n LIJ ....
-JO
..00
NCD 0..0
TH-VRIJE-BELEIDSRUIMTEONDERZOEK (DREIGENDE) SLOOP VAN NAOORLOGSE WONINGEN: OORZAKEN, LESSEN, PREVENTIE
deel 3
DE LlNNAEUSSTRAAT E.O. gebouwd in 1947, gesloopt in 1977 N.L. Prak
BIBLIOTHEEK TU Delft
P 2169 1387
15403
c
1111
~ 1111111 893792
----_/
Delftse Universitaire Pers
Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 R T Delft tel (015) 783254 : : .~
1..' ~
\. : ~ • ~ ..,
f
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BII3:tIOTHEEK, DEN HAAG ~~
\'
Prak, N.L.
.
:'
.,'"
I..
•
•
"
/
De Linnaeusstraat e.o.: gebouwd in 1947, gesloopt in 1977. / N.L. Prak. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - lIl. -(Dreigende sloop van naoorlogse woningen; working paper no. 3) TH-Vrije-Beleidsruimteonderzoek. - Met lito opg. ISBN 90-6275-180-6 SISO 719.12 UDC 711.164 trefw.: sloophuizen. Copyright 1985 N.L. Prak no part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any ot her means without written permission from the Delft University Press, The Netherlands.
INHOUD
PAG.
1. ONBEDOELD ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 1
2. BOUW ..•.....................•.•.............•.••..•... 7 3. BEWONING ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 13
4. EXPLOITATIE ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 23
,. SLexJP ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 29 6. NAKAARTEN ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 39
7. SLOTWexJRD •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• .57
8. LITERATUUR ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 59 9. NOTEN ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 63
1. ONBEDOELD
In 1947 werd begonnen met de bouw van 286 gemeentewoningen in Leeuwarden. In 1977 werden ze weer afgebroken, twintig jaar voordat de wettelijke voorgeschreven afschrijvingstermijn was verstreken. De wijk was in korte tijd zo achteruitgegaan, dat de gemeente en de rijksoverheid (en een aanzienlijk deel van de bewoners) geen andere oplossing meer zagen dan afbraak. Technisch waren de woningen nog in redelijk goede staat; ze hadden na renovatie nog enkele decennia meegekund. De afbraak van de Linnaeusstraat e.o. is in Nederland een unicum. Weliswaar zijn voor en na de Tweede Wereldoorlog soms woningwetwoningen gesloopt, maar dan steeds vanwege technische gebreken (meestal in de funderingen), gifgrond of planologische ingrepen. Er staan in Rotterdam nog semi-permanente woningen uit 1923, het 'Witte Dorp' 0). De gang van de Linnaeusstraat e.o. van nieuwbouw tot krot was veel te snel; een woning hoort geen wegwerpartikel te zijn. Het uitzonderlijke van het Leeuwarder drama is de voornaamste reden tot het schrijven van dit working paper. Uit wat hier is gebeurd valt misschien nog iets te leren. Het was het enige komplex dat op zo'n manier aan zijn einde kwam, maar het was zeker niet het enige komplex met dergelijke moeilijkheden. In Deventer, Den Helder, Middelburg en Amsterdam komen woningwetwoningen voor die in dezelfde soort moeilijkheden verkeerden of verkeren als de Linnaeusstraat destijds (2). Ook in het buitenland komt een dergelijk snel verlopend verval herhaaldelijk voor, en het leidt daar, vaker dan in ons land, tot afbraak (3). Uit vergelijking en analyse van deze komplexen is het misschien mogelijk om de strategieën te destilleren die een dergelijke teleurstelling in de toekomst zouden kunnen voorkomen. Speculanten in onroerend goed laten soms hun eigendommen vervallen, b.v. om ongewenste huurders tot verhuizen aan te zetten. Bij de Linnaeusstraat e.o. was het verval onbedoeld, zelfs onverwacht. De bewoners én het gemeentelijk woningbedrijf raakten in een proces betrokken dat ze niet hadden voorzien en dat ze hadden vermeden als ze hadden geweten hoe dat te doen. De betekenis van het 'geval' Linnaeusstraat voor het beleid inzake de volkshuisvesting is in Leeuwarden direct beseft. Al in 1979 verscheen een rapport "Afbraak breekt op" (4) waarin het verloop van de gebeurtenissen werd geanalyseerd, en een aantal voormalige bewoners werd geënquêteerd. Het initiatief voor dit rapport was uitgegaan van het voormalige huurderscomité "in de gevarenzone" uit de Linnaeusbuurt. Het werd uitgevoerd door studenten van de Agogische Akademie Friesland, o.l.v. docent Harry Broekman en Liesbeth Bolier, de opbouwwerkster die tot het einde toe in de buurt had gewerkt. De laatste behoorde tot de staf van het Centraal Orgaan Leeuwarden (C.O.L.), een instelling voor opbouwwerk. Hoewel dit on-1-
der zoek heel wat boven tafel had gebracht, was men op het C.O.L. hiermee nog niet tevreden. Er werd nogmaals geënquêteerd, het theoretisch kader werd ruimer gesteld, en in 1981 verscheen een nieuw, veel uitvoeriger rapport: "Afbraak van nieuwbouw" (5). Veel is in het hierna volgende aan dit voortreffelijke werkstuk ontleend. Dit working paper vindt zijn rechtvaardiging in de andere invalshoek van waaruit het geschreven is en het daarmee samenhangende kader. Door de functie van het C.O.L. stond in "Afbraak van nieuwbouw" het perspectief van de bewoners centraal. In dit working paper zal getracht worden het perspectief van de verhuurder en de gemeente daarnaast te plaatsen. Het paper moet passen in een reeks van case-studies voor vergelijkbare 'probleemgevallen', in het kader van een groter onderzoek uitgevoerd door de onderzoeksgroep "exploitatieproblemen van naoorlogse woningen aan de afdeling Bouwkunde van de T.H. te Delft. Tenslotte zal het perspectief ook verschillen doordat de schrijver een bouwkundige is. DE LlNNAEUSSTRAAT E.O. IN DE TIJD
Begin van de bouw van 286 gemeentewoningen. Oplevering gemeentewoningen; begin bouw van 104 woningen door woningbouwvereniging St. Joseph. 1950 Bouw 24 gemeentewoningen aan de dwarsstraten. 1952 Begin van instroom bewoners uit saneringswijken. 1954 Instroom uit het IJsbaankwartier • 1955 Oplevering laatste woningen St, Joseph. 1961 . Onderzoek naar "onmaatschappelijke bewoners". 1967 Beerputten grotendeels door riolering vervangen; buurthuis "de Oosthoek" gebouwd. 1968 Opbouwwerker aangesteld; buurthuis geopend. 1972 Protestbrief tegen huurverhoging door 87,5% van de bewoners ondertekend; huurderscomité opgericht. 1973 Bouwkundig onderzoek door staf en studenten van de H. T.S.; bewoners stemmen voor afbraak. 1974 Eerste gemeentelijke projektgroep "Linnaeusstraat e.o." ingesteld; deze adviseert afbraak. 1975 B. & W. besluiten tot afbraak. 1976 Gemeenteraad besluit tot afbraak; Rijk stemt er mee in. 1977 Afbraak van 310 (286 + 24) gemeentewoningen en 44 woningen St. Joseph. 1979 Begin afbraak 60 woningen St. Joseph in de omgeving van de Archipelweg. 1982 Afbraak laatste woningen St. Joseph. 1947 1949
-2-
,
•
plangebied linnaeusstraat
:; :]
~
~
~
k:
Am R'I::: ~
~
-
-,
!~ ~ ~ ~~~I
:~:~1~1
.
: :
.
"" 0
250
1. Oe ligging van de Limaeusstraat e.o. in Leeuwarden.
- 3-
I
500
I
750
I
1000
-
L
Siru.ti~ ~ =
..
116~,
r;;:'Plex woningen Li \\ !,ooingen aeusstraat d156- nnaeusstraat verzakt deeenl Marathonstraat worung • ee wt ak van 44 wonien Spoon;traatl m end van com ";'" blok 60 won" ngen van St. J P ex 20 (60
x __ 24 Y
=
Z =
\ ,
Bh = buurthui mgen St. Jose oseph aan de Boerh chipelweg s n devan Oosthoek" ph,omgeving Araav.estraat
-4-
I
1
I ' I ol
-
111 I' I
,
_
©
sik
@Slk I
r
-'
sik
L
(' J
Ë E
~ I-
,I I
sik
-
-
~~
©
~ 6- -I-
zld
zld
®sik _
sik I
I
I
L!
1 I I I
I
I
sik
sik
©
®
~
R-
zolderverdieping
©
wk
wk
wk
wk
verdieping
22 2.20 22 2.20 22
sik
sik
3 .61
3.61
sik
sik
® wk
® wk
sik.
sik
begane grond 3. Plattegronden van een deel van één van de woningblokken met de typen A, B, C, D en E.
-5-
I
2. BOUW
I
Evenals elders in Nederland was ook in Leeuwarden in 1945 een groot woningtekort ontstaan ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog. De eerste pogingen om hieraan iets te doen waren van bescheiden omvang. Eén van deze pogingen was het blok van 35 woningwetwoningen aan het Cambuurplein, ontworpen door J. Zuiderna, architect bij gemeentewerken, t.b.v. het gemeentelijk woningbedrijf. Het ontwerp kwam in 1946 tot stand, de bouwvergunning werd op 13 januari 1947 verleend. Begin mei 1947 vernam het college van burgemeester en wethouders dat Leeuwarden nóg een contingent woningwetwoningen kreeg toegewezen voor 1947. Dat liet maar weinig tijd voor de voorbereiding en het aanvankelijk toch langdurig overleg met het ministerie over prijs, grootte en kwaliteit; reden waarom de dienst gemeentewerken eenvoudig het ontwerp voor het Cambuurplein uit de la haalde, dit 'enkele centimeters' vergrootte zodat meer van de woningen douches konden krijgen, en het indiende voor dit tweede contingent (1). Dit zouden de 102 woningen aan de Marathonstraat worden. In juni kreeg het gemeentebestuur te horen dat er nog meer woningwetwoningen konden worden gebouwd; hiervoor werd nogmaals hetzelfde ontwerp gebruikt. Het gevolg hiervan was dat al op 26 juli 1947 de 102 woningen aan de Marathonstraat konden worden gegund aan J. Lusthoff voor f 863.000,- en op 9 september 1947 nog eens 184 woningen aan de (latere) Linnaeusstraat in 3 percelen: 50 aan P. Hettema voor f 437.900,-, 60 aan H.J. Visser voor f 533.300,- en 73 aan H.C. Geveke voor f 638.800,-. De totale kosten met meer- en minderwerk en risicoverrekening bedroegen f 2.735.719,59; de bouw werd in 1948 en 1949 opgeleverd (2). Het complex bestond uit een aantal verschillende typen: A. geheel op de begane grond gelegen, met drie slaapkamers, 60 stuks. B. geheel op de begane grond gelegen met 1 slaapkamer, 53 stuks. C. bovenwoning, maisonnette-type, met drie slaapkamers, waarvan één op de eerste verdieping en twee in de kap, 113 stuks. D. bovenwoning, maisonnette-type, met twee slaapkamers in de kap, 53 stuks. E. woning met drie slaapkamers over drie etages; één slaapkamer op de begane grond en twee in de kap, en de woonkamer en keuken daar tussen in op de eerste verdieping, 7 stuks. Dit onpraktische laatste type lijkt te zijn ingevoerd om het terrein maximaal te kunnen benutten en daarmee de grondkosten te beperken. Het komt alleen op de koppen van 7 blokken voor. Het waren in hoofdzaak z.g. "drie-op-twee" woningen, een variant op het gebruikelijke "twee-op-één"-type.
- 7-
/
,
4. De Linnaeusstraat in 1949, net opgeleverd.
Beide typen zijn op het eind van de 1ge eeuw bedacht, volgens de overlevering het eerst in Den Haag, waar al lang in 3 lagen werd gebouwd. Beide typen zijn ontwikkeld uit de sinds het midden van de 1ge eeuw zo populaire onder- en bovenwoning. Deze laatste kampte altijd met een verhoudingsgewijs zeer ongelijke verdeling van de ruimte tussen de twee woningen. De bovenwoningen hadden altijd ruimte genoeg, in de tweede verdieping of op zolder, de begane-grondwoning had ruimte tekort. Met sousterrain, achteruitbouwen, e.d. werd getracht om dit verschil te verkleinen; drie-op-twee en twee-op-één zijn daar ook voor bedoeld. Van Tijen en Maaskant, en Brinkman en van den Broek wijdden een paar kritische opmerkingen aan het twee-op-één type in hun boek Woonmogelijkheden in het nieuwe Rotterdam (1941): "Een woonvorm voor de middenstand. Eigenlijk een flatwoning met twee ééngezinshuizen er boven op. Dit type is weinig principieel, maar vol van bij het publiek gewilde voordelen van direct praktische aard. Een type dat vooral door de Haagse bouwondernemers tot ontwikkeling is gebracht •••• De plattegrond van de begane grond is altijd lelijk, omdat deze zich moet voegen óm de opgangen van de woningen heen" (3).
- 9-
De twee-op-één typen zijn vlak na de oorlog nog vaak gebouwd, o.a. in Den Haag, Utrecht, Hengelo, Velzen en Venlo als woningwetwoning en in Goes als middenstandswoning (4). Architecten als Berlage, Roosenburg, Rietveld en van den Broek en Bakerna hebben twee-op-één blokken gebouwd. Het Leeuwarder gemeentelijk woningbedrijf had in 1939 een blok van 75 premiewoningen van dit type aan de Insulindestraat gebouwd (5). De plattegronden laten zien waarom de drie-op-twee nog minder gebruikelijk is dan de twee-op-één. De puzzel om de muren boven elkaar te krijgen en de begane grond rondom de 'opgangen' heen te plooien is bij de drieop-twee nog een stuk moeilijker dan bij de twee-op-één. Behalve de indelingsproblemen hebben beide typen ook een akoestisch probleem. Het is onvermijdelijk dat een slaapkamer van de begane grond onder een woonkamer van de verdieping terecht komt; dit veroorzaakt in vele gevallen overlast. Met holle baksteenvloeren, zoals hier in Leeuwarden waren toegepast, is dit minder bezwaarlijk dan met de vooroorlogse houten vloeren, maar nog altijd veel gehoriger dan met een (zwaardere) betonvloer. In de achtertuinen van de woningen werden schuren gebouwd van 2,50 m x 1,75 m inwendig. Een dergelijke schuur biedt net genoeg ruimte voor 3, hooguit 4 fietsen (van de normale lengte van 2 m) en dan voor maar weinig meer (een deel werd nog ingenomen door een kolenberging). Vooral voor de bovenwoningen is een dergelijke ruimte naar huidige begrippen veel te klein. Maar de huidige begrippen zijn sterk gevormd door de welvaartsgolf van de jaren zestig, die vlak na de Tweede Wereldoorlog allerminst werd verwacht. Het gevolg was natuurlijk dat de bewoners zelf allerlei hokjes in de tuin gingen timmeren om wat extra bergruimte te scheppen. Om de bescheiden binnenruimte van de schuren maximaal te kunnen benutten, draaiden de schuurdeuren naar buiten, in de 1,20 m brede brandgang en tegen elkaar. Beschadiging was gegarandeerd, vooral als de deuren en een voorbijsuizende brommer onzacht op elkaar stootten. De grond waarop de woningen gebouwd zouden worden, · bestond uit een circa 7 m dikke veenlaag. Daarom zouden de blokken gefundeerd worden op korte (5,80 m) betonpalen en betonnen funderingskespen (6). De vloeren van de eerste verdieping en van de zolder in hun geheel, en van de begane grond grotendeels, waren in het bestek omschreven als 'Perfora' holle baksteen vloeren. Voor de balkons op de eerste verdieping aan de achtergevel was de Perfora-vloer door de gevel heen gevoerd en uitgekraagd en afgewerkt met een eenvoudige cementlaag. Vreemd genoeg waren de vloeren van de woonen slaapkamers op de begane grond in het bestek als houten vloeren omschreven; dit kan uit zuinigheid zijn geweest, óf omdat een houten vloer boven een onverwarmde kruipruimte wat 'voetwarmer' is. Het bestek voorzag niet in een bodemafsluiting van zand of (ongewapend) beton; dit is onder de volledige gas- en vochtdichte Perfora-vloeren geen bezwaar, maar onder houten vloeren is het een onverantwoord gemis. Het heeft later veel aanleiding tot klachten gegeven. Bij de uitvoering werd van het bestek afgeweken (7). De betonpalen en kespen werden vervangen door houten palen en spaarbogen; de gegalvaniseerde stalen hekken op de balkons werden gewijzigd in gemetselde halfsteens borstweringen. Beide wijzigingen waren bedoeld als bezuinigingen.
- 10 -
,. Een bewoonster voor haar nieuwe woning in de Limaeusstraat (1949).
Geasfalteerde gietijzeren rioleringsbuizen, in het bestek omschreven en in de Leeuwarder bouwverordening vereist, waren niet te krijgen in 194-7. Burgemeester en wethouders verleenden ontheffing en de riolering werd uitgevoerd in geasfalteerd asbestcement. De leidingen sloten aan op beerputten. Achteraf is gebleken dat sommige van de oorspronkelijke bestekomschrijvingen het gelijk aan hun kant hadden. De rioleringen en de beerputten zakten na in de slappe veengrond; het gevolg was regelmatige breuk van de brosse asbestcementbuizen i.h.b. in de bochten. Tussen 1953 en 1959 werd f 91.261,66 uitgegeven om de gebroken asbestcementbuizen weer door geasfalteerd gegoten ijzeren buizen te vervangen. In 1967 werden vrijwel alle beerputten verwijderd na de aanleg van een hoofdriool (7). Halfsteensborstweringen op balkons worden in de regen aan twee kanten nat. In vorstperioden vriezen de voegen op en schilferen de stenen af; het zijn heel kwetsbare constructies. Dit is in Leeuwarden ook gebleken. In 1970 werd door het woningbedrijf een vervanging van de halfsteensmuurtjes door ••• stalen balkonhekken voorgesteld (kosten f 110.000,-). Eén derde van dit bedrag is tot 1974- er aan besteed, toen is de vervanging gestaakt wegens de onzekere toekomst van het complex (7). De cementafwerking van de uitgekraagde Perfora-vloeren was niet waterdicht. Water dat in de winter door deze laag heendrong en bevroor, drukte de stenen uit elkaar en deed de balkons afschilferen. Het woningbedrijf
-11-
vroeg offerte voor een echt waterdichte afwerking, maar deze is niet meer uitgevoerd, omdat toen het complex al opgegeven was (7). De sobere uitvoering van de woningen was deels het gevolg van de armoede direct na de oorlog, deels van het toenmalige gebrek aan beschikbare bouwmaterialen, en deels van de status vàn woningwetwoningen. In deze opzichten week het complex echter niet af van tientallen andere groepen woningen die elders in Nederland direct na de oorlog werden gebouwd, en die nog steeds redelijk functioneren. Bescheiden als de bouwkwaliteit geweest mag zijn, zij was niet de hoofdoorzaak van het voortijdig verval; wèl droeg zij daartoe bij. Langs de dwarsstraten, F.C. Dondersstraat, Schroeder van der Kolkstraat en Mathijsenstraat, werden in 1950 door het gemeentelijk woningbedrijf drie blokken van elk 8 woningen gebouwd. Dit waren gewone onder- en bovenwoningen (8). De R.K. woningstichting 'St. Joseph' bouwde in 1949-1950 twee blokken met in totaal 44 onder- en bovenwoningen langs de Boerhaavestraat. Langs de uiteinden van de Boerhaavestraat en de Marathonstraat en langs de Archipelweg bouwde St. Joseph tussen 1949-1955 in totaal 76 woningen, 60 als normale drie hoog portiek-etageflats langs de Archipelweg en 16 als onderen bovenwoningen langs de twee straten. Alle woningen waren ontworpen door het architectenbureau Arjen Witteveen (8).
