Multatuli als emancipator van de vrouw
Philip Vermoortel HUB RESEARCH PAPER 2011/04 MAART 2011
1 Multatuli als emancipator van de vrouw Myriam Everard en Ulla Jansz (red.), De minotaurus onzer zeden. Multatuli als heraut van het feminisme. Amsterdam: Aksant, 2008. 178 p. ISBN 978-90-5260-376-6. Prijs: € . In de afgelopen 150 jaar is over Multatuli een bibliotheek bijeengeschreven. Zijn leven, zijn invloed op de koloniale politiek, de structuur van Max Havelaar (of het ontbreken daarvan), het is allemaal al herhaaldelijk en uitvoerig bestudeerd en beschreven. En toch blijken er nog aspecten te zijn waarover tot op vandaag nagenoeg niets is gepubliceerd, zoals bijvoorbeeld de enorme invloed die Multatuli heeft gehad op de emancipatie van de vrouw. Met bijtend sarcasme heeft hij, vooral in zijn Ideën, haar ondergeschikte positie aangeklaagd als was-, strijk-, gehoorzaamheids- en voortplantingsmachine. Toen de weduwe Pruimers ontzet werd uit de voogdij van haar eerste kind omdat ze een tweede kind gekregen had uit een tweede huwelijk, publiceerde hij als Idee 448 een vlammende brief om haar te verdedigen. Omdat hij vaststelde dat in het Nieuwe Testament de vrouw behandeld wordt met ‘vernietigende minachting’ en beschouwd wordt als ‘’n ding, een meubel, een koe…’, herschreef hij in Idee 183 het negentiende hoofdstuk uit het evangelie van Matteüs, maar nu met de vrouw in de hoofdrol, enzovoort. Geen wonder dus dat veel feministen van het eerste uur echte Multatulifans waren en zich lieten inspireren door zijn ideeën over vrouwenemancipatie. Des te verwonderlijker is het dat daar tot vorig jaar nauwelijks aandacht aan is besteed. Op instigatie van Multatuli’s onvermoeibare pleitbezorger, Tom Böhm, hebben Myriam Everard en Ulla Jansz dit hiaat in de Multatulistudie nu gedeeltelijk gedicht en het resultaat is een indrukwekkend boek met zeven bijdragen over Multatuli als vrouwenemancipator. Tom Böhm zorgt voor het inleidend artikel en laat zich daarbij leiden door het Frauenbrevier dat Multatuli’s Duitse vertaler Wilhelm Spohr publiceerde in 1905. Spohr bracht als allereerste Multatuli’s ideeën over vrouwenemancipatie samen in één boek en hij blijkt zijn werk zeer grondig te hebben gedaan, want alle facetten van Multatuli’s emancipatiewerk komen erin aan bod. Centraal in Multatuli’s emancipatorisch schrijven staat dat meisjes en vrouwen in zijn tijd met opzet dom gehouden werden en hij wijst herhaaldelijk op de cruciale rol die geloof en bijbel daarin speelden. Vrouwen noemde hij: ‘de Samaritanen van dit Judea!’ en ‘De paria’s dezer maatschappy’ (20). Dé tekst waarin Multatuli dit opzettelijke domhouden op onsterfelijke wijze heeft vormgegeven, is de achtste geschiedenis van gezag uit de Minnebrieven, beter bekend als de geschiedenis van Thugatèr (Grieks voor ‘dochter’). Thugatèr heeft vier broers, die willen dat zusterlief hen levenslang zal blijven dienen en in overleg met hun vader besluiten om haar zo dom mogelijk te houden. Haar vader zal haar niet leren ‘varen, vissen, jagen, wereldzien’ zoals hij het haar broers wel heeft geleerd. Meer zelfs: elke poging om op eigen kracht tot kennis te komen, wordt zondig genoemd naar het voorbeeld van wat Adam en Eva overkwam in het Aards Paradijs. Ook de obligate onderdanigheid van de vrouw aan de man klaagt Multatuli aan. Het is ‘ónrechtvaardig’, aldus Multatuli, om ‘de vrouw, als zodanig, te stellen beneden den man’ (23). De vrouw had volgens hem evenveel recht om te besturen, te stemmen en mee te beslissen in allerlei politieke en maatschappelijke aangelegenheden op voorwaarde dat ze dat door haar ontwikkeling als mens verdiende, en dat had even weinig te maken met de ‘geslachtsdelen’ als met ‘de kleur van ’t haar’ (23). ‘De emancipatie der vrouw’, zo schreef Multatuli in Millioenenstudiën, behoorde volgens hem bovendien ‘uit te gaan van haarzelf’, en daartoe was in de eerste plaats nodig ‘dat ze blyk geve van mondigheid, door zich niet aan te stellen als ’n kind, als ’n zuidzee-eilandster of als ’n gekkin’ (28).
