordt een significante externe werking op de kwaliteit van H1110 B niet aannemelijk geacht. Bodemfauna als wormen, kreeftachtigen en schelpdieren zijn van groot belang in de voedselketen. Schelpenbanken zijn onder andere van belang voor zee-eenden als de Zwarte Zee-eend en Eider en sturen de plaatsgebondenheid van deze soorten. Het wegvallen van deze voedselbron kan gevolgen hebben voor de fitness van individuen en populaties van (kwalificerende) soorten (Van Duin, 2007; LNV (vergunning Texel), 2008). Zwarte zeeeenden foerageren in de Nederlandse kustzone op een afstand van 0,5- 6,5 km uit de kust op een diepte van maximaal 10-20 m. De Eider foerageert op een diepte van circa 3 m, maximaal 10 m, de Toppereend op gemiddeld 6 m maximaal 10 m (Kersten et al, 2006). Litoraal Wijzigingen in grootte en locatie van zandbanken en zandgolven kan een effect hebben op soorten die hiervan afhankelijk zijn om te rusten, zogen, foerageren (vogels, zeehonden). Indien er geen uitwijkmogelijkheden zijn en het gebied in mindere mate geschikt wordt als leefgebied kan dit een verlaagde fitness van de in het gebied voorkomende individuen tot gevolg hebben (1, 3). De winlocaties liggen tussen de -20 NAP en de 12 mijlszone (Van Duin, 2007). In die zone liggen geen droogvallende zandbanken, waardoor directe effecten van winning op de zandbanken uit kunnen worden gesloten. Indirecte effecten op de omgeving door bijvoorbeeld de verandering van stroming nabij wingaten e.d. is wel mogelijk (Bray, 2009). Dit zou ook van invloed kunnen zijn op nabijgelegen zandbanken. 2) Waterkwaliteit en gesuspendeerd sediment: De waterkwaliteit wordt nauwelijks beïnvloed door de zandwinning. Doordat de diepte van de zandwinputten maximaal 6 m is en het water continue in beweging is (o.a. als gevolg van de getijstroming), zal zuurstofgebrek niet optreden. Wel zullen door de zandwinning geringe hoeveelheden nutriënten en verontreinigingen vrijkomen vanuit het poriënwater (Bray, 2009; Van Duin, 2007). Ten opzichte van wat er normaal vrijkomt uit het sediment door bijvoorbeeld de boomkorvisserij of tijdens stormen, kan worden gesteld dat de zandwinning nauwelijks zal leiden tot een verhoging van het gehalte aan nutriënten/verontreinigingen. Effecten op het doorzicht, als gevolg van vertroebeling, worden gezien de beperkte toename van de jaargemiddelde berekende slibconcentraties nauwelijks verwacht. (Van Duin, 2007). 3) Sedimenttransport: a) Fijn zand en slib: het sedimenttransport zal worden beïnvloed door het verlies van fijn zand en slib tijdens de winning. Het zand zal grotendeels in en rondom de zandwinputten bezinken. Daarnaast zal door de verandering in stroomsnelheden in en langs de randen van de zandwinputten het zandtransport in de zandwinputten afnemen en langs de randen toenemen. Dit zal ertoe leiden dat de zandwinputten zich langzaam zullen opvullen. Het vrijkomende slib zal Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
20
gedurende langere tijd over grotere afstanden worden verplaatst. (Van Duin, 2007). Uit berekeningen komt naar voren dat de berekende verhoging van de slibconcentraties gedurende de winperiode van 5 jaar ten opzichte van de huidige situatie beperkt tot zeer beperkt is. Uit de berekeningen blijkt dat het zeewaartse scenario leidt tot een kleinere toename van de slibconcentratie. Dit wordt met name veroorzaakt doordat de zeewaartse wingebieden verder uit de kust liggen. Doordat de waterdiepte hier groter is, hebben de golven een minder eroderend effect. Hierdoor is slib minder mobiel, waardoor de concentraties in het water lager zullen zijn (Van Duin, 2007). Tevens geeft Van Duin (2007) aan dat tijdens de winning maximaal 14% van het opgebaggerde materiaal (153 ml. m3) overboord gaat door overflow. In totaal gaat het hierbij voor alle (Nederlandse) wingebieden om circa 20 miljoen m3. Het grootste deel van dit materiaal bestaat uit fijn zand, daarnaast komt er ook een hoeveelheid slib vrij. Dit zand heeft een valsnelheid van ongeveer 0,5 tot 1 cm/s. Bij een waterdiepte van circa 20 m, geeft dit een valtijd van circa 20 tot 40 minuten. Dit zand zal door de getijdestroming worden meegevoerd. Deze zandpluim zal zich stroomafwaarts van de sleephopperzuiger verplaatsen en tegelijkertijd uitzakken naar de bodem. De lengte waarover de zandpluim zich uitstrekt is afhankelijk van de getijsituatie. Bij maximale getijstroom betreft dit een gebied van enkele kilometers. Dat betekent dat het fijne materiaal grotendeels in en rondom de zandwinput zal bezinken. Rozemeijer (2007), geeft aan dat sedimentatie plaatsvindt tot 500 m buiten de zandwinput. Slibsedimentatie vindt vrijwel volledig plaats tot 900 m buiten de zandwinput en een zeer beperkte fractie van kleine slibdeeltjes bevindt zich verder dan 900 m in de waterkolom. b) Natuurwaarden: Afname primaire productie: Een mogelijk gevolg van een toename van het slibgehalte is een afname in de biomassa van fytoplankton (afname primaire productie). Uit onderzoek is gebleken dat in de Nederlandse kustzone een overschot aan fytoplankton heerst en dat de relatief beperkte afname in fytoplanktonbiomassa als gevolg van een toename van het slibgehalte geen gevolg zal hebben op overige trofische niveaus (Van Duin, 2007; LNV, 2008d, Rozemijer & Graafland, 2007). c)
Voorjaarsbloei fytoplankton Er kan een verandering optreden van de timing van de voorjaarsbloei van fytoplankton en de daarmee gepaard gaande groei van schelpdieren. Hierdoor kan een groeiachterstand van schelpen optreden welke gevolgen kan hebben voor andere trofische niveaus. Als in vorige alinea is aangegeven heerst in de Nederlandse kustzone geen fytoplanktonlimitatie. Ook vormt een grote hoeveelheid detritus (van onder andere algenmateriaal) in de bodem een voedselbuffer voor schelpdieren. Er wordt door een verandering in timing van de voorjaarsbloei zodoende geen effect op scheldieren in de Nederlandse kustzone verwacht (Van Duin, 2007; Rozemeijer, 2009, Rozemeijer & Graafland, 2009).
d)
Voedselopname schelpdieren Door een verhoogd gehalte aan zwevende stof in het zeewater kan een verminderde voedselopname van schelpdieren optreden met een lagere biomassa schelpdieren tot gevolg. Dit kan gevolgen hebben voor van schelpdieren afhankelijke soorten. Kennis ontbreekt.
e)
Soortensamenstelling Naast een verandering in soortensamenstelling door een gewijzigd a-biotische milieu kan tevens door verschil in levensstrategie van soorten (r versus k soorten) bij rekolonisatie een wisseling in soortensamenstelling optreden (Rozemeijer & Graafland, 2009). Door deze gewijzigde soortensamenstelling en/of aantallen kan het gebied voor bepaalde soorten van een hoger trofisch niveau minder geschikt worden of zelfs wegvallen als foerageergebied wat weer kan leiden tot een verminderde fitness van individuen. Een voorbeeld is een
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
21
wijziging van schelpdierenbanken van Spisula naar Ensis en de mate van geschiktheid daarvan als voedselbron voor de Zwarte Zee-eend en Eider (Rozemeijer & Graafland, 2009, Leopold & Baptist, 2007). De tijd die nodig is voor het (a-)biotisch herstel van de zeebodem is onder andere afhankelijk van de grootte van de winput, de bodemsamenstelling van het omliggende sediment en de mate van dynamiek in het gebied. f)
Doorzicht Verminderd zicht van op zicht jagende soorten door een toegenomen troebelheid van het zeewater kan leiden tot een verlaagd vangstsucces, met mogelijk een verlaagde fitness van individuen tot gevolg. Onderzoek naar de invloed van watertroebelheid op het vangstsucces van de Grote stern heeft uitgewezen dat het vangstsucces van deze bij een toenemende vertroebeling afneemt (LNV, 2008k, Provincie Zeeland, 2008; Baptist & Leopold, 2007, Rozemijer & Graafland, 2007). Van belang is de bandbreedte van de natuurlijke dynamiek (stroming, wind, golven) van het milieu waarin een habitat/soort kan voorkomen. Indien de toename van het slibgehalte valt binnen de bandbreedte van de betreffende habitat/soort in de kustzone wordt in beginsel geen effect verwacht. Of er voor een soort een verlaagde fitness optreedt, is echter ook afhankelijk van de voedselbeschikbaarheid in het gebied (die door zandwinning kan zijn afgenomen), de foerageerstrategie van de betreffende soort, de mate van plaatsgebondenheid van een soort en de beschikbaarheid (en kwaliteit) van andere voedselbronnen in de regio (Van Duin, 2007; LNV, 2008c, Baptist & Leopold, 2007).
4) Geluid- en trillingniveaus Algemene effecten Zandwinning wordt uitgevoerd met zwaar materieel, dat beweging, geluid en trillingen kan veroorzaken. Dit kan tijdens zandwinning resulteren in een toename van alertheid en uitwijkgedrag van fauna. Een verhoogde alertheid en uitwijkgedrag door vogels, vissen of zeezoogdieren kan resulteren in een verminderde voedselopname en/of verhoogd energieverlies waardoor de fitness van een individu achteruit gaat. Ook kan door verstoring van prooidieren een gebied afnemen in kwaliteit als foerageergebied van daarvan afhankelijke soorten. Voor veel soorten heeft deze verstoring echter geen effect op de fitness van het individu omdat: • het verstoringoppervlak klein is in relatie tot het totale leef-/foerageergebied (<0,1%); • de verstoring kortdurend is (maximaal enkele uren per dag); • ze niet plaatsgebonden foerageren, waardoor er dus goede uitwijkmogelijkheden zijn (Van Duin, 2007). Mogelijk wezenlijke effecten van verstoring op de fitness van populaties zijn beperkt tot soorten die plaatsgebonden verblijven of foerageren. Dit betreft de Zwarte zee-eend, de Roodkeelduiker en de Gewone/Grijze zeehond. Effecten op de fitness van de populaties van deze soorten kunnen optreden indien de vaarbewegingen naar en van de kust plaatsvinden binnen de verstoringsafstand (1.000-1.200 m) in de periode waarin deze soorten aan grotere aantallen plaatsgebonden aanwezig zijn. Effecten zijn het grootst bij verstoring van plaatsgebonden soorten. Die plaatsgebondenheid kan voortkomen uit het op een beperkt aantal locaties aanwezig zijn van voedselbronnen, rust en voortplantings-locaties. Dit is onder andere te zien bij Zwarte Zee-eenden die in de wintermaanden massaal afkomen op Spisulabanken, en bij zeehonden die gedurende de zoogperiode gebonden zijn aan platen. (Van Duin, 2007) Vogels Zee-eenden foerageren maximaal op 20m diepte. Zandwinningslocaties liggen relatief ver van locaties die van belang zijn voor zee-eenden. (Kersten et al, 2006). Volgens Rozemeijer & Graafland (2007) dient een verstoringafstand van 500-1000m voor foeragerende Zwarte zee-eend en Eider te worden aangehouden. Zwarte zee-eenden zijn gevoelig in de winterperiode van november tot april en gevoelige locaties zijn, de kust van: Ameland, Vlieland, Texel en Terschelling. Opvliegafstanden veroorzaakt door schepen bedragen 1000m (Krijgsveld et al., 2008). Roodkeelduikers zijn meer Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
22
verstoringgevoelig. Grote groepen komen voor de kust voor in de periode januari tot april en verstoringsafstanden voor hen zijn bepaald van 1000-1500m (Krijgsveld et al, 2008). Verstoring van hen wordt voorkomen door de vaarroutes op meer dan 1km van foerageerlocatie te houden of niet in februari en maart te werken als de vogels in grote aantallen aanwezig zijn. (Van Duin, 2007). Voor Toppereend bedraagt de verstoringsafstanden t.o.v. scheepvaart 500m (Krijgsveld et al., 2008). Zeehonden Zeehonden tonen vermijdingsgedrag t.o.v. koopvaardijschepen, die tot ca. cumulatief over alle frequenties 195dB aan geluid produceren, als ze binnen 1,7-4,8 km komen (Aquasense, 2009). In de effectbepaling ten behoeve van de MER winning suppletiezand Noordzee 2008-2012 is een zone van ca. 3150m als uitwijkgebied genomen rond bakkerende schepen. Uitwijkgedrag van zogende zeehonden kan een verminderde melkopname van de pups tot gevolg hebben en kan resulteren in een afname in fitness van de pups. (Van Duin, 2007; LNV, 2008d; LNV, 2008k, Grontmij/Aquasense, 2009; RWS, 200b; Rozemijer et al, 2008). Wezenlijke effecten op de Gewone zeehond kunnen worden voorkomen door binnen de 1.200m geen vaarbewegingen uit te voeren in de periode dat de dieren hun jongen werpen en zogen. Dit betreft de periode half mei tot half augustus. Wezenlijke effecten op de Grijze zeehond kunnen worden voorkomen door binnen de 1.200m van de Razende Bol in de Noordzeekustzone geen vaarbewegingen uit te voeren in de periode dat de dieren hun jongen werpen en zogen. Dit betreft de periode december en januari. Locaties die dan gemeden moeten worden zijn de Razende Bol en Noord-Holland Noord (Van Duin, 2007). 4.1.2.3 Overzicht invloed van zandwinning en maatregelen per locatie Alleen habitats en soorten worden behandeld waarop effecten worden verwacht. Overzichten van maatregelen per habitat en soort en per locatie worden weergegeven in bijlagen III.a en III.b. 1. Bergen – Camperduin Invloed: Op deze locatie is zeer waarschijnlijk habitattype H1110 B aanwezig. Zandwinning kan hier, indien te dicht tegen de -20 NAP-lijn wordt gewonnen, externe negatieve effecten op hebben. Dit wordt echter niet waarschijnlijk geacht omdat de winningslocaties buiten de Noordzeekustzone liggen. Daarom is de verstorende werking op de in dit rapport behandelde soorten binnen de Noordzeekustzone, verwaarloosbaar. Maatregel: 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn Preventieve maatregelen: 3. Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 4. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 5. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 2. Camperduin – Callantsoog Idem Bergen – Camperduin. 3. Callantsoog – Den Helder Invloed: Op deze locatie is habitattype H1110 B aanwezig. Zandwinning kan hier, indien te dicht tegen de -20 NAP-lijn wordt gewonnen, externe negatieve effecten op hebben. Dit wordt echter niet waarschijnlijk geacht omdat de winningslocaties buiten de Noordzeekustzone liggen. Daarom is de verstorende werking op de in dit rapport behandelde soorten binnen de Noordzeekustzone, verwaarloosbaar. Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
23
Maatregelen: 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn Preventieve maatregelen: 3. Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 4. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 5. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 4. Texel Zuid en Razende Bol Invloed: Habitattype H1110 B is op deze locatie aanwezig. Zandwinning kan hier, indien te dicht tegen de -20 NAP-lijn wordt gewonnen, externe negatieve effecten op hebben. Dit wordt echter niet waarschijnlijk geacht omdat de winningslocaties buiten de Noordzeekustzone liggen. Daarom is de verstorende werking op de in dit rapport behandelde soorten binnen de Noordzeekustzone, verwaarloosbaar. Ligplaatsen van Grijze en Gewone zeehond zijn aanwezig, maar liggen op te grote afstand om verstoord te worden tijdens werp-, zoog- en rustperioden. Maatregelen: 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn 3. Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari 4. Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus Preventieve maatregelen: 5. Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 6. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 7. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 5. Texel West Invloed: Op deze locatie is habitattype H1110 B aanwezig. Zandwinning kan hier, indien te dicht tegen de -20 NAP-lijn wordt gewonnen, externe negatieve effecten op hebben. Dit wordt echter niet waarschijnlijk geacht omdat de winningslocaties buiten de Noordzeekustzone liggen. Daarom is de verstorende werking op de in dit rapport behandelde soorten binnen de Noordzeekustzone, verwaarloosbaar. Maatregelen: 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn Preventieve maatregelen: 3. Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 4. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
24
5. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. Vlieland Invloed: Op deze locatie is habitattype H1110 B aanwezig. Zandwinning kan hier, indien te dicht tegen de -20 NAP-lijn wordt gewonnen, externe negatieve effecten op hebben. Dit wordt echter niet waarschijnlijk geacht omdat de winningslocaties buiten de Noordzeekustzone liggen. Daarom is de verstorende werking op de in dit rapport behandelde soorten binnen de Noordzeekustzone, verwaarloosbaar. Dit geldt ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. De grootste concentraties worden aangetroffen nabij Vlieland en een negatieve invloed hierop dient te worden vermeden door verstoring en aantasting van voedselbeschikbaarheid c.q. zichtvermindering. Maatregelen: 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn Preventieve maatregelen: 3. Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 4. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 5. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 6. Terschelling Invloed: Nabij Terschelling is habitattype H1110 B aanwezig. Zandwinning kan hier, indien te dicht tegen de 20 NAP-lijn wordt gewonnen, externe negatieve effecten op hebben. Dit wordt echter niet waarschijnlijk geacht omdat de winningslocaties buiten de Noordzeekustzone liggen. Daarom is de verstorende werking op de in dit rapport behandelde soorten binnen de Noordzeekustzone, verwaarloosbaar. Maatregelen: 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn Preventieve maatregelen: 3. Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 4. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 5. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 7. Ameland West Invloed: Nabij Ameland West is habitattype H1110 B aanwezig. Zandwinning kan hier, indien te dicht tegen de -20 NAP-lijn wordt gewonnen, externe negatieve effecten op hebben. Dit wordt echter niet waarschijnlijk geacht omdat de winningslocaties buiten de Noordzeekustzone liggen. Daarom is de verstorende werking op de in dit rapport behandelde soorten binnen de Noordzeekustzone, verwaarloosbaar.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
25
Maatregelen: 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn Preventieve maatregelen: Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 3. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 4. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 8. Ameland Midden Idem Ameland West
4.1.3 Zandtransport 4.1.3.1 Algemeen De verschillende wijzen van transport (zie hoofdstuk 2) hebben andere effecten op het natuurlijke milieu. Zo kan verdunning van het sediment optreden bij transport door pijpleidingen met mogelijke lekkage tot gevolg. Ook is geluidhinder en luchtverontreiniging mogelijk bij transport door hopperzuigers en transportschepen (Bray, 2009). 4.1.3.2 Noordzeekustzone In de Noordzeekustzone wordt sedimenttransport voor zandsuppleties met name uitgevoerd door hopperzuigers voor vooroeversuppleties en pijpleidingen voor strandsuppleties. (Van Duin, 2007) Wanneer de effecten verdeeld over de vier hoofdthema’s: waterbeweging en morfologie, waterkwaliteit, sedimenttransport en geluid- en trillingniveaus, op het thema zandtransport worden toegepast, ontstaat het volgende beeld. Verandering kan optreden van: 1) Waterbeweging en morfologie: a) Stroomsnelheid: kan veranderen als grote hoeveelheden sediment weglekken tijdens transport (Bray, 2009) b) Verandering zeebodem: kan deels door sedimentlekkage en sedimentatie (Bray, 2009) c) Aantasting habitats en soorten: kan door lekkage van sediment (Bray, 2009) 2) Waterkwaliteit: dit kan deels door vertroebeling met sediment, nutriënten en verontreiniging door lekkage en luchtverontreiniging (Bray, 2009) 3) Sedimenttransport: a) Fijn zand en slib:door sedimentlekkage (Bray, 2009) b) Indirecte invloed op natuurwaarden: Afname primaire productie: door sedimentlekkage (Bray, 2009) Verschuiving voorjaarsbloei fytoplankton: door sedimentlakkage (Bray, 2009) Afname voedselopname schelpdieren: door sedimentlekkage (Bray, 2009) Wijziging soortensamenstelling: door sedimentlekkage (Bray, 2009; (Rozemeijer & Graafland, 2009).) Zichtafname: door sedimentlekkage (Bray, 2009; Van Duin, 2007 ) 4) Geluid en trillingniveaus: Zie zandwinning.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
26
4.1.3.3 Overzicht invloed van zandtransport en maatregelen per locatie Alleen habitats en soorten worden behandeld waarop effecten worden verwacht. Overzichten van maatregelen per habitat en soort en per locatie, worden weergegeven in bijlagen III.a en III.b. 1. Bergen – Camperduin : Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend. Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweken Toppereenden, kan ook hierop een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken. Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 2. >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 3. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 4. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 5. Camperduin – Callantsoog Idem Bergen _Camperduin 6. Callantsoog – Den Helder Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend. Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweken Toppereenden, kan ook hierop een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken. Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 2. >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 3. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 4. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 5. Texel Zuid en Razende Bol Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend. Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweNadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
27
ken Toppereenden, kan ook hier op een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken.Ligplaatsen van Grijze en Gewone zeehond zijn aanwezig en kunnen door nabijgelegen transportactiviteiten worden verstoord tijdens werp-, zoog- en rustperioden. Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B 2. >1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari 3. > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 4. >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 5. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 6. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 6. Texel West Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend. Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweken Toppereenden, kan ook hier op een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken. Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 2. >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 3. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 4. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 7. Vlieland Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker (grootste aantallen duikers in dit kustdeel), alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend. Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweken Toppereenden, kan ook hier op een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken. Ligplaatsen van Grijze en Gewone zeehond zijn aanwezig en kunnen door nabijgelegen transportactiviteiten worden verstoord tijdens werp-, zoog- en rustperioden.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
28
Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B 2. >1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari 3. > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 4. >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 5. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 6. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 8. Terschelling Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend (van Zwarte zee-eend zijn grote concentraties aanwezig). Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweken Toppereenden, kan ook hier op een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken.Ligplaatsen van Grijze en Gewone zeehond zijn aanwezig en kunnen door nabijgelegen transportactiviteiten worden verstoord tijdens werp-, zoog- en rustperioden. Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B 2. >1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari 3. > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 4. >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 5. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 6. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. 9. Ameland West Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend. Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweken Toppereenden, kan ook hier op een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
29
Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 2. >500m van groepen Toppereenden in de winterperiode 3. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 4. Houd afstand tot Dwergmeeuwconcentraties 10. Ameland Midden Invloed: Zandtransportactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, alsmede op Eider- en Zwarte zee-eend. Dit geldt ook voor doortrekkende Dwergmeeuw. Omdat nabij Terschelling en Ameland Midden de grootste aantallen Zwarte zee-eend in de Noordzeekustzone worden aangetroffen, is een grotere negatieve invloed door transportactiviteiten hierop mogelijk, dan op de andere locaties. In winters met grote aantallen van de Waddenzee naar de Noordzeekustzone uitgeweken Toppereenden, kan ook hierop een effect door zandtransporten worden veroorzaakt. Onder de zeespiegel liggende zandbanken lopen hier geen direct gevaar door transportactiviteiten, mits daar geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven om suppletielocaties te bereiken. Maatregelen: 1. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B Preventieve maatregelen: Voer transporten uit op afstanden: 2. >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. 3. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 4. Mijd Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
4.1.4 Zandsuppletie 4.1.4.1 Algemeen Sedimentsuppleties zullen naargelang hun uitvoering (plaatsing van sediment op land, onder water of plaatsing van verontreinigd materiaal onder water (hier niet aan de orde), een andere invloed op het milieu hebben. Hier wordt ingegaan op de effecten van twee soorten suppleties uitgevoerd: onderwater- c.q. vooroeversuppleties en strandsuppleties. 4.1.4.2 Noordzeekustzone Voor het suppletieprogramma wordt er gericht op het opbrengen van zand op onderwaterbodems (de z.g.n. vooroeversuppletie en geulwandsuppleties) en op het strand ( de z.g.n.strandsuppletie).Wanneer de vier gedefinieerde hoofdthema’s ook op suppleties worden toegepast ontstaat het volgende beeld, ingedeeld naar vooroeversuppletie en strandsuppletie.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
30
1.
Waterbeweging en morfologie: a. Stroomsnelheid b. Verandering (zee-)bodem c. Bij vooroeversuppleties wordt extra zand toegevoegd aan de onderwateroever, dit wordt in verloop van tijd in het natuurlijk systeem opgenomen (Grontmij/AquaSense, 2009). Het kan de morfologie en sedimentsamenstelling van H1110 verstoren (Provincie Friesland, 2009). Strandsuppletie veroorzaakt zeewaartse verschuiving strand en tijdelijke afname kwaliteit H1110 door bedekking (Provincie Friesland, 2009).Het kan veroorzaken dat embryonale duinen worden bedekt, en voordat het strandprofiel zich weer heeft hersteld, zal er extra zandtransport naar duinen plaatsvinden (Grontmij/Aquasense, 2009). d. Aantasting habitats en soorten Vooroeversuppletie: (kwalificerende) habitats kunnen verloren gaan of in kwaliteit afnemen. Dit kan o.a. schadelijk zijn door het tijdelijk verdwijnen van prooidieren (vis), voor Roodkeelduiker, parelduiker en Aalscholver (Grontmij/Aquasense, 2009). Bij afdekking van het strand kan (tijdelijk) bodemfauna verloren gaan (Bray, 2009; Grontmij/Aquasense, 2009). Dit is van invloed op soorten als die van de groep steltlopers die voor hun voedselopname van deze bodemfauna afhankelijk zijn. Dit kan tot effecten op Drieteenstrandlopers leiden, door verstoring (mensen op <100m: Krijgsveld, 2008) en bedekking van het voedsel, de Gemselworm (Concept-beheerplan Voordelta, 2007). Afdekking en verstoren van nesten door strandsuppleties van Strandplevier en Bontbekplevier zijn mogelijk. Voor hen geldt een verstoringsafstand van 150m van de broedlocatie (LNV, 2008b). Dit kan worden voorkomen door dit buiten het broedseizoen te doen (april t/m augustus) (Vanagt & Tuitert, 2009). Vooroeversuppletie: dit kan leiden tot sterfte van een groot deel van het aanwezige benthos en aanwezig visbroed (Grontmij/AquaSense, 2009). De factoren die van invloed zijn op het herstel van het bodemleven zijn: • Het overleven van oorspronkelijke bodemfauna. Dit wordt bepaald door de dikte van de afdekking en het graafvermogen van de aanwezige soorten, waarbij wordt uitgegaan van volledige sterfte van het bodemleven bij een afdekking > 60 cm (16); • Rekolonisatie door adulten uit nabij gelegen gebieden (migratie). • Import van dieren die zijn meegevoerd met het nieuwe materiaal. • Influx van jonge stadia uit naburige populaties benthos door middel van voortplanting en dispersie (rekrutering). Gezien de leeftijdsstructuur en populatieopbouw van herstellend benthos wordt rekrutering gezien als de voornaamste vorm van rekolonisatie. Herstel van het bodemleven vindt doorgaans binnen een jaar na afdekken plaats doch kan volledig herstel enige (2-5) jaren duren (Marx en jonker, 2009; Baptist, 2008). Door zandsuppletie op de vooroever en het strand ontstaat er een toename van zandtransport naar en overstuiving van de zeereep. Hierdoor kunnen dynamische duinhabitats als wandelende embryonale duinen en witte- en grijze duinen ontstaan en/of verjongen, mits het juiste sediment wordt toegepast (verjonging van het duinmassief is een positief effect). Kenmerkende soorten voor deze habitattypen zijn aangepast aan het dynamische karakter van deze typen habitats en zullen hiervan profiteren (Provincie Zeeland, 2009; Arens, 2009). De minder dynamische duinhabitats kunnen tijdelijk aangetast worden door veranderende stuivings-karakteristiek, zandkorrelgrootte en kalkgehalte. De mate van instuiven kan beperkt worden door de aanwezigheid van een stuifdijk. Niettemin zal het systeem zich binnen enige tijd weer herstellen waardoor eveneens herstel optreedt van de achterliggende duinen (Grontmij/AquaSense, 2009; Arens, 2009). Het morfologisch herstel van de vooroever of het strand na zandsuppletie afhankelijk van de vorm en grootte van het suppletiegebied, de kwaliteit van het aangevoerde sediment (sneller
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
31
herstel indien het suppletiegebied klein is en het aangevoerde sediment van gelijke kwaliteit is als het sediment in het suppletiegebied) en de natuurlijke dynamiek in het gebied (waarbij sneller herstel optreedt bij een sterkere dynamiek en een hogere frequentie van stormen). Indien er sprake is van herhaling van de suppletieactiviteit op een gelijke locatie treedt mogelijk slechts gedeeltelijk of zelfs geen herstel op. Aangenomen wordt dat na 2-5 jaar volledig herstel is opgetreden (Marx & Jonker, 2009; Baptist et al, 2008). (Kwalificerende) habitats kunnen door strandsuppletie verloren gaan of in kwaliteit afnemen. In het bijzonder wandelende embryonale duinen en witte duinen kunnen door afdekking verloren gaan. Door de zandsuppletie kan echter ook de verstuiving toenemen waardoor er dynamische typen habitats ontstaan of verjongen en er netto geen verlies optreedt (Anoniem, 2007 & 2009; Rijkswaterstaat , 2008a, Rijkswaterstaat, 2008c; Grontmij/AquaSense, 2009; Arens, 2009). Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de juiste sedimentgrootte en –samenstelling. Te grof sediment zal niet verstuiven en de embryonale duinen niet bereiken. Strandsuppletie: bij afdekking van het strand kan (tijdelijk) bodemfauna verloren gaan (LNV, Provincie Noord-Holland, 2009; Grontmij/AquaSense, 2009; Rijkswaterstaat 2008b; Provincie Zeeland, 2008 en 2009). Dit is van invloed op soorten als die van de groep steltlopers die voor hun voedselopname van deze bodemfauna afhankelijk zijn. Ook kunnen door de afdekking aanwezige broedsels van strandbroeders en tijdelijk potentiële nestlocaties verloren gaan. Wel wordt aangenomen dat nestlocaties na voltooiing van de werkzaamheden de rust- en broedlocaties hun functie hervatten. Om schade aan belangrijke broedkolonies te beperken dient de broedperiode van strandbroedende vogels in ogenschouw worden genomen. De broedperiode van strandbewonende vogels is van ca. 1 april tot 15 augustus (mond. Med. Dhr. M. Platteeuw) Strandsuppleties dienen op locaties met belangrijke broedpopulaties daarom niet in die periode te worden uitgevoerd. Waterkwaliteit: Door het opbrengen van zand kan vertroebeling van het water optreden (met name bij vooroeversuppleties) (Bray, 2009) 3. Sedimenttransport: a. Fijn zand en slib: Door de zandsuppletie kan de verstuiving toenemen waardoor er dynamische typen habitats ontstaan of verjongen en er netto geen verlies optreedt Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de juiste sedimentgrootte en –samenstelling. Te grof sediment zal niet verstuiven en de embryonale duinen niet bereiken. (Rijkswaterstaat 2008, 2009; Grontmij/AquaSense, 2009; Arens, 2009). b. Zichtafname Door het vrijkomen van gesuppleerd zand kan de troebelheid toenemen (Bray, 2009). 2.