- 12 -
. .' . '
..... ',
..
.'
..
'
'.
,
,
J. ' ~EWONING/ . . ..
..
"'
'. '
Door het bijzondere verloop van de bewoning van de Linnaeusstraat e.o. zijn er op verschillende momenten gegevens over de bewoners verzameld. De opstellers van het rapport "Afbraak van nieuwbouw" hebben van 62 woningen - 20% van het totale bestand - de leeftijden, beroepen, burgerlijke staat e.d. van de bewoners in 1950, 1955, 1960, 1965 en 1970 nagetrokken en vergeleken met de demografische gegevens van de stad Leeuwarden. Tabel 1: Leeftijdsverdeling Linnaeusbuurt t.o.v. Leeuwarden als totaal (afwijking in %) peiljaar
1950
1955
1960
0- 5 5-15 15-25 25-40 40-65 65 +
+8.3 +9.2 -7.9 +3.3 -14.7 -9.3
-2.1 +15.4 -3.2 +8.7 -13-3 -9.7
-.6 +9.9 +3.9 +.6 -3.2 -10.6
jr. jr. jr. jr. jr.
1965 -5.9 +11.8 +2.1 +6.0 -6.5 -7.9
Voor 1970 waren deze gegevens onvergelijkbaar door verschil in categorisering (I). Tabel 2: Leeftijdsopbouw van de Linnaeusbuurt in 1960, in vergelijking met de gemeente Leeuwarden als geheel Histogram leeftijdsgroep 0-14 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65+
jr. jr. jr. jr. jr. jr.
Totaal
abs.
% Gemeente Leeuwarden
702 299 166 304 171 ' 75 33
40 17 10 17 13 4 2
29 14 12
1750
100
100
13
12 10 10
-13-
- - Linnaeusstr. --- gem. Leeuwarden
"
.
''', .J,,"-;?". ;~ • •
.-. •.
i.,.,;'.
,;
...,
'f.
" .'
:.'
~
~
. ,r
!.:"
.
~
J
'ti: ~'
• f
"
•
t
~
... "
..
t.
Door het relatief kleine aantal personen in zo'n steekp~e.f' .is de ,betröuwbaarheid van deze gegevens beperkt. Enige controle kan' ~Gr.l:!~ti ··tiitgeoefend door vergelijking met de demografische gegevens, verzameld in 1960 over de gehele bevolking van de wijk (2) (Tabel 2). De verschillen voor de vergelijkbare groepen (0-l5, 15-25 jaar, 65+) belopen respectievelijk 1.7%, 0.9% en 2.6%. De data uit tabel 1 geven dus niet meer dan een indicatie. Uit de tabellen blijkt dat de Linnaeusbuurt in 1960 jonger was dan de rest van Leeuwarden (en waarschijnlijk ook in de andere jaren) en dientengevolge ook een groter aantal (vrij) jonge kinderen had. Tabel 3 heeft betrekking op de steekproef uit Afbraak van nieuwbouw (3), tabel 4 betreft de volledige telling van de beroepen van alle gezinshoofden uit 1960 (4). Tabel 3:
Verdeling naar beroep per peiljaar (in procenten)
beroep
peiljaar
1950
1955
1960
1965
1970
ongeschoold arbeider
23
39
56
60
75
50
enigszins geschoold arbeider
21
20
13
11
11
15
geschoold arbeider
26
22
10
20
14
18
administr. personeel
16
8
5
middenstander
2
4
8
6
4
middelbaar personeel
7
4
5
3
4
hoger personeel
5
2
2
100 n=43
99 n=49
n=39
totaal
99
gemiddeld
7
2 100 n=35
100 n=28
100 N=194
Zoals te zien is, zijn de afwijkingen tussen de tabellen 3 en 4 voor het jaar 1960 nog veel groter dan tussen de tabellen 1 en 2. Bij een steekproef groot- 14 -
te van 39, als in de kolom 1960 van tabel 3 kan het percentage ongeschoolde arbeiders (56% in de tabel) liggen tussen 40% en 72% bij een betrouwbaarheid van 95%. Beide tabellen tezamen laten zien dat de Linnaeusstraat e.o. in 1960 vooral bewoond werd door ongeschoolde arbeiders, dat het aantal geschoolden en kleine middenstanders waarschijnlijk groter was in het begin, en dat het aantal ongeschoolden in de latere jaren zou kunnen zijn toegenomen. Een toename van het aantal ongeschoolden is in overeenstemming met andere gegevens; hierop zal in het volgende hoofdstuk worden teruggekomen. Voor 'Afbraak van nieuwbouw' zijn 31 oud-bewoners geïnterviewd, die niet de laatste bewoners van hun huis in deze buurt waren geweest. Van deze bewoners waren er 7 ingetrokken vóór 1960, 9 tussen 1960 en 1970 en 15 na 1970. (Door de zeer kleine aantallen geven de reacties niet meer dan een indruk). 'Uit de vragenlijst blijkt dat de 'vroege vertrekkers' wat po sitiever over hun buurtcontacten oordeelden dan de later.e .
Tabel 4:
Hoofdbewoners van de Linnaeusbuurt in 1960, naar beroep
beroep ongeschoold arbeider
abs.
%
154
44
geschoold arbeider
92
27
employé
67
19
zelfstandige
15
4
geen of onbekend
20
6
348
100
Totaal
Het buurtleven in de aanvang was bescheiden: er bestond een speeltuinvereniging (vanaf de oplevering in 1949) en een wandel vereniging; er werd jaarlijks een buurtfeest georganiseerd (5). Dit is niets bijzonders: er zijn tientallen buurten in Nederland met een vergelijkbare lage organisatiegraad die toch uitstekend functioneren. Direct na de oorlog werd in Leeuwarden begonnen met het amoveren van krottenwijken. Vanaf 1952 werden voormalige bewoners van deze wijken (ook) in de Linnaeusbuurt ondergebracht, in het oostelijk deel van de Linnaeusstraat. Woningcorporaties hebben het recht om aspirant-bewoners te weigeren; de gemeente heeft de plicht om alle inwoners van huisvesting te voorzien. - 15 -
6. De balkon plaat brokkelde af t.g.v. vorst (1973).
Het gevolg is dat het gemeentelijk woningbedrijf - zowel in Leeuwarden als elders - voor de lastige opgave gesteld wordt om de 'moeilijkst plaatsbaren' onder dak te brengen. In 1954 werd het Ijsbaankwartier gesaneerd. Van de weggesaneerde gezinnen kwamen er 42 in de Linnaeusbuurt te wonen, de meeste weer in de Linnaeusstraat. Wat later kwamen daar bewoners van nog enkele saneringsbuurten bij: uit het centrum, de Keetbuurt en de Landbuurt. In 1960 waren 92 gezinnen, d.i. 24% van het totale aantal, afkomstig uit saneringsbuurten (6). De instroom van voormalige krotbewoners is waarschijnlijk de achtergrond van de daling van het aantal geschoolden in tabel 3. Bij een enquête in 1973 (onder een aselecte steekproef van 73 huishouden, d.i. circa 18%) bleek dat iets meer dan de helft van de ondervraagden (53%) naar de Linnaeusbuurt was verhuisd "omdat ze absoluut niet konden kiezen", m.a.w. gedwongen (7). De bewoners afkomstig uit de gesaneerde wijken zetten hun leven voort op dezelfde voet als voorheen. Wat in een "achterbuurt" als vanzelfsprekend wordt beschouwd, is dat niet altijd in een "nette buurt". Verschi11ende levensstijlen kwamen met elkaar in botsing. Ook de oorspronkelijke bewoners hadden hier en daar een duiven- of hondehok in de tuin getimmerd, maar dat nam nu veel groter en zichtbaarder vormen aan.
- 16 -
7. De houten ondersteuning van de afschilferende balkonplaat zou onmiddellijk afknappen als het balkon werkelijk doorbrak (1973). De zeer bescheiden schuurtjes van 1.75 x 2.50m. waren bij lange na niet voldoende voor de berging van het brommerpark; daar werd dus druk voor bijgebouwd. Ook huisdieren (konijnen, kippen, duiven, honden) werden - op grotere schaal dan voorheen - van hokken voorzien. Op enkele hoekhuizen werden complete garages van sloophout in elkaar gezet. In juni 1965 schreef het Woningbedrijf de huurders aan om alle clandestiene bouwsels vóór 1 augustus te slopen. Deze datum passeerde - zonder dat er iets gebeurde (8). De levende have van de hokken bracht ook ander ongerief mee. Eén bewoner somde in 1967 de volgende grieven op: "punt een op 15 Februarie de jeugt gaat zoo maar Lucifeurs in een doosje met wat kruit bij een ander in de brievenbus gooien dat bij een ander het geheele huis vol rook zit wat een geluk de menschen waren thuis anders ja brand was dan niet uitgesloten. punt 2 de verlopen smeerolie van de de autos worden hier achter de woningen in de kolken gegooid een lucifeurs de roosters van de kolken gaan de lucht in een ander gaat voor met konijenafval wordt in de kolken geveegt zelf worden de kolken wordt alles in geveegt en een ander heeft het last van punt 3 de Trottoirs worden gebruik voor autoslopen vele rommel en zoo en een ander krijgt het op zijn lopers of zoo voort en dan is het voor rijwiel pand of voor Brommers en zoo kan ik wel doorgaan vindt u zelf niet dat het verschrikkelijk is ••••" (9) - 17 -
Speciaal een autosloopbedrijf in de Linnaeusstraat wekte veel weerstand op. Dit bedrijf was gevestigd in een woning op de hoek van twee straten; de tuin naast en achter het woonhuis werd als opslagterrein gebruikt, en de sloopauto's stonden in de beide straten geparkeerd. "Het geheel maakt een zeer haveloze indruk" schreef de directeur van bouw- en .woningtoezicht in 1970 aan B & W van Leeuwarden; hij adviseerde om het bedrijf te laten sluiten (l0). Het advies werd opgevolgd; de brieven van B & W hadden echter weinig resultaat. Begin 1973 werd wederom door de omwonenden geklaagd, en bevestigde het woningbedrijf de redelijkheid van de klachten. Op 31 oktober 1973 blijkt het erf opgeruimd en is de mogelijkheid om in te grijpen niet meer aanwezig. In 1969 schreef de plaatsvervangend commissaris van politie aan de burgemeester over de klachten en de overlast. Deze brief bevestigde het negatieve beeld: " •••• De woningen aan de Linnaeusstraat en die in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen straten worden over het algemeen bewoond door asociale gezinnen. In die buurt worden veel honden, pluimvee en konijnen gehouden, hetgeen nogal eens overlast ten gevolge heeft." " •••• Tevens wonen in die buurt verschillende personen die menen dat er gedurende het weekend voor hen maar één soort van vertier is en wel het zich te buiten gaan aan het overmatig gebruik van alcoholhoudende drank. Dikwijls wordt er dan in die huizen veel lawaai gemaakt en zodra dit ten burele wordt gemeld, wordt dezerzijds getracht hieraan een einde te maken." " •••• In het verleden werd enkele malen proces-verbaal tegen bewoners van die buurt opgemaakt terzake van het zich op de openbare weg bevinden met een luchtbuks. Van het aanwezig zijn van vuurwapens is echter nimmer iets gebleken." " •••• Alhoewel onzerzijds voor het nodige politietoezicht zal worden gezorgd, zullen in de toekomst zeer zeker de nodige moeilijkheden aldaar blijven bestaan, aangezien het in deze dikwijls bewoners betreft, die nauwelijks voor rede vatbaar zijn." (11). De hier geciteerde stukken dateren van 1967 of later. Maar de moeilijkheden waren al veel eerder begonnen. Leegstand en mutatiegraad waren vanaf 1954 begonnen op te lopen (12). Al in 1961 waren er zoveel alarmsignalen uit de wijk gekomen dat de gemeente het noodzakelijk vond er iets aan te gaan doen. De Stichting Friesland voor Maatschappelijk Werk kreeg de opdracht om een verkennend onderzoek in te stellen. Dit onderzoek moest leiden tot een: "•••• beschrijving van de ge zins- en buurtsituatie in de Linnaeusstraat en omliggende straten, onder het gezichtspunt van zwak- en onmaatschappelijkheid en vormen van afwijkend en onaangepast gedrag, zulks teneinde een antwoord mogelijk te maken op de vraag welke maatschappelijke werksoort in deze omgeving ware te introduceren. (13) De onderzoekers definiëren onaangepast gedrag als: " •••• gedragingen van gezinnen en van afzonderlijke leden van gezinnen, die een goede functionering van het gezinsleven in de weg staan en daarmee schade aan gemeenschap of aan de individuele leden toebrengt." (13) - 18 -
In dit onderzoek worden de leeftijden, kerkgenootschappen, beroepen, tijdstippen van vestiging en plaatsen of wijken van herkomst van alle buurtbewoners geregistreerd. Onze tabellen 2 en 4 zijn aan dit onderzoek ontleend. I Het 'onaangepast gedrag' werd onderzocht met behulp van symptomen: criminaliteit, kinderverwaarlozing, huur- en andere schulden, en onvoldoende verzorging van huishouding en woning. Het onderzoek beperkte zich tot die gezinnen die bij de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, de Vereniging Humanitas, het Nederlands Hervormd Kerkelijk Sociaal Bureau, de Stichting Katholiek Caritatief Centrum of de Gereformeerde Diaconie om hulp hadden gevraagd en/of met de Raad voor de Kinderbescherming in aanraking waren gekomen. Di~ gezinnen waren door een maatschappelijk werkster bezocht en daarvan waren gegevens op de dossier kaarten beschikbaar. De genoemde instanties waren bereid gevonden om vertrouwelijke informatie te verstrekken over dit materiaal. Van deze 111 gezinnen (29% van alle 377 huishoudingen die in dit onderzoek in totaal werden betrokken) hadden 32 alleen financiële moeilijkheden; deze worden verder buiten beschouwing gelaten. In 36 van de overige 79 gezinnen werd door de maatschappelijk werkster de verzorging van het huishouden onvoldoende geacht. Op de dossierkaarten van 43 gezinnen stonden delicten vermeld, waarvan een aantal tot een veroordeling had geleid (14): economische delicten in: 25 gezinnen - zedendelicten en ongeoorloofde sexuele relaties in: 17 gezinnen dronkenschap of drankmisbruik in: 17 gezinnen _ - agressie in: 3 gezinnen (onder zedendelicten vált de prostitutie) Tenslotte waren 39 van de 79 gezinnen met de Raad voor de Kinderbescherming in aanraking gekomen. De symptomen kwamen in veel gevallen in combinatie voor: 1 symptoom 24 gezinnen 2 symptomen 31 gezinnen 3 symptomen 16 gezinnen 4 symptomen 8 gezinnen 79
= = = =
31% 39% 20% 10% 100%
Van de 24 gezinnen met 1 symptoom waren er 10 die alleen met de Raad voor de Kinderbescherming in aanraking waren gekomen. Bewoners van de Linnaeusbuurt die geen beroep hadden gedaan op Sociale Zaken of op een kerkelijke ondersteuningsinstelling, maar die wél waren veroordeeld wegens diefstal en die leefden in verregaand verwaarloosde huizen (2 symptomen), vielen buiten dit onderzoek door de gevolgde methode. De beoordeling van voldoende of onvoldoende verzorging van huis en huishouden was afhankelijk van het oordeel van de maatschappelijk werksters. Alleen de geregistreerde delicten lijken een symptoom dat direct met overlast voor de buren samenhangt. Maar dat zou weer tot een onderschatting van de problemen leiden.
-19 -
8.
De achterterreinen in 1973. Een schuur is al afgebroken.
