/// Uit het boek “A Summary of the World” – Esther Kokmeijer (Nederlands) ///
NAAR HET ZWAARTEPUNT VAN AFRIKA Esther Kokmeijer (1977)
We staan in Bangui, de hoofdstad van Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR), te wachten op vervoer dat naar Dekoa gaat. Dekoa ligt op ongeveer vijftig kilometer afstand van het zwaartepunt van Afrika. Het zal erg moeilijk zijn om er te komen, de wegen zijn slecht en ongeasfalteerd. Daarnaast is er weinig verkeer, dagelijks één vrachtwagen. Openbaar vervoer is er niet in CAR. Na lang wachten komt er een vrachtwagen met een grote, open laadbak aangereden. Onze bagage wordt in de open wagen gegooid en zelf klimmen we over de omheining van de kar om bij zo’n zeventig anderen een plaatsje te zoeken tussen de bagage, zakken rijst en kippen. Als we bij een controlepost komen klimmen alle mannen eruit, vrouwen en kinderen mogen blijven zitten. Vrouwen maken geen oorlog. De weg gaat al snel over in een zandpad met grote sleuven door erosie. In het regenseizoen verandert het pad in een rivier. Het is nu het droge seizoen, het stof van de weg is al een aardige laag op mijn huid gaan vormen. Van een vrouw krijg ik een doek om over mijn hoofd te doen zoals alle andere vrouwen gedaan hebben. Ratten, hertenpoten en stekelvarkens, alles komt voorbij en alles is te koop. De vrouw naast me koopt een dode rat van een jongetje van vijf. Ze legt hem naast mijn voet bij de andere kadavers die ze aan het verzamelen is. Boven op de cabine zit een norse militair die af en toe in de lucht schiet om bandieten af te schrikken. In de wagen klinkt dan luid gejuich. Na een poosje vraag ik of ik bij hem mag zitten, het is een geweldige plek met een mooi uitzicht, je hebt er geen last meer van het stof en kunt er je benen kwijt. Een vrouw boven op een wagen dat hoort natuurlijk niet, als ik erop klim is er weer reden voor gejuich. Als we langs dorpjes rijden gooien mensen zakken met eten, brieven en andere dingen uit de wagen. Daarbij schreeuwen ze de naam van de persoon voor wie het bedoeld is. Na tien uur over de hobbelige weg met een gemiddelde van twintig kilometer per uur komen we aan in Dekoa. We gaan naar de missie die bewoond wordt door vier nonnen uit Rwanda. Dekoa heeft het zwaar gehad na de coup die een half jaar geleden plaatsvond. Er is geen telefoonverbinding meer mogelijk. Er is geen elektriciteit. Alle informatie over Dekoa is verloren gegaan door de branden in de overheidsgebouwtjes. Veel gebouwen zijn gehavend, deuren en ramen zijn gestolen, tezamen met hele inboedels. Zo ook bij de chef van de gendarmerie, die zelf zijn muren weer wat opgeknapt heeft met verf, en kleden voor de open ramen en in de deurposten heeft gehangen. De chef gaat voor ons vervoer zoeken om morgen naar het zwaartepunt te gaan. Het worden twee brommertjes, auto’s zijn er niet in Dekoa en omgeving. We eten samen met de nonnen aan tafel. De sfeer is heel anders dan ik me voorgesteld had bij een diner met nonnen. Ze zijn erg grappig en kletsen aan één stuk door. Ook het eten zelf is allesbehalve sober. De tafel staat vol met verschillende gerechten, aardappels, rijst, spaghetti, cassave, groenten, vlees etc. En dat terwijl het lijkt alsof er in Dekoa zelf niet veel keus is. De nonnen hebben het goed, of zou het komen omdat wij er zijn? Hemelsbreed is het nog maar 46 kilometer van Dekoa naar het zwaartepunt van Afrika. Met de bromfietsen kunnen we een heel eind afleggen over het pad dat richting zwaartepunt gaat, maar ergens zullen we het woud in moeten voor de laatste kilometers. Gisteren vertelde de chef dat er twee gewapende militairen met ons mee zouden gaan. ‘Het is gevaarlijk’, zei hij. Vandaag is het blijkbaar minder gevaarlijk, onze gids, Demina, is een klein mannetje met als enig wapen zijn hakmes. Achter op zijn bromfiets bindt hij tezamen met de fietspomp onze bagage. Ik ga met Gijs op de andere bromfiets. Op de koplamp maak ik mijn gps vast. De chef en zijn halve politiekorps staan al klaar om ons uit te zwaaien. Het is een heerlijk gevoel het zwaartepunt steeds dichter te naderen. Ik voel de wind door mijn haren. Bijna vergeet ik de ijzeren stangen onder mijn billen die bij elke hobbel pijnlijker aanwezig zijn. Het is ontzettend warm en zelfs de lucht die door de snelheid langs mijn gezicht vloeit, geeft geen verkoeling. Af en toe rijden we langs een bosbrand, wat zorgt voor een vlaag van ondraaglijke warmte. Het geluid van de kreunende bomen en brandend riet is indrukwekkend en doet me huiveren. Na achttien kilometer komen we aan bij Daya, een klein dorpje waar iedereen dronken is van de palmwijn. Als we stoppen worden we overweldigd door tientallen mannen die door elkaar heen praten, de meesten niet eens in het Frans, maar in Sango en voor ons onverstaanbaar. Gelukkig kan Demina ons helpen met vertalen, al is zijn eigen Frans, net als dat van ons ook niet al te best. Het wordt een chaos van miscommunicatie. Het is voor de bewoners van Daya nauwelijks voor te stellen dat er ineens twee blanken hun dorp binnen komen rijden op een brommertje. De ‘dokter’ van het dorp, die zelf nog het meest dronken is, houdt een heel pleidooi over hoe belangrijk hij is. Ik heb hier helemaal geen zin in en probeer weg te sluipen. Hij heeft het door en snauwt: ‘Zitten, ik ben aan het woord.’ Zijn medicijn voor alle kwalen is palmwijn, ik denk dat het hele dorp ziek is. We komen los van zijn woorden en vervolgen onze weg. Dit gedeelte van de CAR wordt aangeduid als savanne, toch is de bebossing redelijk dicht. Alle planten uit de Intratuin rijden we in megaformaat voorbij. Gespannen kijk ik op de gps, wachtend op het moment dat de afstand tot het zwaartepunt niet kleiner, maar groter begint te worden. Dit moment valt exact samen met de komst in het dorpje, Girkombo. — 1—
www.estherkokmeijer.com