Geluid- en trillingniveaus Geluid, trilling en beweging tijdens zandwinning en transport kan resulteren in een toename van alertheid en uitwijkgedrag van fauna. Indien werkzaamheden nabij locaties met zogende zeezoogdieren of broedende vogels plaatsvinden, kunnen er tijdelijk negatieve effecten optreden (Bray, 2009). Kluut, Scholekster, Zwarte zee-eend, Eidereend, Toppereend, Kanoet, Dwergmeeuw, Bontbekplevier (broedvogel) en Strandplevier (broedvogel) worden potentieel verstoord door onderhoud van kunstwerken tot circa 500 meter afstand van de verstoringsbron. Tijdens hoogwater kunnen vogels die glooiingen gebruiken als hoogwatervluchtplaats verstoord worden. Dwergmeeuw trekt zich weinig aan van menselijke activiteiten en Zwarte zee-eend komt niet zo dicht bij de NoordHollandse kust. Bontbekplevier en Strandplevier (beide broedvogels) zullen mogelijk zeer beperkt tijdens het foerageren (niet op de broedlocaties) worden gestoord. In iets grotere mate geldt dit ook voor Eidereend, Toppereend, Scholekster, Kluut en Kanoet. Maar ook voor deze soorten is de verstoring gering (Jongbloed et al., 2010). Foeragerende Scholekesters aan de kust kennen een verstoringsafstand van 170m en Kluten en Kanoeten op hoogwatervlugplaatsen van 500m (Krijgsveld et al., 2008). 4.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
32
5. Overzicht invloed van zandsuppleties en maatregelen per locatie Alleen habitats en soorten worden behandeld waarop effecten worden verwacht. Overzichten van maatregelen per habitat en soort en per locatie, worden weergegeven in bijlagen III.a en III.b. 1. Bergen – Camperduin Invloed: : Op deze locatie is zeer waarschijnlijk habitattype H1110 B aanwezig. Zandsuppleties kunnen hier, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten op hebben door o.a. bedekking en dus aantasting van benthos. Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker alsmede Eider- en Zwarte zee- en Toppereenden. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zee-eend klein. Ook kan vermindering van doorzicht door vertroebeling effecten hebben voor foeragerende vogels. Dit geldt ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 2. Camperduin – Callantsoog Idem Bergen – Camperduin. 3. Callantsoog – Den Helder Invloed: Voor de kust van Callantsoog en Den Helder is habitattype H1110 B aanwezig. Zandsuppleties kunnen hier, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten op hebben door o.a. bedekking en dus aantasting van benthos. Eveneens is invloed op duinvalleien in wording mogelijk, zoals op het Botgat bij Groote Keeten (Arens et al, 2008). Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker alsmede Eider-, Zwarte zee-en Toppereenden. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zee-eend klein. Ook kan vermindering van doorzicht door vertroebeling effecten hebben voor foeragerende vogels. Dit geldt ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Scholekster kan te maken krijgen met verstoring op deze locatie. Aanwezige Drieteenstrandloper kan negatieve effecten ondervinden door verstoring en bedekking van foerageerlocaties, waardoor het voedsel afsterft dan wel niet bereikbaar wordt. Herstel hiervan kan enige tijd (2-5 jaar) vergen (Marx & Jonker, 2009; Baptist et al, 2008). Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 4. Texel Zuid en Razende Bol Invloed: Op deze locatie is zeer waarschijnlijk habitattype H1110 B aanwezig. Zandsuppleties kunnen hier, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten op hebben door o.a. bedekking van habitat en aantasting van benthos. Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
33
invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, Zwarte zee- en Toppereenden. Eidereend is hier in kleine aantallen overwinterend aanwezig. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zeeeend klein. Vermindering van doorzicht door vertroebeling kan een negatief effect op foeragerende dieren hebben. Dit effect geldt in mindere mate ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Dwergstern, Bontbek- en Strandplevier, Scholekster, Kanoet en Drieteenstrandloper kunnen te maken krijgen met verstoring op deze locatie. Met name de aanwezige Drieteenstrandloper kan negatieve effecten ondervinden door verstoring en bedekking van foerageerlocaties, waardoor het voedsel afsterft dan wel niet bereikbaar wordt. Dit kan enige tijd (2-5 jaar) duren. Ligplaatsen van Grijze en Gewone zeehond zijn aanwezig en kunnen door nabijgelegen suppletieactiviteiten worden verstoord tijdens werp-, zoog- en rustperioden. Vanwege de afstand tot deze locaties wordt de invloed ingeschat als zijnde klein. Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 5. Texel West Invloed: Voor de kust van Texel West is habitattype H1110 B aanwezig. Zandsuppleties kunnen hier, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten op hebben door o.a. bedekking en dus aantasting van benthos. Ook kan bij verkeerde toepassing van suppleties, de habitat schorren en zilte graslanden van de Slufter schade ondervinden door bedekking met zand. Dit ligt net buiten de Noordzeekustzone, maar wel in de mogelijke, directe effectzone. Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker alsmede Eider-, Zwarte zee- en Toppereenden. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zee-eend klein. Ook kan vermindering van doorzicht door vertroebeling effecten hebben voor foeragerende vogels. Dit geldt ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Bontbek- en Strandplevier, Scholekster en Drieteenstrandloper kunnen te maken krijgen met verstoring op deze locatie. Met name de aanwezige Drieteenstrandloper kan negatieve effecten ondervinden door verstoring en bedekking van foerageerlocaties, waardoor het voedsel afsterft dan wel niet bereikbaar wordt, voor langere tijd (2-5 jaar). Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 6. Vlieland Invloed: Zandsuppleties kunnen hier, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten hebben op habitattype H1110 door o.a. bedekking van habitat en aantasting van benthos. Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, Eider-, Zwarte zee- en Toppereenden. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zee-eend klein. Vermindering van doorzicht door vertroebeling kan een negatief effect op foeragerende dieren hebben. Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
34
Dit effect geldt in mindere mate ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Nabij Vlieland komen de grootste concentraties voor, waardoor een groter effect mogelijk is door activiteiten. Dwergstern, Strandplevier, Scholekster, Kluut, Kanoet en Drieteenstrandloper kunnen te maken krijgen met verstoring op deze locatie. Met name de aanwezige Drieteenstrandloper kan negatieve effecten ondervinden door verstoring en bedekking van foerageerlocaties, waardoor het voedsel afsterft dan wel niet bereikbaar wordt voor langere tijd (2-5 jaar). Ligplaatsen van Grijze en Gewone zeehond zijn aanwezig en kunnen door nabijgelegen suppletieactiviteiten worden verstoord tijdens werp-, zoog- en rustperioden. Vanwege de afstand tot deze locaties wordt de invloed geschat als klein. Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 7. Terschelling Invloed: Ook op Terschelling kunnen zandsuppleties, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten hebben op habitattype H1110 door o.a. bedekking van habitat en aantasting van benthos. Ook kan bij verkeerde toepassing van suppleties, de habitat schorren en zilte graslanden van Cupido’s Polder schade ondervinden door bedekking met zand. Dit ligt net buiten de Noordzeekustzone, maar wel in de mogelijke, directe effectzone. Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, Eider-, Zwarte zee- en Toppereenden. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zee-eend klein. De grootste concentraties Zwarte zee-eend komen bij Terschelling en Ameland Midden voor, waardoor daar verstoring een grotere invloed kan hebben.Vermindering van doorzicht door vertroebeling kan een negatief effect op foeragerende dieren hebben. Dit effect geldt in mindere mate ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Dwergstern, Bontbek- en Strandplevier, Scholekster, Kluut, Kanoet en Drieteenstrandloper kunnen te maken krijgen met verstoring op deze locatie. Met name de aanwezige Drieteenstrandloper kan negatieve effecten ondervinden door verstoring en bedekking van foerageerlocaties, waardoor het voedsel afsterft dan wel niet bereikbaar wordt voor langere tijd (2-5 jaar). De grootste concentraties Drieteenstrandlopers komen op Terschelling en Ameland West voor, waardoor daar verstoring een grotere invloed kan hebben. Ligplaatsen van Grijze en Gewone zeehond zijn aanwezig en kunnen door nabijgelegen suppletieactiviteiten worden verstoord tijdens werp-, zoogen rustperioden. Vanwege de afstand tot deze locaties wordt de invloed geschat als klein. Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 8. Ameland West Invloed: Tevens nabij Ameland West kunnen zandsuppleties, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten hebben op habitattype H1110 door o.a. bedekking van habitat en aantasting van benthos. Ook kan bij verkeerde toepassing van suppleties, de habitat schorren en zilte graslanden van het Groene Strand schade ondervinden door bedekking met zand. Dit ligt net buiten de Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
35
Noordzeekustzone, maar wel in de mogelijke, directe effectzone. Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, Eider-, Zwarte zee- en Toppereenden. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zee-eend klein. Vermindering van doorzicht door vertroebeling kan een negatief effect op foeragerende dieren hebben. Dit effect geldt in mindere mate ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Dwergstern, Strandplevier, Scholekster, Kluut, Kanoet en Drieteenstrandloper kunnen te maken krijgen met verstoring op deze locatie. Met name de aanwezige Drieteenstrandloper kan negatieve effecten ondervinden door verstoring en bedekking van foerageerlocaties, waardoor het voedsel afsterft dan wel niet bereikbaar wordt voor langere tijd (2-5 jaar). De grootste concentraties Drieteenstrandlopers komen op Terschelling en Ameland West voor, waardoor daar verstoring een grotere invloed kan hebben. Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 9. Ameland Midden Invloed: Nabij Ameland West kunnen zandsuppleties, indien te dicht nabij dit habitattype wordt gesuppleerd, negatieve effecten hebben op habitattype H1110 door o.a. bedekking van habitat en aantasting van benthos. Suppletieactiviteiten kunnen door verstoring van invloed zijn op overwinterende en foeragerende Roodkeel- en Parelduiker, Eider-, Zwarte zee- en Toppereenden. Omdat met name duikers zich ver op zee bevinden wordt de invloed hiervan zeer klein ingeschat en voor Eider- en Zwarte zee-eend klein. De grootste concentraties Zwarte zee-eend komen bij Terschelling en Ameland Midden voor, waardoor daar verstoring een grotere invloed kan hebben. Vermindering van doorzicht door vertroebeling kan een negatief effect op foeragerende dieren hebben. Dit effect geldt in mindere mate ook voor doortrekkende en overwinterende Dwergmeeuw. Scholekster, Kanoet en Drieteenstrandloper kunnen te maken krijgen met verstoring op deze locatie. Met name de aanwezige Drieteenstrandloper kan negatieve effecten ondervinden door verstoring en bedekking van foerageerlocaties, waardoor het voedsel afsterft dan wel niet bereikbaar wordt voor langere tijd (2-5 jaar). Maatregelen: 1. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen 2. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) 3. pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
4.1.5 Samenvatting effecten Alle hiervoor genoemde effecten kunnen in de volgende hoofdgroepen van milieuveranderingen worden ingedeeld (zandwinning, transport en -suppletie): Zandwinning: • Verandering waterkwaliteit (w.o. vertroebeling) • Verandering van sedimenttransport • Verandering geomorfologie van de zeebodem Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
36
• • • •
Verandering bodemsamenstelling zeebodem Verstoring door aanwezigheid van mensen en machines Verstoring door geluid & trillingen Vernietiging organismen (door zuigermond en transporteren van zand)
Zandtransport: • Verandering waterkwaliteit (door vertroebeling bij lekkage en verliezen) • Verstoring door aanwezigheid van mensen en machines • Verstoring door geluid & trillingen Zandsuppleties: • Verandering van de waterkwaliteit (w.o. vertroebeling) • Verandering van sedimenttransport • Verandering geomorfologie van zeebodem, zeereep en achterliggende duinen • Verandering bodemsamenstelling zeebodem, zeereep en achterliggende duinen • Verstoring door de aanwezigheid van mensen en machines • Verstoring door geluid & trillingen • Vernietiging organismen (bedekken met zand) Deze effecten kunnen van korte of langere duur zijn en van heel lokale aard zijn of tot op grotere afstand spelen. Een overzicht van kwalitatieve informatie van effecten op de gestelde natuurdoelen staat in tabel 4.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
37
Tabel 4. Kwantitatieve gegevens m.b.t. effecten op natuurdoelen en mitigatiemaatregelen Habitattype/soort H1110 B Permanent overstroomde zandbanken, subtype B
H1330 Schorren en zilte graslanden H2190 Vochtige duinvalleien
Effect 1. sedimentatie door transportverliezen 2. weggraven schelpdierbanken 3. vooroeversuppletie kan morfologie, schelpdierbanken en sedimentsamenstelling H1110 B verstoren 4. strandsuppletie veroorzaakt zeewaartse verschuiving strand en tijdelijke afname kwaliteit H1110 door bedekking (doodt organismen) 1. verandering sedimentatie 1.
verandering aangevoerde sedimenthoeveelheid en -samenstelling door suppletie verstoring werp- en zooglocaties (zandbanken)
H1351 Grijze zeehond
1.
