Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
VUmc-compas
Toets Semester B.1.1
2V12 / Twee-voor-Twaalf 2007-2008
Semestercoördinator
Prof.dr. R.H.J. Beelen
Toetscode
2V12 0708/ 28-01-2008
Studiejaar/ fase
Eerste jaar/ Bachelor
Gelegenheid
1e
Toetsdatum
Maandag 28 januari 2008
Tijd
12.00-14.30 uur
Toetsduur
2,5 uur
Plaats
de TenT-hal (op het terrein van de VU)
Aantal en type vragen
Open-boek-toets met 10 opdrachten met open (sub)vragen Per opdracht 10 punten = max. 100 punten voor de toets
Aantal versies
1
Druk
enkelzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
14 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
Boeken toegestaan naar eigen keuze student: z.o.z.
Kladpapier
apart uitgedeeld
Inleveren na afloop
toets met naam en studentnummer op ieder blad
De toetsopgaven
na afloop niet meenemen
Antwoordsleutel/model
Vragen en voorlopige sleutel na afloop op Blackboard
Schrijf op ieder vel bovenaan leesbaar je naam, student- en leergroepnummer! Anders wordt het niet nagekeken. Schrijf je antwoord leesbaar in de antwoordruimte; de grootte van de antwoordruimte is groter dan strikt nodig: schrijf alleen op wat er toe doet. Succes met de toets! Mobiele telefoons uit Tijdens het eerste uur en het laatste halfuur géén toiletbezoek Fraude wordt bestraft
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
1
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
1
OPDRACHT 1 / 5 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.1 SO4/SO6 Klaas heeft griep en moet in principe enkele dagen bed houden, totdat het over is. Vraag 1. Hoe verklaart u dat griep bijna 1 week duurt? (2 punten) Het betreft een virale infectie. De afweer moet dus opgebouwd worden en dat duurt ca 4-8 dagen.
Er wordt veel gevaccineerd tegen griep in oktober. Vraag 2. Welk celtype wordt hierdoor geactiveerd? (2 punten)
De lymfocyten (memory)
Vraag 3. Hoe beschermt dit dan mogelijk tegen griep? (2 punten)
Beschermt doordat memory aanwezig is bij herinfectie met echte griepvirus.
Jan krijgt als complicatie longontsteking (bacteriële infectie). Vraag 4. Welk celtype zal nu met name verhoogd zijn in het witte bloedbeeld (dif)? (2 punten)
De neutrofiele granulocyt
Vraag 5. Waarom? (2 punten)
Wordt uitgestort vanuit depot in beenmerg, is de cel voor bacteriële afweer.
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
2
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____ OPDRACHT 2 / 5 vragen
2
Afgeleid uit cursus 1.1.1.2 SO2 en 1.1.1.3 SO2 Bij Jan openbaart zich het Ehlers-Danlossyndroom (een autosomaal dominante ziekte), terwijl zijn beide ouders deze ziekte niet hebben. Vraag 1. Hoe verklaart u dit? (2 punten) Nieuwe mutatie
Vraag 2. Wat is de kans dat een volgend kind ook deze ziekte heeft? (2 punten) Nihil
Vraag 3. Waarom? (2 punten) Ouders zijn immers beide gezond.
Vraag 4. Wat is de kans op een kind met de ziekte EDS als Jan later met een gezond persoon trouwt? (2 punten) 50%
Vraag 5. Waarom? (2 punten) Bij autosomaal dominant is het vrijwel altijd heterozygoot, dus de helft wordt het doorgegeven.
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
3
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
3
OPDRACHT 3 / 5 vragen Afgeleid uit 1.1.2.1 SO 1, Merck Manual en anatomieboek Vraag 1. Noem 3 klachten of symptomen die kenmerkend zijn voor een lumbale hernia nuclei pulposi. (3 punten)
- pijn in de lage rug, plotseling ontstaan, erger bij hoesten, niezen of persen - uitstralend naar het onderbeen (ischias) - gevoelloosheid of tintelingen (beide goed) - spierzwakte Elk goed antwoord 1 punt (max 3!!). Indien meer dan 3 klachten genoemd 1 punt aftrek voor absoluut fout antwoord.