In sommige wijken ligt men van dronkenschap, schelden en slaan bij de buren niet wakker; dat is immers 'gewoon'. In een 'nette buurt' wordt daarentegen het slaan van de deuren, het gegil en gelal beangstigend gevonden. Rotjes in de brievenbus zijn voor sommige mensen slechts 'kattekwaad', maar de anonieme klager van blz.lO vond het 'verschrikkelijk'. Iedereen moet een zekere mate van inschikkelijkheid betrachten in een woon buurt, maar de tolerantie voor afwijkend gedrag is maar beperkt, zoals Turken en Marokkanen (elders) hebben ervaren. Verderop in dit rapport zal betoogd worden dat er waarschijnlijk een fundamenteel verschil in levensstijl bestaat tussen z.g. 'krotbewoners' en 'nette arbeidersgezinnen', en dat de eerste op de laatste als bedreigend overkomen. Van de 79 'onaangepaste' gezinnen woonden 74 ook voor dat ze in de Linnaeusbuurt terecht kwamen al in Leeuwarden. Van deze 74 kwam de helft uit saneringsgebieden, m.a.w. 'waren voormalige krotbewoners. 82% van de onaangepaste gezinnen woonde in de Linnaeusstraat, de straat waaraan 50% van de woningen stonden. Het rapport was tot stand gekomen mede n.a.v. de vraag van het gemeentebestuur aan de Stichting Friesland voor Maatschappelijk Werk om de 'maatschappelijke werksoort' te bepalen. De stichting noemde in een nota: A) buurtwerk, B) bijzonder gezins- en jeugdwerk en C) bijzonder jeugd- en volksontwikkelingswerk. Zeer terecht stelde de stichting: - 20 -
"Op grond van het voorgaande kunnen wij niet concluderen dat het opzetten van buurtwerk in de huidige omstandigheden het eerst noodzakelijk is om in de buurt te introduceren. Hieraan voegen wij nog toe dat tijdens het onderzoek geen aanwijzingen zijn gebleken, dat de behoefte aan buurtwerk aanwezig is." (15) en zij bevalen maatschappelijk gezinswerk, eventueel in combinatie met bijzonder jeugd- en volksontwikkelingswerk aan. Het gemeentebestuur dacht hier wat anders over. In 1962 werd een verzoek gericht tot de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid om twee woningwetwoningen uit de buurt te mogen onttrekken aan de woningvoorraad en ze in te richten als wijkcentrum. Het gemeentebestuur leidde haar verzoek als volgt in: "Uit een ingesteld onderzoek naar de sociale toestanden in verschillende stadsdelen is onder meer gebleken, dat het noodzakelijk is een intensief buurtwerk, gecombineerd met een vorm van maatschappelijk gezins- en/of jeugdwerk te beginnen in de omgeving van de Marathon- en de Linnaeusstraat, waar verschillende sociaal en maatschappelijk zwakke gezinnen zijn gehuisvest." (16) De brief van B. en W. van Leeuwarden was zoals gebruikelijk verstuurd via de H.I.D. (hoofdingenieur-directeur) van de volkshuisvesting en de bouwnijverheid in de provincie Friesland. Deze steunde de argumentatie: "De behoefte aan maatschappelijk werk als gesignaleerd is zeer . zeker aanwezig. In de betreffende woningen zijn verschillende zwak-maatschappelijke gezinnen gehuisvest welke een stempel op de straten drukken. Het valt te betreuren dat deze omstandigheid geconstateerd moet worden daar de nieuwe wijk snel in woon waarde terugloopt. Of een ander toewijzingsbeleid (b.v. naar oudere woningwetwoningen) mogelijk ware geweest kan buiten beschouwing blijven." (17) De kritiek in de laatste zin verwoord zou later worden herhaald en door anderen worden overgenomen. De H.I.D. vond de woningen voor het beoogde doel ongeschikt en beval aan om een apart wijkcentrum te bouwen. De minister nam dit advies over. Het (nog bestaande) wijkcentrum 'De Oosthoek' werd in 1967 gebouwd, maar pas op 14 september 1968 geopend, omdat de sinds 1 juni 1967 vakante functie van buurtwerkleider pas in 1968 door Henk Wubbolts werd vervuld. De nieuwe leider zette zich geheel in voor zijn buurt. Er werd een voetbalvereniging "de Oosthoek" opgericht (68 leden in 1968), een kaartclub "Harten Aas" (30 leden), bingo-avonden, een instuif, een ruilbeurs, een damesgroep en een buurtkrantje (18). Het is een indrukwekkende lijst, vooral in vergelijking met het bescheiden verenigingsleven van de eerste jaren. Uiteraard is het onbekend welk deel van de bewoners door Wubbolts werd bereikt. De klachten bleven echter doorgaan, het verloop nam niet af en de gemeente bleef ook doorgaan met het aanvoeren van nieuwe bewoners, waaronder een flink aantal 'saneringsnomaden'. De twijfels geuit in het rapport van de Stichting Friesland werden bewaarheid: buurtwerk was niet de remedie tegen deze problemen. - 21 -
Maar dat betekende niet dat de bewoners de buurt in alle opzichten negatief beoordeelden. Van de 172 ex-bewoners die achteraf over hun ervaringen werden ondervraagd, vond 87% dat de buurt beviel en de mensen prettig waren om mee te wonen, en 77% dat de bewoners kontakt zochten met elkaar en dat je wel iemand kon vinden als je echt hulp nodig had (19). De ondervraagden die positief over de buren en de buurtkontakten oordeelden kunnen, maar behoeven niet dezelfden te zijn die klaagden of wegtrokken. Maar de buurt had wel een slechte naam: 23% van de bewoners zeiden dat zij in winkels gediscrimineerd werden (20). Het huurderskomité omschreef de discriminatie in 1974 heel beeldend: . "Talloos zijn de verhalen van (ex)buurtbewoners over personeelschefs die bij sollicitatiegesprekken de vulpen neerlegden, wanneer de sollicitant na zijn naam ook zijn adres opgaf. Slimme buurtbewoners zijn er wel toe overgegaan om het adres van een familielid te gebruiken. Het door het winkelpersoneel aangeprezen gemak van gespreide betaling bij de aanschaf van dure produkten bleek heel vaak administratief onmogelijk te worden bij het opgeven van het adres." (21)
- 22 -
4. EXPLOITATIE
De tabellen 5, 6 en 7 geven een overzicht van de financiële geschiedenis van de Linnaeusstraat e.o. over de periode 1957-1975. Ze zijn samengesteld uit gegevens afkomstig uit de jaarverslagen van het gemeentelijk woningbedrijf (1). In 1971 werden de complexen 18 (286 woningen Marathonstraat en Linnaeusstraat), 16 (35 woningen Cambuurplein) en 20 (60 woningen Spoorstraat) boekhoudkundig samengevoegd tot één complex 16 van 381 woningen. Tot de 60 woningen Spoorstraat behoorden de 24 woningen in de F.C. Dondersstraat, Schroeder van der Kolkstraat en Mathijsenstraat, die tezamen met de Linnaeusstraat zijn gesloopt. Nu, in 1985, zijn van complèx 16 nog over: 35 woningen aan het Cambuurplein en 36 woningen aan de Spoorstraat. Deze laatste 71 woningen waren steeds normaal bewoond en beinvloeden daarom de resultaten van het gehele nieuwe complex 16 in gunstige zin. Uit tabel 6 blijkt dat de Linnaeusstraat e.o. een heel normale financiële ontwikkeling doormaakte tot 1971. Toen stegen de onttrekkingen aan de risicoreserve plotseling tot f 54.762,55 en in 1974 zelfs tot f 125.415,03; met enig faseverschil daalde het exploitatieresultaat tot minus f 113.988,04 in 1975. In deze cijfers wordt de ondergang van het complex weerspiegeld. Minder normaal zijn de hoge kosten voor achterstallige huur en voor huurderving uit tabel 5. In de jaren 1973-1975 is de huurderving vooral het gevolg van leegstand. In de jaren daarvoor is dit vaak huurderving wegens oninbaarheid (b.v. als een bewoner verhuisde naar een andere gemeente zonder zijn huurschulden te voldoen). De hoge bedragen voor achterstallige huur na 1959 zijn het gevolg van de andere woonstijl en gedragingen van de bewoners uit saneringswijken. De achterstallige huren werden uiteindelijk toch grotendeels geïnd, omdat ze werden ingehouden op de uitkeringen van de gemeentelijke sociale dienst. De weekhuren waren in 1949 vastgesteld op: type A: f 5,50; typen B en C: f 5,25; type D f 4,50 en type E: f 4,75. Voor een na-oorlogs complex waren de huren steeds aan de lage kant, omdat ze weliswaar met elke huurverhoging mee omhoog gingen, maar waren begonnen met een zeer bescheiden aanvangsbedrag. De lage huren maakten het voor de hand liggend om de woningen aan gezinnen uit saneringsgebieden (w.o. veel langdurige werklozen) toe te wijzen (2).
- 23 -
Tabel 5: Huurverhoging, achterstallige huur, huurderving 1957-1975 (6)
% huurverhoging
jaar 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975
gemiddelde huur/woning! jaar
achterstallige huur
405,13 415,95 414,83 480,21 498,90 517,22 572,76 596,88 632,90 696,97 732,09 801,84 840,66 886,36 978,16 1047,78 1112,43 . 1170,43 1192,00
15 15 5 3,5 10 4 5,5 10 5 4 6 6 7 7 6,6 4,5
huurderving
1.895,10 978,24 652,17 4.905,05 7.740,85 10.197,61 11.460,05 12.967,60 12.147,24 10.841,19 10.724,34 10.977,18 10.020,35 11.979,37
57,15 378,56 1.882,46 1.541,49 .336,96 606,98 1.316,80 2.340,45 2.455,00 848,50 846,70 49,80 1.585,65 4.011,90 6.622,30 29.019,78 112.901,10 173.035,45
Na 1971: cijfers betrokken op het nieuwe complex 16 van 381 woningen. Cijfers over achterstallige huur na 1970 niet meer beschikbaar. Tabel 6: Mutaties in de risicoreserve, 1961-1975 (in guldens) jaar
1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 (c.16:) 1972 1973 1974 1975
saldo op l.I. storting (A)
.5.69.5,19 16 •.598,51 29.190,43 42.420,93 55.673,45 49.6.59,29 61.931,92 83.236,22 106.761,20 130.193,.58 141.885,.58 206.045,84 23.5.637,71 235.503,55 236.842,.51 79.305,2.5
verplichte (B)
10.01.5,.53 11.142,54 11.266,28 12.696,53 12.731,31 10.580,44 12.696,53 12.696,53 12.696,.53 12.696,53 12.696,53 17.152,08 17.1.52,08 17.152,08 17.1.52,08 17.152,08
rente saldo
primaire resultaat
(C)
(D=A+B+C)
227,81 663,94 1.167,61 1.696,84 1.716,05 2.294,96 3,202,40 5.705,77 6.40.5,67 7.449,51 8.347,01 12.357,02 13.648,76 13.409,87 13.232,43 5.652,47
15.938,53 28.404,99 41.624,32 56.814,30 70.120,81 62.534,69 77.830,85 101.638,52 125.863,40 150.339,62 162.929,12 235 •.554,94 266.438,55 266.065,50 267.227,02 102.109,80
exploitatie kingen E
onttrek-
saldo
31.12 F
(D+E-F)
659,98 785,24 796,81 -1.140,85 -116,33 668,08 5.405,37 5.661,91 4.330,18 6.595,--
20.345,19 1.270,85
15.049,04
16.598,51 29.190,23 42.420,93 55.673,45 49.659,29 61.931,92 83.236,22 106.761,20 130.193,58 141.885,58
10.102,77 23.807,55 11.736,52 -62.506,74 -113.988,04
10.000,-54.762,55 40.959,51 125.415,03 14.686,48
235.657,71 235.503,55 236.842,51 79.305,25 -26.564. 72
539,23
Na 1971: cijfers betrokken op het nieuwe complex 16 van 381 woningen. - 24-
/
De lage huren waren het gevolg van de relatief bescheiden bouwkosten van
f 9.565,- per woning (met inbegrip van meer- en minderwerk en risicoverrekening) en de lage rente op het geleende kapitaal van 4%. Met deze investeringen en rentepercentages en de reeks van huurverhogingen bleef het complex uit de rode cijfers, zelfs toen het al begon te spannen, in 1970. De huurverhoging van 1972 is na een massaal protest van de bewoners teruggebracht 7% naar 6% (3). Tabel 7:
jaar 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975
Onderhoud per woning 1957 - 1975 in guldens
norm onderhoud
onderhoudsuitgaven
105,-111,26 110,-113,33 120.-132,50 145,-160,160,-180,202,50 215,235,-253,69 273,06 298,62 337,38
64,09 74,89 32,55 147,31 366,33 85,47 57,87 103,-137,29 184,37 127,90 163,93 251,85 219,99 565,59 320,29 717,86 374,79 290,08
onttrekkingen aId reserves
3,98 71,14 4,44 5,03 52,62 496,10 143,73 107,50 329,17 25,87
stand op 31-12 vlh onderhoudsfonds
300,54 349,85 96,04 125,65 189,61 228,92 249,82 229,21 286,74 281,-245,86 253,50 70,06 6,62 -437,67 -.513,84 -466,54
reden onttrekking aId reserves
schoorstenen bw.onderh.1.perceeJ meter putdeksels aanrechten aanrechten aanrechten balkons, voordeuren voordeuren, aanrechten slopen hokken
Na 1971: cijfers betrokken op het nieuwe complex 16 van 381 woningen. Uit tabel 7 blijkt dat het onderhoud tot 1970 vrij normaal verliep; het week slechts een enkele maal (1960-1961) sterk van de norm af. De hogere uitgaven van 1961 zijn waarschijnlijk het gevolg van de massale vervanging van de grès grondleidingen door gietijzer. Hieraan werd in totaal voor de jaren 1953-1961 f 111.461,66 uitgegeven. De controleurs van de N. V. Intercommunale waterleiding klaagden in 1967 over het gewicht van de betonnen meterputdeksels, daarom zijn deze in 1968 door houten deksels vervangen. Vanaf 1971 stijgen de onderhoudsuitgaven sterk. Een deel daarvan werd veroorzaakt door het dichtspijkeren van leeggekomen woningen (vanaf 1.1.1973), waaraan in totaal tussen 1973 en 1976 bijna een ton is uitgegeven. De cijfers geven geen indicatie waar de problemen zitten. De exploitatie was bevredigend tot en met 1972; daarna is het plotseling, in 3 jaar, in financieel opzicht gebeurd. Vanaf 1972 waren door het huurderscomité 'In de gevarenzone' klachten verzameld; deze werden in een 'klachtenbank' (d.i. een overzichtslijst) bijeengebracht. Het rapport van de eerste gemeentelijke projectgroep zei hier het volgende over: - 25 -
"Klachtenbank: De door de bewoners geuite klachten zijn in een z.g. "klachtenbank" verwerkt. Hierin zitten, door elkaar, klachten tengevolge van bouwkundige gebreken en klachten tengevolge van onjuiste bewoning. Deze klachtenbank ligt bij het woningbedrijf ter inzage. Verslag Woningbedrijf: Hoewel een groot deel van de klachten, door de bewoners in een "klachtenbank" bijeen gebracht, zijn terug te voeren tot de wijze van bewonen (b.v. daken, schuurtjes, gescheurde en eigenmachtig ingekorte aanrechten, verstoppingen), is bekend dat er gebreken zijn die verholpen moeten worden." (4) De 'klachtenbank' was een verwijt aan het woningbedrijf, dat niet voldoende onderhoudswerkzaamheden zou verrichten. In de gemeentelijke projectgroep zat een opzichter van het woningbedrijf, en het is dus begrijpelijk dat de groep zo'n verwijt met gemengde gevoelens ontving; de tekst drukt dat duidelijk uit. De klachten van de bewoners kwamen echter niet zo maar uit de lucht vallen. Het onderhoudsfonds en de risicoreserve worden opgebouwd ten laste van de exploitatie. Indien huren en rijksbijdeagen de uitgaven (o.m. voor onderhoud) overtreffen, ontstaat een expoloitatieoverschot. Er is dus een duidelijk verband tussen huren en onderhoudsuitgaven. Het woningbedrijf verrichtte normaal onderhoud bij huurders die normaal betaalden. Maar bij bewoners met huurschulden of waarvan de wijze van bewonen veel te wensen overliet, werd alleen het allernoodzakelijkste gedaan. Het is duidelijk dat het complex onder deze werkwijze te lijden had en dat het aantal klachten toenam. De cijfers voor onderhoudsuitgaven zijn door deze werkwijze geflatteerd. In Nederland is het gebruikelijk dat klein onderhoud, zoals de reparatie van hang- en sluitwerk of het witten van plafonds, door de huurder wordt verricht, of ten minste betaald. De gemeenteraad van Leeuwarden nam op 17 december 1952 een VERORDENING omtrent het verhuren van woningen, in beheer bij het gemeentelijk woningbedrijf aan. De verplichtingen van huurders i.z. onderhoud waren hierin nauwkeurig vastgelegd: 1. Partijen zijn wederkerig verplicht tot zodanig onderhoud van en zodanige reparaties aan het gehuurde als waartoe ieder volgens de wet is gehouden, voorzover in deze verordening niet anders is bepaald. 2. In elk geval blijven ten laste van de huurder de kosten van: a. het witten of sausen; b. het behangen; het hiertoe benodigde behangselpapier wordt gratis van gemeentewege beschikbaar gesteld; c. het vervangen van gebroken ruiten; d. reparaties aan hang- en sluitwerk van deuren en ramen en aan luiken en blinden; e. het onderhoud van kranen van de gasleiding, van tap- en afsluitkranen der waterleiding, alsmede van maatregelen in verband met het bevriezen van waterleidingen; f. het schoonmaken en ontstoppen van putten, regenbakken, goten, gootstenen, wasbakken, closets en privaten; g. het treffen van kleine voorzieningen aan electrische installaties, waaronder begrepen schakelaars en stopcontacten; - 26 -
h. het maken van raamhorren en van de werkzaamheden tot afweer en tempering van het zonlicht; i. de aanleg en het onderhoud van de bij de woningen behorende tuinen, waaronder begrepen het knippen van de afscheidingshagen; j. het tenminste eenmaal per jaar doen vegen der schoorstenen door de personen, door of namens burgemeester en wethouders daartoe aangewezen. De huurder is verplicht die personen in en op het gehuurde toe te laten. 3. De werkzaamheden onder a tot en met g zullen bij voorkeur door of vanwege de gemeente worden uitgevoerd voor rekening van de huurder. 4. De kosten van herstellingen, waartoe de huurder was verplicht, maar welke wegens diens nalatigheid door de gemeente zijn verricht, blijven voor rekening van de huurder. De bewoordingen van lid 3 ("bij voorkeur") geven al aan dat er rekening mee werd gehouden dat vele huurders zélf putten en goten zouden schoonmaken en plafonds zouden witten. Een deel van de klachten in de 'klachtenbank' hebben betrekking op onderhoud dat zowel volgens gebruik als volgens de verordening ' door de bewoners had moeten worden verricht of betaald. Een bescheiden teken dat dit door een deel van de bewoners wel werd beseft kwam naar voren bij de enquête onder 172 v.m. bewoners. Van hen gaven 8 de gemeente de schuld van het achterstallig onderhoud" tegenover 19 de bewoners (5). Natuurlijk zal dit slaan op de buurman, of op de 'asocialen', en niet op de antwoordgever zelf, maar het laat zien dat het besef aanwezig was.
