HET INDUSTRIËLE NARRATIEF VERHALEN EN ARCHITECTUUR VAN HET AUW FABRIEKSKE IN HELMOND
THE INDUSTRIAL NARRATIVE
STORIES AND ARCHITECTURE OF THE BOTS FACTORY IN HELMOND
M.S. Buijs (0568241) 2 maart 2012 Dr. ir. Gijs Wallis de Vries Dr. ir. Irene Curulli Faculteit Bouwkunde Technische Universiteit Eindhoven
M.S. Buijs (0568241) March 2nd 2012 Dr. ir. Gijs Wallis de Vries Dr. ir. Irene Curulli Department of the Built Environment Eindhoven University of Technology
4
CONTENTS Preface Summary
6 10
PART A - BACKGROUND I Research II Theory III Helmond IV Building typology
18 21 25 31 35
PART B - STORIES V History VI Maps VII Interviews
40 43 63 71
PART C - PROCESSING VIII Cubes IX The reciprocal relationship X Literary experiment XI Spatial experiment XII Design intervention
80 83 91 95 103 111
PART D - CONCLUSIONS XIII Concluding remarks XIV Evaluation
118 120 126
References Words of thanks
130 132
* Parts A to C are written only in Dutch. Each chapter starts with an English summary.
5
INHOUD Voorwoord Samenvatting
7 11
DEEL A - ACHTERGROND I Onderzoek II Theorie III Helmond IV Typologie gebouw
19 22 26 32 36
DEEL B - VERHALEN V Geschiedenis VI Kaarten VII Interviews
41 44 62 72
DEEL C - VERWERKEN VIII Kubussen IX De wederkerige relatie X Literair experiment XI Ruimtelijk experiment XII Ontwerpingreep
81 84 92 96 104 112
DEEL D - CONCLUSIES XIII Slotbetoog XIV Reflectie
119 121 127
Literatuur Dankwoord
130 132
* De delen A tot en met C zijn uitsluitend in het Nederlands geschreven. Elk hoofdstuk begint met een Engelse samentvatting.
6
PREFACE This book is the report of the research I have done in the scope of my graduation. All parts, from the set-up to the results of my research, can be found in this publication. In this introduction I will amplify on the preamble of the research and I will discuss in which way this report can be read. Framework My research originated in the preliminary research that was done by graduation studio Industrial Water Street between May and August of 2011. The studio was supervised by dr. ir. Gijs Wallis de Vries and dr. ir. Irene Curulli, and the participating students were Dominique Geelen, Milou Piethaan, Cyriel Prinsen, Rik Verhalle and myself. The studio directed at studying former canal zones and their character, potential and possible transformation. The canal zone of Helmond was the focus of the research. By studying this subject, the studio becomes part of a series of research into the canal zones of five Brabant cities by Irene Curulli[1]. The studio ran parallel to the master project and international design studio ‘Industrial Waterfronts’, which also fits the series. Furthermore, there is a link between the research of studio Industrial Water Street and the preceding studios ‘Boundaries’, which were supervised by Gijs Wallis de Vries and Jacob Voorthuis. Those studios focussed on a narrative approach, in which the way of looking of architects was confronted with that of writers. Preliminary research Studio Industrial Water Street started in March 2011 with an extensive literature study, in which various sources were consulted on the subjects of industrial heritage, reuse, (historical) urban research and social memory. A historical study of the city of Helmond was also part of the research. Further analysis of the city consisted of detailed observations of specific places and of interviews with locals. A study trip to Italy was included in the research as well. The cities of Venice, Milan and Turin were visited, and projects of the reuse of industrial heritage in those cities were studied. This study led to the formulation of and analysis of strategies and motivations in reuse projects. The collective research was concluded by envisioning desired developments for Helmond, and by determining the course of individual research and design projects. Several parts of the preliminary research were particularly influential in my research, and will therefore be discussed later on. For more information on the research of studio Industrial Water Street I refer to the publication ‘Kanaalzones B5 – 4 Helmond’[2], which was created in cooperation with master studio Industrial Waterfronts. Organisation of the report Although I will not discuss the content of my individual research in this preface, I will explain the organisation and language of the report. The official language used at the department of the Built Environment is English, and I preferably join in that if possible. Nonetheless, my research is very local in origin. Most sources and persons
[1] ‘Industrial waterfronts: transformation of the Kanaalzones of B5’ [2] Curulli, I. (Ed.) (2011) Kanaalzones B5 - 4 Helmond, TU Eindhoven
7
VOORWOORD Dit boekje is het verslag van het onderzoek dat ik gedaan heb ik het kader van mijn afstuderen. Alle onderdelen, van de opzet tot de resultaten van mijn onderzoek, vindt u hierin terug. In deze inleiding zal ik de aanloop naar het onderzoek toelichten en kort ingaan op hoe dit verslag kan worden gelezen. Context Mijn onderzoek vindt zijn oorsprong in het vooronderzoek dat is uitgevoerd door afstudeeratelier Industrial Water Street tussen maart en augustus 2011. Het atelier werd begeleid door dr. ir. Gijs Wallis de Vries en dr. ir. Irene Curulli, en de deelnemende studenten waren Dominique Geelen, Milou Piethaan, Cyriel Prinsen, Rik Verhalle en ikzelf. Het atelier richtte zich op het bestuderen van voormalige kanaalzones en hun karakter, potenties en mogelijke transformaties. De kanaalzone van Helmond stond centraal in het onderzoek. Met dit onderwerp past het atelier in een reeks onderzoeken naar de kanaalzones van vijf Brabantse steden door Irene Curulli[1]. Het atelier liep het eerste half jaar synchroon met het masterproject en internationale ontwerpstudio ‘Industrial Waterfronts’, dat ook in die reeks past. Er is bovendien een link tussen het onderzoek van atelier Industrial Water Street en de voorgaande ateliers ‘Boundaries’ van Gijs Wallis de Vries en Jacob Voorthuis, die gericht waren op een narratieve benadering, waarin de blik van de architect werd geconfronteerd met die van schrijvers.
[1] ‘Industrial waterfronts: of the transformation Kanaalzones of B5’ [2] Curulli, I. (Red.) (2011) Kanaalzones B5 - 4 Helmond, TU Eindhoven
Vooronderzoek Industrial Water Street ging in maart 2011 van start met een uitgebreid literatuuronderzoek, waarin uiteenlopende bronnen zijn geraadpleegd op het gebied van industrieel erfgoed, hergebruik, (historische) stedelijke analyse en sociaal geheugen. Uiteraard was ook een historische studie van Helmond onderdeel van het onderzoek. De verdere analyse van de stad bestond uit gedetailleerde observaties van specifieke plaatsen en interviews met bewoners. Ook was een excursie naar Italië onderdeel van het gezamenlijke onderzoek. Een drietal steden, namelijk Venetië, Milaan en Turijn zijn bezocht, en het hergebruik van industrieel erfgoed daar is bestudeerd. De excursie gaf aanleiding tot het formuleren en analyseren van strategieën en motivaties in hergebruikprojecten. Het gezamenlijke onderzoek is afgesloten met het schetsen van een gewenste toekomstige ontwikkeling van Helmond, en het uitzetten van individuele onderzoeks- en ontwerpprojecten. Het vooronderzoek was niet alleen de aanleiding tot mijn individuele onderzoek, maar verschillende delen ervan hebben in mijn onderzoek ook een bijzondere plaats gekregen, en zullen later in dit verslag nader worden toegelicht. Voor meer informatie over het onderzoek van atelier Industrial Water Street verwijs ik u naar de publicatie ‘Kanaalzones B5 – 4 Helmond’[2], die in samenwerking met de mastergroep Industrial Waterfronts werd gemaakt. Opbouw verslag Op de inhoudelijk aspecten van mijn individuele onderzoek zal ik hier niet
8
concerned use the Dutch language, or even a local dialect at times. Using the Dutch language in the main part of my report enables me to preserve the subtle distinctions that were very important in my research. To make it possible for the English-speaking to understand the outlines of the research as well, I have chosen to translate parts of this publication. Hopefully, I will have met with the wishes of most readers. As a consequence of the choice for a mixture of languages, this book can be read in various ways. Readers who understand the Dutch language can find all details of the research in this publication. The outlines and main conclusions are available in both Dutch and English. For those who speak English, summaries in that language can be found preceding each chapter. I have enjoyed working on this research and the accompanying report very much. Hopefully, you will experience the same delight in reading it. Finally, I want to thank everyone who contributed to this research in any way. You can find the names of these people on the last page of this book. Myrthe Buijs
9
ingaan, maar ik licht wel graag de opbouw en taal van deze publicatie toe. De voertaal van de faculteit Bouwkunde en het afstudeeratelier is Engels, en ik sluit daar indien mogelijk het liefst op aan. Mijn onderzoek is echter erg lokaal van karakter en bronnen en betrokken bezigen over het algemeen de Nederlandse taal, of bij uitzondering, de Helmondse. Het gebruik van het Nederlands biedt mij meer mogelijkheden de nuance te behouden die in mijn onderzoek zo belangrijk is geweest. Om het desondanks voor de Engelstalige geïnteresseerden mogelijk te maken de hoofdlijnen van het onderzoek te volgen, heb ik ervoor gekozen delen van deze publicatie te vertalen. Ik hoop daarmee aan de wensen van zo veel mogelijk lezers tegemoet te zijn gekomen. Als gevolg van de keuze voor deze mengeling van talen laat dit boekje zich op verschillende manieren lezen. Lezers met kennis van de Nederlandse taal kunnen in deze publicatie alle details van het onderzoek terugvinden. Voor zowel Nederlandsals Engelstaligen zijn de hoofdlijnen en belangrijkste conclusies van het onderzoek uitgezet in de samenvatting en conclusies. Voor wie de Engelse taal beheerst, is het bovendien mogelijk om aan het begin van elk hoofdstuk de samenvatting te lezen, en de bijbehorende afbeeldingen op de pagina’s daarna te bekijken. Ik heb met bijzonder veel plezier aan dit onderzoek en de bijbehorende publicatie gewerkt. Ik hoop dat hetzelfde plezier u ten deel mag vallen bij het lezen ervan. Tot slot rest mij nog alle mensen te bedanken die op wat voor wijze dan ook hebben bijgedragen aan dit onderzoek. U vindt hun namen op de laatste pagina van dit boekje. Myrthe Buijs
10
SUMMARY
The industrial narrative Buildings can be more than just a space with a function. People live, work and die in buildings. Every person has a story. Every building has a story. Big history and small, individual memories are connected to the architecture that surrounds us. What connects us to buildings is our story. This graduation research is about stories. To be more precise: about stories that inhabit industrial buildings, and their role in architecture. In this summary, the most important parts of the research will be presented.
Research The goal of this research is to fathom the narrative aspect of industrial buildings and to connect it to architecture. The story, the industrial narrative, of this extraordinary type of buildings gives direction to the research. Stories will be collected and analysed. Eventually, this research should lead to more insight into and appreciation for the industrial narrative in architecture. The research question, on which the research will focus, has therefore been formulated as follows: What is the industrial narrative, and how can it be dealt with in architecture? The core of the research consists of two phases. Prior to these phases, there was a preliminary research. The first phase is the collection of information in the form of stories. This information is then processed in the second phase of the research, the analysis of the stories. That analysis will be the base of two experiments and a design proposal. The research will be rounded off with the formulation of its main conclusions. The character of industrial architecture is an important issue in the reuse of these buildings. This research contributes to the development of more understanding for this character and the meaning of industrial buildings. More understanding for stories, their value and their relationship to architecture will lead to a more sensitive and well-founded redesign.
PART A: BACKGROUND
Theory An important part of the background of the subject comes to light in developing its theoretical framework. Four sources were consulted to do so: The architecture of happiness by Alain de Botton, Indispensable eyesores by Mélanie van der Hoorn, Eupalinos or the architect by Paul Valéry en number 70 of the journal OASE, about architecture and literature. As a result of the ideas expressed in these publications, three categories of stories can be distinguished. The first are the fictional stories from novels, the second the more factual stories of history and third are the personal stories from oral history. The research will focus on the last two types. In the stories, there is a tension between the buildings that inhabit them and the people who experience and interpret them.
Chapter II: Theory
Chapter I: Research
11
SAMENVATTING Het industriële narratief
Gebouwen kunnen meer zijn dan slechts een ruimte met een functie. Mensen leven, werken en sterven in gebouwen. Elk individu heeft een verhaal. Elk gebouw heeft een verhaal. Grote geschiedenis en kleine individuele herinneringen zijn verbonden met de architectuur om ons heen. Wat ons met gebouwen verbindt is ons verhaal. Dit afstudeeronderzoek gaat over verhalen. Om precies te zijn, over de verhalen die in industriële gebouwen besloten liggen, en hun rol in de architectuur. In deze samenvatting komen de belangrijkste onderdelen van dit onderzoek aan bod.
DEEL A: ACHTERGROND Hoofdstuk I: Onderzoek
Hoofdstuk II: Theorie
Onderzoek Het doel van dit onderzoek is om het narratieve aspect van industriële gebouwen te doorgronden en het verband te leggen met de architectuur. Het verhaal, het industriële narratief, achter dit bijzondere type gebouwen geeft richting aan het onderzoek. Verhalen zullen worden verzameld en geanalyseerd. Uiteindelijk moet het onderzoek leiden tot inzicht in en waardering van het industriële narratief in de architectuur. De onderzoeksvraag die in alle delen van het onderzoek zo veel mogelijk centraal zal worden gesteld, is daarom als volgt geformuleerd: Wat is het industriële narratief, en hoe kan er in de architectuur mee worden omgegaan? De kern van het onderzoek is in te delen in twee fasen. Daar gaat een vooronderzoek aan vooraf. De eerste fase is het verzamelen van informatie in de vorm van verhalen. Deze informatie wordt verwerkt in de tweede fase van het onderzoek, de analyse van die verhalen. Die analyse vormt de basis voor twee experimenten en een ontwerpvoorstel. Het onderzoek sluit af met het formuleren van conclusies. Het karakter van industriële architectuur vormt een belangrijk vraagstuk in het herontwikkelen van deze gebouwen. Dit onderzoek draagt bij aan het ontstaan van meer begrip van dit karakter en de betekenis van industriële architectuur. Meer begrip voor verhalen, hun waarde en hun relatie tot de architectuur zal bijdragen tot een gevoeliger en beter onderbouwd herontwerp. Theorie Een belangrijk deel van de achtergrond van het onderwerp komt aan het licht in het uitzetten van het theoretisch kader ervan. Een viertal bronnen is daartoe geraadpleegd: De architectuur van het geluk van Alain de Botton, Indispensable eyesores van Mélanie van der Hoorn, Eupalinos of de architect van Paul Valéry en nummer 70 van het tijdschrift OASE, over architectuur en literatuur. Naar aanleiding van de in die publicaties verwoorde ideeën kunnen drie categorieën verhalen worden onderscheiden. Ten eerste zijn er de fictionele verhalen uit romans, ten tweede de meer feitelijke verhalen van de geschiedenis, en ten derde de persoonlijke verhalen uit de mondelinge overlevering. De laatste twee typen verhalen staan in dit onderzoek centraal. In die verhalen bestaat een spanningveld tussen de gebouwen waarin ze besloten liggen en de mensen die ze ervaren en interpreteren.
12
Helmond The location of the research is Helmond, a city that was established due to the industrial development after the creation of the Zuid-Willemsvaart in 1825/1826. Helmond experienced a period of growth at the end of the 19th and beginning of the 20th century, in which the textile and metal industries were dominant. In the 1960s there was a strong shrinkage of the industry, because of which many areas and buildings along the Zuid-Willemsvaart are now becoming available, or already have been redeveloped. Graduation Studio Industrial Water Street has done research into the coherence of Helmond, and the place of the industrial area and canal in this. A method derived from that of Kevin Lynch was used. Interviews with the inhabitants of the city resulted in an image of Helmond of a city with many faces, that threatens to be dissipated by its diversity. An unexpected result of the conversations with locals was the personal engagement that the interviewers developed by doing this.
Chapter III: Helmond
Bots factory That personal engagement contributed to the selection of a building to study. The Bots factory was chosen. This building has been located along the canal and near the city century of Helmond since 1840. It was used as a textile factory for many years, and inhabits many stories because of its long history. Moreover, the Bots factory fits the typology of industrial buildings well, due to the division in its windows with arches, its brick façade and the sawtooth roof of the addition.
Chapter IV: Building typology
History Many of the stories behind the Bots factory are included in its history, which was studied extensively and starts in 1840. At the construction of the warehouse in that year, the builder, Johannes Albertus Bots placed a memorial stone above the door of the warehouse. He let the initials of his grandchildren be inscribed in this stone. After several members of the Bots family died, the building was sold to the Raymakers family. These new owners started using the building as a textile factory, and expanded the terrain behind the factory with a number of buildings. After the building was sold within the Raymakers family around the turn of the century, the number of buildings of the terrain grew further. One of those was a gate building between the factory and the house. Furthermore, windows were added to the east façade of the Bots factory. At the end of the 1930s, the Bots factory changed in function. During the period that followed, it was occupied by the Calico factory, which produced buckram, PVC products and carpets. A big fire damaged the building in 1948. The building itself was repaired, but several others were replaced. In the years after that, the Bots building also housed a sowing atelier and a personnel shop, until it was sold in 1982. Since then, the building has been housing a flower shop and several other small businesses. To allow this change in function, the interior of the building has been rearranged.
PART B: STORIES
Interviews The other type of stories that has been collected is more personal. To collect
Chapter V: History / Chapter VI: Maps
Chapter VII: Interviews
13 Hoofdstuk III: Helmond
Helmond De locatie van het onderzoek is Helmond, een stad die tot stand is gekomen dankzij de industriële ontwikkeling na de aanleg van de Zuid-Willemsvaart in 1825/1826. Helmond kende een periode van grote bloei aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, waarin vooral de textiel- en metaalindustrie groot waren. In de jaren ’60 van de vorige eeuw was er een sterke krimp van de industrie, waardoor nu veel gebieden en gebouwen langs de Zuid-Willemsvaart vrijkomen of al zijn herbestemd. Afstudeeratelier Industrial Water Street heeft onderzoek gedaan naar de samenhang van Helmond, en de plaats van de industrie en het kanaal hierin, met behulp van een methode die werd afgeleid van die van Kevin Lynch. Interviews met inwoners van de stad leverden het beeld op dat Helmond een stad is met veel gezichten, die door juist die veelzijdigheid dreigt te versnipperen. Een onverwacht resultaat van de gesprekken met bewoners is de persoonlijke betrokkenheid van de interviewers die hierdoor met de stad werd gevormd.
Hoofdstuk IV: Typologie gebouw
Auw Fabriekske Die persoonlijke betrokkenheid heeft mede bijgedragen aan de keuze voor het te bestuderen gebouw. Het Auw Fabriekske, dat zich al sinds 1840 langs het kanaal en nabij het centrum van Helmond bevindt, werd geselecteerd. Het gebouwtje is lang als textielfabriek in gebruik geweest, en herbergt met zijn lange geschiedenis veel verhalen. Het Auw Fabriekske past bovendien met zijn roedeverdeling in de ramen met bogen, bakstenen gevel en het sheddak (zaagtanddak) van de aanbouw goed in de algemene typologie van industriële gebouwen.
DEEL B: VERHALEN
Geschiedenis Veel van de verhalen achter het Auw Fabriekske liggen besloten in de historie ervan, die uitgebreid is bestudeerd, en begint in 1840. Bij de bouw van het pakhuis in dat jaar werd door de bouwer, Johannes Albertus Bots, een gedenksteen geplaatst boven de deur, met daarin de initialen van zijn kleinkinderen. De dood van Bots en zijn vrouw en zoon niet lang daarna leidde tot de verkoop van het gebouw aan de familie Raymakers in 1857. Deze nieuwe eigenaars namen het gebouw als textielfabriekje in gebruik, en breidden het terrein uit met een aantal gebouwen aan de achterzijde van het Auw Fabriekske. Nadat het gebouw rond de eeuwwisseling binnen de familie Raymakers werd doorverkocht, groeide het aantal gebouwen op het terrein verder. Een opvallende daarvan was het poortgebouw, dat zich tussen het fabriekje en het ernaast gelegen huis heeft bevonden. In die periode werden ook ramen toegevoegd in de gevel van het Auw Fabriekske. Aan het einde van de jaren ’30 wisselde het gebouw van functie. Het ging onderdak bieden aan een andere tak van het bedrijf Raymakers, namelijk de Calico, waar boekbinderslinnen en later ook PVC producten en getufte tapijten werden geproduceerd. In 1948 vond een brand plaats op het terrein van het Auw Fabriekske, waardoor het gebouw werd beschadigd. Die schade werd hersteld, maar een aantal gebouwen rond het fabriekje werd vervangen. In de jaren daarna herbergde het fabriekje ook een personeelswinkel en een naaiatelier, tot het in 1982 werd verkocht.
Hoofdstuk V: Geschiedenis / Hoofdstuk VI: Kaarten
14
those stories, people who were somehow associated with the Bots factory were talked to. Five men, ranging from the present owner to a former employee and managers, were interviewed. These interviews resulted in diverse personal anecdotes about damaged floors, special persons, intense events, poor working conditions and the appreciation of history. The reciprocal relationship The collected stories were organised and analysed on the basis of six themes, which were selected because of their particularity in stories or architecture. This analysis was arranged on cubes. The focus of the analysis was on the relationship between the narrative and architectural aspects of each theme. The analysis led to the construction of a theory about the relationship between stories and architecture. Both stories and architecture are autonomous, but it has become clear that there is interaction between them. Stories and architecture influence each other. What they influence is not each other’s physical presence, but the experience of the other. If architecture influences the way in which stories are experienced, these stories can become more visible and tangible. Conversely, when stories influence architecture, the architecture becomes more meaningful and intelligible, and stays in people’s minds longer. Thus, stories and architecture strengthen each other and can even ensure each other’s existence. When stories and architecture contradict, and the relationship between them gets blurred, this can cause confusion. It can also result in the change or even denial of stories. In the Bots factory, stories and architecture are at times involved in an interesting relationship. The problem that occurs is that part of the industrial narrative of the building threatens to get lost. The physical context of the building has been changed and the change in function led to the rearrangement of the interior. There is a conflict in the relationship between the industrial past of the building and its present appearance.
PART C: PROCESSING
Experiments and design In two experiments, the boundaries of the relationship between the narrative and the architectural aspects of the Bots factory have been explored. The first experiment was literary, and increased the influence of architecture on the story. A dialogue was written after the example of Paul Valéry’s Eupalinos or the architect. Two buildings, the factory itself and the house next to it, have grown into the protagonists of this dialogue, in which a number of themes concerning the relationship between stories and architecture is brought to the attention. The other experiment was spatial and studied the effect of an increased influence of stories on architecture. References to the industrial narrative of the building have been incorporated in a model. Stories have distorted the model into an expression of the experience of the building. Finally, a specific place in the building has been dealt with in a small design proposal. The location where the industrial narrative of the building in threatened most is the hallway on the first floor. That space has been redesigned by moving or replacing some interior walls.
Chapter X: Literary experiment/
Chapter VIII: Cubes / Chapter IX: The reciprocal relationship
Chapter XI: Spatial experiment/ Chapter XII: Design proposal
15
Sindsdien bevinden zich er een bloemenwinkel en wisselende andere kleine ondernemingen. Voor die functieverandering is een herindeling van het interieur van het gebouw noodzakelijk geweest. Hoofdstuk VII: Interviews
Interviews Het andere type verhalen dat is verzameld is persoonlijker. Dat zijn de verhalen waarvoor gesproken is met mensen die op één of andere wijze bij het gebouw betrokken zijn geweest. Een vijftal heren, variërend van de huidige eigenaar tot een voormalige medewerker en oud directeuren, werd geïnterviewd. Deze interviews leverden uiteenlopende persoonlijke anekdotes op over de door chemicaliën aangetaste vloeren, bijzondere personen, heftige gebeurtenissen, slechte werkomstandigheden en de waardering voor het verleden.
DEEL C: VERWERKEN
De wederkerige relatie De verzamelde verhalen zijn georganiseerd en geanalyseerd aan de hand van een zestal thema’s, die werden geselecteerd op basis van hun bijzonderheden in verhalen of architectuur. Deze analyse werd verzameld op kubussen. De focus lag daarbij op de relatie tussen de narratieve en architectonische aspecten van elk thema. De analyse leidde tot de vorming van een theorie over de relatie tussen verhalen en architectuur. Verhalen en architectuur zijn autonome begrippen, maar er is gebleken dat er een nauwe relatie tussen beiden bestaat. Ze beïnvloeden de manier waarop de ander wordt ervaren. Door architectuur worden verhalen zichtbaarder en tastbaarder, terwijl door verhalen de architectuur betekenisvoller wordt. Verhalen en architectuur kunnen elkaar versterken, en wanneer er een wisselwerking tussen beide is, zijn ze beter te onthouden en kunnen ze zelfs elkaars voortbestaan zeker stellen. Wanneer verhalen en architectuur elkaar tegenspreken, en de relatie tussen beiden vervaagt, kan verwarring ontstaan, en kunnen verhalen worden aangepast of zelfs ontkend. In het Auw Fabriekske gaan verhalen en architectuur op een aantal punten een interessante relatie aan. Het probleem van het gebouw is echter dat een deel van het industriële narratief ervan verloren dreigt te gaan. De fysieke context van het gebouw is veranderd, en de functieverandering heeft tot de herindeling van het interieur geleid. De relatie tussen het industriële verleden van het gebouw en de verschijning ervan komt daardoor in gevaar.
Hoofdstuk VIII: Kubussen / Hoofdstuk IX: De wederkerige relatie
Hoofdstuk X: Literair experiment / Hoofdstuk XI: Ruimtelijk experiment / Hoofdstuk XII: Ontwerpvoorstel
Experimenten en ontwerp In een tweetal experimenten zijn de grenzen van de relatie tussen de narratieve en architectonische aspecten van het Auw Fabriekske verkend. Het eerste experiment was een literaire, waarin de invloed van architectuur op het verhaal werd vergroot. Er is een dialoog geschreven naar het voorbeeld van Paul Valéry’s Eupalinos of de architect. Twee gebouwen, namelijk het fabriekje zelf en het huis ernaast, zijn daarin uitgegroeid tot de protagonist, aan de hand waarvan een aantal thema’s uit de relatie tussen verhalen en architectuur onder de aandacht wordt gebracht. Het andere experiment was ruimtelijk en daarin wordt het effect van een vergrote invloed van verhalen op architectuur bestudeerd. In een maquette zijn verwijzingen naar het industriële narratief van het gebouw verwerkt. Verhalen hebben de maquette vervormd tot een uitdrukking van de ervaring van het gebouw.
16
Conclusion The industrial narrative proves to be a mixture of facts connected to the development of the city and very personal plots of the lives of the people involved. The stories of industrial architecture occur on the boundaries between buildings and people. During the research, it turned out that the relationship between stories and architecture can be either strengthened or blurred. In both cases, an intervention can take place on different levels, namely that of the story or that of the building. It is exactly the boundary between the narrative and architecture on which one operates in this case. Transferring stories orally or on paper is a task for both historians and designers. It is important that personal stories, which provide a different perspective, are not forgotten in this context. Some people who can recollect the stories of buildings are still alive now, but their numbers are decreasing. There is a challenge in improving the relationship between stories and architecture in (re)design as well. However, there is not just one correct way in dealing with stories in architecture. Moreover, the best way to deal with stories is not necessarily a conservative one. Stories do not always have to be frenetically preserved. New stories are also of value and importance for the building. The consideration of keeping or losing a story should be made each time. Nevertheless, the choice between keeping and losing a story is different from the choice between strengthening and blurring the relationship of stories with architecture. Stories play an important role in architecture and therefore they are relevant in design. Designers must first and foremost be more aware of the importance and influence of stories on architecture. The unconscious blurring of the relationship between buildings and their stories should end. If no effort is made to get to know these stories, a deliberate choice between blurring of strengthening is impossible. That choice will presumably favour strengthening the role of stories, since that can improve both architecture and the story. My research embarked on the boundaries between story and building, between writing and designing and between writer and architect. On those boundaries, a lot of profit is to be obtained in the way of dealing with industrial heritage. Writing stories and history does not have to be separated from designing spaces and buildings. Writers and architects are connected by the story of architecture. A meaningful architecture is in everyone’s interest, and the story is essential in that.