Vraag 2. Welke structuur is “gehernieerd”? (1 punt)
Het betreft een hernia van de anulus fibrosus
Vraag 3. Wat veroorzaakt de pijn? (1 punt)
waardoor de nucleus pulposus kan uitpuilen en op een passerende zenuw drukken
Vraag 4. Wat is het normale beloop van een hernia nuclei pulposi? (1 punt)
De meeste patiënten genezen na enkele weken spontaan
Vraag 5. Wat is een alarmsymptoom en waarom is het ontstaan van een verlamming van de spieren die de voet heffen of buigen een alarmsymptoom bij een lumbale hernia nuclei pulposi? (2*2 punten) - Alarmsymptoom betekent dat patiënt dit snel aan de arts moet melden en wordt herkend door de arts om in te grijpen (2 punten) - Verlamming is blijvend als niet snel geopereerd wordt in de onderhavige casus (2 punten).
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
4
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
4a
OPDRACHT 4 / 4 vragen Afgeleid uit: Ten Donkelaar et al, Wier and Abraham en uit Merck Manual en practica Pijn aan de pols. Een heer op leeftijd klaagt al een tijdje over pijn in de pols. Zijn geheugen laat hem steeds vaker in de steek en daarom is een betrouwbare anamnese moeilijk. U overweegt een aantal mogelijkheden: Een trauma Artrose Peesschede ontsteking Vraag 1. U vraagt een röntgenfoto aan van de pols. Welke twee handwortelbeentjes zijn het vaakst gefractureerd na een val op de pols? (2*1 punt) os scaphoideum os lunatum
Vraag 2. Welk handwortelbeentje is in de bijgevoegde foto gebroken? (1 punt)
Os scaphoideum
Vraag 3. Wat valt er te zien op een röntgenfoto als er sprake is van artrose? (drie kenmerken) (3*1 punt) - Versmalling gewrichtsspleet - Osteopetrose subchondrale bot - Cystevorming subchondrale bot - Osteophyt vorming 1 punt bij goed antwoord (max 3!). Indien meer genoemd 1 punt aftrek bij expliciet fout antw. Vraag 4. Noem vier kenmerkende symptomen van een peesschede-ontsteking aan de palmaire zijde van de pols? (4*1 punt)
Pijn, zwelling, roodheid, warmte, functiolaesa 1 punt bij goed antwoord (max 4!). Indien meer genoemd 1 punt aftrek bij expliciet fout antw.
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
5
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____ FOTO
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
4b
6
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
5
OPDRACHT 5 / 3 vragen Afgeleid uit SO 1.1.3.1 en 1.1.3.2 en boeken Vander en Merck Een patiënt heeft een bleke huid en blauwe lippen. De samenstelling van het bloed (viscositeit en hematocriet) en de hartfunctie zijn normaal. De zuurstofsaturatie van het arteriële bloed is 93%. Vraag 1. Waarom ziet de patiënt bleek? (3 punten) 1. Het spectrum van hemoglobine is afhankelijk van de zuurstofspanning: zuurstofarm bloed heeft een donkere kleur, zuurstofrijk bloed is helder rood. Als de arteriele saturatie laag is, daalt de veneuze zuurstofspanning meer dan normaal Het bloed dat door de huid stroomt is donkerder dan normaal waardoor de huid er bleek uitziet. Alternatief: bleek zien doordat er meer bloed naar de organen gaat, waardoor de huid bleek wordt.
Vraag 2. Noem twee mechanismen die hieraan ten grondslag liggen. (1 mechanisme 2 punten, 2 mechanismen 3 punten)
2. Er zijn 3 mogelijk goede antwoorden: Hypoventilatie Diffusiestoornis - Ventilatie-perfusie probleem (shunt) Bij meer dan 2 antwoorden 1 punt aftrek bij expliciet fout antwoord.