Girkombo is een klein dorpje met 53 bewoners, vier jaar geleden vanuit Bouca hierheen getrokken op zoek naar vruchtbare grond. Als ik vraag of ze hier blijven zegt het dorpshoofd: ‘Tot onze dood.’ Tot nu toe heeft niemand dat waargemaakt. Het is een dorpje zonder kerkhof, een dorpje zonder verleden. Deze romantische nederzetting is precies zoals ik me in mijn kindertijd voorstelde en bouwde van stro, takken en blokken uit mijn blokkendoos. Alle huisjes, kippenhokken, de duiventil en omheiningen zijn gemaakt van materiaal uit het woud. Houten bankjes in het zand vormen samen met de gong, een metalen velg van een vrachtwagen, de kerk. Voor een bijbel is geen geld. Water wordt gehaald uit de bron op een paar honderd meter lopen. De plek is omgeven met mooie vlinders. Gelukkig hebben deze mensen nog niet gesnoept van de palmwijn en is het een vredelievend dorpje. Het enige voedsel dat er is zijn sesamzaadjes, cassave en af en toe een ei. Meer is er niet, meer zal er ook niet komen. Er is geen geld, er zijn geen vervoermiddelen en het eerstvolgende dorpje is dertig kilometer verderop. Het lijkt idyllisch, een dorpje dat zelfvoorzienend is. Gezondheid is echter de grootste zorg. Wanneer je hier ziek wordt is de romantiek er snel af. De kinderen hebben wormen in hun buik en hun benen en voetjes zijn bedekt met lelijke plekken en zweren. Toch doen de bewoners zich erg gelukkig voor en we worden hartelijk verwelkomd. De kinderen hebben nog nooit blanken gezien. Eén voor één beginnen ze te huilen en zich achter hun ouders te verbergen. De volwassenen vinden dit uiterst amusant en lachen om hun kinderen. Al na een paar minuten is de nieuwigheid eraf en durven enkelen ons zelfs een hand te geven. Na iedereen ontmoet te hebben in Girkombo willen we snel weer verder om nog voor zonsondergang op het zwaartepunt aan te komen. Tot onze verrassing hoeven we hemelsbreed nog maar 4080 meter af te leggen door het woud. We vertellen Demina dat we nu het woud in moeten trekken en op het zwaartepunt de nacht door zullen brengen. Hij begrijpt er niks van, de chef had hem daarover niks verteld. Hij staat niet te springen voor dit avontuur. Gelukkig is er een man uit Girkombo, Ngaté, die de omgeving kent en meteen naar zijn huisje rent om zijn geweer en snuiftabak te halen. Nadat we de bromfietsen in een hutje hebben gezet besluit ook Demina mee te gaan. Af en toe is het nodig om van het zwaartepunt af te lopen om zo dichte stukken woud te omzeilen. Opeens horen we gezang en tromgeroffel. Een nomadenvrouwtje met haar twee dochters en drie ezels komen ons tegemoet. Zo snel als ze tevoorschijn kwamen waren ze ook weer verdwenen. Het is erg spannend om al zo dicht bij het doel te zijn en te weten dat het nu bijna niet meer kan mislukken. Mijn mijmeringen worden onderbroken als ik bijna op een slang trap die van luiigheid niet is weggekropen. Al na anderhalf uur en weinig moeilijkheden zijn we aangekomen bij de laatste honderd meter. En dan sta ik werkelijk met mijn gps in de hand op het zwaartepunt van Afrika. Het voelt goed, al gebeurt er verder niks. Het is een machtig gevoel hier te mogen staan in het hart van Afrika. Het is een open plek waar veel grote, poreuze stenen liggen. Naast de vierkante meter die nu benoemd is tot zwaartepunt, zijn nog de overblijfselen te zien van een uitgestorven mierenhoop. Er ligt as op de grond, wat aangeeft dat niet al te lang geleden vuur hier alles heeft verwoest en gezorgd heeft voor een nieuw, vruchtbaar begin. Demina en Ngaté weten niet zo goed wat te doen op deze plek. Afwachtend zitten ze tegen een boom. Honderden bijen doen de lucht gonzen, tot twee keer toe word ik geprikt onder mijn oksel. Maar de adrenaline die nog steeds door mijn lijf gonst doet me de steken nauwelijks beseffen. Ook wemelt het van de irritante vliegen. Het liefst kruipen ze in mijn oor of ze gaan op mijn oog zitten om mijn oogvocht te drinken. De gifgroene struikjes die tussen de bomen staan zullen binnenkort door de hitte dezelfde kleur als het hoge dorre gras krijgen. Ngaté en Demina hakken ze met hun hakmes af om er een bed van te maken. Het wordt al donker, gauw zorg ik voor een vuurtje om de meegenomen macaroni klaar te maken. Nu het donker is en de bijen en vliegen tot rust gekomen zijn, is het erg stil geworden. De bomen in de nacht die me normaal angst aan zouden jagen met hun donkere schimmen staan geduldig te wachten. Misschien komt het omdat ze naar boven wijzen en niet van die breed uitstekende takken hebben. Ik had me Blairwitch-achtige gevoelens voorgesteld in een woud zo ver van huis. Maar vredig val ik in slaap. Als ik wakker word herinner ik me meteen mijn droom. Tientallen bewoners van deze plek kwamen langs om mij een hand te geven en welkom te heten, ook boden ze me van alles aan. Iemand zei tegen me: ‘In tijd komen overledenen voorbij.’ Wanneer we teruglopen door het woud en aankomen op het zandpad maakt Ngaté een inkeping in de boom die op de plek staat waar we het woud uitkwamen. Hij wil de weg terug kunnen vinden. Alhoewel Demina en Ngaté deze reis eerst een beetje vreemd leken te vinden, vertellen ze nu vol trots aan iedereen die we tegenkomen dat zij op het zwaartepunt van Afrika zijn geweest. Als we terug zijn in Dekoa kent het hele dorp het verhaal van het zwaartepunt. Het zou me niet verbazen als ze er met z’n allen een keer heen gaan. Zelf heb ik het zwaartepunt gemarkeerd door de vierkante meter voor een paar centimeter uit te graven. De tijd zal er voor zorgen dat de plek over een aantal weken niet meer te onderscheiden is van de rest. Of zal er iemand zijn die deze plek gaat bijhouden? Iemand die deze speciale vierkante meter vrij gaat houden van blaadjes en takjes als eerbetoon aan het hart van Afrika. Ik ben erg benieuwd wat ik zal aantreffen als ik over een aantal jaren terugkom, want terugkomen doe ik zeker. NAAR HET ZWAARTEPUNT VAN NOORD-AMERIKA Bij het bordje ’highway 513 ends’ ligt het dorpje Dauphin River, een indianenreservaat met 160 inwoners. Dit is het dichtstbijzijnde dorpje naar het zwaartepunt van Noord-Amerika. In Dauphin River horen we wat we deze week al vaak — 2—
www.estherkokmeijer.com