H1365 Gewone zeehond
1.
verstoring werp- en zooglocaties (zandbanken)
A00 Roodkeelduiker
1. 2.
A002 Parelduiker
1. 2.
verstoring door schepen bedekken voedselgebied door vooroeversuppletie verstoring door schepen bedekken voedselgebied door vooroeversuppletie
A062 Toppereend
1. 2.
A063 Eidereend
1. 2.
A065 Zwarte zee-eend
A130 Scholekster A132 Kluut A137 Bontbekplevier (b)
A138 Strandplevier (b)
A143 Kanoet A144 Drieteenstrandloper
verstoring door schepen bedekken voedselgebied door vooroeversuppletie
verstoring door schepen bedekken voedselgebied door vooroeversuppletie 1. verstoring door schepen 2. bedekken voedselgebied door vooroeversuppletie 1. verstoring 1. verstoring 1. verstoring nesten door strandsuppleties 2. afdekking nesten door strandsuppleties strandsuppleties 1. verstoring nesten door strandsuppleties 2. afdekking nesten door strandsuppleties 1. 1. 2.
verstoring verstoring bedekken voedselgebied door strandsuppleties
A177 Dwergmeeuw
1. 2.
verstoring (afstand onbekend) mogelijke effecten door vertroebeling.
A195 Dwergstern
1. 2.
verstoring mogelijke effecten door vertroebeling
Effectafstand/mitigatie 1. > 900m van winnings- en suppletielocatie 2. winning > -20m NAP-dieptelijn en geen geleidegeulen graven voor suppletie 3. bij vooroeversuppletie op afstand blijven van schelpenbanken (indien mogelijk>900m) en overeenkomstig sediment gebruiken 1. > 900m van suppletielocatie 1. sediment met juiste samenstelling toepassen en voorkeur vooroeversuppletie 1 > 1200m winning- transport- & suppletieafstanden aanhouden in december & januari 1. > 1200m winning- transport- & suppletie-afstanden aanhouden in mei-augustus 1. >1000-1500m tot groepen in periode januari tot april 2. is tijdelijk 1. 1000-1500m tot groepen in januari tot april 2. is tijdelijk 1.
2. 1. 2.
500m t.o.v. scheepvaart tijdens winters dat het gebied wordt gebruikt als uitwijkplaats is tijdelijk >1000-1500m is tijdelijk
1. 2.
>1000-1500m is tijdelijk
>170m > 500m 1. 150m van nesten blijven, zand opbrengen buiten broedseizoen (april t/m augustus) 1. 150m van nesten blijven, zand opbrengen buiten broedseizoen (april t/m augustus) Afstand 500m 1. Verstoringsafstand 100m t.o.v. mensen (winter) 2. Fasering en zonering van opbrengen van locatie, om het jaar een deel voor regeneratie prooidieren. April - mei en oktober – november foeragerende en trekkende groepen vermijden 1. houd afstand aan >500m van broedlocaties
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
38
4.2 Effecten van het huidige programma op Natura 2000-doelen 4.2.1 Activiteiten en hun effecten op habitats en soorten per locatie De activiteiten die noodzakelijk zijn voor het winnen en suppleren van zand leiden tot effecten op het natuurlijke milieu op de win- en suppletielocaties zelf, maar kunnen ook effecten hebben op grotere afstand. De invloed van de verwachte effecten worden per win- en suppletielocatie weergegeven in tabel 5. Hierbij zijn de winlocaties per geografische eenheid samengevat, evenals de suppletielocaties. Dit is gedaan omdat de exacte locaties nog niet volledig bekend zijn. In tekst betekent dit het volgende: H1110 B Permanent overstroomde zandbanken, subtype B Dit habitattype komt naar verwachting langs alle locaties voor. Dit is alleen van locatie Bergen – Camperduin niet geheel duidelijk. Zandwinning zal als voldoende afstand bewaard wordt (>900m) tot de habitat zeer waarschijnlijk geen negatieve effecten hebben. Dit geldt tevens voor zandtransport, mits hierbij geen geleidegeulen worden gegraven in het habitattype om suppletielocaties te bereiken. Dan zijn lokaal en tijdelijk significante effecten mogelijk. Met name schelpdierbanken dienen hierbij te worden ontzien. Suppleties kunnen een negatieve invloed hebben, als extra zand op het habitattype terechtkomt door zowel vooroever- als zandsuppleties en het strand zeewaarts opschuift. De locatie waar dit wordt gedeponeerd en de hoeveelheid, evenals de sedimentsamenstelling, zijn hierbij van belang. Indien suppleties verkeerd worden uitgevoerd kan een deel van het habitat verdwijnen. Indien ingeval van vooroeversuppleties het suppleren voor de buitenste brekerbank wordt uitgevoerd, kunnen effecten (zoals bedekking) op schelpdierbanken optreden. Herstel in dit laagdynamische milieu zal tijd kosten (ca. 2-10 jaar), waarbij het te bezien valt of volledig herstel optreedt voordat er weer opnieuw gesuppleerd wordt. Het in korte tijd gedeeltelijk opvullen van de trog tussen binnen- en buitenste brekerbank kan eveneens een negatief effect hebben op de daar aanwezige fauna (benthos en jonge vis). Dit milieu is hoogdynamisch met mogelijk, relatief snelle herkolonisatie van vooral wormen tot gevolg. Dit kan stapelvoedsel vormen voor andere organismen. Maar ook daar zal herkolonisatie tijd (ca. 2-5 jaar) nodig zijn voor volledig herstel (Marx & Jonker, 2009; Baptist et al, 2008). Strandsuppleties kunnen eveneens effecten hebben op het habitattype, door erosie en sedimentatie op de vooroever. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat suppleties lokaal en tijdelijk significante effecten kunnen hebben. H1330 Schorren en zilte graslanden Door zandwinning en –transport zullen geen negatieve effecten op dit habitattype ontstaan. De meeste suppleties eveneens niet, mits er voldoende afstand tussen de suppletielocatie en het habitattype wordt bewaard. Omdat de meeste schorren en zilte graslanden aan de Waddenzijde van de locaties liggen is dit geen probleem voor dit habitattype in de Noordzeekustzone. Dit geldt behalve voor de locaties: Slufter op Texel; Groene Strand op Ameland en Cupido’s Polder op Terschelling Bij suppleties op die locaties dient er op te worden gelet dat er geen effecten optreden. Preventief kan er voldoende afstand worden aangehouden tussen suppletielocatie en het habitattype. H2190 Vochtige duinvalleien Omdat de meeste duinvalleien, meer landinwaarts, buiten de Noordzeekustzone liggen, worden hier geen significante effecten op verwacht binnen de Noordzeekustzone. Het verloop van het sedimenttransport, door de aard en structuur van het sediment van de vooroever en het strand in de Noordzeekustzone, is wel van invloed op de ontwikkeling van het achtergelegen gebied. Ook speelt de chemische samenstelling van het sediment (o.a. kalkrijkdom) hierbij een rol. Invloed van suppleties door externe werking kan hierdoor ontstaan op het habitattype Vochtige Duinvalleien. H1351 Grijze zeehond en H1365 Gewone zeehond Ligplaatsen van deze soorten komen voor op Texel Zuid en Razende Bol; Vlieland; Terschelling. De soort kan verstoord worden door zandtransporten tijdens het voortplantingseizoen. Effecten door zandwinning (te ver op zee) en –suppletieactiviteiten (dicht bij de kust, voorbij de zandbanken) Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
39
worden niet verwacht. Omdat er een positieve trend is wordt niet verwacht dat effecten significant zullen zijn. A001 Roodkeelduiker en A002 Parelduiker Deze soorten zijn gevoelig voor verstoring tijdens het winterhalfjaar en deze komen dan in het hele gebied voor, maar zijn dan vooral in grote aantallen aanwezig voor Vlieland. Zandwinning- en transport kunnen verstoring veroorzaken, en winning daarnaast doorzicht van het water beperken. Dat kan negatief zijn voor de foerageermogelijkheden. Suppletieactiviteiten zullen naar verwacht minder effecten hebben omdat dit dicht tegen de kust aan plaatsvindt. Significante effecten worden echter niet verwacht door de verspreiding van de dieren over een groot oppervlak. A062 Toppereend Toppereend houdt zich vooral aan de Waddenzijde op en alleen tijdens bepaalde winters komt de soort in grotere aantallen voor in de Noordzeekustzone. Indien dat gebeurt, dan dient rekening te worden gehouden met negatieve effecten door verstoring door zandwinning en –transport. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Significante effecten worden echter niet verwacht. A063 Eidereend Deze soort komt door het hele gebied voor tijdens de winterperiode., maar in grotere aantallen voor Bergen-Camperduin, Camperduin-Callantsoog, Vlieland, Terschelling, Ameland West en Ameland Midden. De grootste groepen komen voor bij Terschelling en Ameland. Daar zou verstoring van grotere groepen op zee op kunnen treden door zandtransport en in mindere mate door suppletie. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Ook voor deze soort worden significante effecten worden niet verwacht. A065 Zwarte zee-eend De Zwarte zee-eend komt door het hele gebied voor tijdens de winterperiode. De grootste groepen komen voor bij Terschelling en Ameland Midden. Daar zou verstoring van grotere groepen op zee op kunnen treden door zowel zandwinning, -transport, en in mindere mate suppletie. Omdat de dieren afhankelijk zijn van schelpenbanken voor hun voedsel, zijn deze redelijk locatiegebonden en dus extra kwetsbaar voor verstoring. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Indien dit niet wordt toegepast kunnen negatieve effecten optreden. Dit speelt vooral bij Terschelling en Ameland Midden. Significante effecten worden echter niet verwacht. A130 Scholekster Zandwinning en –suppleties zijn van kleine invloed op de Scholekster. Omdat de dieren die in de Noordzeekustzone in grote aantallen aanwezig zijn, nabij suppletielocaties kunnen rusten en/of broeden zijn effecten mogelijk, maar vanwege de grote aantallen en de spreiding van activiteiten worden significante effecten niet verwacht. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd leidt tot een vermindering van mogelijk negatieve effecten. A132 Kluut Zandwinning en –suppleties zijn ook van matige invloed op de Kluut. Omdat de dieren nabij suppletielocaties kunnen rusten en/of broeden zijn daar effecten mogelijk. Indien deze locaties (Groene Strand van Ameland, West Terschelling en Vliehors op Vlieland) tijdens het broedseizoen worden gemeden worden significante effecten niet verwacht. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd leidt tot een vermindering van mogelijk negatieve effecten.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
40
A137 Bontbekplevier (broedend) Zandwinning en –suppleties zijn ook van matige invloed op de Bontbekplevier. Maar suppleties op Texel Zuid en Razende Bol, Texel West en Terschelling kunnen door bedekking van nesten en verstoring, een bedreiging zijn voor broedende dieren en negatieve effecten zijn mogelijk. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd leidt tot een vermindering van mogelijk negatieve effecten. A138 Strandplevier (broedend) Zandwinning en –suppleties zijn ook van matige invloed op de Bontbekplevier. Maar suppleties op Vliehors op Vlieland en op Terschelling kunnen door bedekking van nesten en verstoring, een bedreiging zijn voor broedende dieren en negatieve effecten zijn daar mogelijk. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kan dit voorkomen. A143 Kanoet Kanoeten trekken in grote aantallen door het Waddengebied en benutten de hogere stranden van de Noordzeekustzone. Alleen zandsuppleties zijn daarom van invloed, wanneer die in de trekperioden worden uitgevoerd. Het gaat dan met name om Texel Zuid en Razende Bol, Vlieland, Terschelling, Ameland West en Ameland Midden. Daar zijn effecten mogelijk. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd leidt tot een vermindering van mogelijk negatieve effecten.en significante effecten worden niet verwacht. . A144 Drieteenstrandloper Deze soort benut de stranden van de Noordzeekustzone als foerageergebied en slaapplaats tijdens de trek en de winter. Het gaat dan met name om Callansoog-Den Helder, Texel Zuid en Razende Bol, Vlieland, Terschelling, Ameland West en Ameland Midden. De belangrijkste locaties liggen op Terschelling en Ameland West. Indien daar grootschalige suppletieactiviteiten worden ontplooid zijn negatieve effecten mogelijk, met name door het aantasten van prooidierpopulaties. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kan dit voorkomen. Belangrijk hierbij is dat prooidierpopulaties voldoende tijd krijgen om zich te herstellen en dat er in de tussentijd, in de omgeving voldoende prooidieren beschikbaar blijven. A177 Dwergmeeuw De Dwergmeeuw komt in het hele gebied voor tijdens de trek, maar de grootste aantallen zijn dan aanwezig voor de kust van Vlieland. De soort kan verstoring vrij eenvoudig ontwijken en significant negatieve effecten worden daarom niet verwacht. Maar het tijdens transportactiviteiten ontwijken van grote concentraties foeragerende dieren tijdens de trekperiode, tijdens met name zandwinning- en transportactiveiten, is wel een maatregel die vanwege het belang van de Noordzeekustzone, preventief wordt aanbevolen. A195 Dwergstern De Dwergstern komt op een aantal locaties voor tijdens het broedseizoen. De Dwergstern komt op een aantal locaties voor tijdens het broedseizoen. Razende Bol, Texel-Zuid en Noord, West-Vlieland, Griend, Terschelling, Ameland-West, Engelsmanplaat, Rottermeroog en –Rottemerplaat. Op de plaats van de meeste van deze broedlocaties wordt of niet gesuppleerd of deze liggen meer ten zuid-oosten van de suppletielocaties. Indien voldoende afstand tot broedlocaties wordt aangehouden, worden significante effecten niet verwacht.
