Scriptie Open Universiteit Nederland (verkorte versie) Faculteit Psychologie, Arbeid & Organisatie R.Parker Brady – 16 maart 2010
Begeleiders: Dr. H. Lodewijkx Dr. M. van Dijke
Motivatie, Inspiratie en Charisma Robert Parker Brady ‘Every day is a gift, that’s why they call it the present’ (unknown) Motivatie binnen organisaties wordt door veel factoren beïnvloed. De verwachting is dat charisma en inspiratie twee van deze factoren zijn. Echter, verschillende onderzoeken bespreken deze begrippen zonder een onderlinge samenhang aan te tonen. Daarom is het doel van dit onderzoek om na te gaan in hoeverre charisma en inspiratie een effect hebben op motivatie. De motivatietheorie van Leonard, Beauvais en Scholl (1999), de charisma theorie van Bass (1985) en de inspiratie theorie van Trash en Elliot (2003) zijn hiertoe gebruikt als onderbouwing. De motivatie binnen de organisatie is gemeten met de Multi Source Inventory (MSI) van Barbuto en Scholl (1998). Het charisma is gemeten met de Multi Leadership Questionnaire (MLQ) van Bass (1985). De inspiratie is gemeten met Inspiratielijst (IS) van Thrash en Elliot (2003). De gegevens zijn verzameld uit een convenience sample van 2000 participanten van Alpe d’HuZes. In totaal hebben 535 respondenten de vragenlijsten ingevuld. Er zijn 6 hypothesen opgesteld. (H1a) Charisma en inspiratie hebben, onafhankelijk van elkaar, een positieve invloed op motivatie en (H1b) meer specifiek, doel-internalisatie motivatie. (H2a) Charisma heeft een mediërende invloed op het verband tussen de mate van inspiratie en motivatie, en (H2b) meer specifiek doel-internalisatie motivatie. (H3a) Charisma modereert het effect van inspiratie op motivatie, en (H3b) meer specifiek doel-internalisatie motivatie. Hypothesetoetsing is gedaan door middel van multiple regressieanalyse. De laatste hypothese is niet bevestigd, de overige wel, maar de effecten zijn zwak. Charisma en inspiratie zijn veel gehanteerde termen in organisaties, mijn bevindingen duiden erop dat de bijdrage daarvan aan motivatie echter gering is. Verder onderzoek is aanbevolen. Tabellen en figuren zijn opgenomen in de bijlagen. De vragenlijsten zijn niet opgenomen in deze verkorte versie ivm de auteursrechten.
Inleiding Doel- en vraagstelling Wat is motivatie? Wat is charisma? Wat is inspiratie? Een bijzondere anekdote waarin deze aspecten zijn terug te vinden, is gegeven door de excentrieke kunstenaar Salvador Dali die een fervent liefhebber was van de Tour de France. In een radio-interview uit 1989 maakt hij zijn passie kenbaar voor dit evenement (Volkskrant, 2009): “De enige sport die me ongewoon plezier bezorgt is éspécifiquement het wielrennen en concrètement de Tour de France. Altijd tijdens de Tour raak ik vervuld door het idee van een meesterwerk in de maak. Ik ben verzot op het beeld van al die dappere renners die de cols naar boven rijden, die afzien in de hitte, terwijl ik in de koelte van mijn atelier zit. Dat is mijn grootste moment van inspiratie. En waar je veel bevrediging voelt, ga je kwijlen. Het speeksel zorgt voor irritatie, een infectie van kwaliteit. De dag dat de Tour voorbij is, overvalt mij een gevoel van depressie. Een groot deel van de paradijselijke vervoering van mijn zomer is dan ten einde gekomen.”
www.parkerbrady.com
Volgens de theorie in de volgende paragrafen zal blijken dat het bij inspiratie gaat om een ingeving die plotseling ontstaat vanuit het niets, waardoor een bijzondere prestatie wordt gerealiseerd. Zoals Dali beschrijft, ervaart hij in dit opzicht een paradijselijke vervoering en raakt hij vervuld door een idee. Bij charisma beschrijft de theorie dat het om een beïnvloeding gaat door een persoon die respect oproept, geloofwaardig is en vertrouwen uitstraalt. Zoals Dali aangeeft, heeft hij in dit opzicht veel respect voor die dappere renners die vol toewijding naar bovenrijden. Bij motivatie gaat het volgens de theorie om een actie die ontstaat door bewuste of onbewuste behoeften. In dit opzicht beschrijft Dali het ontstaan van momenten die aanzetten tot het maken van een meesterwerk. Welke samenhang is er tussen deze drie variabelen en in hoeverre hebben ze invloed op elkaar? Het doel van dit onderzoek is de vragen te beantwoorden (1) ‘wat de relatie is tussen charisma en inspiratie?’ en (2) ‘vertonen charisma en inspiratie een relatie met motivatie?’ en, zo ja, (3) ‘wat is de aard van de relatie tussen charisma, inspiratie en motivatie?’.
[email protected]
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Praktische relevantie
om op een onafhankelijke manier aan te tonen dat het instinct bestaat (ibidem). De theorie die volgde was de Drive-theorie van Woodworth. De term drive beschrijft de neiging van een organisme naar een fysiologische balans. Zowel Freud (1915/1963) als Hull (1943) ondersteunden dit en beschreven motivatie als een resultaat van het realiseren van fysiologische evenwicht (Reeve). De Drive theorie van Freud maakt een onderscheid tussen twee biologische basisimpulsen die het gedrag bepalen. Dit zijn eros, de sexuele drang, en de thanatos, de drang voor de dood. De spanning en wisselwerking tussen deze twee motieven houden gedrag normaal gesproken in balans. De creatieve theorie van Freud heeft veel kritiek gehad en er is geen bewijs gevonden voor zijn geldigheid. De Drive theorie van Hull daarentegen beschreef naast de interne drive die gedrag activeert, een externe habit die gedrag stuurt. Dit heeft tot een doorbraak geleid in het voorspellen van motivatie. Zijn theorie hield niet stand als gevolg van de erkenning van andere externe motivatie bronnen naast drives en habits. Parallel aan deze ontwikkelingen heeft het behaviorisme verondersteld dat alles wat mensen doen tot gedrag behoort (Watson, 1913). Dus denken, voelen en doen zijn gedrag. Dit gedrag ontstaat door een leerproces, het conditioneren, en wordt niet verklaard door een verschil tussen interne processen, zoals het denken en voelen, en externe processen zoals het uiten van gedrag. De motivatie wordt verkregen door een stimulus die een gewenste respons kan opleveren. Het niet betrekken van mentale processen en vrije wil in de verklaring van motivatie deed de interesse afnemen van deze stroming (Reeve). Als reactie op de drive theorie en het behaviorisme is de humanistische psychologie ontstaan, die de mens met zijn unieke kwaliteiten in zijn geheel centraal stelt. Een belangrijk aspect van het mens-zijn in deze stroming is het bewustzijn van de eigen behoeften. Maslow (1943) heeft hiertoe een hiërarchie van verschillende behoefteniveaus beschreven. Onderaan staan de drie deficiencybehoeften zoals eten, veiligheid, liefde en bovenaan staan de growth-behoeften als zelfwaardering en zelfontwikkeling. Een belangrijk principe van deze theorie is dat men steeds streeft naar een hoger niveau van behoeftebevrediging, mits de onderliggende niveaus bevredigd zijn. Motivatie wordt in deze dus beïnvloed door het niveau van de huidige behoefte. De gerespecteerde behoeftenhierarchie van Maslow blijkt significante onvolkomenheden te hebben, de theoretische basis is twijfelachtig (Arnold et al., 2005). De cognitieve psychologie gaat nog een stap verder door de mentale processen van de mens te onderzoeken. Volgens Neisser (1967) heeft de term cognitie betrekking op alle processen waarbij de zintuiglijke informatie wordt verwerkt. De interne mentale toestanden zijn daarbij verantwoordelijk voor de behoeften, weergegeven door doelen, waardoor men
Motivatie (zie definitie in 1.3) heeft een gezondheidsbevorderend effect wat ten goede komt aan de verlaging van de vier miljard euro gezondheidskosten door psychische klachten per jaar (Blatter, Houtman, Bossche, Kraan & Heuvel, 2005). Dit effect blijkt onder andere uit het onderzoek van Ryan en Deci (2000). Volgens dit onderzoek blijkt dat motivatie de gezondheid en het welzijn stimuleert. Motivatie beïnvloedt een staat van vitaliteit, nieuwsgierigheid en geïnspireerdheid. Amotivatie, het niet gemotiveerd zijn, heeft daarentegen een negatief effect op de gezondheid en het welzijn. Amotivatie beïnvloedt een staat van futloosheid, desinteresse en apathie. Uiteindelijk kan dit ziekte veroorzaken, zoals burnout. Volgens Schaufeli, Taris en Van Rhenen (2008) hangt motivatie negatief samen met stressgerelateerde klachten die onder andere bij burnout voorkomen. Motivatie komt de gezondheid dus ten goede wat een vermindering van gezondheidskosten kan realiseren. Dit geeft aan dat het zeer relevant is om de rol van motivatie en de daarmee gepaard gaande processen te onderzoeken. Motivatie Betekenis van het begrip Volgens de Oxford English Dictionairy (OED, 2006) is de betekenis van motivatie “the reason or reasons one has for acting or behaving in a particular way”. Volgens de Oxford English Etymology (OEE, 1993) stamt het woord af van het Latijnse woord movere wat bewegen betekent. In die zin is motivatie een beweging op grond van een reden. De beweging en de reden vertegenwoordigen respectievelijk het gedrag en de behoefte met betrekking tot motivatie. Volgens Brysbaert (2006) verwijst motivatie naar de richting, intensiteit en volharding van het gedrag van een individu. Het zijn deze factoren die een individu aanzetten om op een bepaald moment, bepaald gedrag te vertonen. Historisch overzicht In de tijd van de Grieken was volgens Plato motivatie een gevolg van de tripartiete werking van de ziel. Er zijn volgens hem drie aspecten die gedrag verklaren: begerende (fysiologische), competitieve (psychologische) en berekende (cognitieve) oorzaken (Reeve, 2009). Eeuwen later in het post-Renaissance tijdperk heeft Descartes de wil beschreven als verklaring van motivatie. Het betreft hier de wil om te kiezen, te streven en te weerstaan. Deze sterk filosofische benadering was moeilijk te verklaren (ibidem). Vervolgens heeft Darwin met de evolutietheorie het instinct als verklaring van motivatie aangevoerd. Het gaat hier om onaangeleerd, automatisch en mechanistisch gedrag. Het bleek lastig
2
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
gemotiveerd is om gedrag te vertonen. Deze wetenschappelijk psychologische discipline is nog steeds vol in ontwikkeling. Het meest recente overzicht van de samenhangende factoren van het begrip motivatie heeft Reeve (2009) uitgewerkt. Hij beschrijft dat motivatie gerelateerd is aan interne en externe krachten op een individu die de intensiteit en richting van zijn gedrag beïnvloeden. Dit sluit aan bij de eerder genoemde definitie van Brysbaert (2006) die de factoren richting, intensiteit en volharding benoemd als kenmerken van motivatie.