- 27 -
.I
.5. SLOOP
In 1971 bereidde het ministerie de zogenaamde 'huurharmonisatie' voor, waarmee de huren van oudere woningen werden 'aangepast' aan de huren van woningen die in de laatste vijf jaar tot stand waren gekomen. De maatregel leidde landelijk tot veel onrust, zoals protesten en huurstakingen. Vanwege deze onrust stelden de drie progressieve partijen in hun gezamenlijk verkiezingsprogramma KEERPUNT '72 dat deze harmonisatie moest worden afgeschaft. Ook in de Linnaeusstraat gaf deze huurverhoging aanleiding tot onrust. Het was niet de eerste of de grootste verhoging: er waren er al van 1596 geweest in 1958 en 1960 en van 1096 in 1963 en 1966 (zie tabel 5, p.5). Dit keer zou de verhoging 796 bedragen, 196 meer dan het jaar daarvoor. Een aantal inwoners vroeg Henk Wubbolts, de buurtwerker, om hulp bij een handtekeningenaktie tegen deze huurstijging. Wubbolts ging meteen aan de slag. Hij stelde een protestbrief op waarin werd gewezen op het ontbreken van douches in type-D-woningen, het afbrokkelen van balkons, de stank uit de overgebleven beerputten, de gebrekkige winddichtheid, enz., en waarin een onderzoek naar de kwaliteit van de woningen werd geeist. In de brief werd een huurverhoging van 6% als het maximum aanvaardbare genoemd; 87,5% van de bewoners ondertekende deze brief (1). Wubbolts bezocht ook de wethouder van volkshuisvesting, K.J. de Jong, en kwam terug met het bericht dat deze bereid was tot een gesprek over het onderhoud van de woningen met een huurderscomité (2). Voor een dergelijk comité beraamde Wubbolts een uitvoerig plan van aktie, met een enquête, gespreksavonden, een onderhoudsplan, hulp inroepen van buiten, berichtgeving naar de buurt en procesbewaking (2). Op 10 april 1972 werd het comité "Huurders met mekaar" opgericht (1). Eind april werd de enquête gehouden. Aanvankelijk ging het nog maar moeizaam; na de protestbrief tegen de huurverhoging was de belangstelling verslapt. Wubbolts beklaagde zich dat het comité vrijwel geen hulp had geboden bij de (door hem bedachte) enquête, en dat het in de zomer van 1972 min of meer uiteengevallen was (3). Eind 1972 herleefde het comité in een nieuwe samenstelling en onder een nieuwe naam: "In de gevarenz8ne". Dit comité beantwoordde wèl aan de hoge verwachtingen van de buurtwerker en ontwikkelde een reeks van aktiviteiten. Na 30 januari 1973 vergaderde het wekelijks; het bleef tot na de sloop bestaan, ondanks de steeds ongunstiger wordende omstandigheden. Op 19 maart 1973 belegde het comité een gesprek met wethouder De Jong en de directeur van het Gemeentelijk woningbedrijf, Van der Veen. Klachten over het onderhoud en wensen werden voorgelegd en door de wethouder meegenomen (4).
- 29 -
9.
Zelfgetimmerde hokken in de achtertuin in 1973. Twee bovenwoningen zijn al dichtgetimmerd.
Het huurderscomité had een fototentoonstelling ingericht, waarop de achteruitgang in technisch en sociaal opzicht zichtbaar was (afb. 6 t/m 13). Er werd een klachtenboek aangelegd. De wethouder zegde een extra opknapbeurt toe (nieuwe balkons, voordeuren en keukens). Voor het huurderscomité was dit echter niet g~noeg. Eind september 1973 hield het huurderscomité een opiniepeiling onder een steekproef van de bewoners (73 respondenten) waarbij bleek dat 63% wilde verhuizen (5). Op 23 oktober 1973 werd een openbare vergadering van het huurderscomité belegd in het buurtgebouw. Circa tachtig bewoners kwamen opdagen. De stemming was grimmig: "Arbeiders hebben toch ook recht op een goede woning. De gemeente dondert het geld toch weg. Waarom kunnen onze huizen dan niet worden opgeknapt ? We luisteren al te lang naar de praatjes en smoesjes van de gemeente. Het moet maar es hard tegen hard, om hier een leefbare buurt te krijgen." (6) In een stemming koos een ruime meerderheid van de aanwezigen (61) voor afbraak en latere wederopbouw van de Linnaeusstraat, en vernieuwing van de woningen aan de Boerhaave- en Marathonstraat. Dit was de eerste keer voor zover dit uit de stukken te zien valt - dat het woord 'afbraak' was gevallen, en al direct met een dramatisch effekt. - 30 -
10. Autosloopdelen in een voortuin, 1973.
In deze vergadering was een docent van de HTS aanwezig, Rob Busser, die benaderd was om voor het huurderscomité een vaktechnisch verant woord onderzoek in te (doen) stellen naar de bouwkundige toestand. De opdracht van het huurderscomité was als volgt geformuleerd: "Er moet een klein onderzoek worden gedaan naar de konstruktiegebreken. Dit kan steekproefgewijs. Het onderzoek dat vooral bouwtechnisch zal zijn, moet aan het licht brengen, dat in de betrokken complexen niet alleen achterstallig onderhoud moet worden ingehaald. Door het huurderscomité wordt overwogen om voor de buurt en de woningen een principe-besluit te krijgen, dat renovatie en mogelijk zelfs afbraak voorbereid moet worden." (7) Staf en studenten onderzochten 110 woningen, of bijna een derde van het totale aantal. Hoewel er veel kritiek in hun rapport kwam over de slechte onderhoudstoestand, vonden zij geen aanleiding tot drastische maatregelen. De keukeninrichting en het hang- en sluitwerk zouden moeten worden vervangen, het sanitair, de buitenramen (wegens nagelaten schilderwerk deels verrot) en de riolering zouden in veel gevallen moeten worden vernieuwd, maar de casco's waren nog goed. Muren, trappen, pleisterwerk, balklagen en daken verkeerden nog in redelijk goede staat. Ondanks de paalfundering - 31 -
waren er toch op enkele plaatsen verzakkingen opgetreden. Er was sprake van optrekkend vocht, wat niet verwonderlijk is als we denken aan de weggelaten bodernafsluitingen. De halfsteensborstweringen op de balkons moesten door iets anders worden vervangen. "De problemen moeten overigens wel snel worden aangepakt, want de onbewoonde woningen vooral hollen in technisch opzicht achteruit" (8). Dat waren er tijdens het onderzoek, op 7 december 1973, al circa 60. In september 1972 stonden slechts 11 woningen leeg; in 1975 zou het aantal oplopen tot 120. De ruiten van de leegstaande woningen waren (hier, zo goed als overal elders) een aantrekkelijk doelwit voor de jeugd. Als eenmaal het glas eruit was, waren er weinig belemmeringen meer om binnen in de woning eens te gaan rondkijken of er nog wat te halen viel. De vandalisering van de leegstaande woningen bracht het woningbedrijf er toe om vanaf 1 januari 1973, de ramen dicht te laten spijkeren, wat weer niet bevorderlijk was voor het aanzien en het zelfbewustzijn van de wijk. Nu komt dit vaker voor; toen was het een novum. Ondanks de kritiek zat er voor de HTS-onderzoekers geen algehele veroordeling in: "De buurt maakt op ons niet een hopeloze indruk" (8), m.a.w. er werd geen uitspraak gedaan ten gunste van algehele renovatie of afbraak; een grote opknapbeurt zou ook kunnen. Dat lijkt minder te zijn dan de buurtwerker en het huurderscomité hadden verwacht (gehoopt ?). Op 29 april 1974 werd een gemeentelijke "projectgroep Linnaeusstraat e.o." opgericht, met het doel te rapporteren: " ••• over de vraag of het bouwtechnisch verantwoord is, de woningen in de Linnaeusstraat en omgeving te renoveren, wat de kosten zullen zijn van renovatie of van sanering en nieuwbouw, welke huurprijz~n uit de realisering der plannen zullen voortvloeien." (9) . Deze groep maakte dankbaar gebruik van het HTS-onderzoek, en vulde dit met eigen onderzoek aan. Eén blok in de Linnaeusstraat dat ernstig verzakt was, zou in elk geval moeten worden afgebroken, omdat de zandlaag onder de paalfundering niet voldoende draagkrachtig was. De meeste konklusies van de HTS-groep werden verder onderschreven: vervanging van rioleringen, keukeninrichtingen en balkonborstweringen was hoogst noodzakelijk. De gemeentelijke . projectgroep maakte uitvoerige begrotingen voor die mogelijkheden: " Ie 2e 3e
Het opknappen van de woningen zonder de structuur van de woning ingrijpend te veranderen (beperkte renovatie). Het ingrijpend veranderen van de woningen, waarbij woningen worden samengevoegd e.d. (volledige renovatie). Het saneren van alle woningen en het op de vrijkomende terreinen bouwen van nieuwe woningen (sanering en nieuwbouw)" (l0)
De eerste mogelijkheid werd afgewezen, omdat de 'woonwaarde' niet zou verbeteren, en er een exploitatieverlies van f 452.000.- per jaar zou ontstaan.
- 32-
11. Sloopdelen van fietsen in een voortuin, 1973.
Aantrekkelijker leek de 'volledige renovatie'. Daarbij zou de drie-op-twee indeling worden veranderd door het aanbrengen van trappen, scheidingsmuren, enz., zodat uit 310 woningen' 185 volwaardige eengezinswoningen' zouden worden verkregen. Evenals de HTS-onderzoekers vond de gemeentelijke projectgroep: "Het casco van de bestaande woningen is van een dusdanige kwaliteit, dat het aantrekkelijk is deze te behouden. Door het aantal te verminderen komen er ruimere woningen, geschikt voor grote gezinnen. Voorts wordt het onvrije van woonkamer boven slaapkamer van verschillende bewoners, weggenomen en hebben alle bewoners de woonruimte beneden. Dit plan is technisch gezien alleszins aantrekkelijk maar wanneer het ministerie blijft bij de gedragslijn dat in gevallen als het onderhavige geen rijkssubsidie kan worden verleend zal uitvoering niet mogelijk zijn." Dit laatste had betrekking op het geraamde jaarlijkse exploitatietekort van f 612.400.-. Er bestond een regeling voor geldelijke steunverlening uit 's rijkskas voor het verbeteren van woningwetwoningen (MG 73-24). Volgens deze regeling kon geld geleend worden voor woningverbetering en kon het exploitatietekort van vooroorlogse woningen ook worden gesubsidieerd; voor na-oorlogse woningen als in de Linnaeusstraat e.o. waren geen subsidies mogelijk. - 33 -
12. Verveloze ramen, vuil op straat in 1973.
Er waren wel subsidieregelingen voor krotopruiming en sanering. Mede daarom konkludeerde de projectgroep: "Op basis van de huidige bestaande subsidieregelingen is het volledig afbreken van de 310 bestaande woningen en het weer bouwen van 185 nieuwe eengezinswoningen de financieel meest verantwoorde maatregel." (1l)
Bij afbraak en nieuwbouw zou de bestaande schuld op de woningen ad f 2.312.772,70 nog moeten worden afbetaald; daar kwamen nog de aankoopkosten bij van 44 woningen van de R.K. Woningbouwvereniging St. Joseph, aan de Boerhaavestraat die in het plangebied lagen en die volgens deze woningbouwvereniging en de gemeente ook aangetast waren. Het totale .bedrag ad f 2.774.773.- werd als verwervingskosten opgevoerd. De 3e oplossing leidde volgens de (2e) gemeentelijke projectgroep tot een totaal tekort van f 1.179.205,- wat bij dezelfde rentepercentages als de voorgaande alternatieven neerkwam op een jaarlijks tekort van f 106.000.(12).
Daarbij was gerekend op een Rijksbijdrage van 80% voor krotopruiming; zou deze achterwege blijven dan nam het exploitatietekort met nog eens - 34 -
twee ton toe. Begrijpelijkerwijs werd er op het ministerie in Den Haag niets voor zulke bijdragen gevoeld. Waar bleef je, als woningen van nog geen dertig jaar oud al als 'krotten' konden worden betiteld? Op 9 oktober 1974 berichtte de Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting: "••• dat geen exploitatiebijdragen van rijkswege in eventuele nadelige saldi als gevolg van renovatieplannen voor na-oorlogse woningen verstrekt kunnen worden." (13) Even begrijpelijk is het dat het gemeentebestuur van Leeuwarde'1 bleef proberen een deel van het verlies op het Rijk te verhalen. Allereerst werd in 1975 gevraagd om geldelijke steun voor verhuizing van de toen nog overgebleven 150 bewoners, ad f 3.000.- per gezin (14). Dit werd toegekend. Vervolgens werd het over de boeg van de zogenaamde 'lokatiesubsidie' gegooid, d.i. de bijdrage in 'onevenredig' hoge grondkosten. Zulke excessieve grondkosten zouden ontstaan als de verwervingskosten van de bestaande woningen gerekend werden op de percelen grond te drukken. Deze subsidie is vooral bedoeld voor saneringsgebieden; maar de Linnaeusbuurt kon alleen als saneringsgebied gelden indien de woningen als krot konden worden aangemerkt. Deze subsidie werd niet toegekend. Het ministerie . vond dat de achterui tgang van de buurt het gevolg was van het door de gemeente gevoerde (toewijzings-)beleid, en wilde daarom niet meer dan een bijdrage ad f 4.000.- per woning verstrekken voor de kosten van afbraak. De terughoudendheid waarmee het ministerie op de sloopplannen van het Leeuwarder gemeentebestuur had gereageerd was gerechtvaardigd; dat bleek bijvoorbeeld uit de reacties van de (R.K.) Woningstichting "St. Joseph". Al in 1975 stelde de directeur van het gemeentelijk woningbedrijf: "Teneinde een goede oplossing te bereiken zullen n.l. ook 38 woningen van St. Joseph moeten worden gerenoveerd." Op 1 maart 1976 vroeg St. Joseph officieel aan het Leeuwarder gemeentebestuur om 44 woningen uit hun bezit voor sloop in aanmerking te laten komen: "Voor bewoners en woningen dienen naar onze mening dezelfde voorwaarden van toepassing te zijn, als die welke gelden voor woningen van het gemeentelijk woningbedrijf, welke woningen reeds voor renovatie zijn aangemeld. Wij denken hierbij o.a. aan krotopruimingspremie, geen huurverhoging van deze woningen per 1 april 1976, lokatiesubsidie, enz. " (16) In augustus 1976 was men op het ministerie langzamerhand overtuigd van de onvermijdelijkheid van de sloop, en werd hiervoor mondeling toestemming gegeven. De enige subsidies die in het vooruitzicht werden gesteld waren een krotontruimingspremie ad f 3.000.- per (overgebleven) gezin en een krotopruimingspremie van f 4.000.-. Pas in 1978 besloot Staatssecretaris Schaefer om toch de 80% saneringsbijdrage in de verwervingskosten toe te kennen. De 44 woningen van St. Joseph werden daarbij stilzwijgend meegenomen (17). Op 21 september 1978 vroeg het gemeentebestuur aan de minister om nog een uitbreiding van het plan Linnaeusstraat, n.l. met de 60 flatwoningen van St. Joseph aan de Archipelweg. - 35-
13. "Een troep". Gestort grof vuil, 1973.
Dit werd op 8 mei 1979 definitief afgewezen. Deze flats werden in mei 1982 toch gesloopt, wegens verkeerstechnische redenen (18). De aarzelingen van het ministerie om de sloop goed te keuren en te subsidiëren mogen begrijpelijk zijn, ze hadden wel hoogst onaangename gevolgen voor de laatst overgebleven bewoners. In juni 1976 waren nog 15 w
- 36-
14. Al heel wat woningen waren in 1975 dichtgetimmerd.
"De dichtgespijkerde woningen worden 's nachts opengebroken en alles wat maar enigszins van waarde is wordt er uit gebroken - aanrechten, wastafels, toiletpotten, koperleiding, deuren, etc ••• Er wordt door de bewoners grote overlast ondervonden van ongedierte (muizen en ratten) en lawaai, tocht en kou". (19) Op 1 januari 1975 werden de mogelijkheden tot subsidiëring van woningverbetering verruimd. Het exploitatietekort bij na-oorlogse woningen kwam nu ook voor subsidie in aanmerking. Het alternatief van 'volledige renovatie', destijds door de eerste gemeentelijke projectgroep afgewezen o.m. wegens het ontbreken van de mogelijkheid tot dekking van de tekorten op de exploitatierekening, was nu een stuk gemakkelijker geworden om te realiseren. Burgemeester en Wethouders besloten echter op 11 maart 1975 toch in principe tot afbraak, omdat . "bij renovatie het zeer de vraag is of er daardoor aantrekkelijke woningen zullen ontstaan en ook dan nog het ten laste van de gemeente blijvende exploitatietekort onaanvaardbaar hoog zal zijn" (20). In principe - want alle betrokken instanties waren zich er van bewust hoe moeilijk de financiële situatie was en hoe afhankelijk hun plannen waren - 37 -
van medewerking van het Rijk. Eén van de onzekere elementen was de toekomst van het terrein, als er gesloopt zou worden. De H.I.D. had namens het ministerie bij de toekenning van de krotontruimingspremie aan de bewoners op 10 december 1975 gesteld dat "" ••• toestem ming tot sloop van de woningen zal slechts dan gegeven worden indien een duidelijk en aanvaardbaar voorstel tot nieuwbouw in dit woongebied gereed is" (21). Op 7 januari 1975 was hiervoor een tweede gemeentelijke projectgroep van start gegaan, die tot taak had om over de herinrichting van het terrein te adviseren. Als de aankoopprijs van de bestaande woningen in de grondprijzen werd doorberekend, werden de kavels veel te duur voor kantoren, bedrijven e.d. "De groep constateert, dat realisering van nieuwbouw alleen mogelijk zal zijn, indien van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een bijdrage wordt verkregen. Een dergelijke subsidie (lokatiesubsidie) wordt alleen verstrekt ten behoeve van sociale woningbouw. Niet alleen om deze reden maar ook met het oog op andere aspecten stelt de commissie zich op het standpunt dat bij nieuwbouw ter plaatse woningen in de sociale sector moeten worden gerealiseerd" (22). Het rapport van de tweede projectgroep was in januari 1976 gereed. Op 31 mei werd het in de gemeenteraad besproken en besloot de raad - alweer in principe - in te stemmen met de sloop en daarvQor een sloopkrediet ter beschikking te stellen. Weliswaar hadden B. en W. op 11 maart 1975 'in principe' tot afbraak besloten, maar deze afbraak was door het ministerie (nog) niet toegestaan. Een mondelinge toestemming werd in het ambtelijk overleg van augustus 1976 gegeven, een schriftelijke toestemming werd officieel per brief van 5 november 1976 verleend. In deze brief werd herhaald dat alleen een krotontruimingspremie voor de overgebleven bewoners en een krot~ruimings premie van f 4-.000,- per woning konden worden verstrekt, en geen lokatiesubsidie, "aangezien de in deze buurt ontstane noodzaak tot sloop het gevolg is van het beleid dat door de gemeent~ Leeuwarden is gevoerd" (23). De saneringsbijdrage ad f 2.220.000.- kwam pas in 1978 los. Zowel vanwege de financiële onzekerheid als vanwege het ontbreken van een toestemming tot sloop van hogerhand waren de huizen zo lang blijven staan. De sloop van 286 woningen werd aangenomen voor f 195.567,30. In de eerste week van februari 1977 werd met de sloop een begin gemaakt (afb. 17, 18).
