NAAR EEN DIGITALE LEEROMGEVING VOOR HET TALENONDERWIJS - mogelijkheden in de samenwerking tussen universitaire talencentra en bibliotheken -
Ontwikkelingen in het talenonderwijs Op dit moment voltrekt zich op het gebied van het talenonderwijs een stille revolutie. De mogelijkheden die digitale leermiddelen bieden om het talenonderwijs en de zelfstudie van talen te ondersteunen, worden niet alleen steeds zichtbaarder, maar komen ook langzamerhand binnen het bereik van de meeste talencentra. Er is een groot aantal nieuwe digitale leermiddelen en de vakdocent kan eigenlijk niet meer fatsoenlijk lesgeven zonder ten minste een gedeeltelijke integratie van de computer in het programma. De didactiek van het talenonderwijs verandert hierdoor van karakter en ook de praktische opzet van cursussen kan worden aangepast: naast het contactonderwijs is er een rol weggelegd voor de computer die zelfstudieopdrachten aanreikt, zelftoetsing aanbiedt of verschillende vormen van afstandsonderwijs faciliteert. Met behulp van het internet komen voor de taalleerder ook bepaalde instrumenten binnen handbereik (bv. online beschikbare woordenboeken en terminologielijsten) en hulpbronnen (actuele teksten) die bij het onderwijs een belangrijke rol kunnen spelen. De houding van de meeste talencentra in deze situatie is dubbel: de ontwikkelingen worden met veel belangstelling gade geslagen, maar ook afwachtend, met enige argwaan en onzekerheid. De onzekerheid wordt veroorzaakt door de snelheid waarmee de ontwikkelingen zich voordoen, plus het feit dat de meeste taaldocenten weliswaar met de pc vertrouwd zijn, maar in hun opleiding nooit vertrouwd zijn gemaakt met didactisch gebruik van de computer. Daar komt bij dat het veel tijd kost om bekend te raken met de nieuwe digitale leermiddelen en ze op hun didactische waarde te schatten. De argwaan wordt ingegeven door de stille angst dat al deze ontwikkelingen op den duur zullen leiden tot meer gebruik van de computer voor zelfstudie en minder contacturen voor de docent: zelfs met de huidige enorme vraag naar talenonderwijs en het grote emplooi voor gekwalificeerde taaldocenten, verdwijnt deze angst niet helemaal. De afwachtende houding wordt ingegeven door het feit dat er voor de veranderingen aanzienlijke investeringen nodig zijn, zowel in infrastructuur en licenties als in tijd (extra ICT-staf, bijscholing docenten, etc.): met de hectiek die de talenbranche de laatste jaren karakteriseert, is het voor veel instituten moeilijk om structureel tijd vrij te maken en te begroten voor een nieuwe oriëntatie. Maar daarnaast is er dus wel de nieuwsgierigheid ten aanzien van deze ontwikkelingen: het is fascinerend om te bedenken welke nieuwe perspectieven zich aandienen in het talenonderwijs en het is een uitdaging aan docenten en beleidsmakers om zo goed mogelijk op deze mogelijkheden in te spelen.
Infrastructurele behoeften Hoe speelt het Talencentrum van de Universiteit Maastricht in op deze ontwikkelingen? Een eerste stap is uiteraard om te zorgen voor de noodzakelijke infrastructuur. Maar een daaraan voorafgaande en al tamelijk moeilijke afweging is welke infrastructuur eigenlijk wenselijk of noodzakelijk is. Moet er eerst een multimediatalenlab komen bedoeld voor zelfstudie? (keuze van de meeste talen-instituten). Of moeten eerst alle leslokalen worden uitgerust met beamer en docentencomputer? Of gaat het er om dat studenten elk afzonderlijk kunnen beschikken over een computer tijdens het talenonderwijs? Elk van deze opties vergt een aanzienlijke
investering en er zijn nauwelijks taleninstituten die zich, qua ruimte en budget, meer dan één van deze infrastructurele varianten kunnen veroorloven. En elk van de opties heeft aanzienlijke didactische consequenties. Een nadeel van de eerste en meestgekozen optie van de zelfstudiecomputerruimte is bijvoorbeeld dat er tussen het communicatieve talenonderwijs en de zelfstudie-uren een kloof dreigt te ontstaan: de aanschaf van een talenlab is een voorwendsel om het talenonderwijs zelf niet te vernieuwen en gewoon op oude voet voort te zetten; de computeruurtjes worden eenvoudigweg toegevoegd aan het programma, vaak zonder enige begeleiding of didactische doordenking; in het docententeam ontstaat er een tweedeling tussen de kleine groep die wel de weg kent in die aparte ruimte en de meerderheid die het houdt bij een traditionele, computerloze aanpak. Daarbij is het de vraag of het taleninstituut wel de meest ideale plaats is voor een dergelijk zelfstudielab: kan deze functie niet beter worden ondergebracht bij een universiteitsbibliotheek of in de computerlandschappen van de faculteiten zelf? Waarom zou een talencentrum daarin nog eens apart moeten investeren? Een probleem van de tweede optie voor het Maastrichtse talencentrum is, dat het moeilijk te realiseren is: het talenonderwijs wordt in principe in de hele universiteit gegeven, op tal van locaties, en in een principeel kleinschalige setting (12-14 studenten per groep).
