Leerlingboekje Sneltoets informatieve teksten Niveau D
Voorbeeldtekst: Ruimteafval bereikt kritiek punt ‘O, geweldig.’ De frustratie was in 2008 duidelijk (al / eg / te) horen in de stem van de Amerikaanse (astronaute / terugkomen / waartegen) Heidemarie Stefanyshyn-Piper. Tijdens een ruimtewandeling van (kwamen / missie / waarom) STS-126 glipte haar gereedschapstas weg. Machteloos (lampen / moest / vooral) de astronaute toekijken hoe haar tas (in / jij / kun) een baan rond de aarde kwam. (Dit / Met / Zet) amateurtelescopen was de tas enkele dagen (baan / lang / weet ) te zien, tot die verbrandde in (as / bol / de) dampkring. Ook de handschoen die (astronaut / bijzonder / doorwerkt) Ed White verloor bij de eerste Amerikaanse (brainstormende / niettegenstaande / ruimtewandeling) en de camera van Michael Collins (arm / bij / let) het Ruimtevaartuig Gemini zijn legendarische voorbeelden. (Drie / Rond / Tuur) de aarde zweven heel veel voorwerpen, (elf / kom / ook) wel ruimteafval genoemd. De afgelopen jaren (is / na / uw ) de hoeveelheid ruimteafval schrikbarend gestegen, met (alle / geel / gilt) gevolgen van dien. In 2011 zijn (af / de / heb) overblijfselen van de afgedankte Amerikaanse (overgaan / peperduur / satelliet) UARS (Upper Atmosphere Research Satellite) ergens (eet / fit / in) de Grote Oceaan neergekomen, ver buiten (ar / de / vit) westkust van de Verenigde Staten. De (achterhalen / onderzoekers / waardevolle) van NASA hebben geen idee wat (de / me / es) precieze locatie is van deze zes (die / meet / ton) wegende satelliet ter grootte van een (bus / mede / zei). Naar: www.ad.nl, Trouw.nl, www.vandaag.be.nll, nl.wikipedia.org, scientas.nl , www.knack.be
© CED-Groep in samenwerking met Espin & Chung, Leiden University NIET VERSTREKKEN AAN DERDEN
pagina 1 van 5 pagina 1 van 5
Leerlingboekje Sneltoets informatieve teksten Niveau D
Tekst 1: Louis Pasteur Zijn naam leeft voort op pakken melk. Dat dat zuivelproduct niet onmiddellijk na (dus / het / kan) melken verorberd hoeft te worden, is (in / nu / te) danken aan een techniek die de Franse (neergeschoten / schoolgebouw / wetenschapper) Louis Pasteur (1822-1895) heeft ontwikkeld. Hij (dieven / onaardig / ontdekte) dat bacteriën gedood kunnen worden door (af / de / ze) voedingsmiddelen te verhitten. In zijn jonge (aldus / jaren / kooi) zit Pasteur liever met een tekenboek (best / doen / voor) zich dan dat hij zijn neus (en / hij / in) de studieboeken steekt. Met pastelkrijt portretteert (ben / hij / kom) familie en vrienden. Eenmaal volwassen blijkt Louis (alle / durf / pols) kwaliteiten te bezitten die hem tot (bos / een / her) wetenschapper van formaat maken. Pasteur start (bank / west / zijn) wetenschappelijke carrière als scheikundige. De jonge (onderzoeker / voortdurend / zekerheid) ontdekt dat sommige stoffen in twee (gebouw / gingen / vormen) bestaan die precies dezelfde chemische samenstelling (hebben / staande / tegels), maar elkaars spiegelbeeld zijn, zoals links- (as / en / me) rechtsdraaiend melkzuur. Deze links- of rechtsdraaiende (hoorspel / magerder / moleculen) vervullen een heel belangrijke rol in (biologische / geschiedenis / topmodellen) processen, concludeert Pasteur. Op verzoek van (autocoureurs / distilleerder / werelddelen) Bigo neemt Pasteur – hij is inmiddels (hartelijk / tafelpoten / verbonden) aan de Universiteit van Lille – het (aanwijzingen / gistingsproces / koopzondagen) onder de loep. Bigo en zijn (collega's / gezogen / stamboom) hebben bij de productie van alcohol (dan / dus / uit) graan en