,
,
- 38 -
6. NAKAARTEN
Van 'onvermijdelijk' is het nu 'onherroepelijk' geworden. De Linnaeusstraat is er niet meer. Alleen het hoofdriool uit 1967 ligt nog op zijn oude plaats, het nieuwe wegdek er boven heet nu Albert Schweitzerstraat en Coopmansstraat. Het zou mooi zijn als we de verschillende factoren die tot verval en sloop hebben bijgedragen in hun onderlinge verhouding zouden kunnen analyseren. Maar dit is zelfs in beginsel onmogelijk. Leegstand, huurschuld of onderhoud zijn nog op de gemeenschappelijke noemer van kosten te brengen, maar de reacties van beleidsinstanties op de acties van het huurderscomité kunnen niet in geld worden uitgedrukt. Het beste wat we nog kunnen doen is het (kunstmatig) scheiden van ver val proces en sloopbesluit en het aanduiden van een ruw geschatte betekenis van de verschillende factoren die op elk daarvan hebben ingewerkt. Uit vergelijking met andere probleem-complexen moet dan blijken of er factoren zijn die steeds weer terugkomen en welke het meeste gewicht in de schaal werpen. Bovendien kan het proces in relatie worden gebracht met ander onderzoek. Het verval proces kan worden onderverdeeld in technisch, financieel en sociaal verval. Dat woningen technisch vervallen is onvermijdelijk, een woning is wel een duurzaam maar geen eeuwigdurend artikel. Het is de snelheid waarmee de woningen achteruit gingen die het bijzondere van de Linnaeusstraat uitmaakt. Ten dele was deze snelheid te wijten aan een matige aanvangskwaliteit: de rioleringen van eternit, de onvoldoende fundering van één blok aan de oostkant van de Linnaeusstraat. Een deel van deze aanvangskwaliteit werd veroorzaakt door fouten in het bestek: het ontbreken van een bodemafsluiting onder de houten begane-grondvloeren, het ontbreken van een waterdichte laag (b.v. asfalt) op de bovenzijde van de balkons. Een ander deel was het gevolg van bezuinigingen (misschien aangebracht om onder de prijslimieten van de rijksoverheid te blijven?): de halfsteens borstweringen op de balkons. Een deel van deze gebreken werd achteraf hersteld (of zou hersteld gaan worden); geen er van was zo ernstig dat daarin een doorslaggevende bijdrage aan het vervalproces kan worden gezien. Het beleid van het gemeentelijk woningbedrijf, om bij huurders met huurachterstand het onderhoud te minimaliseren, droeg ook bij tot het technisch verval; en gezien het H. T.S.-rapport en het 'klachtenboek', waarschijnlijk meer dan de aanvangskwaliteit. Achteraf gezien lijkt het goed mogelijk dat het technische verval vooral psychologische effekten heeft gehad. Verveloze ramen en ontbrekende dakpannen, tezamen met gestort grof vuil en afvalhout (afb. 8, 12, 13) betekenden voor bewoners, voor andere Leeuwarders én voor de beleidsfunktionarissen allemaal hetzelfde, n.l. 'deze buurt is opgegeven'. Dit effekt nam dramatisch toe toen de jeugd begon ruiten in te - 39 -
gooien en de gemeente op 1 januari 1973 ramen ging dichtimmeren (afb. 14, 15). De financiële achteruitgang van de Linnaeusstraat e.o. is het gevolg van de technische en sociale achteruitgang. Dank zij de relatief lage bouwkos-. ten en de lage rente bleef de exploitatierekening met een positief saldo slui ten, zelfs in 1966 toen er al een huurachterstand was van 1 10.841,19 (I 37,90 per woning) en een huurderving wegens leegstand van 1 2.455,(I 8,58 per woning). Pas in 1974 slaat dit om in een nadelig saldo van 1 62.506,74. De eerste gemeentelijke projectgroep berichtte in juli 1974 over de Linnaeusstraat e.o.: "de reserve van het onderhavige complex bedraagt thans 1 75.000,- en voor het gehele woningbestand van de gemeente 1 740.000,- (ongeveer 1 250,- per na-oorlogse woning)" 0). (
Dat betekende een reserve van 1 75.000,-/286 = f 262,20 per woning. De Linnaeusstraat liep kennelijk in 1974 nog geheel in de pas met de andere na-oorlogse gemeentewoningen. . De eerste gemeentelijke projectgroep had gesteld dat voor sloop gekozen moest worden vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om volledige te~ novatie te subsidiëren. Heeft de rijksoverheid ongewild door h~ar subsidiesysteem de sloop naderbij gebracht? Het lijkt onwaarschijnlijk. Immers toen op 1 januari 1975 die mogelijkheid tot subsidiëring er wel kwam werden de plannen niet gewijzigd. En de berekening van het jaarlijkse exploitatietekort van de 'volledig gerenoveerde' woningen kwam volgens de eerste projectgroep nog altijd veel hoger uit dan bij sloop gevolgd door ni euwbouw, zelfs als de saneringsbijdrage achterwege was gebleven. Wij hebben gezien dat de H.I.D. al in 1962 het gemeentelijk toewijzingsbeleid als oorzaak zag van de moeilijkheden. In de aanhef van het rapport van de tweede gemeentelijke projectgroep werd dit beleid als eerste oorzaak genoemd: "In het stadsgebied Linnaeusstraat e.o. heeft zich een ontwikkeling voorgedaan, waardoor het gebied en zijn bewoners een negatief stempel is opgedrukt. Als oorzaken hiervan zijn aan te wijzen: het in het verleden gevoerde toewijzingsbeleid van woningen, de . aan de woningen klevende technische gebreken en onlogische onderlinge indeling van onder- en bovenwoningen, alsmede de naar huidige inzichten niet meer gewilde ruimtelijke structuur van het gebied" (2). (De laatste opmerking sloeg op de 'monotonie' van de rechte straten) Voor deze woningtoewijzing waren het bureau huisvesting en het college van B. en W. verantwoordelijk. De direkteur van het woningbedrijf, J. van der Veen, had spoedig na het begin van zijn ambtsperiode in 1947 gevraagd om de oprichting ·van een apart bureau huisvesting. Hij was bevreesd dat hij; als hij zowel beheer als toewijzing in eigen hand hield in een tijd van woningnood, gemakkelijk van' 'favoritisme' kon worden beschuldigd. Het gevolg van de opsplitsing was dat hij wél verantwoordelijk was voor de onderhoudstoestand van de woningen, maar niet de factor kon bepalen die dieonderhoudstoestand het meest drastisch beinvloedde: de bewoners. - 40 -
15. De dichtgetimmerde woningen in de zon, in 1975 (vergelijk afb. 4).
Het bureau huisvesting stelde een lijst op met woningtoewijzingen (aanvankelijk uiteraard zowel voor corporatiewoningen als voor gemeentewoningen), die wekelijks in de vergadering van B. en W. werd goedgekeurd. De critici van het gemeentelijk toewijzingsbeleid verweten de gemeente vooral dat zij de z.g. 'saneringsnomaden' in de Linnaeusstraat e.o. geconcentreerd hadden. Het gemeenteraadslid Singelsma vertolkte dit als volgt in de ~aadsv~rgadering van 31 mei 1976. "De sosiologyske struktuer fan dy wyk mei net wer sa wurde as dy west hat. Eltse gettofoarming liedt to agressiviteit. Dat jildt foar in goudkust, dat jildt ek foar in wijk hwer't men eins de prob1eemgesinnen yn opber- , get. Hwant it hiele bilied yn Ljouwert hat der op rjochte west dat men de minsken mei problemen, fan hwat foar aerd dy dan ek mar wiene, op to bergjen yn dit stik fan de stêd. Men hat om de swierrichheden frege. Mar ik haw fan net ien fan de sp rekkers heard hoe't wy dizze swierrichheden foar de takomst foarkomme kinne. Ik leau dat de oplossing net leit yn it wer by mekoar .· pakken fan minsken dêr't hwat mei is, mar dat dy oplossing dêr yn leit dat wy dy minsken biwust spriede oer oare buerten, mei in goede bigelieding, dêr bin ik foar, en ek mei subsydzjeregelingen. Mar wy meije net wer forfalle yn de fout dat wy probleemgesinnen by mekoar bringe yn ien buert, hwant dan sille wy yn de kommende generaesje wer ditselde probleem krije" (3). - 41 -
16. Veel is er niet van over; een paar voordeurkozijnen vlak voor de sloop van het blok (juni 1977).
Dat de gemeente de probleemgevallen bij elkaar geplaatst had, werd bevestigd door een uitlating van o. Westra, medewerker van het gemeentelijk woningbedrijf: "De achteruitgang is vanuit een verkeerd standpunt benaderd: het is daar toch al een zooi, er kan nog wel meer bij, het maakt niet zoveel uit" (4). Begrijpelijk is dat noch de betrokken wethouders, noch de hoofdambtenaren deze concentratie ooit openlijk hebben erkend. Indien het toewijzingsbeleid de voornaamste factor in het verval was, dan zou erkenning van de concentratie tegelijk een erkenning van de 'schuld' aan het drama zijn. Indirect werd het toegegeven, doordat zowel de funktionarissen als de betrokken wethouders ten tijde van het sloopbesluit voorstanders waren (geworden) van spreiding. De concentratie van 'probleemgezinnen' aan de oostkant van de Linnaeusstraat was te groot om toevallig te kunnen zijn geweest. Concentratie van 'onmaatschappelijken' heeft het voordeel dat je dan de problemen ten minste bij elkaar hebt en deze mensen niet een andere buurt 'onveilig' maken. Eén funktionaris vertelde dat de gemeentelijke woninginspektrice rondging in de wijk om de 'nette' gezinnen ongevraagd woningen aan te bieden. Eén oud-bewoner vertelde mij dat hem dat al in 1953 was overkomen, kort na de vestiging van de eerste gezinnen uit de saneringswijken. Ook deze mededelingen wijzen op een aktief concentratiebeleid. Maar dat is nog heel wat anders dan het bewust aansturen op verkrotting; - 42 - '
het eindresultaat was door het woningbedrijf het bureau huisvesting en B. en W. in het geheel niet voorzien. De concentratie van saneringsgevallen en probleemgezinnen was waarschijnlijk mede ingegeven door het gedrag van de overige bewoners. Volgens een oud-bewoner ging de reputatie van de Linnaeusstraat al in 1952 achteruit, toen de eerste gezinnen uit de saneringsgebieden er kwamen wonen. In 1954 werden ca. 700 woningen uit het· IJsbaan kwartier gesaneerd. Aanvankelijk wilden de woningcorporaties hier geen bewoners uit opnemen (5). De gemeente liet toen door twee maatschappelijk werkers rapporten maken voor elk gezin afzonderlijk. Daardoor kwamen alle 'betere' gezinnen aan een gemeente- of corporatiewoning; de gemeente bleef met de onmaatschappelijke rest zitten (5). Dit waren kinderrijke gezinnen, en dat was één van de redenen om de relatief grote woningen aan de Linnaeusstraat hiervoor beschikbaar te stellen. Maar na de eerste, en vooral na de tweede instroom was de wijk sterk in aantrekkelijkheid achteruit gegeaan; vele 'nette' gezinnen wilden daar nu niet meer wonen. Het lijkt waarschijnlijk dat de gemeente deze woningen aan kansarmen verhuurde omdat dat de enigen waren die woningen in deze buurt accepteerden. Het vermoeden dat de woningen in de Linnaeusstraat niet aan iedereen konden worden verhuurd wordt enigermate 'ondersteund' door de mening van de tweede gemeentelijke projectgroep. Deze was er in meerderheid tegen gekant dat de probleemgezinnen in de buurt zouden terugkomen, o.m. omdat: - "de wetenschap dat herhuisvesting van gezinnen met problemen in de vernieuwde woonwijk zal plaatsvinden, zal het merendeel van die nieuwe woningen moeilijk verhuurbaar maken. - herhuisvesting van gezinnen met problemen zal de buurt het stempel , doen houden waar men juist zo graag van af wil". (6) Een deel van de bewoners droeg aktief tot het verval bij door hun wijze van bewonen, een ander deel droeg er indirect en passief toe bij door de wijk te ontvluchten. Het gemeentelijk woningbedrijf had een woning kunnen laten leegstaan, tot er een 'nette bewoner' opdaagde die hem zou accepteren; de exploitatieoverschotten (dank zij de lage rente) lieten zo iets in theorie toe. In de praktijk maakte het ingooien van de ruiten en het vervolgens slopen van aanrechten, closetpotten, leidingen, enz. dit onmogelijk. Het huis moest zo snel mogelijk weer vol komen. Voor een buitenstaander kan de groep van minder draagkrachtigen er misschien vrij homogeen en ongedifferentieerd uitzien. In werkelijkheid zijn er verschillen die als wezenlijk worden ervaren en die vérreikende consequenties hebben. De Franse socioloog Pierre Bourdieu heeft aangetoond dat in alle sociale klassen tegenstellingen voorkomen die aanleiding geven tot wedijver en strijd (7). De sociologen Norbert Elias en John Scotson hebben laten zien dat zelfs bij volledige overeenstemming in werk, inkomen en opleiding, de woon duur in een wijk aanleiding is voor een statusonderscheid dat gebruikt wordt voor discriminatie en onderdrukking (8). Hoeveel te meer moet zo'n onderscheid gevoeld worden als werk, inkomen en opleiding wél verschillen.
- 43-
17. De sloop in 1977 (foto Leeuwarder Courant).
Aanvankelijk werd er om de nieuwe woningen in de Linnaeusstraat 'ge vochten'. De 'toplaag' van de arbeidersklasse kwam er in terecht (5). Toen de 'onderlaag' er kwam wonen, moeten de eerste bewoners dat als een sterke devaluatie van de buurt hebben ervaren; immers de tegenstelling tussen hen en de krotbewoners (velen al jaren werkloos, levend van een uitkering, ongeschoold) was maximaal. Buitenlands onderzoek maakt het aannemelijk dat de toplaag van de arbeidersklasse zich oriënteert op de kleine burgerij (9). Evenals deze is zij zorgzaam, wordt het huwelijk uitgesteld als de uitzet nog niet compleet is, en wordt geïnvesteerd in de opleiding van de kinderen. Kinderen worden streng gedisciplineerd; contact met de politie is een schande. Voor zover er iets over bekend is, lijkt het patroon van waarden en normen van de onder laag daaraan tegengesteld. Sparen heeft geen zin voor iemand die. nooit genoeg heeft voor de behoeften van vandaag. School is 'niks voor ons soort mensen'. Kinderen hebben veel bewegingsvrijheid, je kunt ze toch niet tegenhouden. Contact met de politie is normaal. De tegenstelling komt in de levensstijl, en dus in het wonen, tot uitdrukking. De eerste groep tracht 'stand op te houden': een nette voortuin, vitrages en gordijnen, een verzorgd interieur. Dat is voor de tweede groep van geen belang.
- 44 -
18. Overzicht van de sloop in 1977.
Een tuin is handig voor de caravan of om een boot in te bouwen, een kapotte ruit kan je ook met een krant dichtplakken, het leven draait om andere dingen dan een bankstel-op-afbetaling. Het verschil komt zeer duidelijk tot uiting in de meesterlijke beschrijving van het leven in de Antillenstraat in Roermond van Elma Verhey en Gerard van Westerloo (10): "De eerste bewoners van de Antillenstraat waren kreukvrije onderofficieren van het kampement; naar verluidt woonde er ook een enkele agent van politie. De huidige bewoners herinneren zich de straat van toen als op stand. De tuinen werden bijgehouden. De stoep werd geschrobd. Na het laatste nieuws ging het licht uit. De straat, zeggen ze, was keurig. En doodsaai. Zelf woonden ze toen in de Rozenbuurt. Dat was rotzooi, ruzie en rumoer. De huizen, zeggen ze, waren zó gebouwd dat je wel met elkaar moest leven. 's Zomers waren ze te klein dus dan zat je allemaal buiten. En 's winters waren ze niet warm te stoken, dus dan kroop je ook op elkaar. Er is niemand die achteraf een kwaad woord over de Rozenbuurt wil horen. Toen kwam de vooruitgang. Op de Donderberg werden flats gebouwd en . de krotten van de Rozenbuurt werden gerenoveerd, dat wil zeggen: afgebroken. De onderofficieren trokken de Donderberg op en het tuig van de - 45 -
Rozenbuurt kwam in de Antillenstraat terecht. Een paar jaar later was het Bonanza, Klein Chicago en gezellig. En nu ze er wonen, willen ze er niet meer weg. Hun kinderen doen als ze gaan trouwen, al hun best om in de straat te blijven en als ze weg zijn, hebben ze vaak zóveel heimwee dat ze terug willen. Dat kan meestal ook. Want Sint Jozef krijgt toch niemand anders voor die huizen. In de ogen van de anderen zijn ze asociaal, tenzij die anderen maatschappelijk geschoold zijn, want dan zijn ze minder sociaal, kansarm, achtergesteld en sociaal zowel als cultureel gedepriveerd. Het zijn dan ook beschrijvingen die een negatief uitdrukken dat moeilijk valt te rijmen met het gegeven dat ook de kinderen veelal niet uit de Antillenstraat en dus niet uit de groep weg willen." Ook in de Linnaeusstraat e.o. werden familieconcentraties gesignaleerd, door de laatste opbouwwerkster Liesbeth Bolier (11). Onderzoek in binnenen buitenland heeft aangetoond dat deze familieconcentraties een vast onderdeel van het leefpatroon van volksbuurten vormen (12). Ze functioneren als opvang in een crisis, hulp tijdens ziekte of tegenslag, maar ook als 'machtsblok' om je in het leven en in de buurt staande te houden. Evenals de Antillenstraat en de v.m. Rozenbuurt in Roermond, werd de Linnaeusstraat e.o. gezellig gevonden door een deel van de bewoners. Ook dat is een vast gegeven bij volksbuurten: de gezelligheid en . de sociale samenhang tussen (een deel van) de bewoners. Zelfs nu, in 1985, nu het complex al 8 jaar geleden is gesloopt, komen nog een aantal voormalige bewoners uit de Linnaeusstraat e.o. bij elkaar in het buurthuis "de Oosthoek" om te klaverjassen! Na de sloop was het vooral de gezelligheid die de v.m. bewoners in hun nieuwe buurt misten, in vergelijking met hun vorige adres (13). Door de vaak wisselende bevolking van de Linnaeusbuurt beschikken we slechts over een paar gegevens. Een reconstructie van deze bevolking in de tijd is dus in hoge mate hypothetisch. Het lijkt er op of in de jaren 19601970 de volgende groepen bewoners onderscheiden zouden kunnen worden: - oorspronkelijke bewoners van 1949-1952, wellicht sterker vertegenwoordigd in de Marathonstraat en in de 44 woningen van St. Joseph in de Boerhaavestraat; geschoold, deels werkzaam als employé's, met een klein-burgerlijke levenstijl; - v.m. krotbewoners, vooral wonend in de Linnaeusstraat, met een levensstijl als in de meeste Nederlandse volksbuurten; onder deze laatsten, 'probleemgezinnen', door de gemeente geconcentreerd in het Oostelijk deel van de Linnaeusstraat. De 'gezelligheid' en het bloeiende verenigingsleven hadden vooral betrekking op de tweede en derde groep. Spanningen in de wijk en klachten bij het woningbedrijf en politie waren terug te voeren op conflicten tussen de laatste categorie en de overige twee. Een deel van deze spanningen kan het gevolg zijn geweest van het inplaatsen van bewoners uit verschillende saneringswijken in de Linnaeusstraat. Een probleemgezin dat min of meer geaccepteerd is in de ene wijk hoeft dat helemaal niet te zijn in een andere. En . het hoeft zelf een 'moeilijke buurman' niet zomaar te accepteren. Met de gegevens uit hoofdstuk 3 (Bewoning) kan het volgende beeld van het 'sociale verval' geschetst worden. - 46-
19. De nog bestaande 35 woningen aan het Cambuurplein, van dezelfde indeling en kwaliteit als de Linnaeusstraat (foto N.L. Prak, januari 1985).