Multimedialokalen voor het talenonderwijs Het Talencentrum van de UM heeft daarom gekozen voor de derde optie: in eerste instantie worden er in de herfst van 2001 twee onderwijsgroepsruimtes zo ingericht dat ze geschikt zijn voor communicatief onderwijs, in kleinschalige groepen van 12-14 studenten, waarbij op elk willekeurig moment de student of de docent de computer als hulpmiddel erbij kan halen. Daarvoor is een speciale inrichting nodig. Als alle studenten een groot beeldscherm voor hun neus hebben, is het immers nauwelijks mogelijk en aantrekkelijk om in diezelfde opstelling nog gewone communicatieve lessen te geven. Een oplossing daarvoor is dat er gewerkt wordt met onder het tafelblad bevestigde, op- en uitklapbare flatscreen monitors. Naar believen wordt zo de computerondersteuning in de taalles geïntegreerd of wordt, op andere momenten, weer teruggeswitched naar het boek of de gewone conversatie. De computers bieden de opties die ook het traditionele talenlab al bood, namelijk van het intensief beluisteren van taalfragmenten en het in aansluiting daarop interactief oefenen van conversatie, uitspraak, etc.: de digitale recorder is alleen nog iets gebruiksvriendelijker dan een klassieke cassetterecorder. Met een enkele muisklik worden fragmenten opnieuw afgespeeld, hoort een taalleerder zichzelf, wordt snel een geluidsfragment vooruitgespoeld, wordt een ander fragment gekozen, etc. De docent kan de studenten individueel beluisteren, maar kan ze ook in groepen aan elkaar koppelen en in het lokaal een soort telefoonverkeer met digitale communicatie tot stand laten komen. Daarnaast biedt het lab uiteraard ook de mogelijkheid videobeelden te bekijken en in de vorm van de combinatie beeld en geluid oefeningen aan te reiken. Toevoeging van beeld maakt taalmateriaal meestal veel aantrekkelijker en reikt ook een context aan waarin vreemde talen toegankelijker worden. De alledaagse context van taal kan makkelijker worden getoond, via beeldfragmenten en ook het internet. Internetbronnen zoals het journaal, de krant en de radio brengen (buitenlandse) real life situaties zonder veel moeite in het klaslokaal, waarbij lands- en taalgrenzen met verbijsterend gemak worden overschreden. Gebruik van de video is tenslotte ook nuttig om presentaties of rollenspelen op te nemen en individueel of in de groep nog eens af te spelen – met een digitale camera is dat tegenwoordig vrij eenvoudig en goedkoop. Uiteraard is ook de tekstverwerker in de taalles een praktisch hulpmiddel, waarbij oefeningen voor de woordenschatverwerving kunnen
worden aangereikt en teksten en schrijfproducten heel snel en gebruiksvriendelijk in een groep worden uitgewisseld of onderling vergeleken. En de computer kan tot slot ook voor toetsing worden ingezet, en wel van alle vaardigheden afzonderlijk (lezen, luisteren, schrijven, spreken). Voor de didactiek van talen is er tot zover eigenlijk weinig nieuws: in het multimediale klaslokaal kan een gevarieerd communicatief talenonderwijs worden vormgegeven, zoals dat ook met papier en schoolbord, cassetterecorder en videorecorder kon, maar dan met ongelooflijk veel meer comfort, een uitgebreidere archieffunctie en een aanzienlijke tijdsbesparing en capaciteitsvergroting (alleen al het opzoeken van de krant van de dag zelf is bijvoorbeeld ongelooflijk makkelijk geworden; en je kunt de hele groep studenten met diezelfde krant aan het werk zetten; en daarna snel overgaan naar het tvjournaal met dezelfde berichten, etc.).