Vraag 3. Beschrijf twee mechanismen die de lage zuurstofsaturatie verklaren. (2 punten bij juiste verklaring 1 mechanisme, 4 punten bij juiste verklaring 2 mechanismen).
Hypoventilatie: de alveolaire zuurstofspanning is lager dan normaal (vergrote dode ruimte); hierdoor diffundeert onvoldoende zuurstof van de alveoli naar de longcapillairen Of Diffusiestoornis: het diffusieoppervlak is kleiner dan normaal (uitval alveoli zoals bij emfyseem) en/of de diffusieafstand is groter dan normaal (fibrose) Of Ventilatie-perfusie probleem (shunt): sommige delen van de long worden niet geventileerd maar wel geperfundeerd (oedeem, pneumothorax, ontsteking, tumor)
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
7
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
6
OPDRACHT 6 / 4 vragen Gerelateerd aan SO2 van week 3 en 4. Wanneer bij een maagresectie het antrum wordt verwijderd, heeft dit gevolgen voor zowel de motorische als de secretiefunctie van de maag. Vraag 1. Beschrijf de belangrijkste motorische functie van het antrum en het type contractie dat hierbij een rol speelt. (2*2 punten).
Mengen en fijnmaken van voedsel (2 punten) Peristaltische contracties (2 punten)
Vraag 2. Wat is het gevolg van het ontbreken van het antrum voor de maagzuurresectie? (2 punten)
In de klierbuizen van het antrum bevinden zich gastrine-producerende G-cellen. Gastrine is een belangrijke stimulerende factor voor de maagzuursecretie.
Vraag 3. Maak een ruwe schatting van het effect en geef hiervoor een verklaring. (2*2 punten)
Door het ontbreken van gastrine neemt de maagzuursecretie sterk af (2 punten), misschien tot 20-30%, maar deze zal niet 0 worden (2 punten): de pariëtale cellen zullen nog gestimuleerd worden door acetylcholine (o.i.v. parasympatische activiteit) en histamine (waarvan de secretie ook neuraal wordt gestimuleerd).
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
8
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
7
OPDRACHT 7 / 4 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.4 week 3: SO1 en SO2 Depressies zullen in de toekomst wereldwijd tot de top twee van invaliderende ziekten behoren. Op grond van deze berekeningen wordt aan de minister geadviseerd om ‘geïndiceerde preventie’ te kiezen. De minister overweegt dit advies over te nemen, maar heeft behoefte aan meer informatie over de factoren die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van depressies. Vraag 1. Over welke drie verschillende etiologische factoren wilt u de minister adviseren? Benoem deze drie factoren algemeen (3 punten) en noem van elk een voorbeeld (3 punten). Biologisch, sociaal en psychologisch.
Toelichting met voorbeeld:
Toelichting met voorbeeld: Biologisch: erfelijke factoren etc, sociaal: alleenstaanden etc, psychologisch: ingrijpende gebeurtenissen etc
Het advies aan de minister bevat tevens een aanbeveling om als geïndiceerde preventie een bepaalde groep hulpverleners bij te scholen, uitgaand van de bevindingen uit een empirisch onderzoek dat de meeste mensen nu eenmaal geen hulp zoeken bij depressies. Vraag 2. Om welke groep hulpverleners gaat het hier (2 punten) en waarom juist deze (2 punten).