gehoord hebben: we hadden geen slechtere tijd kunnen uitzoeken, omdat het ijs op het meer aan het smelten is en er overal water ligt. Toch blijkt nu we hier zijn dat het niet onmogelijk is om er te komen. Terry, een vriendelijke indiaan, zal ons morgen mee het meer over nemen. Maar eerst neemt hij ons mee naar zijn grootmoeder, Marry Stagg. Ze is 92 en een van de eerste bewoners van Dauphin River. Ze zit in een grote schommelfauteuil en giechelt alsof ze aan het begin van haar jeugd staat. Ze vertelt me over de geschiedenis van Dauphin River. Ondertussen blijft ze grappen maken en lachen. In 1929 kwam ze hier aan. Ze was toen 17. Er waren zeven andere indianenvrouwen en acht indianenmannen. Samen vormden ze Dauphin River. Het was een erg geïsoleerde plek, en het had geen verbinding met andere gebieden. Ze waren geheel op elkaar aangewezen. Nu is er een gravelweg, elektriciteit en stromend water, maar nog steeds leven ze in dit reservaat in nauwe band met elkaar. Marry heeft dertien kinderen en ongeveer 150 kleinkinderen, al in de vijfde generatie. De helft van Dauphin River is dan ook familie van haar. Bijna iedereen is visser. Alleen voor eigen gebruik wordt er gejaagd. Voor de jacht gaan de mannen het woud in en komen pas terug als ze een eland geschoten hebben. Het vlees wordt verdeeld. Er leven veel zwarte beren in de omgeving, maar daar jagen ze niet op. Hellen, de zus van Terry zegt tegen me: ‘Onze mensen eten en jagen niet op beren, als je de huid van de beer afhaalt blijft er een mens over.’ De volgende morgen vragen de zus van Terry en haar man, Hellen en Tim, of ze ook mee mogen. Het zwaartepunt van Noord-Amerika ligt aan de overkant van de baai, Sturgeon Bay, van het enorme meer Lake Winnipeg. Terry maakt de grap dat het meer net zo groot is als Nederland en inderdaad, het scheelt niet veel. Vanuit Dauphin River is het hemelsbreed ongeveer tweeëntwintig kilometer over de baai en dan nog een paar kilometer over land om bij het zwaartepunt te komen. Terry neemt Tim en Gijs mee in zijn Bombardier, een knalgeel, antiek rupsvoertuig, gemaakt om te vissen op het ijs. Hellen en ik gaan ieder op een sneeuwscooter. ‘This is the throttle, this is the brake, that’s all you need to know. Go on,’ legt Tim de werking van de sneeuwscooter uit. De zon schittert op het meer. Voor me een grote, lege vlakte met miljoenen diamanten, heel in de verte een streepje groen. Dat is mijn doel. Ik knijp in de gashendel en met een flinke spurt vlieg ik vooruit. Nog een beetje onzeker kijk ik achterom, misschien moet ik opletten voor grote scheuren of voor zwakke plekken in het ijs. Maar als ik zie dat Hellen me volgt laat ik me helemaal gaan. Met 75 kilometer per uur vlieg ik over het ijs. Het is geweldig, meer dan geweldig. Dit is zo’n moment van volkomen uitbundigheid. Zo hard als ik kan schreeuw ik: ‘I’m the king of the ice.’ De sneeuwhopen op het ijs zorgen er voor dat ik af en toe los kom van de grond en hoge sprongen maak. Goed voor nog meer vreugdekreten. De Bombardier gaat maar dertig kilometer per uur. Af en toe stoppen Hellen en ik even om op ze te wachten. Met een denderend kabaal komt de Bombardier dan aangebulderd, grote stukken ijs vliegen in de lucht. Er blijft een diep, nat spoor achter. Na zo’n veertig kilometer over het ijs te hebben afgelegd zijn we vlak bij de wal aangekomen. Het ijs is hier veel dunner. De Bombardier blijkt niet verder te kunnen. Tim lijkt wel een puber als hij op de sneeuwscooter stapt om de buurt te verkennen. Zijn lange haren in een staart, een grote zonnebril op, en met een grote grijns op zijn gezicht vergt hij het uiterste van de sneeuwscooter. Het riviertje Hiding Creek vindt zijn bron twee kilometer landinwaarts, richting zwaartepunt. Tim scootert me door het water het riviertje op. De sneeuwscooters zijn niet gemaakt om over water te gaan, het gaat er dan ook nogal ruig aan toe. Water spat alle kanten op en als we diagonaal boven het water hangen verlies ik mijn evenwicht. Met mijn billen hang ik net boven het ijskoude water. Uit alle macht klamp ik me vast aan Tim, die geschrokken achterom kijkt. We kunnen niet stoppen, omdat we dan zinken. Gelukkig red ik het tot aan de wal. Nu komt het er pas echt op aan. Nog twee kilometer en vierhonderd meter door de sneeuw. Terry gaat met ons mee, bang dat we verdwalen, Tim en Hellen blijven op ons wachten. Er ligt zo’n dikke laag sneeuw dat ik er tot aan mijn middel in weg zak. Borstcrawlend probeer ik me er doorheen te worstelen. Onder de sneeuw ligt een laag water, dat mijn laarzen binnenstroomt. Gelukkig maakt het geploeter door de sneeuw me warm, zodat mijn voeten niet de kans krijgen te bevriezen. Na een halve kilometer ligt er minder sneeuw en wordt het lopen makkelijker. We komen uit bij een bevroren moeras, vol kleine, dunne bomen. Ik zak nu niet meer weg, maar glijd wel af en toe bijna uit. 2,4 kilometer lijkt niet ver, maar onder deze omstandigheden voelt het als het kruipen van een marathon. Door alle gegeven energie is de beloning extra groot. Het doel is bereikt. Een klein bergje vormt het zwaartepunt van Noord-Amerika. Het is bedekt met wilde Musteg-thee, dat groeit op het mos, en rode kelkachtige bloemen. Naast het bergje staat een boom. Aan de tak die over het zwaartepunt hangt, zit een grote zwarte pluk berenhaar. Ik ben helemaal in mijn element. Ik hoopte zo dat ik de zwarte beren of elanden die veel in dit gebied voorkomen zou zien. Omdat de beren nog slapen en de elanden nogal verlegen zijn ben ik erg tevreden met dit stukje haar. Trots laat ik het aan Terry zien, hij vertelt me lachend dat het niet van een beer is, maar afkomstig van de boom zelf. Net als bij het zwaartepunt van Afrika wil ik de plek op een natuurlijke manier markeren, passend bij de omgeving. Bij het vertrek vanuit Hiding Creek schreeuwde Tim me nog na dat ik de plek vooral niet met sneeuw moet markeren. Ik vraag Terry wat hij zou doen. Vier dode, lange boomstammen, op elke hoek van de vierkante meter één, vormen samen een tipi. Hoe toepasselijk. Terry gaat meteen voor me op zoek naar dode, lange, kale stammen. Ik gebruik het koord uit mijn capuchon om de boomstammen vast te maken. Perfect, we kunnen weer terug. Ik voel nu pas echt hoe koud mijn voeten zijn, of beter gezegd: ik voel ze niet meer. Als ik lekker warm in de Bombardier zit beginnen ze te tintelen. Voor ik het huis van Terry binnen ga doe ik mijn natte sokken en laarzen uit. Het kost me tien minuten om alle takjes die zich verzameld hebben in mijn haar eruit te halen. En dan een heerlijke, warme douche. Als ik buiten kom zijn mijn sokken bevroren en zit er een dikke laag ijs in mijn laarzen. Tim en Hellen nodigen ons uit om bij ze te eten en we kunnen er — 3—