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
41
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
42
Tabel 5. De verwachte invloed van zandwinning-, -transport en –suppletieactiviteiten op gestelde Natura 2000 doelen in de Noordzeekustzone Doel/locatie per Activiteit Zandwinning
1
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
Bontbekplevier
Strandplevier
Kluut
Kanoet
0 0
0 0
0 0
Drieteenstrandloper 0 0
Dwergmeeuw 0/+ 0/+
Dwergstern
0 0
Scholekster 0 0
Permanent overstroomde zandbanken_B 0/+ 0/+
Schorren en zilte graslanden 0 0
Vochtige duinvalleien 0 0
Grijze zeehond 0 0
Gewone zeehond 0 0
Roodkeelduiker
Parelduiker
Toppereend
Eidereend
0 0
0 0
0 0
0 0
Zwarte zeeeend 0 0
0/+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0/+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0 0 0 0 0
0* 0*
0 0
0 0
0 0
0 0
+ +
+ +
01 01
+ +
+ +
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0/+ 0/+
0 0
0*
0
0
0
0
+
+
01
0/+
+
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0*
0
0
+
+
+
+
01
0/+
+
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0* 0* 0* 0* 0*
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 + + 0 0
0 + + 0 0
+ + + + +
+ + + + +
01 01 01 01 01
0/+ + + + +
+ + + + +
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0 0 0 0 0
Bergen – Camperduin
+/++2
0
0
0
0
0/+
0/+
0/+
0/+
0/+
0
0
0
0
0
0
0/+
0
Camperduin – Callantsoog Callantsoog – Den Helder Texel Zuid en Razende Bol Texel West Vlieland Terschelling Ameland West Ameland Midden
+/++2
0
0
0
0
0/+
0/+
0/+
0/+
0/+
0
0
0
0
0
0
0/+
0
+/++2
0
0
0
0
0/+
0/+
0/+
0/+
0/+
0
0
+
0
0
+
0/+
0
2
0
0
+
+
0/+
0/+
0/+
0/+
0/+
+
+
+
0
+
+
0/+
0/+
0 (+ Slufter) 0 0 (+ Cupido’s Polder.) 0 (+ Groene Strand) 0
0 0 0 0 0
0 + + 0 0
0 + + 0 0
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
+ 0 + 0 0
+ + + + 0
+ + + + +
+ + + + +
0 + + + +
+ + + + +
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0/+
0/+ 0/+ 0/+ 0/+ 0
Bergen – Camperduin Camperduin – Callantsoog Callantsoog – Den Helder Texel Zuid en Razende Bol Texel West Vlieland Terschelling Ameland West Ameland Midden
0 0
Zandtransport Bergen – Camperduin Camperduin – Callantsoog Callantsoog – Den Helder Texel Zuid en Razende Bol Texel West Vlieland Terschelling Ameland West Ameland Midden
Zandsuppletie
+/++
+/++2 +/++2 +/++2 +/++2 +/++2
Uitleg van symbolen en afkortingen: 0 = geen effect + = mogelijk effect, niet significant + + = significant effect, niet mitigeerbaar * = Er is geen effect, mits geen tijdelijke geleidegeulen worden gegraven voor m.n. strandsuppleties, anders zijn er lokaal wel negatieve en tijdelijke effecten mogelijk 1 = Toppereenden gebruiken de Noordzeekustzone incidenteel. Tijdens perioden met een grootschalige influx in het gebied zijn er tijdens zandtransporten en -suppleties wel effecten mogelijk 2 = Zandsuppleties kunnen door een bedekkende werking op habitattype H1110B, lokaal en tijdelijk significante effecten hebben
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
43
Nadere Effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone, onderdeel Zandsuppletie Noordzeekustzone
44
4.3 Mitigatie- en compensatiemogelijkheden De voorgestelde mitigatiemaatregelen om schade op habitats en soorten te voorkomen, danwel te beperken zijn per thema weergegeven in tabel 6. Tabel 6. Overzicht van maatregelen om schade aan doelen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone te Voorkomen (v = verplicht, f = facultatief, c.q. extra maatregelen ter verbetering). Activiteit Maatregel Algemeen 1. Bepaal de aanwezigheid van beschermde habitats binnen of nabij het plangebied (v); 2. Bepaal de aanwezigheid van beschermde soorten binnen of nabij het plangebied voor de werkperiode (v); 3. Bepaal de aanwezigheid van belangrijke prooisoorten (schelpenbanken) voor beschermde soorten binnen of nabij het plangebied (v) Zandwinning 4. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B (v) 5. Win >-20m NAP-dieptelijn (v) 6. Win >500m van groepen Toppereenden in winterperioden dat ze het gebied als uitwijkplaats gebruiken (dit is onregelmatig) (f). 7. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april (f) 8. Houd afstand tot Dwergmeeuwconcentraties tijdens de trekperioden in april en mei , en oktober en november (f) 9. Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari (v) 10. Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus (v) Zandtransport Voer transporten uit op afstanden: 11. >500m van groepen Toppereenden in winterperioden dat ze het gebied als uitwijkplaats gebruiken (dit is onregelmatig) (f) 12. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april (f) 13. Houd afstand tot Dwergmeeuwconcentraties tijdens de trekperioden in april en mei , en oktober en november (f) 14. 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari (v) 15. > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus (v) 16. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B (v) Zandsuppletie 17. suppleer bij vooroeversuppleties niet op schelpenbanken (v) 18. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen van vogels (v) 19. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar) (v) 20. Streef ernaar om sediment toe te passen dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties (v).
De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
45
5. Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies In het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone komt een aantal middels Natura 2000 aangewezen, beschermde habitattypen en beschermde soorten voor waarvoor instandhoudingdoelen zijn geformuleerd, waarvan onduidelijk is of deze gehaald worden. Het betreffen: § H1110 B Permanent overstroomde zandbanken, subtype B § H1330 Schorren en zilte graslanden § H2190 Vochtige duinvalleien § A062 Toppereend § A063 Eidereend § A065 Zwarte zee-eend § A130 Scholekster § A132 Kluut § A137 Bontbekplevier (broedend) § A138 Strandplevier (broedend) § A143 Kanoet § A177 Dwergmeeuw Hieraan zijn in deze studie de volgende voor verstoring zeer gevoelige soorten toegevoegd: § H1351 Grijze zeehond § H1365 Gewone zeehond § A001 Roodkeelduiker § A002 Parelduiker § A144 Drieteenstrandloper § A195 Dwergstern (broedend) Nabij het gebied Noordzeekustzone is noodzaak tot zandwinning om de nabijgelegen kust te kunnen beschermen door middel van het toepassen van zandsuppleties. Het proces van zandwinning dat hiervoor noodzakelijk is, bestaat uit drie hoofdonderdelen: zandwinning, zandtransport en zandsuppleties op de vooroever of op het strand. De hiermee gepaard gaande activiteiten kunnen een negatieve invloed op de instandhoudingdoelen hebben. Deze kunnen door maatregelen tijdens de uitvoering worden tegengegaan. De volgende effecten worden verwacht per habitat en soort. H1110 B Permanent overstroomde zandbanken, subtype B Dit habitattype komt naar verwachting langs alle locaties voor. Dit is alleen van locatie Bergen – Camperduin niet geheel duidelijk. Zandwinning zal als voldoende afstand bewaard wordt (>900m) tot de habitat zeer waarschijnlijk geen negatieve effecten hebben. Dit geldt tevens voor zandtransport, mits hierbij geen geleidegeulen worden gegraven in het habitattype om suppletielocaties te bereiken. Dan zijn lokaal en tijdelijk significante effecten mogelijk. Met name schelpdierbanken dienen hierbij te worden ontzien. Suppleties kunnen een negatieve invloed hebben, als extra zand op het habitattype terechtkomt door zowel vooroever- als zandsuppleties en het strand zeewaarts opschuift. De locatie waar dit wordt gedeponeerd en de hoeveelheid, evenals de sedimentsamenstelling, zijn hierbij van belang. Indien suppleties verkeerd worden uitgevoerd kan een deel van het habitat verdwijnen. Indien ingeval van vooroeversuppleties het suppleren voor de buitenste brekerbank wordt uitgevoerd, kunnen effecten (zoals bedekking) op schelpdierbanken optreden. Herstel in dit laagdynamische milieu zal tijd kosten (ca. 2-10 jaar), waarbij het te bezien valt of volledig herstel optreedt voordat er weer opnieuw gesuppleerd wordt. Het in korte tijd gedeeltelijk opvullen van de trog tussen binnen- en buitenste brekerbank kan eveneens een negatief effect hebben op de daar aanwezige fauna (benthos en jonge vis). Dit milieu is hoogdynamisch met mogelijk, relatief snelle herkolonisatie van vooral wormen tot gevolg. Dit kan stapelvoedsel vormen voor andere organismen. Maar ook daar zal herkolonisatie tijd De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
46
(ca. 2-5 jaar) nodig zijn voor volledig herstel. Strandsuppleties kunnen eveneens effecten hebben op het habitattype, door erosie en sedimentatie op de vooroever. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat suppleties lokaal en tijdelijk significante effecten kunnen hebben. H1330 Schorren en zilte graslanden Door zandwinning en –transport zullen geen negatieve effecten op dit habitattype ontstaan. De meeste suppleties eveneens niet, mits er voldoende afstand tussen de suppletielocatie en het habitattype wordt bewaard. Omdat de meeste schorren en zilte graslanden aan de Waddenzijde van de locaties liggen is dit geen probleem voor dit habitattype in de Noordzeekustzone. Dit geldt behalve voor de locaties: Slufter op Texel; Groene Strand op Ameland en Cupido’s Polder op Terschelling Bij suppleties op die locaties dient er op te worden gelet dat er geen effecten optreden. Preventief kan er voldoende afstand worden aangehouden tussen suppletielocatie en het habitattype H2190 Vochtige duinvalleien Omdat de meeste duinvalleien, meer landinwaarts, buiten de Noordzeekustzone liggen, worden hier geen significante effecten op verwacht binnen de Noordzeekustzone. Het verloop van het sedimenttransport, door de aard en structuur van het sediment van de vooroever en het strand in de Noordzeekustzone, is wel van invloed op de ontwikkeling van het achtergelegen gebied. Ook speelt de chemische samenstelling van het sediment (o.a. kalkrijkdom) hierbij een rol. Invloed van suppleties door externe werking kan hierdoor ontstaan op het habitattype Vochtige Duinvalleien H1351 Grijze zeehond en H1365 Gewone zeehond Ligplaatsen van deze soorten komen voor op Texel Zuid en Razende Bol; Vlieland; Terschelling. De soort kan verstoord worden door zandtransporten tijdens het voortplantingseizoen. Effecten door zandwinning (te ver op zee) en –suppletieactiviteiten (dicht bij de kust, voorbij de zandbanken) worden niet verwacht. Omdat er een positieve trend is wordt niet verwacht dat effecten significant zullen zijn. A001 Roodkeelduiker en A002 Parelduiker Deze soorten zijn gevoelig voor verstoring tijdens het winterhalfjaar en deze komen dan in het hele gebied voor, maar zijn dan vooral in grote aantallen aanwezig voor Vlieland. Zandwinning- en transport kunnen verstoring veroorzaken, en winning daarnaast doorzicht van het water beperken. Dat kan negatief zijn voor de foerageermogelijkheden. Suppletieactiviteiten zullen naar verwacht minder effecten hebben omdat dit dicht tegen de kust aan plaatsvindt. Significante effecten worden echter niet verwacht door de verspreiding van de dieren over een groot oppervlak. A062 Toppereend Toppereend houdt zich vooral aan de Waddenzijde op en alleen tijdens bepaalde winters komt de soort in grotere aantallen voor in de Noordzeekustzone. Indien dat gebeurt, dan dient rekening te worden gehouden met negatieve effecten door verstoring door zandwinning en –transport. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Significante effecten worden echter niet verwacht. A063 Eidereend Deze soort komt door het hele gebied voor tijdens de winterperiode., maar in grotere aantallen voor Bergen-Camperduin, Camperduin-Callantsoog, Vlieland, Terschelling, Ameland West en Ameland Midden. De grootste groepen komen voor bij Terschelling en Ameland. Daar zou verstoring van grotere groepen op zee op kunnen treden door zandtransport en in mindere mate door suppletie. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Ook voor deze soort worden significante effecten worden niet verwacht.