Extra voorzieningen voor docenten en studenten Het is niet moeilijk en ook niet meer zo vreselijk kostbaar om een dergelijke infrastructuur van een multimediaal klaslokaal in te richten – het is vaak alleen het probleem om daarvoor eerst de ruimte te vinden. Voor dat probleem is in Maastricht, sinds de verhuizing van het talencentrum naar een fraai en ruim 18e-eeuws pand aan het Servaasklooster in de loop van 2001, een oplossing gevonden. De vervolgstap is echter veel moeilijker: te zorgen dat de multimedialokalen goed gebruikt gaan worden en dat zowel docenten als studenten zich erin vertrouwd gaan voelen (waarbij de docent eraan moet wennen dat zijn of haar uiteraard wel eens wat zou kunnen veranderen en ook de taalleerder nieuwe attitudes kan aanleren). Om deze didactische stap te zetten en te zorgen dat de mogelijkheden van de computer in het talenonderwijs ten volle worden benut, is het belangrijk dat het talencentrum niet alleen de eigen docenten traint, maar ook voor hen de nodige tijd en extra voorzieningen creëert. Er dienen voor docenten werkplekken ingericht te worden waar zij over dezelfde technieken beschikken als in het multimediale klaslokaal en waar ze bijvoorbeeld even iets kunnen uitproberen – om koudwatervrees te overwinnen. Docenten moeten er bijvoorbeeld ook hun eigen, thuis verzamelde papieren of analoge materiaal kunnen digitaliseren. En al het oude, bij methodes horende luister- en beeldmateriaal dient gedigitaliseerd te worden en dan via een server ter beschikking te worden gesteld van docenten en studenten in het instituut – uiteraard met inachtneming van de beperkingen van auteursrecht en licenties daarop. Ook voor studenten dienen er vervolgens werkplekken te worden geschapen, bij voorbeeld in de universiteitsbibliotheek of de faculteiten, waar zij toegang hebben tot het digitale taalmateriaal en er bv. hun oefeningen kunnen maken en leerstof verwerken. Inrichting van een multimedialokaal heeft dus de nodige implicaties voor de universitaire omgeving en voor het netwerk in het algemeen. Het lijkt er allemaal op uit te draaien dat er op termijn een webbased taalleeromgeving zal worden ingericht, met de functie van archief (ordening en opslag van digitale hulpmiddelen) maar ook met andere mogelijkheden: het beschikbaar stellen van syllabi en roosters, het aanreiken van links naar belangrijke taalsites en uiteraard ook het leggen van contact tussen docenten en studenten (voor intakes, correctie, begeleiding, afstandsonderwijs…) of zelfs administratieve functies (inschrijvingen). De planning in Maastricht is dat in 2001 de eerste twee multimedialokalen door het talencentrum in gebruik zullen worden genomen. Eind 2002 zullen in de beide vestigingen van de Universiteitsbibliotheek Maastricht daarop aansluitende, speciaal voor het talenonderwijs bedoelde zelfstudiefaciliteiten worden gecreërd. Met de inrichting van een digitale taalleeromgeving is al enkele jaren geleden een begin gemaakt en op deze ervaringen zal worden
voortgeborduurd, maar het zal nog wel enkele jaren duren voordat sprake is van een optimale benutting van de mogelijkheden ervan.
TUM – een leeromgeving voor talen In de periode 1997-1999 heeft het Talencentrum van de UM, dat toen nog de naam Worldneth voerde, een pilot uitgevoerd in samenwerking met het RIKS (Researchinstituut voor Kennis Systemen, tegenwoordig Aurus) en twee faculteiten in Maastricht, van Rechtsgeleerdheid en van Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde. Voor enkele vakken is de leeromgeving in het academische jaar 1998-1999 uiteindelijk geïmplementeerd, waarbij in het bijzonder is gefocust op het trainen van schrijfvaardigheid Engels. De electronische leeromgeving is als volgt opgezet. De studenten en docenten kunnen via het universitaire netwerk inloggen. De docenten leveren de leerstof aan die via het net kan worden geconsulteerd, als een soort digitale syllabus van deze vakken. Daarbij is een uitgebreide algemene syllabus over schrijven in het Engels in het systeem ingevoerd. Via de leeromgeving betrekken studenten deze leerstof en nemen ze kennis van specifieke opdrachten. De leeromgeving reikt tevens voorbeelden aan die de studenten in hun schrijfopdrachten kunnen overnemen/integreren en biedt, via het net, toegang tot andere ondersteunende functies, zoals een spellingscontroller en electronische grammatica’s en woordenboeken. In principe biedt de leeromgeving dus de mogelijkheid om het trainen van schrijfvaardigheid van studenten meer te ondersteunen en duidelijker aan te sturen dan het geval is als alleen van contactonderwijs gebruik wordt gemaakt. Een wezenlijk onderdeel is dat de leeromgeving ook de communicatie tussen docent en student en tussen studenten de onderling aanstuurt. Met name het feit dat studenten samen over opdrachten moeten kunnen overleggen, is een onderwijskundig uitgangspunt van het ontwerp van de leeromgeving geweest. De student zendt zijn voltooide schrijfopdracht via de e-mail bijvoorbeeld eerst naar een groep medestudenten, met wie hij over de tekst van gedachten wisselt. Het tussentijdse en/of eindproduct wordt via de e-mail bij de docent bezorgd, die zijn reactie eveneens via mail kan laten weten. Indien gewenst, kunnen werkstukken van studenten als voorbeelden in de leeromgeving worden geïntegreerd en naast de syllabusstof worden gezet.