www.estherkokmeijer.com
ook blijven slapen. Als ik de volgende morgen wakker word is het eerste wat ik zie de geweien van herten en elanden die boven me aan de muur hangen. Tim zit al aan de keukentafel. Hij belt allemaal vrienden om te vertellen dat hij nu weet wat ´Hiding Creek´ al die tijd verborgen hield. Het is geweldig om te zien hoe ook hier het zwaartepunt tot leven komt. NAAR HET ZWAARTEPUNT VAN ZUID-AMERIKA Met slaperige ogen tuur ik in het vroege ochtendlicht over de rivier Guapore. Het water is strak. Na enig wachten verschijnen er rimpels aan het oppervlak. Het geluid van de motorboot met daarin Heitor, een park ranger, overstemt alle andere geluiden uit de Amazone. Het wachten is nu nog op Abelardo, de andere park ranger, die ook meegaat naar het zwaartepunt van Zuid Amerika. Abelardo slaapt nog en komt een uur later, met halfdichte ogen en een tent onder zijn arm, naar buiten. Hemelsbreed zijn we nu 77 kilometer verwijderd van het zwaartepunt. De slingerende rivier zorgt er voor dat we minstens twee keer zoveel moeten afleggen. Met 25 km per uur varen we over het vlakke water met aan de linkerhand Brazilië en aan de rechterhand het park Noel Kempff Mercado. Sinds 1979 is het park beschermd. De naam was toen nog ‘Parque National Huanchaca’. In 1988 is het park vernoemd naar de bioloog Noel Kempff Mercado, die in 1986 vermoord werd in het park door drugshandelaren. Er schijnt ergens ondergronds in het gebied van het park een cocaïnelaboratorium te zijn geweest. Het is een rijk gebied, in totaal zijn er 630 soorten vogels, 130 soorten zoogdieren, 75 soorten reptielen, 63 soorten kikkers, 260 soorten vissen en meer dan 4000 soorten planten aangetroffen. De ‘Lonely Planet’ beschrijft het als ‘mogelijk het mooiste park in de wereld.’ Het park heeft een oppervlakte ter grootte van 1.6 miljoen hectaren. Het vormt een deel van de zuidelijke Amazone en ligt in het oosten van Bolivia tegen de grens van Brazilië. De wind is ijskoud. Ik zit diep verscholen in mijn kleren. Abelardo is zelfs in zijn slaapzak op de bodem van de boot gaan liggen om opnieuw te gaan slapen. De spiegelingen van de oevers in het water zijn weergaloos. Heitor is goed in het ontdekken van verscholen dieren. Keer op keer wijst hij ons de zonnende kaaimannen en schildpadden aan de oevers. We varen langs een familie rivierotters die geïnteresseerd om zich heen kijken. Kapucijnaapjes slingeren van boom naar boom en vlak voor ons komen een paar roze rivierdolfijnen proestend naar boven. Ook zien we capibara’s langs de waterkant. Het zijn net marmotten met het formaat van een groot varken. Na zes uur varen zijn we bijna aangekomen bij het punt dat vanaf de rivier het dichtst bij het zwaartepunt van ZuidAmerika ligt. De gps geeft aan dat we nog 4,7 kilometer door de jungle moeten. Op mijn kaart staat aangegeven dat er op een paar honderd meter van deze plek aan de rivier een dorpje genaamd Catamarca ligt. Heitor en Abelardo vertellen me dat er niks meer is. Toch wil ik erheen. We leggen de boot aan. Haastig loop ik de oever op, benieuwd naar wat er hier zo ver van alles kan zijn. Abelardo komt me achterna en zegt: ‘Dit is Catamarca.’ Ik zie enkel bomen en andere begroeiing van de jungle. Als ik een paar meter verder loop zie ik op de grond de overblijfselen van een hutje. ‘Hier heeft de laatst vertrokken familie gewoond, twintig jaar geleden zijn ze vertrokken’ vertelt Abelardo. In Catamarca woonden tien families. Nu is het niet meer dan een mango-, artisjokken-, avocado- en sinaasappelboom. Het is opgenomen in de wildernis. We varen terug naar het punt waar we het oerwoud in gaan. Al na de eerste paar meters wordt het me duidelijk dat het geen makkie gaat worden. Met de drie machetes die we bij ons hebben, moeten we flink hakken om door de dichte begroeiing te komen. In twee uur hakken leggen we nauwelijks een kilometer af. Door de hoge bomen en de dichte begroeiing is het af en toe moeilijk het signaal van de satellieten met de gps op te vangen. Na nog maar 1,2 kilometer te hebben afgelegd is het al half vijf. De zon is nog net te zien door de kieren van het woud. Het zal snel donker worden. We besluiten dat dit de plek is waar we gaan slapen. Met een machete probeert Gijs zoveel mogelijk stronken gelijk te maken met de grond. Ondertussen inspecteer ik de omgeving op ongedierte en maak op een vuurtje eten klaar, tortellini met als toetje een vreselijk zoete wijn. Op het etiket staan Tarzan en Jane in de jungle afgebeeld. Het is niet mogelijk lang buiten te blijven. Muggen en andere insecten doen hun best ons als diner te gebruiken. Al snel val ik in slaap. Af en toe hoor ik het gerammel van bestek en pannen. De dieren hebben ons gevonden. Het is vroeg dag. Abelardo en Heitor zijn gelijk met de zon opgestaan en klaar om opnieuw de lianen te trotseren. Gisteren was hier nog geen spoor van mieren. Nu zijn de grond en de twee tenten ermee bedekt. Ze kruipen bij mijn schoenen omhoog en bijten gemeen in mijn enkels. Ik heb gelezen dat er hier mierenkolonies zijn die binnen een uur een hele tent verorberen. Ook heb ik de reuzenmieren al ontdekt van meer dan vier centimeter. Stel je voor dat je er daar een paar honderd van op je tent en in je schoenen hebt. Na een ontbijt van koekjes beginnen we met hernieuwde moed aan een tweede poging om de jungle in tweeën te hakken. Abelardo is net een machine. Hij is maar een klein mannetje, maar ik durf te wedden dat hij beter hakt dan Arnold Schwarzenegger. Zoals altijd, ik had het kunnen weten, dragen inheemse gidsen geen water bij zich. Ook wij hadden niet verwacht dat het zo’n klus zou worden. Ons water is met vier personen snel op. Heitor vertelt dat we niet zullen verdrogen. Hij heeft een trucje. Als demonstratie hakt hij een liaan aan de — 4—
www.estherkokmeijer.com