PART D: CONCLUSIONS Chapter XIII: Concluding remarks
17
Tot slot is een plek in het gebouw aangepakt in een kleine ontwerpingreep. De plaats waar het industriële narratief van het Auw Fabriekske het meest in gevaar is, is de gang op de eerste verdieping. Door het verplaatsen of vervangen van een aantal binnenwanden is deze ruimte opnieuw vormgegeven. DEEL D: CONCLUSIES Hoofdstuk XIII: Slotbetoog
Conclusie Het industriële narratief blijkt een mengeling te zijn van feiten die sterk verbonden zijn met de ontwikkelingen van de stad en zeer persoonlijke verwikkelingen met de levens van betrokken personen. De verhalen van industriële architectuur begeven zich op het spanningsvlak tussen gebouw en mens. Gedurende het onderzoek is gebleken dat de relatie tussen verhalen en architectuur kan worden versterkt, maar kan ook vervagen. In beide gevallen kan op verschillende niveaus, van zowel het verhaal als het gebouw, worden ingegrepen. Het is namelijk precies het grensvlak tussen het narratieve en het architectonische waarop men zich dan begeeft. In het schriftelijk of mondeling overbrengen van verhalen ligt een taak voor zowel historici als ontwerpers. Het is belangrijk dat ook persoonlijke verhalen, die een andere invalshoek bieden, daarbij niet vergeten worden. Voor veel gebouwen geldt dat sommige van de mensen die er verhalen over kunnen vertellen, nu nog in leven zijn, maar dat hun aantal snel afneemt. In het (her)ontwerp van de architectuur ligt ook een uitdaging in het verbeteren van de relatie tussen verhalen en architectuur. Er is echter niet één juiste manier om in het ontwerp met verhalen om te gaan. Het is bovendien niet zo dat de enige manier om in de architectuur met verhalen rekening te houden een conservatieve houding is. Verhalen hoeven niet te allen tijde krampachtig te worden behouden. Ook nieuwe verhalen zijn waardevol en van belang voor het voorbestaan van gebouwen. Elke keer moet de afweging worden gemaakt welke verhalen worden bewaard en welke niet. De keuze om een verhaal te bewaren of niet is echter een andere keuze dan die tussen het laten vervagen of versterken van de relatie van verhalen tot gebouwen. Verhalen spelen in de architectuur een belangrijke rol, en zijn dus in het ontwerp van belang. Ontwerpers moeten zich in de eerste plaats bewust worden van dit belang en van de invloed van verhalen op de architectuur. Er zou een einde moeten komen aan het onbewust laten vervagen van de relatie tussen gebouwen en hun verhalen. Wanneer geen moeite wordt gedaan om deze verhalen te leren kennen, kan onmogelijk een weloverwogen keuze worden gemaakt tussen vervagen of versterken. Die keuze zal bij voorkeur in het voordeel van het versterken van de rol van verhalen worden genomen, aangezien dat de architectuur én het verhaal ten goede komt. Dit onderzoek heeft zich begeven op het grensvlak tussen verhaal en gebouw, tussen schrijven en ontwerpen, en tussen schrijver en architect. Dat is een grensvlak waar veel winst te behalen valt in het omgaan met industrieel erfgoed. Het schrijven van verhalen en geschiedenis hoeft niet gescheiden te zijn van het vormgeven van ruimten en gebouwen. Schrijvers en architecten zijn met elkaar verbonden door het verhaal van de architectuur. Een betekenisvolle architectuur is in ieder belang, en het verhaal speelt daarin een essentiële rol.
PART A BACKGROUND I Research II Theory III Helmond IV Building typology
DEEL A ACHTERGROND I Onderzoek II Theorie III Helmond IV Typologie gebouw
20
INLEIDING ‘Ik ademde diep in. Ik begon met te zeggen dat dit huis mijn hele leven was, dat iedere kamer een verhaal vertelde, mijn verhaal, jouw verhaal. Sinds jij was heengegaan had ik nooit een manier kunnen vinden om het gemis aan jou op te vullen. […] Onze liefdesgeschiedenis stond geschreven in de inwendige structuur van het huis, in de pittoreske schoonheid. Het huis was mijn verbinding met jou, voor altijd. Als ik het huis zou kwijtraken, zou ik jou opnieuw kwijtraken. Ik had gedacht dat dit huis voor eeuwig zou voortbestaan, dat het er altijd zou zijn, ongevoelig voor de tijd, voor veldslagen of andere gebeurtenissen, zoals de kerk en nu nog steeds stond. […] Ik had ongelijk. Het huis was gedoemd te verdwijnen. En ik zou er nooit vrijwillig uit vertrekken.’[1] Dit fragment is ontleend aan de roman ‘Het huis waar jij van hield’ van de Franse schrijfster Tatiana de Rosnay. Het verhaal is opgebouwd rond Rose Bazelet, een dame op leeftijd wonende in Parijs. De roman is een serie brieven die Rose schrijft aan haar overleden man. Hun huis staat op het punt gesloopt te worden voor de aanleg van de boulevard Saint-Germain. De herinneringen en verhalen die het huis met zich mee draagt zijn voor Rose zo belangrijk dat ze weigert te vertrekken. Ze sterft uiteindelijk tijdens de sloopwerkzaamheden in haar geliefde huis. Het verhaal dat De Rosnay vertelt maakt op indrukwekkende wijze duidelijk hoe belangrijk een gebouw voor een individu kan zijn. Het gaat daarbij niet om de architectonische elementen en ruimten van het gebouw, maar om de verhalen die er in besloten liggen. Dat is niet alleen zo met huizen, zoals in het verhaal van Rose. Een andere roman, ‘De Citoyenne’[2] van Ad van Iterson, vertelt over de invloed van een fabriek op het leven van een jonge journaliste. Louise Mordant leeft in het industriële Maastricht van de 19e eeuw, waar veel mensen werken in de grote aardewerkfabrieken van Petrus Regout. Een trauma dat zich afspeelde in de fabrieken van Regout achtervolgt de jonge journaliste, tot ze besluit zich van het leven te beroven. Beide romans maken duidelijk dat gebouwen meer kunnen zijn dan slechts een ruimte met een functie. Mensen leven, werken en sterven in gebouwen. Elk individu heeft een verhaal. Elk gebouw heeft een verhaal. We voelen ons verbonden met het huis waar we hebben gewoond. Vele herinneringen komen boven bij het zien van een oude school. Historische gebouwen kunnen een overweldigende indruk maken, zeker als wordt verteld wat er met die gebouwen is gebeurd. Een oude fabriek is bijzonder omdat er indrukwekkende activiteiten hebben plaatsgevonden. Grote geschiedenis en kleine individuele herinneringen zijn verbonden met de architectuur om ons heen. Wat ons met gebouwen verbindt is ons verhaal.
[1] Rosnay, T. de, (2011) Het huis waar jij van hield, Amsterdam: Artemis en co, p.174-175 [2] Iterson, A. van, (2006) De Citoyenne, Amsterdam: Nieuw Amsterdam
I ONDERZOEK
Doel en opzet van het onderzoek
I RESEARCH English summary
Introduction In two novels, ‘Het huis waar jij van hield’ by Tatiana de Rosnay and ‘De Citoyenne’ by Ad van Iterson, buildings play an important role in the story. Both novels demonstrate that a building can be much more than just a space with a function. People live, work and die in buildings. Large history and small personal memories are connected to the architecture around us. What connects us to buildings is our story. Focus on industrial buildings The central topics of this research are stories and architecture. The building type that will be studied is industrial buildings. Industrial buildings are an extraordinary building type, and developing them demands an understanding of what it is that makes these buildings special. Goal of the research The goal of this research is to fathom the narrative aspect of industrial buildings and to connect it to architecture. Eventually, this research should lead to the understanding and assessment of the industrial narrative in architecture. The research question is: What is the industrial narrative, and how can it be dealt with in architecture? Constructing the research The core of the research consists of two phases. Prior to these phases, there was a preliminary research. The first phase is the collection of information in the form of stories. This information is then processed in the second phase of the research, the analysis of the stories. That analysis will be the base of two experiments and a design proposal. The research will be rounded of with the formulation of its main conclusions. Value The character of industrial architecture is an important issue in the reuse of these buildings. This research contributes to the development of more understanding for their character and meaning. Understanding stories, their value and their relationship to architecture will contribute to a more sensitive and well-founded redesign. Products The most important product of the research is this report, in which all parts of the research are presented. Further products consist of an exhibition and a presentation on the 2nd of March 2012, and two articles for magazines.
22
ONDERZOEK
Doel en opzet van het onderzoek In de voorgaande inleiding werd al duidelijk dat verhalen en hun relatie met de architectuur centraal staan in dit onderzoek. Het belang van verhalen die besloten liggen in huizen is het meest duidelijk te ervaren. Eenieder zal intuïtief al aangeven dat zijn of haar huis meer betekenis heeft dan een stapel stenen en een dak. Ditzelfde geldt echter ook voor veel andere typen gebouwen. In dit onderzoek draait het om de verhalen, het narratieve aspect, van industriële gebouwen. Waarom industriële gebouwen Gedurende de afgelopen decennia krijgt Nederland steeds meer te maken met de leegstand van oude industriële gebouwen. De gebieden waar deze gebouwen toe behoren, bevinden zich vaak temidden van het stedelijk weefsel. Op die manier komen grote gebieden die centraal in de stad gelegen zijn vrij voor nieuwe ontwikkelingen. Daarmee opent zich een vraagstuk over hoe moet worden omgegaan met deze ‘wastelands’[1] en de fabrieken, pakhuizen en hallen die zich er bevinden. In dit vraagstuk staat het bijzondere karakter van industriële gebouwen centraal. De grote, open ruimtes in deze gebouwen bieden veel mogelijkheden. Bovendien worden de sfeer en de historische betekenis van oude fabrieken door velen gewaardeerd. Industriële gebouwen ontwikkelen steeds meer een nostalgische waarde. Ze herinneren mensen aan vervlogen tijden van ongelimiteerde productie en ontwikkeling tijdens en na de industriële revolutie. In deze gebouwen werd hard gewerkt, gedurende lange dagen en voor lage lonen. De nog bestaande industriële gebouwen verwijzen naar het belang van de industrie voor de ontwikkeling van veel steden en naar de trots en het doorzettingsvermogen van haar arbeiders. Industriële gebouwen zijn dus een duidelijk afwijkend gebouwtype, met een bijzondere achtergrond. De herontwikkeling van deze gebouwen vraagt om begrip voor het type op zich en voor de betekenis die ermee gepaard gaat. Met andere woorden: het is van belang om te doorgronden wat industriële gebouwen zo bijzonder maakt, en hoe architecten en andere betrokkenen daarmee om kunnen gaan. Doel onderzoek Het doel van dit onderzoek is om het narratieve aspect van industriële gebouwen te doorgronden en het verband te leggen met de architectuur. Het verhaal, het industriële narratief, achter dit bijzondere type gebouwen geeft richting aan het onderzoek. Verhalen zullen worden verzameld en geanalyseerd. Om het verband te leggen tussen de narratieve en architectonische aspecten van deze gebouwen, wordt de relatie tussen beide bestudeerd en gekarakteriseerd. Vervolgens gaat dit onderzoek verder in het verkennen van deze relatie in een aantal experimenten. Uiteindelijk moet het onderzoek leiden tot inzicht in en waardering van het industriële narratief in de architectuur. De onderzoeksvraag die in alle delen van het onderzoek zo veel mogelijk centraal zal worden gesteld, is daarom als volgt geformuleerd: Wat is het industriële narratief, en hoe kan er in de architectuur mee worden omgegaan?
[1] ‘Wastelands’ zijn verlaten gebieden, die op het moment geen specifieke functie hebben. Deze gebieden zijn als het ware ‘gedumpt’, en nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk.
23
Industie in Helmond: gebouwen op het terrein van de nog steeds actieve textielfabriek van Vlisco.
Locatie De locatie voor het onderzoek is de Brabantse stad Helmond. Deze stad is al in de 12e eeuw tot stand gekomen. Bijzonder is dat de de stad vooral tot bloei is gekomen vanwege de groei van de textielindustrie eind 19e en begin 20e eeuw. Tegenwoordig bevindt de industriële kanaalzone van Helmond zich midden in de stad. Veel industriële gebouwen zijn gesloopt, maar een aantal is nog in gebruik of heeft een andere bestemming gekregen.De locatie voor onderzoek op gebouwniveau is het oudste nog bestaande industriële gebouw van Helmond. Het ‘Auw Fabriekske’, zoals het in de Helmondse volksmond vaak genoemd wordt, werd gebouwd in 1840 door de familie Bots.Verdere toelichting op de geschiedenis van Helmond, op de huidige situatie in de stad en op de keuze voor het gebouw volgen later. Opbouw van het onderzoek De kern van het onderzoek is in te delen in twee fasen. Daar gaat een vooronderzoek aan vooraf. De eerste fase is vervolgens het verzamelen van informatie in de vorm van verhalen. Deze informatie wordt verwerkt in de tweede fase van het onderzoek, de analyse van de verhalen. Die analyse vormt de basis voor twee experimenten en een ontwerp. Het onderzoek sluit af met het formuleren van conclusies en een reflectie. De onderwerpen van het vooronderzoek hebben voornamelijk betrekking op achtergronden. Er wordt een theoretische basis gelegd, waarin verschillende posities binnen het onderwerp van verhalen en architectuur aan het licht komen. Daarnaast zal de locatie van het onderzoek, de stad Helmond, op meerdere manieren worden
24
bestudeerd. Deze studie heeft te maken met zowel de industriële historie van de stad als de huidige ervaring van de stad door haar bewoners. Het laatste onderdeel van het vooronderzoek wordt gevormd door een beschrijving van de typologie van industriële gebouwen. Ook een studie van de typologie van het gebouw dat verder zal worden onderzocht is hier onderdeel van. Nadat een basis voor het onderzoek is gelegd in het vooronderzoek, volgt het verzamelen van informatie en verhalen in de eerste fase. Deze fase bestaat in de eerste plaats uit een zeer uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van de geschiedenis van het gebouw. Het andere onderdeel van deze fase is een verslag van de mondelinge geschiedenis van het gebouw. Door middel van interviews worden de persoonlijke verhalen van betrokkenen bij het gebouw verzameld. Als resultaat zal een aantal anekdotes worden geselecteerd. In de tweede fase van het onderzoek worden de in de vorige fase gevonden verhalen verwerkt en worden er verbanden gelegd. Als direct resultaat van de verzamelde verhalen wordt een zestal kubussen gecreëerd. Deze kubussen analyseren zes verschillende thema’s die in de eerste fase naar voren kwamen. De analyse aan de hand van de kubussen leidt tot de ontwikkeling van een theorie over de relatie tussen verhalen en architectuur. Deze theorie wordt vervolgens verder uitgediept aan de hand van een tweetal experimenten, die elkaar aanvullen. Ten eerste is een dialoog geschreven waarin twee gebouwen de protagonist worden van hun eigen verhaal. Het andere experiment is het maken van een maquette, waarin de ruimtelijke elementen van het gebouw zijn vervormd om tot een krachtiger uiting van het verhaal te komen. Tot slot wordt een ontwerpingreep voor een deel van het gebouw voorgesteld. Het onderzoek sluit af met het formuleren van de belangrijkste conclusies van de verschillende fasen, en een reflectie op het verloop van het project. Waarde van het onderzoek Zoals gezegd vormt het karakter van industriële architectuur een belangrijk vraagstuk in het herontwikkelen van deze gebouwen. Dit onderzoek draagt bij aan het ontstaan van meer begrip van dit karakter en de betekenis van industriële architectuur. Het hergebruik van gebouwen kent uiteraard vele aspecten, van de technische achtergrond tot duurzaamheid en wetgeving. Het narratieve aspect is ook een belangrijk onderdeel van het pakket van middelen die de ontwerper bij hergebruik kan hanteren. Meer begrip voor verhalen, hun waarde en hun relatie tot de architectuur zal bijdragen tot een gevoeliger en beter onderbouwd herontwerp. Producten onderzoek Het belangrijkste product van het onderzoek is dit onderzoeksrapport. Alle onderdelen van het onderzoek zullen hier worden toegelicht. Daarnaast is in samenwerking met de andere studenten van het atelier een tentoonstelling[2] ingericht waarop de resultaten worden gepresenteerd. In combinatie hiermee zullen de resultaten mondeling worden gepresenteerd aan geïnteresseerden. Tot slot zal verdere communicatie van de resultaten plaatsvinden door de publicatie van artikelen over het onderzoek in Archiprint[3] en In Brabant[4].
[2] De tentoonstelling kan worden bezocht op 2 maart 2012 in het Gaslab op de TU/e. [3] Archiprint is een tijdschrift dat door masterstudenten van de master Architectuur van de TU/e wordt samengesteld en gepubliceerd. [4] In Brabant is een magazine over het erfgoed van de provincie Noord-Brabant dat wordt uitgegeven door de stichting Brabants Heem, de Historische Vereniging Brabant en de stichting Erfgoed Brabant.
II THEORIE
De theoretische achtergrond van de relatie tussen verhalen en architectuur
II THEORY English summary
[1] Botton, A. de (2006) De architectuur van het geluk, Amsterdam: Olympus [2] Hoorn, M. van der (2005), Indispensable eyesores, Dissertatie, Universiteit Utrecht [3] Valéry, P. (1991) Leonardo en Socrates, Amsterdam: De Bezige Bij [4] Architectuur & Literatuur, OASE, nr 70 (2006), Rotterdam: NAi Uitgevers
Theoretical background Stories and architecture are of course subjects that have been discussed in literature extensively. In this chapter, a number of various views on the relationship between stories and architecture are dealt with. It starts with the view of Alain de Botton in his book ‘The architecture of happiness’[1]. According to De Botton, buildings can speak. Interesting about his approach is that he observes that it are not just the buildings which speak, but it is the spectator that attributes properties to the buildings. Another view comes from anthropologist Mélanie van der Hoorn in her book ‘Indispensable eyesores’[2]. Van der Hoorn points out the value of storytelling for a community. According to her, whether these stories are true or not, does not reduce the value of the stories. A third view is presented by Paul Valéry in ‘Eupalinos or the architect’[3]. Valéry also claims that buildings can speak, even sing. This property is created by the architect, who in his turn depends on stories to construct buildings. Finally, a number of views is discussed in issue 70 of the architectural journal OASE[4]. It deals with the value of literature for the interpretation and design of the built environment. One article sheds light on the limited role of literature in architecture. Another article describes the value of a literary approach to architecture. A third article discusses the ways in which literature can be incorporated in architecture. A concrete example of the incorporation of literature in design is presented in the last article that is being discussed. Three different categories of stories can be distinguished when the approaches in this chapter are studied. The first are the stories from literature, the stories in novels. The second category consists of the oral kind, often in the form of anecdotes of the people involved. The third category is made up from stories from history, as found in archives and books. The research focuses on the last two of these categories, since they are the ones most strongly connected to the building itself. A fourth category of stories is not included as such. Those stories are the ones told by the buildings themselves. In this research, these stories are seen as a property of architecture. It is important to realise that a large part of these ‘stories’ are determined by the spectator. Finally, an important aspect of the discussed subject is the question of how to deal with stories in architecture. As can be derived from the articles in OASE, there are many ways to do so, and they primarily depend on the creativity of the designer. It has also being made clear that a more literary approach can enrich design, and can lead to designers not just designing a final result, but the continuation of a story.
26
THEORIE
De theoretische achtergrond van de relatie tussen verhalen en architectuur Verhalen en architectuur zijn onderwerpen die in de literatuur uiteraard niet onbesproken zijn gebleven. In dit hoofdstuk wordt dan ook een aantal van die standpunten met betrekking tot de relatie tussen verhalen en architectuur besproken. Het is een brede selectie van standpunten en overwegingen afkomstig uit verschillende vakgebieden, van filosofie en literatuur tot antropologie en architectuur. Steeds zal centraal staan hoe aangekeken wordt tegen de relatie tussen verhalen en architectuur en hoe architecten met deze relatie om kunnen gaan. Dit hoofdstuk zal een basis vormen voor het verdere onderzoek, en veel van de besproken theorieën zullen in een later stadium opnieuw de revue passeren. Sprekende gebouwen Een zeer toegankelijke introductie tot het onderwerp van dit onderzoek wordt gevormd door het boek ‘De architectuur van het geluk’[1] van Alain de Botton. Het vraagstuk dat De Botton centraal stelt is of en hoe architectuur ons gelukkig kan maken. De schrijver stelt dat onze omgeving ons geluksgevoel beïnvloedt, en dat een deel van onze identiteit gevormd wordt door de plaatsen waar we ons bevinden, zoals ons woonhuis. Het meest interessant aan de benadering van De Botton is dat hij het gebouw ziet als een entiteit, als een ding met een bepaald karakter. Een gebouw is volgens de Botton niet zomaar een visueel object, maar is gerelateerd aan concepten die we kunnen analyseren en evalueren. ‘Gebouwen spreken – en wel over duidelijk waarneembare thema’s. Ze spreken van democratie of aristocratie, openheid of arrogantie, gastvrijheid of dreiging, een voorkeur voor de toekomst of een hunkering naar het verleden.’ [2] Gebouwen spreken dus, volgens De Botton. Gebouwen hebben het vermogen dat te doen doordat wij mensen graag menselijke eigenschappen in gebouwen willen zien. We verbinden onze eigen psychologische realiteit aan onze omgeving. De meest uiteenlopende eigenschappen en karakters kunnen op deze manier aan gebouwen worden toegekend. De Botton constateert dat gebouwen in grote mate in staat zijn om bepaalde dingen uit te drukken, maar dat waar ze het over hebben niet vaak ter sprake komt. Hij stelt daarom voor een woordenboek te maken waarin vormen en expressiemiddelen worden gekoppeld aan emoties en ideeën. De Botton geeft echter ook toe dat een dergelijk boek onvolledig zou zijn, en we gebouwen toch vooral mooi vinden wanneer het voor ons de juiste waarden weerspiegelt. De Botton’s standpunt dat gebouwen kunnen spreken en verhalen kunnen vertellen is zeer relevant in de context van het onderzoek naar de relatie tussen verhalen en architectuur. Nog interessanter is echter de waarneming van De Botton dat het erg belangrijk is wie de aanschouwer is. Het is niet alleen het gebouw dat spreekt, maar wij zijn het zelf die het gebouw bepaalde eigenschappen toedichten.
[1] Botton, A. de (2006) De architectuur van het geluk, Amsterdam: Olympus [2] Botton, A. de (2006) De architectuur van het geluk, Amsterdam: Olympus, p. 79
27
[3] Hoorn, M. van der (2005), Indispensable eyesores, Dissertatie, Universiteit Utrecht
Verhalen en antropologie Een benadering van hetzelfde onderwerp vanuit een heel andere hoek is afkomstig van cultureel antropologe Mélanie van der Hoorn. In haar boek ‘Indispensable Eyesores’[3] bespreekt zij afgewezen gebouwen, de zogenaamde ‘eyesores’, hoe mensen deze ongewenste gebouwen beïnvloeden, en andersom, hoe deze gebouwen mensen beïnvloeden. In het boek worden verschillende eyesores besproken en geanalyseerd. Het meest interessant in de context van dit onderzoek is het begin van het boek, waar Van der Hoorn de rol bespreekt die verhalen spelen in de ervaring van eyesores. Volgens Van der Hoorn vertellen mensen verhalen om (opnieuw) toegang te krijgen tot gebouwen die niet meer toegankelijk zijn. Gebouwen zijn een deel van de sociale identiteit van de gemeenschap in hun omgeving, en eliminatie van deze gebouwen laat letterlijk en figuurlijk een gat achter. De verhalen die over eyesores de ronde doen zijn volgens Van der Hoorn een mix tussen feit en fictie. Of deze verhalen waar zijn of niet, doet er echter volgens Van der Hoorn niet toe, omdat het effect van de verhalen daarmee niet verandert. Verhalen geven gebouwen een functie, ook wanneer deze gebouwen verder geen functie meer hebben. Voor een gemeenschap kunnen verhalen van groot belang zijn, omdat ze mensen helpen om te gaan met eyesores. De antropologische benadering van Van der Hoorn is zeer interessant, omdat gewezen wordt op het belang van het vertellen van verhalen over gebouwen voor een gemeenschap. Ook de waarneming dat verhalen een mix tussen feit en fictie zijn, maar dat dat aan het belang van verhalen niets af doet, is relevant voor het verdere onderzoek. Gebouwen die zwijgen, spreken en zingen Naast de filosofie en antropologie is een derde discipline die hier aan het woord wordt gelaten de literatuur. Paul Valéry brengt in ‘Eupalinos of de architect’[4] een aantal thema’s en waarden van de architectuur naar voren. De overeenkomst tussen architectuur en muziek speelt bovendien een belangrijke rol in de tekst. ‘Eupalinos of de architect’ is een dialoog tussen Socrates en Phaedrus, die zich als schimmen in de onderwereld bevinden. Valéry gebruikt de protagonisten, zoals ze zelf aan het einde van de dialoog constateren, als marionetten voor zijn eigen redenering. In de dialoog vertelt Phaedrus Socrates over zijn vriend Eupalinos, een architect uit Megara. De tekst neemt al snel de vorm aan van een lofzang op de architect en zijn vaardigheden. Het meest interessante deel uit deze passage begint wanneer Phaedrus een gesprek met Eupalinos beschrijft. De architect neemt het woord.
[4] Valéry, P. (1991) Eupalinos of de architect, in: Valéry, P. (1991) Leonardo en Socrates, Amsterdam: De Bezige Bij, p. 62-140 [5] Valéry, P. (1991) Leonardo en Socrates, Amsterdam: De Bezige Bij, p. 78
‘Zeg me eens (aangezien je gevoelig bent voor de effecten van de architectuur), heb je bij het wandelen door deze stad niet opgemerkt dat er onder al haar gebouwen zijn die zwijgen, andere die spreken; en ten slotte nog weer andere, die het zeldzaamst zijn, die zingen? – Het is niet hun bestemming, en ook niet hun gestalte in het algemeen die ze dusdanig bezielt of tot zwijgen veroordeelt. Dat hangt af van het talent van hun bouwmeester, ofwel van de gunst van de Muzen.’ [5] Eupalinos beschrijft waar markthallen, gerechtsgebouwen en gevangenissen over spreken, en bewondert de havens. Hij legt uit hoe zijn lichaam en geest ongekende vermogens moeten aanwenden in een poging gebouwen te doen zingen.
28
Phaedrus en Socrates praten daarna, naar aanleiding van de uitspraak over zingende gebouwen, verder over de overeenkomsten tussen architectuur en muziek. Beide kunsten zouden het vermogen hebben om meer te worden dan ze oorspronkelijk zijn. In de architectuur gebeurt dat doordat het beperkte gebruik van de juiste woorden geometrische vormen tot stand brengt. De taal is bouwmeester, is hier het standpunt. Ook Paul Valéry verwoordt dus het idee dat gebouwen kunnen spreken, zelfs zingen, en meer zijn dan hun functie of vorm. Deze gebouwen komen tot stand door de bijzondere eigenschappen van de architect. De architect heeft op zijn beurt taal nodig om gebouwen te creëren. Gebouwen vertellen dus een verhaal, en andersom is een verhaal nodig om een gebouw te kunnen construeren. Architectuur en literatuur Nummer 70 van het tijdschrift OASE is gewijd aan het onderwerp ‘Literatuur & Architectuur’[6] en bespreekt de waarde van literatuur voor de interpretatie en het ontwerp van de gebouwde omgeving. In het redactionele openingsartikel wordt gesteld dat observaties die in verhalen worden gedaan grote invloed hebben gehad ‘op ons beeld van steden en gebouwen, en zijn doorgedrongen in de sociologische en geschiedkundige literatuur, die op haar beurt weer van invloed is geweest op het denken en schrijven over architectuur’[7]. In het nummer van OASE wordt gezocht naar meer literaire benaderingen van de architectuur. De waarde van het bestuderen van deze benaderingen voor het onderzoek naar de relatie tussen verhalen en architectuur, is dat een eerste idee wordt verworven van het antwoord op de vraag wat architecten met verhalen kunnen. Eén van de artikelen in OASE 70 werpt licht op het feit dat literatuur op dit moment een beperkte rol speelt in de architectuur. Christophe van Gerrewey bespreekt in ‘Volstrekte illusieloosheid, onvoorwaardelijke affirmatie’[8] het contrast tussen architectuur en literatuur in het modernisme van de 20e eeuw. Dit contrast is volgens Van Gerrewey ontstaan doordat de architectuur wil bouwen aan een nieuwe toekomst, terwijl de literatuur juist de vluchtigheid van het bestaan wil vastleggen. Van Gerrewey stelt bovendien dat de architectuur verhalen mogelijk maakt, en geeft hier enkele voorbeelden van. Het modernisme heeft volgens Van Gerrewey echter maar één verhaal: de moderniteit. In een ander artikel, van de hand van Klaske Havik, wordt de waarde die verhalen voor de architectuur kunnen hebben belicht. In ‘Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme’[9] reflecteert Havik op een literaire benadering, en stelt dat deze waarde kan hebben voor een meer zintuiglijke ervaring van de architectuur, die in de literatuur wordt verwoord. Ruimte in verhalen is volgens Havik ‘geleefde’ ruimte[10]; ruimte die wordt beleefd en herinnerd door gebruikers. Tijd speelt in geleefde ruimte een essentiële rol, maar ontbreekt in het huidige denken over ruimte juist vaak. Een andere waarde van een literaire benadering is dat meer aandacht kan worden gegeven aan het aspect tijd, en architecten dus niet alleen maar bezig zijn met het eindbeeld. Een meer literaire benadering kan volgens Havik een bredere basis geven aan het ontwerp, en maakt het volgens haar mogelijk om niet alleen bezig te zijn met een ‘happy end’, maar om het verhaal te vervolgen. Een derde artikel uit OASE 70, geschreven door Wim Cuyvers, geeft aan hoe verhalen in architectuur kunnen worden verwerkt. In ‘Van de droom van de
[6] Architectuur & Literatuur, OASE, nr 70 (2006), Rotterdam: NAi Uitgevers [7] Grafe, C. (Red.), Architectuur & Literatuur: Bespiegeling / verbeelding, OASE, nr 70 (2006), p. 4 [8] Gerrewey, C. van, Volstrekte illusieloosheid, onvoorwaardelijke affirmatie, OASE, nr 70 (2006), p. 8-19 [9] Havik, K., Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme, OASE, nr 70 (2006), p.37-49 [10] ‘Geleefde’ ruimte is een term die oorspronkelijk werd gedefinieerd door Henri Lefebvre in ‘La production d’espace’ [11] Cuyvers, W., Van de droom van de versteende roman naar de acceptatie van de publieke ruimte, OASE, nr 70 (2006), p. 20-29 [12] Deprez, K., De ruimte doorbladerd, OASE, nr 70 (2006), p.109-121
29
versteende roman naar de acceptatie van de publieke ruimte’[11] somt Cuyvers een drietal mogelijkheden op om de overbrugging van literatuur naar architectuur te maken. De eerste is transcriptie; daarin wordt architectuur geënsceneerd, worden de karakters van romanfiguren naar ruimtes getransponeerd en worden de relaties tussen ruimtes aan het boek ontleend. De tweede mogelijkheid is het letterlijk nabouwen van ruimtes uit een roman. Een derde optie is het overhevelen van thema’s en fragmenten naar het bouwproject. Een concreet voorbeeld van hoe een verhaal in architectuur kan worden verwerkt, en waarin alle drie de mogelijkheden die Cuyvers noemt een rol spelen, wordt gegeven door Koen Deprez. In het artikel ‘De ruimte doorbladerd’[12] beschrijft Deprez zijn ontwerp voor een huis in Izegem, dat hij baseerde op de roman ‘De God Denkbaar, Denkbaar de God’ van W.F. Hermans. De roman legitimeert het ontwerp, en de ontwerper vindt daarin naar eigen zeggen vrijheid. Het maakt het hem mogelijk te ontsnappen aan het dwangmatige en het moderne. Het ontwerp neemt in opzet een voorbeeld aan de roman, en zit vol interpretaties en verwijzingen. Sommige onderdelen zijn letterlijk nagebouwd, en vervolgens vervormd. Symboliek en metaforen lijken een belangrijke rol te spelen. De ruimte wordt, zoals Deprez het verwoord, als een boek doorbladerd. Het bijzondere aan zijn artikel is dat de ruimte op haar beurt weer in woorden is omgezet ten behoeve van het artikel. Verhalen en architectuur Wanneer op de zojuist besproken standpunten wordt teruggeblikt, valt op dat het begrip ‘verhaal’ hier niet een eenduidige rol lijkt te spelen. Verhalen zijn in verschillende categorieën te verdelen. Ten eerste zijn er de verhalen uit de literatuur, zoals ze in OASE besproken worden, de verhalen uit romans. Daarnaast is er de categorie verhalen die Van der Hoorn aan het licht brengt, namelijk de mondelinge overlevering, verhalen en mythen zoals ze door mensen aan elkaar worden doorverteld. Hier zou nog een derde categorie aan toe moeten worden gevoegd, en dat is die van de verhalen uit de geschiedenis, die, zo veel mogelijk gepresenteerd als feiten, kan worden teruggevonden in archieven en naslagwerken. In dit onderzoek zal de nadruk liggen op de laatste twee categorieën. Zowel de geschiedenis, in grote lijnen en kleine details, als de mondeling overgebrachte verhalen, vaak in de vorm van anekdotes, zijn in sterke mate gebonden aan het gebouw waar ze over gaan. Bij het nauwkeurig bestuderen van een concreet gebouw, zoals in dit onderzoek zal gebeuren, zijn geschiedenis en anekdotes het meest direct betrokken. Wanneer ook romans hierin een rol gaan spelen, dreigt deze direct aan het gebouw gebonden informatie te vertroebelen. Dat wil overigens niet zeggen dat fictie geen rol speelt. Ondanks of misschien wel dankzij de bedoelingen van de betrokkenen, zullen geschiedenis en anekdotes zich niet tot slechts feiten kunnen beperken. Er zou nog een andere categorie verhalen kunnen worden onderscheiden. Het gaat dan om de verhalen die door gebouwen zelf worden verteld, zoals De Botton en Valéry suggereren. Dat type verhalen wordt in dit onderzoek als een eigenschap van de architectuur gezien. Het is belangrijk om hierbij te beseffen dat een belangrijk deel van deze ‘verhalen’ niet door het gebouw zelf wordt verteld, maar door de aanschouwer als zodanig wordt begrepen. In het vertellen van verhalen is een spanning aanwezig tussen enerzijds de gebouwen, die een verhaal bevatten, en anderzijds de mensen, die
30
de gebouwen en hun verhalen ervaren en interpreteren. Een ander belangrijk aspect van de besproken standpunten is de vraag hoe architecten en andere betrokkenen met verhalen om kunnen gaan. Paul Valéry maakte al duidelijk dat architecten gebouwen kunnen laten spreken, een verhaal kunnen laten vertellen, en dat zij taal, verhalen, nodig hebben om dit te kunnen bereiken. In OASE 70 wordt meer concreet besproken hoe en waarom architecten verhalen kunnen gebruiken in het ontwerp. In de artikelen van Cuyvers en Deprez wordt duidelijk dat er vele manieren zijn om verhalen in architectuur te verwerken, en dat de creativiteit van de ontwerper hier vooral een rol in speelt. Volgens Havik kunnen ontwerpers, wanneer ze een meer literaire benadering volgen, een bredere basis geven aan hun ontwerp, en meer bezig zijn met het vervolgen van het verhaal.