2 Tot de meest meeslepende en nog steeds uiterst actuele bladzijden die Multatuli over dit onderwerp heeft geschreven, behoren de Ideën waarin hij tekeergaat tegen de zeden van zijn tijd, die bepaalden dat vrouwen voorbestemd waren om te trouwen, kinderen te baren, te berusten, te gehoorzamen, te zwijgen, kortom ‘braaf’ te zijn en te blijven. Diezelfde zeden zorgden ervoor dat ongehuwde moeders veracht werden en dat hun kinderen alle rechten werden ontzegd. Diezelfde zeden zorgden ervoor dat de mooie, natuurlijke lust tot liefhebben ontspoorde in ónzedelijkheid en hysterie, een gedachte die niemand minder dan Freud met grote instemming zou beamen én citeren (15). In Idee 200 noemt Multatuli de manier waarop meisjes in zijn tijd opgevoed werden ‘’n moorddadige opstand tegen ’t goede’ (26) en in Idee 201 en 202 protesteert hij tegen de duizenden meisjes die jaar in jaar uit geofferd werden aan ‘den minotaurus onzer zeden. […] een veelslachtig wezen met ’n muil als een statenbybel, en een reusachtige breikous tot achterlyf dat uitloopt in een borduurnaald’ (26). Het is dan ook met recht en reden dat de samenstellers dit boek de titel De minotaurus onzer zeden hebben gegeven. Multatuli’s ideeën over vrouwenemancipatie werden gretig verslonden door tal van feministen van het eerste uur. Vier van de bijdragen in deze bundel gaan dan ook over dames die in Multatuli’s werk de prikkel vonden om tot de actie over te gaan of met hun actie te blijven doorgaan. De meest flamboyante in het gezelschap is zonder twijfel Mina Kruseman (1839-1922). Over haar is in verband met Multatuli ook al het meest geschreven, maar in de boeiende bijdrage die Annet Mooij aflevert onder de titel ‘Het verraad van een zielsverwant’ wordt de focus gericht op de invloed van Multatuli als emancipator op het werk, het optreden en het leven van Mina Kruseman. Kruseman was een felle bewonderaar van Multatuli en aanvankelijk was die bewondering wederzijds. Aan zijn vriend Carel Vosmaer schreef Multatuli in 1873: ‘Ik acht haar zeer hoog. Ze is ’n stuk kristal’ (48). Samen met Betsy Perk begon Kruseman eind 1872 aan een tournee in Nederland die twee maanden zou duren en waarbij zij voorlas uit eigen werk. Op zich was het al niet vanzelfsprekend dat twee dames een voordrachtentournee hielden, maar de vurige inhoud van wat voorgelezen werd, veroorzaakte nog meer opschudding. ‘Ik breng heel Nederland in rep en roer’ schreef Kruseman begin 1873 aan haar vader (44). Geheel in de geest van Multatuli klaagde zij de opvoeding van meisjes aan die er uitsluitend in bestond ze dom te houden en voor te bereiden op het huwelijk. Zo groot was Multatuli’s invloed dat Kruseman haar debuutroman Een huwelijk in Indië modelleerde naar Max Havelaar. In het prospectus waarmee de roman aangekondigd werd, stond zelfs te lezen ‘dat sedert Multatuli’s Max Havelaar geen werk van dien aard het licht zag, dat zoo algemeen zal besproken worden’ (45). Het was ook Kruseman die ervoor zorgde dat Multatuli’s drama Vorstenschool opgevoerd werd en dat Multatuli in de winst deelde, maar zo werd meteen de kiem gelegd van de felle haat waarin de vriendschap zou omslaan. Multatuli vond het contract dat Kruseman afgesloten had veel te duur en vreesde dat om die reden de zaal leeg zou blijven, wat zich dan weer tegen hem zou keren. Toen hij Kruseman bovendien tijdens een repetitie