onderkant doormidden, vervolgens hakt hij hem aan de bovenkant los en brengt de onderkant snel naar zijn mond. En jawel, een straaltje vocht stroomt uit de liaan zijn mond binnen. Hij hakt er ook een voor mij af. Tot mijn verbazing is het vocht fris en koel. Dat terwijl de begroeiing hier dor en droog is. Hoe dieper we het oerwoud in gaan hoe minder dieren we onderweg tegenkomen. Niemand heeft hier iets te zoeken. Zelfs de vertrouwde geluiden van dieren zijn hier vier kilometer landinwaarts nauwelijks hoorbaar. Als we nog maar een kilometer verwijderd zijn van het zwaartepunt, heeft Abelardo het helemaal gehad. Hij schopt tegen een boom en gooit zijn machete weg en zakt neer op de grond. Hij is boos, moe, wanhopig en zijn beblaarde handen doen pijn. Ik ben ook moe en voel me schuldig. Ik heb last van alle insectenbeten die mijn hele lichaam bedekken en al lang niet meer te tellen zijn. Ik moet toegeven dat het ineens allemaal zo onzinnig lijkt. Waarom wil ik zo graag naar dat zwaartepunt? Waarom nog twee helse uren afzien terwijl ik weet dat het er een kilometer verderop niet anders uit zal zien dan hier. Diep van binnen weet ik waarom ik dit wil. Ik wil het niet opgeven en laat Abelardo uitrazen om daarna weer verder te gaan. De laatste kilometer gaat een stuk makkelijker. Het is een godsgeschenk dat de begroeiing hier een stuk dunner is, net wat we nodig hebben. Met de gps in mijn hand tel ik de laatste meters af. Ik ben blij, opgelucht en ontroerd tegelijk. Ik geef Gijs, Abelardo en Heitor een kus op hun wang en draai me dan snel om. De mannen mogen mijn tranen niet zien. NAAR HET ZWAARTEPUNT VAN OCEANIË Het zwaartepunt van Oceanië ligt in het midden van de Simpson Desert, ver van alles. Alleen een paar aboriginals wonen er in afgelegen gemeenschappen. Vanuit Alice Springs is het 885 kilometer, waarvan 274 over asfalt, 285 over gravel en 326 door zand. Er zijn slechts twee paden die deze zandbak van 170.000 km2, wat vier keer zo groot is als Nederland, doorkruisen. De French Line loopt van west naar oost en de Colson Track van noord naar zuid. Veel mensen zeggen ons dat de laatste paar honderd kilometer te moeilijk en te gevaarlijk zullen zijn. De Colson Track loopt over Aboriginalland, en om er op te mogen rijden hebben we een vergunning nodig, en dat kan wel zes weken duren. Ook kan niemand ons vertellen of het zwaartepunt van Oceanië überhaupt bereikbaar is. Eerst proberen we een expeditie te regelen met een paar kamelen. We vragen de Flying Doctors om raad en we komen op de radio en in de krant met een hulpoproep. Maar er is niemand die deze oversteek door de woestijn aandurft. Tot Hue, een Australische jongen van 18, reageert op een oproep die ik op een prikbord heb opgehangen. In zijn Land Cruiser Falcor, genoemd naar de vliegende hond in the Never Ending Story, reist hij door Australië. Hij wil graag mee en schuwt het gevaar niet. We besluiten gewoon te gaan en te zien hoe ver we komen. We hebben begrepen dat als we de Colson Track vanuit het zuiden in rijden we geen vergunning nodig hebben, mits we dan na het bereiken van het zwaartepunt dezelfde weg terugnemen. Voor de veiligheid hebben we een satelliettelefoon meegenomen, vijf jerrycans gevuld met water, een paar jerrycans met diesel, twee reservebanden en een heleboel eten. Eenmaal onderweg lijkt alles meteen een stuk simpeler. Het schijnt in 15 jaar tijd niet zoveel te hebben geregend als de afgelopen paar weken. Het rode zand is bedekt met witte bloemen, waardoor het lijkt alsof er sneeuw ligt. En ik heb goede reisgenoten: Hue, een en al energie, dreads in zijn haar, lachende ogen; Eric, journalist van de krant The Advocate; en Gijs natuurlijk. Math en Vanessa Smith wonen samen met hun drie kinderen en een tiental medewerkers aan de rand van de Simpson Desert op een ’cattle station’, een boerderij met veel land en koeien. In totaal hebben ze 810.000 hectare met daarop meer dan 6000 koeien. De afgelopen dagen heb ik ze een paar keer aan de lijn gehad om informatie in te winnen over het gebied rond het zwaartepunt van Oceanië. Het zijn supervriendelijke en behulpzame mensen, maar ook zij zijn nog nooit in de buurt geweest van het zwaartepunt. Vanessa drukte ons op het hart dat we moeten bellen met de satelliettelefoon als we problemen krijgen onderweg. Zij hebben een vliegtuigje en kunnen in noodgeval eten, drinken en autoonderdelen droppen. Landen is niet mogelijk op het zand. Als we bij de aboriginalgemeenschap Finke stoppen, komt er een jongen op ons af met een blik benzine om zijn nek. Hij biedt ons zijn blik aan, maar we bedanken ervoor. Benzine snuiven is een goedkope manier om high te worden. Maar het vreet je hersens op. In de meeste aboriginalgemeenschappen is benzine daarom, net als alcohol, verboden en is er alleen diesel te krijgen. We hebben een paar kratjes bier achterin en als we gepakt worden is de boete 1000 Australische dollar of een half jaar zitten. De huizen zien eruit als bouwvallen. Er lopen meer honden op straat dan mensen en voor de 250 inwoners zijn er continu drie politiemannen op pad. Het is een triest voorbeeld van hoe het aboriginals soms vergaat in een westerse samenleving. Even buiten Finke loopt een groep wilde kamelen voor ons uit. Ik had graag op een paar kamelen de woestijn in getrokken. Een aboriginalgezegde luidt dat een kameel beter is dan een auto, omdat hij nooit een lekke band krijgt. Kamelen zijn geen inheemse dieren van Australië. Afghanen hebben ze meegenomen in de 19e eeuw. In de Outback van Australië lopen er nu zo’n 700.000 rond. Ze richten veel schade aan doordat ze het schaarse groen opeten. Ze zijn vogelvrij verklaard, je mag ze vangen en doodschieten. Bij de twee Aussies in ons gezelschap komt het cowboygevoel naar boven. Hue maakt een lasso van een touw en Eric is al op het dak geklommen van de Land Cruiser. Hue vraagt het uiterste van zijn 4wd. In de achtervolging en het uiteendrijven van de groep kamelen gaan we af en toe vervaarlijk de bocht door. Het is een gek gezicht deze grote beesten te zien rennen. Hun bulten slingeren alle kanten op. We kunnen niet snel genoeg draaien. Elke keer zijn ze ons te snel — 5—