bietsuiker te kampen met (ongewenste / steengril / uitvoeren) bijproducten. Pasteur vindt in de gistende (jubileum / opnemen / vloeistof) links- en rechtsdraaiende moleculen en kan (daar / hond / neen) maar één conclusie aan verbinden: gisting (af / is / zo) geen chemisch proces, zoals al eeuwen (sterk / wordt / worst) geloofd, maar een biologisch proces, uitgevoerd (door / kans / zeep) micro-organismen. De vraag naar het ontstaan (man / van /zet) die micro-organismen houdt de Franse onderzoeker (daarop / mosterd / zagend) bezig. Hij raakt betrokken bij de (discussie / geldstroom / meegaan) over de Generatio spontanea. Generatio spontanea (bom /met / wil) zeggen dat spontaan organismen ontstaan uit (levenloze / ongezien / stokken) organismen of uit dode materie. Eeuwenlang (bil / is / wij) aangenomen dat ze spontaan ontstaan. Als (ondanks / openen / voedsel) in contact komt met lucht, komen (er / ho / pa) toch vanzelf bacteriën in? In 1668 (humor / schoen / toonde) Franseco Redi aan, dat alleen levende (gordijn / steevast / vliegen) verantwoordelijk waren voor de vliegen uit (kadavers / klopboor / stoplicht). Hij vulde een paar grote potten (dam / kon / met ) vlees en dekte een paar ervan (af / ja / nu). Alleen in de onafgedekte potten 'ontstonden' (dorps / maden / scheef). In Pasteurs tijd is deze ‘spontane (gebroken / generatie / gisteren)’ een prangende kwestie en de Franse Academie van Wetenschappen (knuppel / krachtig / schrijft) er zelfs een prijsvraag voor uit. Louis (komt / koor / tegen) met het juiste antwoord: bacteriën vallen (letterlijk / oorbellen / opbouwend) en niet figuurlijk uit de lucht (en / is / os) ze ontstaan alleen door voortplanting. Het (gekookte / onderzoek / smetteloze) van Louis Pasteur toont aan, dat ‘niet-leven’ (geen / hebt / kooi) leven kan genereren, maar dat alleen (kansarm / levende / telefoon) wezens leven kunnen voortbrengen. Hij doet (een / dan / ver) experiment waarbij hij iets verwarmt en (ho / na / op) verhitting was er geen sprake meer (pas / tel / van) de Generatio spontanea, omdat door verhitting (de / ik / uk) bacteriën gedood worden. In 1861 presenteert Pasteur (vast / balk / zijn ) biogeneseprincipe. De wetenschapper past op verzoek (bes / rek / van) Napoleon III zijn bevindingen toe op (as / de / ze) wijnproductie. Die gaat gepaard met behoorlijke (opkomend / speelgoed / verliezen) door bederf.
© CED-Groep in samenwerking met Espin & Chung, Leiden University NIET VERSTREKKEN AAN DERDEN
pagina 2 van 5 pagina 2 van 5
Leerlingboekje Sneltoets informatieve teksten Niveau D
Pasteur bestudeert het probleem (er / in / zo) een wijngaard in Arbois. Door de (afgekort / lekkerst / vloeistof) enkele minuten te verhitten tot 55 (graden / keersom / zingen) Celsius doodt hij de micro-organismen en (blijft / hemels / zalfje) de wijn beter houdbaar. Dit pasteuriseren (korst / wordt / zelfs) al snel ook toegepast op melk (en / rij / ze) bier, wereldwijd en tot op de (dag / met / ten) van vandaag. Opnieuw laat Pasteur zich (hij / in / nu) met een economisch probleem, de ziekten (bal / ken / van) zijderupsen die een eind dreigen te (maken / onder / water) aan deze belangrijke bron van inkomsten (kans / komt / voor) Frankrijk. Hij isoleert de ziektemakers en (gevecht / onderop / ontdekt) hoe ze de zijderupsen besmetten. Pasteur (hand / lomp / stelt) vast dat elke ziekte wordt veroorzaakt (blad / door / meer) een specifiek micro-organisme. Hij stelt basisregels (op / ui / ze) voor sterilisatie en antiseptie om zo (besmetting / grondwater / snorkelen) en