Intrinsic Process Motivation: Dit type motivatie is het gevolg van het plezier in het werk als zodanig. Mensen ervaren de werkzaamheden als een prettige activiteit. Vaak wordt dit in de literatuur ook beschreven als intrinsieke motivatie (Deci & Ryan, 2000). Instrumental Motivation: Dit type motivatie is het gevolg van een externe beloning zoals salaris, bonus, tijd, etc. In de literatuur wordt dit vaak extrinsieke motivatie genoemd (ibidem). External Self-conceptbased Motivation: Bij deze vorm van motivatie is de persoon voornamelijk gericht op anderen om bevestiging van eigenwaarde te verkrijgen. Het ideale zelfbeeld wordt daarbij verkregen door een rolvoorbeeld of referentiegroep. Daarbij wil de persoon eerst geaccepteerd worden door de groep en daarna status ontlenen aan het lidmaatschap. Dit type wordt ook beschreven door het derde niveau van de waardehierarchie van Maslow (1943), liefde, erkenning en betrokkenheid. Internal Self-concept-based Motivation: Bij deze vorm van motivatie is de persoon intern gericht. De persoon is zichzelf bewust van zijn eigen waarden en normen, karaktereigenschappen en vaardigheden en gebruikt deze als basis voor zijn ideale zelfbeeld. De persoon is dan gemotiveerd om deze waarden en normen te versterken om zo een hoger niveau van competenties te verwerven. Volgens Bandura (1988) wordt dit beïnvloed door self-efficacy, het geloof in jezelf om nieuwe vaardigheden en gedrag te kunnen en willen leren. Goal Internalization Motivation: Bij dit type motivatie zijn attitude en gedragingen gericht op groepsdoelen. Bijvoorbeeld een medewerker in een bedrijf die gelooft in het hoger belang van de organisatie en zich aansluit bij de groep om organisatiedoelen te realiseren. Dit gezichtspunt is in overeenstemming met Locke, Saari, Shaw en Latham (1981) die stellen dat specifieke en uitdagende doelen belangrijk zijn voor motivatie om taken te kunnen realiseren, zoals bijvoorbeeld prestige-, primeur- en erkenningsprojecten.
Het meten van motivatie Zoals beschreven door Mayer, Faber en Xu (2007) werd een van de eerste metingen van motivatie gedaan aan de hand van de Thematic Apperception Test (TAT) (Murray 1943). In deze test kregen personen kaarten voorgelegd waarop verschillende neutrale afbeeldingen (projecties van behoeften) werden weergegeven. Er werden conclusies getrokken met betrekking tot de motivatie van de personen op basis van de uitgesproken interpretaties van deze afbeeldingen. Murray (1938) en zijn collega’s richtten zich op 20 specifieke behoeften op basis van de Harvard Psychological Clinic list. Belangrijk daarbij is het feit dat deze behoeften niet aangeboren maar psychologisch verkregen zijn. Later zijn er verschillende vragenlijsten ontwikkeld op basis van de theorie van Murray. Kritiek die daarop volgde van Murstein (1963) gaf aan dat de behoeften die via de TAT kenbaar werden gemaakt niet per se anders zijn dan de behoeften die via een directe manier worden verkregen, zoals een vragenlijst of interview. Personen kunnen daarnaast sociaal wenselijke antwoorden geven (Dana, 1972) De daaropvolgende ontwikkeling van motivatie metingen heeft de dynamische aspecten van het construct benadrukt. Door de bronnen van motivatie te onderzoeken kwam naar voren dat de waargenomen (interne-externe) locus van causaliteit (deCharms, 1968) een belangrijke factor is in de kenmerken van motivatie. Daarbij word een onderscheid gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Volgens Ryan en Deci (2000) vertegenwoordigt de extrinsieke motivatie de neiging om te presteren teneinde een doel te bereiken. De intrinsieke motivatie vertegenwoordigt het positieve potentieel van de menselijke aard, de neiging om te ontdekken, leren en uitdagingen aan te gaan. Daarbij neemt de intrinsieke motivatie toe als voldaan is aan de behoefte van competentie, autonomie en verbondenheid. Ryan en Deci beschreven dit in hun Self-Determination Theorie (SDT) waaruit veel instrumenten zijn ontwikkeld om motivatie te meten. Daarnaast is er een metatheorie ontwikkeld om (werk)-motivatie te meten door Leonard et al. (1999) die in dit onderzoek gebruik wordt. Zij beschrijven dat motivatie gebaseerd is op de volgende vier processen.
Antecedenten van Motivatie Volgens Reeve (2009) zijn er vier categorieën van antecedenten van motivatie. Deze zijn behoeften, cognities, emoties en externe gebeurtenissen. Om dit te verduidelijken, worden deze categorieën in het onderstaande overzicht kort toegelicht. Onder behoeften wordt verstaan de fysiologische-, psychologische en sociale aspecten. De fysiologische aspecten zijn dorst, honger en sex. De psychologische aspecten bestaan volgens Deci en Ryan (2000) uit autonomie, competentie en verbinding. Autonomie beschrijft de behoefte aan zelfsturing, initiëren en reguleren van het eigen gedrag. Competentie is de behoefte om effectief interactie met de omgeving te hebben en het geeft het verlangen aan om met de eigen capaciteiten en vaardigheden uitdagingen te overwinnen. Verbinding is de behoefte om een emotionele band op te bouwen met andere
3
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
mensen. De sociale aspecten betreffen prestatie, affiliatie, intimiteit en macht. Prestatie beschrijft het verlangen naar het bereiken van een bepaald niveau van excellentie (McCleland, Atkinson, Clark, & Lowell, 1953). Affiliatie beschrijft het verkrijgen, onderhouden en herstellen van een positieve affectieve relatie met een persoon (Atkinson, Heyns, & Veroff, 1954). Intimiteit beschrijft de behoefte aan een kwalitatieve sociale omgeving (McAdams, 1980). De kern van macht is het verlangen om de omgeving naar de eigen hand te zetten (Winter & Stewart, 1978). Onder cognities wordt verstaan doelen, selfefficacy en het zelfconcept. Deze cognitieve aspecten veroorzaken een activerende kracht die richting geeft aan motivatie op een positieve manier (Ames & Ames, 1984). Volgens Locke (1996) is een doel de intentie om iets te bereiken. Self-efficacy is de eigen beoordeling hoe goed (of slecht) iemand zelf met een bepaalde situatie om kan gaan. (Bandura, 1986). Het zelf-concept is een mentale representatie van een persoon zelf die ontstaat door ervaringen en reflecties op de eigen ervaringen van diezelfde persoon (Reeve, 2009). Onder emoties wordt verstaan subjectieve-, biologische-, doelgerichte-, en sociale componenten. De subjectieve componenten zijn gericht op gevoelens en geven een persoonlijke beleving en betekenis aan emotie. De biologische componenten zijn gericht op de fysiologische en neurale activatie om het lichaam voor te bereiden op actie. De doelgerichte componenten zorgen voor de focus op de benodigde actie om een bepaalde situatie aan te kunnen. De sociale component bevat de communicatieve aspecten zoals expressie, houding, gebaren (Reeve, 2009). Onder externe invloeden wordt verstaan omgevings-, sociale- en culturele-invloeden die een effect hebben op de intensiteit en richting van motivatie. Omgevingsinvloeden zijn beloningen in de vorm van bijvoorbeeld persoonlijke waardering of salaris. De sociale invloed bevat bijvoorbeeld sociale aspecten uit de woon- of werkomgeving en de culturele invloed is te betrekken op het land waarin men woonachtig is of waar men van origine vandaan komt (Reeve, 2009). De conclusie voor het huidig onderzoek is dat de cognitieve aspecten van motivatie, zoals onder andere beschreven door Leonard et al. (1999), onderzocht zullen worden. Uit de bovenstaande theorieën blijkt dat charisma en inspiratie geen directe bron van motivatie zijn. Wat de aard van de relatie is tussen charisma, inspiratie en motivatie is onbekend, het vermoeden is dat er wel een verband bestaat. In de volgende paragrafen worden charisma en inspiratie als antecedenten van motivatie besproken.