De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
47
A065 Zwarte zee-eend De Zwarte zee-eend komt door het hele gebied voor tijdens de winterperiode. De grootste groepen komen voor bij Terschelling en Ameland Midden. Daar zou verstoring van grotere groepen op zee op kunnen treden door zowel zandwinning, -transport, en in mindere mate suppletie. Omdat de dieren afhankelijk zijn van schelpenbanken voor hun voedsel, zijn deze redelijk locatiegebonden en dus extra kwetsbaar voor verstoring. Het vermijden van deze locaties tijdens de kwetsbare perioden is dan een belangrijke maatregel die negatieve effecten voorkomt evenals het voorkomen van aantasting van voedselbronnen (schelpdieren). Indien dit niet wordt toegepast kunnen negatieve effecten optreden. Dit speelt vooral bij Terschelling en Ameland Midden. Significante effecten worden echter niet verwacht. A130 Scholekster Zandwinning en –suppleties zijn van kleine invloed op de Scholekster. Omdat de dieren die in de Noordzeekustzone in grote aantallen aanwezig zijn, nabij suppletielocaties kunnen rusten en/of broeden zijn effecten mogelijk, maar vanwege de grote aantallen en de spreiding van activiteiten worden significante effecten niet verwacht. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd een kan positief effect hebben. A132 Kluut Zandwinning en –suppleties zijn ook van matige invloed op de Kluut. Omdat de dieren nabij suppletielocaties kunnen rusten en/of broeden zijn daar effecten mogelijk. Indien deze locaties (Groene Strand van Ameland, West Terschelling en Vliehors op Vlieland) tijdens het broedseizoen worden gemeden worden significante effecten niet verwacht. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kan een positief effect hebben. A137 Bontbekplevier (broedend) Zandwinning en –suppleties zijn ook van matige invloed op de Bontbekplevier. Maar suppleties op Texel Zuid en Razende Bol, Texel West en Terschelling kunnen door bedekking van nesten en verstoring, een bedreiging zijn voor broedende dieren en negatieve effecten zijn mogelijk. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kan dit voorkomen. A138 Strandplevier (broedend) Zandwinning en –suppleties zijn ook van matige invloed op de Bontbekplevier. Maar suppleties op Vliehors op Vlieland en op Terschelling kunnen door bedekking van nesten en verstoring, een bedreiging zijn voor broedende dieren en negatieve effecten zijn daar mogelijk. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kan dit voorkomen. A143 Kanoet Kanoeten trekken in grote aantallen door het Waddengebied en benutten de hogere stranden van de Noordzeekustzone. Alleen zandsuppleties zijn daarom van invloed, wanneer die in de trekperioden worden uitgevoerd. Het gaat dan met name om Texel Zuid en Razende Bol, Vlieland, Terschelling, Ameland West en Ameland Midden. Daar zijn effecten mogelijk. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd zal een positief effect hebben en significante effecten worden niet verwacht. . A144 Drieteenstrandloper Deze soort benut de stranden van de Noordzeekustzone als foerageergebied en slaapplaats tijdens de trek en de winter. Het gaat dan met name om Callansoog-Den Helder, Texel Zuid en Razende Bol, Vlieland, Terschelling, Ameland West en Ameland Midden. De belangrijkste locaties liggen op Terschelling en Ameland West. Indien daar grootschalige suppletieactiviteiten worden ontplooid zijn negatieve effecten mogelijk, met name door het aantasten van prooidierpopulaties. Verspreiding van suppletieactiviteiten in ruimte en tijd kan dit voorkomen. Belangrijk hierbij is dat prooidierpopulaties
De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
48
voldoende tijd krijgen om zich te herstellen en dat er in de tussentijd, in de omgeving voldoende prooidieren beschikbaar blijven. A177 Dwergmeeuw De Dwergmeeuw komt in het hele gebied voor tijdens de trek, maar de grootste aantallen zijn dan aanwezig voor de kust van Vlieland. De soort kan verstoring vrij eenvoudig ontwijken en significant negatieve effecten worden daarom niet verwacht. Maar het tijdens transportactiviteiten ontwijken van grote concentraties foeragerende dieren tijdens de trekperiode, tijdens met name zandwinning- en transportactiveiten, is wel een maatregel die vanwege het belang van de Noordzeekustzone, preventief wordt aanbevolen. A195 Dwergstern De Dwergstern komt op een aantal locaties voor tijdens het broedseizoen: Razende Bol, Noorderhaaks, Texel-Zuid en Noord, West-Vlieland, Griend, Terschelling, Ameland-West, Engelsmanplaat, Rottermeroog en –Rottemerplaat. Op de plaats van de meeste van deze broedlocaties wordt of niet gesuppleerd of deze liggen meer ten zuid-oosten van de suppletielocaties. Indien voldoende afstand tot broedlocaties wordt aangehouden, worden significante effecten niet verwacht.
5.2 Aanbevelingen 5.2.1 Aanbevelingen algemeen De negatieve effecten van zandwinning-, transport- en -suppletie in de Noordzeekustzone kunnen worden tegengegaan, door het aanhouden van afstanden tussen winlocaties, transport en suppleties van vogels en zeehonden, hiernaast is het in sommige gevallen ook noodzakelijk om fasering en zonering van het aanbrengen van suppleties toe te passen. Een overzicht van de geadviseerde maatregelen per activiteit wordt in onderstaand overzicht weergegeven. Algemeen 1. Bepaal de aanwezigheid van beschermde habitats binnen of nabij het plangebied 2. Bepaal de aanwezigheid van beschermde soorten binnen of nabij het plangebied voor de werkperiode 3. Bepaal de aanwezigheid van belangrijke prooisoorten (schelpenbanken) voor beschermde soorten binnen of nabij het plangebied. Zandwinning 1. Win >900m afstand van Habitattype H1110_B 2. Win >-20m NAP-dieptelijn 3. Win >500m van groepen Toppereenden in winterperioden dat deze het gebied als uitwijkplaats gebruiken (dit is onregelmatig). 4. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 5. Houd afstand tot Dwergmeeuwconcentraties tijdens de trekperioden in april en mei , en oktober en november 6. Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari 7. Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus.
De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
49
Zandtransport Voer transporten uit op afstanden: 1. >500m van groepen Toppereenden in winterperioden dat deze het gebied als uitwijkplaats gebruiken (dit is onregelmatig). 2. >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april 3. Houd afstand tot Dwergmeeuwconcentraties tijdens de trekperioden in april en mei , en oktober en november 4. 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari 5. > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus; 6. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B Zandsuppletie 1. suppleer bij vooroeversuppleties niet op schelpenbanken 2. suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen c.q. rustplaatsen 3. bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar); 4. Streef ernaar sediment toe te passen dat aansluit bij de vooroever, trand en duinen qua aard, samenstelling en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties. 5.2.2 Aanbevelingen per Natura 2000-doelstelling per locatie Het habitattype H1110B (Permanent overstroomde zandbanken, subtype B) dient tijdens zandwinning-, zandtransport- en -suppletieactiviteiten zoveel mogelijk te worden ontzien. Hierbij dienen vooral levende schelpdierbanken te worden gespaard. Deze schelpdierbanken vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van het habitattype en zijn als voedselbron van groot belang voor o.a. Topper-, Eider- en Zwarte zee-eend. De negatieve effecten van zandwinning-, transport- en suppletie in de Noordzeekustzone kunnen worden tegengegaan, door het aanhouden van afstanden tussen locaties waar de activiteiten worden uitgevoerd en locaties waar zich grote concentraties c.q. broedlocaties van vogels en rust- en voortplantingslocaties van zeehonden zich bevinden. Hiernaast is het in sommige gevallen ook noodzakelijk om fasering en zonering van activiteiten toe te passen om negatieve effecten te vermijden. Er dient eveneens naar te worden gestreefd om te suppleren met sediment dat qua aard en samenstelling zoveel mogelijk aansluit bij het sediment van vooroever, strand en achterliggende duinen. Om effectief en efficiënt maatregelen per kustvak te kunnen nemen tijdens het hele zandwinning- en suppletieproces, is een koppeling gemaakt tussen activiteiten, en hun milieueffecten op de Natura 2000-doelstellingen. Vervolgens zijn maatregelen per doelstelling gegeven. Een overzicht hiervan is weergegeven in bijlage III.a en II.b, die hiervoor is gekoppeld aan de tabellen 4 en 5. In aanvulling op het hiervoor gestelde, dient bij zandwinning-, -transport en -suppletieactiviteiten tevens rekening te worden gehouden met de volgende uitgangspunten: 1. Raamafspraken zoals die voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en natuurbeschermingsorganisaties; 2. De meest actuele standaard voor mitigerende maatregelen, mede op basis van monitoring van vogels en zeebodem, met inachtneming van lokale (biotische en abiotische) randvoorwaarden en condities> Specifiek: o Suppleren tegen buitenste brekerbanken o Schelpdiervoorkomens ontzien o Suppleren buiten winterpiek aanwezigheid zee-eenden en/of cocentraties zee-eenden mijden (omheen varen). De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
50
5.2.3 Aanbevelingen voor onderzoek Het uitgevoerde onderzoek schetst een beeld van de effecten van activiteiten die samenhangen met zandwinning, -transport en –suppleties, maar een nadere precisering kan tot meer op maat gesneden maatregelen leiden. Onderzoeksvragen die in dat kader nader dienen te worden onderzocht zijn: 1. Wat is de aard en omvang van de effecten van zand dat voor de buitenste brekerbank wordt gesuppleerd op de kwaliteit van Habitattype H1110B? 2. Hoe lang is de herstelperiode van biota op door zandsuppleties bedekte locaties op de vooroever a) buiten de buitenste brekerbank; b) tussen buitenste brekerbank en binnenste brekerbank, en op het natte strand? 3. Op welke afstand treden negatieve effecten op van suppleties op habitattype H1130 (Schorren en zilte graslanden) 4. Welke sedimentsamenstelling van suppleties (gedifferentieerd naar toepassing op a) vooroever en b) strand) is geschikt voor kustversterking en heeft tevens de meest positieve effecten op habitattype H2190 (Vochtige duinvalleien)? Hierbij dienen ook de habitattypen Embryonale Duinen en Witte Duinen te worden betrokken. 5. Tevens dient per winning- en suppletiegebied te worden onderzocht waar belangrijke ecologische waarden, zoals schelpenbanken, aanwezig zijn, om te kunnen ontzien. 6. Wat gebeurt er uiteindelijk met het gesuppleerde zand binnen het gehele systeem, m.a.w. waar komt dit uiteindelijk terecht en wat zijn de gevolgen daarvan, binnen zeg ca. 100km van de suppletielocaties?
De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
51
6. Bronvermeldingen Anoniem. (2007). Suppleties in het beheerplan Voordelta. Concept. Anoniem. (2009). Suppleties in de Westerschelde 2011-2016 . Concept. Arens, Bureau voor strand- en duinonderzoek. (2009). Effecten van suppleties op duinontwikkeling Geomorfologie Rapportage fase 1. Arens, S.M., Veer, R. van ’t en M. Mannaart. (2008). Zeereep van de Groote Keeten, vormen en processen. Bureau Arens: Amsterdam/Leiden. Baptist, M.J. & Leopold M.F. (2007). De relatie tussen zichtdiepte en vangstsucces van de Groet Sterns van De Petten, Texel. Wageningen IMARES. Baptist, M.J., Tamis, J.E., Borsje, B.W. & Van der Werf, J.J. (2008). Review of the geomorphological, benthic ecological and biogeomorphological effects of nourishments on the shoreface and surf zone. Imares/Deltares. Bouma, S. (ed.). (2010). Reageren zeehonden op de Razende Bol op langsvarende baggerschepen. BuWa rapport nr 09-219. Bray, R.N. (ed.). (2008). Environmental aspects of dredging. London: Taylor & Francis Group. Duin, van C.F., Gotjé, W., Jaspers, C.J. &. Kreft, M. (2007). MER Winning suppletiezand Noordzee 2008 t/m 2012. Grontmij: Houten. Ellerbroek, G., Rozemeijer, M.J.C., de Kok, J.M., de Ronde, J. (2008). Evaluatieprogramma MER winning suppletiezand Noordzee 2008-2012. Rijkswaterstaat Noord-Holland. Ellerbroek, G. (2008). Aanvraag. Nb-wet vergunning winning suppletiezand Texel 2. Minuut. Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Expertisecentrum Natuurwetgeving Rijkswaterstaat. (2009). Gedragscode Flora- en Faunawet Rijkswaterstaat. Gray, J.S. (2001). The role of the international expert panel. In N.J. Grimsing & C. Iversen (eds.), Dredging and reclamation, Copenhagen: Øresund Technical Publications. Grontmij | AquaSense. Amsterdam, (2009). Passend beoordeling suppleties bij Ameland. Toetsing van de mogelijke effecten aan de Natuurbeschermingswet 1998. Holzhauer, H., Valk, B. van der., Dlafsen, J. van., Baptist, M., Janssen, G. (2009). Ecologisch gericht suppleren, nu en in de toekomst. Deltares. Holzhauer, H. & Valk, B. van der. (2010). Werkplan 2010 Ecologisch gericht op suppleren. Deltares. Jak, R.G.W., Duin, R. van., Bemmelen, S. van., Geelhoed & J.E. Tamis (2010 in prep): Uitwerking Natura 2000 doelen Noordzeekustzone in omvang, ruimte en tijd. CONCEPTVERSIE 5, 22 maart 2010. Jansen, E.F.P. (2001). Spill monitoring. In N.J. Grimsing & C. Iversen (eds.), Dredging and reclamation, Copenhagen: Øresund Technical Publications. Jongbloed, R.H., Wal, J.T. Van der., Tamis, J.E., Jak, R.G., Jonker, S.L., Koolstra, B.J.H. & J.H.M. Schobben. (2010). Nadere effectenanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone (Concept). Wageningen Imares & Arcadis: Wageningen/Apeldoorn. Kersten, M., Brenninkmeijer, A. & R.M.G. van der Hut. (ongedateerd) Ecoprofielen van zeevogels ten behoeve van een zeereservaat in de Voordelta. A&W rapport 804. Leopold, M.F. & Baptist, M.J. (2007). De effecten van onderwaterzandsuppleties op het habitat van de Kustzee, Spisula en enkele beschermde soorten zeevogels. Wageningen IMARES Marx. S.E. (2008). Passende beoordeling Strandsuppletie Zeeuws Vlaanderen. Rijkswaterstaat. Marx. S. & Jonker. I. (2009). Suppleties in het beheerplan NZKZ_concept versie. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008a). Aanwijzingsbesluit Noordzeekustzone. Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit.(2008b). Beschikking F&F wet 2008, De Horstocht, Ronde van Texel, Texel Dutch Open Zeilraces.