koningin Louise (de hoofdrol) zag spelen, was voor hem de maat vol. Hij vond haar acteertalent ‘niemendal’ (54). En ook al werd Krusemans optreden een ware triomftocht, toch was de vriendschap reddeloos verloren. Het was vermoedelijk ook Multatuli die ervoor zorgde dat de rol van koningin Louise tijdens de laatste voorstellingen door een andere actrice gespeeld werd. Kruseman nam wraak in haar driedelige, 900 bladzijden tellende ‘biografie’ Mijn leven, waarin ze via citaten uit brieven van Multatuli wereldkundig maakte hoezeer hij haar aanvankelijk bewonderd had, iets wat hij tegenover zijn vrienden altijd had ontkend. Maar hoezeer zij de mens Eduard Douwes Dekker intussen ook was gaan haten, voor zijn ideeën over emancipatie en voor zijn grootheid als schrijver koesterde ze levenslang en onverminderd grote bewondering.
3 Myriam Everard, een van de twee samenstellers van deze bundel, laat haar licht schijnen op Titia van der Tuuk (1854-1939) onder de titel ‘De waarheid te bevorderen, altijd en overal’. Van der Tuuk is een jaar of twintig wanneer ze in 1874 ‘toevallig’, zoals ze zelf schrijft, Carel Vosmaers Multatulistudie Een zaaier leest. Ze is zo onder de indruk dat ze besluit om Multatuli’s werk, dat haar tot dan toe volledig onbekend was, te gaan lezen. De ideeën over godsdienst en over vrouwenemancipatie uit de eerste bundel Ideën treffen onmiddellijk doel. Na een lange innerlijke strijd kan Van der Tuuk in het voorjaar van 1877 ‘open en rond’ verklaren: ‘Ik heb mijn geest losgemaakt van de reeds half afgescheurde windselen van ’t geloof, die de vrijheid van denken zoozeer in de weg staan. Ik ben athéiste, vrijdenkster!’ (89). Het is tevens door de kracht die zij in Multatuli’s werk en denken vindt dat ze zich bewust wordt van haar op vrouwen gerichte liefde (91). In 1878 zoekt deze bewonderaarster contact met de grote schrijver, wat tot een viertal ontmoetingen zal leiden (93) en tot een correspondentie die in maart 1882 plotseling ophoudt, misschien omdat zij niets voelde voor de subtiele erotiek die Multatuli in zijn brieven legde. Dat kan volgens Everard mogelijk ook verklaren waarom Van der Tuuk na de afgebroken correspondentie weliswaar ‘nog regelmatig naar het werk van Multatuli verwijst, maar nooit, helemaal nooit, naar zijn verlichte opvattingen over vrouwen’ (95). Maar ook al is de invloed van Multatuli bij Van der Tuuk minder letterlijk aanwijsbaar dan bij Kruseman, toch maakt Everard op overtuigende wijze aannemelijk dat zijn invloed haar mede heeft gemaakt ‘tot de radicale feministe die ze was’ (106). Onder de titel ‘Wilhelmina Druckers geschiedenissen van gezag’ schetst Marianne Braun de invloed van Multatuli op Wilhelmina Drucker (1847-1925), ‘naar inhoud en stijl de radicaalste feministe in Nederland’ (135). In tegenstelling tot de vorige twee dames heeft Drucker Multatuli hoogstwaarschijnlijk nooit persoonlijk ontmoet (129) en behield zij, ook al bewonderde ze zijn werk, toch altijd enige kritische afstand. Daarmee bewees ze Multatuli overigens de grootste eer, want hij had herhaaldelijk geschreven dat hij niets moest hebben van blinde bewonderaars en navolgers. Drucker vatte in 1913 haar zeer Multatuliaanse levensmotto als volgt samen: ‘Aannemen op gezag is de vloek der menschheid’ (129). Zoals Kruseman zich had laten inspireren door Max Havelaar voor haar in 1873 verschenen