www.estherkokmeijer.com
af. Dan besluit Hue de achtervolging in te zetten op een nietsvermoedende ezel. Maar ook de ezel is hem te slim af en verdwijnt over een diepe greppel. Een luide knal laat ons weten dat een van de achterbanden vernietigd is. De band is totaal in stukken gereten. We hebben twee reservebanden meegenomen en na tien minuten kunnen we weer door. Nog geen half uur later begeeft ook de andere achterband het. De laatste reserveband doet het werk, maar we kunnen niet de woestijn in zonder reservebanden. We besluiten toch door te gaan naar Dalhousie Springs, 80 kilometer verderop om daar de nacht door te brengen. In Dalhousie Springs slaan we ons kamp op. Op de landkaart staat er bij Dalhousie Springs een stipje, en ik had dan ook minstens een paar inwoners verwacht. Maar het blijkt niet meer dan een kampeerplek en een warmwaterbron te zijn. Hue maakt voor ons zijn specialiteit, groenten en aardappels gegrild in een ’bush-oven’, een gietijzeren pan met deksel die je tussen gloeiende kolen plaatst en er vervolgens hete kolen overheen schept. Tijdens het eten komen er dingo’s, wilde honden, uit de bosjes op zoek naar etensresten. De nacht in de woestijn is koud. Het is een vreemde gewaarwording dat in een paar uur tijd de temperatuur zo’n 50 graden daalt. Er is een klein paadje richting de warmwaterbron. Bibberend doe ik mijn kleren uit. Als mijn blote huid het water raakt schrik ik terug. Het water is 35 graden. Na een minuut is mijn lichaam gewend aan de warmte en is het beter dan elk bad dat ik ooit gehad heb. Als ik me niet beweeg vormt het water een spiegel die de miljoenen sterren in de hemel weerspiegelt. De volgende ochtend trek ik zodra ik wakker ben meteen mijn nog natte bevroren bikini aan. Op blote voeten ren ik over de nog bevroren grond naar de warmwaterbron. Dit keer voel ik gekriebel aan mijn benen en op mijn rug. Het blijken kleine visjes te zijn die aan mijn huid knabbelen en er soms zelfs zachtjes in bijten. Ik laat me niet verjagen en urenlang geniet ik opnieuw van het lekkerste water. We zijn toch niet de enigen in Dalhousie Springs. Er is een aantal gepensioneerde mannen aangekomen in een glimmende 4wd en met een privévliegtuigje dat kan landen op een gravelstrook. Een echtpaar met een caravan achter hun 4wd maakt voor ons radiocontact met Mount Dare om te vragen of we daar banden kunnen kopen. Er blijkt een auto te staan waar we de banden af mogen halen. Hue en Eric rijden samen 73 kilometer terug over de gravel. Gijs gaat een stukje lopen en ik blijf bij het echtpaar thee drinken. Ze toeren al twee jaar door Australië. Trots laten ze hun nieuwste schat zien. Twee jampotten vol opaal dat ze gevonden hebben in een mijn vlakbij Cooper Pedy. De waarde ervan is zeker een paar duizend Australische dollar. Hue en Eric komen blij aangereden met twee ‘nieuwe’ reservebanden. Na een aantal kilometer houdt het gravel op en beginnen de zandduinen, nog 326 km over mul zand. Nu gaan we pas echt de woestijn in. Hue houdt er van het oneffen pad zo snel mogelijk te nemen, wat betekent dat Eric en ik achterin tegen het dak stuiteren. De enige manier om heel uit de auto te komen is je schrap zetten met beide handen tegen het dak. Ook de bierflesjes en aardappels hebben het moeilijk en maken een hels kabaal in de koelbox. Als Hue te moe wordt om verder te rijden, krijg ik de eer om de laatste honderd kilometer naar het zwaartepunt achter het stuur te zitten. We rijden nu op de Colson Track, parallel aan de zandduinen. Er zijn geen bandensporen te zien, het is waarschijnlijk maanden geleden dat hier iemand geweest is. Het zandpad is ruig, maar makkelijker begaanbaar dan ik had verwacht. Salamanders schieten voor de banden uit. Het rode zand is bedekt met grote cirkels van zeegroene spinifex, een plant met dikke naalden, het enige dat hier kan groeien. Het rode zand, de strakblauwe lucht en de groene begroeiing vormen een kleurrijk contrast. De zon is inmiddels achter het zand verdwenen, het is donker geworden. Harder dan 30 kilometer per uur kunnen we niet. Nog twee uur te gaan. Tot nu toe rijden we bijna recht op het zwaartepunt af. Voor me doemt het silhouet van een kameel op. Hij loopt verdwaasd over het pad. Ik heb met hem te doen, wie weet hoe lang hij al geen water heeft gedronken. Op de gps zie ik dat de afstand tot het zwaartepunt nog maar vier kilometer is. Na nog een paar kilometer wijst de pijl op de gps het pad af, de duinen in waar de auto niet kan gaan. We besluiten hier midden op de Colson Track ons kamp op te slaan, een kampvuur te maken en te gaan slapen. Boven ons strekt de sterrenhemel zich uit. De sterrenformatie van de Australische vlag, het Zuiderkruis, wijst naar het zuiden. Het vertelt me dat we morgen naar het zuidoosten moeten lopen om uit te komen bij het zwaartepunt. Aboriginals hebben hun eigen manier van navigeren, zij kijken naar de donkere plekken in de Melkweg. Als je goed kijkt zie je daarin een rennende emoe, de Australische struisvogel. Zijn kop eindigt bij het Zuiderkruis. ’s Ochtends vroeg brandt de zon al op mijn huid. Tijdens het lopen denk ik na over hoe ik het zwaartepunt deze keer wil markeren. Mijn eerste idee was om een aboriginal te vragen mee te gaan naar het zwaartepunt. Het probleem is alleen dat als ik een aboriginal mee zou nemen, diegene een traditionele landeigenaar moet zijn. Nu wonen er in dit gebied geen aboriginals meer en iemand vinden uit dit deel van de Simpson Desert is niet gemakkelijk. Ook zou ik van tevoren moeten weten of de plek bedoeld is voor ‘vrouwen- of mannenzaken’ en daar is alleen achter te komen door naar het gebied toe te gaan. Het is moeilijk iemand te vinden die zich hierin wil mengen, daarom heb ik besloten de markering zelf te maken met oorspronkelijke aboriginalsymbolen, omdat zij de inheemse bevolking van dit gebied zijn. We beklimmen enkele duinen van de meer dan 1100 duinen die de Simpson Desert telt. Op de vierde geeft de gps, op het hoogste puntje, aan dat dit de plek is waar we naar zoeken. Het zwaartepunt van Oceanië ligt voor me als een tabula raza, een onbeschreven blad, onaangeraakt rood zand. Het maakt me zenuwachtig. Vooral Eric en Hue zijn erg nieu— 6—