Het gaat om huisartsen (2 punten; die getraind moeten worden in de actieve vroegdetectie en behandeling dan wel verwijzing van depressieve klachten en/of symptomen dan wel subklinische depressieve syndromen) omdat (2 punten) de meeste mensen met depressieve klachten/symptomen wel om andere redenen dan deze klachten/symptomen de huisarts zullen bezoeken
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
9
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
8a
OPDRACHT 8 / 2 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.4.3 SO3 en SO4
Inleiding: Overgewicht is een explosief groeiend probleem. Onderzoekers van het Erasmus MC waarschuwden al in januari 2003 dat het sterfterisico bij ernstig overgewicht vergelijkbaar is met sterfterisico van roken. Gebruikmakend van een studie, die vijfduizend inwoners van het Amerikaanse plaatsje Framingham ruim veertig jaar volgde, rekenden zij uit dat mensen met ernstig overgewicht op middelbare leeftijd gemiddeld zes tot zeven jaar korter leven dan mensen met een normaal gewicht. Promotie van gezond gedrag is de belangrijkste methode om dit sterfterisico door overgewicht te reduceren. Er bestaan in de psychologie verschillende modellen via welke het gedrag kan worden beïnvloed. De zogenoemde Health Action Process Approach (HAPA) is het meest recente model waarin eerdere modellen van gedragsverandering zijn samengevat. Zie hieronder:
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
10
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____ Vraag 1. Het HAPA-model hierboven bevat drie rondjes,vijf vierkantjes en één groot vierkant, en een aantal verbindende pijlen. Beschrijf kort hoe het model in elkaar steekt en wat dit betekent als je het over gedragsverandering hebt. (5 punten)
8b
1. De drie rondjes (of ovalen) zijn de drie voorspellers van gedragsverandering. De vierkantjes geven de stadia aan in de gedragsverandering. Het grote vierkant geeft de actiefase aan in de gedragsverandering. De pijlen tussen de rondjes geven aan hoe een uit het ander voortkomt. De pijlen van de rondjes naar de vierkantjes geven aan welke factoren het proces van verandering allemaal beïnvloeden: alle drie hebben ze invloed op de doelen (goals), maar zelfmanagement ofwel gedragscontrole (self efficacy) heeft steeds overal invloed op. In het grote vierkant staat dat de actie om uiteindelijk echt gezond te gaan eten en bewegen etc. een continu proces is van voortgaan, soms terugvallen en weer oppakken en doorgaan (gedragsbehoud).
Vraag 2. Beschrijf kort hoe een patiënt met obesitas, met gebruikmaking van dit HAPA-model, tot een gezondere, tot een gezondere leefwijze kan komen. (5 punten)
2. Eerst bewust worden van wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik? Ben ik een dik persoon of ben ik dat van binnen niet? (self eff.) Weten wat je van jezelf kunt verwachten in je eigen leefsituatie en hoe is mijn context (outcome exp.) Inschatten van alle risico’s voor je eigen gezondheid, dat weten en dus niet verdringen, kennis hebben van risico op diabetes, allerlei klachten, korter leven etc. (risk perc.) Dan motivatie opbouwen om weer gezond en normaal slank te zijn (motivation). Alles plannen (eetwijze, gezinssysteem, beweegwijze, sporten, hobby’s aanpakken etc.). Dan starten met alles, volhouden en bij terugval, risico’s onderkennen, alles weer oppakken en doorgaan.
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
11
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
9
OPDRACHT 9 / 3 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.5 en studieboek Kirkwood Onderstaande tabel beschrijft de uitkomst van twee onderzoeken met hetzelfde cholesterol verlagend medicijn ‘X’. Beide onderzoeken waren RCT’s (gerandomiseerde, gecontroleerde trials). Beide trials zijn dubbelblind uitgevoerd en in beide gevallen kreeg de helft van de deelnemers een placebo in plaats van medicijn X. In beide gevallen bestond de onderzoekspopulatie uit mensen van middelbare leeftijd met een hoog risico op een hartinfarct. De dosering en behandelduur waren ook gelijk in beide trials. RCT aantal gemiddeld deelnemers cholesterol in de RCT na behandeling met X (mg/dl) 1 60 140 2 6000 140
gemiddeld gemiddeld cholesterol na verschil ‘behandel-ing’ (mg/dl) met placebo (mg/dl)
SE 95% BI voor (standaard verschil (mg/dl) error) van het verschil
p
180 180
40 4
0,32 <0,001
40 40
-118,4 tot 38,4 32,2 tot 47,8
Vraag 1. 1. Welke statistische toets zullen de onderzoekers gebruikt hebben? (3 punten) T-toets (evt. onafhankelijke T-toets) (gepaarde T-toets is eigenlijk fout maar 1 punt geven)
In RCT1 had medicijn X geen statistisch significant effect op de cholesterol verlaging. Vraag 2. Noem een getal uit de tabel die aangeeft dat er geen statistisch effect was in RCT1. (3 punten) p=0,32 Of 95% BI van het verschil bevat 0 (of loopt van-118,4 tot 38,4) NB: Bij meerdere antwoorden geeft een expliciet fout antw. aftrek 1 punt. Ondanks het feit dat er geen statistisch effect was in RCT1, besloten de onderzoekers om een tweede onderzoek uit te voeren met veel meer deelnemers. Vraag 3. Hoe konden ze deze beslissing verdedigen? (4 punten) aanwijzingen voor sterk klinisch effect of, statistisch effect is niet hetzelfde als klinisch effect of, 40/180 is toch een aanzienlijk effect NB: 1 goed antw. 4 pt. Bij meerdere antw. bij expliciet fout antw. aftrek 1 punt.!