romandebuut, zo lieten ook Wilhelmina en haar zuster zich door Multatuli’s meesterwerk inspireren voor hun in 1885 gepubliceerde roman George David. Daarin trokken ze fel van leer tegen het onrechtvaardige erfrecht waardoor zij als kinderen van een moeder die niet met hun vader was getrouwd, niets erfden, terwijl de zes kinderen die hun vader later verwekte bij een vrouw waarmee hij wél trouwde, alles erfden. Wat Multatuli geschreven had over ongehuwd moederschap, over christelijke seksuele moraal en over de godsdienst in het algemeen, was Drucker helemaal op het lijf geschreven (132), maar haar absolute voorkeur ging uit naar de reeds genoemde geschiedenis van gezag over Thugatèr en haar broers. Meer dan eens las ze die parabel tijdens haar optredens voor en ze schreef zelf ook allegorische verhalen naar het voorbeeld van Multatuli om haar boodschap kracht bij te zetten. Braun weet overtuigend aan te tonen hoe Multatuli soms haast onmerkbaar aanwezig is in Druckers teksten, bijvoorbeeld in het typisch Multatuliaanse gebruik van het woord ‘publiek’ (zonder lidwoord), in de ‘rilling’ die Max Havelaar door het land liet gaan of in de ‘pygmee’ uit een van Multatuli’s geschiedenissen van gezag. Aangezien er naar mijn weten over Drucker en Multatuli vroeger nooit wat geschreven is, vormt deze bijdrage een belangrijke aanvulling bij wat we al over Multatuli wisten. De laatste bijdrage over een door Multatuli geïnspireerde feministe gaat over de Indonesische Raden Adjeng Kartini (1879-1904) en is geschreven door de Australische hoofddocente Jean Gelman Taylor onder de titel ‘Een gedeelde mentale wereld’. Bij Kartini is Multatuli’s
4 invloed niet zo letterlijk en tastbaar aanwezig, maar veeleer als inspirende achtergrond. Ook zij blijkt een voorliefde te hebben gehad voor de Thugatèrparabel. De bijdrage van Taylor is oorspronkelijk in het Engels geschreven en hier afgedrukt in een nogal stroeve vertaling. Taylors bijdrage bevat jammer genoeg ook enkele feitelijke fouten zoals de bewering dat Multatuli tot aan zijn dood ‘vrijwel onafgebroken’ zou hebben gepubliceerd (149) of dat zijn vroegste publicaties geschreven waren in de ‘conventionele, gezwollen stijl van die tijd’ (153). Verdienstelijk is natuurlijk wel weer dat deze bijdrage het beeld van Multatuli’s invloed opentrekt en aantoont dat hij ook ver buiten Nederland een niet te onderschatten rol heeft gespeeld in de emancipatie van de vrouw. Naast deze vier bijdragen over strijdbare vrouwen die door Multatuli beïnvloed werden, bevat de bundel ook twee bijdragen over mannen die zich onder Multatuli’s invloed ingezet hebben voor de ontvoogding van de vrouw. De eerste bijdrage is geschreven door samensteller Ulla Jansz en gaat over Jan Versluys (1845-1920) onder de titel ‘Jan Versluys en Multatuli. Wiskunde, feminisme en geld’. Versluys was onder meer leraar en ijverig samensteller van schoolboeken en startte later zijn eigen uitgeverij. Op het vlak van vrouwenemancipatie trad hij de opvattingen van Multatuli grotendeels bij, maar voegde er elementen aan toe van John Stuart Mill en gaf er ook eigen accenten aan. Versluys verdedigde Multatuli ijverig tegen aanvallen zoals die van Van Vloten en heeft zich daadwerkelijk ingezet om Multatuli ook financieel te steunen. Dat leidde tot een hartelijke correspondentie en een hechte vriendschap die standhield van 1873 tot 