Charisma als antecedent van Motivatie Betekenis van het begrip Volgens de Oxford English Dictionairy (OED, 2006) is de betekenis van charisma “compelling attractiveness or charm that can inspire devotion in others”. Volgens de Oxford English Etymology (OEE, 1993) stamt het af van het griekse woord kharis met de betekenis “talent bestowed by God”. Charisma is in deze zin op te vatten als een talent om anderen te kunnen motiveren om te volgen. Een definitie volgens Bass (1985) beschrijft dat een charismatische leider een sterke invloed heeft op een medewerker doordat deze zich identificeert met de leider en een sterk vertrouwen heeft in de leider. De medewerkers zijn sterk gemotiveerd en gepassioneerd om de ideale doelen, die door de leider zijn gesteld, te realiseren en tonen een sterke toegewijdheid om de leider te volgen. De kernmerken van charisma De term charisma is door socioloog Weber (1947) geïntroduceerd in een psychologisch construct van autoriteit. Volgens Weber bestaat autoriteit uit traditionele, wettelijke en charismatische aspecten. Met betrekking tot de charismatische component beschrijft hij dat het een menselijke kwaliteit betreft die men ziet als supernatural en superhuman. Deze excellente kwaliteiten zijn volgens hem exclusief voor een charismatische leider. Deze toekenning van leidersgedrag ontstaat volgens Weber voornamelijk als gevolg van het ervaren van een crisissituatie. Men ziet een leider als een verlosser in slechte tijden als het bijvoorbeeld economisch of cultureel minder goed gaat. De verlosser kan dan als het ware wonderen verrichten om het tij te keren. Daarbij hebben volgers de neiging om zich te identificeren met de leider, deze te vertrouwen en blindelings te volgen (Barbuto, 1997). Volgens Trice en Beyer (1986) omvat charisma vijf componenten gebaseerd op Weber’s concept: een persoon met bijzondere gaven, volgers die zich aangetrokken voelen tot die persoon, een bewijs van die bijzondere gaven, een situatie van crisis, en een radicale oplossing voor die crisis. Charisma wordt als een belangrijke factor gezien van organisatie-effectiviteit (Conger & Kanungo, 1993). Er is daarom veel onderzoek gedaan naar de perceptie van charisma bij medewerkers. Het blijkt dat drie aspecten een charismatisch leiderschapsbeeld doen ontstaan: 1) het kritisch beoordelen en inschatten van de omgeving en statusquo, 2) het formuleren en uitspreken van een toekomstige visie of doelen en 3) het bouwen aan vertrouwen en geloofwaardigheid ten aanzien van de medewerkers (ibidem). Een charismatisch leider toont daarbij veel vertouwen in zijn medewerker, stelt hoge verwachtingen, stelt ideologische doelen, heeft een hoog moreel, heeft een beïnvloedende manier van communiceren, benadrukt het groepsbelang en de
4
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
groepswaarden, neemt risico’s en doet persoonlijke offers ten bate van de missie (House & Shamir, 1998). Er is ook veel onderzoek gedaan naar de effecten van charisma op medewerkers (Bass, 1985). Medewerkers hebben een extreme vorm van vertrouwen in, en een sterke neiging tot identificatie met een charismatisch leider. De medewerker is daarbij volgzaam en optimistisch bij het volbrengen van de gestelde doelen van de leider. Met de Big Five-theorie (Costa & McCrae, 1992) is er een onderzoek gedaan naar de karaktereigenschappen van charismatisch leiderschap (Bono & Judge, 2004). Hieruit blijkt dat neuroticisme en extraversie respectievelijk negatief en positief samenhangen met waargenomen charisma. Dit betekent dat een lage score op neuroticisme, een ontspannen en kalm karakter, in organisaties bijvoorbeeld ten goede komt aan de charismatische kenmerken zoals: het betrokken zijn bij de medewerkers (Bass, 1985), leiderschapverantwoordelijkheden op zich nemen, en een positief toekomstbeeld hebben. De extraverte eigenschappen worden beschreven als assertief, actief, energievol en optimistisch. Een hoge score zal dus ten goede komen aan charismatisch leiderschap omdat die leiders een positief toekomstbeeld hebben en ambitieus zijn. Voor organisaties betekent dit dat ze hun medewerkers zullen enthousiasmeren. De conclusie uit dit onderzoek is dat de twee hier genoemde Big Five trekken 12% van de variabiliteit in waargenomen en toegeschreven charisma verklaart. Ander onderzoek heeft aangetoond dat er volgens de Leader Motive Profile theorie van McClelland (1985) drie motieven zijn waarom leiders charismatisch gedrag willen vertonen. De eerste is de sterke behoefte aan sociale invloed, de tweede is de lage behoefte aan sociale erkenning en de derde is de sterke behoefte aan het uitoefenen van morele macht. Volgens Shamir, House en Arthur (1993) en House en Shamir (1993) zijn deze drie leiderschapskenmerken verantwoordelijk voor de kernprocessen van de motivatie van volgers. Toegepast op organisaties betekent dit dat werknemers hierdoor een betere toekomst zien, een betere zelfverwachting, zelfvertrouwen en eigenwaarde krijgen, en zich sterker identificeren met de visie en doelen van de organisatie waardoor er commitment wordt verkregen. De conclusie voor het huidig onderzoek is dat charisma invloed uitoefent op motivatie. Medewerkers blijken als gevolg van charisma gemotiveerd te zijn om doelen na te streven, optimistisch gedrag te vertonen, volggedrag te vertonen en hun eigenwaarde te versterken. Dat een charismatische leider een sterke invloed heeft op een medewerker doordat deze zich identificeert met de leider en een sterk vertrouwen heeft in de leider en deze volgt (Bass,1985), zal in dit onderzoek verder worden onderzocht.
Inspiratie als antecedent van Motivatie Betekenis van het begrip Volgens de Oxford English Dictionairy (OED, 2006) is de betekenis van inspiratie “the process of being mentally stimulated to do or feel something, a sudden brilliant, creative, or timely idea”. Volgens de Oxford English Etymology (OEE, 1993) stamt het af van het latijnse woord inspirare met de betekenis “breathe or blow into”. Inspiratie is in deze zin op te vatten als het effect van een ingeving van een briljant idee. Volgens Thrash en Elliot (2003) vormen drie concepten de kern van inspiratie: transcendentie, evocatie en motivatie. Wat is inspiratie Volgens de Griekse filosofie betekent inspiratie dat een persoon in extase raakt en een goddelijke waanzin of poëtische krankzinnigheid ervaart. De persoon zal dan de eigen geest overstijgen en in een staat van transcendentie verkeren om zo goddelijke spiritualiteit te kunnen verkrijgen. In de hedendaagse opvatting refereert inspiratie naar een onbewuste opwelling van creativiteit bij een artistieke, muzikale of andere intellectuele activiteit zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen van een nieuwe wetenschappelijke theorie. (Wikipedia, 2009). Volgens Thrash en Elliot (2003) is er de laatste eeuw weinig onderzoek gedaan naar inspiratie als psychologisch fenomeen binnen de disciplines motivatie- en persoonlijkheidspsychologie. Thrash en Elliot hebben hier een begin mee gemaakt door het begrip als zodanig te onderzoeken. Hun bevinding is dat de betekenis van het begrip inspiratie in vier verschillende gebieden ligt. Het eerste gebied beschrijft de bovennatuurlijke aspecten die refereren aan het fenomeen dat men beïnvloed wordt door een persoon die een goddelijke waarheid verkondigt. Dit betreft vooral de religieuze aard van het begrip. Het tweede gebied beschrijft de intrapsychische mechanismen en verklaart inspiratie vooral vanuit een interne toestand van creativiteit. Inspiratie is dan het spontaan opdoen van een nieuw idee en gemotiveerd zijn om daar iets mee doen. Het derde gebied geeft betekenis aan de omgevingsfactoren die een persoon kunnen fascineren. Die omgevingsfactoren kunnen een bijzonder mens of object zijn. Het vierde gebied beschrijft inspiratie als een state en een trait. Als state, een mentaal emotionele toestand, heeft inspiratie onder andere de kenmerken open, verbonden, helder en energievol. Als trait, een persoonlijkheidstrek, zijn er geen onderzoeksgegevens beschikbaar maar men vermoedt dat de state eigenschappen ook betrekking hebben op de trait eigenschappen (Allport & Odbert, 1936). Vervolgens hebben Thrash en Elliot (2003) aangetoond dat inspiratie drie kernkarakteristieken heeft, te weten, transcendentie, evocatie en motivatie. De Oxford English Dictonairy (OED 2006) geeft een goede verklaring voor deze begrippen. Transcendentie
5
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
betekent een exceptionele verbetering van begrip, het bereiken van een hoger niveau van inzicht. Evocatie betekent het bewust worden van een inzicht als gevolg van een prikkel zoals bijvoorbeeld een eye-opener of een provocatie. Motivatie betekent, zoals eerder beschreven, de behoefte om bepaald gedrag te vertonen. Dus, inspiratie betekent dat een stimulus een exceptionele verandering van inzicht realiseert in een persoon met als gevolg de behoefte voor (gedrags)verandering. Thrash en Elliot (2003) hebben daarnaast aangetoond dat twee kernkarakteristieken invloed hebben op de intensiteit van inspiratie. De eerste is transcendentie, welke de verwondering van het inzicht versterkt zonder directe actie. De tweede is motivatie, welke de neiging om er direct iets mee te doen, versterkt door directe actie. Binnen dit onderzoek noemen we deze twee effecten respectievelijk passieve en actieve inspiratie.
voorbereiding betreft het onderzoeken van het probleem en het richten van de gedachten op de verschillende aspecten die met het probleem te maken hebben. De incubatie is het laten inwerken van het probleem op het onderbewuste. In dit stadium is er nog niets waar te nemen in de vorm van een idee. Het lijkt alsof er niets gebeurt. Tijdens de illuminatie komt het idee vanuit het onderbewuste naar het bewustzijn. Het inzicht is ontstaan, de ingeving vindt plaats. Tijdens het laatste stadium, de verificatie, wordt het idee bestudeerd en getoetst aan de praktijk. Het bewustzijn domineert tijdens de stadia van voorbereiding en verificatie, en het onderbewuste domineert tijdens de stadia incubatie en illuminatie. Ander onderzoek heeft aangetoond dat het combineren van onsamenhangende elementen nieuwe ideeën kan opleveren (Finke, 1995). Het kenmerk van deze voorbeelden is dat inspiratie is ontstaan door het bewust worden van een idee dat al dan niet in het onderbewuste reeds aanwezig was. Dit bewust worden is dan op zichzelf de evocatie, en de betekenisgeving is de transcendentie. De conclusie voor dit onderzoek is dat de intrapsychische mechanismen verder onderzocht gaan worden zoals de interne toestand van creativiteit, het spontaan opdoen van een nieuw idee en gemotiveerd zijn om daar iets mee doen. Specifiek ten aanzien van evocatie zal dit verder onderzocht worden. In de volgende paragraaf wordt de theorie voor de onderzoeksvraagstelling afgebakend.
Hoe ontstaat inspiratie: illuminatie Volgens Thrash en Elliot (2004) wordt het ontstaan van inspiratie beschreven door de metafoor “het hebben van een visioen”. Zij beschrijven voorbeelden uit de creativiteit en theologie. Creatieve inspiratie, waar illuminatie of ingeving ontstaat als men zich bewust wordt van nieuwe bijzondere ideeën, is een vorm die in de artistieke wereld heel herkenbaar is bij het maken van kunst. In de theologie wordt inspiratie met de term revelatie in verband gebracht. Door revelatie wordt de wil van God bekend gemaakt, ook hier spreekt men vaak van illuminatie of ingeving. Het krijgen van een visioen, ingeving of revelatie waardoor men inspiratie krijgt om exceptionele veranderingen te realiseren, wordt in dit onderzoek illuminatie genoemd (ibidem). Als illuminatie de inspiratie doet ontstaan, dan is volgens Thrash en Elliot (2004) intrinsieke ontvankelijkheid een belangrijke persoonlijkheidskenmerk die dit faciliteert. Factoren die daartoe bijdragen zijn intrinsieke motivatie, openheid en extravertheid (ibidem). De verklaring daarvoor is dat intrinsieke motivatie net als inspiratie een intern gericht proces is met een positieve focus. Vervolgens stimuleert openheid de ontvankelijkheid voor de uitdagende stimulus en extravertheid activeert het gedrag om er iets mee te doen. Deze extravertheid komt daarnaast zoals beschreven in de vorige paragraaf ten goede aan het charismatisch leiderschap.