Ervaringen met de TUM-leeromgeving Het project heeft een kleinschalige toepassing gekregen, maar wel elementen aangereikt voor enkele conclusies over het gebruik van leeromgevingen voor talen. Zo hebben we inzicht gekregen in leerhoudingen van docenten en studenten in een dergelijke vorm van onderwijs. Wat betreft de docenten is gebleken dat het ontwikkelen van onderwijsondersteunend materiaal dat via een leeromgeving te betrekken is, niet eenvoudig is en tamelijk tijdrovend. Het is de vraag of het in een universitaire context, met het dikwijls toch al zware onderwijsrooster van docenten, in de praktijk haalbaar is om van docenten deze extra inspanning te vragen zonder daarvoor structureel extra tijd vrij te maken. Het is realistisch om te veronderstellen dat veel docenten anders voor de kortste weg zullen kiezen en niet in het nieuwe medium wensen te investeren, maar gewoon klassieke papieren syllabi blijven ontwikkelen en deze op het net zullen zetten, zonder de specifieke digitale mogelijkheden en eigenheden te benutten. Wat betreft de studenten is gebleken tijdens het project dat zij in principe goed met een digitale leeromgeving overweg kunnen, maar als gevolg van tijdgebrek niet zelfstandig met het systeem gaan werken zolang dit vrijblijvend ter beschikking staat en niet verplicht is. Studenten in de proefgroepen hebben bovendien laten merken dat ze liever
niet te veel met elkaar samenwerken bij taalopdrachten, ondanks de nadrukkelijke opzet van TUM. Ze zijn namelijk bang om hun eigen schrijfsels vrij te geven en lijken liever individueel te presteren. Paradoxaal is dat ze in het typisch Maastrichtse probleemgestuurde-onderwijs weliswaar worden getraind in overleggen en gezamenlijk analyseren, maar deze principes niet automatisch toepassen binnen het talenonderwijs. Het zal de nodige tijd kosten en didactische inspanning, om studenten zover te krijgen dat ze zelfstandig én gezamenlijk de volle mogelijkheden van een dergelijke leeromgeving voor bijvoorbeeld schrijfonderwijs gaan benutten.
Computerondersteund en bibliotheekondersteund talenonderwijs In het voorgaande is in het kort een ingrijpende verandering geschetst van het talenonderwijs in het algemeen en van het Maastricht talenonderwijs in het bijzonder: het gaat deels om ervaringen die we al achter de rug hebben en deels om perspectieven die zich nu aandienen en die snel concreter worden. Nadat servergestuurde multimedia-groepslokalen en webgebaseerde multimedia-zelfstudiefaciliteiten zullen zijn ingericht zal worden toegewerkt naar een soort van taalleeromgeving die niet zozeer het doel heeft om het contactonderwijs te vervangen, maar veel eerder om het te ondersteunen en aan te vullen en te faciliteren. In dit hele hier beknopt beschreven proces speelt de universiteitsbibliotheek een belangrijke rol: je zou kunnen zeggen dat geleidelijke invoering van computerondersteund talenonderwijs niet goed mogelijk is zonder tevens een goede bibliotheekondersteuning. Die begint er uiteraard mee dat de meest gebruikte taalleermethoden – boeken en cd-roms en wat dies meer zij - ook beschikbaar zijn in de UB: in de kast en op schijf of via het web. De deskundigheid van een UB is noodzakelijk om als talencentum niet het spoor kwijt te raken bij de veelheid van leveranciers van digitale producten en om geassisteerd te worden bij vaak netelige licentiekwesties. Het inrichten van een digitale leeromgeving – wat voor een belangrijk deel neerkomt op een digitale ordening en ontsluiting van bronnen – is een taak die bij uitstek bibliothecaire deskundigheid vergt. En het inrichten van multimediale klaslokalen zal tenslotte ook de behoefte doen groeien naar zelfstudie-faciliteiten, een behoefte waarvoor een bibliotheek een veel geschiktere logistiek heeft dan een relatief klein onderwijsinstituut als een talencentrum nu eenmaal is. Nauwe samenwerking met een bibliotheek is zodoende een belangrijke factor bij een inhoudelijke en logistieke vernieuwing van computerondersteund talenonderwijs.
Charles van Leeuwen Talencentrum Universiteit Maastricht
[email protected]
www.languages.unimaas.nl