infectie te voorkomen. Toch wordt (de / hij / of) Britse chirurg Joseph Lister (1827-1912) gezien (als / bes / red) de grondlegger van antiseptie. Deze man (maakt / molen / plots) in 1865 kennis met de bacterietheorie (fel / kop / van) Pasteur, maar doet dan al pogingen (ga / om / po) tijdens operaties infecties te voorkomen door (finish / sterkte / wonden) vrij te houden van bacteriën. Hij (gebruikt / meteen / vingers) de vloeistof fenol om wonden te (meervoud / ommekeer / reinigen). Deze methode wordt niet meer toegepast, (hard / knie / maar) Listers principe – je moet besmetting van (een / kan / oor) wond voorkomen door schoon te werken – (do / hij / is) nog steeds een van de belangrijkste (basisregels / beterschap / schaapskooi) in de chirurgie. Pasteur raakt in 1868 (gedeeltelijk / landschappen / opgespaarde) verlamd, maar gaat verder met zijn (bots / snor / werk). Hij ontwikkelt een manier om ziekteverwekkers (ja / je / te) verzwakken, wat de weg opent voor (anderstalig / vaccinatie / videoband). Van groot belang is zijn onderzoek (kans / naar / voet) hondsdolheid. Hij ontdekt dat de tijd (dijbeen / openen / tussen) een beet van een hondsdolle hond (en / jou / om) de eerste ziekteverschijnselen gebruikt kan worden (storm / veel / voor) inenting. Op die manier redt hij (de / op / we) 6 juli 1885 het leven van (de / nee / zo) negenjarige Joseph Meister. Pasteur begon met (de / hor / wij) behandeling met behulp van door hem (achtertuin / mogelijke / ontwikkelde) inentingen, iets wat voor hem persoonlijk (patatje / riskant / voorkomt) was, omdat hij geen erkend geneesheer (kop / soms / was). Na wekenlange behandeling van de jonge (kansarm / moeten / patiënt), die hoogrood was aangelopen door de (graspol / koorts / suiker), genas de jongen en kon Pasteur (dor / met / ver) recht zeggen de hondsdolheid te hebben (bestuurlijk / kamerplant / overwonnen). Hoewel Pasteur gedurende zijn leven aan (met / red / tal) van belangrijke wetenschappelijke instituten verbonden is (geweest / lampjes / standaard), is de kroon op zijn werk (hij / uil / wel) de opening van het Pasteur Instituut (ga / in / nu) Parijs, in 1888, voor fundamenteel onderzoek, (preventie / schieten / schoeisel) en behandeling van hondsdolheid. In 1895 (bladeren / kansloos / overlijdt) Pasteur, maar het naar zijn naam (genoemde / koningin / openbare) instituut houdt zich nog altijd bezig (had / met / zon) infectieziekten. Bron: Reformatorisch Dagblad 2000, www.wikipedia.nl
© CED-Groep in samenwerking met Espin & Chung, Leiden University NIET VERSTREKKEN AAN DERDEN
pagina 3 van 5 pagina 3 van 5
Leerlingboekje Sneltoets informatieve teksten Niveau D
Tekst 2: Van dierenvel tot Haute Couture De geschiedenis van kleding en mode is bijna net zo oud als die van de mensheid. In de vroege oudheid werd kleding (gedragen / grootste / stopwoord) als bescherming tegen kou, dus droeg (hol / men / zon) bont en dierenvellen, en over mode (en / nu / ze) trends maakte men zich toen nog (kans / krom / niet) druk wat pas veel later kwam. (Dank / Door / Kers) de eeuwen heen hebben kleding en (bank / mode / star) een enorme ontwikkeling doorgemaakt en vele (katholieke / opruimen / stromingen) en stijlen passeerden de revue. In (de / er / nu) vroege middeleeuwen kleedde men zich eenvoudig (ik / in / me) cottes ( tunica’s van wollen of linnen, (ben / die / rel) men thuis zelf weefde of spon). (Al / De / Om) samenleving was overwegend agrarisch, en kleding (dank / mast / werd) thuis vervaardigd met de hand. Over (de / ga / ja) cotte