III HELMOND
De geschiedenis en huidige situatie in Helmond
III HELMOND English summary
[1] Curulli, I. (Red.) (2011) Kanaalzones B5 - 4 Helmond, TU Eindhoven [2] Lynch, K. (1960) The image of the city, London: Harvard University Press
History and current situation in Helmond This chapter discusses the city in which the research is located: Helmond. The industrial history of Helmond will be dealt with and the present state of Helmond is explained. Much of the information in this chapter stems from the collective research of graduation studio Industrial Water Street and has been published in ‘Kanaalzones B5 – 4 Helmond’[1]. A central role in the history of Helmond is played by the textile production. Much of the growth and success of the city, even before the Industrial Revolution, should be attributed to the production and processing of textiles such as wool and linen. The beginning of the industrialisation in Helmond is connected to the construction of the Zuid-Willemsvaart in 1826. In the following period, Helmond’s textile industry grew rapidly. Another impulse for the industry in Helmond was the construction of the railway line between Eindhoven and Venlo in 1866. During this period the metal industry emerged in Helmond. For many years, the metal and textile industries existed alongside. The economic crisis at the end of the 1920s hit Helmond hard. During the next decade unemployment rose to 42 percent in the textile industry and 64 percent in the metal industry. After the Second World War, the economy of Helmond revived, but only for a short period. A rapid decline followed during the 1960s due to competition from low-wage countries. Large city expansions and the diversion of the ZuidWillemsvaart in 1992 have radically changed Helmond in the last decades. Nowadays, the industry in Helmond is playing a much less important role. Because of the diversion of the Zuid-Willemsvaart, there is no traffic on the canal near the centre anymore. Some factories along the canal are still active, but many have been demolished. Helmond now is a city with many faces and a not very positive image. In the centre, around the canal, many different characters can be found in a small area. This versatility unfortunately threatens to split the city into many fragments. To form an even more complete image of the city, the graduation studio conducted interviews according to a method derived from Kevin Lynch[2]. Passersby at the local library and at the city hall were asked to sketch and narrate their experience of the city centre of Helmond. The results of the interviews are published in the book that was mentioned before. Another, unexpected result of the interviews was the personal attachment to the city that the interviewers developed by getting to know the personal stories of Helmond’s inhabitants.
32
HELMOND
De geschiedenis en huidige situatie in Helmond Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de stad waar het onderzoek gesitueerd is: Helmond. Deze informatie zorgt voor een gedegen context voor het verdere onderzoek naar het gebouw dat is gekozen. Door de kennis die hier wordt verschaft zal de informatie die later gedurende het onderzoek wordt gepresenteerd beter worden begrepen. Enerzijds zal kort de historische en industriële ontwikkeling van Helmond aan het licht komen. Anderzijds wordt hier de huidige situatie in Helmond beschreven en geanalyseerd. De analyse van de geschiedenis en huidige situatie in Helmond zijn onderdeel van het gezamenlijke onderzoek dat door afstudeeratelier Industrial Water Street is uitgevoerd tussen maart en augustus 2011. De resultaten hiervan zijn gepubliceerd in ‘Kanaalzones B5 – 4 Helmond’[1]. Vroege ontwikkeling tot 18e eeuw Hoewel de huidige aanblik van Helmond geen lange geschiedenis doet vermoeden, wordt geschat dat de eerste boeren de omgeving waar de stad gelegen is al vóór het jaar 1000 bewoonden. Het eerste kasteel van de stad dateert echter uit de 12e eeuw. Het kasteel dat nu nog steeds in Helmond te vinden is, is nog iets jonger, en werd waarschijnlijk rond 1325 gebouwd. Al enige tijd daarvoor, in 1232, ontving Helmond stadsrechten om de handel in en rond de stad te stimuleren. De stad groeide in de 14e eeuw uit tot een belangrijk handelscentrum voor de regio. De belangrijkste handelsproducten waren wol en linnen. De 16e en 17e eeuw waren een moeilijke periode voor Helmond. De kleine stad lag ongunstig tussen twee kampen in de oorlog tussen de Spaanse koning Philip II in het zuiden en de Zeven Verenigde Nederlanden in het noorden. Daar bovenop werd de stad getroffen door de pest in 1636. Veel van de economische activiteiten verplaatsten naar Haarlem, dat ook een belangrijke producent van linnen was. Haarlems garen werd destijds geïmporteerd naar Helmond, verwerkt, en vervolgens teruggezonden naar Haarlem om daar als Haarlems linnen te worden geëxporteerd.
[1] Curulli, I. (Red.) (2011) Kanaalzones B5 - 4 Helmond, TU Eindhoven Links: het havenplein rond 1880 Rechts: het kanaal rond 1900
33
Tegen het einde van de achttiende eeuw werd de productie en handel van textiel weer minder afhankelijk van Haarlem, omdat goedkope arbeidskrachten Helmond aantrekkelijk maakten voor de regio. Ontwikkeling tot industriestad In de vroege 19e eeuw werden de Nederlanden verenigd tot een koninkrijk. Koning Willem I richtte vervolgens de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) op en zag toe op de aanleg van wegen en kanalen door zijn zojuist verworven land. Vanwege de onveiligheid van de route van Maastricht naar ’s Hertogenbosch over de Maas, die ook nog eens zeven maanden per jaar onbegaanbaar was, was ook daar de aanleg van een kanaal nodig. De Zuid-Willemsvaart werd gepland door het dal van het riviertje de Aa en langs Helmond, zoals voorgesteld door de invloedrijke Helmonder Carel Wesselman. Het kanaal werd in 1826 in gebruik genomen. Vele fabrieken werden langs het kanaal in Helmond gebouwd, zeker in het midden van de 19e eeuw, toen een groep daadkrachtige ondernemers naar de stad kwam om zich er te vestigen. Tegen 1866 waren er tien textielfabrieken in Helmond. Er werkten 214 arbeiders in de fabrieken en rond de 2400 arbeiders werkten vanuit huis. In de daaropvolgende tien jaar verdween het grootste deel van deze zogenaamde thuisweverij. Rond diezelfde periode was de stoommachine in opkomst en werd het spoor tussen Eindhoven en Venlo aangelegd, en in 1866 geopend. Bovendien werd in 1865 een extra haven aangelegd nabij het spoor, naast degene die zich al ter hoogte van het huidige Havenplein bevond. Deze ontwikkelingen leidden tot de groei van een metaalindustrie naast de al succesvolle textielindustrie. De arbeidsomstandigheden in de Helmondse fabrieken van die tijd waren erg slecht. Werkdagen waren lang, de lonen laag, en kinderarbeid heel normaal. Het verschil tussen de rijke fabriekseigenaren en hun arme arbeiders was erg groot, en dat bleef langer zo dan in andere steden. De conservatieve geestelijkheid verbeterde niet veel aan de omstandigheden. Om de slechte condities in de fabrieken te veranderen werd in 1896 de eerste arbeidersbeweging opgericht, de RK Werkliedenvereniging. Die stond nog wel onder controle van de kerk. Krimp van de industrie in de 20e eeuw Aan het begin van de 20e eeuw ging het goed met de Helmondse industrie. Grote aantallen huizen werden gebouwd voor de groeiende groep arbeiders in de stad. In 1928 werkte één op de vier Helmonders in de industrie. In de jaren ’30 kende de industrie echter een dieptepunt door de economische crisis. De werkloosheid was toen hoog, 43 procent in de textielindustrie en 64 procent in de metaalindustrie. Tijdens de bezetting door de Duitse troepen in de Tweede Wereldoorlog gingen verschillende bruggen over het kanaal verloren en raakten veel gebouwen beschadigd. Desondanks kende de industrie een opleving na de oorlog. Een belangrijke ontwikkeling voor de stad in die tijd was de aanleg van de brug Traverse over het kanaal nabij het stadscentrum. In de jaren ’60 stortte de industrie van Helmond opnieuw in. De voornaamste oorzaak hiervan was de concurrentie uit lagelonenlanden. Grote stadsuitbreidingen in de jaren ’80 en ’90 en de omleiding van de Zuid-Willemsvaart in 1992 hebben het stadsbeeld van Helmond sindsdien radicaal veranderd.
34
Helmond tegenwoordig Industrie speelt in Helmond inmiddels een veel minder grote rol. De ZuidWillemsvaart is omgeleid en zodoende vindt er geen scheepvaart meer plaats over het gedeelte van het kanaal dat in de buurt van het centrum ligt. Er zijn nog wel enige fabrieken langs het kanaal in gebruik, maar een groot deel is gesloopt. Het Helmond van tegenwoordig is een stad met veel gezichten en een niet al te best imago. In het gebied in het centrum van Helmond, rond het kanaal, bevinden zich op korte afstand van elkaar vele karakters. Het middeleeuwse kasteel met klein stadspark bevindt zich direct naast het grote, afgesloten terrein van textielfabriek Vlisco. Er tegenover ligt het groene gevaarte van het stadskantoor, met erlangs de flyover van één van Helmond’s belangrijkste verkeersaders. Aan de andere kant daarvan bevinden zich de voornaamste winkelstraat van de stad en het sfeervolle Havenplein met cafés in oude panden. Een veelzijdige aanblik dus, en dan is het onlangs door brand beschadigde theater het Speelhuis met de omliggende kubuswoningen nog niet eens genoemd. Helaas is dit ook een veelzijdigheid die de stad dreigt te versnipperen in veel kleine gebieden. Dit beeld van de stad is gedeeltelijk gebaseerd op de observaties van afstudeeratelier Industrial Water Street. Om naast de eigen indruk een vollediger beeld te vormen van Helmond is door het atelier een serie interviews uitgevoerd. Daarbij is een methode gebruikt die gebaseerd is op die van Kevin Lynch[2]. Ruim twintig voorbijgangers bij de lokale bibliotheek en het stadskantoor werd gevraagd aan de hand van verschillende routes een kaart van Helmond te tekenen en daarbij de belangrijkste punten en hun gevoel erbij aan te geven. De conclusies naar aanleiding van de interviews zijn te vinden in de eerder genoemde publicatie van het onderzoek. Een selectie van de reacties en opmerkingen: ‘Ik snap niet waarom Vlisco een monument zou moeten zijn. Het is veel te groot. Ik heb veel meer met het kasteel. Vlisco is een verschrikking.’ – Vrouw, 40 jaar ‘Vlisco is een prachtig bedrijf. Mooi eraan is de opzet, de producten, de organisatie. Ik heb er toevallig pas een rondleiding gehad. Ik ben blij dat ze in Helmond zitten en zijn blijven zitten.’ – Vrouw, 50 jaar ‘Je komt een oud pandje tegen, dat is erg leuk, met bakstenen, mooi oud. Dan verderop wat kroegen, en dan ben je er, bij het Havenplein.’ – Man, 65 jaar ‘Vroeger stonk het heel erg bij Vlisco. En de kleur van het water veranderde. Je zag dat. Het was verschrikkelijk. Het stonk enorm. Vooral op zondag.’ – Vrouw, 75 jaar ‘Aan de andere kant, bij het haventje, komen de aso’s. Bij de Steenstraat komende de normale mensen.’ – Man, 18 jaar ‘De mentaliteit van Hellemonders. Daar stoor ik mij aan. Het beeld is nogal negatief. Soms vraag ik me dan af: hoor ik daarbij? Ik associeer me niet met deze negativiteit.’ – Man, 53 jaar Het meest verrassende resultaat van de interviews is dat de studenten van het atelier zelf een meer persoonlijke band ontwikkelden met de stad. Door de open gesprekken met de Helmonders hebben zij de stad echt van dichtbij leren kennen.
[2] Lynch, K. (1960) The image of the city, London: Harvard University Press
IV TYPOLOGIE GEBOUW
Typologie van industriele gebouwen in het algemeen en een specifiek gebouw in Helmond
IV BUILDING TYPOLOGY English summary
Choice of building This chapter starts with a description of the general building typology of industrial buildings. Consequently, the building for further research is introduced and its typology is compared to the general typology. The building that has been selected for further study during the research is the oldest, still existing, industrial building in Helmond, and was built by the Bots family in 1840. It is located along the Zuid-Willemsvaart and often referred to as ‘Auw Fabriekske’ or ‘Bots factory’. The main reason for selecting this particular building was a personal fascination for the old factory. Building typology of the Bots factory The typology of the Bots building fits the general typology of early industrial buildings, especially that of the warehouse. Here, the typology of the Bots building and its similarity to the general typology of industrial buildings will be discussed according to building components: facades, facade openings, supports, floors, roofs and stairs. The supports in brick buildings of the building period from which the Bots factory stems were typically made of wood. It is likely that the Bots building’s original supports were made of wood. The gable roof of the Bots main building is quite common. Even more typical for industrial buildings is the sawtooth roof of the addition on the back of the factory. The typical facade in early industrial buildings is the brick bearing wall, as it appears in the Bots factory. The decoration of the masonry of the facades of the Bots building is also quite common for brick industrial buildings. The openings in the facades of the Bots factory correspond to the general typology in two ways. Firstly, there is the very characteristic door with a hoisting beam on the top floor. Secondly, there is the typology of the windows. The windows of the Bots building match the general typology well. Although windows in more recent buildings generally grew larger over time, the windows in early industrial buildings are quite small. Also typical is the brick arched top of the windows and the division of the windows into smaller panes. Altogether, the complete typology of the Bots building obviously matches the general typology for industrial buildings of its time. One last remark is relevant in this context and has to do with the location and orientation of the building. The location along the canal is probably due to the use of the water for transportation as well as for the processing of textile. The Bots factory is oriented with its longest side parallel to the Zuid-Willemsvaart. This was probably done to allow as much light as possible into the building from the side of the building that is not obstructed.
36
TYPOLOGIE GEBOUW
Typologie van industriele gebouwen in het algemeen en een specifiek gebouw in Helmond In de voorgaande hoofdstukken is de theoretische achtergrond van dit onderzoek belicht, en is de stad Helmond geïntroduceerd. In dit hoofdstuk wordt het schaalniveau verkleind naar dat van het gebouw. De strekking van dit hoofdstuk is tweeledig. Ten eerste zal de algemene typologie van industriële gebouwen worden toegelicht. Daarna zal de keuze voor een gebouw in Helmond worden uitgelegd, zal het gebouw kort worden geïntroduceerd, en zal de typologie van dit specifieke gebouw worden bestudeerd. Typologie industriële gebouwen Het type gebouwen dat hier zal worden beschreven is tijdens of na de industriële revolutie gebouwd. Industriële gebouwen van na de Tweede Wereldoorlog zullen buiten beschouwing worden gelaten. Om een overzichtelijk beeld te geven van de typologie van industriële gebouwen is een verdeling gemaakt naar gebouwcomponenten. Nadat een algemeen beeld is gegeven van de typologie, zal deze verder worden toegelicht aan de hand van constructie, vloeren, daken, trappen, gevels en tot slot gevelopeningen. Het overgrote deel van de typologie van vooroorlogse industriële gebouwen wordt uiteraard bepaald door hun bestemming. De activiteiten die in deze gebouwen plaatsvinden vragen om grote en flexibele open ruimtes en voldoende licht. Daarbij is functionaliteit vaak het voornaamste aandachtspunt. Desondanks speelt ook ornamentatie een rol in industriële gebouwen, zoals zal blijken wanneer gekeken wordt naar de gevels. Constructie – De eerste industriële gebouwen hadden houten constructies, maar al snel deed ook gietijzer als bouwmateriaal zijn intrede. Een veelvoorkomende opbouw van de constructie van industriële gebouwen bestond uit gietijzeren kolommen, houten balken en een gemetselde gevel. Vloeren – Kolommen en grote overspanningen werden vaak gebruikt om de vloeren in industriële gebouwen zo open mogelijk te houden, om zo plaats te bieden aan grote machines en ander materieel. De constructie aan de onderzijde van de vloeren werd meestal zichtbaar gelaten, en tegenwoordig gewaardeerd als karakteristiek element. Daken – Er zijn veel verschillende typen daken te vinden in industriële gebouwen. Platte daken en zadeldaken komen veel voor, maar het meest typisch is toch wel het zaagtanddak (ook wel sheddak genoemd). Trappen – Trappen zijn niet het meest invloedrijke element in de typologie van industriële gebouwen. Ze worden in sommige gevallen echter aan de buitenkant van het gebouw geplaatst om de vloeren vrij te houden, en bepalen in dat geval een belangrijk deel van de uitstraling van het gebouw. Gevels – Belangrijk in de verschijning van de gevels is het feit of ze dragend zijn of niet. Vroege industriële gebouwen hadden vaak gemetselde dragende gevels. Zelfs toen later ijzeren constructies werden gebruikt, was de gevel nog vaak gemetseld. Pas later werden gevels met een dragende structuur van metaal of
37
Links: ramen in katoenmolens van verschillende perioden in Engeleand Rechts: twee voorbeelden van typische ramen in industriele gebouwen
beton gebruikt. Ornamentatie komt in al deze typen gevels met enige regelmaat voor. Met name bakstenen gevels werden van ornamentatie voorzien door reliëf aan te brengen in het metselwerk. Gevelopeningen – Bepalend voor de uitstraling van de gevels is de hoeveelheid openingen die zich erin bevinden. De deuren in industriële gebouwen zijn vaak groot, om goederen en machines door te kunnen laten. Verder is typisch dat zich ook op de bovenverdiepingen deuren kunnen bevinden. Naast deuren zijn ramen uiteraard het belangrijkste type gevelopeningen. De ramen zijn zeer bepalend voor de uitstraling van industriële gebouwen en vormen één van de meest herkenbare elementen. Het formaat van de ramen is afhankelijk van het klimaat en de gebruikte bouwtechnieken. Over het algemeen kan worden gesteld dat, onder invloed van verbeterende bouwtechnische omstandigheden, de ramen in industriële gebouwen steeds groter werden en het geveloppervlak ertussen geringer. De afbeelding linksonder van ramen in verschillende bouwperiodes in Engeland is hier een mooie illustratie van. De afbeelding ernaast laat twee voorbeelden van typische ramen zien. De ene (boven) is gemiddeld van formaat, meestal hoger dan breed, met een gebogen bovenkant en een kleine roedeverdeling. Dit type komt veel in bakstenen gevels voor. Het andere type (onder) is relatief groot, eerder breed dan hoog, heeft ook een kleine roedeverdeling en komt vaker in niet-dragende gevels voor.
38
Keuze gebouw Het gebouw dat geselecteerd is als studieobject voor het vervolg van het onderzoek is het oudste, nog bestaande, industriële pand van Helmond, dat in 1840 door de familie Bots is gebouwd. Het bevindt zich nabij het centrum van Helmond, langs de Kanaaldijk NW, en kijkt uit over het Havenplein. Het gebouwtje wordt in de Helmondse volksmond vaak ‘Auw Fabriekske’ genoemd. Die naamgeving zal hier worden gevolgd, maar ook de gangbare naam ‘Bots fabriek’ zal worden gebruikt. De belangrijkste reden voor de keuze voor het Auw Fabriekske is een persoonlijke fascinatie voor het gebouw. Er zijn echter nog een aantal andere overwegingen die pleiten voor deze keuze. Het is één van de vroegste industriële gebouwen van Helmond, en herbergt met zijn leeftijd van ruim 170 jaar een lange geschiedenis. Er zullen achter die geschiedenis zonder twijfel vele verhalen schuil gaan. Dat het gebouw inmiddels geen industriële functie meer heeft geeft een interessante wending aan dat verhaal. Het gebouw is bovendien tegenwoordig grotendeels openbaar, en maakt daarom een belangrijk onderdeel uit van het sociale geheugen van Helmond. In het onderzoek zal het gedeelte van het Auw Fabriekske dat direct aan het kanaal gelegen is, en nog stamt uit 1840, centraal staan. Een aanbouw aan de achterzijde van het gebouw is van een veel latere periode, en zal een minder belangrijke rol spelen, maar zal wel worden meegenomen in grote delen van het onderzoek. Typologie Auw Fabriekske Het Auw Fabriekske past in de eerder besproken algemene typologie van vroege industriële gebouwen. Het heeft echter niet zo zeer de typologie van een fabriek, maar eerder van die van het pakhuis. Het Bots fabriekje past in een aantal opzichten in de algemene typologie. De oorspronkelijke constructie is vrijwel zeker van hout geweest, hoewel er inmiddels aanpassingen aan zijn gedaan. Wat betreft constructie past het gebouw in het typische beeld van een houten constructie met een baksteen gevel. Het dak van het voorste deel van het gebouw is niet bijzonder opvallend qua typologie, maar het dak van de aanbouw heeft wel de zeer typische zaagtandvorm (sheddak). Het meest duidelijk wordt de typologie van het Auw Fabriekske echter in de gevels. Die zijn van baksteen, en met name de zuidgevel, inclusief de ornamentatie ervan, sluit goed aan bij de industriële typologie. In die gevel bevinden zich ook een hijsbalk en luik, die de industriële typologie nog verder versterken. Tot slot zijn ook de ramen, met de gebogen bovenkant en roedeverdeling, typisch industrieel. Overigens kan worden aangevoerd dat het Auw Fabriekske vrij klein is voor een industrieel gebouw. Daar staat tegenover dat de omvang vanwege het vroege bouwjaar niet erg afwijkt. Het feit dat het gebouw vrij smal en hoog is benadrukt eerder de pakhuistypologie ervan. Het is tot slot interessant de locatie en oriëntatie van het Bots fabriekje in ogenschouw te nemen. De ligging van het gebouw langs het kanaal is erg typisch. Deze locatie werd vermoedelijk gekozen omdat het de aan- en afvoer van grondstoffen en producten mogelijk maakte. Bovendien werd water uit het kanaal vaak, en zelfs nog steeds, gebruikt voor het verwerken van textiel. Opvallend is tot slot het feit dat het gebouw met de lange zijde parallel aan het kanaal georiënteerd is. Mogelijk is hiervoor gekozen om te zorgen voor een zo groot mogelijke daglichttoetreding.
PART B STORIES V History VI Maps VII Interviews
DEEL B VERHALEN V Geschiedenis VI Kaarten VII Interviews
42
INLEIDING In deel A ging het vooral om de achtergronden van het onderzoek. Het doel en de opzet werden toegelicht, en er werd een basis gelegd voor het verdere onderzoek. Er is een beeld gegeven van de theoretische achtergrond met betrekking tot het onderwerp. Deel A eindigde met een introductie over Helmond en het Auw Fabriekske. In dit deel draait het om het eerste deel van de onderzoeksvraag. Wat is het industrieel narratief? Welke verhalen liggen in industriële gebouwen besloten? Als voorbeeld wordt het Auw Fabriekske in Helmond genomen. Zoals in hoofdstuk II duidelijk werd zijn er twee typen verhalen die hier centraal zullen staan. Enerzijds zal het in dit deel daarom gaan over de geschiedenis van het Auw Fabriekske, anderzijds om de persoonlijke verhalen van mensen die het gebouwtje kennen. In hoofdstuk V zal de geschiedenis van het Auw Fabriekske worden beschreven. Het zal een lopend verhaal vormen, dat wordt geïllustreerd met oude foto’s en plattegronden. Om het overzichtelijk te houden, wordt een indeling gemaakt in vijf perioden in de geschiedenis van het fabriekje. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in een tijdlijn. Vervolgens wordt de ontwikkeling van het Auw Fabriekske in beeld gebracht in hoofdstuk VI. Daar zullen plattegronden van zeven verschillende momenten uit de geschiedenis van het gebouw worden getoond en kort worden toelicht. Veel van de historische informatie is te danken aan Severus Raymakers. De familie Raymakers is voor een zeer lange periode eigenaar geweest van het Auw Fabriekske, en heeft gedurende die periode veel informatie opgeslagen in het familiearchief[1]. In de jaren ’60 heeft Severus Raymakers veel van de historische informatie over het fabriekje gepubliceerd in het bedrijfsblad van het bedrijf Raymakers, de Rayse Kout[2]. Die artikelen hebben de basis gevormd voor dit deel van het onderzoek. De informatie is verder aangevuld gedurende gesprekken met mensen die in verschillende perioden bij het fabriekje betrokken zijn geweest. Dit deel sluit af met het tweede type verhalen, de anekdotes. In hoofdstuk VII zal uit worden gelegd hoe deze informatie uit interviews met betrokken is verkregen. Bovendien wordt een selectie van vermakelijke, interessante en indrukwekkende anekdotes gepresenteerd.