Onderzoekskader De vraag uit het voorafgaande is in hoeverre inspiratie en charisma een invloed hebben op motivatie. Zoals beschreven kan motivatie verklaard worden vanuit een bewuste of onbewuste behoefte die aanzet tot actie. Zoals gezegd volgens Leonard et al. (1999) zijn er vijf processen die motivatie het best beschrijven: intrinsieke- instrumentele motivatie, externe- en interne zelfconcept-motivatie en doel-internalisatie motivatie. Daarbij zou het zo kunnen zijn dat charisma een stimulerend effect heeft op motivatie als gevolg van het ontstaan van respect, vertrouwen en enthousiasme. Dit wordt onder andere beschreven volgens de theorie van Bass (1985) over charisma. Ook inspiratie zou een effect op motivatie kunnen hebben als gevolg van een prikkelende ingeving of een briljant idee. Dit wordt onder andere beschreven door de termen transcendentie, evocatie en motivatie zoals Elliot en Thrash (2003) hebben aangegeven in hun theorie over inspiratie. Voor dit onderzoek is daarom als afhankelijk variabele gekozen Motivatie (Leonard et al., 1999) bestaande uit 5 componenten: intrinsieke proces motivatie, instrumentele motivatie, externe- en interne zelfconcept-motivatie en doel-internalisatie motivatie. Als onafhankelijke variabelen zijn daarom gekozen Charisma (Bass, 1985) en Inspiratie (Thrash & Elliot,
Creativiteit Creativiteit is een aspect dat veel aandacht heeft gehad vanuit het gebied van de intrapsychische mechanismen van inspiratie (Thrash & Elliot, 2004). Volgens von Hartman (1884) zijn ideeën die gecreëerd zijn door de onderbewuste gedachte veel eleganter dan ideeën die gecreëerd zijn door bewuste wil. Wallas (1926) heeft gesteld dat het creatieve proces bestaat uit vier stadia: voorbereiding, incubatie, illuminatie en verificatie. De
6
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
2003). In de volgende paragraaf worden de veronderstellingen uitgewerkt tot onderzoeksvragen en worden de hypotheses geformuleerd. Aangezien het onderzoek met betrekking tot inspiratie schaars, danwel vrijwel afwezig is, worden hier exploratieve vragen gesteld.
medewerker ontvangen heeft van de leidinggevende. De motivatie-totaal beschrijft intrinsieke- en instrumentele motivatie, interne- en externe zelfbeeld motivatie, en doel-internalisatie motivatie van de medewerker. De doel-internalisatie motivatie beschrijft in hoeverre de medewerker achter de doelen van de organisatie staat en zich verbonden voelt daarin mee te gaan.
Onderzoeksvragen De eerste vraagstelling: additief model Er is een verwachting dat charisma en inspiratie onafhankelijk van elkaar motivatie beïnvloeden. Het vermoeden is dat dit specifiek voor doel-internalisatie motivatie geldt. Het conceptuele model waar de eerste hypothese op gebaseerd is, staat weergegeven in figuur 1. Hierin zijn charisma en inspiratie de onafhankelijke en de motivatie de afhankelijke variabele; Charisma en inspiratie worden opgevat als positieve factoren voor de ervaren motivatie, terwijl beide geen verband vertonen. De vraagstelling is vertaald in de volgende hypothesen: (H1a) Charisma en inspiratie hebben, onafhankelijk van elkaar, een positieve invloed op motivatie-totaal en (H1b) meer specifiek, doelinternalisatie motivatie. In dit model beschrijft inspiratie de inspiratie van de medewerker. Charisma beschrijft het gepercipieerde charismatisch leiderschap dat de medewerker ontvangen heeft van de leidinggevende. De motivatie-totaal beschrijft intrinsieke- en instrumentele motivatie, interne- en externe zelfbeeld motivatie, en doel-internalisatie motivatie van de medewerker. De doel-internalisatie motivatie beschrijft in hoeverre de medewerker achter de doelen van de organisatie staat en zich verbonden voelt daarin mee te gaan.
De derde vraagstelling : moderatie model Inspiratie leidt slechts in combinatie met hoge charisma tot motivatiewinsten. Het vermoeden is dat dit specifiek voor doel-internalisatie motivatie geldt. Het conceptuele model waar de derde hypothese op gebaseerd is, staat weergegeven in figuur 3. Inspiratie word opgevat als positieve factor voor motivatie. Volgens het model beïnvloedt alleen een hoge mate van charisma het verband tussen inspiratie en motivatie. De vraagstelling is vertaald in de volgende hypothesen: (H3a) Charisma modereert het effect van inspiratie op motivatie-totaal, en (H3b) meer specifiek doel-internalisatie motivatie. In dit model beschrijft inspiratie de inspiratie van de medewerker. Charisma beschrijft het gepercipieerde charismatisch leiderschap dat de medewerker ontvangen heeft van de leidinggevende. De motivatie-totaal beschrijft intrinsieke- en instrumentele motivatie, interne- en externe zelfbeeld motivatie, en doel-internalisatie motivatie van de medewerker. De doel-internalisatie motivatie beschrijft in hoeverre de medewerker achter de doelen van de organisatie staat en zich verbonden voelt daarin mee te gaan.
De tweede vraagstelling: mediatie model Er is een verwachting dat inspiratie tot motivatiewinsten leidt via charisma. Het vermoeden is dat dit specifiek voor de doel-internalisatie motivatie geldt. Het conceptuele model waar de tweede hypothese op gebaseerd is, staat weergegeven in figuur 2. Charisma en inspiratie worden opgevat als positieve factor voor motivatie. Volgens het model medieert charisma het verband tussen inspiratie en motivatie. Verder zijn er positieve verbanden tussen inspiratie en charisma. Indien (statistisch) gecontroleerd wordt voor charisma, verdwijnt de relatie tussen inspiratie en motivatie. De vraagstelling is vertaald in de volgende hypothesen: (H2a) Charisma heeft een mediërende invloed op het verband tussen de mate van inspiratie en motivatie-totaal, en (H2b) meer specifiek doelinternalisatie motivatie. In dit model beschrijft inspiratie de inspiratie van de medewerker. Charisma beschrijft het gepercipieerde charismatisch leiderschap dat de
Ontwerp
Methode
Dit onderzoek is beperkt tot een enquête waarbij gebruik gemaakt werd van een convenience sample. Er wordt een eenmalige achteraf meting gedaan binnen één organisatie op één moment. Voor het verzamelen van de data werd gebruik gemaakt van drie vragenlijsten die gecombineerd zijn tot één lijst, waarin de theoretische variabelen en een aantal demografische variabelen zijn opgenomen (zie bijlage 1). De demografische gegevens zijn: geslacht, leeftijd in jaren, genoten opleiding, hoe lang men betrokken is bij de organisatie. Onderzoeksgroep en procedure De onderzoeksgroep bestaat uit 2000 participanten van Alpe d’HuZes. Alpe d'HuZes is een stichting waarvoor fietsers, alleen of in een team, geld bijeen fietsen waarmee zij een bijdrage leveren aan de strijd tegen de gevolgen van kanker. Op één dag wordt
7
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
minstens zes maal per fietser de legendarische Alpe d'Huez beklommen. In 2009 werd een recordbedrag van bijna 6 miljoen Euro opgehaald! Onderzoek naar kanker en implementatie van de resultaten is het hoogste doel van de stichting Alpe d'HuZes. Alpe d'HuZes zet zich ervoor in dat de strijd tegen kanker uiteindelijk wordt gewonnen. Men wil bereiken dat kanker niet meer als een dodelijke ziekte, maar als een chronische ziekte kan worden gezien. Alpe d'HuZes hanteert een strikt anti-strijkstok beleid. Daarmee garandeert Alpe d'HuZes dat 100% van het ingezamelde geld ook daadwerkelijk ten goede komt aan het onderzoek naar de bestrijding en preventie van kanker. Per email hebben de participanten instructies ontvangen over het invullen van de vragenlijsten. In bijlage 2 is deze email opgenomen. Om erop toe te zien dat participanten de vragenlijst invulden, is er tijdens een algemene landelijke bijeenkomst benadrukt dat het belangrijk is voor de organisatie dat iedereen de vragenlijst invult. Op deze dag waren ongeveer 500 participanten aanwezig. Op deze wijze is het commitment verkregen om de resultaten snel te ontvangen en het risico op uitval beperkt.
met 6 items (dit betreffen de vragen: 8, 13, 18, 23, 28 en 33 van de vragenlijst, zie bijlage 1). Voorbeeld van een vraag uit deze subschaal: “Ik zie mijzelf als een zelfmotiverend persoon”. Extern zelfconcept motivatie is gemeten met 6 items (dit betreffen de vragen: 9, 14, 19, 24, 29 en 34 van de vragenlijst, zie bijlage 1). Voorbeeld van een vraag uit deze subschaal: “Het is belangrijk voor mij om goedkeuring te krijgen van anderen voor wat ik doe”. Doel-internalisatie motivatie is gemeten met 6 items (dit betreffen de vragen: 10, 15, 20, 25, 30 en 35 van de vragenlijst, zie bijlage 1). Voorbeeld van een vraag uit deze subschaal: “Enkel als ik geloof in het doel van een opdracht, werk ik hard.” Charisma Het gebruikte meetinstrument (zie bijlage 1) voor charisma zijn twee subschalen van de MLQ , de Multifactor Leadership Questionnaire (Bass, 1985; Bass & Avolio, 1993). Dit is een vragenlijst die ontwikkeld is op basis van de theorie van Bass (1985). De subschalen zijn vertaald in het Nederlands en bestaan uit 12 stellingen waarbij de respondent via een 5-puntsschaal kan aangeven in welke mate de stelling van toepassing is, (1-nooit, 2-zelden, 3-soms, 4geregeld, 5-altijd). De volgende inleidende vraag werd gesteld “In hoeverre zijn de volgende stellingen van toepassing op mijn leidinggevende:”. De betrouwbaarheid van de schalen is volgens Bass en Avolio goed te noemen. Zij rapporteerden Cronbach’s Alfa’s van tenminste 0,72. De subschalen van charisma zijn: Idealized Influence en Inspirational Motivation. Idealized Influence is gemeten met 8 items (dit betreffen de vragen: 36, 37, 39, 40, 42, 43, 45 en 46 van de vragenlijst, zie bijlage 1). Voorbeeld van een vraag uit deze subschaal: “Zet het groepsbelang boven het eigenbelang”. Inspirational Motivation is gemeten met 4 items (dit betreffen de vragen: 38, 41, 44 en 47 van de vragenlijst, zie bijlage 1). Voorbeeld van een vraag uit deze subschaal: “Praat optimistisch over de toekomst”. Volgens Bass bevat Idealized Influence charismatische componenten en bevat Inspirational Motivation inspirationele componenten. Het belangrijkste verschil tussen de twee is dat bij Inspiration Motivation een volger zich niet per se hoeft te identificeren met de leider om gecommitteerd te zijn aan een missie of doel. Alhoewel er diverse theorieën bestaan over deze twee begrippen heeft onderzoek nooit aangetoond dat het hier om twee verschillende constructen gaat (Bass, 1999). In dit onderzoek wordt daarom uitgegaan van het begrip charisma dat zowel uit Idealized Influence als Inpirational Motivation bestaat.