droeg men de manteau, een (bejaardentehuis / halfcirkelvormige / toetsresultaten) cape. Door oudere mannen en hoogwaardigheidsbekleders (angstig / oorbel / werden) robes (lange tunica’s) gedragen. De gewone (afgemaakte / bevolking / maaltijden) ging eenvoudig gekleed, maar de rijke (adel / perk / stoof) droeg prachtige kleding van stoffen als (bont / huur / komt), zijde en fluweel. De stand waartoe (hal / kun / men) behoorde bepaalde de manier van kleden. (Gedurende / Gootsteen / Meetbaar) de Renaissance kleedde men zich kleurrijk (as / en / me) opvallend en was er weinig verschil (gekocht / honden / tussen) burgers en hogere standen, ook al (droegen / ongans / spijker) burgers wel veel eenvoudiger kleding. Tijdens (deze / mest / raak) periode werd de Spaanse mode gedragen, (bel / die / ons) zich kenmerkte door de klokvormige rok (kwal / voor / zacht) de dames, met daarop een strak (monsterlijk / rijglijfje / standaard) of korset met een maagstuk en (een / kap / mal) grote kanten kraag, de molensteenkraag, die (krans / rookt / zowel) door mannen als vrouwen gedragen werd. (Schoen / Verder / Zeilen) waren parels zeer populair en werden (meester / overal / sterkst) gedragen. De Barokstijl ontwikkelde zich tijdens (de / te / ho) regeringsperiode van koning Lodewijk XIV alias (de / is / om) Zonnekoning. De damesmode bestond uit veel (onderdelen / steekvlam / omkeerbaar) en accessoires, waaronder waaiers en snuifdozen. (Vrouwen / Raamwerk / Tijdbom) droegen een japon bestaande uit een (lijfje / morsen / besten) met een vierkante halsuitsnijding, versierd met (kant / maan / want), waarin vele meters stoffen werden verwerkt. (Parfum / Praten / Westers) werd royaal gebruikt om de ongemakkelijke (geurtjes / opgraven / machines) te verdrijven, want de dagelijkse wasbeurt (was / ben / ren) niet bepaald gemeengoed. De mannen droegen (geborduurde / entertainen / bloemenveld) vesten, een kniebroek met geborduurde kousen (en / os / hij) een pruik. De Régence-damesmode werd gekenmerkt (door / melk / roof) een vrijere versie van de strakke (bovengenoemd / hofkleding / rampzalig). Over de onderrokken droeg men een (lange / maakt / steeds) jurk, die van achter werd samengenaaid (al / ik / in) de zogenaamde watteauplooien. Het decolleté was (meestal / schrijft / voorkomt) vierkant en de haren werden naar (achter / groots / kralen) gebonden en licht versierd. Tijdens de (felicitatiekaarten / onderuitgehaalde / regeringsperiode) van Marie-Antoinette en Lodewijk XVI kwamen (de / of / re) torenhoge en pompeuze dameskapsels in de (mode / vang / zomer). De herenmode veranderde nauwelijks en bleef (anders / bestaan / herkomst) uit een driedelig pak met kniebroek. Empire (bom / rust / was) een Franse kunststroming uit het begin (gel / los / van) de 19e eeuw, en onlosmakelijk verbonden (men / met / val) Napoleon en Joséphine Bonaparte. Deze stijl (het / non / was) geïnspireerd door de Romeinse en Egyptische (breedst / cultuur / zwaard): empirejurken werden ontworpen en gemaakt in (bij / de / ze) Romeinse stijl, en vrouwen droegen geen (korsetten / opkomend / stekelige). Mannen droegen een jas en pantalon, (kan / met / vis) wit overhemd en das. Kenmerkend voor (de / me / te) empirestijl waren verguldingen, militaria, sfinxen,
© CED-Groep in samenwerking met Espin & Chung, Leiden University NIET VERSTREKKEN AAN DERDEN
pagina 4 van 5 pagina 4 van 5
Leerlingboekje Sneltoets informatieve teksten Niveau D