In 1949-1952 wordt de Linnaeusstraat e.o. bewoond door de toplaag uit de arbeidersklasse en middenkader. Een deel daarvan zocht een goed heenkomen toen de gemeente in 1952 begon met het inplaatsen van gezinnen uit de gesaneerde wijken. De mutaties namen toe toen de gemeente in 1954 ook een aantal bewoners van het IJsbaankwartier in de oostelijke Linnaeusstraat onderbra,c ht. Onder deze bewoners waren een aantal kinderrijke 'probleemgezinnen' • In 1960 waren de spanningen tussen deze gezinnen en een aantal andere buurtbewoners al zo hoog opgelopen dat de gemeente een onderzoek naar 'onmaatschappelijkheid' liet verrichten en in 1962 plannen maakte voor een buurthuis. De 'onmaatschappelijkheid' werd zichtbaar door tippelen, openbare dronkenschap en bij de bewoning in het gebruik van de voortuinen voor slooponderdelen (afb. 10, 11), wrakhout en het storten van grof vuil op het 'veldje' tussen de Schroeder van der Kolkstraat en de Mathijsenstraat (14). De gemeente bevorderde het uiterlijke verval door het onderhoud bij bewoners die huurschulden hadden, of waarvan de wijze van bewonen veel te wensen overliet, te minimaliseren. Het uiterlijk van de wijk werd verder aangetast door een drastische toename van het aantal illegale bouwsels in de achtertuinen (en soms in de voortuinen, zie afb 10). Priemus heeft in zijn onderzoek van de Leeuwarder - 47 -
woningmarkt van 1970 al gesignaleerd dat krot bewoners meer behoefte hebben aan schuren en zolders dan anderen (15). Tenslotte nam het vandalisme hand over hand toe, i.h.b. het ingooien van ruiten. Uit Engels onderzoek is gebleken dat verreweg het meeste vandalisme wordt gepleegd door opgroeiende jongens (16). Bij een deelonderzoek werden 584 jongens tussen 11 en 15 jaar gevraagd om zelf anoniem hun deelname aan vormen van vandalisme aan te geven. Het blijkt dat het ingooien van ruiten van leegstaande gebouwen op de derde plaats komt wat frequentie betreft en nauwelijks als iets bijzonders kan worden gezien.
Tabel 8: Frequentie van deelname aan vandalisme in Engeland, in procenten Krassen in de lessenaar op school Fles gebroken op straat Ruit gebroken in een leegstaand huis Op muren geschreven in de straat Takken of bloemen in een park afgerukt Glas van een straatlantaren gebroken Auto of vrachtauto bekrast Dingen vernield op een bouwplaats Ruit gebroken in een bewoond huis Glas in een bushalte gebroken Naar "Tackling Vandalism" 1978. N
85 79
68 65 58 48
42 40 32 32
= 584
Vanwege de grote woningen waren juist kinderrijke gezinnen in de Linnaeusstraat geplaatst. De regelmatig terugkerende leegstand bood hen vele ramen van onbewoonde huizen aan. Het achterwege blijven van een deel van het onderhoud kan voor een aantal bewoners het teken zijn geweest dat de gemeente de wijk zou hebben opgegeven. In elk geval waren het uiterlijk verval en de rommel in de voortuinen en op straat een bevestiging van de slechte naam van de Linnaeusstraat. Slechts een deel van de bewoners beantwoordde aan die negatieve beoordeling, maar deze strekte zich over allen uit. Iedereen weet dat zulke stereotypieën voorkomen, en dat ze geen genuanceerd onderscheid maken tussen blokken, straatdelen enz.: de goeden moeten met de kwaden lijden. Deze wetenschap is zelf weer één van de prikkels om maar te verhuizen en daarmee het beeld van hopeloosheid te versterken. Terecht wordt er in stukken van het huurderscomité en van het woningbedrijf, en in de stemverklaringen van de gemeenteraadsleden geklaagd over 'het stempel' dat de mensen opgedrukt is. Voor een groot deel van de bewoners was dit stempel onverdiend. Om echter, zoals het raadslid De Greef het stelde, dit stempel zélf als voornaamste oorza:ak aan te wijzen gaat m.i. weer te ver. De sloop was het 'onvermijdelijke' gevolg van het verval. Voor het eerst viel de term 'afbraak' waarschijnlijk op de bewonersvergadering in het buurthuis op 23 oktober 1973. Ze sloeg toen, volgens het krantenverslag, uitsluitend op de Linnaeusstraat (19); de woningen aan de Boerhaave- en Marathonstraat zouden moeten worden vernieuwd. In de Linnaeusstraat woonde 82% van de 'onaangepaste' gezinnen, vooral in het oostelijke deel. - 48 -
In datzelfde oostelijke deel stonden ook Linnaeusstraat 156 t/m 164, de huizen die scheurden omdat de palen door de zandplaat heenzakten. De eerste gemeentelijke projectgroep beschouwde die woningen als verloren. Het lijkt daarom mogelijk dat de kreet 'afbraak' vooral sloeg op dit blok en op het oostelijke deel van de Linnaeusstraat, en dat de 61 voorstanders van afbraak uit de westelijke helft van de Linnaeusstraat (en de andere straten) kwamen. Na de vergadering werd de mening gevraagd aan een aantal bewoners die er niet bij waren geweest. Hieruit maakte het huurderskomité op dat circa 75% van de bewoners vóór afbraak was (18). De buurt was echter verre van homogeen, wat de deelname aan enquêtes beïnvloed kan hebben (19). De opbouwwerkers realiseerden zich de heterogeniteit en het verschil tussen Linnaeusstraat en de Marathonstraat. Ze waren zich er ook van bewust dat de buurt, als die iets wilde bereiken, naar buiten toe als één geheel zou moeten optreden. Op grond van wat toch een duidelijke meerderheid vóór afbraak leek, besloten ze toen om op afbraak aan te helpen sturen. Bij de enquête onder de 172 voormalige bewoners is weer gevraagd naar hun mening toen (en naar hun mening nu) over de sloop. Nu bleken slechts 44 bewoners0I25% (bij deze steekproefgrootte kan bij 95% betrouwbaarheid, het 'echte' percentage wisselen tussen 18% en 32%) zich te herinneren destijds vóór de afbraak te zijn geweest. Ten dele zal dit verschil veroorzaakt kunnen zijn door de latere ervaringen zoals in 'Afbraak van nieuwbouw' wordt gesteld. Een belangrijk aantal bewoners was helemaal niet gelukkiger in hun nieuwe wijk dan destijds in de verguisde Linnaeusstraat; het gemis aan burencontact (wat enkele jaren na verhuizing nog niet op het oude peil kan zijn) speelde daarbij een belangrijke rol (20). Deels kan dit het gevolg zijn van de respondenten bij de enquête; de bewoners van de Marathonstraat en de Boerhaavestraat waren in deze laatste enquête normaal vertegenwoordigd; voor de vragen van 1973 is dat onduidelijk (19). Heeft de gemeente tot afbraak besloten omdat de bewoners dat wilden? Het werd door de heer S. van der Knoop, de toenmalige directeur van het woningbedrijf in de toelichting op de sloopvoorstellen voor het ministerie wel genoemd: "Ook de huurdersvereniging (buurtkomité) is duidelijk voor afbraak"; maar het was op een ondergeschikte plaats en er werd weinig nadruk op gelegd (21). De H.I.D. Friesland vermeldde in een brief d.d. 10 november 1976 met enige verwondering: "In dit verband vermeld ik nog dat de aktiegroep welke in deze buurt opereerde tot afbraak aanzette, een standpunt dat, dacht ik, niet veel voorkwam bij aktiegroepen." (22) Maar voorzover uit de stukken valt op te maken, kwam de gemeente op heel andere (vooral financiële) gronden tot het sloopbesluit. Waarschijnlijk is de betekenis van de bewonersvisie het duidelijkste zo aan te geven: als ze zich en bloc verzet hadden tegen afbraak, had de gemeente niet zo gemakkelijk tot sloop besloten. Niet alle bewoners gaven dezelfde antwoorden, niet alle bewoners hebben dezelfde ervaringen aan hun tijd in de Linnaeusstraat e.o. overgehouden. Maar het is gemakkelijk in te zien dat veel van die ervaringen negatief waren. Een aantal bewoners moest een huis in deze slecht bekend staande - 49 -
buurt accepteren omdat ze geen andere keus hadden. Een aantal zag de buurt in enkele jaren achteruit hollen omdat er regelmatig nieuwe 'moeilijke' gezinnen bijkwamen. Voor beide toewijzingen was de gemeente verantwoordelijk. Vanuit de gemeente bekeken zag de Linnaeusstraat e.o. er wat anders uit. De woningcorporaties kunnen een selectief toewijzingsbesluit voeren, doordat ze bepaalde huurders kunnen weigeren. Dat was de reden van de rapportage over de afzonderlijke gezinnen uit het IJsbaankwartier. De gemeente blijft met alle 'moeilijke gevallen' zitten. Zij heeft de plicht die te huisvesten (23). Zij kan alleen nog kiezen waar. Eerst werd gekozen voor concentratie; nu de dramatische gevolgen daarvan duidelijk zijn geworden, valt de keuze op spreiding. De schrijver van dit rapport heeft als buitenstaander weer een wat ander gezichtspunt. Hij moet trachten de (nog) beschikbare gegevens op een rijtje te zetten en daaruit een zo evenwichtig mogelijk oordeel te destilleren. De gegevens in dit rapport zijn verzameld en ingedeeld op basis van het vervalmodel dat door Priemus en mij is ontwikkeld (24). De sociale, technische en financiële vervalspiraal komen alle drie bij de Linnaeusstraat e.o. voor. Het model geeft aan dat er zelden of nooit één oorzaak is, maar altijd een complex. Dat neemt niet weg dat sommige maatregelen of constructiegebreken een eerste aanzet kunnen hebben gegeven. Zoals al in de raadsvergadering werd gesteld, lijkt dat bij deze buurt het toewijzingsbeleid te zijn geweest. De concentratie van gezinnen uit saneringsbuurten en vooral de instroom van 'probleemgezinnen' bracht de slechte roep teweeg en stimuleerde een deel van de bewoners om te verhuizen. De gemeente droeg verder (onbedoeld) tot de achteruitgang bij door een aantal andere beleidsmaatregelen: het minimaliseren van het onderhoud bij wanbetalers en het nalaten van akties na het aanschrijven van alle bewoners over de 'zelfgebouwde' hokken in de tuinen en na het aanmanen van de autosloper. Uit de gevoerde correspondentie blijkt dat de gemeente het achterwege laten van krasse maatregelen tegen de 'hokken' deed uit behoedzaamheid en respect voor de privésfeer van de bewoners (25). Maar bij deze een ander deel van de bewoners kan het niet anders als gebrek aan belangstelling zijn overgekomen. Het minimaliseren van het onderhoud laat zien dat de relatie tussen het woningbedrijf en een deel van de huurders volledig bedorven was. In tegenstelling tot de woningcorporaties was het gemeentelijk woningbedrijf niet verantwoordelijk voor de toewijzing. De splitsing tussen toewijzing en beheer, . ambtelijk juist en in alle gemeenten doorgevoerd, leidt op zichzelf tot een verwijdering tussen huurders en verhuurders, en kan daarmee - alweer onbedoeld - tot de verharding van de tegenstellingen hebben bijgedragen. Woningbedrijf en huurder stonden vijandig tegenover elkaar. Eén funktionaris vertelde dat het woningbedrijf allerminst onder de indruk was van de aktie tegen de huurverhoging van 1972; heel wat huurders betaalden immers helemaal niet! De 'klachtenbank' werd meteen in de kast gelegd. Zulke geleidelijk oplopende tegenstellingen kwamen het complex niet ten goede. Voor eenvoudige bewoners zijn woningbedrijf sociale zaken, politie en gemeenteraadsleden allemaal één pot nat. In werkelijkheid werken de verschillende diensten in alle gemeenten t.g.v. arbeidsdeling vrij onafhankelijk van elkaar.