De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
52
Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit.(2008c). Beschikking F&F wet 2008, winning van suppletiezand. Ministerie van landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Directie regionale zaken. (2008d). NB-wet vergunning winning zandsuppletiezand Texel. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008e). Profielendocument Dwergmeeuw (Larus minutis) A177. Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008f). Profielendocument Habitatype H1110. Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008g). Profielendocument Habitatype H1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae) (H1330). Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008h). Profielendocument Kluut (Avocetta recuvirostra) A132. Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008i). Profielendocument Strandplevier (Charadrius alexandrinus) A138. Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008j). Profielendocument Habitatype Vochtige duinvalleien (H2190). Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008k). Profielendocument Dwergstern (Sterna albifrons) A195. Ministerie van LNV: Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2008k). Reactie op brief aangaande Vergunning Nb-wet 1998: Winning zandsuppletie Texel/Eierlandse dam. NB-wet vergunning voor de onderwatersuppletie bij Texel. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. (2010). Wijzigingsbesluit Natura 2000gebied Noordzeekustzone. Ministerie van LNV: Den Haag Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Waterdienst. Diverse verspreidingskaarten, 2009
Mulder, S., Raadschelders, E.W., Cleveringa, J. (2005). Een verkenning van de natuurbeschermingswetgeving in relatie tot de Kustlijnzorg. OSPAR Commission. (2000). Quality Status Report 2000. Region II – Greater North Sea.London: OSPAR Commission. Roelse, P. (2002). Water en zand in balans Evaluatie zandsuppleties na 1990; een morfologische beschouwing. RijksInstituut voor Kust en Zee. Provincie Friesland. (2008). Nb-wet vergunningen Zandsuppetie Vlieland. Provincie Friesland. Directie Ruimte, Milieu en Water. (2008). Nb-wet vergunning strandsuppletie Domburg. Provincie Friesland. (2009). Aanvraag vergunning Natuurbeschermingswet 1998. Provincie Friesland. (2009). Nb-wet vergunning aanvraag Ameland west. Provincie Friesland. (2009). NB-wet vergunningaanvraag strandsuppletie Texel. Provincie Noord-Holland. (2009). Vergunning Nbw strandsuppletie Texel “Noordzeekustzone”. Provincie Zeeland. Directie Ruimte, Milieu en Water. (2008). NB-wet vergunning strandsuppletie Domburg. Provincie Zeeland. Directie Ruimte, Milieu en Water. (2009). Nb-wet vergunning strandsuppletie Zeeuws Vlaanderen. Rijkswaterstaat. (2008). Natuurtoets Den Helder- Camperduin. Rijkswaterstaat. (2008a). Natuurtoets Texel –Eijerlandse Dam Suppletie. Rijkswaterstaat. (2008b). Natuurtoets Vlieland Suppletie. Rijkswaterstaat. (2008). Quickscan naar de externe werking van de strandsuppletie Texel op BZ Duinen & Lage Land. Rozemeijer, M.J.C., M. Graafland. (2007). Effecten van zandwinning 2007 op de Natura2000gebieden Voordelta en Noordzeekustzone vanuit het perspectief van de Natuurbeschermingswet. Bijlage RWS Noord-Holland. Rozenmeijer, M.J.C., Kok, J.M. de., Ronde, J. de., Ellerbroek, G. (2008). Antwoorden op vragen. Commissie M.E.R. winning ophoogzand Noordzee 2008-2017. De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
53
Rozenmeijer, M.J.C. (2009). Rekolonisatie van de zeebodem na zandwinning en suppletie: een review. Memo RWS-Waterdienst NWOB/MJCR-2009.01 Rozemeijer, M.J.C., Graafland, M. (2009) Cumulatieparagraaf behorend bij de aanvraag voor de natuurbeschermingswet voor de zandwinning op deNoordzee ten behoeve van de kustsuppletie 2010 Turnhout, C. van & Roomen, M. van, (2005). Effecten van strandsuppleties langs de Nederlandse kust op Drieteenstrandlopers en kustbroedvogels. Sovon onderzoeksrapport. Vanagt,T.J. & Tuitert, A.H. (2009). Suppleties Amseland 2010-2011. Grontmij/ Aquasense Vogelbescherming Nederland. (2003). Niet storen! Werkzaamheden tijdens het broedseizoen, handige informatie over de bescherming van broedende vogels, hun nesten en jongen, Zeist: Vogelbescherming Nederland. Waddenvereniging. (2008). Zienswijze Waddenvereniging zandsuppletie Texel 2008
De effecten van het nationale zandwinning- en suppletieprogramma op Natura 2000-doelstellingen in de Noordzeekustzone
54
Bijlagen
Bijlage I. Overzichtskaart van zandwinninglocaties in de Noordzeekustzone (Bron: Van Duin et al., 2007)
Bijlage II. Voortoetsresultaten ter bepaling of natuurdoelen voor Natura 2000 habitats en –soorten in de NZKZ worden gehaald (Jongbloed et al., 2010) Resultaten Voortoets Noordzeekustzone-1
= door naar NEA x
x x x x
x x x x
x x
x x x x
x
x
x x x
x x x
x x x
x x x
x
x
x
x x x
x
x x x x
x
x x x
x x x x x x x x x x x x x x
x x
x x
x x x
x x x x
x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x
x
x
x
x
x x
x
x x
x x x
x
x x x
x x
x x
x x
x x
x
x x x
x x x
x x x
x x x
x x x
x x
x x x x x x x x x
x
x x x x
x x x x
x x x
x x x
x
x
x x x x
x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
Zegenvisserij
x x x x
x
x
x
x
x x x
x x x
x
x
x x
x x
x x
x x x
x x x
x x x
x x x x
x x x
x x x
Waterrecreatie
x x x x
x x x x x x
x x
x x
x x x
x
Zandwinning (externe werking)
x x x x
x
x x x
x
x
Suppleties (strand en vooroever)
x
x x x x x x x
x x x
x
x
Spisulavisserij
x x x
x x
x
Staandwant visserij
x x x
x x x
x x
x
Schelpenwinning
x x x
x x
x
Scheepvaart
x x x x
x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x x
Schelpdierinventarisatie
x x x x
x
x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
Onderhoud markeringen
x
x x
x x
x
x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
Onderhoudsbaggerwerk en baggerverspreiding
x x x
x
x x x
x
Onderhoud kustverdediging
x x x
x
x
x x x
x x x x x x x x
Onderhoud kabels en leidingen
x x x
x x x
x
Monitoring en onderzoek
x x x
x x x
x x x x x x x x x
nvt x nvt x nvt nvt nvt nvt
Oefening calamiteitenbestrijding
x x
x
Luchtvaart
x x
x x x x x
x
Mesheftenvisserij*
x
x
Koelwaterinname en -lozing
x
Hengelen
x x x
x
Kitesurfen
x x x
nvt x nvt x nvt nvt nvt nvt x
Gaswinning (offshore)
x
Fuikenvisserij
x
Garnalenvisserij
Doelrealisatie waarschijnlijk wel onduidelijk onduidelijk waarschijnlijk wel onduidelijk waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel zeker wel zeker wel onduidelijk onduidelijk waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet onduidelijk waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel onduidelijk waarschijnlijk wel onduidelijk waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel waarschijnlijk wel
Bordenvisserij
Soort/Habitat Embryonale duinen Permanent overstroomde zandbanken_B Schorren en zilte graslanden Slik- en zandplaten Vochtige duinvalleien Witte duinen Zilte pionierbegroeiingen_A Zilte pionierbegroeiingen_B Fint Rivierprik Zeeprik Bontbekplevier Dwergstern Strandplevier Aalscholver Bergeend Bontbekplevier Bonte Strandloper Drieteenstrandloper Dwergmeeuw Eidereend Grote stern Kanoet Kluut Noordse stern Parelduiker Roodkeelduiker Rosse Grutto Scholekster Steenloper Toppereend Wulp Zilverplevier Zwarte Zee-eend Bruinvis Gewone zeehond Grijze zeehond
Evenementen (case ‘Ronde om Texel’)
Broedvogel? nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt ja ja ja nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nvt nvt nvt
Boomkorvisserij
Type doelsoort Habitat Habitat Habitat Habitat Habitat Habitat Habitat Habitat Vis Vis Vis Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Vogel Zoogdier Zoogdier Zoogdier
= overlap
nvt x nvt x nvt nvt nvt nvt x x x x x
x x
x x x x
x
x x x x
x x x x
Bijlage III.a Kader met maatregelen ter voorkoming van effecten op beschermde habitats en soorten in Natura 2000-gebied Noordzeekustzone door activiteiten voor zandwinning-, -transport en zandsuppleties, per habitat en soort Activiteit 1
Zandwinning
Doel 1/ maatregelen
Doel 2/ maatregelen
Doel 3/ maatregelen
Doel 4/ maatregelen
Doel 5/ maatregelen
Doel 6/ maatregelen
Doel 7/ maatregelen
Doel 8/ maatregelen
Doel 9/ maatregelen
Doel 10/ maatregelen
Doel 11/ maatregelen
Doel 12/ maatregelen
Doel 13/ maatregelen
Doel 14/ maatregelen
Doel 15/ maatregelen
Doel 16/ maatregelen
Doel 17/ maatregelen
Doel 18/ maatregele n
Permanent overstroomde zandbanken_B > 900m van winnings- en suppletielocatie
Schorren en zilte graslanden
Vochtige duinvalleien
Grijze zeehond
Gewone zeehond
Roodkeelduiker
Parelduiker
Toppereend
Eidereend
Zwarte zee-eend
BontbekPlevier
StrandPlevier
Scholekster
Kluut
Kanoet
Drieteenstrandloper
Dwergmeeuw
Dwergstern
n.v.t.
n.v.t
> 1200m winningtransport- & suppletieafstanden aanhouden in december & januari
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
500m t.o.v. scheepvaart in winters dat dieren gebied als uitwijkplaats gebruiken
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
April - mei en oktober – november indien mogelijk foeragerende en trekkende groepen vermijden
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
> 1200m winningtransport- & suppletieafstanden aanhouden in december & januari
> 1200m winningtransport& suppletieafstanden aanhouden in meiaugustus > 1200m winningtransport& suppletieafstanden aanhouden in meiaugustus
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
500m t.o.v. scheepvaart in winters dat dieren gebied als uitwijkplaats gebruiken
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
April - mei en oktober – november indien mogelijk foeragerende en trekkende groepen vermijden
> Afstand van 500m broedlocaties blijven
> 900m van suppletielocatie
sediment met juiste samenstelling toepassen en voorkeur vooroeversuppletie
> 1200m winningtransport- & suppletieafstanden aanhouden in december & januari
> 1200m winningtransport& suppletieafstanden aanhouden in meiaugustus
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
500m t.o.v. scheepvaart in winters dat dieren gebied als uitwijkplaats gebruiken
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
>1500m t.o.v. groepen in periode januari tot april
>150m van nesten blijven tijdens april t/m augustus
>150m van nesten blijven tijdens april t/m augustus
> Afstand 170m van hoogwatervluchtplaatsen/ rustplaatsen en broedlocaties blijven
> Afstand 500m van hoogwatervluchtplaatsen/ rustplaatsen en broedlocaties blijven
> Afstand 500 van hoogwatervluchtplaatsen/ rustplaatsen blijven
>100m van hoogwater vluchtplaatsen/ rustplaatse n blijven
April - mei en oktober – november indien mogelijk foeragerende en trekkende groepen vermijden
> Afstand van 500m broedlocaties blijven
> 900m van suppletielocatie
sediment met juiste samenstelling toepassen en voorkeur vooroeversuppletie
> 1200m winningtransport- & suppletieafstanden aanhouden in december & januari
> 1200m winningtransport& suppletieafstanden aanhouden in meiaugustus
n.v.t
n.v.t..
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
150m van nesten blijven tijdens april t/m augustus
150m van nesten blijven tijdens april t/m augustus
>100m van hoogwater vluchtplaatsen/ rustplaatse n blijven
n.v.t.
> Afstand van 500m broedlocaties blijven
zand opbrengen buiten broedseizoen (april t/m augustus)
> Afstand 500m van hoogwatervluchtplaatsen en broedlocaties blijven
> Afstand 500 van hoogwatervluchtplaatsen/ rustplaatsen blijven
zand opbrengen buiten broedseizoen (april t/m augustus)
> Afstand 170m van hoogwatervluchtplaatsen en broedlocaties blijven
winning > -20m NAP-dieptelijn
Zandtransport
Zandsuppletie Vooroeversuppletie
n.v.t.
bij vooroeversuppleties niet suppleren op schelpenbanken overeenkomstig sediment gebruiken Geen geleidegeulen graven voor suppletie
Strandsuppletie
1
Geen geleidegeulen graven voor suppletie
Activiteiten naar Rozemeijer & Graafland (2007)
Bij grootschali ge suppleties, fasering en zonering van opbrengen van locatie, om het jaar een deel voor regeneratie prooidieren
Bijlage III.b Maatregelen ter voorkoming van effecten beschermde habitats en soorten in Natura 2000-gebied Noordzeekustzone door activiteiten voor zandwinning-, -transport en zandsuppleties, per locatie Activiteit
Locatie 1/maatregelen Bergen – Camperduin
Locatie 3/maatregelen Callantsoog – Den Helder Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Locatie 4/maatregelen Texel Zuid en Razende Bol
Locatie 5/maatregelen Texel West
Locatie 6/maatregelen Vlieland
Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Locatie 2/maatregelen Camperduin – Callantsoog Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Zandwinning
Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Win >-20m NAPdieptelijn
Win >-20m NAPdieptelijn
Win >-20m NAP-dieptelijn
Win >-20m NAP-dieptelijn
Win >-20m NAPdieptelijn
Win >-20m NAPdieptelijn
Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april
Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april
Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zeeeenden in de winterperiode: januari tot april
Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zeeeenden in de winterperiode: januari tot april
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuw-concentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuw-concentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari
Win >-20m NAPdieptelijn Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Locatie 7/maatregelen Terschelling
Win > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus Zandtransport
Locatie 8/maatregelen Ameland West
Locatie 9/maatregelen Ameland Midden
Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Win >900m afstand van Habitattype H1110_B
Win >-20m NAPdieptelijn Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Win >-20m NAPdieptelijn Win >500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt. Win >1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
Voer transporten uit op afstanden:
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>500m van groepen Toppereenden in de winterperiode
>500m van groepen Toppereenden tijdens die winters dat het gebied als uitwijkplaats wordt gebruikt.