[1] Het familiearchief van Raymakers bevindt zich in Gemert, maar was op het moment van dit schrijven helaas grotendeels nog niet openbaar toegankelijk, omdat het nog niet is geïnventariseerd. [2] Raymakers, S. (19631965) Verhuizen I t/m XV, verschillende nummers van De Rayse Kout
V GESCHIEDENIS
De geschiedenis van het gebouw verdeeld in vijf perioden
V HISTORY English summary
Introduction Part B of the research report deals with the first half of the research question: What is the industrial narrative? The Bots factory is taken as an example. Two types of stories will be investigated: history and anecdotes. Chapter V discusses the history of the building through five different periods. An overview is presented in a timeline at the end of this chapter. Chapter VI shows the development of the building according to floor plans of seven moments in time. In chapter VII, the anecdotes are presented. History The first period, the Bots Period from 1840 to 1857, is the period in which the factory was built by Johannes Albertus Bots. He presumably intended to use the building as a warehouse and base for home weaving. Bots placed a memorial stone above the door of the warehouse in which he had the initials of his grandchildren inscribed. After several members of the Bots family died, the building was sold to the Raymakers family. The second period was the Raymakers I period, which lasted from 1857 to 1903. After several repartitions of the family properties, the factory ended up with Henri and his son Jacques. Under their care, business flourished and the factory was expanded. Dye houses, a weaving building and a boiler house and engine room were realised. In 1903, Jacques sold the factory to his nephews of the firm ‘J.A. Raymakers en co’. The third period, Raymakers II, lasted from 1903 till 1930. The new owners started to use the building mainly for the dyeing and other processing of textiles. They added many buildings to the terrain over the years. One of those was a gate building between the factory and the house. Furthermore, windows were added to the façade of the Bots factory. Just before the beginning of the fourth period, the Raymakers III period from 1930 to 1982, much of the dyeing equipment was moved to the larger Raymakers factory. Between 1939 and 1965, the Bots factory was occupied by the Calico factory, which produced buckram, PVC products and carpets. A big fire damaged the building in 1948. Between the 50s and 80s the Bots building also housed a sowing atelier and a personnel shop. In 1982, which is the starting point of the last period, the Van Leipsig period, the building was sold to the Van Leipsig family. They own a flower shop and let out a large part of the building to other small businesses. Most changes to the building in this period consist of the rearrangement of the interior.
44
PERIODE BOTS 1840 – 1857
Het bouwjaar Over het bouwjaar van het Auw Fabriekske heeft lange tijd verwarring bestaan. In het boek ‘Honderd jaren Oost-Brabants Bedrijfsleven’[1] werd in 1952 beweerd dat het Fabriekske uit 1811 stamt. Op een plattegrond van Helmond in 1820, in 1881 gepubliceerd door Aug. Sassen[2], is echter langs het geplande kanaal op de huidige locatie van het fabriekje nog niets te zien. Het lijkt bovendien onwaarschijnlijk dat het fabriekje bij toeval exact evenwijdig aan het nog te graven kanaal werd gebouwd, te midden van een weiland en bij afwezigheid van een fatsoenlijke weg. Een meer geloofwaardige schatting van het bouwjaar is 1840. In dat jaar wordt namelijk in het kadaster[3] voor het eerst melding gemaakt van een ‘Pakhuis en erf ’. Een tot die tijd onbebouwd perceel, bekend staand als ‘Tuin’ onder kadasternummer 751, wordt in 1840 onderverdeeld in een perceel met nummer 806 ‘Pakhuis en erf ’ en 807 ‘Tuin’. Als eigenaar wordt Johannes Albertus Bots genoemd.
[1] Zoetmulder, S.H.A.M. (Red.) (1952) Honderd jaren Oost-Brabants Bedrijfsleven, Eindhoven: Hermes [2] Sassen, A. (1995) Historische en topografische Atlas van Helmond, Toronto: The Van Lieshout Group [3] Kadaster Eindhoven, Gemeente Helmond, Sectie A, 2e blad, nr. 97-29, JC. Nr. 203359 Onder: eerste vermelding van het Auw Fabriekske in het kadaster in 1840
45
Rechts: het Auw Fabriekske met ernaast het Huis met de Klok in 2011
Functie in 1840 Afgaand op de vermelding in het kadaster was de oorspronkelijke functie van het Auw Fabriekske die van een pakhuis. Het pakhuis en erf waren volgens het kadaster vijf roeden en veertig ellen groot. In een koopakte uit 1857 worden dezelfde functie en afmetingen vermeld. Verdere aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van het fabriekje ontbreken. Wel is bekend dat in die tijd de thuisweverij nog zeer gebruikelijk was. Het is mogelijk dat het Auw Fabriekske een basis was voor deze activiteiten. Dat zou betekenen dat het kan dat in het ‘pakhuis’ materiaal werd verzameld en voorbereid, en nadat het thuis was geweven weer werd aangenomen, afgewerkt en opgeslagen. Omgeving in 1840 In 1840 bevond zich naast het Auw Fabriekske al het ‘Huis met de Klok’, dat in rond 1822 werd gebouwd en tot op heden bewaard is gebleven. Achter het huis bevond zich nog een schuur of klein pakhuisje, dat werd gebouwd tussen 1836 en 1840, en kort voor 1900 weer werd gesloopt. Het Auw Fabriekske en het Huis met de Klok staan langs de in 1826 officieel geopende Zuid-Willemsvaart. Tussen het kanaal en de gebouwen bevond zich een bermsloot die al voor 1836 aangelegd is en waar, tot het gedempt werd in de jaren ’60 van de 20e eeuw, afvalstoffen op werden geloosd. Ten noorden van het Auw Fabriekske bevond zich het huis van de familie George Wilhelm Kaulen. Van de in 2012 nog aanwezige bebouwing stammen alleen het Auw Fabriekske en het Huis met de Klok uit de 19e eeuw.
46
Bewoners Huis met de Klok in 1839 Het Auw Fabriekske werd, zoals gezegd, waarschijnlijk in 1840 door Johannes Albertus Bots gebouwd. Het Huis met de Klok ernaast wordt volgens een volkstelling in 1839[4] bewoond door zijn zoon en zijn gezin, namelijk Franciscus Arnoldus Bots (36 jaar), Maria Rumolda van Gerwen (34 jaar), hun kinderen Johannes Baptist (1), Veronica Petronella (4) en Maria Angelica (3) en de dienstboden Helena Bordat en Antonia van Wijk. Het vierde kind van het gezin werd in 1940 geboren. Gedenksteen De initialen van de kinderen van Franciscus Arnoldus, V.P., A.M. en J.B., komen overeen met een inscriptie op een nog steeds bestaande gedenksteen boven de ingang van het Auw Fabriekske. Die inscriptie luidt: ‘VP AM JB Bots’. Vermoedelijk wilde de bouwer van het fabriekje zijn kleinkinderen vereeuwigen met deze gedenksteen. De aanwezigheid van deze gedenkteen bevestigt het eerder genoemde bouwjaar van het fabriekje. De steen zal namelijk waarschijnlijk na de geboorte van Johannes Baptist (1838) en voor de geboorte van het volgende kleinkind in 1840 zijn geplaatst. Overlijden grootouders en vader Bots Johannes Albertus Bots (de bouwer van het Auw Fabriekske) overleed in 1848 en zijn vrouw Maria A.D. Beels in 1852. Hun zoon Franciscus Arnoldus (die in 1839 in het Huis met de Klok woonde) stierf in 1851. Franciscus’ weduwe, Rumolda Maria van Gerwen, en de broer van Franciscus, Johannes Baptista, verdeelden daarom op 29 januari 1857 de nalatenschappen van de familie. De weduwe Bots woonde op dat moment al in Bergeijk. Het Auw Fabriekske, dat tot hun overlijden door Johannes Albertus en zijn zoon Franciscus Arnoldus waarschijnlijk als pakhuis werd gebruikt, komt in handen van hun zoon, respectievelijk broer, Johannes Baptista. Verkoop van Bots aan Raymakers Johannes Baptista Bots was Kantonrechter en lid van de Tweede Kamer. Hij zal, gezien zijn status als advocaat en opkomend politicus, bij het erven van het fabriekje vermoedelijk niet de wens hebben gehad om het bedrijf voort te zetten. Hij heeft het bedrijf waarschijnlijk geliquideerd, maar het is niet bekend wanneer precies. De geërfde gebouwen werden door Johannes Baptista verkocht. Daar wordt vermelding van gemaakt in een transportakte[5] die op 16 februari 1857 door notaris A.F. van Bocholt werd opgesteld. Volgens dit document wordt het geheel van ‘huis, pakhuis en erf ’ (het Huis met de Klok) onder nummer 752, ‘pakhuis en erf ’ (het Auw Fabriekske) onder nummer 806 en ‘tuin’ onder nummer 807 voor 14.000 gulden door Johannes Baptista Bots aan de gebroeders Raymakers verkocht.
Boven: de gedenksteen boven één van de ingangen van het Auw Fabriekske
[4] Register der Volkstelling, 1839
Tienjarige
[5] Archief RHC Eindhoven, Collectienummer A-2042, Notarissen Helmond 15951935, Notaris Van Bocholt, Transportakte 16-02-1857
47
PERIODE RAYMAKERS I 1857 – 1903 Gebroeders Raymakers Volgens de koopakte uit 1857 wordt het fabriekje in dat jaar gekocht door Johannes Antonius, Hendrikus Josephus, Antonius Godefridus en Jacobus Hubertus Raymakers. Zij waren de zonen van Antonius Raymakers. Antonius startte in 1849 de firma ‘A. Raymakers en Zonen’. Aanvankelijk waren alleen de twee oudste zoons, Johannes Antonius (Johan) en Hendrikus Josephus (Henri) firmanten, maar in 1866 gaan ook hun broers Antonius Godefridus (Antoon) en Jacobus Hubertus (Jacques) onderdeel van de vennootschap uitmaken. Eerste herverdeling naar Johan en Henri in 1879 In 1877 sterft op jonge leeftijd Antoon Raymakers. Niet lang na zijn dood trekt de jongste broer, Jacques, zich terug uit het bedrijf. De gebroeders Raymakers gaan daarop op 27 juni 1879[6] over tot een herverdeling van het familiebezit. Het éénvierde deel van Jacques wordt opnieuw verdeeld, en de éénzesde delen die elk van Antoon’s broers en zussen heeft geërfd worden ook meegenomen. De twee oudste broers, Johan en Henri, worden de kopers van dit onroerend goed, dat onder andere het Auw Fabriekske en het Huis met de Klok beslaat, en een waarde heeft van 21.000 gulden.
[6] Registratie woordelijke overschrijving akten van eigendomsovergang, deel 333, nr 41, Kadaster Eindhoven Rechts: een fragment van de koopakte uit 1857, met de handtekeningen van de broeders Raymakers
48
Onderling verder verdeeld in 1885 Johan en Henri hebben beide veel kinderen, met name jongens. Ze vrezen voor het vreedzame voortbestaan van het bedrijf en de bezittingen, en besluiten daarom opnieuw tot een boedelscheiding over te gaan. Dit gebeurd op 15 juni 1885, en betekende het einde van het bedrijf ‘A. Raymakers en Zonen’. Johan Anthony begint dan met zijn zoon Karel de firma ‘J.A. Raymakers en Co’, die tot op heden nog steeds bestaat. Johan krijgt bij de boedelscheiding het Huis met de Klok, waar hij al enige jaren woont. Henri en zijn zoon Jacques starten de firma ‘Henri Raymakers Azn’. Zij krijgen het Auw Fabriekske, de blauwververij erachter en het bijbehorende erf.
Links: Een plattegrond van het Auw Fabriekske uit 1886
49
Rechts: een foto van het Auw Fabriekske (rechts) rond 1880
Bijbouwen blauwververij Uit een notariële taxatie[7] na de dood van Antoon in 1877 blijkt dat tussen 1857 en 1877 een nieuw deel van de fabriek is gebouwd. De kadastrale nummers 806 en 807, het pakhuis, erf en tuin, zijn vervangen door de nummers 918 en 919. Volgens de taxatie bezit Antoon een vierde deel van ‘huis, pakhuis, erf, en tuin, blaauwverwerij, fabriek en erf ’. Kennelijk is in de tussentijd een blauwververij bijgebouwd op het terrein van het Auw Fabriekske. Deze uitbreiding werd aangebouwd aan de achterzijde van het fabriekje, maar is later tijdens een brand (1948) verloren gegaan. Wat verder opvalt in de taxatie is dat het Auw Fabriekske voor het eerst als ‘fabriek’ wordt vermeld. Waar het gebouw door Bots nog als pakhuis in gebruik werd genomen, was het onder de Raymakersen inmiddels een productieruimte geworden.
[7] Registratie woordelijke overschrijving, deel 317, nr 61, Kadaster Eindhoven, 28-101877 [8] Zoals door Josephine Raymakers aan Severus Raymakers verteld
Plattegrond in 1886 Hoe de situatie in het Auw Fabriekske er enkele jaren later uitzag, blijkt uit een plattegrond uit 1886. Waar op deze plattegrond ‘Fabriek’ staat aangegeven, bevindt zich het Auw Fabriekske. Daar bevinden zich volgens de plattegrond de ingang, een kantoor en een drogerij. Bovendien hebben zich er mogelijk een scheerkamer en magazijn bevonden[8], van waaruit kettingen (de draden in de lengte van het weefsel) aan thuiswevers konden worden uitgegeven. Tussen het fabriekje en het kanaal bevindt zich nog steeds de bermsloot. Achter het Auw Fabriekske bevindt zich nog steeds de al eerder genoemde blauwververij, in dit geval aangegeven als een door een muur gescheiden blauwververij en kleurververij. Daar weer achter is een nieuw gebouw weergegeven, volgens de plattegrond een weverij. Die moet in 1885 of 1886 zijn gebouwd. De firma ‘Henri Raymakers Azn’ kreeg op 16 juli 1886 toestemmingen om een stoomweverij op te richten. Fabrieksmatig weven was in die tijd nog zeldzaam, en het Auw Fabriekske zal één van de eerste fabrieken zijn geweest waar dit gebeurde. Gelijktijdig met de weverij is ook een machinekamer gebouwd en een ketelhuis met een schoorsteen ernaast.
50
Verkoop in 1903 Ten tijde van de eeuwwisseling heeft Jacques, de zoon van Henri, de leiding over de firma ‘Henri Raymakers Azn’ en het bijbehorende Auw Fabriekske. Jacques krijgt echter een steeds grote afkeer van de fabrieksatmosfeer, en heeft bovendien geen zoon die hem op kan volgen. Hij kiest er daarom voor om te solliciteren als gemeenteontvanger in Helmond, en wordt op 28 februari 1903 als zodanig beëdigd. Daarop liquideert hij het bedrijf dat hij met zijn vader startte. De gebouwen wil hij liever niet in vreemde handen zien komen, en hij stapt daarom eerst naar zijn neven bij de firma ‘J.A. Raymakers en Co’. Die gaan akkoord met de overname van de fabriek, die op 17 juni 1903 wordt voltrokken.
Links: Een plattegrond van het Auw Fabriekske uit 1906
51
PERIODE RAYMAKERS II 1903 – 1930 Aankoop door neven Op 17 juni 1903 worden ‘fabriek, erf en tuin’ (nrs. 1643 en 1644) met een grootte van 21 aren en 20 centiaren voor 18.000 gulden gekocht door de firma ‘J. A. Raymakers en Co’[9]. Namens de firma tekent Antoon (Antonius Wilhelmus Maria). Uiteindelijk zouden de kinderen van zijn jongere broer Frans (Franciscus Nicasius Maria) de fabriek voortzetten. Taxaties rond aankoop Nog voor de aankoop is het fabriekje in januari en maart van 1903 getaxeerd door Jos Swinkels, respectievelijk J.B. Kam[10]. De tweede taxatie bevat een gedetailleerde inventaris van het Auw Fabriekske. Hieruit is af te leiden dat zich op de begane grond nog steeds een kantoor en een droogkamer bevinden. De aanwezigheid van een balenpers en weegschalen doet vermoeden dat de afdeling expeditie zich hier bevond. Een houten weefgetouw dat wordt beschreven werd waarschijnlijk gebruikt voor het weven van monsters. Op de eerste verdieping bevond zich vermoedelijk de ‘voorbereiding’, gezien de aanwezigheid van een tweetal handscheerramen. Op de zolder waren ‘kisten, kasten’ en ‘oude scheerramen en getouwen’ opgeslagen. In de blauwververij bevindt zich niets meer, dus die was waarschijnlijk verlaten. Wel wordt beschreven dat zich op de verdieping boven een spoelmachine met 60 spindels bevond. In de weverij bevonden zich volgens de taxatie 22 ‘looms’ en een ‘boommachine’. In het achterste gebouw waren een stoomketel en stoommachine aanwezig.
[9] Archief RHC Eindhoven, A-2042, Collectienummer Notarissen Helmond 15951935, Notaris Sassen, Transportakte [10] Taxatie door J. Swinkels in 1902 en taxatie J.B. Kam in maart 1903
Plattegrond 1906 Een plattegrond, gedateerd op 20 augustus 1906, is door Severus Raymakers bijgewerkt tot eind 1907. De ruimtes van de fabriek zijn hierop met de letter A tot en met K aangegeven. In het Auw Fabriekske liggen de ruimtes A, B en C. A en B zijn in gebruik als magazijn en pakkerij, ruimte C is een was- en kleedkamer. Boven deze ruimtes, op de eerste verdieping, bevindt zich een pakkamer, waar 25 vrouwen werken. Achter het Auw Fabriekske bevinden zich nog steeds de blauwververij, nu indigoververij genoemd (ruimte D) en kleurververij (ruimte E). Ook de daarachter gelegen ruimte F, voorheen de weverij, is nu in gebruik als kleurververij. Boven ruimte D bevindt zich een zeer hoge droogkamer, die te bereiken is met een trap vanuit ruimte E. Ruimte G is nog steeds een machinekamer, waarop later een droogtoren zal worden gebouwd. H is een nieuw gebouw, een eind 1906 gebouwd nieuw ketelhuis, met een ketel en schoorsteen. Rechts van E, gemarkeerd met de letter K, bevinden zich tot slot privaten. Functies in het fabriekje zelf Uit een verzekeringspolis uit 1904 blijkt dat het Auw Fabriekske en de gebouwen erachter worden gebruikt als ververij en wasserij. De weefgetouwen zijn verhuisd naar de grote fabriek van Raymakers, en de oude weverij is nu als ververij in gebruik.
52
Enkele jaren later, vanaf ongeveer 1907, bevonden zich op de begane grond de ‘fitskamer’ en het kleurstoffen- en chemicaliënmagazijn voor de direct erachter gelegen kleurververij. Ook bevindt zich hier een kantoor. Op de bovenverdiepingen bevond zich de haspelarij. Op zolder stond bovendien een hijswerktuig waarmee manden met garen konden worden opgehesen.[11] Veranderingen ramen en poortgebouw In een nieuwe verzekeringspolis uit 1907 blijkt dat een nieuw deel aan de fabriek is toegevoegd, en wel tussen het huis en het fabriekje. Dit poortgebouw werd in 1907 voltooid, en was bedoeld voor het voor- en nabewerken en opslaan van garens. De oude houten poort moest er voor wijken. Rond die tijd zijn ook extra ramen toegevoegd aan de bovenverdiepingen. Twee zware stenen pilaren werden tussen 1906 en 1917 voor de ingang van het Auw Fabriekske geplaatst, maar zijn inmiddels weer verdwenen. In die periode verdwenen ook de schoorstenen, die vroeger nodig waren voor de potkachels die op elke verdieping stonden, van het dak van het fabriekje. Overige functies fabrieksterrein In de periode 1907-1930 werden vrij veel gebouwen bijgebouwd. Dit laat zich het beste illustreren met een door Severus Raymakers in 1964 getekende plattegrond. Daarop zijn muren die in 1964 al gesloopt waren met stippellijnen aangegeven, en zijn de ruimtes genummerd met 1 tot en met 18. De kleurververij besloeg het grootste deel van de achter het Auw Fabriekske gelegen gebouwen. Het blauwverven gebeurde nog steeds op dezelfde plek, op de plattegrond ruimte 4b. Het kleurverven gebeurde in ruimte 4a en 5, waar houten verfbakken stonden. Tussen de kleurververij en het ketelhuis (ruimte 5 en 6) worden tussen 1907 en 1920 ruimte 12 en 13 gebouwd. Hier bevinden zich in de eerste instantie garenverfbakken, en later verfapparaten. Praktisch alle verfapparatuur wordt in 1928-1929 verhuisd naar de grote fabriek van Raymakers. De voor- en nabewerking van de garens vond plaats in het eerder genoemde poortgebouw (7). Vanaf daar kon men via een smalle luchtbrug naar de droogtoren, die in 1909 werd gebouwd bovenop de voormalige machinekamer (5a en 5b). Garens konden daar, of in de boven de ververij gelegen droogkamers worden gedroogd. Ruimte 6 is het in 1906 gebouwde ketelhuis, dat daar tot het einde van de Tweede Wereldoorlog gevestigd was. De bijbehorende schoorsteen bestaat in 1964 nog, maar is inmiddels gesloopt. Achter het ketelhuis bevinden zich nog de ruimten 8, 9 en 16, waar zich, respectievelijk, onder andere wasmachines, een garendrooglokaal en de plucheproductie bevonden. Opmerkelijk is dat gebouw 16 tijdens de economische crisis eind jaren ’20 gebruikt is geweest als cacaofabriek. Verder zijn op de plattegrond
Boven: een foto van rond 1918, waarop het poortgebouw goed te zien is. Let ook op de ramen, en vergelijk met de foto op pagina 49.
[11] Door Bertha Walschots, haspelspecialiste en vanaf 1907 werkende bij de fabriek, aan Severus Raymakers verteld
53
van Severus nog de gebouwen 11, 14 en 15 te vinden. Gebouw 11 werd gebruikt als garage en kantoor en gebouw 14 als kolenopslagplaats. Gebouw 15 was een in 19261927 gebouwde ‘vliegloods’, die in 1946 afbrandde. De op de plattegrond aangegeven gebouwen 17 en 18 werden pas na 1930 gebouwd en zullen later worden besproken.
Rechts: plattegrond van het Auw Fabriekske en de omliggende gebouwen tussen 1907 en 1960
54
PERIODE RAYMAKERS III 1930 – 1982 De Calico Nadat nagenoeg alle verfapparatuur eind jaren ’20 naar de grote fabriek van Raymakers was verhuisd, was er in het Auw Fabriekske ruimte voor een nieuwe functie. De Calico[12] was een afdeling van Raymakers waar boeklinnen (overigens 100 procent katoen) werd geproduceerd. De afdeling Calico begon oorspronkelijk in 1937 in de grote fabriek. In 1939 verhuisde de productie van de Calico naar het Auw Fabriekske en in 1940 ook de kantoorafdelingen. Gaandeweg werd de productie van de Calico uitgebreid naar andere producten. Al in 1941 werd begonnen met de productie van kunstleer. Dit werd in de eerste instantie gedaan op basis van het stinkende en brandgevaarlijke nitrocellulose, maar later op basis van PVC. Bovendien werden later ook andere producten op basis van PVC (reddingsvesten e.d.) en viltvloerbedekking geproduceerd. Rond 1960 kwam een verbinding tot stand tussen de Calico, die inmiddels officieel Raymakers Veredelings Industrie (RAV of RAVI) heette, en Raventa. Raventa was een door Raymakers en Veneta opgericht bedrijf voor de productie van getufte tapijten. Het in 1965 nog steeds in het Auw Fabriekske en omliggende gebouwen gevestigde bedrijf was inmiddels zo groot, dat besloten werd te verhuizen naar een nieuwe fabriek in Mierlo-Hout.[13] Indeling fabriekje ten tijde van Calico In het Auw Fabriekske bevond zich, in de tijd dat de Calico er actief was, het kantoor, waar onder andere Piet Schriks werkte[14]. In het noordelijke gedeelte van het Auw Fabriekske bevonden zich volgens Schriks bovendien een spreekkamer en nog een kantoor. Boven was confectieatelier Prélude gevestigd, waar kleding werd vervaardigd van de door Raymakers geproduceerde stoffen. Of de zolder werd gebruikt is niet bekend.
[12] De naam Calico is afkomstig van de door de Engelsen tot ‘Calico’ verbasterde Indische naam ‘Calcutta’, dat gewassen en vervolgens geappreteerd katoenen doek is. [13] ‘Via ’t aauw fabriekske noar ’t ney fabriek’, Rayse Kout, jaargang 13, nr 10, oktober 1965, p, 10-13 [14] Piet Schriks, geïnterviewd op 15 november 2011, werkte van 1957 tot 1973 bij de Calico en was er onder andere exportmanager Onder: een fraaie, maar niet geheel correcte tekening van het terrein van het Auw Fabriekske van rond 1934
55
In de gebouwen direct achter het Auw Fabriekske bevonden zich de machines voor de productie van getufte tapijten. Nog verder naar achteren was volgens Schriks de ‘pastakeuken’ te vinden, waar het appreteren van kunstleer plaatsvond en pvcproducten werden gemaakt. Verder waren er op het terrein een gedeelte voor laden en lossen en een magazijn te vinden. Kaarsenfabriekje In een klein gebouwtje achter het Huis met de Klok werd omstreeks 1933 een kaarsenfabriek begonnen door Sjef Raymakers. Dit gebouwtje is op de eerder besproken kaart van Severus Raymakers aangegeven met nummer 17. Frans Hoelen was daar werkzaam als bedrijfsleider en Peter van Lieshout was er kaarsenmaker. Het kaarsenfabriekje produceerde theelichtjes en luxere kaarsen voor particulieren en kerken in de omgeving, en maakte bovendien zogenaamde ‘textielringen’ die gebruikt werden in de weefgetouwen in de vele fabrieken in Helmond. Volgens Janthony Raymakers[15] heeft een deel van de productie in de begintijd van het kaarsenfabriekje plaatsgevonden op de eerste verdieping van het Auw Fabriekske. Hier zouden de wat kleinere machines voor dompelkaarsen hebben gestaan. Ook heeft zich, volgens Frank van Lieshout[16], op de begane grond van het Auw Fabriekske de opslag van de kaarsenfabriek bevonden. De gehele productie van de kaarsenfabriek is echter uiteindelijk geconcentreerd geweest in het kleine fabriekje achter het huis. Gevolgen Tweede Wereldoorlog De gevolgen van de oorlog waren voor de bewoners van Helmond en de gebruikers van het Auw Fabriekske groot. De productie van de Calico verliep moeizaam en onregelmatig vanwege een tekort aan natuurlijke vezels. Voor enige tijd werd dit importprobleem opgelost door doek in te kopen in Twente, maar ook daar raakte het katoen snel op. Een kleine meevaller was de productie van verduisteringsstof voor de Duitse bezetter. Desondanks waren de omstandigheden voor de werknemers van de fabriek slecht. Het eten was matig, water en licht schaars, en vaak werkte men in de kou. Na de oorlog kwam de productie langzaam weer op gang.
[15] In een gesprek met Frank van Lieshout, die werd geïnterviewd op 7 november 2011 [16] Frank van Lieshout, geïnterviewd op 7 november 2011 [17] ‘Zware fabrieksbrand te Helmond’, Dagblad OostBrabant, 29 juli 1948 [18] ‘Nachtlichtjesfabriek in puin’, Eindhovensch Dagblad, 29 juli 1948
Branden in 1946 en 1948 Kort na de oorlog vond een brand plaats op het terrein van het Auw Fabriekske. Een oude vliegloods werd sinds 1939 verhuurd aan het bedrijf ‘Het Spectrum’, en brandde in 1946 uit. Dit betekende het einde van ‘Het Spectrum’, maar de overige gebouwen raakten niet beschadigd. Enkele jaren later werd een groot nieuw gebouw op het terrein geplaatst, op de plattegrond op pagina 45 aangegeven met nummer 18. In 1948 brak opnieuw brand uit in de buurt van het Auw Fabriekske. Op 29 juli 1948 berichtte Dagblad Oost-Brabant over deze ‘Zware fabrieksbrand te Helmond’[17]. De brand brak uit in de nacht van 28 op 29 juli en is vermoedelijk ontstaan in de buurt van het kleurstoffen- en chemicaliënmagazijn. De gemeentelijke brandweer werd geholpen door de brandweerkorpsen van de firma’s Raymakers en Diddens en van Asten. Dagblad Oost-Brabant bericht dat zij ‘het woonhuis [wisten] te redden, doch de fabrieksgebouwen gingen verloren’. Ook het Eindhovens Dagblad[18] meldt op 29 juli dat ‘het bedrijf één puinhoop’ was.
56
Welke gebouwen precies beschadigd waren en in welke mate is niet duidelijk. Hoewel de berichtgeving in de dagbladen grote schade doet vermoeden, herinneren betrokken zich niet dat het Auw Fabriekske zelf geheel verwoest is geweest. Hoe dan ook wordt het gebouwtje kennelijk geheel in oude staat hersteld, aangezien tegenwoordig geen spoor meer te zien is van de brand. Wel wordt het in 1907 gebouwde poortgebouw gesloopt. Daarmee komen het Huis met de Klok en het Auw Fabriekske weer zoals vanouds los van elkaar te staan. Ook het gebouw achter het fabriekje is vermoedelijk na de brand herbouwd, wellicht gedeeltelijk gebaseerd op het daarvoor op die plaats aanwezige gebouw, maar nu met één verdieping en een zaagtanddak. Volgens een artikel in bedrijfsblad ‘Rayse Kout’ uit 1965[19] wordt de productie na de brand naar het achterste gedeelte van de fabriek verplaatst, zodat de schade aan het voorste gedeelte kon worden hersteld. Na anderhalf jaar is het hele complex weer in gebruik en is ook de productie weer aangetrokken.