- 50 -
De achterterreinen in 1973. De coördinatie in de politieke top betreft meestal algemene maatregelen en daalt zelden af tot een gecoördineerd beleid t.o.v. een bewonersgroep in één complex. De Linnaeusstraat e.o. heeft hier op twee punten van te lijden gehad: de onafhankelijkheid van toewijzing en onderhoud, en het aanschrijven (maar geen aktie nemen) inzake de 'hokken' (26) De bewoners zelf hebben natuurlijk in hoge mate tot het verval bijgedragen. Sommigen van hen door hun gedrag, anderen door hun gebruik van woning, tuin en straat. De nawerking van de verhuizingen is, in zekere zin, een 'bewonersbijdrage'. En de stereotypering van de wijk als een 'achterbuurt' zowel door bewoners als door andere Leeuwarders heeft de achteruitgang sterk bevorderd. Wat was het aandeel van de woningen zelf? We zagen dat ze vanwege hun grootte werden toegewezen aan grote gezinnen uit de saneringsbuurteI;l; de kinderen uit die (en uit de andere) gezinnen zouden later hun eigen 'bijdrage' leveren aanhet verval door het ingooien van rui ten van leegstaande woningen. De directeur van het woningbedrijf schreef in 1973: "Mede als gevolg van de lage huurprijzen van deze woningen is vanaf het gereed komen daarvan gebruik gemaakt voor de mogelijkheid tot het huisvesten van sociaal-zwakke en maatschappelijk moeilijk aan te passen gezinnen." (27) - 51 -
Mogelijk staken deze woningen door hun indeling en door hun uitvoering wat ongunstig af tegen later gereedgekomen eengezinshuizen; dit zou het wegtrekken bevorderd kunnen hebben. Evenals de meeste andere na-oorlogse woningen was het complex 'onderhoudsgevoelig', d.w.z. minder robuust en slijtvast dan vele vooroorlogse woningen. Betonemail is na een bepaalde graad van vervuiling niet meer schoon te krijgen. De minimale houtmaten van ramen en kozijnen leiden tot sneller doorrotten. Deze gevoeligheid, tezamen met een aantal technische gebreken, hebben de vervalsnelheid vergroot. De kwaliteit van de woningen, en meer nog de mate van onderhoud, hebben een technische bijdrage tot het verval geleverd. Dat deze bijdrage beperkt was in omvang komt het duidelijkste tot uiting in de nu nog bestaande 35 woningen aan het Cambuurplein (afb. 19), die naar indeling en uitvoering geheel met de Linnaeusstraat en de Marathonstraat overeenkomen. Opgemerkt mag worden dat één component uit het vervalmodel ontbreekt. Er was geen Turk, Surinamer of Marokkaan bij betrokken, het hele proces speelde zich af met en tussen gewone Nederlanders. Ook een andere , vaak genoemde oorzaak voor vroegtijdig verval was er in de Linnaeusstraat niet bij: het was geen hoogbouw. Had de sloop kunnen worden voorkomen? Zeker, als het renovatieprojekt was uitgevoerd. Dat is de weg die nu, in 1985 waarschijnlijk gevolgd zou zijn. Het sociale effekt is hetzelfde als afbraak: de bewoners moeten eruit, en (evenals al in het rapport van de tweede projectgroep werd gesteld, zie blz.30) ze keren dan niet allemaal terug. De 'les' die de gemeentelijke autoriteiten uit de Linnaeusstraat getrokken hebben, is dat concentratie tot een ramp leidt, dus moet je de 'probleemgezinnen' spreiden. De gedachte daarbij is dat een sociaal 'zwak' gezin, geplaatst tussen 'sterkere' gezinnen, geleidelijk aan zich zal aanpassen en een normaal woongedrag zal vertonen. Over het omgekeerde effect, n.l. dat de sterke gezinnen zich aan de zwakke aanpassen en een toenemend abnormaal woongedrag vertonen, wordt niet gesproken. Is het ene niet even waarschijnlijk als het andere? Mogelijk heeft de andere betekenis van de woorden 'sterk' en 'zwak' ervoor gezorgd dat men slechts aan één soort aanpassing dacht. Een sociaal 'zwakke' bewoner kan echter een boom van een kerel zijn, die met zijn Duitse herder de buurt behoorlijk onder de duim kan houden ••• (28) Dat vele beleidsinstanties zijn 'aanpassing' wensen kan men begrijpen. Maar wil hij die zelf? moet hij die willen? (29) In de jaren twintig werden in Amsterdam, Utrecht en Den Haag complexen gebouwd voor 'ontoelaatbare' gezinnen ('ontoelaatbaar' tot een normale woningwetwoning) (30). De bewonerscategorie kwam overeen met de Leeuwarder 'probleemgezinnen'. Hoewel veel leegstand voorkwam, zijn deze complexen niet vervallen (ze zijn wel voor een deel gesloopt, maar om andere redenen). Waarom kon men in de jaren dertig voorkomen wat in de jaren zeventig onvermijdelijk leek? Deels lag dit aan de bouw zelf, deels aan de vorm van exploitatie. Deze complexen waren, t.g.v. hun bestemming, extra solide uitgevoerd, en dus tegen een stootje bestand. De bewoningsreglementen waren veel restrictiever dan voor 'gewone' woningen: geen kostgangers, geen handel of bedrijf, geen huisdieren zonder toestemming (uitgezonderd vogels in kooien). Er was dagelijks ·toezicht. Al deze maatregelen werden - 52-
toen al als verndederend ervaren en zouden nu niet meer geaccepteerd worden. Maar in zo'n situatie worden de ruiten van een leegstaand huis niet zo snel ingegooid ••• De relatieve anonimiteit en mobiliteit van een belangrijk en spraakmakend deel van de bevolking heeft het zicht verduisterd op de honk vastheid en de sociale verbondenheid van de volksbuurt. Pas de laatste jaren, met de uitbouw van de stadsvernieuwing en de opkomst van de inspraak begint daar weer begrip voor te komen. De 'moeilijk plaatsbaren' werden in de Linnaeusstraat bij elkaar gezet. Waren ze voordien óók al 'probleemgevallen'? Werden ze in hun vorige buurt geaccepteerd? Ze kwamen lang niet altijd uit dezelfde buurt of straat in Leeuwarden. Hoe konden deze mensen het met elkaar vinden nu ze alleen op een negatief criterium bij elkaar waren gebracht? Dit werd m.i. goed ingezien door het huurderscomité "In de gevarenz6ne". In haar brochure van maart 1974 stelde het comité: "Samenhangend met de beslissing te saneren wordt het gemeentebestuur gedwongen - zoals veel andere gemeenten - de problematiek van de "verwilderde jeugd" en die van de "onmaatschappelijken" aan te pakken. "Onze" groepering, de mensen die in een hecht buurt verband tot en met de wereldoorlog hadden samengeleefd, merkten nu voor het eerst de gevolgen van deze voorgaande beslissingen. Een deel van hen werd binnen het bestel geaccepteerd en verhuisde op eigen kracht. Die voorheen als zwak-maatschappelijken niet zonder enige relatie met zijn/haar buurt had gestaan en dus als zodanig nooit herkend was ••• werd door gemeentebesturen e.a. bijeengenomen als "categorie", voor wie speciale maatregelen uitgevonden moesten worden". (31) De auteurs van" Afbraak breekt op" zagen het ook zo: "••• een sociaal netwerk werd vernietigd, hetgeen als zodanig weinig in de aandacht is geweest". (•• ) De wijkgedachte, op middenstandsnivo wellicht een romantische dorpsillusie, is op het nivo van de volksbuurt een realiteit. Deze sociale structuur 'zou wel eens moeilijker te reconstrueren kunnen zijn dan een stel woningen. Nu, in 1985, doen zich problemen voor in de Meenthe in Leeuwarden, en daarbij wordt verteld: dat komt door die voormalige bewoners van de Linnaeusstraat die er wonen. Het kan discriminatie zijn, maar sommige bewoners geven echt overlast. Als er in een oude buurt een sociaal evenwicht is ontstaan, waarbij mensen elkaar accepteren, dan is het wellicht zinvol om er behoedzaam mee om te springen. Het gemeenteraadslid Knol, kwam n.m.m. een heel eind in de richting van de oplossing toen hij op 31 mei 1976 zei: "Mijn fractie is van mening dat bij samenballing van probleemgezinnen van de gemeente extra inspanning moet worden gevraagd. Wij denken hierbij aan een voortdurende gecoördineerde maatschappelijke ' begeleiding en verder aan extra onderhoud van de woningen en extra aandacht -53 -
R'UURDERS. .
.
••
NI·E UWSBLAD
OOSTB08K .~,~ i.
clkÜènieuws , vim ' het huurde~skolll.it'é. ,0s.nci~ geVaf.èÎlz~l!~~ voor b~richten' of vro6~~: bu~rtcènirum) , b~erh~~~.è~tr'a:~t'54-1. seizoen 174 - 175
begin
nr. ' 5
,april ,
,
Bct Huurderskomi té heeft het , Gemeenteöestti~ làt'en wetê'n, dut c:urt vooral de nood in de Linnaeusstraat en de zijstraten hoog is: sterke verhoging van stookkosten, meer last vansch~el vorming en een steeds groter wordende onzek~rh~id ' :n u ' n6g niet bekend is wat de bewoner's · te wachten stAa.t". ' Het Huurderskomi té heeft ~ezegd: De nOod ' 1s' 'zó·tipoG'~ " än't er in ieder geval 1éts moet cebeuren! , ' ,.' " ." . Drie weken Geleden hebben daarover ook stukkE!n iti" 'dC"Jd'anten Gest~nn. ' cl e toestand in onze wijk steeds erger "wordt, en
De 7.éw,k is daarmee in een versnelling ge,kom~ mankte wethouder Eijgelaar bekend dat :,'
Burgemeester
en ·Wethauder's\t,i)d8,t.;,:,: : dat
de Linnaeusstraat mea r
afgebra~en ' n1a,eit;~.\'N';' ~denJ
de Minister moet
anders karnt
I
en'.~p'fa pmart : :,' , ','
ta~atie!tTI'~J: 4~,;':g'~~~nJ
kratt';rigÏt'(~~ :'<',"
er geen • . : .
. .
,
' ~'
t".' : • ".. ..... • ..
.
' .
Is, de Minister het niet ~ens ' :mét'~ Bur~e~:t~,, ~;:~~ers; , d:m moeten er andere man~eren gevonden':,.~O,J:'rle~ -: 0.P7:, (1.,~ ,,~~~,l"S een vergoeding ,'te geven ~n dA , ye.rn.u.l ,s~~~tên '; ;;~:>';':: ':: : ~,< ',:~~'~';';., " P.n dAt kan wel eens moeilijk worden',' wànt. " tlé: ',~JIf~'ft:~~t~ , tekorten en kan dus heel weinig .do,e n, llllit, , dè '::~: 1iO~)D.ijDnä.,1e~ J
••
:~; ~~t~~~~;/~~nv~~rLf~~:~~~t:::~ti,.::i~~~~J~à~.".~
* Dan worden ook de woningen aonde 'F .;c:;Dónii~~é't~ti:e;~;/:::,; > : :,' , Schroed er v:ct. Kolkstrnat en ,* Over de woningen aan de MArathonstraat (tussen Parkschool en is nu nog :niats ;' bekend., :
Jlfathijsenstral'lt:al-g~brO'k~n'. :..
.
f.rch1pelwe~)
. .~ ..
• $, '. •" ':: ", ". •• ',. . ... .. ' .. . ...
en:', êIè ,~ Boèrhàa'\iesiraa't
Op zIn 'vrocGst zol i~ het nojaar over de ze , won1.ngen : ee~ ," · bes~i.ssinG t.;eno~en wor~én. " " " ... " '
- 54 -
voor de woonomgeving. De kosten die dit met zich mee zal brengen zullen ruimschoots opwegen tegen de kosten die zullen ontstaan als er niets wordt gedaan. Wij hebben de laatste jaren de mond vol over stadsvernieuwing en ook over de enorme kosten die hieraan verbonden zijn. Het voorkomen van de noodzaak tot stadsvernieuwing is minstens zo belangrijk." (32) De analyse van de afbraak van de Linnaeusstraat e.o. leidt niet onafwendbaar tot één conclusie. Er blijven verschillende standpunten en interpretaties mogelijk. Op grond van de hiervoor beschreven analyse kom ik zelf tot een relatief eenvoudige gevolgtrekking. Stadsvernieuwing, met behoud van de bewoners, is een vooruitgang op kaalslag. Ook het instandhouden van zeer slechte woningen kan zinvol, zelf economisch voordelig zijn (33). Weliswaar was een groot aantal bewoners van de Linnaeusstraat e.o. voor afbraak, maar zij hadden ook niet de onderlingen aanpassing, die in lang bestaande volksbuurten voorkomt. Dergelijke buurten hebben hun bewoners op een meer geleidelijke filanier gekregen, waardoor er een sociaal nerwerkt is (of beter: kan zijn) ontstaan. Instandhouding van een dergelijk netwerk, indien aanwezig, is in het belang van de bewoners zowel als van de verhuurder en kan veel menselijk leed voorkomen.
- 55 -
7. SLOTWOORD
In dit working paper worden verval en afbraak van de Linnaeusstraat geanalyseerd op basis van twee groepen data: de gegevens en meningen van v.m. bewoners, verzameld door de auteurs van de rapporten Afbraak breekt op en Afbraak van nieuwbouw, en materiaal aanwezig bij de gemeentelijke diensten en het Rijk. In het "Naschrift" van Afbraak van nieuwbouw wordt erkend dat "het binnengebeuren van de betrokken instellingen geen onderwerp van uitgebreide analyse was. Daardoor zijn determinanten van het verval die zich binnen die systemen bevinden mogelijkerwijs onderbelicht gebleven". Getracht is om in dit paper deze 'onderbelichting' op te heffen. Toch wijken de conclusies niet ver af van de eerdere rapporten, en evenmin van de veel eerder gegeven meningen van een aantal gemeenteraadsleden. Er is alleen een verfijning en precisering gekomen, en het beeld is (hoop ik) vollediger. Een aantal gegevens ontbreken. Over de verhuisbewegingen waren de gegevens zo incidenteel en de steekproeven zo klein (n = 73 en 49(n(55) dat er niets over is opgenomen. Evenmin zijn de mutatiegraad en de leegstand besproken, om dezelfde redenen. De leegstand komt indirect tot uiting in de huurderving (tabel 5); maar 4 woningen die 3 maanden leegstaan geven dezelfde huurderving als 1 woning voor 1 jaar. De statistische data over de bewoners zijn over het algemeen niet meer dan indicaties. De beperkte betrouwbaarheid is op twee plaatsen in de tekst genoemd. Een uitzondering moet gemaakt worden voor het z.g. 'onmaatschappelijkheidsonderzoek' uit 1961 dat wél betrouwbaar materiaal opleverde. De voornaamste reden hiervan is dat dit laatste onderzoek plaats vond toen de buurt nog volledig bewoond was, terwijl de overige gegevens zijn verzameld na de sloop; slechts een deel van de v.m. bewoners kon toen nog bereikt worden. Verschillende personen en instanties hebben om discretie verzocht; om deze reden is niet elke uitspraak aan een met name genoemde functionaris toegeschreven. Over het geheel genomen is echter grote openhartigheid betracht en heb ik alle medewerking gekregen. Zonder deze bereidwilligheid was het onmogelijk geweest om deze analyse uit te voeren. Ik dank de volgende instanties en personen van ganser harte voor hun medewerking, geduld en hulp: - het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu voor inzage van de complexdossiers; - het gemeentebestuur van Leeuwarden voor inzage van de archiefstukken;
- 57 -
- de heren A.J. Zeinstra en H. Brouwer van de afdeling Interne Zaken op het raadhuis; - de heren A. Zwart en F.W. Bootsma van het Gemeentelijk Woningbedrijf; - de heer J. Rodenburg van de Dienst Stadsontwikkeling, afdeling bouw- en milieutoezicht; - de heren J. Schuyt en B. Jongeleen van het Centraal Orgaan Leeuwarden; - de heren J. van der Veen, B.H.H. Muller, W. van de Leur, H. Westra en J. van der Schaar; - enkele oud-bewoners; - mevrouw J. Adriaansens - van der Schoot, mevrouw J. Koopman en de heer J.M. Ruigrok.
Pelft, 3 mei 1985 Niels L. Prak
- 58 -
LITERATUUR
Bolier, lo, H. Broekman e.a., 1979, Afbraak breekt op, Leeuwarden, (gestencild rapport, n.i.h.). Bot, B. W. en E. Olsen-de Böck, 1976, Sociale effecten van stadsvernieuwing, Rotterdam (Stafafdeling Sociaal Onderzoek en Planning van de Dienst van Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam, Stafafdeling Onderzoek en Planning van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) z.d. Bourdieu, P., 1979, La distinction. Critique sociale du jugement, Paris Les éditions de Minuit). Bouwtechnisch onderzoek Limaeusstraat e.o., 1977, Leeuwarden (H. T.S. Leeuwarden) (stencil, n.i.h.), januari. Broekman, H.,lo de la Combé e.a., 1981, Afbraak van nieuwbouw, Leeuwarden (Oude Stadswijken Overleg) (stencil n.i.h.). Dobbinga, J. en lo Bolier, 1976, Projekt Limaeusstraat en omgeving, april 176 - november 176. (stencil, n.i.h.) Duitemeyer, G., 1962, Het sociaal achtergebleven gezin, Wageningen (Veenman) Germans, A. en lo Olde, 1971, Bwrtgebondenheid, Amsterdam (Gemeentelijke Sociale Dienst) (stencil, n.i.h.). Greef, M.H.G. de, P. de Haan. e.a., 1976, Welzijn in Leeuwarden, Nota van de bestaande en toekomstige structuur van het welzijnswerk in Leeuwarden, aangeboden door de fraktie van de PvdA aan de gemeenteraad van Leeuwarden. Leeuwarden, oktober (stencil, n.i.h.). Bijlage VI, De Linnaeusstraat e.o. Groetelaers, P., A.loM. Hoenderdos, e.a. (red.), 1984, Exploitatieproblemen naoorlogse woningen, 2 delen, Delft (T.H. Afdeling Bouwkunde, NIROV). Hwrderscomite' "In de gevarenz6nen , 1974, (Rapport .met definitieve standpuntbepaling), Leeuwarden, maart. Hwrderscomité "In de gevarenz6nen , 1975, (wsch) Leeuwarden, (stencil n.i.h.). - 59 -
I
Keppler, A, 1929, De huisvesting van asociale gezinnen te Amsterdam, Amsterdam (Gemeentelijke Woningdienst). Milikovski, H. Ph., 1970, Lof der onaangepastheid, Meppel (Boom). Nelissen, N.J.M. e.a., 1976, Verval in buurten, Nijmegen (Sociologisch Instituut). Prak, N.L. en H. Priem us, 1984, Model om verval van naoorlogse woningen beter te voorspellen, Bouw, 39, 18 aug., blz. 37-39. Prak, N.L. en H. Priem us (eds.), 1985, Post-war Public Housing in Troubie, Proceedings of the Congress on 4 and 5 October 1984 in Delft, Delft (Delftse Universitaire Pers). Priemus, H., 1971, Leeuwarden. Woningmarktverkenning Leeuwarden (serie Woningmarktverkenningen) deel 2, Den Haag (Staatsuitgeverij). Priem us, H. en W. Revet, 1970, Het oude woningbezit van een middelgrote stad, Den Haag (Staatsuitgeverij). Rapport projectgroep Linnaeusstraat e.o., 1974, Leeuwarden (Dienst Stadsontwikkeling) (rapport eerste gemeentelijke projectgroep, stencil, n.i.h.), juli. Rapport projectgroep Linnaeusstraat e.o., 1976, Leeuwarden (Dienst Stadsontwikkeling) (rapport tweede gemeentelijke projectgroep, stencil n.i.h.), januari. Regt, A. de, 1984, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid. Ontwikkelingen in Nederland 1870-1940, Meppel (Boom), 1984. Schaar, J. van der, 1985, Trends in de huisvestingssituatie: de hoogte en de verdeling van de woonlasten (1900-1981), (onderzoeksproject woonlasten en woonlastenbeleid), Delft (Delftse Universitaire Pers). Simonse, J., 1971, Belemmerde kansen. Een sociologische schets van de volksbuurt, Alphen aan den Rijn (Samsom). Tackling Vandalism, 1978, Home Office Research Study No. 47, London (H.M.S.O.).
- 60-
Tijen, W. van, H.A. Maaskant e.a., 1941, Woonmogelijkheden in het nieuwe Rotterdam, Rotterdam (W.L. en J. Brusse). Verhey, E. en G. van Westerloo, 1984, Ons soort mensen, Amsterdam (Raam gracht). Verslag van de funktionarissen over de medewerking aan en de samenwerking met Huurderskomité 'In de gevarenz8ne', 1976, Leeuwarden (stenCil, n.i.h.). Verslag van een verkennend onderzoek naar de ge zins- en buurtsituatie in de Linnaeusstraat en omgeving te Leeuwarden, 1961, Leeuwarden (Stichting Friesland voor Maatschappelijk Werk) (stencil). Afgedrukt als bijlage III bij: H. Broekman, L. de la Combé, e.a., Afbraak van nieuwbouw. Wubbolts, H., 1972, Hwrders emanciperen, Leeuwarden (stencil, n.i.h.). Young, M. en P. Willmott, 1957, Family and Kinship in East London, London (Routledge and Kegan Paul).
- 61 -
NOTEN
Noten bij hoofdstuk 1, ONBEDOELD 1. Woonwijk "oud-Mathenesse", gebouwd 1922-1923, architect J.J.P. Oud. 2. Zie hiervoor: P. Groetelaers, A.L.M. Hoenderdos, e.a. (red.) Exploitatieproblemen naoorlogse woningen, 2 delen, Delft (T.H. Afdeling Bouwkunde), 1984. Voor Deventer: N.J.M. Nelissen e.a. Verval in buurten, Nijmegen (Sociologisch Instituut) 1976. 3. N.L. Prak, H. Priemus (eds.), Post-war Public Housing in TroubIe, Proceedings of the Congress on 4 and 5 October 1984, Delft (Delftse Universitaire Pers), 1985. 4. Afbraak breekt op, Leeuwarden, 1979. 5. H. Broekman, L. de la Combé, e.a, Afbraak van nieuwbouw, Leeuwarden (Oude Stadswijken Overleg), 1981.