1882. Maar zoals zo dikwijls het geval was in Multatuli’s bewogen leven, leed de vriendschap schipbreuk. Versluys maakte deel uit van het zogenaamde Huldeblijk dat in 1882 een poging ondernam om Multatuli op een substantiële manier van zijn financiële problemen te verlossen. De commissie koos voor de aankoop van een lijfrente en plaatste die op naam van de twee penningmeesters, Versluys en Korteweg, om te voorkomen dat Multatuli’s talrijke schuldeisers er beslag op zouden kunnen leggen. Dat was echter niet naar de zin van Multatuli en aangezien Versluys voor de commissie de correspondentie verzorgde, kreeg hij de volle laag. Een verzoenend bezoek werd door Multatuli afgewezen en nadat Versluys nog enkele onaangename brieven ontvangen had, werd de correspondentie definitief gestaakt en werd de vriendschap voorgoed verbroken (78). Toch slaagde Versluys er schitterend in om persoon en zaak te scheiden, want zijn bewondering voor Multatuli en diens opvattingen over emancipatie bleef onverminderd zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Proeve van een nieuwere levensbeschouwing die hij twee jaar na de breuk publiceerde en waarin hij, zonder het minste spoor van vijandschap, Multatuli op een aantal punten bijtreedt. Ook in Een en ander over Multatuli, dat hij na Multatuli’s dood publiceerde en waarin hij zijn opstellen over hem bundelde, straalde zijn blijvende bewondering door. Deze bijdrage van Jansz is vooral boeiend voor wie geïnteresseerd is in Multatuli omdat hier voor het eerst uitvoerig en op een grondig gedocumenteerde manier verteld wordt wie Versluys was en wat Multatuli voor hem betekende. De specifieke ideeën van Multatuli over vrouwenemancipatie staan minder op de voorgrond dan in de bijdragen over de vier dames. Dat geldt ook voor het artikel ‘Carel Victor Gerritsen’ (1850-1905), dat geschreven werd door Inge de Wilde, en als ondertitel meekreeg ‘Feminist, vrijdenker en neomalthusiaan’. Deze eveneens zeer grondig gedocumenteerde bijdrage, waarin de nadruk ligt op Gerritsen als intellectueel (en minder als politicus) en op zijn ‘raakvlakken met Multatuli’ (107), is, net zoals die over Versluys, vooral van belang voor een betere kennis van Multatuli, temeer daar over Gerritsen en Multatuli naar mijn weten niets gepubliceerd is. Net als in de bijdrage over Versluys is het feminisme hier slechts zijdelings aanwezig en net als Versluys vulde Gerritsen Multatuli’s stellingen over de emancipatie van de vrouw aan, dit keer met elementen uit het
5 werk van Thomas Robert Malthus, want Gerritsen ‘speelde een vooraanstaande rol in het propageren van geboortebeperking en anticonceptie’ (118). In tegenstelling tot Versluys heeft Gerritsen Multatuli waarschijnlijk nooit in levenden lijve ontmoet. De samenstellers hebben met dit mooie, geïllustreerde boek een reeks erg boeiende bijdragen bij elkaar gebracht. Boeiend voor wie geïnteresseerd is in Multatuli en zijn invloed, maar ook voor wie interesse heeft voor de geschiedenis van het feminisme in Nederland. Het speurwerk dat aan de bijdragen ten grondslag ligt, dwingt grote bewondering af, evenals de prettig leesbare stijl waarin ze geschreven zijn. Het namenregister maakt dit boek bovendien tot een handig werkinstrument voor de toekomstige onderzoeker. Een waarachtige aanwinst voor het feminisme én voor de Multatulistudie. PHILIP VERMOORTEL HUBrussel