[19] ‘Via ’t aauw fabriekske noar ’t ney fabriek’, Rayse Kout, jaargang 13, nr 10, oktober 1965, p, 10-13 Links: het artikel over de brand uit het Dagblad Oost-Brabant van 29 juli 1948
57
Rechts: de personeelswinkel op de eerste verdieping van het Auw Fabriekske in 1969
Overige functies Zoals gezegd heeft zich in het Auw Fabriekske gedurende de periode 1930 tot 1965 in ieder geval de Calico bevonden. Ook is een deel van het gebouwtje mogelijk tijdelijk onderdeel geweest van de kaarsenfabriek. Verder bevond volgens Piet Schriks al in de jaren ’50 het confectieatelier Prélude zich op de eerste verdieping. Nadat de Calico in 1965 was vertrokken, bleef er een naaiatelier in het Auw Fabriekske gevestigd. In de jaren ’70 werden daar echter volgens Jan van Hout[20], in plaats van kledingstukken, gordijnen gemaakt. Voor deze gordijnen werd uiteraard het door Raymakers geproduceerde velours gebruikt. Het was overigens geen winkel voor particulieren, maar er werden grote hoeveelheden gordijnen voor bedrijven en instellingen gemaakt. Personeel van Raymakers kon voor kleine stukken (gordijn)stof voor een gunstige prijs wel terecht in de personeelswinkel van Raymakers. In 1969 werd deze winkel geopend op de eerste verdieping van het Auw Fabriekske. In de jaren ‘70 bevonden zich in het Auw Fabriekske dus het gordijnenatelier en de personeelswinkel. Beide functies wisselden nog wel eens van plek. Verkoop Nadat de Calico is 1965 was verhuisd en Raymakers in de daarop volgende jaren genoodzaakt was verschillende nevenactiviteiten af te stoten, was de ruimte in het Auw Fabriekske niet meer nodig. Er werd besloten het fabriekje, het Huis met de Klok ernaast en de omliggende gebouwen te verkopen. De gebouwen zouden ditmaal ieder een eigen eigenaar krijgen. Het Auw Fabriekske werd in 1982 gekocht door Theo van Leipsig.
[20] Jan van Hout, geïnterviewd op 16 januari 2012
58
PERIODE VAN LEIPSIG 1982 – Heden Aankoop door Theo van Leipsig In 1982 liet bloemist Theo van Leipsig zijn oog vallen op het Auw Fabriekske. Hij runde op dat moment al ongeveer twintig jaar een bloemenwinkel in verschillende historische panden in Helmond. Hoewel het gebouw te groot is, en op dat moment nog net buiten het centrum lag, is het beter bereikbaar met de auto dan zijn vorige winkel. De voornaamste reden om het pand te kopen is voor Van Leipsig echter het feit dat hij er verliefd op is geworden[21]. De bloemenwinkel van de familie Van Leipsig is nog steeds in het Auw Fabriekske gevestigd, maar wordt inmiddels geleid door Theo’s zoon Tim.
Links: het Auw Fabriekske in 1982, wanneer de bloemenwinkel net is geopend. De ramen zijn nog niet aangepast
Verdere functies Het Auw Fabriekske kent vanaf 1982 vanwege de grote omvang voor een bloemenwinkel nog een aantal andere functies. ‘Bloemsierkunst Valentijn’ van de familie Van Leipsig neemt het grootste deel van de begane grond in beslag. De rest van het pand is gedurende de afgelopen bijna dertig jaar aan verschillende kleine ondernemers verhuurd. Op dit moment zijn in het Auw Fabriekske naast de bloemwinkel een winkel voor parketvloeren, een interieurwinkel, een pedicure, een kapper en een winkel voor tweedehands kleding gevestigd. De bovenste verdieping wordt gebruikt door een kunstenares, die er haar atelier heeft en les geeft, maar is door Tim van Leipsig ook enkele jaren als woonhuis gebruikt.
[21] Volgens zijn zoon Tim van Leipsig, geïnterviewd op 21 oktober 2011
59
Veranderingen Auw Fabriekske De aankoop door de familie Van Leipsig betekende een grote omslag wat betreft de functie van het Auw Fabriekske. Dat heeft uiteraard ook zijn weerslag gehad op de inrichting van het gebouwtje. De begane grond is opnieuw ingedeeld. Deze herindeling is het meest ingrijpend in de aanbouw aan de achterkant. Daar zijn een extra verdieping en verschillende tussenwanden toegevoegd. De aanbouw heeft er bovendien verschillende ingangen bij gekregen. In het voorste gedeelte van de begane grond en op de eerste verdieping zijn de ramen vervangen door exemplaren met grotere ruiten. Op de eerste verdieping van het Auw Fabriekske is ook een groot aantal tussenwanden bijgebouwd. De bovenverdieping is, om de ruimte geschikt te maken als woning, ook grotendeels in kleinere ruimtes ingedeeld. In het dak is isolatie toegevoegd, en de dakconstructie is aangepast, zodat men nu overal goed kan staan.
Onder: links de plattegrond uit 1973 en rechts die uit 1984, de rode cirkel geeft de locatie van het gebouw aan
Omgeving Niet alleen het Auw Fabriekske zelf is behoorlijk veranderd in de afgelopen dertig jaar. Ook in de omgeving hebben veel veranderingen plaatsgevonden. Waarschijnlijk is een groot deel van de gebouwen in de omgeving van het Auw Fabriekske in de jaren ’70 al gesloopt. Hieronder kunnen de plattegronden van 1973 en 1984 worden vergeleken. Ook Tim van Leipsig heeft verklaard dat het gebouwtje bij aankoop in 1982 ‘helemaal alleen stond’. Dat was uiteraard op het Huis met de Klok, dat nu nog steeds bestaat, na. Ten noorden van het fabriekje is in de jaren ’80 een groot appartementengebouw neergezet. Op het terrein achter, dus ten westen van het fabriekje, bevinden zich nu parkeerplaatsen.
1826
Bouw door J.A. Bots Plaatsing van gedenksteen
1840
Verkoop aan fam. Raymakers Na herverdeling familiebezit gaat gebouw naar Henri Raymakers
1857
Pakhuis
Voltooiing Zuid-Willemsvaart
BOTS
TIJDLIJN
Bijbouwen poortgebouw tussen fabriek en huis, en toevoegen ramen in voorgevel fabriekje
1903 1907
RAYMAKERS II
Onderlinge verkoop van gebouw binnen fam. Raymakers
1885
Textielfabriek
Bijbouwen weverij, ketelhuis en machinekamer achter ververij
RAYMAKERS I
Bijbouwen ververijgebouw aan achterzijde gebouw
Textielfabriek
RAYM. II
Bijbouwen veel gebouwen op terrein
1929
Verplaatsen verfapparatuur naar grote fabriek Raymakers
Calico
Prélude
RAYMAKERS III
Kaarsenfabriek
1933
Start kaarsenfabriek in schuurtje achter het huis
1940
Verhuizing Calico naar fabriekje
1948
Grote brand, schade wordt hersteld
Vestiging van naaiatelier Prélude op eerste verdieping van gebouw, later voorzetting als gordijnenatelier
Vertrek Calico naar nieuw gebouw
1969
Vestiging personeelswinkel Raymakers op eerste verdieping
1982
Verkoop aan fam. Van Leipsig, vestiging van bloemenwinkel en andere kleine ondernemers
Winkel
Gordijnatelier
1965
Wonen
O.a. bloemenwinkel
VAN LEIPSIG
Toevoegen binnenwanden en aanpassen van ramen
Aanpassen zolder voor woonfunctie
Atelier 2012
Onderzoek TU/e
62
KAARTEN
Een overzicht in plattegronden en kaarten Inleiding De volgende pagina’s bieden een overzicht van de ontwikkelingen van het Auw Fabriekske aan de hand van een serie plattegronden en kaarten. Van zeven momenten uit de geschiedenis van het gebouw zijn de plattegronden van alle verdiepingen en een kaartje van de omgeving weergegeven. Een korte uitleg licht de tekeningen toe, en met nummers is de functie van de ruimtes in het gebouw aangegeven. In de plattegronden zijn de belangrijkste veranderingen ten opzichte van de vorige periode benadrukt door ze rood te kleuren. Het rode vlak in de de kaartjes van de omgeving is het Auw Fabriekske. De belangrijkste bron voor deze plattegronden en kaarten is wederom de serie artikelen van Severus Raymakers en de daarbij getoonde tekeningen. Deze informatie is aangevuld met enerzijds oude foto’s en anderzijds mondelinge verslagen van mensen die bij het gebouw betrokken zijn geweest. Te allen tijde is getracht zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan. Toch is het goed mogelijk dat zeker in de details onjuistheden aanwezig zijn. Zaken waarover bijzonder veel onzekerheid was zijn in het grijs getekend. Ook in het interpreteren van het overige zijn echter enige voorzichtigheid en een kritische blik aan te raden.
VI KAARTEN
Een overzicht in plattegronden en kaarten
VI MAPS
English summary Introduction The next few pages show an overview of the development of the Bots factory in the form of a series of plans and maps. Plans of all floors and a map of the surroundings are shown for seven different moments in the history of the building. A short text comments on the drawings and the functions of the spaces are indicated with numbers. The most important changes compared to the previous period are indicated in the maps by colouring them red. The most important source for these plans and maps is again the series of articles by Severus Raymakers and the drawings that are shown in them. This information was complemented by old photographs and the oral accounts of people who were connected to the factory. Although precision was the main goal in making these drawings, it is possible that some inaccuracies have crept in, especially in the details. Parts of the drawings in which most uncertainty occurred have been coloured grey. Nonetheless, caution and a critical eye are also recommended in interpreting the rest of the drawings.
64
Eerste verdieping
Tweede verdieping
1840
3
In 1840 stond het net voltooide Auw Fabriekske als één van de weinige gebouwen langs de Zuid-Willemsvaart. Het werd gebruikt als pakhuis, en wellicht als basis voor de thuisweverij. Hoe de verschillende functies precies per verdieping verdeeld zijn geweest, is niet duidelijk. Over de omvang van het gebouw en over de plaats van de ramen in de oostgevel bestaat redelijk veel zekerheid. Hoe de achtergevel (west) er uit zag is echter niet bekend. Het is mogelijk dat ook daar ramen in hebben gezeten. Het is bovendien niet helemaal duidelijk hoe het interieur van het pakhuis er uit heeft gezien. Waar de trappen zich bevonden is onzeker.
2
Begane grond
1. Pakhuis, voorbereiding en afwerking textiel 2. Pakhuis, voorbereiding en afwerking textiel 3. Pakhuis, opslag?
Plattegronden 1:500
1
65
1885 Tweede verdieping
In de plattegrond van 1885 zijn er een aantal uitbreidingen van het Auw Fabriekske herkenbaar. Er zijn een ververij en een weverij bijgebouwd aan de achterzijde van het gebouw. Tegen de weverij is ook een klein gebouwtje met een machinekamer en een ketelruimte gebouwd. Het gebouw was in 1885 een textielfabriek. Op de benedenverdieping van het fabriekje zelf werd waarschijnlijk de voorbereiding en de afwerking van het textiel gedaan. Er bevonden zich bovendien een kantoor en de drogerij. Wat zich op de bovenverdiepingen bevond is niet duidelijk, maar het is niet onwaarschijnlijk dat de eerste verdieping ook als droogruimte werd gebruikt en de zolder diende als opslag.
9
Eerste verdieping
8
Entree 1. Kantoor 2. Productie: voorbereiding en afwerking? 3. Drogerij 4. Blauwververij 5. Kleurververij 6. Weverij 7. Onbekend, drogerij? 8. Onbekend, opslag? 9.
4 Begane grond
6 7 3 5 1
2
Plattegronden 1:500
66
Tweede verdieping
1905 Tegen 1905 is opnieuw een gebouw toegevoegd aan de achterzijde van het fabriekje. Dit is een nieuw ketelhuis met machinekamer. Er is ook een nieuwe schoorsteen gebouwd, en er zijn privaten toegevoegd. Bovendien is bovenop de ververij een droogkamer gebouwd. Opvallend is dat de voormalige weverij in 1905 als ververij werd gebruikt. In het Auw Fabriekske zelf bevonden zich in 1905 het magazijn en de pakkerij. De drogerij is naar de ruimte boven de ververij verhuisd en de ruimte die daardoor beschikbaar is gekomen werd als kleedkamer gebruikt. De zolder werd gebruikt als opslag. Op de plattegrond lijken verder een aantal deuren te ontbreken, zoals bijvoorbeeld tussen de kleurververijen. Dit is overgenomen van een plattegrond uit 1906, die eerder werd getoond. Het zou kunnen dat de bewuste deuren er toch zijn geweest.
Eerste verdieping
8
7 6
1. Magazijn / Pakkerij 2. Was-/kleedruimte 3. Blauwververij 4. Kleurververij 5. Privaten 6. Droogkamer 7. Pakkamer 8. Opslag
5
Begane grond
2
1
4 4 1 3
Plattegronden 1:500
67
1930 Tweede verdieping
In de periode tussen 1905 en 1930 is een groot aantal gebouwen bijgebouwd op het terrein achter het fabriekje. Een opvallende is het poortgebouw tussen het fabriekje en het huis. Daar werd de vooren nabewerking van garen gedaan. In 1930 bevond het fabriekje zich eigenlijk tussen twee functies. De verfapparatuur is net naar de grote fabriek van Raymakers verhuisd, en de Calico is er nog niet voor in de plaats gekomen. Het is daarom goed mogelijk dat een aantal ruimtes leeg stond. Ook is niet helemaal duidelijk hoe de begane grond was ingedeeld. Op de plattegrond is de indeling getekend zoals die later, ten tijde van de Calico, zou zijn. Een tot slot bijzondere verandering is de toevoeging van een aantal ramen in de oostgevel van het gebouw. Op de eerste en tweede verdieping zijn in totaal vier ramen toegevoegd, vermoedelijk om meer licht toe te laten. Een ander vreemd detail is dat ook ramen zijn toegevoegd in de zuidgevel. Het is niet duidelijk waarom dit gebeurde.
9
Eerste verdieping
6 7
Magazijn 1. Kantoor 2. Kleurstoffen- en chemicaliënmagazijn 3. Toilet 4. (Voormalige) ververij 5. Haspelarij 6. (Voormalige) drogerij 7. Voor- en nabewerking garens 8. Opslag 9.
8
2
3
4
1
Begane grond
5 5
5
Plattegronden 1:500
68
Tweede verdieping
1960 Veel veranderingen in de periode tussen 1930 en 1960 zijn te wijten aan de brand in 1948. Het fabriekje zelf is daarna hersteld, maar een aantal gebouwen erachter is opnieuw gebouwd. Rond 1960 bevonden zich veel gebouwen op het terrein achter het Auw Fabriekske. De meeste hiervan waren onderdeel van de Calico. Het fabriekje zelf werd voornamelijk als kantoorruimte van de Calico gebruikt. Op de bovenverdieping bevond zich in de jaren ‘50 en ‘60 confectieatelier Prélude. Het poortgebouw is na de brand gesloopt. De zuidgevel van het fabriekje is vervolgens aangepast. Er is een raam toegevoegd op de eerste verdieping. Het is niet helemaal duidelijk of de extra deur op de begane grond uit deze tijd stamt, of al eerder aanwezig was.
Eerste verdieping
8
7 3
5 1
Begane grond
4
2
6
Plattegronden 1:500
6
1 3
1. Kantoor 2. Spreekkamer 3. Toilet 4. Kantoor bedrijfsleiding 5. Kantine 6. Fabriek 7. Confectieatelier Prélude 8. Functie onbekend
69
1980 Tweede verdieping
Tussen 1960 en 1980 zijn de meeste gebouwen achter het Auw Fabriekske gesloopt. Alleen de aanbouw direct achter het fabriekje is nog aanwezig. Op de begane grond bevond zich in 1980 het gordijnenatelier en een aantal kantoren. De indeling van de benedenverdieping is daarom iets aangepast. De aanbouw deed dienst als opslagruimte voor de gordijnen. Op de eerste verdieping was sinds 1969 de personeelswinkel van Raymakers te vinden. Het gordijnenatelier en de personeelswinkel zouden op enig moment wel eens van plek verwisseld kunnen zijn geweest. Wat zich op zolder bevond is nog steeds niet duidelijk.
6
Eerste verdieping
5
Gordijnenatelier 1. Kantoor 2. Toilet 3. Opslag gordijnen 4. Personeelswinkel 5. Functie onbekend 6. 2
2
3 1
Begane grond
2 4
Plattegronden 1:500
70
Tweede verdieping
2012 10
Eerste verdieping
9 6
8 8
3
6
7
Begane grond
2
Plattegronden 1:500
8
Sinds 1982 zijn zowel het Auw Fabriekske zelf als de omgeving ervan drastisch veranderd. Naast het gebouw is nu een appartementengebouw te vinden. Achter het fabriekje bevindt zich een parkeerterrein. Er is een nieuwe brug over het kanaal aangelegd. Het Auw Fabriekske zelf heeft niet langer een industriële functie, maar er bevinden zich nu diverse kleine ondernemingen. Om het gebouw voor dit gebruik geschikt te maken, is het interieur opnieuw ingericht, zodat het nu uit een groter aantal kleine ruimtes bestaat. De veranderingen zijn op de begane grond van het fabriekje zelf, waar nu een bloemenwinkel gevestigd is, het minst groot. Op de eerste verdieping is een groot aantal binnenmuren toegevoegd. De zolder heeft tegenwoordig wel een duidelijke functie, namelijk die van atelier. De aanbouw is ook niet onveranderd gebleven, aangezien daar zelfs een extra vloer is toegevoegd.
5 2
4
1 3 1
1. Bloemist 2. Kantoor 3. Toilet 4. Interieurwinkel 5. Winkel voor parketvloeren 6. Opslag 7. Kapsalon 8. Pedicure 9. Kledingwinkel 10. Atelier
VII INTERVIEWS
Persoonlijke verhalen over het Auw Fabriekske
VII INTERVIEWS English summary
Anecdotes The stories that have been told so far primarily concerned the history of the Bots building. The value of these stories is mainly due to their level of detail. The stories that will follow in this chapter are even more detailed, but of a different character. These stories are the more personal stories of people who are or were connected to the building. The building is still a main topic in their stories, but their personal relationship with the building is even more important. Subjectivity is not only a consequence, but also a goal of this type of stories. In the personal conversations with people, an example was taken from a project by Erfgoed Brabant. They collected stories and memories of 18 monuments in NoordBrabant. The results can be found on the website www.buurtbankbrabant.nl and in the book ‘Van cannidassen, kleppers en halve zolen’[1]. For the research of the Bots factory, five people were interviewed. They were asked about their personal history with the building. The conversations were about what happened in the factory and about what the building looked like. They spoke about what they remembered most and about what it is that makes the building special to them. Another topic was the value of the building for them and for the city. Finally, the interviewees were given the chance to express their ideas about what people should know about the Bots building.
[1] Hollanders, L. en Kolen, E. (2011) Van cannidassen, kleppers en halve zolen, Den Bosch: Erfgoed Brabant
The five men that were interviewed were: - Tim van Leipsig, the present owner of the building. He took over the building and the flower shop from his father. Tim also lived on the attic of the building for some time. - Frank van Lieshout, the son of the former candle maker. Frank remembers the Bots building from his childhood in the 50s and 60s, about which he wrote in the book ‘’t Karsefebriekske’. - Piet Schriks, who was an export manager at the Calico factory between 1957 and 1973. His father also worked in the factory between the war and the mid 50s. - Rud Raymakers, who can remember the factory from his childhood. He also was a general manager of the Raymakers company between 1966 and the end of the 70s. - Jan van Hout, who also was a general manager at Raymakers. He was the one who sold the factory to the Van Leipsig family. Fragments of the conversations with these men can be found on the following pages.
72
INTERVIEWS
Peroonlijke verhalen over het Auw Fabriekske De tot nu toe vertelde verhalen hebben betrekking op de geschiedenis van het Auw Fabriekske. De waarde van deze verhalen zit vooral in hun hoge mate van detail. De nu volgende verhalen zijn wellicht nog gedetailleerder, maar met name anders van aard. Deze verhalen zijn persoonlijker. Het zijn de verhalen van mensen die nu of in het verleden met het gebouw te maken hebben gehad. In hun verhalen staat nog steeds het gebouw centraal, maar nog belangrijker is de relatie van deze mensen met het Auw Fabriekske. De verhalen in dit hoofdstuk zijn daarom niet geconcentreerd op historische feiten. Het gaat om de persoonlijke ervaringen en herinneringen van de mensen die geïnterviewd zijn. Subjectiviteit is dus niet alleen een gevolg, maar zelfs een doel in het verzamelen van dit type verhalen. In de persoonlijke gesprekken met de betrokkenen is een voorbeeld genomen aan een project van Erfgoed Brabant. Zij verzamelden met hun ‘Buurtbank’, letterlijk een bank om op te buurten voorzien van opnameapparatuur, de persoonlijke verhalen en herinneringen over 18 monumenten in Noord-Brabant. De resultaten hiervan zijn terug te vinden op een website[1] en in het boekje ‘Van cannidassen, kleppers en halve zolen’[2]. In het onderzoek naar het Auw Fabriekske zijn vijf mensen geïnterviewd. Hen werd gevraagd naar hun persoonlijke geschiedenis met het gebouw. In de gesprekken ging het over wat er in het fabriekje gebeurde en hoe het gebouw er uit zag. Er werd gesproken over wat de geïnterviewden zich het beste herinnerden, en over wat het Auw Fabriekske volgens hen bijzonder maakt. Ook het belang van het gebouw voor henzelf en voor de stad werd besproken. Tot slot hebben de betrokken de kans gekregen om onder woorden te brengen wat mensen volgens hen over het Auw Fabriekske zouden moeten weten. Allereerst zullen nu de vijf geïnterviewden worden voorgesteld, en zal kort worden uitgelegd wat hun relatie met het Auw Fabriekske is. Vervolgens worden fragmenten uit de gesprekken met hen gepresenteerd.
[1] Zie www.buurtbankbrabant. nl [2] Hollanders, L. en Kolen, E. (2011) Van cannidassen, kleppers en halve zolen, Den Bosch: Erfgoed Brabant
73
GEÏNTERVIEWDEN Tim van Leipsig Huidige eigenaar gebouw Gesprek vond plaats op 21 oktober 2011 in het Auw Fabriekske Tim van Leipsig is vanaf ongeveer zijn twaalfde al bij het Auw Fabriekske betrokken geweest. Dat is sinds 1982, toen zijn vader Theo het gebouw kocht om er zijn bloemenwinkel in te vestigen. Inmiddels heeft Tim de bloemenwinkel en het eigendom van het gebouw van zijn vader overgenomen. Bijzonder is dat Tim tussen ongeveer 2000 en 2005 op de zolder van het Auw Fabriekske heeft gewoond. Frank van Lieshout Zoon van de voormalige kaarsenmaker Gesprek vond plaats op 7 november 2011 in zijn huis te Helmond De vader van Frank van Lieshout was kaarsenmaker in het fabriekje achter het huis naast het Auw Fabriekske. Dit kaarsenfabriekje bevond zich daar tussen ongeveer 1933 en 1979. Frank herinnert zich het Auw Fabriekske vooral uit zijn jeugd in de jaren ’50 en ’60. Hij heeft hierover een boekje geschreven in het Helmond’s dialect, ‘’t Karsefebriekske en ’t lèève in dien tijd’. Piet Schriks Voormalig exportmanager Calico Gesprek vond plaats op 15 november 2011 in zijn huis te Stiphout Piet Schriks was exportmanager bij de Calico tussen 1957 en 1973. Zijn bureau bevond zich, tot de Calico in 1965 verhuisde, op de begane grond van het Auw Fabriekske. Ook Piet’s vader werkte bij de Calico, vanaf de oorlog tot ongeveer halverwege de jaren ’50. Hij werkte in de fabriek zelf. Rud Raymakers Voormalig directeur Raymakers Gesprek vond plaats op 21 november 2011 in zijn huis te Helmond Rud Raymakers is met zijn leeftijd van 82 jaar de oudste van de geïnterviewde heren. Hij was al vanaf zijn jeugd bij het Auw Fabriekske betrokken, omdat zijn familie er eigenaar van was. Hij verbleef ook veel bij zijn familie in het huis naast het fabriekje. Tussen ongeveer 1966 tot eind jaren ’70 is Rud directeur geweest van het bedrijf Raymakers. Jan van Hout Voormalig directeur Raymakers Gesprek vond plaats op 16 januari 2012 bij ‘grote fabriek’ van Raymakers Jan van Hout raakte vanaf ongeveer 1978 bij Raymakers betrokken. In die tijd bezocht hij het Auw Fabriekske, waar toen een gordijnenatelier en een personeelswinkel gevestigd waren, wel eens. Hij is degene geweest die het gebouw uiteindelijk aan Theo van Leipsig heeft verkocht.
74
ANEKDOTES ...over hoe het er in en om het gebouw uit zag. ‘Er liep een sloot voor dat gebouw. Een deel daarvan, verderop, was overdekt. Bij ons voor was dat open. En nou, ’s maandags dan was dat rood, en drie dagen later was het blauw, en dan weer bruin, of geel. Al naar gelang er geverfd werd, daarachter, werd er op de sloot geloosd. ‘ Piet Schriks
‘Het was zo dat de vloer in dat gebouw zelf, meteen na die mooie gevel, nooit kwalitatief goed is geweest. Ik kan me herinneren dat ik nog eens een keer bij mijn bureau een blaas in de vloerbedekking heb opengetrokken, en toen kwamen er allemaal kleuren naar boven. Ik kon met een pen zo een paar centimeter in de vloer. Dat was meer zand dan cement, dat was helemaal aangetast, die vloer, door chemicaliën en andere stoffen. Maar ik denk dat ook de samenstelling van het beton verkeerd was. […] En het stonk ook wel eens, naar die vloer, hoor.’ Piet Schriks
‘Toen wij dit overnamen hebben we heel veel contact met de Raymakersen gehad. En uiteindelijk stonden hier ook nog heel veel dingen in, toen wij het overnamen, van de oude fabriek. Toen zijn we met Raymakers door het pand heen gelopen, en die hebben ons het een en ander verteld over wat er vroeger in het gebouw gebeurde. We hebben zelfs nog oude weefdrukken, of zeefdrukken, die ze op stoffen drukten, die hebben we nog liggen. Die lagen hier, die wilden zij weggooien, en toen zeiden wij: ‘nee, joh, die willen we graag hebben’. En nu zijn die goud geld waard. Die zijn heel oud en mooi.’ Tim van Leipsig
‘Het was vervallen, het was smerig, het was goor. Het was zwart van alle uitlaatgassen die we hebben gehad. Die zeefdrukken, dat is erg leuk, dat we die tegen zijn gekomen. Maar er zat nog niks, die flat hiernaast was er niet, achter, die parkeerplaatsen, waren er niet, het was gewoon open en kaal en leeg. Het stond helemaal alleen. Een lege ouwe, vieze fabriek. Het was heel mooi, maar het was wel oud en het was wel vies. We hebben dat wel langzamerhand opgeknapt, stukje bij beetje. Want het is natuurlijk ook een onwijs duur pand. Maar op zich hebben we er niet veel meer aan veranderd.’ Tim van Leipsig
75
...over de mensen in en om het fabriekje.
‘Ik herinner me ook nog wel dat Anna van Zeeland daar woonde. Dat was een speciale, ehm, bedelaarsvrouw, zal ik maar zeggen. En die woonde hier ergens, op het achterterrein tussen de fabrieken. Er was vroeger een mogelijkheid om vanaf de Steenweg naar de fabriek te gaan, over een klein weggetje. Die Anna, een vies vrouwtje was dat. Maar ze deed niks hoor, ze liep de hele dag een beetje door de stad heen, zo. En ging dan achter het huis wel eens een plasje doen in de tuin. Zo van die gekke dingen deed ze dan wel.’ Rud Raymakers
‘Mijn vader werkte al in de oorlog op de Calico. En daar werd omdat er toen, en ook vlak na de oorlog, nogal een gebrek was aan materialen, een soort kunstleer gemaakt. Dat gebeurde op basis van een katoenweefsel, en daar werd een laag van nitrocellulose-lak opgestreken. Dat stonk verschrikkelijk. Als m’n vader thuis kwam, en uitademde, dan kon je dat vieze spul ruiken. Dat heeft natuurlijk niet bijgedragen aan de gezondheidstoestand van mijn vader, maar ook niet aan die van de mensen die daar werkten. Dat is nog eens ooit een hele rel geweest. Mijn vader die was nogal potig in zijn uitspraken, en hij kon niet tegen onrechtvaardigheid. En toen heeft hij op een gegeven moment eens gezegd: ‘Wij stoppen het werk als we geen melk krijgen.’ Toen heeft de opperste baas, Johan Raymakers, gezegd van: ‘Je hebt gelijk. De afdeling Calico krijgt elke dag een liter melk, alle mensen’.’ Piet Schriks
‘Elke keer als ik er voorbij kom, of ik zie het, dan denk ik er altijd aan. Dan denk ik ook nog aan de huizen die er tegenover stonden. En daar woonden een paar families! Dat waren van die grijze, een beetje troosteloze huizen in een rij, een stuk of vijf. En dan zag je ’s morgens als je op kantoor zat, aan de overkant de vrouwen in hun peignoir van de ene deur in de andere hollen. Dan gingen ze koffie drinken bij de buurvrouw. En dan naderhand holden ze weer in hun nachtjapon weer terug. Hopsakee.’ Piet Schriks
76
...over de waarde van het gebouw.