www.estherkokmeijer.com
wsgierig naar wat er nu gaat gebeuren. Met mijn rechterwijsvinger teken ik eerst onze slaapplaats, vanuit daar de reis naar het zwaartepunt en vervolgens vier personen rond deze ’heilige plek’. Tevreden ga ik voor de gemarkeerde plaats op de grond zitten met de satelliettelefoon in mijn hand. In Nederland is het nu midden in de nacht. Toch houdt het me niet tegen om de telefoon uit te proberen. Misschien is er wel iemand wakker. Door mijn enthousiasme lukt het me niet het nummer te herinneren van mijn moeder. Als ik het in het zand schrijf weet ik het weer. Aan de andere kant van de wereld wordt opgenomen. Het is mijn broer, het maakt me blij zijn stem te horen. De zon begint te gloeien op mijn huid, maar voor we teruggaan willen de mannen eerst het zwaartepunt ook markeren op hun eigen ‘Aussie-manier’. Een worstelpartij is het gevolg. Ze klauteren over elkaar heen. Zand stuift omhoog. Ze belanden in een bosje, de takken kraken. Hijgend met zand in hun mond staan ze op de top van de duin. Ik sta er bij en kijk er naar, maar voor ik het weet word ik bedolven onder drie lichamen. Handen, benen en voeten overal. Ik kruip ertussenuit om er weer bovenop te duiken. Het zand knarst tussen mijn tanden. Naast de zandtekening zijn een plateau van omgespit zand en een paar geknakte bosjes te zien. De markering is volmaakt. Voldaan kijk ik achterom als we teruglopen naar de Land Cruiser. NAAR HET ZWAARTEPUNT VAN AZIË Deze keer is het een berg die in de weg staat. Het gebergte Tian Shan in China laat zich in de winter niet vanaf de zuidkant benaderen. Dit leek de beste oplossing, maar na een gesprek met een familie die het dichtst bij het zwaartepunt woont, is duidelijk dat het vanaf deze kant in de winter onmogelijk is. Nu proberen we, na een tocht van twee dagen om het gebergte heen, het ruwe landschap vanaf de noordkant te doorgronden. Via vele andere kleine dorpen komen we aan bij het dorp Xinjiagou. Dit dorp van 150 Oejgoer inwoners, een islamitische bevolkingsgroep, bevindt zich in de eerste plooi van het gebergte dat hemelsbreed nog maar 8,6 kilometer van het zwaartepunt van Azië vandaan ligt. Het zwaartepunt ligt niet te vergeten een paar duizend meter hoger. De bergen zijn bedekt met een dikke laag sneeuw die op sommige plekken veranderd is in ijs. Een Oejgoer gezin nodigt ons uit om daar de nacht door te brengen. De enige mogelijkheid om het zwaartepunt te kunnen bereiken is te paard. Het eerste probleem is dat de Chinese regering er niet op gesteld is dat toeristen buiten de steden verblijven, laat staan dat ze zelf heldhaftige expedities gaan ondernemen. De Oejgoer herdersmannen die een paar paarden hebben, zijn dan ook bang dat als ons iets overkomt, ze vervolgd zullen worden. Het tweede probleem is dat ik als vrouw niet mee mag omdat ze dat te gevaarlijk vinden. Deze conclusie behoort niet tot een van mijn opties. Ik ga mee, punt. Volgens de mannen wordt mijn plaats achterop bij een van hen. Ze overleggen met Gijs. Gijs zegt stellig: ‘Als ze zelf wil rijden dan gaat ze zelf rijden.’ Deze hiërarchie is voor mij wel even wennen. Ik mag een proefrondje maken. Zo zeker als ik me maar voor kan doen beklim ik het paard. Ondertussen zijn mijn handen klam geworden van het zweet en probeer ik mijn zenuwen te onderdrukken. Eén keer eerder heb ik op een paard gezeten, een tamme van de manege. Alhoewel het me iets geruststelt weet ik dat deze knol niet alleen maar braaf achter zijn vriendjes aan zal lopen. Er hangt veel af van dit ene moment, gelukkig kan ik met een lach iedereen overtuigen. We zijn een karavaan. Vier paarden, vier ruiters, één doel. Wat eerst onmogelijk leek gaat nu gebeuren. Nu weet ik dat je bergen kan verzetten en dat bergen zich verplaatsen. Maar we zijn er nog niet. Het is hardcore paardrijden. Ik moet vertrouwen hebben dat dit oerbeest me niet de afgrond in werpt. Af en toe klop ik hem met vlakke hand bemoedigend op zijn hals uit pure onzekerheid, om een wit voetje te halen en mijn waardering te laten blijken. Hopelijk waardeert hij mij ook. Het paard weet wat hij doet. Hij voelt aan wanneer de ondergrond te glad is en zoekt dan een andere weg. Soms laat hij me schrikken als we ineens een sprong maken over iets wat een waterstroom blijkt te zijn of als we ineens meer dan een meter wegzakken in de sneeuw. Als mijn blik dan weer valt op de omgeving waar ik me in begeef lijken mijn angsten te worden vertrapt door vier paardenhoeven. Ik ben verliefd. Mijn hart glimt. Alsof ik straks mijn lief vindt in de bergen. Het is geen persoon, het is geen plek, maar de overwinning weer een doel te gaan bereiken dat mij doet smelten. Dit is het mooiste landschap waar je doorheen kan gaan. Het is adembenemend. Niet alleen de weidsheid, het wit van de sneeuw, het uitzicht over duizenden bergtoppen, maar ook het balanceren op het paard dragen bij aan deze overweldigende ervaring. Dit is het einde van de wereld, het randje waar je af kan vallen. Vanaf een top zie ik het dal waar de pijl op mijn gps naar wijst. Ergens daar beneden is het zwaartepunt van Azië. Hemelsbreed is het nog maar twee kilometer. Het laatste stukje zou ik wel willen galopperen. Maar gelukkig kan ik mijn enthousiasme nog even inhouden. Na een half uurtje plof ik neer in de sneeuw, precies op het zwaartepunt van Azië. Momojohn, onze tolk, loopt zingend een rondje om me heen. Ik sta op en ren lachend achter hem aan om het zwaartepunt van Azië heen tot we alle sneeuw vertrapt hebben en de kale grond zichtbaar wordt. Het zwaartepunt is deel van een open plek die ‘de brug’ heet. Het is een ontmoetingsplek voor herders van de Oejgoeren — 7—
www.estherkokmeijer.com