Noten bij hoofdstuk 2, BOUW 1. Mededelingen door B. en W. van Leeuwarden aan de gemeenteraad op 27 en 31 mei 1947. Archief Gemeente Leeuwarden I.Z. (Interne Zaken), nr. 1.778.532.1, map I. 2. Archief GL I.Z., nr. 1.778.532.1, map 11 en IV. 3. Van Tijen en Maaskant, Brinkman en van den Broek, Woonmogelijkheden in het nieuwe Rotterdam, Rotterdam (W.L. en J. Brusse), 1941, blz. 71. 4. zie hiervoor: Bouwkundig Weekblad: 1950 (blz. 609-611); 1951 (blz. 14, 15); 1959 (blz. 551-553); Bouw: 1960 (blz. 1356, 1357); Forum: 1952 (blz. 288-289); 1958 (blz. 95). 5. H. Priem us, W. Revet, Het oude woningbezit van een middelgrote stad, Den Haag (Staatsuitgeverij), 1959. 6. Bestek en voorwaarden, voor het bouwen van 184 onder- en bovenwoningen gelegen aan het stratenplan ten noorden van de Marathonstraat te Leeuwarden, Leeuwarden (Dienst Gemeentewerken), 1947. Veel van het hierna volgende is aan dit bestek ontleend, alsmede aan de latere correspondentie in het archief van I.Z. - 63-
7. Gemeente Leeuwarden, archief I.Z., nr. 1.778.532.1 map I. 8. Gegevens verstrekt door Bouw- en Milieutoezicht van de Dienst Stadsontwikkeling (D.S.O.) Leeuwarden.
Noten bij hoofdstuk 3, BEWONING 1. Tabel in: Afbraak van nieuwbouw, blz. 65. 2. Uit: Verslag van een verkennend onderzoek naar de gezins- en buurtsituatie in de 'Linnaeusstraat en omgeving te Leeuwarden, Leeuwarden (Stichting Friesland voor Maatschappelijk werk), 1961. Dit z.g. 'onmaatschappelijkheidsonderzoek' is afgedrukt als bijlage III bij Afbraak van nieuwbouw. Tabel op blz. 9. van de bijlagen. 3. Afbraak van nieuwbouw, blz. 66. 4. Tabel 4 uit Verslag_ •• (noot 2), blz. 11 van de bijlagen. De volgorde is in overeenstemming gebracht met die van tabel 3. 5. Afbraak van nieuwbouw, blz. 80 en 81. 6. Uit: Verslag••• (noot 2), blz. 15 van de bijlagen. 7. Afbraak van nieuwbouw, blz. 61. 8. De Leeuwarder Courant van 19 januari 1965 berichtte over de brief en over 'enig gemor' dat deze brief bij de bewoners had teweeggebracht. Verder werd gemeld: "de bewoners zeggen: ik zal niet de eerste zijn die gaat afbreken". De gemeente was dus 'gewaarschuwd'. In september vroeg de directeur van het Gemeentelijk Woningbedrijf aan B. en W. om maatregelen te nemen. Daarna zweeg de ambtelijke correspondentie over dit onderwerp tot 9 september 1969. Op die dag schreven B. en W. aan de directeuren van Openbare Werken en van Bouw- en Woningtoezicht (archief G.L. I.Z., 1.778 532.1): " ••• Door de zeer intensieve bewoning van de woningen is de behoefte aan bergruimte naar evenredigheid. Vooral wanneer de kinderen groter worden en over rijwielen en brommers komen te beschikken is, zo is ons gebleken, in een aantal gevallen de per woning beschikbare berging in ernstige mate ontoereikend. Wij hebben tot nu toe dan ook geaarzeld om met de ons ten dienste staande middelen aan de· clandestiene bouwsels een eind te maken. Wij zijn n.l. van mening, dat tegenover de aanpak van het probleem een alternatief moet staan in de vorm van een mogelijkheid om eventueel extra berging van de gemeente' te huren". Hiervan is niets meer gekomen.
- 64 -
9. Brief d.d. 22.9.67 van een (anonieme) bewoner, archief G.L. · I.Z. 1.778.532.1 10. Dit en volgende gegevens uit archief I.Z. 1.778.532.1 en uit de bewonerskartotheek op het woningbedrijf. 11. Brief d.d. 15.8.1969, archief O.I.Z. 1.778.532.1. 12. Uit mededelingen van oud-bewoners en ambtenaren, ten dele zichtbaar in Afbraak van nieuwbouw, blz. 76.
13. Verslag••• (zie noot 2), blz. 8 van de bijlagen bij Afbraak van nieuwbouw. 14. De voorgaande en volgende gegevens zijn alle ontleend aan het Verslag••• (noot 2). \
15. Verslag••• (noot 2), blz. 31 van de bijlagen bij Afbraak van nieuwbouw. 16. Brief d.d. 27.9.1962, dossier V.R.O.M.- V7930-BSV164. 17. Brief d.d. 10.10.1962, dossier V.R.O.M.- V7930-BSV174. 18. Jaarverslag Centraal Orgaan Leeuwarden, 1968; Jaarverslag buurthuis "de Oosthoek". 19. Afbraak van nieuwbouw, blz. 35 van de bijlagen. 20. Afbraak van nieuwbouw, blz. 39 van de bijlagen. 21. Hwrderscomité "in de gevcu;enz8ne", (rapport over de definitieve standpuntbepaling), Leeuwarden, maart 1974, blz. 9.
Noten bij hoofdstuk 4, EXPLOIT A TIE 1. Sommige bedragen (zoals b.v. die voor het vervangen van de gemetselde balkon-borstweringfen door stalen hekken) komen niet voor in de tabellen, maar in brieven, opdrachten, enz. De gegevens sluiten niet volledig op elkaar aan. 2. Zoals ook gesteld werd in een brief van de directeur van het gemeentelijk woningbedrijf aan B. en W., d.d. 5.11.1973, archief O.Z., 1.778.542.1. 3. Brief ministerie 19.3.1973 over huurprijs vanaf 1.4.1972, met terugwerkende kracht en terugbetaling van het teveel betaalde. Archief I.Z. 1.778.532.1, complex 16, exploitatie.
- 65-
4. Rapport projectgroep LimaeusStraat e.o., Dienst Stadsontwikkeling Leeuwarden, juli 1974, blz. 3. 5. Afbraak van nieuwbouw, blz. 35 van de bijlagen. In Afbraak breekt op, Leeuwarden, 1979, blz. 18 komen de rapporteurs tot dezelfde conclusie: "Bij de overlast legde men de oor,zaak vaker bij de gemeente, en bij het onderhoud weten de mensen het meer aan zichzelf" • 6. Tabel 5, kolom huurverhogingen, ontleend aan J. van der Schaar; Trends in de huisvestingssituatie: de hoogte en de verdeling van de woonlasten (1900-1981), Delft (Delftse Universitaire Pers), met correcties gebaseerd op de gegevens van het Gemeentelijk Woningbedrijf Leeuwarden.
Noten bil hoofdstuk 5, SLOOP 1. Jaarverslag C.O.L. (Centraal Orgaan Leeuwarden), 1972. 2. H. Wubbolts, Huurders emanciperen, stencil zonder datum (wsch. 1972) in archief buurthuis "de Oosthoek". 3. H. Wubbolts, Huurders emanciperen, deel 2, november 1972, stencil in archief buurthuis "de Oosthoek". 4. Leeuwarder Courant, 20 maart 1973, p. 15. 5. Afgedrukt als bijlage VIII bij Afbraak van nieuwbouw. 6. Leeuwarder Courant, 24 oktober 1973, p. 11. 7. Jaargroep '72;..'73 bouwkunde H.T.S. Leeuwarden, Bouwtechnisch onderzoek LÏnnaeusstraat e.o., Leeuwarden, 1974, blz. 4. 8. Ibidem, blz. 17. 9. Rapport projectgroep Limaeusstraat e.o., Leeuwárden (Dienst Stadsontwikkeling), 1974, blz. 2. 10. Ibidem, blz. 5. 11. Ibidem, blz. 13
- 66 -
12. Een nauwkeurige berekening van aankoop, exploitatie en tekort ontbreekt in het rapport van de Ie gemeentelijke projectgroep; daar werd volstaan met het berekenen van exploitatiekosten van nieuwbouw ter plaatse en werden de bestaande schulden niet opgenomen. In het rapport van de 2e gemeentelijke projectgroep (opgericht 7.1.1975, rapport 1 jaar later) komt wél een nauwkeurige registratie voor, die hier is benut. 13. Aangehaald in brief 0411315, d.d. 10 april 1975, van de H.I.D. Friesland aan de Direkteur Generaal voor de volkshuisvesting, dossier V.R.O.M.BSV 164. 14. Gebaseerd op de Beschikking Geldelijke Steun Bewoners bij Woningverbetering, Krotopruiming en Doorstroming 1975, aangevraagd 28.3.1975. In de tussentijd verstrekte de gemeente op eigen risico een voorschot van f 1.500,- aan vertrekkende bewoners. 15. Brief O.G. Volkshuisvesting aan H.I.D. Friesland d.d. 5.11.1976, dossier V.R.O.M.- BSV 164. . 16. Brief St. Joseph aan B. en W., d.d. 1.3.1976, archief G.L.I.Z. (Interne Zaken) Leeuwarden, 1.778.532.1. 17. Besluit d.d. 6.3.1978, dossier V.R.O.M.- BSV164. 18. Aanvrage d.d. 21.9.1978 en afwijzing d.d. 8.5.1978 in G.L.I.Z., 1.778.532.1. Verder: Leeuwarder Courant, 4.5.1982 en 13.5.1982. 19. J. Dobbinga en LBolier, Projekt Linnaeusstraat en omgeving, april '76 - november '76. Verslag van de funktionarissen over de medewerking aan en de samenwerking met huurderskomité 'In de gevarenzone?', stencil 2 delen; blz. 3 en 5 (in archief buurthuis 'de Oosthoek'). 20. Samenvatting van de overwegingen uit de notulen van de B. en W.-vergadering van 11.3.1975 in het Rapport Projectgroep Linnaeusstraat e.o. van de 2e gemeentelijke projectgroep, Leeuwarden (Dienst Stadsontwikkeling), 1976, blz 2. 21. Aangehaald in brief van B. en W. Leeuwarden aan de minister, d.d. 24.6.1976, dossier V.R.O.M.- BSV 164. 22. Concluderende samenvatting opgesteld door B. en W. in begeleidend schrijven bij het rapport (Projekt••• zie noot 19) van de 2e projectgroep aan de Gemeenteraad, d.d. 20.5.1976, bijlage 213, V.R.O.M.- BSV164. 23. Brief van O.G.V. aan H.I.D. Friesland nr. 0713341. d.d. 5.11.1976, dossier V.R.O.M.- BSV 164.
- 67-
Noten bij hoofdstuk 6, NAKAARTEN 1. Rapport projectgroep Linnaeusstraat e.o., Leeuwarden (D.S.O.), juli 1974, blz. 2. 2• . Rapport projectgroep Linnaeusstraat e.o., Leeuwarden (D.S.O.), januari 1976, blz. 1. 3. ,iDe sociologische structuur van die wijk mag niet meer zo worden als die geweest is. Elke gettovorming leidt tot agressiviteit. Dat geldt voor een goudkust, dat geldt ook voor een wijk waar men de probleemgezinnen in heeft opgeborgen. Want het hele beleid in Leeuwarden is er op gericht geweest dat men de mensen met problemen, van wat voor aard die dan ook mogen wezen, op te bergen in dit stuk van de stad. Men heeft om de moeilijkheden gevraagd. Maar ik heb van niet één van die sprekers gehoord hoe wij deze moeilijkheden voor de toekomst kunnen voorkomen. Ik geloof dat de oplossing niet ligt in het weer bij mekaar pakken van mensen waar wat mee is, maar dat de oplossing daarin ligt, dat wij de mensen bewust spreiden over andere buurten met een goede begeleiding, daar ben ik voor, en ook met subsidieregelingen. Maar we mogen niet weer vervallen in de fout dat wij probleemgezinnen bij elkaar brengen in één buurt, want daar zullen de komende generaties weer hetzelfde probleem krijgen." Verslag van de vergadering van de gemeenteraad van 31 mei 1976. 4. Afbraak van nieuwbouw, blz. 105. 5. Uit protocollen van interviews met beleidsfunctionarissen, opgenomen t.b.v. Afbraak van nieuwbouw 6. Rapport ••• (noot 2), blz. 6. Deze punten uit het rapport werden aangevallen in de vergadering van de gemeenteraad van 31.5.1976. De gedachte achter deze en soortgelijke aanvallen is dat een fatsoenlijk mens zich over dit soort vooroordelen hoort heen te zetten. Dit denkbeeld, hoe sympathiek ook, onderschat n.m.m. de kracht van dergelijke vooroordelen; een reputatie van een buurt is niet door 'goede wil' te veranderen. 7. P. Bourdieu, La distinction. Critique sociale du jugement, Paris (Les éditions de Minuit) 1979. 8. N. Elias, J. Scotson, The Established and the Outsiders, London (Frank Cass & Co.), 1965. Voor Nederland, zie: A. de Regt, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid. Ontwikkelingen in Nederland 1870-1940, Meppel (Boom), 1984. 9. P. Bourdieu, La distinction. Critique sociale du jugement.
- 68-
10. E. Verhey, G. van Westerloo; Achterop de Antillenstraat, bijlage bij Vrij Nederland, 14 maart 1981, herdrukt in: E. Verhey, G. van Wester100; Ons soort mensen, Amsterdam (Uitgeverij Raamgracht) 1984, blz. 98-128; blz. 126. 11. J. Dobbinga, L. Bolier, Projekt Limaeusstraat en omgeving; april '76 november '76, stencil in archief buurthuis "de Oosthoek", blz. 8. Volgens één beleidsfunktionaris was het bureau huisvesting van de gemeente geneigd om verzoeken tot bijeenplaatsing van families in te willigen. 12. M. Young, P. Willmott, Family and Kinship in East London, London (Routledge and Kegan Paul) 1957. P. Willmott, The Evolution of a community. Dagenham after forty years, London, 1963. J. Simonse, Belemmerde kansen. Een sociologische schets van de volksbuurt. Alphen aan den Rijn (Samsom) 1971. A. Germans, L. Olde, Bwrtgebondenheid, Amsterdam (Gemeentelijke Sociale Dienst) 1971. 13. Afbraak van nieuwbouw, blz. 92. 14. Op 17.6.1968 werd op een vergadering van bewoners de vervuiling van het 'veldje' besproken. Verslag van het buurthuis "de Oosthoek", stencil in archief van het buurthuis. 15. H. Priemus, Leeuwarden. Woningmarktverkenning, deel 2, Den Haag (Staatsuitgeverij), 1971, blz. 165. 16. Tackling vandalism, Home Office Research Study no. 47, London (H.M.S.O.), 1978. Uit deze studie blijkt onder meer dat het vandalisme proportioneel varieert met het aantal kinderen in de buurt. 17. Leeuwarder Courant, d.d. 24.10.1973, blz. 11. 18. Afbraak breekt op, blz. 18. Er zijn geen schriftelijke gegevens gevonden waarop deze mening berustte. 19. Volgens het huurderscomité heeft men zich moeite gegeven om de Boerhaavestraat en de Marathonstraat bij de acties en enquêtes te betrekken, maar tevergeefs. Er was altijd een oververtegenwoordiging van de Linnaeusstraat. Aangezien eerst het oostelijke deel, en later ook de rest van deze straat voor 'saneringsnomaden' bestemd was, wordt hiermee tegelijk iets duidelijk van de sociale samenstelling van de wijk en van de reacties van de verschillende bewoners op elkaar. Zie Afbraak breekt op, blz. 21 en Afbraak van nieuwbouw, blz. 112. 20. Afbraak van nieuwbouw, bijlagen, blz. 40.
- 69-
21. Toelichting bij de stukken .o ver de Linnaeusstraat e.o. te Leeuwarden (voor het gesprek op dinsdag 13 mei a.s.), d.d. 7.5.1975. Dossier V.R.O.M.- BSV 164. 22. Brief H.I.D. Frieland aan D.G.V., d.d. 10.11.1976. dossier V.R.O.M.BSVI64. . 23. De huisvestingsplicht van de gemeente t.o. het selectieve toelatingsbeleid van de woningcorporaties werd in de raadsvergadering van 31 mei 1976 naar voren gehaald door de raadsleden Heidinga en J. de Jong en toegegeven door wethouder Eijgelaar van volkshuisvesting; verslag raadsvergadering in archief G.L.I.Z. 1.778.532.1. 24. N.L. Prak. H. Priem us; Model om verval van naoorlogse woning beter te voorspellen, Bouw, 39, 18.8.1984, blz. 37-39. 25. Zie hoofdstuk 3 (BEWONING), noot 8. 26. Het raadslid De Greef heeft in de raadsvergadering van 31.5.1975 het langs-elkaar-heen-werken van de ambtelijke diensten bekritiseerd. 27. Brief aan B. en W. Leeuwarden, d.d. 5.11.1973, archief Gemeente Leeuwarden I.Z. 1.778.532.1. 28. Zie weer E. Verhey en G. van Westerloo, Achterop de Antillenstraat ••• (noot 10). 29. Het voor de hand liggende antwoord is: hij moet zich zodanig aanpassen dat hij aan anderen (buren, straatbewoners) geen overlast bezorgt. Maar de grens van wat 'overlast' moet heten is zelf heel onscherp; overlast helpt niet veel als criterium. 30. Zie: A. Kepp1er, De huisvesting van asociale gezinnen te Amsterdam, Amsterdam 1929; D. Duitemeyer, Het sociaal achtergebleven gezin, Wageningen, 1962 en A. de Regt, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid, Meppel, 1984. 31. Hwrderscomité "In de gevarenzane". Definitieve standpuntbepaling, Leeuwarden maart 1974, hoofdstuk Scharnierpunten in de ontwikkeling van de Linnaeusstraat, blz. 2. 32. Verslag raadsvergadering, 1.778.532.1.
archief
Gemeente
Leeuwarden,
I.Z.
33. Deze çonclusie is natuurlijk ook allesbehalve nieuw. Zij komt overeen met de aanbevelingen gedaan in B. W. Bot en E. Olsen-de Böck, Sociale effecten van de stadssanering, Rotterdam z.d. (1976).
-70 -
Reaktie naar aanleiding van working paper nr•••_ •••
t .... :c
Afzender:
.kan ongefrankeerd worden verzonden
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT ANTWOORDNUMMER 3.50 2600 YB DELFT
Technische Hogeschool DeUt, Afdeling der Bouwkunde, Berlageweg 1, Kamer 9.03