‘Als ik dan terug denk aan het fabriekje, dan denk ik vooral aan de mensen die er toen werkten. […] Al die mensen, ik kan ze nog zo voor de geest halen. […] Het gebouw is een stukje historie. Kijk, als je ouder wordt, en dan bedoel ik na je arbeidzame leven, zoals ze dat zo deftig zeggen, en je kijkt terug, dan liggen er achter je heel wat emoties die je hebt meegemaakt. Leuke dingen en minder leuke dingen, ja het is niet anders, zo zit het mensenleven in elkaar. Maar als je er af en toe eens op terug kunt vallen: mijn god, hoe was het toch ook alweer… […] Maar de geschiedenis, ik moet eerlijk zeggen dat ik het vermoeden heb dat de meeste Helmonders daar niet zo mee zitten.’ Piet Schriks
‘Het is natuurlijk een markant gebouwtje, dat er die voorgevel nog staat, zeg ik altijd. Eigenlijk is het één van de weinige dingen die ons met de geschiedenis van Helmond nog verbind, van vroeger. Met een beetje emotie natuurlijk, vooral als je er zelf gewerkt hebt. Elke keer als ik er voorbij kom, of ik zie het, dan denk ik er altijd aan.’ Piet Schriks
‘Het was fantastisch om hier te wonen. Ik zou morgen weer terug willen. De mooiste woning die ik ooit gehad heb. Omdat je, ja, je hebt zo’n verschrikkelijk mooi licht boven. Dat zegt zij ook, van het kunstatelier. Het is zo’n bizarre, mooie locatie. En je zit midden in het centrum. Je hebt een fantastisch hoog dak. Ik zou daar morgen weer terug kunnen gaan wonen. […] Dat het een beetje tochtig is, dat hoort bij een huis. Ik zou nooit in zo’n luchtdicht huis willen wonen, dat lijkt me verschrikkelijk. In zo’n nieuwe wijk als Brandevoort, in zo’n huis zou ik niet eens gelukkig worden. Een huis moet kieren hebben, moet kraken. Dat vind ik het mooie ervan.’ Tim van Leipsig
‘Ik heb hier wel eens meegewerkt aan het industriële erfgoed. […] Een ander gebouw van Raymakers, daar hebben we wel eens een museum van willen maken. Ik heb nog een hele verzameling machines, echt, echt, oud. Die wil ik wel ter beschikking willen stellen als ze er een mooie ruimte voor hebben. De gedachte was dan om bij het kasteel te vertrekken, en dan langs Vlisco, die hebben ook een mooi museum. […] En dan uiteindelijk eindigen bij het Havenplein. En daar hoort dat fabriekje dan in thuis. Als een herinnering aan het verleden. […] Zo’n industrieel-erfgoed-route sprak mij altijd wel aan.’ Jan van Hout
77
...over de brand in 1948.
‘Ja, er is een brand geweest, maar dat is achter geweest, dat is niet hier geweest. Dit pand heeft nooit in de fik gestaan. […] Wij hebben geen brand gekend. Er is hier niks nieuw aangebouwd. De nokken zijn hetzelfde, het dak is hetzelfde, de buitenkant, de wanden zijn allemaal hetzelfde gebleven. Na een brand zie je altijd vernieuwing, hè. En dat zie je hier nergens terug.’ Tim van Leipsig
‘Bij het huis hebben we ook nog een fik gehad. Dat was geloof ik ‘48. […] Toen was mijn grootvader al dood, toen woonde daar de jongste oom van mij, Leo, maar die waren met vakantie. De kinderen waren wel thuis, en de juf die was er. Dat weet ik ook nog wel. En toen hebben dus dat huis leeg gehaald, en wonder boven wonder, niet één kopje kapot gemaakt, niks! […] In het gangetje tussen de fabriek en het huis hadden we een paar auto’s staan, die hebben we nog eruit kunnen halen. Ik denk dat de brand toen achter het oude fabriekje begonnen is. Je kon toen nog van het huis oversteken naar het fabriekske. Dat gebouw is na de brand weggehaald. Het huis zelf is niks mee gebeurd, het fabriekje is ook niet erg verbrand. Er was wel wat schade, maar het is niet helemaal uitgebrand. Ze waren er toch wel vrij vlug bij. […] Ik was toen een jaar of achttien, negentien, zoiets. Het voornaamste dat ik nog weet, is dat we toen meegeholpen hebben om het allemaal op te ruimen. Dat was zeg maar ’s morgens om een uur of zes. Met de brandweerlieden hebben we toen zelf zo veel mogelijk alles uit het huis gehaald.’ Rud Raymakers
‘Ze hadden natuurlijk wel iets geleerd van die brand in ‘48. Dat je de brandweer niet hoefde te laten komen, tenminste, niet met water, want dat helpt niet. Dat wordt oorlog, met dat vet. Daar waren ze wel achter. […] Later hebben ze daar een grote kist neergezet. Daar lag een hele grote bats in, zo’n hele grote schep, en zand. Als er brand was, dan pakten ze een schep zand. En daar ging het mee uit, maar niet met water. […] Ik ben regelmatig naar het fabriekje heen en weer geweest. Toen was ik al wat ouder, een jaar of 12, 13, ik zat op het voortgezet onderwijs. En toen kwam m’n vader ’s avonds, en zei hij: ‘Ja, ga je effe mee? Naar de fabriek. Ik denk dat ik een gaspit aan heb laten staan. Dadelijk staat dat hele ding in de hens’. En dan gingen we samen in de fabriek kijken. Samen kijken of dat uit was. En toen ik groter was, op de bromfiets: ‘Rij op de bromfiets, even naar de fabriek’. Mijn vader had zo’n verantwoordelijkheidsgevoel voor dat bedrijf.’ Frank van Lieshout
78
...over de functie van het gebouw.
‘Ik was als kind heel erg veel bij mijn grootvader. En die woonde op nummer 47. Daar ben ik vanaf het moment dat ik kon lopen veel aan huis geweest, gespeeld en gedaan. En als je dan wat groter bent, ondeugend bent enzo, dan ga je wel eens wat verder kijken. En toen kwam ik dus bij het kaarsenfabriekje. Aan de achterkant van mijn grootvaders huis stond het kaarsenfabriekje. Daar gingen we dan spelen. Wat deden we dan? Onze vingers in het kaarsvet steken. Als je dat dan goed deed, en een beetje voorzichtig, dan kon je wel eens zo’n gedeelte eraf halen. Dat deed ik niet alleen. Als er dan andere jongetjes van de familie waren, dan gingen we samen naar het fabriekje. […] In het oude fabriekje ben ik ook wel als directeur geweest, maar toch vooral ook als snotneus, zal ik maar zeggen. Dan ging je daar toch wel naar toe. Waarom? Omdat je toch wel wat kon doen met dat kaarsvet.’ Rud Raymakers
‘Dat kaarsenfabriekje op zich was helemaal niet veilig. In die jaren, tja, je moet het zo tellen: er werd dus met vet gewerkt, en vet, dat slaat overal neer. En dat krijg je er ook bijna niet meer af. Die vette laag trekt in het beton, trekt overal in. Als je dus niet oplette, dan lag je dus op je snufferd. Je moest daar opletten als je binnenkwam. Het was echt overal vet. Ja, en veilig… De arbo die hadden we toen niet. Dus er werd gewoon gewerkt, zeg ik altijd, en niet gezeurd. Ik zat er als jongetje ook, met die textielringetjes, daar moest dan een gaatje middenin naar gelang de grootte die de fabrikant bestelde. Dan zat ik als jongetje, zat ik daar. Mijn vader had een motor, en daar had hij een boorkop met boortje aan gemaakt met zo’n half rondje. En daar moest ik dan die dingen op leggen, en dan moest ik, hop, hop, hop, gaatjes boren. Ja, dat moet je nou eens doen, dat moet je een kind eens laten doen! Dan zeggen ze: wat?! Dat was heel gewoon. Als ik vakantie had dan mocht ik met mijn vader mee. En theelichtjes in doosjes pakken, ik vond dat wel leuk ook.’ Frank van Lieshout
79
‘In 1961 zijn de eerste meters getuft. Dan heb ik het over tapijt, hè. Dat ging met naalden, een heel groot naaldenbed, dat ging dan in een weefsel, aanvankelijk in juten. Dan had je ketting, inslag, en dat ging dan in een gaatje, en uit dat zelfde gaatje kwam die draad er uit. Als je er niks aan deed, dan kon je die draad er zo weer uit trekken. Dus die moest aan de achterkant verankerd worden, en dat deed men aanvankelijk met pvc, en naderhand met een kunstrubberproduct, in vloeibare vorm. Dat ging dan in een hele grote machine, van een meter of 20, 30 lang, in een tunnel, en dat werd dan gedroogd, gebakken.’ Piet Schriks
‘De activiteiten die erin zaten, dat waren wel mooie activiteiten. Dat was het confectioneren. Hier bij de grote fabriek werd het geproduceerd. Velours, voornamelijk, of pluche, zoals ze het in de volksmond zeggen. En dan werd dat velours dus verkocht aan klanten. Die kochten dat toen ook vaak geconfectioneerd. Ze konden het dus geconfectioneerd bestellen, en dat besteedden ze dan weer uit aan Raymakers. […] En dat deden ze dus in dat confectieatelier. Knippen, versnijden, zomen, verpakken, ringetje erin, vanalles om het aan de wand te hangen.’ Jan van Hout
PART C PROCESSING VIII Cubes IX The reciprocal relationship X Literary experiment XI Spatial experiment XII Design proposal
DEEL C VERWERKEN VIII Kubussen IX De wederkerige relatie X Literair experiment XI Ruimtelijk experiment XII Ontwerpvoorstel
82
INLEIDING In het vorige deel zijn verhalen verzameld. Het ging daarbij gedeeltelijk om een gedetailleerde historische beschrijving van het Auw Fabriekske, die bovendien werd aangevuld met een overzicht van de ontwikkeling van het gebouw in tekeningen. In het laatste gedeelte werden persoonlijke anekdotes behandeld. Aan al deze verhalen is in het vorige deel nog niet zozeer een waarde of oordeel gegeven. In deel C zal aan de verhalen wel ordening worden gegeven, en zullen ze verder worden geanalyseerd. Dit deel maakt het mogelijk om de tweede helft van de onderzoeksvraag uiteindelijk te kunnen beantwoorden. Hoe kan er in de architectuur met het industriële narratief worden omgegaan? Daartoe zal eerst de relatie tussen het narratief en de architectuur worden geanalyseerd en op de proef worden gesteld. In hoofdstuk VIII wordt een selectie van de verzamelde verhalen georganiseerd op thema, en zal worden geanalyseerd wat in die gevallen de relatie is tussen het verhaal en de ervaring van de architectuur. In hoofdstuk IX gebeurt eigenlijk hetzelfde, maar daar zullen de thema’s weer grotendeels los worden gelaten, en zal een meer algemene theorie worden gevormd over de relatie tussen verhalen en architectuur. Hoofdstuk X en XI behandelen een tweetal experimenten waarmee de dynamiek binnen de relatie wordt getest. Het eerste experiment is een literair experiment, waarin architectuur een bijzonder grote invloed krijgt op het verhaal. Het tweede experiment is ruimtelijk, en daarin krijgt het verhaal een bijzonder grote invloed op de architectuur. Deel C sluit af met de presentatie van een ontwerp in hoofdstuk XII, waarin met minimale middelen een daadwerkelijke ingreep wordt gedaan in zowel de verhalen als de architectuur van het verhaal.
VIII KUBUSSEN
Een analyse aan de hand van zes thema’s
VIII CUBES English summary
Introduction In the previous part, historical and personal stories were collected. In part C, these stories are analysed. This part deals with the second half of the research question: How can the narrative be dealt with in architecture? In chapter VIII, the relationship between stories and architecture is investigated by analysing six themes that were striking during the research. Chapter IX discusses the same relationship, but in a more general way. In chapters X and XI the relationship between stories and architecture is tested in two experiments. One is a literary experiment, the other a spatial one. Part C ends with a design proposal. Cubes In this chapter, six themes have been selected that were most striking during the research. For each of these themes, the construction of the stories and their relationship to the architecture has been analysed. The analysis has been presented on cubes, one cube for each of the six themes. The cubes were chosen as a presentation tool to let the spectators discover the different sides of the themes for themselves. On each cube, the same aspects are presented: a photo, a sketch, a fragment of history, part of an anecdote, an architectural analysis and an analysis of the relationship between stories and architecture. The first theme is a memorial stone above the door. This stone and the story behind it strengthen each other’s meaning. The second theme is the windows in the eastern façade, of which some were added or altered later. Small differences between the windows recall a change in function, while at the same time the meaning of parts of the façade is changed. The third theme is the attic. Its history of being a dark and unknown space and a new story of its new use both contribute to the experience of this space. The fourth theme is the context of the building, which has changed much during the last 40 years. The current context denies the industrial history and makes the addition to the back of the building look strange. The fifth theme is the interior. There is an inconsistency between the current character of the interior and the industrial history of the building. The last theme is the fire that damaged the building in 1948. The absence of proof of this fire in the architecture causes the story of the fire to be denied or altered. On the next few pages, the themes are analysed further. Not all sides of the cubes are shown, since some information was already presented in previous chapters. The focus in this chapter will be on the relationship between the narrative and architectural aspects of each theme.
84
KUBUSSEN
Een analyse aan de hand van zes thema’s De eerste stap in het verwerken van de verhalen uit deel B is een analyse aan de hand van een zestal thema’s. De thema’s zijn geselecteerd vanwege het feit dat ze opvielen tijdens het onderzoek, dan wel door de bijzonderheid van het verhaal, dan wel door een bijzondere relatie van het verhaal tot de architectuur. Voor elk van de thema’s is onderzocht hoe de verhalen erover in elkaar zitten, en hoe die zich tot de architectuur verhouden. De analyse van de thema’s is verzameld op kubussen. Voor elk thema is een kubus gemaakt. De keuze voor het presenteren van de analyse op deze kubussen is gemaakt omdat de toeschouwer met de kubussen de verschillende kanten van het thema zelf kan ontdekken. Die ervaring komt overeen met de manier waarop tijdens het onderzoek verhalen zijn ontdekt en verbanden zijn gelegd. Elke kubus heeft zes vlakken, en op elk van die vlakken komen per thema steeds dezelfde aspecten terug. Eén zijde bevat een foto die het thema representeert, een ander legt de basis van het thema bloot in een schets. Op twee andere vlakken worden de verhalen getoond, op één zijde de geschiedenis, op een andere de anekdotes. Weer een andere zijde bevat een analyse van de architectuur bij dit thema, gepresenteerd in een tekening. Op de laatste zijde wordt de relatie tussen de verhalen en de architectuur voor dit thema uitgelegd. De zes geanalyseerde thema’s zijn: - De sluitsteen boven een deur in de zuidgevel van het Auw Fabriekske. Achter deze steen gaat een bijzonder, maar voor velen onbekend verhaal schuil. - De ramen in de oostgevel van het gebouw. Daarvan zijn er vier pas veel later toegevoegd. - De zolder, of tweede verdieping, van het Auw Fabriekske. De functie daarvan was lang onbekend, maar tegenwoordig is het één van de meest indrukwekkende ruimtes in het gebouw. - De fysieke context van het gebouw en de aanbouw aan de achterzijde. De omgeving van het gebouw is tegenwoordig heel anders dan vroeger, en de aanbouw is een vreemd element. - Het interieur van alle verdiepingen van het gebouw. Hierin is in de laatste decennia veel veranderd. - De brand die in 1948 het gebouw heeft beschadigd. Hoewel dit een belangrijk onderdeel van het verhaal van het gebouw is, is het bij veel mensen niet bekend. Elk van deze thema’s zal in dit hoofdstuk verder worden toegelicht. Niet alle zijden van de kubussen zullen daarbij getoond worden, omdat sommige aspecten in de vorige hoofdstukken al aan bod zijn gekomen. De focus zal vooral liggen op het gaan begrijpen van de relatie tussen het narratieve en het architectonische aspect van elk van de thema’s.
85
SLUITSTEEN De sluitsteen bevindt zich in de zuidelijke gevel van het Auw Fabriekske, boven de entree die tegenwoordig naar de bovenverdiepingen leidt. De steen is er vermoedelijk geplaatst tijdens de bouw van het fabriekje in 1840. De inscriptie bestaat uit een drietal initialen. Het zijn waarschijnlijk de initialen van de kleinkinderen van de bouwer van het fabriekje. Hij wilde hen blijkbaar vereeuwigen in zijn nieuwe gebouw. Er is een interessante relatie tussen de steen als architectonisch object op zich en het verhaal dat erachter zit. De steen zelf heeft, buiten een constructieve, niet echt een belangrijke betekenis. Het verhaal geeft echter bijzonder veel betekenis aan deze steen. Het zou kunnen worden geinterpreteerd als de trots van een grootvader. Andersom zou het verhaal lang niet zo bijzonder zijn geweest als er geen fysiek bewijs van had bestaan. De steen maakt het verhaal tastbaar. De aanwezigheid van de steen en het verhaal erachter versterken elkaar.
Afbeeldingen rechts: Boven: Een foto van de sluitsteen, met de nauwelijks leesbare inscriptie. Midden: Een schets waarop de inscriptie duidelijker is weergegeven. Onder: De zuidgevel van het gebouw, met in het rood de belangrijkste drager van de verhalen en in het grijs secundaire dragers. Afbeelding onder: foto van de kubus
86
RAMEN De ramen die hier worden bedoeld zijn de ramen in de oostgevel, parallel aan het kanaal. Vier van de ramen in die gevel zijn pas rond 1907 toegevoegd, daarvoor had de gevel slechts dertien ramen. Verder is in de ramen van de benedenverdieping nog niet zo lang geleden een grotere plaat glas gezet, waarbij de roedeverdeling is verwijderd. Beide aanpassingen hebben waarschijnlijk te maken met een verandering in functie van het gebouw. Op het eerste gezicht vallen de aanpassingen die aan de gevel zijn gedaan niet direct op. Pas wanneer het verhaal over de functieveranderingen bekend is, zullen kleine afwijkingen op gaan vallen. Het verhaal beïnlvoedt daarmee de betekenis van sommige delen van de gevel. Vanaf dat moment zullen de verschillen tussen de ramen, hoe klein ook, herinneren aan het verhaal waar ze mee te maken hebben. Het verhaal wordt dus door de architectuur in herinnering gebracht.
Afbeeldingen links: Boven: Een fragment van de oostelijke gevel van het gebouw. Midden: Een schets van de ramen op de begane grond en de eerse verdieping. Onder: Een analyse van de gevel, waarin in rood de ramen die in 1907 zijn toegevoegd en in grijs de ramen die een nieuwe indeling hebben gekregen. Afbeelding onder: foto van de kubus
87
ZOLDER De zolder van het Auw Fabriekske is lange tijd een onbekende, donkere ruimte geweest, die hooguit als opslag werd gebruikt. Op een bepaald moment, mogelijk ongeveer tegelijk met de aanpassing van de ramen, is een groot daklicht toegevoegd. Aan het begin van deze eeuw is de ruimte bovendien aangepast om erin te kunnen wonen. Een deel van de zolder is voorzien van tussenwanden, en een balk in de dakconstructie is verplaatst. Tegenwoordig is de zolder een atelier, en één van de meest indrukwekkende ruimtes in het gebouw. Hier heeft een verandering in de architectuur plaatsgevonden die een nieuw deel van het verhaal van het gebouw heeft geïntroduceerd. Tegelijkertijd is de ruimte nog steeds als één geheel te ervaren en zijn de details die naar het verleden verwijzen, zoals in de constructie en ramen, nog zichtbaar. In dit gedeelte van het gebouw werken een oud en een nieuw deel van het verhaal samen om een sterke ervaring van de architectuur mogelijk te maken.
Afbeeldingen rechts: Boven: Een foto van het atelier op de tweede verdieping. Midden: Een schets die de verandering van een onbekende, donkere ruimte naar een bekende, lichte ruimte in beeld brengt. Onder: Een doorsnede van de zolder met in het rood aanpassingen Afbeelding onder: foto van de kubus
88
CONTEXT De omgeving van het gebouw is sinds de jaren ‘70 drastisch veranderd. Het Auw Fabriekske is gedurende het grootste deel van de geschiedenis onderdeel geweest van een fabrieksterrein. Tegenwoordig wordt het echter door voornamelijk woningen omringd. Het enige dat is overgebleven is de aanbouw aan de achterkant, met het zaagtanddak. De sterk van het Auw Fabriekske afwijkende stijl van dit gedeelte van het gebouw werkt vervreemdend, doordat de rest van de industriële context is verdwenen. De huidige omgeving van het gebouw ontkent het industriële verleden, en daarmee een deel van het verhaal. De aanbouw verwijst hier wel naar, maar wijkt daardoor erg af. Wanneer het industriële verleden bekend is, verandert niet alleen de betekenis van het Auw Fabriekske zelf, maar wordt ook de aanbouw beter begrepen.
Afbeeldingen links: Boven: Een foto van de aanbouw aan de achterzijde. Midden: Een schets waarop de relaties tussen het gebouw en de omgeving vroeger (boven) en nu (onder) zijn weergegeven. Onder:De ontwikkeling van de omgeving van het gebouw in een serie kaarten. Afbeelding onder: foto van de kubus
89
INTERIEUR Het interieur van het Auw Fabriekske heeft lange tijd uit vrij grote, open ruimtes bestaan. Dit heeft te maken met de voormalige industriële functie van het gebouw. Tegenwoordig is het interieur opgedeeld in veel kleinere ruimtes. Dit komt overeen met de verandering in functie. Het spreekt het verhaal over het verleden van het gebouw echter tegen. De huidige indeling van het interieur zorgt ervoor dat de ervaring van het verleden van het gebouw verloren gaat. Pas wanneer het verhaal over de industriële geschiedenis van het Auw Fabriekske bekend is, wordt dit herkend in details in het interieur. Er blijft echter een gat bestaan tussen het verhaal en de ervaring ervan in de architectuur.
Afbeeldingen rechts: Boven: Het interieur op de begane grond, in de bloemenwinkel. Midden: Een schets waarin de verandering van open ruimtes naar kleine ruimtes is weergegeven. Onder: Plattegronden van vóór en na de verandering van functie. Afbeelding onder: foto van de kubus
2011
1982
Begane grond
1e verdieping
90
BRAND In 1948 heeft een grote brand, die aan de achterzijde van het Auw Fabriekske is ontstaan, een groot deel van het gebouw beschadigd. Een aantal gebouwen naast en achter het fabriekje is gesloopt of herbouwd. Het gebouw zelf is hersteld en anderhalf jaar later was het gehele complex weer volledig in gebruik. In de huidige toestand van het gebouw is echter niets van de schade van de brand te herkennen. Mogelijk was de schade niet al te groot, of is deze zeer zorgvuldig hersteld. Er is een discrepantie tussen het verhaal over de brand en de sporen die er tegenwoordig nog van te zien zijn. Dit leidt ertoe dat het verhaal over de brand wordt veranderd of ontkend. Blijkbaar zijn er in dit geval fysieke aanwijzingen nodig om het verhaal in stand te kunnen houden. Wanneer het verhaal echter toch als waarheid wordt aangenomen, veranderd de betekenis van het gebouw. Het zou als gevolg daarvan kunnen worden gezien als overlever.
Afbeeldingen links: Boven: Een krantenartikel uit het Dagblad Oos-Brabant, waarin verslag wordt gedaan van de brand. Midden: Een schets met in het rood de gebouwen die in ieder geval na de brand zijn herbouwd of gesloopt. Onder: Een analyse van het metselwerk in de gevels, waarin afwijkingen in het grijs zijn weergegeven. Afbeelding onder: foto van de kubus
IX DE WEDERKERIGE RELATIE De invloed van verhalen op architectuur en andersom
IX THE RECIPROCAL RELATIONSHIP English summary
The influence of stories on architecture and vice versa In the previous chapter, the relationship between the narrative and the architectural aspects of the Bots building was analysed according to six themes. In this chapter, that relationship will be discussed in a more general way. First, it is important to explain the terminology that is used. As was explained in chapter II, there are two types of stories: history and anecdotes. These do occasionally overlap, and are not necessarily true. Architecture is interpreted in this research as the current physical appearance of the building. It is regarded as the experience of the building without the knowledge of its history or function. Both stories and architecture are autonomous, and they can exist independently. Nevertheless, in the previous chapter it has become clear that there is interaction between them. Stories and architecture influence each other, and this relationship is reciprocal. What they influence is not each other’s physical presence, but the experience of the other. If architecture influences the way in which stories are experienced, these stories can become more visible and tangible, and they are easier to remember. Conversely, when stories influence architecture, the architecture becomes more meaningful and intelligible, and stays in people’s minds longer. Thus, stories and architecture strengthen each other and can even ensure each other’s existence. The reciprocal relationship between stories and architecture also becomes clear if it does not have a positive effect. When a story is not reflected in architecture, or when architecture tells inconsistent stories, the effect can be negative. This can result in the change or even denial of stories, or less intelligible architecture. In the Bots factory, some examples of the positive effect can be found, such as the memorial stone or the windows. Nonetheless, there is an inconsistency between the buildings history and the way it is perceived. Although many of the stories have to do with its industrial history, people do not look upon the building as an old factory. This is especially strange considering that it does fit the typology of industrial buildings, as was explained in chapter IV. The inconsistency can be due to the fact that the industrial past of the building is contradicted in its context and interior. The perception of the story about the industrial history of the Bots factory can be improved if it is presented more clearly, and represented better in the architecture. How to do so is the main topic of the next chapter.
92
DE WEDERKERIGE RELATIE
De invloed van verhalen op architectuur en andersom In het vorige hoofdstuk is aan de hand van een zestal thema’s de relatie tussen de narratieve en de architectonische aspecten van het Auw Fabriekske geanalyseerd. In dit hoofdstuk zal over die relatie iets meer duidelijkheid worden gegeven. Daarbij zullen ook onderwerpen uit deel A opnieuw aan bod komen. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de stap te maken naar het vormen van een meer algemeen beeld van de relatie tussen verhalen en architectuur. De termen verhalen en architectuur Allereerst is het van belang duidelijkheid te scheppen over de terminologie die wordt gebruikt. Wat betreft verhalen werd in hoofdstuk II al duidelijk dat de focus zou liggen op twee typen daarvan. Enerzijds zijn er de verhalen over de historie van het gebouw, anderzijds de persoonlijke anekdotes van betrokkenen. Beide typen verhalen raken soms met elkaar vermengd. In hoofdstuk II kwam bovendien aan de hand van Van der Hoorn en De Botton aan het licht dat met name het laatste type verhalen vaak een zeer subjectieve inslag heeft, en dus niet altijd de waarheid reflecteert. Dit is overigens ook in de verhalen over het Auw Fabriekske gebleken. Gedurende het onderzoek doken verschillende keren versies van verhalen op waarin het Auw Fabriekske een kaarsenfabriek was, of waarin het gebouw nooit beschadigd zou zijn geweest door brand. Het is interessant om op het gevolg van deze verhalen later nog even terug te komen. Ook de term architectuur verdient, hoewel het wellicht een vanzelfsprekend begrip lijkt, een korte toelichting. In dit onderzoek is de architectuur beschouwd als de hedendaagse fysieke verschijning van een gebouw. Bij de term architectuur gaat het er hier vooral om hoe het gebouw wordt ervaren zonder dat bij een toeschouwer enige achtergrondkennis over het verleden of de functie van het gebouw aanwezig is. Het positieve effect van de wederkerige relatie Zowel verhalen als architectuur beschikken over hun eigen autonomie. Beide kunnen bestaan zonder van elkaar afhankelijk te zijn. Een relatie tussen beide is dus niet strikt noodzakelijk. Uit de analyse van de kubussen in het vorige hoofdstuk blijkt echter dat tussen verhalen en architectuur wel degelijk interactie bestaat. In het geval van de sluitsteen krijgen zowel de steen als het verhaal meer betekenis wanneer het verband tussen beide wordt gelegd. Ook bij de ramen werd duidelijk dat het leggen van het verband tussen de ramen zelf en het feit dat ze zijn toegevoegd of aangepast invloed heeft op de ervaring van zowel de verhalen als de architectuur. Verhalen en architectuur beïnvloeden elkaar dus, en die relatie tussen beide is wederkerig. Ze beïnvloeden echter niet in sterke mate elkaars fysieke vorm, die blijft grotendeels onderdeel van hun autonomie. Wat echter wél wordt beïnvloed is de ervaring van zowel verhalen als architectuur. Dat de ervaring wordt beïnvloed is van groot belang, omdat dat hetgeen is wat ons bij blijft, en waardoor verhalen en architectuur waarde krijgen.
93
Architectuur beïnvloedt verhalen...
...waardoor verhalen zichtbaarder en tastbaarder worden en gemakkelijker te onthouden zijn.
VERHALEN
ARCHITECTUUR Verhalen beïnvloeden architectuur...
...waardoor de architectuur meer betekenis krijgt en mensen beter bijblijft.
Als er een wederzijdse invloed is tussen verhalen en architectuur, dan kan dit een positief effect tot gevolg hebben. Wanneer architectuur invloed heeft op verhalen, dan verandert de ervaring van die verhalen. Door de architectuur kunnen verhalen beter zichtbaar worden, meer werkelijkheid lijken, en veel tastbaarder zijn. Een verhaal wordt concreet wanneer het in architectuur weerspiegeld is, en is dan gemakkelijker te onthouden. Andersom hebben verhalen ook invloed op hoe architectuur ervaren wordt. Wanneer er een verhaal achter zit, krijgt architectuur meer betekenis, en is het beter te begrijpen. Als men het verhaal achter een gebouw kent, zal dit gebouw mensen ook meer bijblijven. Verhalen en architectuur kunnen dus een positief effect op elkaar hebben. Ze kunnen elkaar versterken. Het is zelfs zo dat ze invloed hebben op elkaars voortbestaan. Een verhaal blijft langer bestaan als er een fysieke aanwezigheid is die eraan herinnert. Architectuur kan worden behouden wanneer het een betekenis wordt toegekend die ligt besloten in een verhaal. Een kleine notitie is dat in deze relatie niet alleen verhalen uit de historie van invloed zijn. Het voorbeeld van de zolder laat zien dat een nieuwe functie, en daarmee een nieuw deel van het verhaal, ook grote invloed kan hebben op de ervaring van de architectuur, en daarbij zelfs andere verhalen helpt behouden.