Meetinstrumenten Motivatie Het gebruikte meetinstrument (zie bijlage 1) voor motivatie is de in het Nederlands vertaalde versie van de MSI, de Motivation Sources Inventory (Barbuto & Scholl, 1998). Dit is een vragenlijst die ontwikkeld is op basis van de theorie van Leonard et al. (1999). De vragenlijst bestaat uit 30 stellingen waarbij de respondent via een 5-puntsschaal kan aangeven in welke mate de stelling op hem of haar van toepassing is. Deze vragen zijn voorzien van de volgende antwoordcategorieën: 1-helemaal oneens, 2-oneens, 3neutraal, 4-eens en 5-helemaal eens. De volgende inleidende vraag werd gesteld “In hoeverre zijn de volgende stellingen op mij van toepassing met betrekking tot mijn werk:”. De betrouwbaarheid van de schalen is volgens Barbuto en Scholl (1998) goed te noemen. Zij rapporteerden een Cronbach’s Alfa’s van tenminste 0,83. De MSI-vragenlijst kent vijf subschalen: Intrinsieke proces motivatie, Instrumentele motivatie, Externe zelfconcept motivatie, Intern zelfconcept motivatie, doel-internalisatie motivatie. Intrinsieke proces motivatie is gemeten met 6 items (dit betreffen de vragen: 6, 11, 16, 21, 26 en 31 van de vragenlijst, zie bijlage 1). Voorbeeld van een vraag uit deze subschaal: “Ik wil alleen maar dingen doen die leuk zijn”. Instrumentele motivatie is gemeten met 6 items (dit betreffen de vragen: 7, 12, 17, 22, 27 en 32 van de vragenlijst, zie bijlage 1). Voorbeeld van een vraag uit deze subschaal: “Ik werk enkel de uren waarvoor ik betaald krijg”. Intern zelfconcept motivatie is gemeten
8
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Inspiratie Het gebruikte meetinstrument (zie bijlage 1) voor inspiratie is de in het Nederlands vertaalde IS, de Inspiration Scale (Thrash & Elliot, 2003). De vragenlijst bestaat uit 4 stellingen. De volgende inleidende vraag werd gesteld “In hoeverre ervaar ik de volgende stellingen:”. Een voorbeeld van een vraag van de inspiratielijst: “Ik ervaar inspiratie”. De betrouwbaarheid van de schalen is volgens Thrash en Elliot goed te noemen. Zij rapporteerden een Cronbach’s Alfa van 0,90. Inspiratie is gemeten met twee antwoordschalen, frequentie en intensiteit. De inleidende vraag voor de frequentie is: “Hoe vaak gebeurt dit?”. Deze vragen zijn voorzien van de volgende antwoordcategorieën: 1nooit, 2-zelden, 3-soms, 4-vaak en 5-altijd. Dit betreffen de vragen: 48, 50, 52 en 54 van de vragenlijst (zie bijlage 1). De inleidende vraag voor de intensiteit is: “Hoe intens ervaar je dit?” Deze vragen zijn gemeten met de volgende antwoordcategorieën: 1-niet, 2-minimaal, 3-gemiddeld, 4-behoorlijk en 5-extreem. Dit betreffen de vragen: 49, 51, 53 en 55 van de vragenlijst (zie bijlage 1).
Betrouwbaarheid In de tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de scores op de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Uit deze tabel kan opgemaakt worden dat de items van de schalen instrumentele motivatie en intern zelfconcept motivatie niet voldoen aan de norm van de Cronbach’s alpha > ,60. Een lage coëfficiënt duidt op een geringe mate van interne inconsistentie en daarmee op een lage geschatte betrouwbaarheid van de schaal. Om deze reden zijn deze schalen niet geconstrueerd. De overige schalen hebben wel een coëfficiënt > ,60. Deze schalen zijn intern consistent hetgeen duidt op betrouwbaarheid. Op grond hiervan zijn deze schalen wel geconstrueerd. Invloed demografische variabelen Met betrekking tot de demografische variabelen blijkt uit tabel 3 dat er significante verschillen zijn in de scores op de hoofdschalen en de subschalen. Het valt onder andere op dat het indelen op opleidingsniveau tot significante verschillen leidt op extern zelfconcept motivatie. Ook valt het op dat het indelen op het kort of lang betrokken zijn bij de organisatie tot significante verschillen leidt op charisma. Op grond van deze verschillen is besloten alle demografische variabelen als controlevariabelen mee te nemen in de regressieanalyse.
Analyse De verkregen data zijn verwerkt met SPSS 16 voor de Apple Macintosh. Voorafgaand aan de hypothesetoetsing zijn de spreidingsdiagrammen geïnspecteerd, is er gecontroleerd voor multicollineariteit en zijn de gemiddelden, SD’s en betrouwbaarheidscoëfficiënten van de diverse (sub)schalen berekend. Ook zijn de demografische gegevens geanalyseerd. Hypothesetoetsing is gedaan door middel van multiple regressie-analyse. Voor de mediatie zijn de stappen van Baron en Kenny (1986) doorlopen en is een Sobel (1982) test gedaan. Voor de moderatie modellen zijn de variabelen gecentreerd en zijn de interactietermen tussen de relevante variabelen berekend. Aanvullende analyses zullen verwerkt worden door middel van simple slope analyses.
Correlatieanalyse Om te bepalen of er een positieve relatie is tussen charisma en motivatie en tussen inspiratie en motivatie, werden Pearson correlaties berekend. Om te controleren of er sprake is van multicollineariteit tussen de verschillende schalen werden de correlatie coëfficiënten berekend tussen alle variabelen. Het blijkt uit tabel 4 dat charisma en inspiratie significant correleren met elkaar (r=,28). Er is dus geen sprake van multicollineariteit, de hoogte van de correlaties ligt onder de grens van multicollineariteit van r=,70 (Tabachnick & Fidell, 2001). Het is dus geen probleem om beide schalen tegelijkertijd als onafhankelijke variabelen in een regressie analyse te betrekken. De intercorrelaties van de subschalen van motivatie (r=,55-71) zijn voldoende hoog om de hypothesen te toetsen met de totale motivatieschaal. Verder blijkt dat charisma en inspiratie significant positief correleren met motivatie-totaal (r=,14 en r=,15) en meer specifiek significant positief correleert met doel-internalisatie motivatie (r=,26).
Resultaten Beschrijvende analyse In tabel 1 zijn de demografische gegevens weergegeven van de respondenten. De operationele groep is de groep die 100% de vragenlijst heeft ingevuld. Het valt op dat er aanzienlijk meer mannen dan vrouwen betrokken zijn bij Alpe d’HuZes. De leeftijd ligt voornamelijk boven de 40 en is gemiddeld 42 jaar. Tevens blijkt dat 70% hoger opgeleid is. Als laatste wordt duidelijk dat men voornamelijk korter dan 1 jaar betrokken is bij Alpe d’HuZes.
9
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Hypothesetoetsing
doel-internalisatie motivatie dan korter betrokkenen. Echter, deze controlevariabele verklaart slechts 2% van de hoeveelheid variantie in doel-internalisatie motivatie. Wanneer vervolgens de inspiratie in de analyse wordt opgenomen, blijkt dat betrokkenheid niet meer significant gerelateerd is aan doel-internalisatie motivatie. In Tabel 5.2 is te zien dat de verklaarde variantie in doel-internalisatie motivatie met 8% stijgt na toevoeging van de inspiratie. Inspiratie is zwak positief significant gerelateerd aan doel-internalisatie motivatie. Dit betekent dat doel-internalisatie motivatie toeneemt, naarmate inspiratie stijgt. Wanneer charisma in de analyse wordt opgenomen, blijkt dat de controle variabele betrokkenheid geen significant effect veroorzaakt. In Tabel 5.2 is te zien dat de verklaarde variantie in doel-internalisatie motivatie met 3% stijgt na toevoeging van charisma. Charisma is zwak positief significant gerelateerd aan doel-internalisatie motivatie. Dit betekent dat de doel-internalisatie motivatie toeneemt, naarmate het charisma stijgt. De eerste hypothese (H1b) of Inspiratie en charisma, onafhankelijk van elkaar, een positieve invloed hebben op doel-internalisatie motivatie, wordt bevestigd.
Hypothese 1a Voor het toetsen van de eerste hypothese (H1a) is gekeken of inspiratie en charisma, onafhankelijk van elkaar, een positieve invloed hebben op motivatietotaal. Door middel van meervoudige regressie analyse zal empirische ondersteuning worden gezocht voor deze eerste hypothese. In tabel 5.1 zijn de gegevens van de regressie analyse samengevat. In de eerste stap zijn de demografische variabelen als controlevariabelen opgenomen. In de tweede stap werd inspiratie als onafhankelijke variabele toegevoegd. In de derde stap werd charisma als onafhankelijke variabele toegevoegd. Uit de gegevens in de tabel 5.1 blijkt dat de controlevariabele opleiding een significante zwakke positieve relatie met motivatie-totaal vertoont. Hoger opgeleiden ervaren meer motivatie dan lager opgeleiden. Echter, deze controlevariabele verklaart slechts 2% van de hoeveelheid variantie in motivatietotaal. Wanneer vervolgens de inspiratie in de analyse wordt opgenomen, blijkt dat het opleidingsniveau nog steeds significant gerelateerd is aan motivatie-totaal. In Tabel 5.1 is te zien dat de verklaarde variantie in motivatie-totaal met 2% stijgt na toevoeging van de inspiratie. Inspiratie is zwak positief significant gerelateerd aan motivatie-totaal. Dit betekent dat motivatie toeneemt, naarmate inspiratie stijgt. Wanneer charisma in de analyse wordt opgenomen, blijkt dat de controle variabele opleiding een zo goed als zelfde effect blijft behouden. In Tabel 5.1 is te zien dat de verklaarde variantie in motivatie-totaal met 1% stijgt na toevoeging van de charisma. Charisma is zwak positief significant gerelateerd aan motivatie-totaal. Dit betekent dat de motivatie toeneemt, naarmate het charisma stijgt. De eerste hypothese (H1a) of Inspiratie en charisma hebben, onafhankelijk van elkaar, een positieve invloed hebben op motivatie-totaal, wordt bevestigd.