en herders uit Kazachstan. In de zomermaanden is dit het toneel van een eeuwenoud spel. Een meisje te paard vecht met een man te paard. Beiden hebben ze een lans. Als het meisje wint dan betaalt een ‘rijke’ omstander een schaap voor het feest. Wint de man dan… Met een lach op mijn gezicht, maar met mijn vingers gekruist achter op mijn rug, beloof ik Momojohn te gaan oefenen met paardrijden en te vechten met een lans om aankomende zomer te laten zien dat een blanke vrouw dat ook best kan. Momojohn kijkt me indringend aan en zegt: Als je verliest nemen ze je mee naar Kazachstan… NAAR HET ZWAARTEPUNT VAN EUROPA Het is donker en ik heb geen idee waar ik ben. Net als ik de kaart van Vilnius, hoofdstad van Litouwen, uit mijn jaszak wil halen zie ik een moeder haar kind ronddraaien op een plein. Het indrukwekkende gebouw waar ik naast sta is gebouwd in Griekse stijl, oorspronkelijk is het bedoeld voor de god van de donder. Het kan niet anders dan dat dit de Kathedraal is die aan het ‘Katedros Aikste-plein’ staat. Op dit plein ligt een steen met daarop ‘stebuklas’ wat wonder betekent. Je moet zelf zoeken naar deze wenssteen, voor anderen is het verboden hem aan te wijzen. Als de moeder en het kindje weg zijn loop ik naar de plek waar de kleuter werd rondgedraaid. Met de klok mee draai ik op de gekleurde steen een rondje van 360 graden. Nu mag ik een wens doen. De kunst van wensen is er een te doen die uit kan komen. Mijn wens is dat het bezoeken van het laatste zwaartepunt van deze reis bijzonder zal zijn. En dat is het. In 1987 heeft beeldend kunstenaar Gintaras Karosas 55 hectare grond gekocht op de plek waarvan hij dacht dat het het geografisch zwaartepunt van Europa zou bezitten. In een atlas uit 1937 had hij gelezen dat het geografische zwaartepunt van Europa een aantal kilometers boven Vilnius ligt. In 1989 heeft de IGN het zwaartepunt van Europa berekend en is de plek gemarkeerd. Dit is hemelsbreed ongeveer 12 kilometer verwijderd van de plek waar Gintaras Karosas nu een beeldenpark heeft gerealiseerd met meer dan 90 beelden van kunstenaars uit 29 verschillende landen. Er is werk te zien van onder anderen Dennis Oppenheim en Magdalena Abakanowicz. Gintaras heeft er zelf ook een aantal beelden geplaatst, waaronder Monument voor het centrum van Europa en LNK informatie boom, wat door Guinness World Records wordt gezien als ‘s werelds grootste kunstwerk gemaakt van tv-toestellen. In totaal heeft hij 3000 tv-sets gebruikt. Ik voel me erg vereerd dat de kunstenaar Gintaras Karosas mee wil gaan naar het nieuw berekende zwaartepunt van Europa. Vier dagen geleden stond er in de grootste krant van Litouwen, Rytas, een artikel over het door het Institut Geographique National (IGN) nieuw berekend zwaartepunt. Het is toeval dat de zwaartepuntberekeningen net in opspraak zijn nu wij dit punt komen opzoeken. In maart had ik van het IGN hier de coördinaten van gekregen, nu zijn ze ook in Litouwen bekend. Er zijn meerdere geografen die allen een ander punt benoemen tot het zwaartepunt. Voor sommige mensen is de bekendmaking van een nieuw berekende zwaartepunt een grote teleurstelling. Op het vorig berekende zwaartepunt is in mei 2004 een monument geplaatst en zijn er wegen aangelegd voor de bereikbaarheid. Kosten: een half miljoen euro. Voor Gintaras Karosas is het daarentegen een grote verrassing. Misschien ligt het nieuw berekende zwaartepunt nu wel in zijn beeldenpark. Gintaras Karosas vertelde me dat hij altijd heeft geweten dat hij de juiste plek had uitgezocht. In 1993 heeft hij in een interview gezegd dat hij zeker wist dat hij woonde in het hart van Europa. In zijn Rover rijden we over kleine weggetjes die bedekt zijn met een dikke laag sneeuw. De gps leidt ons, na een omweg, weer terug naar de snelweg. De laatste 400 meter moeten we vanaf de snelweg het woud in lopen. Gintaras is een rustige, bedeesde man, maar hoe dichter we bij het zwaartepunt komen hoe enthousiaster hij wordt. Na honderd meter lopen we langs een stapel afgedankte autobanden die hier door een boer achteloos zijn neergegooid. We blijven er even bij staan kijken. Het wit van de sneeuw steekt af op het zwart van het profiel. Het ziet er mooi uit. Het oogt als een modern kunstwerk. We komen uit bij een open vlakte. De lucht en de sneeuw op de grond hebben dezelfde tint. Alleen de bomen rondom de vlakte laten me weten dat er een horizon is en de lucht niet te belopen is. Nog maar 50 meter. Gintaras vraagt me de richting en binnen enkele seconden staat hij in het midden van het witte vlak. We zijn het er over eens, dit is een magische plek. Gintaras lijkt het totaal niet erg te vinden dat de plek toch net niet op zijn grondgebied ligt, maar het bezit is van een boer uit de omgeving. Hij draait in het rond, kijkt me aan en zegt: ‘De bomen zijn hier kort, dat is goed. Ik houd niet van hoge bomen.’ De oppervlakte van de open vlakte lijkt vierkant. Ik leg Gintaras uit dat het mogelijk is om met een gps een ‘track’, de gelopen route, op te slaan. Ik wil graag weten wat de precieze vorm is van het vlak rond het zwaartepunt. Gintaras is er meteen voor in. Samen besluiten we dat dit de beste manier is om deze plek te markeren. We beginnen in een hoek en — 8—
www.estherkokmeijer.com
lopen door de knisperende sneeuw zo dicht als we kunnen langs de boomrand. Gintaras begint te rennen, ik voelde ook al de aandrang tot lichamelijke activiteit. Ik volg zijn voorbeeld. Af en toe verlies ik of Gintaras de greep op de gladde grond onder de sneeuw. Strompelingen zijn het gevolg, maar het geeft niet. Ik voel me vrij. Ik weet zeker dat Gintaras het ook voelt. Tijdens het rennen in de sneeuw voel ik de verwondering die deze plek me geeft. Ik ben op ontdekkingsreis om de omgeving te doorgronden. Ik bedenk me dat ik zou willen rennen over sneeuwkristallen die 10.000 keer groter zijn zodat je de kristallen met het blote oog zou kunnen bewonderen, ik zou willen zwemmen in een witte ballenbak en vraag me af of ik nu echt gevangen zit onder die melkglazen stolp die de lucht vormt. Gek zeg, als ik ren lijken mijn voeten niet meer nat. Waar zou Gintaras nu aan denken? Op elke hoek blijven we hijgend staan om te kijken op de gps. Elke hoek wijst precies naar een van de vier windstreken. Toeval? Als ik hijgend aangekomen ben op de plek waar we begonnen zijn kijk ik Gintaras aan. Ik zie de twinkeling in zijn ogen en weet dat hij net zo blij is als ik met deze nieuwe plek voor het zwaartepunt van Europa.
— 9—
www.estherkokmeijer.com