94
Het falen van de wederkerige relatie De wederkerige relatie tussen verhalen en architectuur wordt ook duidelijk wanneer het eerder beschreven positieve effect niet optreedt. Dat is het geval bij de voorbeelden van de context van het gebouw of bij het voorbeeld van het interieur. Bij beiden spreekt de huidige toestand van de architectuur het industriële verleden van het gebouw tegen. Wanneer op een manier als deze een verhaal niet wordt weerspiegeld in de architectuur, of wanneer de architectuur verhalen lijkt te vertellen die tegenstrijdig zijn, dan kan het effect daarvan negatief zijn. Een tegenstrijdigheid van de architectuur met de achtergrond of het verleden van het gebouw kan ertoe leiden dat het verhaal wordt veranderd of ontkend. Het voorbeeld van de brand, die in sommige verhalen werd ontkend, maakt dat duidelijk. Het gevolg is dat het gebouw in dit soort situaties minder goed begrepen zou kunnen worden, en dat de verhalen buitenspel worden gezet. Pas wanneer meer kennis is verworven over de verhalen achter het gebouw ontstaat meer begrip voor het gebouw en waardering voor het verleden. De wederkerige relatie in het Auw Fabriekske Het narratieve en architectonische beïnvloeden dus wederzijds de ervaring van de ander. Ze kunnen elkaar daarmee meer betekenis geven en versterken, en zelfs elkaars bestaan zeker stellen. In het Auw Fabriekske zijn voorbeelden te vinden waar dit positieve effect optreedt. Het karakter van het gebouw als geheel komt echter niet helemaal tot zijn recht. In veel van de verhalen van het gebouw staat het industriële verleden centraal. In de architectuur is daarvan echter weinig herkenbaar. Het gebouw wordt absoluut gewaardeerd, maar eerder gezien als mooi en oud dan als een voormalige fabriek. Dat is opvallend gezien het feit dat de typologie van het gebouw wel overeen lijkt te komen met die van een industrieel gebouw, zoals in hoofdstuk IV is besproken. Het is goed mogelijk dat het Auw Fabriekske ondanks deze typologische kenmerken niet voldoet aan het beeld dat men van een oude fabriek heeft. Er is nog een andere verklaring voor het vervagen van het industriële verleden van het gebouw. Dat verleden wordt namelijk tegengesproken door de context en het interieur van het oude fabriekje. Mogelijk is het effect daarvan zo groot, dat de verhalen die het tegendeel beweren worden vergeten. Het verhaal over het industriële verleden van het Auw Fabriekske zou meer tot zijn recht kunnen komen als het beter wordt overgebracht, en meer verband krijgt met de architectuur van het gebouw. Op welke manier dat kan gebeuren staat centraal in de volgende hoofdstukken.
X LITERAIR EXPERIMENT
Een test van de invloed van architectuur op het verhaal
X LITERARY EXPERIMENT English summary
Testing the influence of architecture on stories In the previous chapter, a theory about the relationship between stories and architecture was presented. In this chapter, that relationship will be tested by doing an experiment. One part of the relationship, namely the influence of architecture on stories, will be studied. The other part of the relationship will be dealt with in the next chapter. To test the influence of architecture on a story, a short story was written in which architecture has been attributed a lot of power. In this literary experiment, an example was taken from Paul Valéry’s ‘Eupalinos or the architect’, which is written in the form of a dialogue. A dialogue leaves a lot of freedom to incorporate ideas, even contrasting ideas. In the dialogue that follows the Bots factory and the house adjacent to it have evolved to be the protagonists of the story. In this way, a number of problems that were revealed in the previous chapter are discussed.
96
LITERAIR EXPERIMENT
Een test van de invloed van architectuur op het verhaal In het vorige hoofdstuk werd een theorie over de relatie tussen verhalen en architectuur uiteengezet. In dit hoofdstuk zal deze relatie op de proef worden gesteld met behulp van een experiment. Eén deel van de relatie, namelijk de invloed van architectuur op het verhaal, zal onder de loep worden genomen. Het andere deel van de relatie komt in het volgende hoofdstuk aan bod. Om de invloed van architectuur op het verhaal te testen is een kort verhaal geschreven waarin aan de architectuur bijzonder veel macht is toegekend. In dit literair experiment is een voorbeeld genomen aan Paul Valéry’s ‘Eupalinos of de architect’, dat in dialoogvorm is geschreven. De vorm van een dialoog biedt veel vrijheid om ideeën in te verwerken, en geeft zelfs de mogelijkheid om verschillende denkbeelden tegenover elkaar te plaatsen. In de nu volgende dialoog zijn het Auw Fabriekske en het Huis met de Klok dat ernaast staat uitgegroeid tot de protagonisten van het verhaal. Op die manier wordt een aantal van de problemen die in het vorige hoofdstuk aan het licht kwamen besproken.
97
F: We zijn oud. H: Wat zeg je? F: We zijn oud. Na alles wat we hebben meegemaakt, staan we hier nog steeds. Maar waarom eigenlijk? Waarom staan we hier nog? Er is toch niemand die naar ons luistert. H: Ja, we zijn oud. En we staan hier. Berust in je lot. F: Berust in je lot? Welk lot? We staan hier, maar wat doen we hier? De wereld gaat aan ons voorbij. De mensen geven niet meer om vroeger. Na alles wat we hebben meegemaakt, doorstaan, lopen de mensen ons vandaag simpelweg voorbij. Ze keuren ons wellicht een vluchtige blik waardig, maar passeren. H: Zo zijn de mensen nou eenmaal. Altijd onderweg naar het volgende. F: Altijd bezig met morgen. Bang dat terugkijken stilstaan betekent. Wat is er mis met even stilstaan? Reflecteren op het leven, je bezinnen op wat voorbij is, doet dat er dan niet meer toe? Nou? H: De mensen leven daar te kort voor, zou ik zeggen. Ze zijn niet zoals wij. Hun leven is korter. F: Dat is waar. Zouden ze niet juist daarom beter naar ons moeten luisteren? We hebben toch een verhaal te vertellen? We hebben toch veel meegemaakt? Moet dat dan maar gewoon vergeten worden? H: Wat doen die verhalen er voor hen toe? F: Het is toch net zo goed hun geschiedenis als de onze? Wanneer ze zouden luisteren naar wat wij te vertellen hebben, zullen ze ons beter begrijpen. Wanneer ze onze geschiedenis kennen, zullen ze begrijpen hoe we in elkaar zitten. Dan zullen ze begrijpen waarom we zijn zoals we zijn! H: Vooruit, laten we er even vanuit gaan dat ze naar je zullen luisteren, wat ik betwijfel, maar laten we het even aannemen, ten gunste van de dialoog. Wat zou je ze vertellen? F: Ik zou ze ons verhaal vertellen! Ik zou ze vertellen over alles wat we hebben meegemaakt! Ze zouden horen hoe het stof onze gelederen bedekte, hoe de stinkende machines zich in ons midden bevonden. Ze zouden weten dat wij de stad rondom ons hebben zien groeien. Dat we oorlogen hebben meegemaakt. Dat we alles hebben doorstaan! H: Je maakt helden van ons? F: Ik zou ze eenvoudigweg de waarheid vertellen. Ik zou beginnen met
98
hoe het voor ons allemaal begon. H: Voor mij iets eerder dan voor jou, nietwaar? F: Jawel, jij was er eerder. Maar we kwamen voort uit dezelfde familie, uit dezelfde droom. Ik zou ze vertellen van onze schepper. Over hoe wij zijn liefde nog steeds met ons meedragen. Hij liet de sporen van zijn naastenliefde achter op mijn stenen. Ik zou zijn trots laten zien. De mensen zouden weten waar ze moesten kijken, en zien dat ik de waarheid spreek. Daarna zou ik ze vertellen over wat er hier vroeger gebeurde. Ze zouden te horen krijgen wat de industrialisatie betekende. Ik zou ze vertellen dat we gezien hebben hoe de fabrieken zich om ons heen verzamelden, hoe het kanaal de stad heeft gevormd. Het waren vuile, stinkende tijden. Ruimten vulden zich met hete, walmende dampen, de vloeren droegen het gewicht van zware arbeid. Toen maakten de mensen nog dingen! Op, om, aan, tussen ons, overal werd nog meer bijgebouwd. De horizon vulde zich met de ranke schoorstenen van de groeiende industrie. Onze voegen vulden zich met stof. H: Je weet het wel mooi te vertellen. F: Zo mooi is het aan de andere kant helemaal niet. De verschillen waren groot. De rijke families waar wij bij hoorden hadden alles, de arbeiders niets. Eerlijk is anders. Het is goed dat dat is veranderd. Er is veel veranderd. Ik zou de mensen laten zien dat niet alles is wat het ooit geweest is. We zijn herkenbaar gebleven, maar toch steeds veranderd. We zijn meegegaan met de tijd, met de verandering van functies. We zijn veranderd, maar hebben steeds ons verhaal verteld. H: Wat zijn die veranderingen, waar je van spreekt? F: Er zijn er zo vele! De vensters! Bijvoorbeeld de vensters! Die zijn er niet altijd geweest. Sommige wel, anderen zijn geschapen met het verstrijken van de tijd. Ook dat is deel van het verhaal, begrijp je. Die vensters waren nodig. En dan de zolder. Die is eeuwenlang niets anders geweest dan een donkere, stoffige en soms zelfs vergeten plaats. Maar nu! Het licht vult de ruimte onder het dak als ware het de hemel zelf. Dat is waar nu geschapen wordt. Dat is waar de mensen nu nog dingen maken! H: Prachtig, zonder twijfel. Maar vergeet je niet een deel van je verhaal? F: Daar wil ik het niet over hebben. H: Dat lijkt me toch onmogelijk. Je zegt me dat je ons verhaal wilt
99
vertellen? Dat de mensen moeten weten wat we hebben meegemaakt? Dan kun je dat toch zeker niet overslaan? Je zou ze ook moeten vertellen over de brand. F: Je hebt weer eens gelijk. Maar het zal me niet licht vallen. Bij die eerste vlammen dacht ik dat het over zou zijn, afgelopen. Net als met de vliegloods twee jaar eerder. Ik dacht dat alles verwoest zou worden. Je hebt gelijk. Ik zou ze moeten vertellen over hoe de vlammen om zich heen sloegen. Hoe die verzengende hitte verschroeide wat in jaren was opgebouwd. Ze zouden eens moeten weten wat er verloren is gegaan! De mensen zijn het allemaal vergeten. H: Ze hebben je wel gered. Dezelfde mensen die je vandaag zo bekritiseert. Ze hebben je gered, hersteld. F: Ook daarin moet ik je gelijk geven. Ik heb het ternauwernood overleefd... Wij hebben het overleefd. Zelfs de woede van de sloophamer, die voor zo vele net als ons het einde betekende, hebben we overleefd. Nog iedere dag kijken we uit op die vreselijke brug waar zo veel voor moest worden gesloopt. We staan hier nog steeds. Maar ik vraag je weer: waarom? H: Wat doet het er toe? F: We hebben alles meegemaakt, maar niemand die er om geeft. We zijn aan de vergetelheid ontsnapt, maar toch vergeten. Ze kijken naar ons, jawel. Sommigen noemen ons zelf mooi. En oud. Dat is wat we zijn. Mooi en oud. Niets meer, niets minder. H: Dat is niet wat we zijn, dat is slechts wat zij in ons zien. We dragen ons verleden toch met ons mee? De verhalen hebben hun sporen nagelaten in onze stenen. We staan hier nog en met ons onze verhalen. We zijn verbonden met de mensen. Zij zijn er ook altijd geweest, vroeger en nu. Zelfs als ze niet meer weten wat onze verhalen betekenen, dan voelen ze het nog. Toegegeven, sommigen zien niet meer dan een gedecoreerd geveltje en pittoreske luikjes. Maar er zijn er bij die wel degelijk merken dat er meer is. Hoor je ze dan niet spreken over ‘karakter’, ‘identiteit’ en ‘erfgoed’? Ze begrijpen het nog niet, maar ooit zullen ze dat wel doen. F: Wat je zegt is dat we meer geduld moeten hebben met deze mensen? H: We hebben geen andere keuze. F: Toch stemt het mij treurig. Er is zo veel meer dat we zouden kunnen doen, als het werd toegelaten.
100
H: Wat dan? Wat kunnen we doen? F: We kunnen spreken over onze verhalen. We kunnen ons verleden bezingen! Als de mensen zich iets meer in onze verhalen zouden verdiepen, dan zouden wij ze tastbaar maken, voelbaar maken. En die verhalen, die geven onze vormen weer betekenis. Neem bijvoorbeeld de steen! Die is amper meer leesbaar, nietwaar? Ik durf zelfs te beweren dat er niemand is de nog weet wat erop staat. De mensen kijken er niet naar, ze geven er niet om. Ze zouden eens moeten weten wat die steen betekent. Dat het al meer dan anderhalve eeuw de liefde van een grootvader voor zijn nageslacht met zich mee draagt. Als ze dat eens zouden weten, dan krijgt die steen betekenis. En dat niet alleen. Doordat die steen nog steeds bestaat, wordt het verhaal erachter werkelijkheid, het wordt tastbaar, het bestaat! H: Ach, het is toch maar één steen? F: Het is inderdaad maar een klein voorbeeld, maar zeker niet het enige! Denk anders eens aan de brand. Kort geleden ging het theater ginds in vlammen op. De mensen schrikken, rouwen om het verlies. Daarna kijken ze echter het liefst zo snel mogelijk weer vooruit. Er wordt iets anders voor in de plaats gebouwd, en over tien jaar is iedereen het weer vergeten. Zo was het ook met onze brand! Alle sporen zijn uitgewist, de schade weer hersteld. Wat niet gered kon worden, werd verwijderd en vergeten. Vandaag de dag beweert men dat er nooit een brand is geweest. Want daar zouden toch sporen van te zien moeten zijn, zeggen ze dan. Ze zijn het allemaal vergeten, het is uitgewist, het wordt ontkend. H: Wat kunnen ze anders doen? De ruïne laten staan? De as en het vuil laten zitten? F: Ze kunnen het op zijn minst niet gewoon vergeten! We hebben het meegemaakt. Het ergste vind ik nog dat zo weinig van de mensen weten wat hier vroeger gebeurde. Ik was een fabriek. Anderhalve eeuw ben ik een fabriek geweest. Nu is daar weinig meer van te zien. Vele decennia hebben de textielfabrikanten hier hun stoffen geverfd, geweven en verscheept. Ik heb meegeholpen deze stad te maken tot wat ze nu is. Niemand die er om geeft. Mijn verleden wordt vergeten, mijn identiteit ontkend. Alles wat de mensen nu zien is een mooi, oud gebouw. Een sierlijk randje bij het dak en sfeervolle vensters met luiken. De tijd is aan mij voorbij gegaan. Nooit meer zal ik zijn wat ik ooit geweest ben. H: Wat je geweest bent, raak je niet meer kwijt. Er zijn toch zeker nog mensen voor wie je iets hebt betekend, die weten wat je vroeger was?
101
F: Die zijn oud. En mensen worden niet zo oud, weet je. Wat gebeurt er met ons als zij dood zijn? H: Dan gaat ons verhaal verder. Blijf niet hangen in het verleden. Er komt altijd weer een nieuw hoofdstuk. Nieuwe geschiedenis, nieuwe verhalen. Niet alles kan worden behouden. We zijn een optelsom van alles wat we in het verleden hebben meegemaakt, en wat we vandaag zijn. F: Niet alles kan worden behouden, zeg je. Maar er zijn toch dingen die niet moeten worden vergeten. Wat we vandaag zijn, had heel anders kunnen zijn als het anders was gelopen. Wat als er niemand is die ons en onze geschiedenis nog als één geheel beschouwd? Die ons ziet als alles wat we zijn, en niet alleen als wat we vandaag zouden kunnen worden? H:Zo iemand zal er vast nog wel eens komen… F: Dat zou geweldig zijn. Als er mensen zouden zijn die onze verhalen voor ons zouden vertellen, die zich zouden verdiepen in ons verleden. Iemand die de andere mensen zou vertellen wat wij hebben meegemaakt. En die ons vervolgens toelaat dat verhaal mee te vertellen. H: Maar er zullen dingen veranderen, dat weet je toch? F: Natuurlijk. Een nieuw hoofdstuk, nieuwe verhalen. Maar niet zonder de oude te vergeten. Zouden de mensen dat kunnen? H: De mensen zijn hardleers. Sommigen zitten behoorlijk vastgeroest en doen de dingen het liefst zoals ze ze altijd hebben gedaan. Toch zijn ze al een eind op weg. Ze wissen niet meer zomaar alles uit. Er zijn er veel die ons verleden waarderen, die het doorvertellen. Ook al doen ze dat per ongeluk, ze zijn al op de goede weg. Of ze het ooit echt zullen leren? Dat zullen we moeten afwachten. F: Afwachten? Ach ja, wat kunnen we ook anders doen? We blijven staan. H: We staan hier goed. F: Jawel... Maar hoe lang nog?
1
2
3
4
5
7
6
9
8
10
XI RUIMTELIJK EXPERIMENT Een test van de invloed van verhalen op architectuur
XI SPATIAL EXPERIMENT English summary
Testing the influence of stories on architecture In the previous chapter, the influence of architecture on stories was tested. In this chapter, the exact opposite will happen: the influence of stories on architecture is put to the test. In this spatial experiment, stories are attributed a lot of power. A model was chosen as a representation of the spatial appearance of the building. The stories will primarily influence this model, and not the actual building. The building itself will be dealt with in the next chapter. In this chapter, the goal is to let stories, mainly the stories from the themes of the last few chapters, be represented in the model in a more clearly way. The various themes will each be referred to in different ways. Consequently, spectators can experience both the spatial representation of the building and the underlying stories. The model is not a representation of reality, but rather a representation of the experience of the building through its stories. In the making of the model, the use of technical equipment such as the laser cutter was limited to give the whole a sketchy look and to strengthen the experience of the building. Pictures of the model are shown in a small size on the left page and in a large size on the next few pages. Picture 1 shows the distortion of the south and east façade that emphasises the impressive look of both facades as one whole. In the south façade (picture 2) the memorial stone was enlarged and exaggerated to make its significance more clear. In the east façade (picture 3) the difference is shown between the original windows and the ones that were added later on. The north façade (picture 8) is less detailed because of its smaller significance in the stories, and a part of this façade is left out because it contains different bricks. Picture 4 and 5 show the interior of the building, in which the walls have been made transparent to enable the experience of the entire floor, and figures have been added that refer to the industrial function. The attic (picture 9 and 10) has been split in two to represent both the former and the present situation. Picture 6 and 7 show the back of the building, with the addition, where references are made to the industrial context of the building and to the fire of 1948.
104
Ruimtelijk experiment
Een test van de invloed van verhalen op architectuur In het vorige hoofdstuk is de invloed van architectuur op verhalen getest met behulp van een literair experiment. In dit hoofdstuk gebeurt precies het tegenovergestelde: de invloed van verhalen op architectuur zal op de proef worden gesteld. In dit ruimtelijke experiment wordt aan verhalen bijzonder veel macht toegekend. Als representatie voor het ruimtelijke voorkomen van het gebouw is gekozen voor een maquette. Datgene waar de verhalen invloed op zullen hebben, is in dit geval dus in de eerste plaats de maquette, en nog niet zozeer het werkelijke gebouw. Het gebouw zelf komt in het volgende hoofdstuk aan bod. In dit hoofdstuk is het doel om verhalen, en vooral de verhalen uit de thema’s van de vorige hoofdstukken, op een duidelijkere manier terug te laten komen in de maquette. De verschillende thema’s krijgen elk op hun eigen manier een ruimtelijke verwijzing. In de maquette kunnen toeschouwers daardoor zowel de ruimtelijke representatie als de achterliggende verhalen ervaren. De maquette geeft geen weergave van de werkelijkheid, maar laat zien hoe het gebouw door de verhalen wordt ervaren. Bij het maken van de maquette is zo min mogelijk gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld de lasersnijder, waardoor het geheel een meer schetsmatige indruk geeft en de ervaring van het gebouw wordt versterkt.
105
De oost- en zuidgevel zijn in de maquette vervormd. De hoek tussen beide is veranderd, en in de verhoudingen van de gevels zelf is het perspectief overdreven. De gevels kunnen daardoor makkelijker als één geheel worden ervaren en komen net zo indrukwekkend over als in werkelijkheid.
106
In de zuidgevel is extra veel nadruk gelegd op de sluitsteen boven de deur. De steen is groter gemaakt en komt uit de gevel naar voren. Daarmee wordt aangesloten bij de grote betekenis die deze steen krijgt als het verhaal erachter bekend is.
107
In de oostgevel is onderscheid gemaakt tussen de ramen die altijd aanwezig zijn geweest en de ramen die later zijn toegevoegd. De vier afwijkende ramen verwijzen daarmee extra duidelijk naar het verhaal over de functieverandering van het gebouw.
De noordgevel heeft veel minder detail gekregen dan de oost- en zuidgevel. Dat heeft te maken met het feit dat deze gevel minder sterk in de ervaring van het gebouw aanwezig is. Een deel van de gevel is bovendien weggelaten. Dat is het deel dat bestaat uit een ander type metselwerk.
108
In het interieur van de maquette zijn verwijzingen aanwezig naar het industriële verleden van het gebouw. De binnenwanden zijn transparant gemaakt om het interieur meer als één geheel te kunnen ervaren. Op de wanden zijn figuren weergegeven die activiteiten bezigen die te maken hebben met voormalige functies van het gebouw. Op de bovenste afbeelding is de eerste verdieping afgebeeld, op de onderste de begane grond.
109
De zolder is in de maquette in twee delen gesplitst. Het ene deel verwijst naar de oude situatie, waar de zolder donker en onbekend was (onderste afbeelding). Het andere deel verwijst naar de nieuwe situatie, waar de zolder een lichte, open ruimte is (bovenste afbeelding). Op die manier wordt het contrast tussen beide verhalen duidelijk.
110
De achterzijde van de maquette, waar de aanbouw is weergegeven, verwijst naar het industriële verhaal van het gebouw. De buitenkant verbeeldt de donkere, industriële kant van deze zijde. Aan de binnenkant wordt verwezen naar de industriële context. Daar is bovendien met licht een verwijzing gemaakt naar de brand in 1948.
XII ONTWERPINGREEP
Een kleine ontwerpingreep met veel invloed op het verhaal
XII DESIGN INTERVENTION English summary
A small design intervention that strongly influences the story In the previous chapters experiments were used to test the relationship between the narrative and the architectural aspects of the Bots factory. In the last, spatial experiment stories were incorporated in a model to investigate their influence on spatial reality of that model. This chapter is about the spatial reality of the building itself, and the role of stories in it. In chapter IX it was revealed that the current situation does not do justice to a part of the industrial narrative of the Bots factory. The design that is presented in this chapter is aimed at improving that situation. The effect of certain design interventions on the influence of stories on architecture is researched. To make those effects as perceptible as possible, the interventions are kept small. The challenge is to let the stories of the building play a more important role by implementing a small design intervention. The location for this intervention should make improvement of the influence of stories possible. The hallway on the first floor is such a location. The industrial narrative is hardly perceptible there and it is an almost characterless space. The problem of the fragmentation of interior space already came to the light in chapter VIII and is certainly a large problem on the first floor. No references to the industrial typology of the building can be found in the hallway. The space is small, dark and unclear in shape. Spatiality and lighting of the hallway can be improved and the conveyance of stories should be reintroduced. The proposed intervention is limited to the moving or replacement of a part of the interior walls. The walls are rearranged to create a clear, open space were the full length of the building can be experienced. From every point in the new hallway the window in the northern wall can be seen. Large glass doors and windows provide a view on the characteristic windows in the eastern façade. The remaining space on the walls is filled with collages of old photographs, documents and fragments of the story of the Bots factory. The result is a clear, orderly and light space, in which both characteristic elements of the building and references to its history can be found. The story of the Bots factory has returned to the first floor, which will also have an influence on the rest of the building.
112
ONTWERPINGREEP
Een kleine ontwerpingreep met veel invloed op het verhaal In de vorige hoofdstukken werd met behulp van experimenten de relatie tussen de narratieve en de architectonische aspecten van het Auw Fabriekske op de proef gesteld. In het laatste, ruimtelijke, experiment werden verhalen in een maquette verwerkt. Het ging daar om de ruimtelijke realiteit van de maquette, en de invloed van verhalen daarop. In dit hoofdstuk gaat het om de ruimtelijke realiteit van het gebouw zelf, en de mate waarin verhalen daar een rol in kunnen spelen.
De gang in de huidige situatie, gefotografeerd richting het noorden.
De gang in de huidige situatie, gefotografeerd richting het zuiden.
113
In hoofdstuk IX kwam al aan het licht dat een deel van het industriële narratief van het Auw Fabriekske niet geheel tot zijn recht komt in de huidige situatie. Het ontwerp dat in dit hoofdstuk wordt gepresenteerd heeft als doel om die situatie te verbeteren. Er wordt onderzocht of en hoe bepaalde ontwerpingrepen effect hebben op de invloed die verhalen hebben op de ervaring van de architectuur. Om dat effect goed zichtbaar te maken wordt de ingreep zo klein mogelijk gehouden. Het gebouw en zijn functie worden zo veel mogelijk intact gelaten. De ontwerpingrepen zijn daarom klein, maar het effect groot. De uitdaging is dus om meer van de verhalen achter het gebouw terug te laten komen in een kleine ontwerpingreep. Om dat doel te bereiken is een plek gekozen in het Auw Fabriekske waar veel kansen liggen. Dat is een plek waar het karakter van het gebouw op dit moment het minst voelbaar is, en waar de verhalen invloed hebben verloren. Die plek is de gang op de eerste verdieping van het gebouw. Van het industriële narratief is daar weinig merkbaar, het is een bijna karakterloze ruimte. Op het probleem van de versnippering van het interieur werd in hoofdstuk VIII al gewezen, en dat probleem is het grootst op de eerste verdieping. In tegenstelling tot andere ruimtes in het gebouw, waar delen van de dakconstructie, details van de ramen of andere elementen nog verwijzen naar de industriële typologie van het gebouw, is dat in de gang op de eerste verdieping niet zo. De ruimte is klein, te donker en heeft een onduidelijke vorm. De gang op de eerste verdieping biedt dus bijzonder veel kansen om verbetering aan te brengen in ruimtelijkheid en daglichttoetreding, maar vooral in de mate waarin het verhaal van het fabriekje wordt overgebracht. Bovendien is juist deze plek bijzonder geschikt voor een ingreep, omdat het een semi-openbare ruimte is, die door relatief veel mensen wordt bezocht.
3
3
3 2 1
4
5 1
Plattegrond huidige situatie Schaal 1:200 1. Gang 2. Kapsalon 3. Pedicure 4. Kledingwinkel 5. Berging
114
Schetsen van de huidige (boven) en de voorgestelde situatie (onder). Met pijlen zijn de primaire (doorgetrokken) en secundaire (gestippeld) zichtlijnen in beide situaties weergegeven.
115
De voorgestelde ingreep wordt beperkt tot het verplaatsen of vervangen van een deel van de binnenwanden. Die worden vervolgens zo geplaatst dat een heldere, langwerpige ruimte ontstaat. In deze ruimte kan de volle lengte van het gebouw ervaren worden. Vanuit elk punt in de nieuwe, brede gang is het karakteristieke raam in de noordgevel zichtbaar. Verdiepingshoge ramen en glazen deuren bevinden zich bovendien tegenover elk raam in de oostgevel, zodat er steeds zicht is op die karakteristieke elementen. Het overige oppervlak van de wanden wordt gebruikt om collages te tonen. Die collages bestaan uit oude foto’s en documenten en fragmenten van het verhaal van het Auw Fabriekske. Op de detaillering van de ruimte wordt hier niet ingegaan, maar daarbij kunnen thema’s uit de vorige hoofdstukken een plaats krijgen. Zo zouden bijvoorbeeld sommige van de ramen in detaillering kunnen afwijken, om naar dat deel van het verhaal te verwijzen. Het resultaat is een heldere, overzichtelijke en lichtere ruimte, waarin zowel de karakteristieke elementen van het gebouw, zoals de ramen en constructie, als verwijzingen naar het verleden van het gebouw een plaats krijgen. Het verhaal van het Auw Fabriekske is teruggebracht op de eerste verdieping.
3
3
3 2 1 5
4 Plattegrond nieuwe situatie Schaal 1:200 1. Gang 2. Kapsalon 3. Pedicure 4. Kledingwinkel 5. Berging
116
De huidige situatie, gezien vanaf de zuidgevel richting het noorden.
De huidige situatie, gezien vanaf de noordgevel richting het zuiden.
117
De voorgestelde situatie, gezien vanaf de zuidgevel richting het noorden.
De voorgestelde situatie, gezien vanaf de noordgevel richting het zuiden.