Hypothese 2a Er zal worden bepaald of charisma als mediator functioneert tussen inspiratie en motivatie-totaal (hypothese 2a). Volgens de methode van Baron en Kenny (1986) moet er aan drie voorwaarden worden voldaan voordat de mediatie analyse uitgevoerd mag worden. Ten eerste moeten de onafhankelijke variabele (inspiratie) significant correleren met de afhankelijke variabele (motivatie-totaal). Ten tweede moeten de onafhankelijke variabele (inspiratie) significant correleren met de veronderstelde mediator (charisma). Ten derde moet de mediator (charisma) significant correleren met de afhankelijke variabele (motivatietotaal). In Tabel 4, waarin de correlaties tussen de verschillende variabelen vermeld werden, is te zien dat inspiratie significant correleert met motivatie-totaal (r=,15). Daarnaast blijkt dat inspiratie significant correleert met charisma (r=,28). Ook blijkt charisma significant te correleren met motivatie-totaal (r=,14). Dus aan de Baron en Kenny voorwaarde is voldaan. Om het mediatie effect vast te stellen werden twee aparte analyses verricht. In de eerste analyse werd de relatie tussen inspiratie en motivatie-totaal vastgesteld. In de tweede analyse werd gekeken hoe de relatie tussen inspiratie èn charisma met motivatie-totaal is. Tijdens beide analyses werd gecontroleerd voor opleiding. In Tabel 6.1 is te zien dat uit de eerste analyse blijkt dat de β=,14 is tussen inspiratie en motivatietotaal (p<,01). Verder is te zien dat de β=,11 is voor inspiratie in de tweede analyse (p<,05). Het verschil tussen deze waarden is ,14 - ,11 = ,03. Dit betekent dat het effect van inspiratie afneemt als gevolg van het mediatie effect van charisma. Charisma levert een
Hypothese 1b Voor het toetsen van de eerste hypothese (1b) is gekeken of inspiratie en charisma, onafhankelijk van elkaar, een positieve invloed hebben op doelinternalisatie motivatie. Door middel van meervoudige regressie analyse zal empirische ondersteuning worden gezocht voor deze hypothese. In tabel 5.2 zijn de gegevens van de regressie analyse samengevat. In de eerste stap zijn de demografische variabelen als controlevariabelen opgenomen. In de tweede stap werd inspiratie als onafhankelijke variabele toegevoegd. In de derde stap werd charisma als onafhankelijke variabele toegevoegd. Uit de gegevens in de tabel 5.2 blijkt dat de controlevariabele betrokkenheid een significante zwakke positieve relatie met doel-internalisatie motivatie vertoont. Langer betrokkenen ervaren meer
10
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
bijdrage van 1% van de verklaarde variantie in de relatie tussen inspiratie en motivatie-totaal. Om te toetsen of het mediatie effect van charisma significant is, werd een Sobel-test uitgevoerd (Sobel, 1982). Hieruit blijkt dat charisma inderdaad een significant partieel mediërend effect vertoont tussen de inspiratie en motivatie-totaal (t = 2,84, p<,01). Hypothese (H2a) of Charisma een mediërende invloed heeft op het verband tussen de mate van inspiratie en motivatietotaal, is bevestigd.
gewerkt volgens de methode van Baron en Kenny (1986), waarbij alle relevante variabelen werden gecentreerd en interactievariabelen (inspiratie × charisma) werden gecreëerd om de moderatie te kunnen uitvoeren. In tabel 7.1 worden de regressiecoëfficiënten van de moderatie analyse gepresenteerd. Het blijkt dat charisma op zichzelf een positief zwak significant verband heeft met motivatie-totaal (β=,11, p<,05). Met betrekking tot het interactie effect, bestaat er ook een zwak significant modererend effect van charisma op de relatie tussen inspiratie en motivatie-totaal (β=,10, p<,05). Om het effect van charisma op de relatie tussen inspiratie en motivatie-totaal te interpreteren is een simple slope analyse uitgevoerd. In deze analyse werden de effecten onderzocht van inspiratie op motivatie-totaal voor hoog, gemiddeld en laag charisma. Voor het effect van inspiratie op motivatietotaal geeft de simple slope analyse aan dat het effect van charisma significant is bij hoge scores op charisma (β=,17, p<,01). Het effect is niet significant bij een gemiddelde (β=,09, n.s.) en lage (β=,002, n.s.) score van charisma. Voor een visuele weergave wordt verwezen naar Figuur 4. Charisma beïnvloed dus de relatie tussen inspiratie en motivatie-totaal. Deze bevindingen duiden op een bevestiging van Hypothese H3a, Charisma modereert het effect van inspiratie op motivatie-totaal. Echter de volgende paragraaf laat zien dat dit moderatie-effect niet voorkomt op doelinternalisatie motivatie.
Hypothese 2b Er zal worden bepaald of charisma als mediator functioneert tussen inspiratie en doel-internalisatie motivatie (hypothese 2b). In Tabel 4, waarin de correlaties tussen de verschillende variabelen vermeld werden, is te zien dat inspiratie significant correleert met doel-internalisatie motivatie (r=,31). Daarnaast blijkt dat inspiratie significant correleert met charisma (r=,28). Ook blijkt charisma significant te correleren met doel-internalisatie motivatie (r=,26). Dus aan de Baron en Kenny voorwaarde is voldaan. Om het mediatie effect vast te stellen werden twee aparte analyses verricht. In de eerste analyse werd de relatie tussen inspiratie en doel-internalisatie motivatie vastgesteld. In de tweede analyse werd gekeken hoe de relatie tussen inspiratie èn charisma met doelinternalisatie motivatie is. Tijdens beide analyses werd gecontroleerd voor betrokkenheid. In Tabel 6.2 is te zien dat uit de eerste analyse blijkt dat de β=,30 is tussen inspiratie en doelinternalisatie motivatie (p<,001). Verder is te zien dat de β=,25 is voor inspiratie in de tweede analyse (p<,001). Het verschil tussen deze waarden is ,30 - ,25 = ,05. Dit betekent dat het effect van inspiratie afneemt als gevolg van het mediatie effect van charisma. Charisma levert een bijdrage van 3% van de verklaarde variantie in de relatie tussen inspiratie en doel-internalisatie motivatie. Om te toetsen of het mediatie effect van charisma significant is, werd een Sobel-test uitgevoerd (Sobel, 1982). Hieruit blijkt dat charisma inderdaad een significant partieel mediërend effect vertoont tussen de inspiratie en doelinternalisatie motivatie (t = 4,50, p<0,001). Hypothese (H2b) of Charisma een mediërende invloed heeft op het verband tussen de mate van inspiratie en doelinternalisatie motivatie, is bevestigd.
Hypothese 3b Er wordt met behulp van moderatie analyse gekeken of charisma de relatie tussen inspiratie en doelinternalisatie motivatie beïnvloedt (hypothese 3b). Zoals eerder aangetoond bleek dat inspiratie significant en positief gerelateerd was aan doel-internalisatie motivatie (r=,26). Nu zal gekeken worden of charisma deze relatie kan versterken. Hierbij werd eveneens gecontroleerd voor betrokkenheid omdat uit de vorige paragrafen is gebleken dat dit positief significant correleert met doel-internalisatie motivatie. Verder werd gewerkt volgens de methode van Baron en Kenny (1986), waarbij alle relevante variabelen werden gecentreerd en interactievariabelen (inspiratie × charisma) werden gecreëerd om de moderatie te kunnen uitvoeren. In tabel 7.2 worden de regressiecoëfficiënten van de moderatie analyse gepresenteerd. Het blijkt dat charisma op zichzelf een positief zwak significant verband heeft met doel-internalisatie motivatie (β=,18, p<,001). Met betrekking tot het interactie effect, bestaat er geen significant modererend effect van charisma op de relatie tussen inspiratie en doelinternalisatie motivatie (β=,06, n.s.). Charisma beïnvloed dus de relatie tussen inspiratie en doelinternalisatie motivatie niet. Hypothese (H3b)
Hypothese 3a Er wordt met behulp van moderatie analyse gekeken of charisma de relatie tussen inspiratie en motivatie-totaal beïnvloedt (hypothese 3a). Zoals eerder aangetoond bleek dat inspiratie significant en positief gerelateerd was aan motivatie-totaal (r=,15). Nu zal gekeken worden of charisma deze relatie kan versterken. Hierbij werd eveneens gecontroleerd voor opleiding omdat uit de vorige paragrafen is gebleken dat dit positief significant correleert met motivatie-totaal. Verder werd
11
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Charisma modereert het effect van inspiratie op doelinternalisatie motivatie, is niet bevestigd. Als we bovendien de hoeveelheden verklaarde variantie in motivatievariabelen bekijken, die de hier getoetste mediatie- en moderatie modellen opleverden, dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het mediatiemodel (R2change = ,03) voor doel-internalisatie motivatie, beter de relaties tussen de variabelen in het onderzoek beschrijft dan het moderatie model (R2change = ,00).
staat, die wordt opgeroepen door een vorm van illuminatie die gericht is op de realisatie van een idee. Inspiratie is in deze een intern beïnvloedingsproces. Illuminatie, zoals bijvoorbeeld het hebben van een visioen, stimuleert en motiveert de persoon. Charisma en inspiratie zijn dus verschillende onafhankelijke processen die ten grondslag liggen aan een reden tot handelen zoals door hypothese 1 wordt bevestigd. Dit geld met name voor doel-internalisatie motivatie, bij dit type motivatie zijn attitude en gedragingen gericht op groepsdoelen. Dit gezichtspunt is in overeenstemming met Locke et al. (1981) die stellen dat doelen belangrijk zijn voor motivatie om taken te kunnen realiseren. Binnen een groep met dezelfde doelen kan inspiratie de wil aanzetten om de doelen te realiseren. Een charismatisch voorbeeld zal de motivatie versterken om achter die doelen te blijven staan.
Conclusies Bevindingen met betrekking tot de hypothesen De bevindingen worden per hypothese uitgewerkt. Eerst worden de resultaten samengevat, de betekenis daarvan beschreven en de sterkte van de effecten aangegeven. Daarna is gesteld of de hypothesen zijn bevestigd of verworpen, gevolgd door een korte bespreking van de theoretische duiding.
Hypothese 2 Uit de resultaten komt naar voren dat inspiratie tot motivatiewinsten leidt via charisma. Dit betekent dat personen met een hoge inspiratie een toename van motivatie-totaal, en specifiek doel-internalisatie motivatie zullen ervaren als gevolg van charismatisch leiderschap. Het blijkt dat charisma weliswaar een significant positief mediërend effect heeft op motivatie maar de mate van het effect is zwak. Ondanks het zwakke effect zijn de hypothesen, Charisma heeft een mediërende invloed op het verband tussen de mate van inspiratie en motivatie-totaal (H2a), en specifiek doelinternalisatie motivatie (H2b), bevestigd.
Hypothese 1 Uit de resultaten komt naar voren dat charisma en inspiratie onafhankelijk van elkaar motivatie-totaal en specifiek doel-internalisatie motivatie, significant positief beïnvloeden. Met betrekking tot inspiratie betekent dit dat personen met een hoge inspiratie, meer motivatie-totaal en specifiek doel-internalisatie motivatie ervaren dan mensen met een lage inspiratie. Met betrekking tot charisma betekent dit dat personen die veel charismatisch leiderschap ontvangen meer motivatie-totaal en specifiek doel-internalisatie motivatie ervaren dan personen die weinig charismatisch leiderschap ontvangen. Het blijkt dat charisma en inspiratie weliswaar significant positief effect hebben op motivatie maar de mate van het effect is zwak. Dit betekent dat de bijdrage van charisma en inspiratie aan motivatie zeer laag is. Ondanks het zwakke effect zijn de hypothesen, Charisma en inspiratie hebben, onafhankelijk van elkaar, een positieve invloed op motivatie-totaal (H1a) en meer specifiek doel-internalisatie motivatie (H1b), bevestigd.