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
10
OPDRACHT 10 / 5 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.3, COP 1.1.3.4 Kritisch lezen van een medisch wetenschappelijk artikel en cursus 1.1.4, COP 1.1.4.1 Meten via vragenlijsten, cursus 1.1.5 en studieboek Zielhuis Lees de volgende beschrijving van een onderzoek voordat u de vragen beantwoordt. titel Een internet-gebaseerd onderzoek naar griep incidentie achtergrond De Grote Griepmeting is een internet-gebaseerd onderzoek naar het voorkomen van griep-achtige ziekte in de algemene bevolking van Nederland. In het griepseizoen 2003-2004 is het publiek benaderd via directe mailing naar scholen en universiteiten. Kranten, radio en TV besteedden er ook aandacht aan. methode Iedereen mocht meedoen aan dit onderzoek. Bij aanmelding beantwoordden de mensen een aantal algemene vragen. Vervolgens moesten ze minimaal 5 weken lang, iedere week een enquete over eventueel aanwezige griepsymptomen invullen op internet. Ook als ze gezond waren hebben ze de enquete ingevuld. Symptomatische criteria voor griep-achtige ziekte zijn geformuleerd met behulp van deskundige artsen. resultaten Voor het griepseizoen 2003-2004 hebben 13,300 mensen minstens 5 keer de enquete ingevuld. Dit was 53% van het totaal aantal respondenten. Zoals verwacht was er een flinke ondervertegenwoordiging van de leeftijdsgroepen 0-10 jaar en 81->90 jaar onder de deelnemers, vergeleken met de algemene bevolking. De internet enquete vond ongeveer 10 keer zoveel gevallen van griep als wat huisartsen rapporteerden, maar de spreiding in de tijd was vrijwel gelijk, met piek incidentie in dezelfde weken. De Grote Griepepidemie heeft kenmerken van zowel een suvey als een cohort onderzoek. Vraag 1. Welk voordeel van survey onderzoek?
Voordeel van survey: makkelijk uitvoerbaar (2 punten)
Vraag 2. Welk nadeel van cohortonderzoek herkent u in de Grote Griepmeting? Nadeel cohort onderzoek: follow-up is lastig (=veel drop-out) 2 punten Op het moment dat de deelnemers worden ingeschreven, worden een aantal vragen gesteld. Welke meetniveaus worden gebruikt in deze vragen? (2 punten per vraag) Vraag 3. Hoe vaak per jaar wordt u verkouden? (<2 keer / 2-5 keer / > 5 keer) Ordinaal (2 punten) Vraag 4. Waar bent u meestal overdag? (school / werk / thuis / anders) Categoriaal (2 punten) Vergeleken met de algemene bevolking van Nederland was er ondervertegenwoordiging van bepaalde leeftijdsgroepen in de Grote Griepmeter.
een
flinke
Vraag 5. Hoe heet het aspect van het onderzoek dat wordt bedreigd? Validiteit (2 punten)
Toets 2V12 / B.1.1 / 28-01-2008
13