PART D CONCLUSIONS XIII CONCLUDING REMARKS XIV EVALUATION
DEEL D CONCLUSIES XIII SLOTBETOOG XIV REFLECTIE
120
XIII CONCLUDING REMARKS What connects us to buildings is our story, I stated in the introduction. That goes for our houses, but also for industrial architecture. However, that last one is concerned with another type of stories. Those can be just as personal, but can often include the development of the city as well. What the stories inhabited in industrial buildings are, and what they have to do with architecture, was the central theme of my research. In these concluding remarks, I return to the most important conclusions and I will discuss what they imply. A narrative background My research started with the exploration of the background of the subject and the location of the research. Several authors, whose ideas have been discussed in the theoretical background, have helped me set off. From that moment onwards, I focussed on two types of stories. There are historical stories on one hand and the personal anecdotes on the other. In the interpretation of these stories, there is a tension between the building itself and the people who experience it. The first stories were found in Helmond, in the form of the industrial history of the city. There is a large consciousness of the importance of the industrial development among Helmond’s inhabitants, but this consciousness rarely turns into a personal story. There are opportunities in improving that situation. An initial impetus of that was the formulation of a vision on the future development of Helmond, which can be found in the publication ‘Kanaalzones B5 – 4 Helmond’. Small steps, like paying attention to industrial heritage in a research like this one, also contribute to that. In my research, I focussed on the Bots factory, which has stimulated my curiosity since the first visit to Helmond. The method that I used in my research of this building consists of two phases. The first was the collecting of stories of both types; history and anecdotes. The second phase consisted of the analysis of those stories. That analysis was the foundation of two experiments. The industrial narrative It was immediately clear that the Bots factory had a long history, but it was initially covered in mysteries. Against my own expectations, I managed to collect a lot of information about the past of the building. I reported on the history of the Bots factory as orderly and extensive as possible. With that, at least this part of the stories has been saved for a next generation. The most interesting and challenging part of the stories about the Bots factory originated in my conversations with the men who were somehow associated with the building. Each of them provided another perspective, another story. These stories were more recent, but especially more personal, and they made the history of the Bots factory much less abstract. In the stories from Helmond and the Bots factory, themes stood out that might be present in other industrial buildings as well. The influence of infrastructure such as canals and railroads, periods of economical growth or decline, changes in the building because of transitions in function, and damage due to accidents or fires are examples
121
XIII SLOTBETOOG Wat ons met gebouwen verbindt, is ons verhaal, stelde ik in de inleiding. Dat geldt voor onze huizen, maar ook voor industriële architectuur. Bij die laatste gaat het echter om een ander type verhalen. Die kunnen net zo persoonlijk zijn als de verhalen die verbonden zijn met huizen, maar hebben vaak ook betrekking op de ontwikkeling van een hele stad. Wat de verhalen achter industriële gebouwen precies zijn, en wat ze met architectuur te maken hebben, stond centraal in mijn onderzoek. In dit slotbetoog kom ik terug op de belangrijkste conclusies en ga ik in op wat er uit die conclusies volgt. Een narratieve achtergrond Mijn onderzoek begon met het verkennen van de achtergronden van het onderwerp en de locatie van het onderzoek. Een aantal auteurs, wiens ideeën bij de theoretische achtergrond zijn behandeld, heeft me op weg geholpen. Vanaf dat moment is de focus gelegd op twee typen verhalen. Er zijn historische verhalen uit boeken en archieven en persoonlijke anekdotes van betrokken. In de interpretatie van die verhalen is een spanning aanwezig tussen enerzijds het gebouw, en anderzijds de mensen die het ervaren. De eerste verhalen werden in Helmond gevonden, in de vorm van de industriële geschiedenis van de stad. Er is een groot bewustzijn over het belang van de industriële ontwikkeling bij de Helmondse bevolking, maar een persoonlijk verhaal wordt dat zelden. Er liggen kansen in het verbeteren van die situatie. Daarvoor is een aanzet gegeven in het formuleren van een visie op de toekomstige ontwikkeling van Helmond, die terug te vinden is in de publicatie ‘Kanaalzones B5 – 4 Helmond’. Ook kleine stappen, zoals het aandacht geven aan het industriële erfgoed in Helmond, wat bijvoorbeeld in dit onderzoek gebeurt, dragen daaraan bij. In mijn onderzoek heb ik me geconcentreerd op het Auw Fabriekske, dat al vanaf het eerste bezoek aan Helmond mijn nieuwsgierigheid prikkelde. De methode die ik in het onderzoek naar dit gebouwtje hanteerde kende twee fasen. De eerste was het verzamelen van verhalen van beide typen; geschiedenis en anekdotes. De tweede fase bestond uit het analyseren van die verhalen. Deze analyse vormde vervolgens de basis voor een tweetal experimenten. Het industriële narratief In de eerste fase, het verzamelen, werd direct duidelijk dat het Auw Fabriekske een lange geschiedenis kende, hoewel die aanvankelijk in geheimzinnigheid was gehuld. Tegen mijn verwachtingen in heb ik uiteindelijk veel informatie over het verleden van het gebouw kunnen verzamelen. Ik heb over de geschiedenis van het Auw Fabriekske zo overzichtelijk en uitgebreid mogelijk gerapporteerd. Daarmee is dat verhaal in ieder geval alvast bewaard voor de volgende generatie. Het meest interessante en uitdagende deel van de verhalen over het Auw Fabriekske kwam voort uit mijn gesprekken met de mannen die op wat voor wijze dan ook betrokken zijn geweest bij het fabriekje. Elk van de betrokkenen bood een ander perspectief, een ander verhaal. Deze verhalen waren recenter, maar vooral
122
of that. Working conditions in factories, differences in class between factory owners and workers, and workers’ pride of their achievements and city are subjects that can possibly be found in many stories as well. The industrial narrative proves to be a mixture of facts connected to the development of the city and very personal plots of the lives of the people involved. The stories of industrial architecture occur on the boundaries between buildings and people, and can for example include both a change in function as well as the interests of an individual. Between stories and architecture After collecting all of the stories, their significance was clear to me, but the role of the narrative for architecture became clear in the next phase, analysing. The analysis of the cubes pointed out that the relationship between stories and architecture is very complex. Each story is different, and each building is different. Moreover, the experience of both is different for each person. Nonetheless, I constructed a theory in chapter IX, in which these matters have been simplified to provide insight. It turns out that people are indeed connected to buildings by their stories. Stories are inextricably connected to the people who experience and recount them and buildings are connected to stories as well. The narrative and architecture are closely interwoven. Architecture makes stories tangible and stories make architecture meaningful. Both make each other stronger, and fix each other in memory. Architecture and stories can even lead to each other’s preservation. Contrastingly, it is also possible that the connections between stories and architecture are blurred. That can lead to the disappearance of stories or their traces in architecture and it can threaten both the tangibility of the story and the meaning of the building. To conclude, the relationship between stories and architecture can be either strengthened or blurred. In both cases, an intervention can take place on different levels, namely that of the story or that of the building. It is exactly the boundary between the narrative and architecture on which one operates in this case. In the literary and the spatial experiment I have attempted to strengthen the relationship between stories and architecture on either of these levels. Designing stories In the Bots factory, the blurring of the relationship between stories and architecture occurs. Especially the industrial past of the building is subject to neglect. The older generation of inhabitants of Helmond and the city’s historians do know about this history, but the general public does not. This was illustrated in the dialogue between the factory and the house. That dialogue, the literary experiment, is also an example of how to work on the relationship between stories and architecture. Other possibilities are in line with this experiment. This document itself is an example. The history and personal stories of a building are gathered in it. Transferring stories orally or on paper in a way like this one is a task for both historians and designers. It is important that personal stories, which provide a different perspective, are not forgotten in this context. Some people who can recollect the stories of buildings are still alive now, but their numbers are decreasing.
123
persoonlijker, en ze maakten de historie van het Auw Fabriekske veel minder abstract. In de verhalen uit Helmond en het Auw Fabriekske komen thema’s naar voren die in meer industriële gebouwen terug zouden kunnen komen. De invloed van infrastructuur zoals kanalen en sporen, periodes van economische bloei of krimp, veranderingen in het gebouw door transities in functie, en schades door ongelukken of brand zijn daar voorbeelden van. Ook de arbeidsomstandigheden in fabrieken, het standsverschil tussen fabriekseigenaars en arbeiders, en de trots van arbeiders op hun werk en stad zijn onderwerpen die waarschijnlijk in veel verhalen een plek krijgen. Het industriële narratief blijkt een mengeling te zijn van feiten die sterk verbonden zijn met de ontwikkelingen van de stad en zeer persoonlijke verwikkelingen met de levens van betrokken personen. De verhalen van industriële architectuur begeven zich op het spanningsvlak tussen gebouw en mens, en kunnen te maken hebben met bijvoorbeeld zowel het wisselen van functie als de belangen van een individu. Tussen verhalen en architectuur Na het verzamelen van alle verhalen was voor mij hun belang al duidelijk, maar de rol van het narratieve voor de architectuur werd pas helder in de volgende fase, het analyseren. De analyse van de kubussen bracht aan het licht dat de relatie tussen verhalen en architectuur erg complex is. Elk verhaal is anders, en elk gebouw is anders. Bovendien verschilt de ervaring van beide per persoon. Toch heb ik, in hoofdstuk IX, een theorie gevormd waarin deze zaken zijn vereenvoudigd, om ze zo inzichtelijk te maken. Wat blijkt is dat mensen inderdaad aan gebouwen verbonden zijn door verhalen. Verhalen zijn onlosmakelijk verbonden met de mensen die ze beleven en vertellen, en ook gebouwen zijn verbonden met verhalen. Het narratieve en de architectuur zijn nauw met elkaar verweven. Architectuur maakt verhalen tastbaar, en verhalen maken architectuur betekenisvol. Beiden versterken elkaar, en beiden zijn in dat geval dieper verankerd in het geheugen. Het is zelfs zo dat architectuur en verhalen ertoe kunnen leiden dat de ander behouden blijft. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat het verband tussen het verhaal en de architectuur vervaagt, waardoor deze verhalen of de sporen ervan in de architectuur dreigen te verdwijnen. Daardoor kunnen zowel de tastbaarheid van het verhaal als de betekenis van het gebouw in het geding komen. De relatie tussen verhalen en architectuur kan dus worden versterkt, maar kan ook vervagen. In beide gevallen kan op verschillende niveaus, van zowel het verhaal als het gebouw, worden ingegrepen. Het is namelijk precies het grensvlak tussen het narratieve en het architectonische waarop men zich dan begeeft. In het literaire en in het ruimtelijke experiment heb ik geprobeerd om op ieder van de niveaus de relatie tussen het verhaal en het gebouw te versterken. Het ontwerpen van verhalen In het Auw Fabriekske is sprake van het vervagen van de relatie tussen verhalen en architectuur. Met name de industriële historie van het gebouw dreigt steeds vaker te worden vergeten. Bij de oudere generatie Helmonders en bij historici is dit verleden nog wel bekend, maar bij het grote publiek steeds minder. Dit werd geïllustreerd in de dialoog tussen het fabriekje en het huis. Die dialoog, het literaire experiment, is ook direct een voorbeeld van hoe aan de relatie tussen verhalen en architectuur
124
Narrative design The building itself obviously also plays an important role in improving the relationship between stories and architecture. That was illustrated in the spatial experiment, the model, which did that in a playful way, but pointed out the range of possibilities. The design proposal is a somewhat more realistic example, which makes clear that small interventions can have a large influence on the role of stories in buildings. So there is a task in the preservation of the relationship between stories and architecture for designers. However, in addition to the various types of buildings and changing stories, designers are introduced as yet another variable. Therefore, there is not just one correct way in dealing with stories in architecture. The strategy that is chosen primarily depends on the creativity and goals of the designer. Moreover, the best way to deal with stories is not necessarily a conservative one. Stories do not always have to be frenetically preserved. New stories are also of value and importance for the building. The consideration of keeping or losing a story should be made each time. Nevertheless, the choice between keeping and losing a story is different from the choice between strengthening and blurring the relationship of stories with architecture. Stories play an important role in architecture and therefore they are relevant in design. Designers must first and foremost be more aware of the importance and influence of stories on architecture. The unconscious blurring of the relationship between buildings and their stories should end. If no effort is made to get to know these stories, a deliberate choice between blurring of strengthening is impossible. That choice will presumably favour strengthening the relationship between the narrative and the building, since that can improve both architecture and the story. Between writer and architect My research embarked on the boundaries between story and building, between writing and designing and between writer and architect. On those boundaries, a lot of profit is to be obtained in the way of dealing with industrial heritage. Writing stories and history does not have to be separated from designing buildings. Writers and architects are connected by the story of architecture. A meaningful architecture is in everyone’s interest, and the story is essential in that.
125
kan worden gewerkt. Er liggen veel andere mogelijkheden in het verlengde van dit experiment. Dit document zelf is daar een voorbeeld van. De historie van en de persoonlijke verhalen over een gebouw worden erin overgebracht. In het op deze manier schriftelijk of mondeling overbrengen van verhalen ligt een taak voor zowel historici als ontwerpers. Het is belangrijk dat ook persoonlijke verhalen, die een andere invalshoek bieden, daarbij niet vergeten worden. Voor veel gebouwen geldt dat sommige van de mensen die er verhalen over kunnen vertellen, nu nog in leven zijn, maar dat hun aantal snel afneemt. Het verhalend ontwerp Ook voor het gebouw zelf is in het verbeteren van de relatie tussen verhalen en architectuur uiteraard een belangrijke rol weggelegd. Dat werd geïllustreerd met het literaire experiment, de maquette, die dit wellicht op een speelse manier doet, maar daarmee wel de breedte van de mogelijkheden duidelijk maakt. Het ontwerpvoorstel dat is gedaan is een ander voorbeeld, dat aangeeft dat kleine ingrepen de rol die verhalen in het gebouw spelen kunnen versterken. Voor ontwerpers ligt er dus de taak zich bezig te houden met de relatie tussen verhalen en architectuur. Naast het sterk variërende type gebouwen en de steeds wisselende verhalen, zijn ontwerpers echter weer een nieuwe variabele. Er is dan ook niet één juiste manier om met verhalen om te gaan. De gekozen strategie hangt nauw samen met de creativiteit en doelen van de ontwerper. Het is bovendien niet zo dat de enige manier om in de architectuur met verhalen rekening te houden een conservatieve houding is. Verhalen hoeven niet te allen tijde krampachtig te worden behouden. Ook nieuwe verhalen zijn waardevol en van belang voor het voorbestaan van gebouwen. Elke keer moet de afweging worden gemaakt welke verhalen worden bewaard en welke niet. De keuze om een verhaal te bewaren of niet is echter een andere keuze dan die tussen het laten vervagen of versterken van de relatie van verhalen tot gebouwen. Verhalen spelen in de architectuur een belangrijke rol, en zijn dus in het ontwerp van belang. Ontwerpers moeten zich in de eerste plaats bewust worden van dit belang en van de invloed van verhalen op de architectuur. Er moet een einde komen aan het onbewust laten vervagen van de relatie tussen gebouw en verhaal. Wanneer geen moeite wordt gedaan om dit verhaal te leren kennen, kan onmogelijk een weloverwogen keuze worden gemaakt tussen vervagen of versterken. Die keuze wordt bij voorkeur in het voordeel van het versterken van de relatie tussen het narratieve en het gebouw genomen, aangezien dat de architectuur én het verhaal ten goede komt. Tussen schrijver en architect Mijn onderzoek heeft zich begeven op het grensvlak tussen verhaal en gebouw, tussen schrijven en ontwerpen, en tussen schrijver en architect. Dat is een grensvlak waar veel winst te behalen valt in het omgaan met industrieel erfgoed. Het schrijven van verhalen en geschiedenis hoeft niet gescheiden te zijn van het vormgeven van gebouwen. Schrijvers en architecten zijn met elkaar verbonden door het verhaal van de architectuur. Een betekenisvolle architectuur is in ieders belang, en het verhaal speelt daarin een essentiële rol.
126
XIV EVALUATION In the previous chapter, I discussed the conclusions of my research. This final chapter I want to spend on a short evaluation of the project and on indicating possible courses of further research. Fascination In total, I am very pleased with my graduation project. The role of the Bots factory was an important factor in that. Since the start of the research, I have felt a special connection to this building, and I am content to have been able to call attention to it. I think my research has had a positive influence on the appreciation for the building. My personal fascination for the Bots factory has motivated me very much during the research. Collaboration The coherence between the members of the studio was very motivating as well. Although small confrontations are hard to avoid, I have enjoyed most of the collaboration with my fellow students very much. The intensive teamwork during the first half of the project has enriched the research. Nevertheless, I have chosen to follow my own course for the second half of the project. It is unfortunate that I have not been able to relate to the designs of the others in this report. On the other hand, there has been a lot of contact with them, even during the last phase of the project, and I have been following their progress. Distributing time The moment I chose to follow my own course was the phase in which I started the extensive historical research of the Bots factory. That research has taken up a large amount of time, sometimes at the expense of other parts of the research. Nevertheless, this was one of the few historical studies of the building, and I therefore wanted to be thorough. Moreover, it was an interesting part of the research. Eventually, time was short on the last part of the research, part C of this report. Although I feel I have been successful in taking the most important steps, I also had to do so in very short time. I judged matters on my instincts in these cases, while I would rather have worked more carefully. Results Despite its limited size, this research should also have been a contribution to the academic world and architectural practice. I think I have succeeded in that to some extent. This research is part of a much larger subject. The main goal was to emphasize the importance of stories in architecture. In this report, and certainly in the articles for Archiprint and In Brabant, I feel I have been successful in doing so. To give this research more meaning, it should be expanded. Further research For further research, I would like to point out the possibility to methodise the
127
XIV REFLECTIE In het vorige hoofstuk ben ik ingegaan op de conclusies die ik uit mijn onderzoek heb kunnen trekken. Dit laatste hoofdstuk wil ik graag wijden aan een korte reflectie op het verloop van dit project en aan het aanwijzen van richtingen voor eventueel vervolgonderzoek. Fascinatie Over het geheel gezien ben ik erg tevreden met het verloop van mijn afstudeerproject. Het meest positief zie ik de rol van het Auw Fabriekske in het onderzoek. Ik heb vanaf het begin een bijzondere band gevoeld met dit gebouwtje, en ben blij dat ik er de aandacht op heb kunnen vestigen. Ik denk dat mijn onderzoek een positieve bijdrage heeft geleverd aan de waardering voor het gebouw. Mijn persoonlijke fascinatie voor het Auw Fabriekske heeft me erg gemotiveerd. Samenwerking Bovendien motiverend was de sfeer in de projectgroep. Hoewel kleine confrontaties onvermijdelijk zijn, heb ik de samenwerking met mijn groepsgenoten over het algemeen als erg positief ervaren. De intensieve samenwerking in het eerste deel van het project is een verrijking geweest voor het onderzoek. Ondanks dat heb ik in de tweede helft van het afstudeertraject mijn eigen koers uitgezet. Het is jammer dat ik daardoor in dit verslag weinig verbanden heb kunnen leggen met de ontwerpen van mijn medestudenten. Er is echter wel tot in de laatste fase veel contact met hen geweest, en ik ben hun projecten steeds blijven volgen. Tijdsbesteding Het moment dat ik ten opzichte van de groep mijn eigen richting heb gekozen, is de fase geweest waarin ik aan het uitgebreide historische onderzoek van het Auw Fabriekske ben begonnen. Dat onderzoek heeft erg veel tijd gekost, en is daardoor soms ten koste van andere onderdelen van het onderzoek gegaan. Het is echter één van de weinige historische studies van dit gebouw, en ik vond het daarom belangrijk om dit zorgvuldig te doen. Het was bovendien een erg boeiend onderdeel van het onderzoek. Waar uiteindelijk tijd tekort is gekomen is het laatste deel van het onderzoek, deel C van dit verslag. Hoewel ik er mijns inziens goed in ben geslaagd om de belangrijkste stappen te zetten, heb ik die in sommige gevallen in erg korte tijd moeten zetten. Ik ben daarin vaak op het gevoel afgegaan, terwijl ik liever iets zorgvuldiger alle punten had afgewogen. Resultaten Ondanks de beperkte omvang zou dit onderzoek idealiter ook enige bijdrage hebben geleverd aan de academische wereld en die van de architectuurpraktijk. Ik denk dat ik daar in zekere mate in geslaagd ben. Dit onderzoek is een verkenning van een veel groter onderwerp. Het voornaamste doel was om het belang van verhalen onder de aandacht te brengen. In dit verslag, en zeker met de artikelen voor Archiprint
128
last part of the research. What rules and exceptions are there in working with stories? The research going into that can be organised more strictly. An important part of it would be the cross reference to other industrial buildings. Moreover, it would be interesting to also involve another type of stories, those in novels, in that research. For that matter, it is wise to keep focussing on industrial research in further research, because of the exceptional character of these buildings and their stories. Writing and architecture On the whole, I have enjoyed doing this research very much. Presumably, that is mainly due to the freedom that my professors gave me in determining the course of my research. This made the subject closely related to myself, and that motivated me. Despite, or maybe because of, seven years of architectural education, I feel more like a writer than an architect. In this graduation project, I have been able to embark upon the field between writing and architecture, and that suited me. I would like to continue my explorations as a writing architect, of designing writer, after my graduation as well, and I am keen on finding out what that will bring me. Myrthe Buijs
129
en In Brabant, is dat denk ik gelukt. Om dit onderzoek meer betekenis te geven, zou het verder moeten worden uitgebreid. Vervolgonderzoek Voor een vervolgonderzoek zou ik dan ook graag willen wijzen op de mogelijkheid om het onderzoek in het laatste deel verder te systematiseren. Wat zijn de regels, en uitzonderingen, in de manier waarop ontwerpers om kunnen gaan met verhalen? Het onderzoek daarnaar zou strikter georganiseerd kunnen plaatsvinden. Een belangrijk onderdeel zou een vergelijking met andere industriële gebouwen zijn. Hoe zit de relatie tussen verhalen en architectuur daar in elkaar, zijn er inderdaad dezelfde conclusies? Het zou bovendien interessant zijn om in een vervolgonderzoek ook een ander type verhalen, namelijk die uit romans, een rol te laten spelen. Het is overigens wel raadzaam om een eventueel vervolgonderzoek te blijven beperken tot industriële architectuur, vanwege het uitzonderlijke karakter van deze gebouwen en hun verhalen. Schrijven en architectuur Ik heb dit onderzoek met erg veel plezier gedaan. Dat is waarschijnlijk voor een groot deel te wijten aan de vrijheid die de begeleiders hebben gegeven in het bepalen van de richting van het onderzoek. Het onderwerp lag daardoor dicht bij me, en dat heeft me steeds gemotiveerd. Ik voel me, ondanks of misschien juist dankzij zeven jaar bouwkunde, meer schrijver dan ontwerper. In mijn afstuderen heb ik me kunnen begeven op het vlak tussen schrijven en architectuur, en dat is erg goed bevallen. Mijn benadering als schrijvend architect, of ontwerpend schrijver, wil ik ook na mijn studie verder verkennen. Ik ben erg benieuwd waar dat me zal brengen. Myrthe Buijs
130
BRONVERMELDING Theorievorming Architectuur & Literatuur, OASE, nr 70 (2006), Rotterdam: NAi Uitgevers Botton, A. de (2006) De architectuur van het geluk, Amsterdam: Olympus Hoorn, M. van der (2005), Indispensable eyesores, Dissertatie, Universiteit Utrecht Lynch, K. (1960) The image of the city, London: Harvard University Press Valéry, P. (1991) Eupalinos of de architect, in: Valéry, P. (1991) Leonardo en Socrates, Amsterdam: De Bezige Bij, p. 62-140 Geschiedenis Helmond Daru, M. (1989), Een verdwijnend industrielandschap, Helmond: Gemeente Helmond Hooff, G. van (2006) Helmond: Doorsneden in tijd en ruimte, Utrecht: Stichting Matrijs Roosenboom, H. (2007) Helmond: Zijn kasteel en zijn geschiedenis, Uitgave Gemeente Helmond in samenwerking met Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Roosenboom, H. (2008) Het Helmond Boek, Zwolle: Waanders Vink, P. (1988) Het boek van Helmond, Uitgever onbekend Typologie industriële gebouwen Jong, T. de (1983) Inleiding tot de architectuurtypologie, Delft: Delftse Universitaire Pers Muller, W. (1978) Sesam Atlas van de bouwkunst: van Mesopotamië tot Byzantium, Baarn: Bosch en Keuning Oosterhoff, J. (1988) Bouwtechniek in Nederland 1: Constructies van ijzer en beton, Delft: Delftse Universitaire Pers Richards, J.M. (1958) The Functional Tradition in Early Industrial Buildings, London: The Architectural Press Winter, J. (1970) Industrial Architecture: A survey of factory building, London: Studio Vista Winter, P. de (1982) Havenarchitectuur: Een inventarisatie van industriële gebouwen in het Rotterdamse havengebied, Rotterdam: Rotterdamse Kunststichting Uitgeverij Geschiedenis Auw Fabriekske Archief RHC Eindhoven, Collectienummer A-2042, Notarissen Helmond 1595-1935, Notaris Van Bocholt, Transportakte 16-02-1857 NN. (1948), ‘Zware fabrieksbrand te Helmond’, Dagblad Oost-Brabant, 29 juli 1948 NN. (1948), ‘Nachtlichtjesfabriek in puin’, Eindhovensch Dagblad, 29 juli 1948 NN. (1965), ‘Via ’t aauw fabriekske noar ’t ney fabriek’, Rayse Kout, jaargang 13, nr 10, oktober 1965, p, 10-13 NN. (1969), De nieuwe personeelswinkel, De Rayse Kout, jaargang 17, januari 1969, p.1 Overige bronnen geschiedenis Auw Fabriekske zijn ontleend aan de artikelen van Severus Raymakers in De Rayse Kout, die zijn geraadpleegd in het archief van het RHC Eindhoven Raymakers, S. (1963-1965), Verhuizen I t/m XV, De Rayse Kout, Maandblad Koninklijke Textielfabrieken J.A. Raymakers en co (De afzonderlijke artikelen zijn te raadplegen in de volgende nummers van de Rayse Kout: I. Jaargang 11, nr. 2, 1963, p. 4; II. Jaargang 11, nr. 3, 1963, p. 12-15; III. Jaargang 11, nr.4, 1963, p. 10-12; IV. Jaargang 11, nr. 6, 1963, p. 4-5; V. Jaargang 11, nr. 7, 1963, p. 4-6; VI. Jaargang 11, nr. 8, 1963, p. 6-7; VII. Jaargang 11, nr. 9, 1963, p. 4-5; VIII. Jaargang 11, nr.11/12, 1963, p. 14; IX. Jaargang 12, nr. 1 1964, p. 6-7; X. Jaargang 12, nr. 2, 1964, p. 8-9; XI. Jaargang 12, nr. 3, 1964, p. 10-11; XII. Jaargang 12, nr. 4, 1964, p. 14-15; XIII. Jaargang 13, nr. 1, 1965, p. 12-14; XIV. Jaargang 13, nr. 2, 1965, p. 14-15; XV. Jaargang 13, nr. 7/8, 1965, p. 14-15. Daarna zijn geen artikelen meer gevonden, het is onbekend of de serie nog is voortgezet.)
131
Afbeeldingen De afbeeldingen ontleend aan andere bronnen worden hier vermeld. Afbeeldingen die in deze lijst niet voorkomen, zijn van eigen productie. Pagina 32, onderaan, beide afbeeldingen uit: Roosenboom, H. (2008) Het Helmond Boek, Zwolle: Waanders Pagina 37, onderaan, rechts uit: Richards, J.M. (1958) The Functional Tradition in Early Industrial Buildings, London: The Architectural Press Pagina 44, 47 t/m 50 en 52 t/m 54, alle afbeeldingen uit: Raymakers, S. (1963-1965), Verhuizen I t/m XV, De Rayse Kout, Maandblad Koninklijke Textielfabrieken J.A. Raymakers en co Pagina 56, onderaan uit: NN. (1948), ‘Zware fabrieksbrand te Helmond’, Dagblad Oost-Brabant, 29 juli 1948 Pagina 57, bovenaan uit: NN. (1969), De nieuwe personeelswinkel, De Rayse Kout, jaargang 17, januari 1969, p.1 Pagina 58, midden: Beeldbank Regionaal Historisch Centrum Eindhoven Pagina 59, onderaan, beide afbeeldingen: Topografische Militaire Kaart 1973-51f en 1984-51f, www.watwaswaar.nl Pagina 90, bovenaan: NN. (1948), ‘Zware fabrieksbrand te Helmond’, Dagblad Oost-Brabant, 29 juli 1948
132
DANKWOORD Tot slot is er nog een aantal mensen die ik graag zou willen bedanken: Mijn begeleiders, Gijs Wallis de Vries en Irene Curulli… … voor hun toegewijde en enthousiaste begeleiding, en de motivatie en richting die ze mij in mijn onderzoek hebben gegeven. Ik heb bijzonder veel van jullie geleerd. Thank you, Irene, for reading all of this in Dutch. Mijn medestudenten uit het atelier, Dominique Geelen, Milou Piethaan en Rik Verhalle… …voor de gezelligheid en steun tijdens onze soms zeer intensieve samenwerking. Elke vrijdagmiddagborrel was weer een hoogtepunt. Jullie zijn in het afgelopen jaar vrienden voor het leven geworden. Mijn ouders, Bart en Corrine Buijs… …die in het afgelopen jaar hun eigen strijd gestreden hebben. Mama, jouw moed en doorzettingsvermogen maakten het mij mogelijk om ondanks je ziekte mijn eigen doelen te bereiken. Mijn veilige haven, Thomas Breukink… …die zich vaak heeft verbaasd over mijn fascinaties en obsessies, maar me daarin toch altijd heeft gesteund. Het is allemaal gelukt omdat jij er altijd voor me was. Mijn lieve vriendin, Sanneke Nelissen… …die zelf een klein beetje familie is van het Auw Fabriekske. Bedankt voor alle bemoedigende woorden en voor je hulp toen de stress zijn hoogtepunt bereikte. Mijn goede vriend, Jort Magré… …die ondanks de afstand altijd dichtbij was. Als er nog een spelfoutje in zit, geef ik gewoon jou de schuld.
En vooral de mensen die mij van alle informatie hebben voorzien tijdens mijn onderzoek, en zonder wie mijn afstuderen onmogelijk was geweest. Bedankt… …Tim en Theo van Leipsig, voor de aanstekelijke liefde voor jullie Auw Fabriekske. …Giel van Hooff, voor de wegwijs in de grote hoeveelheid mogelijke bronnen. …Frank van Lieshout, Piet Schriks, Rud Raymakers Sr. en Jan van Hout, voor alle verhalen en anekdotes. …wijlen Severus Raymakers, voor de zorgvuldig bewaarde en onmisbare geschiedenis van het fabriekje. …en alle andere Helmonders, voor hun hartelijkheid en vriendelijkheid.