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zeeeenden in de winterperiode: januari tot april
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zeeeenden in de winterperiode: januari tot april
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuw-concentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuw-concentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april
Graaf geen geleidegeulen door H1110 B
>1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november.
>1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus
>1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus
Graaf geen geleidegeleidegeulen door H1110 B
Graaf geen geleidegeleidegeulen door H1110 B
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. Graaf geen geleidegeulen door H1110 B
Graaf geen geleidegeulen door H1110 B
Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. Graaf geen geleidegeleidegeulen door H1110 B
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Houd indien mogelijk afstand tot Dwergmeeuwconcentraties Graaf geen geleidegeleidegeulen door H1110 B
>1500m van groepen Roodkeel- en Parelduikers, Eidereenden en Zwarte zee-eenden in de winterperiode: januari tot april Mijd indien mogelijk Dwergmeeuwconcentraties tijdens piekdagen in de trek tijdens april en mei, en oktober en november. >1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Grijze zeehond in de periode december en januari > 1200m afstand van werp-, zoog- en rustplaatsen van Gewone zeehond in de periode mei tot en met augustus Graaf geen geleidegeleidegeulen door H1110 B
Activiteit
Locatie 1/maatregelen Bergen – Camperduin
Zandsuppletie
suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
Vooroeversuppletie
Strandsuppletie
Locatie 2/maatregelen Camperduin – Callantsoog suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
Locatie 3/maatregelen Callantsoog – Den Helder suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
Locatie 4/maatregelen Texel Zuid en Razende Bol
Locatie 5/maatregelen Texel West
suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
Locatie 6/maatregelen Vlieland
Locatie 7/maatregelen Terschelling
Locatie 8/maatregelen Ameland West
Locatie 9/maatregelen Ameland Midden
suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
suppleer >500m afstand van broedlocaties of hoogwatervluchtplaatsen
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Suppleer niet op schelpenbanken.
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
Pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
bij grootschalige strandsuppleties in gebieden van belang voor steltlopers dient gezoneerd (een deel wel en een deel niet) en gefaseerd te worden gesuppleerd (jaar om jaar)
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
pas indien mogelijk sediment toe dat aansluit bij de vooroever, strand en duinen qua aard en korrelgrootte. Bij belangrijke duinhabitats voorkeur voor vooroeversuppleties i.p.v. strandsuppleties.
Bijlage IV. Verspreidingsgegevens habitattypen en soorten Deze bijlage geeft een overzicht van beschikbare gegevens over (globale) verspreiding van habitattypen en gegevens waarvoor een toetsing van de effecten van zandsuppletie relevant is. Het gebied Noordzeekustzone is daartoe onderverdeeld in 9 deelgebieden, waar zandsuppletie in de beheerplanperiode 2012-2018 aan de orde kan zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Bergen – Camperduin Camperduin – Callantsoog Callantsoog – Den Helder Texel Zuid en razende Bol Texel West Vlieland Terschelling Ameland West Ameland Midden
H1110 B Permanent overstroomde zandbanken, subtype B Alle locaties, met uitzondering van locatie 1, van de Noordzeekustzone vallen onder habitattype H1110 B waarbij het volgende dient te worden opgemerkt. Van locatie 1 zijn, vooralsnog, geen habitattypen bekend en bij locatie 2 is de bodemdiepte (nog) niet gekarteerd. Aangenomen mag worden dat ook aanzienlijke delen van de locaties 1 en 2 bestaan uit het habitattype.
Habitattypen Waddenzee en Noodzeekustzone (bron: Bron: RWS DID, RWS NN, http://www.waternormalen.nl, referentie: N2000_0624 RWS WD, 04-02-2009).
H1330 Schorren en zilte graslanden Binnen de begrenzing van de Noordzeekustzone komt H1330_A voor op de groene stranden van Ameland (paal 5_7), Schiermonnikoog (paal 3_10) en Rottumerplaat (omgeving paal 4) H2190 Vochtige duinvalleien zijn binnen de Noordzeekustzone niet aanwezig. Het habitattype is voor zover bekend (van luchtfoto’s voor vegetatie_opnamen) alleen aanwezig op het groene strand van Schiermonnikoog waar het een klein oppervlakte vormt op de hogere delen van de groene stranden, waar zoete kwel aanwezig is.
H1351 Grijze Zeehond Ligplaatsen van adulte grijze zeehonden komen voor ter plaatse van de volgende gebieden: 4) Texel Zuid en Razende Bol 6) Vlieland (let op! Ligt daadwerkelijk net buiten de kust van Texel noord) 7) Terschelling (Ten westen van Terschelling) Ter plaatse van de niet genoemde gebieden komen, voor zover bekend, geen ligplaatsen van adulte grijze zeehonden voor.
Ligplaatsen Grijze zeehond (adult) (bron: IMARES, referentie: N2000_0598 RWS WD, 06-02-2009). Ligplaatsen van grijze zeehonden, pups, komen voor ter plaatse van de navolgende gebieden: 4) Texel Zuid en Razende Bol 6) Vlieland (let op! Ligt daadwerkelijk net buiten de kust van Texel noord) 7) Terschelling (Ten westen van Terschelling) Ter plaatse van de niet genoemde gebieden komen, voor zover bekend, geen ligplaatsen van grijze zeehonden, pups, voor.
Ligplaatsen Grijze zeehond (pups) (bron: IMARES, referentie: N2000_0599 RWS WD, 06-02-2009). Specifieke informatie over geboortegronden en/of zooggronden is niet voorhanden.
H1365 Gewone Zeehond Ligplaatsen van adulte gewone zeehonden komen voor ter plaatse van de navolgende gebieden: 4) Texel Zuid en Razende Bol 6) Vlieland (let op! Ligt daadwerkelijk net buiten de kust van Texel noord) 7) Terschelling (Ten westen van Terschelling) Ter plaatse van de niet genoemde gebieden komen, voor zover bekend, geen ligplaatsen van adulte gewone zeehonden voor.
Ligplaatsen Gewone zeehond (adult) (bron: IMARES, referentie: N2000_0596 RWS WD, 06-022009).
Ligplaatsen Gewone zeehond (pups) (bron: IMARES, referentie: N2000_0597 RWS WD, 06-022009).
A001 Roodkeelduiker en A002 Parelduiker Zowel Roodkeelduiker als Parelduiker worden in de maanden februari en maart volgens onderstaande kaart (maar ook buiten deze maanden) in alle locaties aangetroffen waarbij de grootste aantallen worden aangetroffen t.p.v. de locatie: 6) Vlieland
Voorkomen van Roodkeel- en Parelduiker in maanden februari t/m maart (bron: SOVON, referentie: N2000_0635 RWS WD, 09-02-2009).
A137 Bontbekplevier (b) Broedende bontbekplevieren komen voor t.p.v. de volgende locaties: 4) Texel Zuid en Razende Bol (geen broedparen alhier) 5) Texel west (opgemerkt wordt dat de broedplaatsen zich bevinden nabij de Slufter en ten noorden van de Slufter) 7) Terschelling.
Broedplaatsen van Bontbekplevier (bron: SOVON, referentie: N2000_0792 RWS WD, 05-02-2009). Bontbekplevieren zijn van augustus t/m september aanwezig in alle locaties, m.u.v.: 1) Bergen - Camperduin 2) Camperduin - Callantsoog Opgemerkt wordt dat de grootste aantallen voorkomen t.p.v. locatie: 8) Ameland West
Verspreiding van Bontbekplevier in broedseizoen (bron: SOVON, referentie: N2000_1107 RWS WD, 05-02-2009).
In het NEA rapport is onderstaand samenvattend figuur opgenomen.
Broed- en verspreidingsplaatsen van Bontbekplevier (bron onbekend, uit NEA rapport)
A138 Strandplevier (b) Broedende strandplevieren komen voor t.p.v. de volgende locaties: 4) Texel Zuid en Razende Bol (niet alhier) 5) Texel West (exacte locatie is Slufter en ten noorden van de Slufter) 6) Vlieland 7) Terschelling (hoogste aantallen broedparen worden aangetroffen op Terschelling west en oost (Boschplaat) 8) Ameland West (alleen uiterste westen)
Broedplaatsen van Strandplevier (bron: SOVON, referentie: N2000_0793 RWS WD, 05-02-2009).
A062 Toppereend In geen van de aangewezen locaties komen in de maand januari Toppereenden voor.
Voorkomen van Toppereend in de maand januari (bron: SOVON, referentie: N2000_0783 RWS WD, 05-02-2009).
A062 Toppereend In geen van de aangewezen locaties komen in de maand januari Toppereenden voor.
Voorkomen van Toppereend in de maand januari (bron: SOVON, referentie: N2000_0783 RWS WD, 05-02-2009).
A063 Eidereend Binnen de aangewezen locatie komen geen broedplaatsen van eidereend voor.
Broedplaatsen Eidereend (bron: SOVON, referentie: N2000_0723 RWS WD, 11-02-2009).
Broedplaatsen van Eidereend (data RWS-WD aangeleverd februari 2009). Bron: RIKZ (uit NEA rapport)
Overwinteringsgebieden van de eidereend komen in alle locaties voor. Locaties waar aantallen van meer dan 500 overwinterende eidereenden te vinden zijn: 1) Bergen -Camperduin 2) Camperduin- Callantsoog 6) Vlieland 7) Terschelling 8) Ameland West 9) Ameland Midden
Winterverspreiding van Eidereend (data RWS-WD aangeleverd februari 2009). Bron: RIKZ (uit NEA rapprot)
A065 Zwarte zee-eend Zwarte zee-eenden worden in de maand januari in alle locaties aangetroffen waarbij de grootste aantallen worden aangetroffen t.p.v. de locaties: 7) Terschelling 8) Ameland Midden
Verspreiding van de Zwarte zee-eend in de maand januari (bron: SOVON, referentie: N2000_0722 RWS WD, 09-02-2009).
A130 Scholekster Scholeksters maken jaarrond gebruik van de volgende locaties: 3) Callantsoog – Den Helder (met een accent op Den Helder) 4) Texel Zuid en Razende Bol 5) Texel West (exacte locatie is Slufter en ten noorden van de Slufter) 6) Vlieland 7) Terschelling (hoogste aantallen broedparen worden aangetroffen op Terschelling west en oost (Boschplaat) 8) Ameland West (alleen uiterste westen) 9) Ameland Midden Opgemerkt wordt dat de grootste aantallen worden aangetroffen t.p.v. de volgende locaties: 7) Terschelling (hoogste aantallen worden aangetroffen op het uiterste oosten van Terschelling (Boschplaat)) 8) Ameland West (alleen uiterste westen) 9) Ameland Midden (uiterste oosten van Ameland worden grootste aantallen aangetroffen)
Jaarrond voorkomen van Scholekster (bron: SOVON, referentie: N2000_0780 RWS WD, 05-022009).
A132 Kluut In de aangewezen locatie komen geen broedende kluten voor.
Voorkomen van broedende kluten (bron: SOVON, referentie: N2000_0577 RWS WD, 10-02-2009).
Broedplaatsen van Kluut (bron onbekend, uit NEA rapport)
Kluten zijn van maart t/m november aanwezig in de volgende locaties: 6) Vlieland 7) Terschelling 8) Ameland West 9) Ameland Midden
Voorkomen van Kluut (bron: SOVON, referentie: N2000_0786 RWS WD, 05-02-2009).
A143 Kanoet In de aangewezen locaties komen geen broedende kanoeten voor. In het winterhalfjaar komen kanoeten voor in de navolgende locaties: 4) Texel Zuid en Razende Bol 6) Vlieland 7) Terschelling 8) Ameland West 9) Ameland Midden (exacte locatie is Ameland oost) Opgemerkt wordt dat de grootste aantallen overwinterende kanoeten te vinden zijn t.p.v. Ameland Midden.
Voorkomen van Kanoet in de wintermaanden - november t/m februari (bron: SOVON, referentie: N2000_0778 RWS WD, 04-02-2009). In het zomerhalfjaar komen kanoeten voor in de navolgende locaties: 4) Texel Zuid en Razende Bol (niet alhier) 6) Vlieland 7) Terschelling (alleen Terschelling Oost (Boschplaat)) 8) Ameland West 9) Ameland Midden (exacte locatie is Ameland oost)
Voorkomen van Kanoet in de zomermaanden - juli t/m september (bron: SOVON, referentie: N2000_0779 RWS WD, 04-02-2009).
A144 Drieteenstrandloper De drieteenstrandloper komt in de maanden juli t/m mei in de volgende locaties voor: 3) Callantsoog – Den Helder (accent ligt bij Den Helder) 4) Texel Zuid en Razende Bol 5) Texel West 6) Vlieland 7) Terschelling 8) Ameland West 9) Ameland Midden Opgemerkt wordt dat de grootste aantallen drieteenstrandlopers te vinden zijn t.p.v. de locaties: 7) Terschelling (accent ligt op Terschelling midden) 8) Ameland West
Voorkomen van Drieteenstrandloper in maanden juli t/m mei (bron: SOVON, referentie: N2000_0790 RWS WD, 05-02-2009).
A177 Dwergmeeuw Dwergmeeuwen worden in de maanden april en mei in alle locaties aangetroffen waarbij de grootste aantallen worden aangetroffen t.p.v. de locatie: 6) Vlieland
Voorkomen van Dwergmeeuw in de maanden april t/m mei (bron: SOVON, referentie: N2000_0634 RWS WD, 09-02-2009).
A195 Dwergstern (broedvogel) Dwergsterns worden in het gebied vooral aangetroffen op Razende Bol, Noorderhaaks, Texel-Zuid en Noord, West-Vlieland, Griend, Terschelling, Ameland-West, Engelsmanplaat, Rottermeroog en – Rottemerplaat.