Theoretische duiding hypothese 2. Volgens Thrash en Elliot (2003) kan men geïnspireerd raken door een rolmodel zoals een leider. Volgens Bass (1985) zal een medewerker zich willen identificeren met een charismatisch leider en gemotiveerd zijn deze te volgen. Volgens Barbuto (2000) is het volggedrag van de medewerker gebaseerd op het principe van het verkrijgen van erkenning van de leider. De medewerker hanteert het volggedrag als een middel om die erkenning te krijgen. Dit veroorzaakt motivatie om de taken en doelen die gesteld zijn door de leider uit te voeren. Dus als gevolg van een charismatische trigger neemt de motivatie toe bij personen met een hoge inspiratie. Inspiratie leidt dus tot motivatiewinsten via charisma zoals door de hypothese 2 wordt bevestigd. Dit geld met name voor doel-internalisatie motivatie, bij dit type motivatie is men sterk gedreven door de eigen normen en waarden om groepsdoelen te realiseren. De invloed van charisma stimuleert het proces van de illuminatie ten aanzien van de betekenisgeving aan die doelen. De doelen worden daardoor krachtiger geïnternaliseerd. De doelinternalisatie motivatie neemt daardoor dus toe.
Theoretische duiding hypothese 1. Uit de literatuur blijkt volgens Bass (1985) dat charisma bestaat uit factoren die de medewerker stimuleren om in beweging te komen om redenen die verder gaan dan primaire zelfinteresse. De dynamiek van charisma heeft een sterke focus op een identificatieproces van de volger met de leider waardoor een vorm van volgzaamheid ontstaat (Hater & Bass, 1988). Charisma is in deze een extern beïnvloedingsproces, de identificatie met een rolvoorbeeld stimuleert de motivatie van de volger. Aan de andere kant kan volgens Thrash en Elliot (2003) Inspiratie worden opgevat als een motivationele
12
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Hypothese 3 De uitkomst van de explorerende analyse toont aan dat het mediatie model een betere beschrijving van de variabelen geeft dan het moderatie model. Dit blijkt uit de hoeveelheden verklaarde variantie in de motivatievariabelen, die de hier getoetste mediatie- en moderatie modellen opleverden. Om deze reden worden de conclusies beperkt tot de hypothesen 1 en 2.
betrekking tot Charisma is er een Nederlandse lijst beschikbaar die geraadpleegd kan worden, Charismatisch Leiderschap in Organisaties CLIO (Hoogh, Hartog, & Koopman, 2004). Voor inspiratie is geen andere vragenlijst gevonden. Dit vraagt dan ook, zoals eerder aangegeven, om een goede Nederlandse vertaling van deze gebruikte lijst. Ten vierde, in plaats van het werken met een ‘convenience sample’ is het aan te bevelen om in vervolgonderzoek een crosssectioneel onderzoek binnen verschillende organisaties te verrichten. De resultaten zijn dan beter generaliseerbaar dan nu. Ten vijfde, het is mogelijk dat organisatorische kenmerken invloed uitoefenen op de relatie tussen de inspiratie, charisma en motivatie. Deze kenmerken kunnen dus per organisatie verschillen. Het is dan ook aan te bevelen om dit in vervolgonderzoek te exploreren. Ten zesde, het kan interessant zijn om de modererende mediatie en mediërende moderatie analyse uit te voeren om het explorerend onderzoek te verdiepen (Muller, Judd, & Yzerbyt, 2005). Tenslotte is het interessant om uit te zoeken waar inspiratie dan wel een effect op heeft met betrekking tot werkprocessen. Thrash en Elliot hebben twee onderzoeken gedaan naar inspiratie, en dat zijn de twee meest concrete in het vakgebied. Er is eenvoudig weg weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp, terwijl er veel over wordt gesproken. Zoals in het voorwoord staat beschreven: het gaat verder dan motivatie. Laat je inspireren voor vervolgonderzoek!
Praktische aspecten Vanuit leiderschap en management is het interessant om de effecten van charisma en inspiratie in perspectief te kunnen zetten met motivatie. In management trainingen en seminars wordt veel gesproken over inspirationeel leidinggeven (en meer van dergelijke termen) met als doel om de medewerker te motiveren. Dit onderzoek toont aan dat inspiratie en charisma weinig effect hebben op motivatie binnen de onderzochte populatie. Dit betekent dat het stimuleren van inspiratie bij de medewerker en het praktiseren van charismatisch leiderschap niet de factoren zijn om motivatie sterk te verhogen. Een mogelijke verklaring kan liggen in het feit dat de huidige groep respondenten een zeer hoog gemotiveerde groep mensen zijn, die eenvoudig weg geen charismatische invloed nodig hebben om gemotiveerd te raken, ze zijn het al om andere redenen. Dit zelfde geldt voor inspiratie. Er zijn waarschijnlijk andere factoren die de motivatie sterker beïnvloeden dan de twee antecedenten in dit onderzoek.
Referenties
Suggesties voor vervolgonderzoek
Allport, G. W., & Odbert, H. S. (1936). Trait-names: A Psycho-lexical Study. Psychological Monographs, 47, 1-93. Amabile, T. M., Hill, K. G., Hennessey, B. A., & Tighe, E. M. (1994). The Work Preference Inventory: Assessing Intrinsic and Extrinsic Motivational Orientations. Journal of Personality and Social Psychology, 66, 950-967. Ames, R., & Ames, C. A. (1984). Introduction. In R. Ames & C. A. Ames (Eds.), Research on motivation in education: Student motivation (pp. 111). Orlando, FL: Academic Press. Arnold, J., Silvester, J., Patterson, F., Robertson, I., Cooper, C., & Burnes, B. (2005). Work psychology: Understanding human behavior at the workplace. (5th ed.). Essex: Pearson Education Limited. Artistic inpiration. Verkregen juli 2009 van http://en.wikipedia.org/wiki/Artistic_inspiration. Atkinson, J. W., Heyns, R. W., & Veroff, J. (1954). The Effect of Experimental Arousal of the Affiliation Motive on Thematic Apperception. Journal of Abnormal and Social Psychology, 49, 405-410. Bandura, A. (1986). Self-efficacy. In A. Bandura (Ed.) Social foundations of thought and action: A social
De uitkomsten van dit onderzoek leveren een aantal belangrijke vragen op voor vervolg onderzoek. Ten eerste is de betrouwbaarheid van de motivatie lijst van Barbuto & Scholl (1998) discutabel. De Cronbach Alpha’s zijn op twee schalen te laag en op drie schalen aan de lage kant. Volgens Barbuto dienen deze waarden hoger te liggen, rond de ,90. Het is aan te raden een Nederlandse vertaling te maken op basis van terugvertaling en deze lijst te valideren. De differentiatie van de verschillende schalen van de MSI zijn zeer toepasbaar en waardevol, ze beschrijven een breed gebied van motivatie. Dit kan in het bedrijfsleven veel inzichtelijk maken met betrekking tot motivationele processen. Ten tweede is er geen Nederlandse vertaling verkrijgbaar van de MLQ gericht op de werkzaamheden binnen een stichting. Het advies is om deze te maken op basis van terugvertaling en deze lijst te valideren. Dit zelfde geldt voor de inspiratie vragenlijst. Ten derde zijn de effecten van de hypothesen die getoetst zijn, zwak. Dit vraagt om verder onderzoek met andere vragenlijsten. De suggestie is om de Work Preference Inventory, WPI (Amabile, 1994) voor motivatie in vergelijkend onderzoek mee te nemen en deze te vertalen. Met
13
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
cognitive theory (pp. 390-453). Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall. Bandura, A. (1988). Organizational Applications of Social Cognitive Theory. Australian Journal of Management, 13, 275-302. Barbuto, J. E. Jr. (1997). Taking the Chrisma Out of Transformational Leadership. Journal of Social Behavior and Personality, 12(1), 689-697. Barbuto, J. E. Jr. (2000). Influence Triggers. Leadership Quarterly, 11(3), 365-387. Barbuto, J. E. Jr., & Scholl, R. W. (1998). Motivations Sources Inventory: Development and Validation of New Scales to Measure an Integrative Taxonomy of Motivation. Psychological Reports, 82, 1011-1022. Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The ModeratorMediator Variable Distinction in Social Psychological Research: Conceptual, Strategic and Statistical Considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182. Bass, B. M. (1985). Leadership and performance beyond expectations. New York: Free Press. Bass, B. M. (1999). Two Decades of Research and Development in Transformational Leadership. European Journal of Work and Organizational Psychology, 8(1), 9-32. Bass, B. M., & Avolio, B. J. (1993). Transformational leadership: A response to critiques. In M. M. Chemers & R. Ayman (Eds.), Leadership: Theory and research perspectives and directions. San Diego, CA: Academic Press. Blatter, B., Houtman, I., Bossche, S. van den, Kraan, K., & Heuvel, S. van den. (2005). Gezondheidsschade en kosten als gevolg van RSI en psychosociale arbeidsbelasting in Nederland. Hoofddorp: TNO Kwaliteit van Leven. Bono, J. E., & Judge, T. A. (2004). Personality and Transformational and Transactional Leadership: A Meta-analysis. Journal of Applied Psychology, 89(5), 901-910. Brysbaert, M. (2006). Psychologie. Gent: Academia Press Conger, J. A., & Kanungo, R. N. (1998). Charismatic leadership in organizations. California: SAGE Publications. Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). The revised NEO Personality Inventory (NEO–PI–R) and NEO Five-Factor Inventory (NEO–FFI) professional manual. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources. Dana, R. H. (1972). Thematic apperception test. In O. Buros (Ed.), The seventh mental measurements yearbook (pp. 457-460). Highland Park, NJ: The Gryphon Press. deCharms, R. (1968). Personal causation. New York: Academic Press. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The ‘‘What’’ and ‘‘Why’’ of Goal Pursuits: Human Needs and the Self-determination of Behavior. Psychological
Inquiry, 11, 227-268. Finke, R. A. (1995). Creative insight and pre-inventive forms. In R. J. Sternberg & J. E. Davidson (Eds.), The nature of insight. Cambridge, MA: MIT Press. Freud, S. (1963). Instincts and their vicissitudes. In P. Rieff (Ed.), General psychological theory: Papers on metapsychology (C. M. Baines, Trans.). New York: Macmillan Publishing (oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1915). Hartman, E. von. (1884). Philosophy of the unconscious. New York: Harcourt Brace. Hater, J. J., & Bass, B. M. (1988). Superiors' Evaluations and Subordinates' Perceptions of Transformational and Transactional Leadership. Journal of Applied Psychology, 73, 695-702. Hoogh, A. H. B. de., Hartog, D. N. den., & Koopman, P.L. (2004). Gedrag & Organisatie, The Development of the CLIO: A Questionnaire For Measuring Charismatic Leadership in Organizations, 17(5), 354-382. House, R. J., & Shamir, B. (1993). Toward the integration of charismatic, transformational, inspirational and visionary theories of leadership. In M. Chemmers and R. Ayman (Eds.), Leadership theory and research perspectives and directions. New York: Academic Press. Hull, C. L. (1943). Principles of behavior. New York: Appleton Century Crofts. Leonard, N. H., Beauvais, L. L., & Scholl, R. W. (1999). Work Motivation: The Incorporation of Self-concept Based Processes. Human Relations, 52, 969-998. Locke, E. A. (1996). Motivation Through Conscious Goal Setting. Applied and Preventive Psychology, 5, 117-124. Locke, E. A., Saari, L. M., Shaw, K. N., & Latham, G. P. (1981). Goal Setting and Task Performance: 1969-1980. Psychological Bulletin, 90, 125-52. Maslow, A. H. (1943). A Theory of Human Motivation. Psychology Review, 50, 370-396. Mayer, J. D., Faber, M.A., & Xu, X. (2007). Seventyfive Years of Motivation Measures: A Descriptive Analysis. Motivation and Emotion, 31(2). 83-103. McAdams, D. P. (1980). A Thematic Coding System for the Intimacy Motive. Journal of Research in Personality, 14, 413-432. McClelland, D. C. (1985). Human motivation. Chicago: Scott, Foresman and Co. McClelland, D. C., Atkinson, J. W., Clark, R. A., & Lowell, E. L. (1953). The achievement motive. New York: Appleton Century Crofts. Muller, D., Judd, C.M., & Yzerbyt, V.Y. (2005). When Moderation is Mediated and Mediation is Moderated. Journal of Personality and Social Psychology, 89(6), 852-863. Murray, H. A. (1938). Explorations in personality. New York: Oxford University Press. Murray, H. A. (1943). Thematic apperception test
14
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
manual. Cambridge, MA: Harvard University Press. Murstein, B. (1963). Theory and research in projective techniques (emphasizing the TAT). New York: Wiley. Neisser, U. (1967). Cognitive psychology. New York: Appleton Century Crofts. Randwijk, M. (2009, 10 juli). Een wielerpeloton in de geest van Dali. De Volkskrant. Reeve, J. (2009). Understanding motivation and emotion (5th ed.). USA: Wiley. Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination Theory and the Facilitation of Intrinsic Motivation, Social Development, and Well-being. American Psychologist, 55, 68-78. Schaufeli, W. B., Taris, T. W., & Van Rhenen, W. (2008). Workaholism, Burnout and Engagement: Three of a Kind of Three Different Kinds of Employee Well-being? Applied Psychology, 57(2), 173-203. Shamir, B., House, R. J., & Arthur, M. B. (1993). The Motivational Effects of Charismatic Leadership: A Self Concept Based Theory. Organization Science, 4(4), 577-594. Sobel, M. E. (1982). Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural equation models. In S. Leinhardt (Ed.), Sociological methodology (pp. 290-312). Washington, DC: American Sociological Association.
Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2001). Using multivariate statistics (4th ed.). Needham Heights, MA: Allyn & Bacon. The New Oxford English Dictionary (2nd ed.). (2006). New York: Oxford University Press. The Concise Oxford Dictionary of English Etymology. (1993). New York: Oxford University Press. Thrash, T. M., & Elliot, A. J. (2003). Inspiration as a Psychological Construct. Journal of Personality and Social Psychology, 84(4), 871-889. Thrash, T. M., & Elliot, A. J. (2004). Inspiration: Core Characteristics, Components Processes, Antecedents, and Function. Journal of Personality and Social Psychology, 87(6), 957-973. Trice, H. M., & Beyer, J. M. (1986). Charisma and Its Routinization in Two Social Movement Organizations. Journal of Occupational Behavior, 7,125-138. Wallas, G. (1926). The art of thought. New York: Harcourt Brace. Watson, J. B. (1913). Psychology as the behaviorist Views It. Psychology Review, 20, 158-177. Weber, M. (1947). The theory of social and economic organizations (T. Parsons, Trans.). New York: Free Press. (oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1924). Winter, D. G., & Stewart, A. J. (1978). Power motivation. In H. London & J. Exner (Eds.), Dimensions of personality. New York: Wiley.
15
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
BIJLAGEN: GRAFIEKEN & TABELLEN
Inspiratie
Motivatie-totaal Doel-internalisatie motivatie
Charisma
Figuur 1: Additief model: Onafhankelijke invloed van inspiratie en charisma.
Charisma Charisma
Motivatie-totaal Doel-internalisatie motivatie
Inspiratie
Figuur 2: Mediatie model
Charisma
Motivatie-totaal Doel-internalisatie motivatie
Inspiratie
Figuur 3: Moderatie model
16
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Tabel 1: Demografische gegevens van de operationele populatie Aantal (N) 2000 698 535 411 124 216 319 165 370 388 147
Onderzoekspopulatie Respons Operationele populatie Mannen Vrouwen Leeftijd jonger dan 40 Leeftijd ouder dan 40 Lager opgeleid Hoger opgeleid (HBO/Universiteit) Betrokken korter dan 1 jaar Betrokken langer dan een jaar
Tabel 2: Beschrijving van de gemeten variabelen Variabele Schaal
Percentage (%) 100 35 27 77 23 40 60 31 69 73 27
Min
Max.
M
SD
Cronbach’s α
Charismaschaal MLQ (C)
1-5
1
5
4,03
,57
,91
Inspiratieschaal IS (I)
1-5
3
5
3,77
,36
,82
Motivatieschaal MSI (M-TOT)
1-5
2
4
3,34
,32
,79
-Intrinsiek proces (M-IP)
1-5
2
5
3,34
,54
,64
-Instrumenteel (M-I)
1-5
1
4
2,58
,50
,54
-Intern zelfconcept (M-IZ)
1-5
2
5
3,93
,41
,54
-Extern zelfconcept (M-EZ)
1-5
1
4
2,99
,53
,61
-Doel-internalisatie (M-ID)
1-5
3
5
3,89
,45
,61
Tabel 3: Invloed van de demografische variabelen op de theoretische variabelen Variabele Sexe Leeftijd Opleiding F
p
Charismaschaal MLQ (C)
4,80
*
,62
,431
,58
Inspiratieschaal IS (I)
1,52
,218
6,89
,009**
,38
,536
3,20
-Intrinsiek proces (M-IP)
4,50
,034*
-Instrumenteel (M-I)
1,24
,266
Motivatieschaal MSI (M-TOT)
-Intern zelfconcept (M-IZ)
3,29
,029
,070
F
F
p
,446
22,49
***
2,74
,099
8,22
,004**
,074
9,06
,003**
,00
,984
7,25
,007**
1,58
,209
3,51
,061
7,70
,006**
,05
,819
,41
,523
5,58
*
14,84
,0001
***
3,44
,064
,0001
***
1,05
,306
,199
6,02
,014*
-Extern zelfconcept (M-EZ)
,17
,681
11,59
-Doel-internalisatie (M-ID)
,20
,656
3,33
N=535; *p<,05;
**
p
,019
**
12,52
,069
1,66
,001
p<,01; ***p<,001
17
F
Betrokkenheid p
,0001
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Tabel 4: Correlaties tussen de gemeten variabelen C I M-TOT M-IP
M-I
M-IZ
M-EZ
C
1,00
I
,28**
1,00
**
,15**
1,00
-,07
,71**
1,00
,71
**
,44**
1,00
,55
**
,18
**
,12**
1,00
,68
**
,33
**
,51
**
,17**
1,00
,60
**
,27
**
,18
**
**
,13**
M-TOT
,14
M-IP
-,02
M-I M-IZ M-EZ M-ID
,02 ,16
,01 **
,35
,07 ,26
N=535; *p<,05;
**
-,02 ** **
,31
**
,50
2
3
Geslacht
-,02
Leeftijd
-,06
Opleiding
,12**
Betrokkenheid
,01
Geslacht
-,01
Leeftijd
-,07
Opleiding
,11*
Betrokkenheid
-,01
Inspiratie
,15**
Geslacht
-,01
Leeftijd
-,07
Opleiding
,11*
Betrokkenheid
-,03
Inspiratie
,12*
Charisma
,11*
N=535; *p<,05;
**
1,00
p<,01; ***p<,001
Tabel 5.1: Meervoudige regressie: De invloed van inspiratie en charisma op motivatie-totaal β Model Motivatie R R2 1
M-ID
p<,01; ***p<,001
18
R2 change
,14
,02*
,02*
,20
,04***
,02**
,23
,05***
,01*
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Tabel 5.2: Meervoudige regressie: De invloed van inspiratie en charisma op doel-internalisatie motivatie β Model Motivatie R R2 R2 change 1
2
3
Geslacht
,01
Leeftijd
,08
Opleiding
,07
Betrokkenheid
,10*
Geslacht
,03
Leeftijd
,04
Opleiding
,04
Betrokkenheid
,07
Inspiratie
,29***
Geslacht
,05
Leeftijd
,05
Opleiding
,05
Betrokkenheid
,04
Inspiratie
,25***
Charisma
,18***
N=535; *p<,05;
**
,14
,02*
,02*
,32
,10***
,08***
,37
,13***
,03***
p<,01; ***p<,001
Tabel 6.1: Charisma als mediërende variabele op de afhankelijke variabele motivatie-totaal β Analyse Motivatie R R2 1
2
Opleiding
,12**
Inspiratie
,14**
Opleiding
,13**
Inspiratie
,11*
Charisma
,11*
N=535; *p<,05;
**
p<,01; ***p<,001
19
R2 change
,19
,04***
,04***
,22
,05***
,05***
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Tabel 6.2: Charisma als mediërende variabele op de afhankelijke variabele doel-internalisatie motivatie β Analyse doel-internalisatie motivatie R R2 R2 change 1
2
Betrokkenheid
,07
Inspiratie
,30***
Betrokkenheid
,04
Inspiratie
,25***
Charisma
,18***
N=535; *p<,05;
**
β
1
,13**
3
Opleiding Opleiding
,13**
Inspiratie
,11*
Charisma
,11*
Opleiding
,14**
Inspiratie
,10*
Charisma
,13**
Charisma × Inspiratie
,10*
N=535; *p<,05;
**
,10***
,10***
,36
,13***
,13***
R
R2
R2 change
,13
,02**
,02**
,22
,05***
,03***
,24
,06***
,01*
p<,01; ***p<,001
Tabel 7.1: Moderatie analyse van motivatie-totaal Model Motivatie
2
,32
p<,01; ***p<,001
20
Scriptie: Motivatie, Inspiratie en Charisma Open Universiteit Nederland
R.Parker Brady maart 2010
Figuur 4: Moderatie van charisma tussen de relatie van inspiratie en motivatie-totaal
Tabel 7.2: Moderatie analyse van doel-internalisatie motivatie β Model Motivatie 1 2
3
Betrokkenheid
,04
Inspiratie
,25***
Charisma
,18***
Betrokkenheid
,03
Inspiratie
,25***
Charisma
,18***
Charisma × Inspiratie
,06
**
R2
R2 change
,11
,01*
,01*
,36
,13***
,12***
,36
,13***
,00
,11*
Betrokkenheid
N=535; *p<,05;
R
p<,01; ***p<,001
21