palmetten ((breekbaar / ornamenten / tegenvaller) in de vorm van palmbladeren) en (felle / hoort / strand) pastelkleuren. In de Romantiek werden wijde (rokken / rondes / spraak) gedragen en de taille ingesnoerd, en (dankbaar / droegen / schoen) dames luifelhoeden. Er was ook een (maskeren / oorlogen / verschil) tussen het dag- en het balkleed, (bal / dat / kan) versierd werd met volants, bloemen en (morst / rushes / schijf). Overdag droeg men als schoeisel vooral (bloesem / bottines / voorstel) met lange rij knoopjes, ‘s avonds droeg (men / nek / van) lage puntige schoentjes met gekruiste linten (gras / rond / vier) het been. Voor de mannen was (de / ei / in) die periode een brede borstpartij en (een / gal / zit) slanke taille zeer in trek en (er / hij / om) dit effect te bewerkstelligen, maakte men (gebruik / stoelen / toetsen) van borstvullingen en een korset (de (schoorsteen / stofzuigen / zogenaamde) dandy). e
Eind 19 eeuw droegen vrouwen (kerstdiner / korsetten / zwartmaken) en een queue, waardoor hun achterwerk (het / tor / ver) uitstak. Hoe smaller de taille, hoe (ekster / kroont / mooier) het was en het korset moest (daarbij / kaarsje / troosten) helpen. Dames werden extreem strak ingesnoerd, (troepen / waardoor / zwoelste) de ribbenkast werd vervormd en regelmatig (samen / stronk / vielen) dames flauw vanwege ademnood. Mannen droegen (een / dak / tel) driedelig pak, bestaande uit jasje, vest (al / en / we) broek. Wat zeker niet onvermeld mag (blijven / gemeen / kronkel), zijn de ‘bloomers’ genoemd naar (de / ik / in) Amerikaanse Amelia Bloomer die in 1851, (een / mol / tik) knielange rok met daaronder een wijde (broek / breek / speel) droeg. Het zou echter nog decennia (duren / heel / kroos) voordat broeken voor vrouwen geaccepteerd werden. (De / Er / Hol) uitvinding van de naaimachine luidde een (magisch / schaar / totaal) nieuw tijdperk in, en het handmatig (naaien / telkens / tennis) werd steeds meer vervangen. Rond 1830 (lelijke / schaap / werden) de eerste machines in de naaiateliers (aardbeien / gebruikt / tropisch), wat de ontwikkeling van een grote (flatgebouwen / mode-industrie / opengescheurde) betekende waardoor het dragen van modieuze (kleding / straffen / zonder) toegankelijk werd voor een grotere groep. (Rijke / Staan / Wolk) vrouwen van hogere stand wilden zich (echter / stoer / wereld) blijven onderscheiden, waardoor in de tweede (helft / vries / want) van de 19e eeuw de Haute Couture (alerte / ontstond / zooltjes), waarbij de modeontwerper een kleine collectie (kleding / sambal / stemmig) ontwierp, en die met behulp van (gestreepte / mannequins / scheepvaart) toonde aan klanten. Veel is er (eetgerei / veranderd / weerstand) in het modebeeld, maar bepaalde elementen (park / slap / zijn) altijd hetzelfde gebleven: kleding werd niet (alleen / stoere / weekend) gedragen als bescherming tegen kou en (anders / regen / strikje), maar ook om zich te onderscheiden (en / roe / je) om zijn of haar maatschappelijke status (nu / op / te) benadrukken. Groot waren de verschillen tussen (rijke / stamp / toren) en arme mensen, en bepaalde elementen (keerden / rekbaar / stekels) regelmatig terug in de mode. Zo (lijken / stengel / tevens) de ‘bloomers’ heel veel op de (afgebrokkeld / harembroeken / medelijden) en is de empirestijl bij jurken (al / en / op) tunica’s ook niet weg te denken (ons / tap / uit) het modebeeld. En is er dan (sip / vel / wel) zoveel ‘nieuws’ onder de ‘mode’ zon? Naar: www.historien.nl, Miny Vroegindewey , 13 september 2012
© CED-Groep in samenwerking met Espin & Chung, Leiden University NIET VERSTREKKEN AAN DERDEN
pagina 5 van 5 pagina 5 van 5